Kwartels in het Oldambt
uren (ca. 23.30-04.30 uur) werd het
fiets intensief gebied per zo moge-
doorkruist. Alle werden Kees Koffijberg lijk gebieden 3-4 maal bezocht, waarbij in principe
1-2 bezoeken in de vroege ochtend-
schemering vielen: de periode dat
Inleiding kwartels het meest intensief roepen
(Van 't Hoff & Koffijberg 1990).
verwerkt staf- Naast kwartelkoningen kunnen kwartels Waarnemingen werden op
broedvo- kaarten de tot de meest karakteristieke (1:25.000/1:10.000). Bij
het is reeds een eenma- gels van het akkerbouwgebied in interpretatie bij
Oldambt worden gerekend. Sinds 1984 lige waarneming uitgegaan van een
worden van beide soorten in deze territorium; overigens, gegeven de
de regio grootschalige broedvogelinven- lage bezoekintensiteit, volgens
tarisaties uitgevoerd. Dit artikel gebruikelijke richtlijnen (Hustings
de aantals- al. lokaal dicht- geeft een overzicht van et 1985). Bij hoge
heden alleen uitsluitende waar- ontwikkeling en verspreiding van zijn
kwartels in het Oldambt in de periode nemingen gebruikt.
1984-’90. Tevens worden enkele (voor-
met Van alle roepende vogels kon worden lopige) gegevens gepresenteerd in welk (evt. betrekking tot factoren die van in- achterhaald gewas ge-
wassen) ze verbleven. Teneinde over vloed kunnen zijn op de dichtheden.
accurate gegevens betreffende aanbod
per gewastype te kunnen beschikken,
Gebied is vanaf 1987 in ieder geval in het
noordelijke gebied jaarlijks een
kwartels, integrale gewassenkartering uitge- Het op geïnventariseerde
werden alle te velde deel van het Oldambt (20.300 ha) ligt voerd. Hiervoor
staande en andere land- globaal tussen Termunten, Nieuwolda, gewassen
etc.) nauw- Winschoten, Blijham, Bellingwolde, schep skenmerken (bosjes stafkaarten Nieuweschans en de Dollard (fi- keurig ingetekend op
noorden van (1:25.000) en verwerkt km-hok guur 1). Het gebied ten per materiaal de lijn Winschoten-Nieuweschans (1 Dit (omvangrijke)
(15.400 ha) is in alle jaren geïnven- is nog niet volledig uitgewerkt, zodat dit in tariseerd. Het deel ten zuiden van er voor artikel nog maar
deze lijn (4.900 ha) is alleen in beperkte mate gebruik van kon worden
1934 -'33 onderzocht. Het grootste gemaakt.
deel van het gebied bestaat uit
zeeklei. grootschalige akkerbouw op
Het uiterste ZW-deel, het zogenaamde Resultaten
'Schiereiland van Winschoten', wordt
bodem lichte- Het aantal territoria vertoonde gekenmerkt door een van gedu-
rende de re klei en zand, kleinere percelen, onderzoeksperiode grote meer opgaande beplantingen (kleine verschillen (tabel 1, figuur 2).
kwartels werden in 1984 bosjes, singels) en een grotere Weinig geteld
1985 35 De dichtheid aan bebouwing. Het bouwplan en (22 resp. territoria).
de helft uit de dichtheid over het hele gebied be- bestaat voor ongeveer
teelt win- in deze maximaal van granen (voornamelijk droeg jaren
ha. de absolute tertarwe). Grasland komt met name 0.2/100 Tot topjaren
behoorden 1987 1938 rond het 'Schiereiland van Winscho- en met 174, resp.
196 territoria dichtheden ten' voor. Recent (1990) zijn enige en van 0.9- honderden hectares braak gelegd. 1.0/100 ha. De overige jaren, 1985,
1989 en 1990, nemen een tussenpositie
in. Dichtheden in 1989-'90 waren
1986 Methode en materiaal vergelijkbaar met die in (0.4-
0.5/100 ha), hoewel in 1989-'90 maar
Het veldwerk vond plaats in de perio- een deel van het gehele gebied is de 15 juni-20 juli. In de nachtelijke onderzocht.
25 NOORD ZUID TOTAAL
n n/lOOha n n/lOOha n n/lOOha
1984 22 0.1 4 0.1 26 0.1
1985 35 0.2 2 0.0 37 0.2
1986 75 0.5 32 0.7 107 0.5
1987 131 0.9 43 0.9 174 0.9
1988 142 0.9 54 1.1 196 1.0
? 1989 73 0.5 - - —
? 1990 54 0.4 - - -
tabel 1. Aantal territoria/dichtheden per 100 ha, gesplitst naar gebiedsdeel (Noord/Zuid).
1988 1990
wi ntertarwe 1.0 0.3 correlaties
zomertarwe 3.0 0.0 positief negatief % verklaarde wi 1.8 0.3 ntergerst 2 variantie (R ) zomergerst 2.1 0.5
bi et 0.9 0.0 1 gerst grasland 26% grasland 0.1 0.0 karwij aardappels 0.1 0.0 2 karwij 0.8 0.0 gerst tarwe 1 uzerne 0.7 0.8 karwij wi nterkoolzaad 1.0 0.2 winterkoolz. grasland 25% zomerkoolzaad 1.9 0.0
erwt 2.4 0.0
graszaad 1.0 0.0
klaver 4.3 1.9
V, braak T* 3.9
tabel 3. Dichtheden kwartels -
in gewassen, correlaties. *) geen braakliggende percelen 1) 1987-’8 200 km² (110 1988 8,
in beide jaren gekarteerde
km-hokken).
tabel 2. Dichtheden/100 ha per 2) 1987-’88, 308 km² (alle
gewas, 1988 en 1990. km-hokken gesommeerd).
26 in Ook de ruimtelijke verspreiding over zaad, waarbij gerst en karwij
beide modellen voorkomen. Voorts is het gebied (figuur 3) laat een weinig
consistent beeld zien. In jaren met het voorkomen negatief gecorreleerd
werden Voor beide modellen lage dichtheden, 1984 en 1985, met grasland. deel kwar- dat de hoeveelheid verklaarde met name in het westelijk geldt de kant is tels aangetroffen. In 1985, 1987, variantie (r2) aan lage
en bodemverschillen 1938 en in mindere mate ook 1939, (25-26%). Jaar-
het niet Bodemverschillen werden verspreid over vrijwel zijn gevonden.
deze ook moeilijk te hele gebied territoria geregistreerd. zijn op wijze daar het deel Plaatsen met hoge dichtheden (in 1988 traceren overgrote van
echter het uit klei bestaat. tot 7/100 ha) wisselden van gebied
valt dat in jaar tot jaar. Tevens op
deze jaren de dichtheden in het zui-
iets ni- delijk gebied op een hoger
tabel In 1990 veau lagen (vgl. 1). de kwam een aanzienlijk deel van
populatie sterk geclusterd voor langs
de ZO-rand van de Dollard. Over alle
jaren bezien, zijn het uiterste noor- steeds het minst in den en zuidwesten
trek.
de Aan de hand van het materiaal van
gewassenkarteringen zijn voor 1983 en berekend 1990 dichtheden per gewas
(tabel 2). Hierbij zijn de Dollard-
kwelders alsmede enkele zeldzame ,
buiten gelaten. gewassen beschouwing be- Hoge dichtheden werden in 1988
reikt in klaver (4.3/100 ha), zomer-
tarwe (3.0/100 ha), erwt (2.4/100 ha)
Alleen en zomergerst (2.1/100 ha). dichtheid voor klaver was de signifi- 2 cant hoger dan verwacht (X -toets, 2 1990 X = 5.23, p < 0.05). In waren
braakliggende percelen (3.9/100 ha)
favo- en wederom klaver (1.9/100 ha)
riet. In beide gevallen ging het hier
dichtheden dan om significant hogere 2 verwacht (X -toets; braak, 2 X = 23.12, p < 0.01; klaver,
2 dichtheden X = 3.92, p < 0.05). Lage
werden beide jaren vastgesteld in figuur 1. Oldambt, met daarin sche- grasland en aardappels. matisch het geïnventari-
seerde deel aangegeven, Op basis van oppervlakte per gewas in Noord Zuid aantal territoria km-hok gesplitst en en per zijn
1987 1988 enkele (zie tekst). met gegevens uit en (voorlopige) regressieberekeningen
uitgevoerd (tabel 3, zie ook Voslam-
ber 1990). Hiervoor was nog maar een beschikbaar: beperkte set variabelen
tarwe (zomer/winter gesommeerd),
gerst (zomer/winter gesommeerd),
biet, grasland, aardappel, karwij,
luzerne/klaver, winterkoolzaad, erwt,
kalkarm jaar en bodem (2 klei-typen,
en Ualkrijk, en zand). Er blijkt een
positieve correlatie te zijn met winterkool- gerst, tarwe, karwij en
27 de gelegen zijn op de dalgronden in
is Veenkoloniën, hetgeen nog eens
bevestigd door inventarisaties in
1990 (zie elders in dit nummer). Ook
oudere gegevens wijzen op een voor-
keur voor het Veenkoloniale gebied
(Boekema et al. 1933). Binnen het
Oldambt zijn ook in een aantal jaren,
waaronder 1933, hogere dichtheden
vastgesteld in het zuidelijk deel
(tabel 1), dat als het ware de over-
het Veenkoloniale ging vormt naar
gebied. Rekening houdend met deze
het informatie en uitgaande van aan-
figuur 2. Aantalsverloop 1984-'90, talsverloop in het Oldambt, zou dit
gebied Noord. betekenen dat het aantal territoria
in de Zuidoostelijke regio (en daar-
mee ook in de hele provincie Gronin-
Discussie gen) in 1937-'88 nog wel eens hoger
dan in het invasie- kan zijn geweest
De kwartel staat bekend als een soort jaar 1989. Bij een dynamische vogel
waarvan de aantallen jaarlijks aan als de kwartel lijken grote regionale
grote schommelingen onderhevig zijn, verschillen echter niet ondenkbeeldig
zelfs en waarbij van tijd tot tijd zodat dit soort bespiegelingen ui-
invasieachtige verschijnselen optre- terst speculatief blijft.
den (Glutz von Blotzheim et al. 1973,
Ook Cramp & Simmons 1980). in het Voor wat betreft gewassen, gaat de
de de - af- Oldambt zijn sinds start van voorkeur van kwartels uit naar
inventarisaties in de die wordt 1984 aanzienlijke hankelijk van benadering
aantalsfluctuatiés opgetreden, waar- gekozen - (zomer)gerst, (zomer)tarwe,
bij verschillen tussen de 'slechte' karwij, winterkoolzaad, klaver en
jaren (1984-'85) en 'goede' jaren braak. Enige discrepanties tussen
(1937-'33 ) in de orde van grootte regressieanalyses enerzijds en dicht-
tabel van 600% liggen. Zeer opmerkelijk is, heden anderzijds (vgl. 2-3)
dat de deel meest recente omvangrijke zijn voor een groot terug te 1989 invasie van in (o.a. methodiek en verschil in kwartels, voeren op
Bijlsma 1990) geheel aan het Oldambt basismateriaal. Vooral braakliggende
is voorbijgegaan. Deze invasie resul- percelen oefenen een grote aantrek-
kwartels. teerde voor Nederland in een schat- kingskracht uit op Het
ting van 8.000-12.000 territoria geheel braakliggende oostelijke deel
(SOVON, Bijlsma 1990). Ook uit de (500 ha) van de Carel Coenraad Polder
werden veel de Dol- provincie Groningen op en Reiderwolderpolder (langs
plaatsen aanzienlijke aantallen kwar- lar d) herbergde in 1990 liefst 54%
tels gemeld. Steekproefsgewijze in- van alle in het gebied voorkomende
ventarisaties in het kader van het kwartels (figuur 2). Deze percelen
leverden schat- Akkervogelproject een hadden een begroeiing van ruige gras-
2.200 territoria (Van ting op van en kruidenvegetaties (deels inge-
Scharenburg et al. 1990). Hierbij zaaid, deels natuurlijk). Overigens
werden de dichthe- ('weiland') hoogste gemiddelde is puur grasland negatief
den in de Zuid- dichtheid. (2.3/100 ha) gevonden van invloed op de
oostelijke regio (ruwweg de Veenkolo-
niën). Op het Hogeland en in het In de literatuur worden voor akker-
Oldambt bedroeg de gemiddelde dicht- bouwgebieden als favoriete broedbio-
heid ha. luzerne klaver 0.9/100 topen wintergraan, en
Glutz Blotzheim opgegeven (o.a. von
dichtheden 1989 klaver ook Van extra hoge in zou et al. 1973). Karwij, en
dat echter in geheel Oost-Groningen maar luzerne, hebben met elkaar gemeen
kun- de in beperkte mate sprake geweest buiten uiteindelijke 'oogst' (cq.
de nen zijn. Bovenstaande cijfers impli- maaien) geen bewerkingen op perce-
betere luzerne ceren, dat de kwartelgebieden len plaatsvinden. Karwij en
28 figuur 3. Verspreiding per km², 1984-'90.
hebben een relatief lage en staan bovendien meer dan een jaar op Deze open
het veld. Hierdoor vertonen de perce- structuur, die mogelijk een gunstige
relatief invloed heeft andere len in veel gevallen een op bodemvegeta- dus het voedselaanbod?) (zie 'ruige' aanblik door het voorkomen tie (en deze Grauwe allerlei en kruiden. ook Van 't Hoff, Gors). van grassen
de verschillende Aangezien kwartels voornamelijk van Hoewel gewassen
deels de dichthe- insekten en zaden leven (Glutz von op plausibele wijze kwartels kunnen verklaren, Blotzheim et al. 1973), lijkt het den van
duiden de verklaarde aannemelijk dat dergelijke percelen lage percentages variantie bij de regressieanalyses als voedselbron erg aantrekkelijk
eveneens voor de (tabel 3), die voornamelijk gebaseerd zijn. Dit geldt dat alle Daar- er niet meeste braakliggende percelen. zijn op gewassen, op relevante factoren zijn gemeten. naast is de vegetatie hoog genoeg
moet met name gedacht worden voor voldoende dekking. In braaklig- Hierbij
aan factoren die samenhangen met de gende akkers met een (ingezaaide) infrastructuur. Uit bewerkingen die ijle grasvegetatie bijvoorbeeld,
met materiaal van worden nauwelijks territoria gevon- uitgevoerd zijn
het 1939 (Van Scha- den. De voorkeur voor tarwe en gerst Akkervogelproject
et al. 1990), en waarin naast ligt in dit verband iets minder dui- renburg ook ook de infrastructuur is be- delijk. De zaden van tarwe (en gewas
kwartels als blijkt dat van de gewassen haver) schijnen door trokken, alleen in de model- voorkeursvoedsel te worden beschouwd karwij (positief)
len voorkomt. Voorts zijn positieve (Glutz von Blotzheim et al. 1973).
correlaties met lengte aan Bovendien wordt de relatie met gerst gevonden
vooral be- onverharde wegen (lees: kruidenrijke en tarwe waarschijnlijk
bermen?) en regio (lees: zandbodem). paald door de zomerrassen (nog niet tabel De dichtheden zijn negatief gecorre- in analyse gescheiden, vgl, 2).
29 leerd met bos. Dichtheden in meer gevens compleet zijn uitgewerkt. besloten akkerbouwgebied liggen zelfs
50% lager dan in open terrein (zie
ook Van 't Hoff, deze Grauwe Gors). Dankwoord
De voorkeur voor open gebieden wordt
ook literatuur in aangegeven (Glutz De inventarisaties werden uitgevoerd Blotzheim al. von et 1973, Cramp & in samenwerking met Berend Voslamber,
Simmons Het voor de hand 1980). ligt Henk Koffijberg en Ben Koks. Jan van dat factoren ook in het dergelijke 't Hoff en Ben Koks leverden aanvul-
Oldanbt een rol spelen: een deel van lende gegevens uit de proefvlakken
de het plots van Akkervogelproject van het Akkervogelpro ject. Een deel
immers in deze Precieze ligt regio. van de statistische bewerkingen werd
hierover echter door uitspraken zijn pas uitgevoerd Kees van Scharenburg.
mogelijk als alle benodigde basisge-
30