<<

Caecile Schalker 05-11-2018

‘Een groene geschiedenis’ Het Algemeen Uitbreidingsplan (AUP) van en de uitwerking van groen op en

‘Een groene geschiedenis’

Een onderzoek naar het Algemeen Uitbreidingsplan (AUP) van Amsterdam en haar uitwerking van groen op Slotermeer en Buitenveldert.

Naam student: Caecile Schalker Studentnummer: 10643117 E-mail: [email protected]

Module: Masterscriptie Opleiding: Master Stadsgeschiedenis (Geschiedenis) Faculteit: Faculteit der Geesteswetenschappen Onderwijsinstelling: Universiteit van Amsterdam

Studiejaar: 2018/2019

Plaats en datum: Amsterdam, 05-11-2018

Begeleider: dhr. dr . Clé Lesger Tweede lezer: dhr. dr. Mart Rutjes

1 Voorwoord Voor u ligt de scriptie ‘Een groene geschiedenis: Een onderzoek naar het Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam (hierna te noemen AUP) en haar uitwerking van groen op Slotermeer en Buitenveldert’. Deze scriptie is tot stand gekomen aan het einde van mijn eenjarige master ‘Stadsgeschiedenis’ aan de UvA. Omdat ik een bachelor Sociale Geografie en Planologie heb afgerond wilde ik voor mijn masterscriptie dicht bij dat onderzoeksgebied blijven: de stad als gebouwde omgeving en de impact hiervan op de samenleving. In deze masterscriptie komen mijn interesses in Sociale Geografie en in Stadsgeschiedenis samen. Om steden duurzaam en veerkrachtig te maken voor de toekomst is het nodig om eerst de unieke geschiedenis van een stad te begrijpen. Een stad wordt gevormd door de groot- en kleinschalige projecten die door de jaren heen plaatsvinden. In dit gedeelte van mijn scriptie wil ik graag nog een aantal personen bedanken voor de begeleiding tijdens het schrijven van dit onderzoek. Allereerst wil ik Pieter Boekschooten bedanken voor zijn tijd en expertise over dit onderwerp. Pieter Boekschooten is landschapsarchitect bij de gemeente Amsterdam in het stadsdeel -Slotermeer. Via het van Eesterenmuseum heb ik hem ontmoet en heb ik meerdere interviews bij Pieter afgenomen. Dit stelde mij in staat om zijn kennis te integreren in mijn onderzoek. Door Pieters jarenlange ervaring ben ik ook meer te weten gekomen over het ontstaan van de andere stadsdelen van Amsterdam. Tevens heb ik verschillende persoonlijke verhalen gehoord over hoe groot- en kleinschalige plannen in Amsterdam waar hij bij betrokken was uiteindelijk door de botsing van verschillende belangen niet altijd even goed tot hun recht zijn gekomen. Daarnaast wil ik mijn scriptiebegeleider Clé Lesger bedanken. In het studiejaar 2017/2018 werd de master Stadsgeschiedenis voor het eerst geïntroduceerd. Tijdens het zoeken naar een master ben ik uiteindelijk bij een master van Geschiedenis uitgekomen. Hier lag ook tijdens mijn bachelor al mijn interesse, maar door mijn achtergrond als sociaal geograaf/planoloog had ik geen ervaring met bijvoorbeeld de vorm van onderzoek, schrijfwijze en bibliografische conventies. Ik ben blij dat meneer Lesger mij toch de kans heeft gegeven om het onderzoek bij hem te doen. Hij heeft mij vrijgelaten in bijvoorbeeld het schrijven van toekomstige scenario’s over het groen in Amsterdam waardoor het onderzoek wellicht niet in zijn geheel aansluit bij een masterscriptie van Geschiedenis, maar een combinatie van mijn bachelor en master is geworden. Bedankt voor uw positiviteit tijdens de besprekingen en de vrijheid u mij gaf voor het doen van dit onderzoek.

2 Abstract

Amsterdam is bursting again on several fronts: the parks are increasingly used, the growth of tourism is almost impossible to control, house prices rise and traffic flows to and from the city leads to congestion. Amsterdam has experienced growth problems earlier in its history. For example, in 1934 in the Interbellum, where Cornelis van Eesteren’s General Expansion Plan (AUP) was offered as a solution. A structure plan with new residential areas, with the garden city of Howard and the slogan of ‘Nieuwe Bouwen’: ‘light, air, space’ as sources of inspiration. Green was an important component in this plan and for the first time in the Dutch history of urban planning, green became complementary to the other facilities in the city. One of the first detailed sub-plans of the AUP is Slotermeer, which belongs to the Western Gardencities of Amsterdam. In times of expansion, this part was designated as a new urban area for civilians of Amsterdam.1 Although the plan was set for Slotermeer in 1939, the plan was adapted by a changing spirit of the times and the first inhabitants could only live here after the Second World War from 1952 onwards. Seven years later, the plan for Buitenveldert is being implemented. Buitenveldert is the last realized part of the AUP where in 1959 the first, more wealthy residents come to live. Most of this district was built in the sixties. Buitenveldert is also known as the ‘chic sister of the Western Garden Cities’, including Slotermeer.2 The study compares the landscaping from the first sub-plans of Slotermeer (1952) and Buitenveldert (1959) with the current green supply in 2018. Here, maps, images and figures are used. Also own research and observation in the districts are used and play an important role in drawing conclusions. It has been mapped which green structures haven been retained, disappeared or may never have been realized. Then, Slotermeer and Buitenveldert were also compared. It appears that various factors such as population composition and the different period of construction (which lead to other needs) have an impact on the (green) space. Also, changes in space requirements and the spirit of time appear to play an overarching role in the way in which green is handled and how green is presented in space.

1 Van Eesterenmuseum (Amsterdam, 2018). 2 Hendriekje Bosma, Liseth van den Dungen, Helene Fentener van Vlissingen, Buitenveldert 1958-1998-2009 een ontwikkeling van een stadsdeel, (Amsterdam 1998).

3 Inhoudsopgave

Voorwoord 2

Abstract 3

1. Inleiding 6 1.1 De importantie van groen in stedelijke plannen 6 1.2 Wetenschappelijke en maatschappelijke relevantie 9 1.3 Doel- en vraagstellingen 11 1.4 Leeswijzer 12

2. De historische context 14 2.1 Wat gaat er vooraf aan het AUP? 14 2.2 Nieuwe ideeën over stadsontwikkeling 16 2.3 Sleutelpersonen en sleutelinstanties 19 2.4 De ideeën achter het AUP 21 2.5 De algemene plannen voor heel Amsterdam 25

3. Doelstellingen in het AUP voor Slotermeer en Buitenveldert 30 3.1 Realisatie Slotermeer 1952 en realisatie Buitenveldert 1959 30 3.1.1 Slotermeer 30 3.1.2 Buitenveldert 33 3.2 Groen in Slotermeer en Buitenveldert 37 3.2.1. Groen in Slotermeer 39 3.2.2. Groen in Buitenveldert 42

4. Slotermeer in 2018 aan de hand van cijfers, kaart- en beeldmateriaal 45 4.1 Algemene situatie rond 2018 45 4.2 Huidige groensituatie in kaart 49 4.2.1. Verkaveling: gebruik van groen in de woonomgeving 49 4.3 Vergelijking 1952 en 2018 55

4

5. Buitenveldert in 2018 aan de hand van cijfers, kaart- en beeldmateriaal 5.1 Algemene situatie rond 2018 59 5.2 Huidige groensituatie in kaart 63 5.3 Vergelijking 1959 en 2018 68

6. Conclusie & Discussie 72 6.1 Conclusie 72 6.1.1 Agenda voor toekomstig onderzoek 78 6.2 Discussie: Gaat het gerealiseerde groen uit het AUP verdwijnen? 79 6.2.1 Aanbevelingen: Beleid voor groen 80

Literatuurlijst 82

5 1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het onderwerp van dit onderzoek toegelicht. De aanleiding van dit onderwerp wordt ingeleid in paragraaf 1.1. Vervolgens wordt er verder ingegaan op de relevantie van het onderzoek (paragraaf 1.2). Daaropvolgend worden de doel- en vraagstellingen van dit onderzoek uiteengezet in paragraaf 1.3. De leeswijzer in paragraaf 1.4 geeft het verloop van het onderzoek aan en in welke volgorde uiteindelijk naar de conclusie wordt gewerkt.

1.1 De importantie van groen in stedelijke plannen Stad en natuur vormen voor velen een tegenstelling.3 In grote steden is het ruimtelijke beleid gericht op intensiveren van verstedelijking maar is er tegelijkertijd behoefte aan een groene leefomgeving.4 In de Nota Ruimte heeft het Rijk gesteld dat verdichting in de bestaande steden niet hoeft te betekenen dat het groen hierdoor op de tweede plek komt te staan, na wonen en werken.5 Dit wilt zij proberen te bereiken door de juiste balans te vinden tussen ‘groen/blauw’ en het ‘rood’ (wonen en werken). De kijk op groen en water kent een lange geschiedenis. Door de eeuwen heen zijn groen en water wisselend gewaardeerd. In westerse steden kent groen in de geschiedenis drie functies, namelijk representatie, welzijn en stadshygiëne.6 Al in de tijd van de Romantiek deden gegoede burgers afstand van de stad en trokken zich terug voor de rust en frisse lucht buiten de stad, in het ommeland. Ook werd ten tijden van de VOC het ruimtelijk beeld van Amsterdam bepaald door water.7 Tot op de dag van vandaag wordt dit unieke, cultuurhistorische karakter nog steeds in tact gehouden. Het belang van groen en water in de stad is bijvoorbeeld terug te zien in het boek van Dohna Poninskas uit 1874.8 Dit boek over stedenbouw wijdde voor het eerst hoofdstukken aan stedelijke groenstructuren. Dohna pleitte in dit boek voor groene ruimtes zoals boerenbedrijven, als attractie voor de stedeling. Omdat het leven in de stad erbarmelijk was ontwierp Dohna tuinen voor kinderen, waarin zij konden

3 H. Sukopp, ‘Urban ecology – scientific and practical aspects’ in: J. Breuste, H. Feldmann en O. Uhlmann (eds.) Urban ecology. (Berlijn, 1990). 4 PBL, ‘Beleidsdossier rood groen balans stedelijke netwerken’ (Den Haag, 2010). 5 Rienk Kuiper en Ton de Nijs ‘Nota Ruimte leidt tot verdichitng stedelijke netwerken’ (2004) . 6 Gezondheidsraad, ‘Natuur en gezondheid. Invloed van natuur op sociaal, psychisch en lichamelijk welbevinden’ (Den Haag, 2004). 7 Gemeente Amsterdam, ‘Watervisie Amsterdam 2040’ (Amsterdam, 2016) 8 F. Lohrberg, ‘Stadtnahe Landwirtschaft in der Stadt- und Freiraumplanung’ (Stuttgart, 2001).

6 leren, werken en recreëren.9 Tevens andere modellen passeerden de revue in de twintigste eeuw. Zo zijn de Garden City van Howard en de tuinstadconcepten en gesocialiseerde ‘Kolonialparken’ van Leberecht Migge twee voorbeelden die ervoor zorgden dat groen werd verweven met de bebouwde kant van de stad, zoals gebouwen en verharde wegen.10 Na de Eerste Wereldoorlog vond er een omslag plaats in de waardering van groen. In grote steden werd er tijdens de wederopbouw op verschillende manieren geprobeerd om groen de stad in te krijgen en vervolgens te behouden. Het belang van groen in de stad groeide steeds meer en kwam uiteindelijk tot een punt waarbij groen complementair werd geacht aan het ‘rood’. Groen werd van individueel- en van maatschappelijk belang. Zowel op korte- als op lange termijn werd groen nuttig geacht voor de stad en haar bewoners. Uitzicht op groen en water blijken een positief effect op de waardering van de woonomgeving te hebben.11 Er is een directe positieve relatie tussen het groen in de straat en de gezondheid van de mens.12 Groen en water zijn daarnaast ook belangrijke vestigingsfactoren en daarmee direct van economisch belang voor de stad. Daarnaast zijn parken en groene pleinen ontmoetingsplaatsen die sport, ontspanning en recreatie bieden. Bovendien is groen goed voor het stadsklimaat, de waterberging, de biodiversiteit en de voedselproductie.13 Groene ruimtes waren (en zijn) kwetsbaar in een stad. Ze leveren namelijk een beperkte financiële opbrengst op en staan daarom, met een stedelijk systeem dat gericht is op economisch rendement, altijd onder druk. In onze hoofdstad Amsterdam staat het groen (opnieuw) onder druk. De stad zal door een nieuwe groei van inwoners verdichten. Het is nodig hierop te anticiperen door de openbare ruimte op een andere manier te gebruiken. Er komt nog meer druk te staan op het stedelijk groen in Amsterdam dan voorheen. De groene delen van Amsterdam, onder andere afkomstig uit het Algemeen Uitbreidingsplan (1934), komen ter discussie te staan.

Aan het AUP dat uitkwam in 1934 ging een onderzoek van vijf jaar met een team van deskundigen vooraf. De stad had te maken met een grote groei doordat de economie weer voor het eerst na de Eerste Wereldoorlog weer flink aantrok.14 Er moest op grote schaal uitgebreid worden om deze groei te kunnen opvangen. Dienst Publieke Werken, de voorloper

9 F. Lohrberg, ‘Stadtnahe Landwirtschaft in der Stadt- und Freiraumplanung’ (Stuttgart, 2001). 10 David Haney, When Modern was Green: Life and Work of Landscape Architect Leberecht Migge (Londen, 2010). 11 F. Lohrberg, ‘Stadtnahe Landwirtschaft in der Stadt- und Freiraumplanung’. 12 Gemeente Amsterdam ‘Structuurvisie Amsterdam – Economisch sterk en duurzaam’ (Amsterdam,2011), 134. 13 Gemeente Amsterdam ‘Structuurvisie Amsterdam’, 134. 14 Willem Frijhoff, Geschiedenis van Amsterdam deel 1 (Amsterdam, 2004).

7 van de Dienst Ruimtelijke Ordening, Dienst Openbare Werken en het Grondbedrijf, kwam met een plan wat onder leiding van Cornelis van Eesteren is uitgegeven: het Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam. Het plan zou zorgen voor nieuwe woonwijken die zich buiten de bevonden en had het groen hoog in het vaandel. Voor het eerst in de geschiedenis van Nederland werd groen een integraal onderdeel van de stadsplanning. Veel gebieden in de nieuwe wijken werden niet bebouwd en gereserveerd voor groene oppervlaktes die het welzijn van de bewoners en bezoekers zouden moeten verbeteren. Het AUP kwam uit in 1934, maar werd in delen pas enkele jaren later gerealiseerd. Vanwege de Tweede Wereldoorlog en de nasleep ervan, werden grote delen van het plan uitgesteld wat ervoor zorgde dat de behoefte aan groen onder zowel de bewoners als bezoekers alleen nog maar meer deed toenam. Groen werd langzamerhand steeds meer gezien als een vanzelfsprekende voorziening in de stad voor het volk. Dit is in het AUP te lezen:

“Natuurschoon, ontspanning, sport en spel zijn dan ook een levensbehoefte geworden voor den mensch en in het bijzonder voor den stedeling. Zoozeer, dat men zich geen uitbreidingsplan meer kan denken, waarin niet met deze behoefte als met een primairen eisch rekening wordt gehouden. In verschillende landen (Duitschland en Engeland) zijn de normen voor de in zulke plannen op te nemen oppervlakten voor verschillende ontspanningsterreinen zelfs wettelijk vastgelegd. Het lag dan ook voor de hand, dat in het Amsterdamsche uitbreidingsplan aan het vraagstuk van de ontspanning de volle aandacht moest worden geschonken.”15

En zo geschiede. Groen is tot de dag van vandaag een belangrijk element en tegelijkertijd een discussiepunt in stadsplanning. Ondanks dat het groen in Amsterdam onder druk straat wordt het op sommige plekken behouden en gekoesterd en/of gecompenseerd op een andere plek. In de Structuurvisie 204016 komt groen aan bod en probeert de Gemeente Amsterdam het belang van groen in de stad te benadrukken voor zowel op de korte termijn als de lange termijn. In de Structuurvisie 2040 worden de ruimtelijke ontwikkelingen voor de toekomst weergeven. Hierin worden onderwerpen als geschikte woningen, ruimte voor groen en aantrekkingskracht van een wereldstad behandeld.17

15 Dienst der Publieke Werken ‘Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam: Nota van Toelichting 1934’ (Amsterdam, 1934), 90. 16 Zie voor Structuurvisie 2040: https://www.amsterdam.nl/publish/pages/546779/structuurvisie_def_maart2011_web.pdf 17 Architectenweb ‘Amsterdam presenteert Structuurvisie 2040’ beschikbaar op: https://architectenweb.nl/nieuws/artikel.aspx?ID=25452 (Amsterdam, 17-02-2011)

8 1.2 Wetenschappelijke en maatschappelijke relevantie Dit onderzoek is zowel maatschappelijk- als wetenschappelijk relevant omdat er nieuwe kennis wordt gewonnen. Ondanks dat er nog steeds veel waarde wordt gehecht aan groen in de stad als in 1934, toen het AUP werd opgezet, blijkt dat er tegenwoordig ook andere functies in de stad om ruimte vragen die ervoor zorgen dat de ruimtes die nu als functie ‘groen’ worden bestempeld, onder druk komen te staan. Zo valt er bijvoorbeeld te denken aan de commercialisering van de stad en de groei van toerisme die hiermee hand in hand gaat.18 Deze druk op het groen vraagt om alternatieve en creatieve oplossingen om al de ‘nieuwe’ functies een plek te kunnen geven zonder verder uit te breiden. Er is nog weinig onderzoek gedaan naar de relatie tussen de strijd om de ruimte met betrekking tot het originele groen uit het AUP en de huidige patronen van groen in de stad. Er is bekend dat het gebruik van groen door bewoners in de afgelopen jaren enorm is toegenomen, evenals de activiteiten die daar worden ontplooid.19 De Structuurvisie van 2040 en de Agenda Groen afkomstig van de afdeling Hoofdgroenstructuur laten zien dat er verschillende strategieën worden ingezet om het groen te behouden en te beschermen. Echter is er weinig bekend over de eerste geïntegreerde, geplande delen groen in Amsterdam, zoals het groen uit het AUP. Het is onbekend of deze groene plekken intact zijn gebleven, zijn gekrompen of juist zijn gegroeid. In de literatuur komt naar voren dat er een grote discussie bestaat onder andere planologen over hoe mensen willen wonen in Amsterdam. De stad anno 2018 barst weer op verschillende fronten uit haar voegen: de parken worden intensief gebruikt, er is sprake van een groei van toerisme, betaalbare woningen worden steeds schaarser en alle verkeerstromen naar en uit de stad zorgen voor congestie. Groeiproblemen waren er honderd jaar geleden ook, met het AUP tot gevolg. Nu staat Amsterdam en haar groen weer voor een nieuwe uitdaging, met niet alleen de indeling van groen, doch de verwerking van vraagstukken over energietransitie, klimaat en toenemend verkeer. Er is meer onderzoek nodig naar de stad Amsterdam en hoe de rode draad van het AUP, ‘licht, lucht, ruimte’, kan worden ingezet in een steeds drukker wordende stad. Deze opzettelijk gemaakte groene ruimte zorgt ervoor dat er vandaag de dag verdichting mogelijk is. Verdichting blijkt namelijk niet altijd ten koste te gaan van de leefbaarheid in een stad. Het kan zelfs de leefbaarheid stimuleren.20 Het doel van dit onderzoek is dan ook niet om te kijken hoeveel groen er aan het einde van de streep overblijft in 2018, maar om te kijken hoe men tegenwoordig omgaat met het originele groen uit het

18 Jorrit Nuijens en Marie-Anne van Reijen ‘GroenLinks: Balans in de stad’ (Amsterdam, 27-01-2016). 19 Gemeente Amsterdam ‘Volg het beleid: groen’ (2018). 20 Allard Jolles, Erik Klusman en Ben Teunissen Stadsplan Amsterdam. Toekomstvisies op de ruimtelijke ordening van de stad 1928-2003 (Rotterdam, 2003).

9 AUP en de invulling hiervan in de ruimte. Het onderzoek is vernieuwend omdat er nog niet vanuit het oogpunt van het AUP is gekeken naar de huidige groene ruimtes. De deelplannen uit het AUP zijn vanuit verschillende gedachtegangen opgezet waardoor groen in elk stuk in Amsterdam uniek is. De invullingen die destijds aan de groene ruimtes zijn gegeven, vragen door de jaren heen om een andere invulling door een veranderende behoefte, ondanks dat groen in zowel 1934 als 2018 complementair wordt gezien aan de andere delen van de stad. Maatschappelijk gezien is groen nog steeds belangrijk voor bewoner en bezoeker, er wordt alleen een andere invulling gegeven aan het groen. Zo hebben groen en water maatschappelijke voordelen. Het draagt onder andere bij aan een gezonde, aantrekkelijke leefomgeving.21 Door groen en water wordt de stad verkoeld, wordt de gezondheid van de mens en de kwaliteit van de lucht verbeterd. Bovendien heeft groen een effect op de huizenprijzen. Dit kan zowel positief als negatief zijn.22 In dit onderzoek wordt er gekeken of de groene geplande ruimtes uit het AUP in tact zijn gebleven, zijn verdwenen of ergens anders zijn gecompenseerd. In dit onderzoek wordt er gekeken naar de uitwerking van de originele plannen uit het AUP voor zowel Slotermeer (1952) als Buitenveldert (1959) en wordt dit vergeleken met de situatie in 2018. Het AUP is groot en bevat verschillende thema’s die globaal besproken worden in de ‘Nota van Toelichting’. Voor een beter begrip is het van belang om te focussen op één thema van het AUP, en op dit thema in detail te treden in dit onderzoek. Om deze reden ga ik onderzoek doen naar de groenvoorzieningen in deze twee wijken en wordt er een vergelijking gemaakt tussen het begin, voor Slotermeer 1952 en Buitenveldert 1959 en de huidige tijd waarin dit onderzoek gedaan en geschreven is: 2018. Er wordt gekeken welke groenstructuren zijn behouden, verdwenen of wellicht nooit zijn gerealiseerd. Ook wordt er gekeken hoe de globale kaart uit 1952 en 1959 vorm hebben gekregen in de praktijk. In Slotermeer en Buitenveldert zijn verschillende vormen van groen, zoals tuinen, hoven, parken en beplanting gepland in het AUP. Deze zijn in verschillende vormen nog te herkennen.

21 R. Remme, T. de Nijs, M. Paulin ‘Natural Capital Model: Technical documentation of the quantification, mapping and monetary valuation of urban ecosystem services’ Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (20-06-2018). 22 Remme, de Nijs en Paulin, ‘Natural Capital Model’.

10 In dit onderzoek wordt de volgende hoofdvraag gesteld: ‘Hoe hebben de richtlijnen betreffende groenvoorziening uit het AUP van Amsterdam in 1934 zich vertaald in de praktijk voor zowel Slotermeer als Buitenveldert anno 2018 en welke factoren verklaren het verschil tussen ontwerp en realisatie?’.

1.3 Doel- en vraagstellingen Het komt vaak voor dat een plan niet exact wordt uitgevoerd volgens het oorspronkelijke idee. Dit blijkt zo te zijn voor Slotermeer en Buitenveldert. Omdat deze plannen in het AUP tegelijk zijn ontworpen maar niet tegelijk zijn gerealiseerd, hebben de plannen een andere uitwerking gekregen.23 De redenen hiervoor zijn tijd- en plaatsgebonden. Tussen plan en uitvoering vond een periode van oorlog en economische recessie plaats wat er voor zorgde dat het plan aangepast moet worden aan de nieuwe situatie en de daarbij horende behoeftes. Verschillende factoren, soms plaats specifiek, liggen hieraan ten grondslag. Daarnaast zorgen nieuwe technologieën en verschillende denkbeelden over stedenbouw ervoor dat hetzelfde plan verschillend kan uitwerken. Omdat er tussen de deelplannen van Slotermeer (1952) en Buitenveldert (1959) zeven jaar verschil zit, geeft dit een verschil in plan en uitvoering. Hierdoor bieden deze twee wijken een interessante comparative case study. De ligging van de gekozen gebieden verschilt, dit kan de uitwerking van groen doen verschillen. Wellicht kan er gesteld worden dat men na eerst zeven jaar ‘oefenen’ in de , weet hoe een tuinstad werkelijk bedoeld is en dat Buitenveldert hiervan het resultaat is.24 Verschillende structuurvisies en gebiedsplannen, bijvoorbeeld Structuurvisie 2040 en Monitor Agenda Groen, zorgen dat de gebieden zich aanpassen naar de wensen van deze tijd, maar ook oog op de toekomst hebben. Een wijk is continue in beweging waardoor de plannen in het AUP en de werkelijke uitvoering zeker te vergelijken zijn. Echter is het nog niet bekend in welke mate plan en uitvoering van elkaar verschillen.

23 Frits Locher, Wat er vooraf ging aan de bouw van Nieuw-West en Buitenveldert, stedenbouwkundige ideeën en praktijk (1985). Pieter Boekschooten (landschapsarchitect gemeente Amsterdam stadsdeel Geuzenveld-Slotermeer) 08-05- 2018.

11 1.4 Leeswijzer Eerst wordt er een chronologisch beeld geschetst over de algehele situatie in Amsterdam en de achtergrond informatie over het AUP. Op die manier worden de ideeën en de uitwerking van het groen in beide wijken in een bepaalde context geplaatst. Hierbij wordt de urgentie tot het uitbreiden van Amsterdam benadrukt aan de hand van de situatie ten tijden van het opstellen van het AUP. Het globale plan van het AUP komt aan de orde om de gedachtegang van toen over bepaalde thema’s uit een te zetten. Thema’s als wonen, werken, infrastructuur, voorzieningen, water en natuurlijk groen komen aan bod. In het AUP staat beschreven dat het voornaamste doel van het plan is om Amsterdam op de toekomst voor te bereiden.25 Dit werd gedaan door het opstellen van richtlijnen die zorgen voor een geleidelijke ontwikkeling van de stad. Het AUP is opgezet met het idee om ‘dergelijke wijzigingen, indien zij nodig of gewenst blijven, steeds te kunnen worden aangepast zonder het stramien van het plan, dat de structuur van de stad vormt, te schaden.’26 Het plan is in hoofdzaak daarom op basis van eenvoudige hoofdlijnen ontworpen. Binnen deze hoofdlijnen kan de nadere uitwerking op verschillende wijzen geschieden.27 De belangrijkste vraag voor deze scriptie wordt hoe Amsterdam tot 2018 concrete invulling heeft gegeven aan deze hoofdlijnen betreffende het groen en of het stramien van het plan is of wordt aangetast. Vervolgens focus ik mij op Slotermeer en Buitenveldert. Wat staat er in de deelplannen over de opzet van deze aparte wijken en wie zijn de sleutelpersonen die zorgen voor de totstandkoming en invulling van deze wijken? Met behulp van plankaarten van de eerste plannen voor Slotermeer en Buitenveldert wordt een startpunt van deze wijken gecreëerd, het originele plan. Vervolgens worden de verschillende thema’s behandeld en als laatst het groen, waarover in detail wordt getreden. Het verschil tussen de twee wijken in de invulling van het groen, wordt hier duidelijk. Daarna wordt de situatie omtrent de groenvoorziening van Slotermeer en Buitenveldert apart geschetst. Hier wordt onder andere kaartmateriaal voor gebruikt uit 2018. Bovendien komt de algemene situatie in 2018 van beide wijken aan bod en vervolgens de situatie voor groen specifiek. Door de algemene situatie te schetsen kan er in de conclusie worden vastgesteld welke factoren ten grondslag liggen aan de veranderende groenstructuur door de

25 Dienst der Publieke Werken, Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam: Nota van Toelichting 1934 (Amsterdam, 1934). 26 Dienst der Publieke Werken Algemeen Uitbreidingsplan. 27 Dienst der Publieke Werken Algemeen Uitbreidingsplan .

12 jaren heen. De tweede hoofdvraag van het onderzoek luidt: ‘Welke factoren liggen ten grondslag aan het verschil tussen ontwerp en realisatie voor zowel Slotermeer als Buitenveldert?’ . Het originele plan van Slotermeer en Buitenveldert wordt vervolgens vergeleken met de situatie in de wijken in 2018. Er zullen kaarten gebruikt worden om de invulling van groen in het originele plan met de uiteindelijke uitwerking te vergeleken. Tot slot wil ik de discussie en aanbevelingen gebruiken om kort de huidige situatie te schetsen betreffende het groen in Slotermeer en Buitenveldert. Hoe wordt groen behandeld in structuurvisies? Gaan de huidige groene gebieden langzamerhand verloren omdat we te maken hebben met veranderingen in tijd, behoeftes en mogelijkheden? Als voorbeeld kan de druk op de woningmarkt gegeven worden. Dit is een van de redenen waardoor er druk op het groen in Amsterdam komt te staan.28 Enerzijds wordt het verschil in groen aangekaart en anderzijds worden de factoren die ten grondslag liggen aan dit verschil uiteengezet. Het verschil in groen wordt op twee manieren onderzocht. Allereerst worden Slotermeer en Buitenveldert apart van elkaar vergeleken: Hoe verschilt de originele kaart uit het AUP met de situatie in 2018. Vervolgens worden Slotermeer en Buitenveldert met elkaar vergeleken. Hoe komt het bijvoorbeeld dat het ene gebied over meer of andere soorten groen beschikt? En ondanks dat Slotermeer en Buitenveldert beiden constant aan verandering onderhevig zijn wordt er gekeken naar de mate waarin de structuur uit het plan nog in tact is? Deze vragen zullen worden beantwoord in de conclusie.

28 Jorrit Nuijens, ‘Laat het groen in Amsterdam onbebouwd’, Parool (Amsterdam, 21 juni 2016).

13

2. De historische context

In dit hoofdstuk wordt er historische informatie gegeven over onder andere het AUP. Dit stuk biedt de basis voor de rest van het onderzoek en zorgt voor verheldering van het geplaatste groen in Slotermeer en Buitenveldert. In de eerste paragraaf wordt de aanleiding tot uitbreiding van Amsterdam aangehaald. In de tweede paragraaf worden nieuwe gedachtegangen over stadsontwikkeling uiteengezet die een doorslaggevende rol hebben gespeeld bij de indeling van de nieuwe buurten uit het AUP. Aansluitend in paragraaf 2.3 worden de sleutelpersonen en sleutelinstanties besproken die belangrijk waren voor het coördineren, ontwerpen en realiseren van het plan en de deelplannen. In de vierde paragraaf is gebruik gemaakt van de Nota van Toelichting van het AUP. De toelichting zorgt voor een verheldering over hoe specifieke getallen en de fysieke opzet van de nieuwe wijken tot stand zijn gekomen. Tot slot, in paragraaf 2.5 komt de urgentie van groen in de stad aan bod. Hier wordt er gekeken naar hoe verschillende groepen denken over groen door de jaren heen, maar ook hoe Amsterdam in de loop der tijd invulling heeft gegeven aan groen in de stad.

2.1 Wat gaat er vooraf aan het AUP? In het Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam; Nota van toelichting, uitgegeven door de Dienst der Publieke werken worden achterliggende redenen van de uitbreidingen uiteengezet.29 Op afbeelding 1 is het uitbreidingsplan als kaart weergegeven. In de Nota van Toelichting werd de urgentie tot uitbreiding, de wensen van het Rijk en de burger, de ontwikkelingsmogelijkheden en verdere gegevens toegelicht. Het AUP begint met een historisch overzicht en het ontstaan van de grachtenstructuur die Amsterdam nu nog steeds kent. Bovendien laat de Dienst Publieke Werken zien dat niet altijd alles volgens het plan kan worden gerealiseerd omdat men gedurende de uitbreiding tegen verschillende onvoorspelbare problemen aanloopt. Zo zorgde bijvoorbeeld oorlog voor recessie en daarna groei, zorgt de grondsoort voor een bepaalde manier van bouwen en wijzigingen in de samenleving en veranderingen in de aard van het verkeer voor een verandering in aanpak.30 De stad heeft zich daarom op een bepaalde en unieke manier ontwikkeld waar in 1934 een wetenschappelijke blik op geworpen wordt. Andere grote uitbreidingen die onderdeel van het AUP zijn: 1936- 1952: , 1936-1965 Westelijke tuinsteden, waaronder Slotermeer, 1950-1954

29 Dienst der Publieke werken Algemeen Uitbreidingsplan, 10. 30 Dienst der Publieke Werken Algemeen Uitbreidingsplan, 11.

14 Frankendael (Jeruzalem), 1958-1965 Buitenveldert, 1958-1975: Amsterdam-Noord.31 Wanneer men naar Amsterdam kijkt vanaf 1800 zijn er verschillende trends op te merken. De stad groeit. Dit wordt mogelijk gemaakt door nieuwe vormen van handel, nieuwe industrie en nieuwe vormen van bedrijvigheid, zoals de financiële dienstverlening.32 Decennialang zorgt de economische groei voor een toename in de bevolkingsomvang waardoor het inwonertal van 180.000 mensen in 1810 steeg naar 520.000 in 1900. De stad was niet voorbereid op deze bevolkingsexplosie waardoor de leefomstandigheden van met name de laagste klasse werden aangetast.33 Het leven in de stad werd steeds erbarmelijker en dit had vooral te maken met de slechte hygiëne en toezicht hierop. Ondanks dat het economisch goed ging met de stad lag de aandacht niet bij de volkshuisvesting en de gezondheid van de mensen in de stad. Ook daar kwam verandering in. De koopkrachtige burgers zagen de urgentie van een goede volkshuisvesting in en konden hier beetje bij beetje verandering in brengen. Vanaf 1860 trok een nog groter deel van de bevolking vanwege de industrialisatie van het platteland naar de stad.34 De stad moest snel en goedkoop uitbreiden waardoor er sprake was van een povere revolutiebouw, ook wel speculatiebouw genoemd. Na 1875 ontstonden buiten de Singelgracht nieuwbouwwijken zoals de , , de en de Staatsliedenbuurt. Hierdoor werd er voor het eerst buiten de zeventiende-eeuwse stadsgrenzen getreden.35 Rond 1900 was er nog steeds sprake van economisch groei in Amsterdam.36 Tevens kwam rond 1900 de woningbouw van Amsterdam-Noord van de grond. Boeren en tuinders die net buiten Amsterdam woonden moesten afstand doen van hun grondgebied. Boeren en tuinders werden van hun land onteigend en hadden geen andere keus dan ergens anders een nieuw bestaan op te bouwen. Soms vertrokken zij zelfs naar de Verenigde Staten of Canada, waar de vraag naar arbeiders hoog was.37 In 1930 telde Amsterdam 757.000 inwoners.38 De groei zette door en de nieuwe stedelingen werden opgevangen in onder andere de Transvaalbuurt, en

31 Van Eesterenmuseum Amsterdam (2018) beschikbaar op: http://vaneesterenmuseum.nl/nl/. 32 Dienst der Publieke Werken, Algemeen uitbreidingsplan van Amsterdam, 6-7. 33 Arnold van der Valk, Stadsuitbreidings en volkshuisvesting in de negentiende eeuw: de huisvesting van de arbeidende klasse (Amsterdam, 1982). 34 Dienst der Publieke Werken, Algemeen uitbreidingsplan van Amsterdam, 13-14. 35 Wil Swart Schoonheid in verscheidenheid, de Rivierenbuurt in Amsterdam (Amsterdam, 1998). 36 Willem Frijhoff, Geschiedenis van Amsterdam deel 1 (Amsterdam, 2004). 37 Willem Frijhoff, Geschiedenis van Amsterdam deel 1 (Amsterdam, 2004). 38 Yuri Visser, ‘Amsterdam heeft voor de derde keer 800.000 inwoners’ Historiek (2012) .

15 Spaardammerbuurt.39 Om nog meer te groeien qua oppervlakte, kon Amsterdam alleen nog maar omliggende gemeentes annexeren. Gemeentes werden in hun geheel of gedeeltelijk geannexeerd. Nieuwer-Amstel, Sloten, , , en hoorden vanaf toen bij Amsterdam.40 De nieuwe wijken kregen hernieuwde aandacht mede vanwege de Woningwet (eerder uit 1901). Hierin werd vastgelegd dat alle arbeiders recht hadden op een fatsoenlijke woning. Dit paste binnen het thema van Nieuwe Bouwen: ‘licht, lucht en ruimte’ dat in deze tijd zeer populair was, ook in andere steden van Europa.41 Het thema was terug te zien op allerlei schaalniveaus en in alle facetten van een stad. De nieuwe woningen die werden gebouwd vroegen om een specifiek stedenbouwkundig ontwerp. Er werd gediscussieerd over de manier waarop de stad uitgebreid moest worden en binnen welk tijdsbestek dit moest plaatsvinden. Er werd gekeken naar het budget voor deze uitbreidingen en daarnaast hoe andere omliggende steden van deze uitbreidingen gebruik konden maken. Dat laatste was nieuw, want de voorzieningen in de stad waren eerst vooral bestemd voor diegenen die in die stad ook werkelijk woonden.

Afb. 1: Het Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam (1934)

Bron: www.vaneesterenmuseum.nl

39 Willem Frijhoff, Geschiedenis van Amsterdam deel 1 (Amsterdam, 2004). 40 Willem Frijhoff, Geschiedenis van Amsterdam deel 1 (Amsterdam, 2004). 41 W.A.L. Beeren, Het Nieuwe Bouwen: Voorgeschiedenis/Previous History (Delft, 1982).

16

2.2 Nieuwe ideeën over stadsontwikkeling Ebenezer Howard kwam in 1898 met een moderne vorm van stedenbouw: de tuinstad. Een tuinstad zou een zelfstandig, zelfvoorzienende kleinere stad dichtbij de grote stad moeten zijn voor de arbeidersklasse die verlangde naar groen en ruimte.42 Onderling waren deze kleinere steden met elkaar verbonden en tevens met de grote stad. Ebenezer Howard bedacht een model dat precies op het naar zijn mening perfecte aantal inwoners (max. 320.000) van een stad was gebaseerd.43 Het plan van Ebenezer Howard is met deze precieze aantallen nooit uitgevoerd maar heeft wel een grote invloed uitgeoefend op de stedenbouw van toen. Het verlangen vanuit de arbeidersklasse naar een betere woon- en werkomgeving resulteerde in een plan van Howard om arbeiders te voorzien van meer licht, lucht en ruimte. Deze tuinstadgedachte werd in verschillende landen, al dan niet gedeeltelijk, toegepast. Het was onder andere populair in Engeland en de Verenigde Staten. In Duitsland was het ‘Nieuwe Bouwen’ een belangrijke stroming voor de uitbreidingen van de steden.44 In Nederland was de tuinstad gedachte ook populair. Cornelis van Eesteren, die uiteindelijke komt te werken als stedenbouwkundig ontwerper bij de Dienst Stadsontwikkeling in Amsterdam, weet van deze trends in andere landen en past deze onder andere toe in Amsterdam. ‘Zelfvoorzienende nederzettingen in het groen’ zoals Howard beschreef, kwamen hier tot stand als gestuurde uitbreidingen van de stad waar het groen de stad binnendringt in de vorm van zogenaamde lobben.45 Lobben betekent letterlijk een orgaangedeelte met een afgeronde vorm. Nieuw West bestaat uit twee radiale uitbreidingen en Buitenveldert is de zuidelijke lob van het AUP. De Amstel en het Amsterdamse bos dienen als groene wiggen aan beide kanten van Amsterdam. Hier wordt later in het onderzoek op teruggekomen. Het tuinstadkarakter is terug te zien in de nadruk op het groen. Het groen werd samen met wonen, werken en verkeer als apart onderwerp opgenomen in het AUP, waarin het van belang was dat groen tot ver in de wijken terug te zien was. Vele andere architecten hebben gebruik gemaakt van Howards ideeën. Grote stadsuitbreidingen rond 1924 gingen gepaard met de verbinding van de stad met andere steden.46 Dit had alles te maken met de komst van spoorwegen, autobussen en de groei van

42 Ebenezer Howard, Garden cities of To-morrow (Londen, 1974). 43 Howard, Garden cities of To-morrow. 44 W.A.L. Beeren, Het Nieuwe Bouwen: Voorgeschiedenis/Previous History (Delft, 1982). 45 R. van Leeuwen, Het AUP en het stedelijk groen, Algemeen uitbreidingsplan Amsterdam 50 jaar (Amsterdam, 1985). 46 Dienst der Publieke Werken, Algemeen uitbreidingsplan van Amsterdam 167-168.

17 het particuliere autovervoer over grote afstanden.47 Men trok makkelijker uit eigen stad en kon de stad dus verlaten om bijvoorbeeld de drukte te ontvluchten. Dit zorgde voor een nieuwe invulling van de gebieden tussen de steden. De focus werd vanaf nu gelegd op de stad en de ligging hiervan in haar omgeving.48 De opvattingen van het ‘Nieuwe Bouwen’ rond 1920-1940 hadden in heel Europa een grote invloed op de stadsgezichten.49 De architecten die deze vorm van bouwen toepasten, streefden naar een verbetering van woningen en wooncultuur, hetgeen in deze tijd nodig was.50 Het gaat hier eerder om een bouworganisatie dan een nieuwe bouwstijl. Voor het eerst werden glas, staal en beton gebruikt voor deze woningen.51 De groei van de bevolking vroeg om een snelle, functionalistische aanpak waarbij schaalvergroting en standaardisatie de boventoon voerden. Bovendien hebben de opvattingen van het Nieuwe Bouwen betrekking op de manier waarop groen wordt geïntegreerd in de stedelijke ruimte. Er werd gericht op de collectieve bouw waarbij de stoep en de tuin werden ingeruild voor parken en pleinen. De moderne woningen kenmerken zich door verantwoord materiaal en de goede bruikbaarheid van de materialen.52 Ornamenten of ‘overbodig’ gebruik van materiaal zijn niet terug te zien op de gebouwen. Het streven naar ‘Licht, Lucht en Ruimte’ komt hier terug. Licht, vanwege de grote open ramen en het gebruik van glas voor woningen. De zon zou hierdoor naar binnen kunnen schijnen. Lucht vanwege de grote open pleinen en parken en de open bouwblokken. Open bebouwing in de vorm van strokenbouw zorgde voor een brede blik op de straten. De ruimte is terug te zien in de doelmatige indeling van plattegronden, adequate voorzieningen en optimale bezonning.53

47 Dienst der Publieke Werken, Algemeen uitbreidingsplan van Amsterdam 168. 48 Dienst der Publieke Werken, Algemeen uitbreidingsplan van Amsterdam 167-168. 49 W.A.L. Beeren, Het Nieuwe Bouwen: Voorgeschiedenis/Previous History (Delft, 1982), 23. 50 Van Eesterenmuseum Amsterdam (2018) beschikbaar op: http://vaneesterenmuseum.nl/nl/. 51 J.E. Abrahamse en R. Noyon, Het oude en het nieuwe bouwen Amsterdam, de markt en de woningbouw (Bussum 2007), 44. 52 J.E. Abrahamse en R. Noyon, Het oude en het nieuwe bouwen Amsterdam, de markt en de woningbouw (Bussum 2007), 44. 53 Van Eesterenmuseum Amsterdam (2018) beschikbaar op: http://vaneesterenmuseum.nl/nl/.

18 2.3 Sleutelpersonen en sleutelinstanties Al in de periode tussen 1875 en 1890 had de Dienst Publieke Werken de taak om gestructureerde plannen te maken voor de uitbreidingen van Amsterdam.54 Echter door de stijging van de bouwkosten stort na de Eerste Wereldoorlog de particuliere bouwsector in waardoor uitbreiding op dat moment niet meer mogelijk is. Toen de bouw van woningen door de particuliere sector niet meer van de grond kwam, vonden socialisten dat de gemeente verantwoordelijk was voor de bouw van woningen.55 De gemeente kreeg hier uiteindelijk subsidie van het Rijk voor, waardoor er tussen 1914 en 1922 vijftig procent van de nieuwbouw van Amsterdam werd gerealiseerd. Op deze manier zijn Watergraafsmeer en Amsterdam Zuid tot stand gekomen.56 Amsterdam Zuid is uitgebreid door middel van Plan Zuid, dat door Berlage is ontworpen. De toenemende overheidsbemoeienis drong ook door tot de ruimtelijke ordening. Wonen, werken, recreatie en verkeer moeten met het oog op de toekomst zorgvuldig gepland worden. En omdat dit een groter gebied betrof dan eerdere plannen, werden er nieuwe bestuursorganen ingesteld op zowel provinciaal als gemeentelijk niveau. Op provinciaal niveau werd in 1925 de ‘Vaste Commissie voor Uitbreidingplannen in Noord-Holland’ opgericht. Deze commissie gaf advies over gemeentelijke uitbreidingsplannen en toetste de uitbreidingsplannen op de uitgangspunten die tijdens het stedenbouwcongres in 1924 waren besproken. Dit congres, gehouden in het Stedelijk Museum, ging over de toekomst van de toenmalige metropolen in de wereld. De uitleg van Amsterdam werd ten tonele gevoerd als de belangrijkste stedenbouwkundige opgave van dat moment in Nederland.57 Op gemeentelijk niveau werd in 1928 de afdeling Stadsontwikkeling van de Dienst der Publieke werken opgericht.58 Cornelis van Eesteren was onderdeel van deze afdeling en gaf onder deze naam het AUP uit. Cornelis van Eesteren was een Nederlandse architect en stedenbouwkundige die bekend stond om zijn functionalistische stedenbouwkundige ontwerpen, waar het AUP er een van is. Zijn ambitie was om maatschappelijke problemen ruimtelijk oplossen. Tevens was hij voorzitter van het CIAM van 1948 tot 1967. Het CIAM, het Congrès Internationaux d’Architecture Modern, is een groot internationaal platform dat

54 Dienst der Publieke Werken, Algemeen Uitbreidingsplan Amsterdam, 9. 55 Dienst der Publieke Werken, Algemeen Uitbreidingsplan Amsterdam, 9. 56 Dienst der Publieke Werken Algemeen Uitbreidingsplan Amsterdam, 10. 57 Zef Hemel ‘Wibaut-jaar: gelezen in geschiedenis van Amsterdam. Tweestrijd om de hoofdstad 1900-2000’ Blog: Free state of Amsterdam (Amsterdam, 2008). 58 Henk Hellinga, P. de Ruijter et al., Algemeen uitbreidingsplan 50 jaar: overzicht van de ontwikkeling van het A.U.P. (Amsterdam, 1985), 13.

19 veel invloed heeft gehad in het implementeren van de Moderne Architectuur in verschillende landen. Onder de Moderne Architectuur valt het functionalisme, het Nieuwe Bouwen en de Nieuwe zakelijkheid. Het AUP is volgens de CIAM-principes uitgevoerd.59 Samen met Theodor Karel van Lohuizen werkte hij aan het AUP van Amsterdam, met name aan de westelijke uitbreiding van Amsterdam. Theodor Karel van Lohuizen was een Nederlands civiel ingenieur en buitengewoon hoogleraar stedenbouwkunde in Delft. Van Eesteren en Van Lohuizen hebben beiden belangrijk werk verricht in Nederland in ruimtelijke en maatschappelijke vraagstukken.60 Een andere belangrijke stedenbouwkundige voor het AUP was Jakoba Mulder. Zij werkte vanaf 1930 bij de afdeling Stadsontwikkeling van de Dienst der Publieke Werken.61 In 1958 nam ze de plaats van Cornelis van Eesteren in, als hoofd van deze afdeling. Jakoba Mulder ontwierp het Boschplan, wat resulteerde in het huidige Amsterdamse Bos. Daarnaast heeft zij op de achtergrond veel bijgedragen aan de overige projecten van het AUP. Mulder zorgde voor het doorvoeren van de hovenbouw in de verschillende deelplannen. Mulder was in veel deelplannen betrokken bij de inrichting van open ruimtes. Het AUP is gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek war zorgde voor industriele planmatigheid en wetmatigheid. Van Eesteren liet een aantal facetten in het ontwerp zwaar meewegen. De afdeling Stadsontwikkeling van de gemeente Amsterdam hield zich vooral bezig met de uitbreidingsplannen ten zuiden en ten westen van Amsterdam. Ze werkten samen met de Gemeentelijke Woningdienst Amsterdam om de stadsuitbreidingen in goede banen te leiden.62 Bovendien ontstond er na de Tweede Wereldoorlog een ministerie dat zich ging bezig houden met stadsuitbreidingen en de algemene ruimtelijke ordening. Toen de economie tegen het einde van de Tweede Wereldoorlog weer aantrok, trokken er veel mensen van het platteland naar de stad. Het ministerie van Wederopbouw en Volkshuisvesting werd aangewezen om de problemen die door de schade van de oorlog waren veroorzaakt, op te lossen. Er werden in een hoog tempo herstellingswerkzaamheden uitgevoerd en tegelijkertijd werd er gekeken naar duurzame, innovatieve oplossingen voor de steden. Er ontstaat nieuw land, uitbreiding van infrastructuur, nieuwe (lucht) havens, recreatiegebieden, waterkeringsprojecten en dijkverbeteringen waarmee Nederland internationaal de aandacht op

59 Van Eesterenmuseum Amsterdam (2018) beschikbaar op: http://vaneesterenmuseum.nl/nl/. 60 van Eesteren-Fluck en van Lohuizen stichting (2018). beschikbaar op: http://efl-stichting.nl/over-th-k-van-lohuizen/. 61 Van Eesterenmuseum Amsterdam (2018) beschikbaar op: http://vaneesterenmuseum.nl/nl. 62 Van Eesteren-Fluck en van Lohuizen stichting (2018).

20 zich kreeg gevestigd. Het ministerie van Wederopbouw en Volkshuisvesting moest voor een sterke centrale sturing zorgen in de volkshuisvesting in Nederland. Door het instellen van een ministerie werd een wirwar van kleine dorpen voorkomen en ontstond een integrale aanpak van de woningnood en ruimtelijke ordening in Nederland. Binnensteden werden door dit ministerie aangepakt, zo ook de en de Nieuwmarktbuurt in Amsterdam. Deze voldeden niet meer aan de verscherpte eisen omtrent hygiëne en comfort voor de stedeling. Niet alleen de gemeente scherpte haar eisen aan. De burger zelf liet zich horen en had meer behoefte aan ruimte, zowel in het huis als om het huis. De afdeling Stadsontwikkeling van de gemeente Amsterdam maakte na de Tweede Wereldoorlog een prognose voor de verdere groei tot 2000. Daarbij kwamen zij tot de volgende conclusie: 750.000 inwoners in 1930 en ruim een miljoen in 2000. De bouw van nieuwe woningen moest aan deze groei voldoen en dat resulteerde in het bouwen van meer dan 100.000 extra woningen. Omdat de vraag naar woningen op dat moment heel hoog was, werden er in korte tijd 50.000 woningen onder leiding van wethouder Volkshuisvesting Jonas Jacob van der Velde gebouwd. Gezien het tempo waarin gebouwd moest worden, werd er goedkoop materiaal gebruikt waardoor de woningen het typische kernmerken kregen van het ‘Nieuwe Bouwen’, zoals eerder beschreven. Om te kunnen voldoen aan de vraag van de toekomst werden alle onderzoeken en prognoses worden in kaart gebracht. Het AUP, dat onder leiding van Cornelis van Eesteren in 1934 wordt uitgegeven, is hiervan het resultaat: een globaal plan dat moet voldoen aan alle eisen van het Rijk en de burger en dat rekening houdt met de vraag in 2000.63

2.4 De ideeën achter het AUP De afdeling Stadsontwikkeling, waar van Eesteren onderdeel van uitmaakte, waarborgde de kwaliteit van het stadsbeeld. Voorzieningen in de wijk, zoals parkeerplaatsen, kerken, scholen en winkels waren belangrijke onderdelen in het plan. Bewoners van de nieuwe wijken waren hierdoor enigszins onafhankelijk van de oude stad, waar deze voorzieningen te vinden waren. Kijkend naar andere steden in Europa, werden ook grote verkeerstromen gescheiden van buurtverkeer. De zogenaamde scheggenstructuur ontstond waardoor de stad een vingervormige lobbenstructuur kreeg met gebouwen die naar de buitenkant wezen, zie hiervoor afbeelding 2. Tussen deze lobben is er plek voor groen. Groen werd namelijk gezien

63 Dienst der Publieke werken Algemeen uitbreidingsplan van Amsterdam, 15.

21 als recreatie en paste in het idee van ‘licht, lucht en ruimte’.64 Het idee van ‘licht, lucht en ruimte’ werd rond het huis toegepast, maar ook in het grotere geheel van de ruimtelijke ordening. Hoog- en laagbouw wisselden elkaar af. De hoogbouw zorgde voor herkenningspunten in de wijk. De lage woningen waren vooral eengezinswoningen die allemaal gunstig ten opzichte van de zon waren gepositioneerd. Woningen werd zo gepositioneerd dat ze zo lang mogelijk zonlicht door de ramen binnenkregen. Deze uitgangspunten hadden te maken met het streven naar ‘licht, lucht en ruimte’. Wanneer het AUP in 1934 wordt gepubliceerd, is het nog in ontwerp en wordt het door de gemeente gezien als een ‘globaal bestemmingsplan’. In dit plan is bijvoorbeeld de verkaveling op buurtniveau nog niet bekend. Pas in 1952, blijkt achteraf, kan de realisatie worden begonnen en wordt er invulling gegeven aan het wonen, werken, verkeer en gebouwen met een bijzondere functie in een gebied. Per gebied worden er aparte plannen gemaakt die in de loop van de tijd in detail worden uitgevoerd. Er wordt pas in 1952 begonnen aan de realisatie van de eerste delen van het AUP vanwege de bouwstop tijdens de Tweede Wereldoorlog en de economische recessie die daarop volgde. De bouwstop van 1942 tot 1948 zorgt dan ook voor een verandering in het ‘globale bestemmingsplan’ van 1934. Nieuwe ontwikkelingen op zowel economisch-, maatschappelijk- als politiek gebied zorgen voor een verandering van de uitwerking van de gebieden. De uitbreiding begint bij Bos en Lommer, vervolgens naar de Westelijke Tuinsteden, Frankendael (Jeruzalem), Buitenveldert en eindigt in 1975 bij Amsterdam-Noord. Het westelijk deel van Amsterdam is direct na de Tweede Wereldoorlog gerealiseerd. Kenmerkend voor deze gebieden die zich na de oorlog uitbreidden waren zich herhalende en seriematige bouwblokken. Rijtjeswoningen en gestapelde meersgezinswoningen vormden het nieuwe stadsgezicht. ‘Licht, lucht en ruimte’ kwam op verschillende manieren terug in de architectuur: de wijken waren ruim opgezet en lagen rondom een park of een plas waardoor bewoners van de stad zich snel in een groen gebied konden begeven, zonder daar ver voor te hoeven reizen.65 Dit hangt samen met de lobbenstructuur, eerder in deze paragraaf genoemd. De hoeveelheid voorzieningen in een wijk waren berekend op de toekomstige bevolking. Daarnaast vond er specifieke oriëntatie van de woningen op de zon, in strokenverkaveling, plaats. De straten waren veilig en verbonden met groen. In het begin werd er gewerkt met verschillende vormen van verkaveling. Zo wilden de

64 Dienst der Publieke werken Algemeen uitbreidingsplan van Amsterdam, 89. 65 Jeroen Schilt, Lara Voerman, Marinka Steenhuis, Paul Hendrik Meurs en Vincent van Rossem, De nieuwe grachtengordel: de realisatie van het Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam (Amsterdam 2017), 103.

22 architecten van de afdeling Stadsontwikkeling meer belevingswaarde toevoegen aan deze moderne manier van wonen. Met de belevingswaarde wordt een kwaliteitscriterium bij de beoordeling van een ruimte bedoeld. De wegenstructuur, de belevingswaarde en verkaveling voor de bebouwingsdichtheid zijn van belang voor de ruimtewerking in de wijk. Deze aspecten vormen de belangrijkste delen van het stedenbouwkundige plan, het AUP. De bebouwingsvoorschriften vanuit de gemeente bepalen vervolgens hoe mensen komen te wonen. In eerste instantie is er geen diepere invulling gegeven van de kavels, te zien op de kaart van het AUP. Zo is de grootte van de woningen en de architectuur (indeling van woningen) niet gegeven. Veranderingen in de samenleving, bijvoorbeeld door een andere richting in de politiek, economische crisis en economische groei, zorgen voor andere visies en mogelijkheden voor de realisatie van het AUP. Het aantal inwoners groeide echter minder hard dat de afdeling Stadsontwikkeling had gedacht maar de inwoners van Amsterdam verlangden naar grotere woningen, met een grotere oppervlakte per persoon. Hierdoor daalde de gemiddelde woonbezetting fors. Bovendien bleken veel grote voorzieningen, zoals ziekenhuizen en universiteiten, meer ruimte nodig te hebben vanwege het grote aantal mensen dat hier op af kwam. Rond 1955 blijkt dat het originele plan van het AUP, woningen bouwen voor meer dan een miljoen inwoners, niet gehaald zal worden.66 Er moest opnieuw worden uitgebreid, waaronder in Amsterdam-Noord, Amstelveen, Amsterdam-Zuidoost en de in de Bijlmermeerpolder. In Amsterdam-Noord kwamen nieuwe wijken ten noorden van het IJ. In het Structuurplan Noord, gebpubliceerd in 1958 door de afdeling Stadsontwikkeling werden de aanleg van de Coentunnel en IJtunnel besproken, wat het aantrekkelijker maakte om hier te gaan wonen, werken en recreëren. Na de aanleg van deze tunnels zag de afdeling Stadsontwikkeling potentie voor dit gebied rondom Amsterdam. De wijken Nieuwendam- Noord, en Bannebuiksloot werden allemaal rond 1964 tot 1970 werden gebouwd. Vanwege de behoefte aan meer ruimte per persoon moest men de ruimte buiten het bestaande Amsterdam zoeken. Een aanpassing op het AUP was het Structuurplan Amsterdam- Zuid en Zuidoost (1965). Op deze manier werd de gerealiseerd. Daarnaast werd de eigenaar van Weesperkarspel gedwongen tot annexatie en zo ging ook dit deel bij Amsterdam horen. De stad breidde zich op die manier steeds verder uit. Er werd een

66 Van Eesterenmuseum Amsterdam (2018) beschikbaar op: http://vaneesterenmuseum.nl/nl/.

23 metrolijn aangelegd om de Bijlmermeer met het centrum en andere delen van de stad te verbinden.

Echter, in de jaren zeventig veranderde het ideaalbeeld over het wonen drastisch. ‘Licht, lucht en ruimte’ waren niet meer de voornaamste redenen om ergens te wonen. De scheiding tussen wonen, werken en recreëren werd niet meer gezien als ideaal waardoor de functies steeds meer gemixt werden. Het idee van de compacte stad moest voor een verdichting van de bestaande gebieden zorgen en zorgde tegelijkertijd voor een flexibel en veerkrachtig gebied waar de leefbaarheid bevorderd werd. Groeikernen, kleine steden die een groei moesten door maken ten behoeve van de grote stad, stegen in populariteit. Bovendien waren de oudere woningen, zoals deze in de tuinsteden, aan vervanging toe. In de jaren negentig werd er grootschalige herstructurering en sloop toegepast op deze Westelijke tuinsteden waar tot de dag van vandaag nog aan wordt gewerkt. Onder de Westelijke tuinsteden uit het AUP vallen: Bos en Lommer, Slotermeer, Geuzenveld, Slotervaart, Overtoomseveld en .

Afb. 2: Amsterdam en haar groene scheggen (aangegeven in het donkergroen).

Bron: vaneesterenmuseum.nl

24 2.5 De algemene plannen voor heel Amsterdam Ondanks dat op de kaart van het AUP de functies wonen, werken, verkeer en ontspanning apart zijn weergegeven, geeft de kaart uit 1934 niet aan welke exacte vormen deze functies zullen aannemen. De gebruiker van de kaart zal het moeten doen met clusters van dichtheden en een globale eerste opzet over hoe wonen, werken, verkeer en ontspanning elkaar af zullen moeten wisselen.67 Men krijgt door deze kaart nog te weinig kennis van het soort huis of huizenblok en hoe deze omringt is door specifiek groen. Dit geldt ook voor de nota van toelichting. De nota van toelichting was vooral opgesteld om de keuzes van de plaatsing van functies toe te lichten. Dit werd gedaan aan de hand van geschatte toekomstige bevolkingsaantallen en andere belangrijke zaken. De kaart wordt gemaakt op basis van verschillende berekeningen en surveys.68 Hierbij wordt er rekening gehouden met onder andere een minimale- en de maximale schatting van de toekomstige bevolking. Er wordt gekeken naar bijvoorbeeld andere landen en naar verdeling in leeftijd van de bevolking zelf. In het jaar 2000 zou het bevolkingsaantal van Amsterdam minimaal 900.000 zielen zijn.69 Hierbij wordt bijvoorbeeld rekening gehouden met een afnemende toekomstige bevolking en het optreden van vestigingsoverschotten. Het maximum voor 2000 werd geschat op 1.100.000 zielen.70 Een nader onderzoek leidde tot het getal van 960.000 inwoners, 60.000 boven de minimale grens. Er kon met dit getal concreter gewerkt worden waardoor de Dienst Publieke Werken een stap dichter bij de realisatie van het AUP was. Met behulp van deze gegevens is het zaak dat de grootte, het type en de verschillende doeleinden van de aanwezige oppervlakte wordent ingevuld. Met de schatting van de minimale- en maximale bevolkingsaantallen in 2000 kan de stad een afgesloten stedenbouwkundig geheel worden. De stad wordt ingedeeld op basis van vier hoofdfuncties: werken, wonen, ontspanning en verkeer. Deze vier functies moesten in alle wijken op een organische manier voorkomen. De laatste functie, verkeer, werd een belangrijk aspect dat bepaalde hoe het AUP werd opgezet.71 In de Nota van toelichting van Algemeen Uitbreidingsplan worden de intercommunale verbindingen, zowel te land als te water, nauwkeurig uiteengezet. Het beloop van de uitvalswegen moest het vaste stramien vormen waaruit verder werd ontwikkeld. Autowegen, waterwegen, spoorwegen en luchtverkeer werden uiteengezet. Er wordt gestreefd

67 Jeroen Schilt, Lara Voerman, Marinka Steenhuis, Paul Hendrik Meurs en Vincent van Rossem, De nieuwe grachtengordel: de realisatie van het Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam (Amsterdam 2017), 50. 68 Dienst der Publieke Werken Algemeen uitbreidingsplan: Nota van toelichting, 15. 69 Dienst der Publieke Werken Algemeen uitbreidingsplan: Nota van toelichting, 17. 70 Dienst der Publieke Werken Algemeen uitbreidingsplan: Nota van toelichting, 18. 71 Dienst der Publieke Werken Algemeen uitbreidingsplan, 37.

25 naar radiale verkeerswegen die vanaf het centrum lopen naar de nieuwe wijken en terug. Tevens wordt er rekening mee gehouden dat deze wegen elkaar niet in de weg zitten voor zowel nu als in de toekomst. Het gebruik van deze wegen zal groeien, waar rekening mee wordt gehouden in het plan.72 Als de verschillende verkeerswegen een plek hebben gevonden in het plan, kunnen de andere functies zoals wonen, werken en ontspanning invulling krijgen. Sommige werkgebieden vragen om bepaalde eisen die het volgende onderdeel werden in het plan. Dit geldt bijvoorbeeld voor werkgebieden als haventerreinen en industrieterreinen. Deze terreinen moeten bijvoorbeeld liggen aan diep vaarwater en in de buurt van spoorwegen. Bovendien moet er gekeken worden of het aangewezen terrein nog ruimte heeft voor uitbreiding en aan- en afvoermogelijkheden. De grootte van industrieterreinen wordt onder andere berekend op het aantal toekomstige werkende mensen in deze industrie. Hier zijn berekeningen van terug te vinden in de Nota van toelichting. De terreinen moeten vervolgens op een gepaste afstand van de woningen liggen. Zo is het personeel snel bij het werk maar mag de industrie geen vormen van hinder veroorzaken aan de woonwijken.73 Andere vormen van werkgelegenheid zijn de tuin- en landbouw en veeteelt. Ondanks dat deze om een minder intensieve stedenbouwkundige behandeling vragen dan de haven- en industrieterreinen, kunnen deze gebieden niet zonder plan worden aangewezen op de kaart. Tuin- en landbouw en veeteelt dragen namelijk bij aan de harmonische ontwikkeling van de stad.74 In het westelijke gebied van Amsterdam worden al jaren lang ‘slatuintjes’ gehouden, wat voor Amsterdam een belangrijke bron van groenteteelt was in die tijd. Deze gebieden zullen doorlopen in kunstmatige ontspanningsterreinen diep in de woonwijken en zelf. De tuin- en landbouwgebieden markeren de stadsrand maar hebben tevens de functie van het bedrijven van landelijke cultuur tot diep in de stad.75 Na het vaststellen van de grote lijnen voor infrastructuur en werkgebieden, volgen de woonwijken. De bewoners zullen zich in de toekomst moeten voortbewegen naar de bestaande stad en naar de grote werkgebieden via de reeds geplande wegen. Het liefst moet deze afstand zo kort mogelijk zijn. Ook moeten de woonwijken met ontspanningsterreinen worden verbonden en moeten de woonwijken met elkaar in contact staan. Deze eisen staan vast en mogen in geen geval afwijken. De reden hiervoor is dat de primaire behoeften van een goede woonstad zo zouden worden geschaad. ‘De kans op mislukking in de toekomst zal dan

72 Dienst der Publieke Werken Algemeen uitbreidingsplan, 49. 73 Dienst der Publieke Werken Algemeen uitbreidingsplan, 63. 74 Dienst der Publieke Werken Algemeen uitbreidingsplan, 65. 75 Ibidem, 70.

26 niet uitgesloten zijn.’76 Woonwijken worden op basis van de werkgebieden toegewezen. Op basis van bovengenoemde eisen werd er in het Westen (onder andere Slotermeer) en in het Zuiden (Buitenveldert) van Amsterdam uitgebreid. De woonwijken buiten de ringbaan werden ontworpen als grote eenheden van zelfstandige complexen. Deze worden van elkaar gescheiden door recreatiegebieden en grote open terreinen met elk een ander karakter. Deze recreatiegebieden geven een extra dimensie omdat de bewoners van de wijken eerst deze gebieden moeten doorkruisen voordat zij in de werkgebieden aankomen. Woonwijken bestaan uit meer dan alleen woningen. De openbare gebouwen, pleinen, speelplaatsen, gebouwen met bijzondere bestemmingen en het stratenpatroon tellen even zwaar mee voor het geheel in de woonwijk. De grootte van de woningen is bepaald door het toekomstig aantal bewoners en de toegelaten bebouwingsdichtheid. Daarnaast speelt het type huishouden een rol. Echter bestaat er een grote variatie in de grootte en mag er niet aangenomen worden dat de huidige gezinsgrootte even groot was als in de toekomst. Voor West werden 110 woningen per hectare aangenomen, en voor Zuid 85 woningen per hectare. Hiervoor is gekozen omdat de woningen voor de Westelijke gebieden merendeels voor de lagere huurklasse werd beschouwd.77 Voor het Zuiden gold dat de bouw van de woningen voor de hogere en hoogste huurklasse plaats bood.78 Er werd nagedacht over de hoogte en het aantal verdiepingen van de gebouwen. De Dienst der Publieke werken was geen groot voorstander van hoge gebouwen. Dergelijke vorm van huisvesting was duurder dan de gebruikelijke 3 á 4 verdiepingen. De mix van hoog- en laagbouw vormde het uitgangspunt.79 De laatste hoofdfunctie die wordt toegewezen op de kaart is ontspanning. Ondanks dat dit als laatst wordt toegewezen, zijn dit niet simpelweg de willekeurige overgebleven stukken op de kaart. De stad was omringd door polderland wat destijds niet gezien werd als land waar ontspannen kon worden. De zeestranden, duinen, heiden en bossen dienden daar meer voor. Amsterdammers trokken in de zomer massaal naar de gebieden om ontspanning op te zoeken. Tevens sportterreinen, zowel aan land als in het water werden veelvuldig gebruikt en deze vormen van sporten worden dan ook als ontspanning gezien. Omdat dit gebied een belangrijke functie vervuld voor de gemoedstoestand van de bewoners en bezoekers van de stad, werd er in het plan een apart hoofdstuk aan ontspanning gewijd. Hieronder vallen ook natuurschoon en sport en spel. In het AUP werd ontspanning in vier categorieën verdeeld: 1. Natuurschoon (algemene recreatie zoals bos, zee, water, wandel- en fietswegen), 2.

76 Ibidem, 73. 77 Ibidem, 83. 78 Ibidem, 83. 79 Ibidem, 87.

27 Buurtparken en buurtplantsoenen, 3. Sport- en speelterreinen en 4. Volkstuinen en schoolwerktuinen. In andere landen bestonden er normen betreffende de oppervlaktes van deze vier categorieën. Echter is dit in Amsterdam anders aangepakt en werden er andere normen opgesteld die zouden voldoen aan de toekomstige vormen van de woonstad. Wanneer er in de toekomst delen van het natuurschoon bijvoorbeeld zullen verdwijnen, moet hier nieuw natuurschoon voor in de plaats komen.80 Oevers en groene stroken komen onder druk te staan omdat het verlangen naar wonen het groen steeds populairder werd. Fiets- en wandelwegen moeten ervoor zorgen dat men snel in een groen gebied terecht kan komen. Recreatieterreinen moeten het gemis aan natuurschoon zo goed mogelijk aanvullen.81 Buurtparken en plantsoenen moeten de dagelijkse behoeften van bewoners dienen en voorzien.82 Hier is de bereikbaarheid van deze gebieden belangrijker dan de oppervlaktes. Verschillende kaarten laten zien welk nut de ligging van een park heeft ten opzichte van de bewoners. Met verschillende stralen worden vanaf dit park aangegeven welke woningen het park kunnen bereiken. Er geldt een straal van 400 meter voor moeder met kinderen of ouderen. Daarnaast geven andere stralen van 800 meter de norm aan voor de overige bevolking. Elke woning moet binnen zo’n straal vallen en dagelijks gebruik kunnen maken van een buurtpark of plantsoen. De parken worden niet zoals de reeds bestaande parken onderhouden. Dit brengt namelijk te hoge kosten met zich mee. Er is daarom bijvoorbeeld gekozen voor beperkte sierbeplanting en bloembedden. Sport- en speelvelden zijn terreinen die speciaal aangewezen worden om verschillende soorten sport te beoefenen.83 Het werd voor het eerst gezien als eis voor het stedelijk leven, en daarom ook opgenomen in het AUP. De sportvelden worden op ongeordende wijze in de stad verspreid. Op basis van de methode van Wagner, een specifiek rekenmodel, werd de behoefte aan sportterreinen berekend. De bevolking werd in verschillende leeftijdsgroepen verdeeld en voor elk van deze groepen werd nagegaan op welke wijze en in welke mate ze zouden moeten worden voorzien van sportaccommodatie.84 Omdat het toekomstige bevolkingsaantal in 2000 slechts een schatting is, zijn de oppervlaktes van de sportterreinen in de verschillende delen van Amsterdam ook slechts speculatie. Er wordt in het plan vermeld dat sommige sportterreinen waarschijnlijk nog plaats moeten maken voor woningbouw.85 Tevens wordt de watersport steeds populairder in Nederland dus Amsterdam speelt hierop in. De kwaliteit van

80 Ibidem, 94. 81 Ibidem, 97. 82 Ibidem, 97. 83 Ibidem, 103. 84 Ibidem, 104. 85 Ibidem, 105.

28 het water speelt een grote rol in het aanwijzen van geschikte watersport locaties. De Noorwestelijke oever van de Sloterdijkmeer wordt dan ook aangewezen als toekomstig watersport terrein vanwege het geschikte water.86 Volkstuinen en schoolwerktuinen lijken willekeurig op de kaart toegewezen. Dit werd destijds als een belangrijke tak van ontspanning gezien en is daarom als apart onderdeel van ontspanning opgenomen. Het idee van de volkstuinen, waarin iedereen een eigen invulling kan geven aan zijn of haar volkstuin, zint de Dienst der Publieke Werken alleen niet. Het zou zorgen voor een rommelig beeld. Er wordt daarom een plicht gelegd op de tuinders om ervoor de zorgen dat hun tuinen er verzorgd uitzien.87 In West en Noordwest worden de complexen rondom de begraafplaats van St. Barbara aangewezen, gelegen tussen de Westergasfabriek en de Spaardammerdijk. In de Riekerpolder, langs de Noordzijde van het Nieuwe Meer werd een groot complex aangelegd. In Zuid gold hetzelfde. De volkstuinen van deze bewoners zijn ontworpen in het gebied tussen de Amsteloever en het industriegebied in Duivendrecht. De toegang naar deze volkstuinen wordt gecreëerd door een lange beplante parkstrook aan de Amsteloever.88 Bestaande volkstuinen werden niet opgenomen in het uitbreidingsplan. Deze lagen te willekeurig langs de rand van de stad verspreid. Bovendien zijn er voor deze complexen berekeningen gemaakt om de juiste oppervlakte aan de volks- en schooltuinen toe te wijzen. Hierbij is Duitsland als voorbeeld gebruikt, waar volkstuinen een belangrijke rol spelen in het volksleven.89 De Nota van Toelichting wijdt nog verschillende hoofdstukken aan allerlei bijzondere voorzieningen zoals begraafplaatsen, rioolwaterzuiveringsinrichtingen, tentoonstellingsterreinen, meetingterreinen, quarantaine-inrichtingen en bejaardentehuizen. Al deze voorzieningen worden weer van grootte en van waarde geschat op basis van de toekomstige bevolking.

86 Ibidem, 109. 87 Ibidem, 111. 88 Ibidem, 112. 89 Ibidem, 112.

29 3. Doelstellingen in het AUP voor Slotermeer en Buitenveldert

De ideeën uit het AUP komen op verschillende manieren tot stand in de wijken. Zo heeft het AUP een andere weerslag op de wijk Slotermeer dan op de wijk Buitenveldert. In paragraaf 3.1 wordt gekeken hoe de plannen voor Slotermeer tot stand zijn gekomen en welke uitwerkingen en gevolgen dit heeft voor de wijk. In paragraaf 3.2 wordt dezelfde methode gehanteerd voor Buitenveldert. De oorspronkelijke ideeën komen in deze paragrafen naar voren. Mogelijk zijn deze tegenwoordig niet meer terug te zien in de wijken. Dit omdat delen van plannen nooit zijn uitgewerkt of omdat de plannen inmiddels alweer zijn aangepast op de behoeftes van de huidige samenleving.

3.1 Realisatie Slotermeer 1952 en realisatie Buitenveldert 1959

3.1.1 Slotermeer Zoals letterlijk in het AUP wordt vermeld is Slotermeer ‘het nieuwe gebied wat ten westen van de ringspoorbaan ligt en ten zuiden van de haarlemmertrekvaart.’90 De komst van Slotermeer was in eerste instantie afhankelijk van de particuliere bouw. Slotermeer zou een wijk worden voor 40.000 inwoners die in 11.000 woningen ondergebracht zouden worden. In het plan werd vastgesteld dat 43 procent van de 11.000 woningen laagbouw zou worden.91 Het nieuwe gebied lag dichtbij de haven- en industriegebieden en werd een nieuwe plek voor arbeiders om te wonen Voordat het definitieve ontwerp in 1939 werd goedgekeurd, gingen er twee andere plannen aan vooraf. Deze plannen waren nog niet in detail uitgewerkt en de bebouwing was volgens het ideaal van de Woningdienst te monotoon waardoor het werd afgekeurd. Er moest meer variatie komen in de wijk en van Eesteren wilde dit bereiken door openbare- en bijzondere gebouwen in te zetten en deze te verspreiden over de wijk. Ook werden verschillende vormen van verkaveling gecombineerd in de buurten. In de eerste plankaart van 1936 was alleen het deel ten oosten van de Slotermeerlaan uitgewerkt.92 Dit was slechts een schets met een schematische woonverdeling, een ingetekende jachthaven en pier.93 Van Eesteren had kritiek op zowel de verkaveling als

90 Dienst der Publieke Werken, Algemeen uitbreidingsplan, 76. 91 Dienst Ruimtelijke Ordening, ‘Bestemmingsplan Slotermeer: toelichting’ (Amsterdam, 2008), 5. 92 Dienst Ruimtelijke Ordening, ‘Bestemmingsplan Slotermeer: toelichting’, 5. 93 Dienst Ruimtelijke Ordening, ‘Cultuurhistorisch Verkenning Sloterpark en Sloterplas’ (Amsterdam, 2007), 4.

30 woningtypologie. 60 woningen per hectare werd gezien als een te hoge dichtheid voor de laagbouw. Met deze berekening zou er weinig hoogbouw in het gebied komen waardoor er te weinig variatie het gebied kon worden aangebracht. Er was sprake van veel oost- westverkaveling en dus werd er gezocht naar meer noord-zuidverkaveling en afwisseling tussen deze twee vormen.94 In de tweede plankaart van 1937 is Slotermeer helemaal uitgewerkt. Het verkavelingsplan is niet veel veranderd en is volgens de principes van open bebouwing uitgewerkt. Er verschijnen voor het eerst een rotonde en beplanting op de kaart.95 De bebouwingsvoorschriften waren streng. Op deze manier kon er in de toekomst minder snel een wijziging worden aangebracht in het groen en in de openbare ruimtes. Het gemeentelijke Bouw- en Woningtoezicht wilde echter toch meer ruimte voor wijzigingen. De goedgekeurde plankaart van 1939 is het meest gedetailleerd.96 Dit plan wordt het Plan voor Meerwijck genoemd.97 Dit plan is te zien op afbeelding 3. De verschillende stukken grond kennen nu allemaal een eigen bestemming. De wijk Slotermeer zou een wijk worden met een eigen karakter en dit werd onder andere geprobeerd te bereiken door te spelen met het groen in de wijk. De gedachte van Van Eesteren was als volgt: de wijk moest een open en ruim karakter hebben. Dit werd getracht te bereiken door middel van open bebouwing met een afwisseling van hoog-, middel- en laagbouw. Hoogbouw moest nabij parken en plantsoenen komen of langs verkeerswegen.98 Zo werd voorkomen dat de laagbouw de boventoon voerde. De ontworpen groene elementen in de wijk zorgen voor een aantrekkelijke wijk om te wonen, maar ook voor de specifieke esthetiek van de wijk. Scholen werden in complexen bijeen gebracht en samen met het groen ontworpen. Dit verlevendigde de wijk en het kwam de ligging van de scholen ten goede. Het was de bedoeling dat men overal in de wijk groen zou tegenkomen.

94 Dienst Ruimtelijke Ordening, ‘Bestemmingsplan Slotermeer: toelichting’, 6. 95 Dienst Ruimtelijke Ordening, ‘Cultuurhistorisch Verkenning Sloterpark en Sloterplas’, 4. 96 Dienst Ruimtelijke Ordening, ‘Bestemmingsplan Slotermeer: toelichting’, 6. 97 Dienst Ruimtelijke Ordening, ‘Cultuurhistorisch Verkenning Sloterpark en Sloterplas’, 4. 98 Dienst Ruimtelijke Ordening, ‘Bestemmingsplan Slotermeer: toelichting’, 6.

31 Afb. 3: Plan Slotermeer 1939 Afb. 4: Plan Slotermeer 1952

Bron: Dienst der Publieke Werken Bron: Dienst Ruimtelijke Ordening

De tuinen zouden tussen de bouwstroken vanaf de wegen en paden zichtbaar zijn. De verlengde Jan Evertsenstraat kreeg op deze kaart een royaal profiel en meer afstand tot de oever zodat er bij de Noordoever een wandelboulevard ontstond.99 De oeverlijnen van de Sloterplas zijn strakker aangezet en er bevinden zich enkele eilanden in de plas.100 Door oorlog en recessie wordt de realisatie van het plan uitgesteld. Pas in 1952 begint men met bouw van Slotermeer waardoor er weer enkele aanpassingen nodig waren op het plan uit 1939. In het plan Tuinstad Slotermeer uit 1952 zijn de plannen voor het park en de plas verder uitgewerkt.101 Tussen het park en sportpark Ookmeer loopt een straklijnige gracht. Ook het huidige Ruige Riet en Geuzeneiland zijn op het plan te zien. Het waterpeil van de Westelijke Tuinsteden en van de Sloterplas zijn vanaf nu niet meer op stadsboezempeil maar twee meter lager. Vanwege geldgebrek kond de bouwgrond van tuinsteden niet verder opgehoogd worden. Het gevolg hiervan wel is dat er via een schutsluis vanaf de Sloterplas

99 Dienst Ruimtelijke Ordening, ‘Cultuurhistorisch Verkenning Sloterpark en Sloterplas’ 4. 100 Dienst Ruimtelijke Ordening, ‘Cultuurhistorisch Verkenning Sloterpark en Sloterplas’, 4. 101 Dienst Ruimtelijke Ordening, ‘Cultuurhistorisch Verkenning’, 4.

32 naar het centrum gevaren moet worden. De Sloterplas werd daarom geen onderdeel van het vaarroutenetwerk van Amsterdam. Het zand dat vrijkwam bij het uitgraven van de Sloterplas werd bijvoorbeeld gebruikt voor de bouw van andere uitbreidingswijken.

3.1.2 Buitenveldert Civiel ingenieur Van Lohuizen en econoom Delfgaauw concludeerden dat de trek uit de stad door welgestelden vooral te maken had met een klein aanbod van eengezinswoningen. Om deze groep toch te houden in Amsterdam moest er een wijk komen die kon concurreren met de gebieden ‘t Gooi, Kennermerland en Amstelveen. Het gebied Buitenveldert, dat haar naam pas later kreeg toegewezen, werd ten zuiden van de Ringbaan gepland, tussen Amsterdam en Amstelveen.102 Oorspronkelijk lag hier de Binnendijksche Buitenveldertsche Polder die ten zuiden van Amsterdam lag. Deze wijk had van begin af aan een andere doelgroep dan de Westelijke tuinsteden, waaronder Slotermeer. De oorsprong van de plannen voor Buitenveldert is te vinden in plannen van Berlage uit 1915 en zo ontstonden wijken die binnen en buiten de ringspoorbaan bedoeld waren voor de hogere huurklassen. In het plan van Berlage waarop Buitenveldert gebaseerd is, was een groot deel van de polder al opgehoogd en bebouwd. Al in 1932 was de hoofdvorm van de wijk bekend. Waar er bij de Westelijke Tuinsteden in het begin slechts schetsen waren, konden hier al volledige woonwijken worden ingetekend. De strokenbouw en strakke verkaveling vormden een contrast met de eerdere plannen in het Plan Zuid van Berlage. Dit zuidelijke deel werd als volgt ingedeeld door verschillend infrastructuur: er bestond een regelmatig grid van oost-west stroken die bestonden uit groen en woningen. Het grootste infrastructurele plan was om de binnenstad van Amsterdam te verbinden met Rotterdam via het Groene Hart. Het verkeer uit de binnenstad werd met behulp van een vertakking in V-vorm naar de groenstreek van Buitenveldert geleid.103 Dit uitbreidingsplan zou oorspronkelijk tot aan de Ringbaan moeten lopen, maar dat kwam in dit plan niet volledig tot uitvoering.104 Er kwam in 1940 een plan, het Plan Zuider- Amstelkanaal, om het gebied uit te breiden tot buiten te Ringbaan. De centrale verkeerswegen die in Uitbreidingsplan Zuid van Berlage opgenomen waren, moesten in het nieuwe plan op één punt samenkomen om zo aansluiting te krijgen met de verkeerwegen en het stratenplan in Buitenveldert.

102 Dienst Ruimtelijke Ordening, ‘Cultuurhistorische verkenning en advies Buitenveldert’, (Amsterdam, 2012), 6. 103 Dienst Ruimtelijke Ordening, ‘Cultuurhistorische verkenning en advies Buitenveldert’, 10. 104 Dienst Ruimtelijke Ordening, ‘Cultuurhistorische verkenning en advies Buitenveldert’, 6.

33

De nieuwe wijk lag te ver weg van de haven- en industriegebieden in het westen van stad waardoor Buitenveldert geen gunstige plek was voor arbeiders om zich te vestigen. De wijk kon door het aanspreken van een andere doelgroep een ander karakter krijgen wat resulteerde in een lage woningdichtheid met villa’s en eengezinswoningen. Voor de welgestelde bevolking was het gunstig om dichter bij de stad Amsterdam te wonen, vergeleken met alternatieven als ‘t Gooi en Amstelveen. De taak van de afdeling Stadsontwikkeling was destijds om prettige woonwijken op te zetten met verschillend publiek- en privaat groen wat even goed, of zelfs beter zou zijn dan elders. Omdat de wijk bedoeld was voor bewoners in een hogere tot de allerhoogste inkomensklasse, hadden de particuliere ondernemingen meer financiële vrijheid dan in Slotermeer, waar vooral de overheid de woningbouw stimuleerde. Dit resulteerde in minder strenge bebouwingsvoorschriften. Dat is vooral goed terug te zien in Buitenveldert-Zuid. Buitenveldert-Noord bestaat vooral uit sociale huurwoningen. Opvallend is dat er is gespeeld met de hoogtes van de bebouwing in het gehele gebied, maar dat er geen groot contrast mocht bestaan in een deelgebied van Buitenveldert. Door deze gestructureerde bebouwing ontstaat er een onderscheid in woonblokken en zou elk blok haar eigen karakter krijgen. Buitenveldert werd zo onderscheden in vijf buurten: Arent Janszoon Ernstraat, Soetendaal, Cannenburg, Opveld en de Kastelenbuurt.105 Belangrijk waren de hoofdlijnen van het polderlandschap die hier intact bleven. Zo komt het landschappelijke element goed terug in het gebied. Van Eesteren kon in zijn plan gebruik maken van de reeds bestaande wandel- en fietswegen die beschikten over bomenrijen en uitzichten over de Amstel. Bovendien bevinden zich hier al in de zeventiende eeuw veel buitenplaatsen en zomerverblijven waar veel geld in werd gestoken. Vanaf de twintigste eeuw kon je langs de Amstelveenseweg ten zuiden van de ringspoorbaan een volkstuin kopen of huren. Op al deze groenvoorzieningen werd ingespeeld en de originele staat werd hierdoor behouden. Ook andere delen van het nieuwe Buitenveldert moesten worden opgehoogd. Vanaf 1945 werd dit in gang gezet samen met realisatie van de Vrije Universiteit van Amsterdam. Deze kwam aansluitend met het universitaire ziekenhuis. Jacoba Mulder hield zich bezig met het ontwerp van Buitenveldert. Haar plannen presenteerde ze aan de Woningdienst en het Grondbedrijf van de gemeente Amsterdam en deze werd een jaar later, in 1957, goedgekeurd

105 Dienst Ruimtelijke Ordening, ‘Cultuurhistorische verkenning en advies Buitenveldert’, 11.

34 door de raad. De bouw kon van start gaan en op 1 mei 1959 werd de eerste woning opgeleverd. Door het gebruik van regelmatig terugkerende woonvormen ontstond er een bepaald ritme in de wijk. De rechtlijnige polderstructuur werd doorgezet in het plan. Winkels die eerst verspreid waren ontworpen zijn nu geclusterd in linten. De hovenverkaveling aan de woonstraat wordt afgewisseld met vier woonwinkelhoven, waar architecten Bijvoet, Kromhout en Groet (1962) aan mee hebben gewerkt. Tevens werd er ingespeeld op het autogebruik van deze klassen en beschikte meer dan de helft van de woningen over een garagebox of parkeerplaats voor de deur. Bij de grote winkelcentra en de VU werden bijvoorbeeld parkeergarages bedacht. Ook zijn er kerken, scholen en winkels gepland. Deze zijn verspreid over de hele wijk. De winkels bevinden zich, zoals bij de Arent Janszoon Ernststraat in de plint van de woningbouw of in winkelcentra. Groot Gelderlandplan is hier een voorbeeld van en heeft de hoogste concentratie aan winkels. Bovendien zijn er in de Kastelenbuurt (buurt)winkels gepland die mixen met de functie wonen van deze buurt.

35 Afb. 5: Plan Buitenveldert 1959

Bron: vaneesterenmuseum.nl

Afb. 6: Plan Buitenveldert 1959

Bron: Stadsontwikkeling van Amsterdam 1939- 1967 – J.J. van der Velde

36 3.2 Groen en water in de originele kaarten van het AUP

Oudere buurtparken en plantsoenen van voor het jaar 1900 besloegen een oppervlakte van 72,5 hectare voor heel Amsterdam. Hiervan bestaat 45,5 hectare uit het Vondelpark, dat door particulieren is gefinancierd. In de tijd van de uitbreidingsplannen is de omvang van groen vergroot tot 218 hectare.106 Na de Eerste Wereldoorlog werd het groen hersteld en beter onderhouden dan eerst. Veel parken en plantsoenen, inclusief de boombeplanting werden fors uitgebreid. Parken en plantsoenen zijn in de loop der jaren regelmatig aangepast aan gewijzigde inzichten.107 Het groen werd meer in dienst van het publiek gesteld, zo kwam het Vondelpark in handen van de gemeente die voortaan het onderhoud van dit park op zich nam. Zo kon het publiek ook groene gebieden ter ontspanning opzoeken dichtbij de stad. Het Amsterdamse bos, ontworpen door Jakoba Mulder beslaat twintig keer de oppervlakte van het Vondelpark. Het terrein van het Amsterdamse bos kende in 1931 al een onteigening van de ruimte. Er werd in de tijden van oorlog wel doorgebouwd, maar er vond wel een vertraging van de bouw plaats. Uiteindelijk is het Amsterdamse bos een groot gebied voor ontspanning, sport en spel geworden.108 Veel dier- en plantensoorten bevinden zich in het Amsterdamse bos. Vanaf 1958 bevinden zich in het Amsterdamse bos ruiterpaden en een manege voor de ruitersport. Sport neemt steeds meer een belangrijke plaats in maatschappij in. Er werden verschillende sportvelden aangelegd. Ook in het plan van Van Eesteren werd de toekomstige aantal vierkante meter sportveld per inwoner uitgerekend. Tijdens de oorlog werden de meeste sportvelden door de Duitsers gebruikt voor andere doeleinden. Hierdoor waren veel sportvelden na de oorlog niet meer bespeelbaar. Een paar bestaande sportvelden werden hersteld en nieuwe sportvelden voegden zich toe aan het rijtje. In 1953 bedroeg het totaal aan sportvelden van de gemeente 286 hectare.109 Door het uitbreidingsplan kregen veel sportvelden een andere bestemming zoals wonen en werken. Bedrijfsgebieden, verkeersvoorzieningen en havenuitbreidingen zorgden ervoor dat veel sportvelden verdwenen of werden verplaatst. De behoefte aan overdekte sportaccommodaties was groot om te zorgen dat in de wintermaanden sport en spel bedreven kon worden. Omdat er nog niet veel overdekte

106 J.J. van der Velde Stadsontwikkeling van Amsterdam 1939-1967, (Amsterdam, 1968), 252. 107 J.J. van der Velde Stadsontwikkeling van Amsterdam, 252. 108 J.J. van der Velde Stadsontwikkeling van Amsterdam, 255. 109 Ibidem, 257.

37 sportzalen bestonden in Amsterdam, is de groei hiervan sterk toegenomen vanaf 1950. Watersport kende een groei in populariteit door het waterrijke gebied waarin Amsterdam ligt. Door de vergroting van de Nieuwe Meer en de accommodaties voor watersport bij de Sloterplas kan veel watersport worden bedreven. Er komen roei- en zeilverenigingen langs de Amstel. Door het waterrijke gebied wordt er veel aan hengelsport gedaan. Het Amsterdamse bos en de Sloterplas worden hier veel voor gebruikt. Een andere tak van ontspanning, de volkstuinen en de schoolwerktuinen vinden rond de twee Wereld Oorlogen hun plek in Amsterdam. Het idee achter de volkstuin is om de stad te ontvluchten en bij gebrek aan voedsel zelf extra te verbouwen. De volkstuinen werden gesitueerd aan de rand van bebouwing. Dit bracht risico’s met zich mee. Bij het uitbreiden van de wijken zouden deze volkstuinen snel verloren gaan. In het AUP zijn de volkstuinen daarom niet altijd aan de rand gesitueerd. Vaak is het onvermijdelijk geweest en hebben veel volkstuinen plaats moeten maken voor woningbouw. De schoolwerktuinen werden tevens gebruikt voor educatie en groeide uit in 1967 tot 6600 schooltuintjes van in totaal 14 hectare.110 Een andere vorm van groenvoorziening zijn speeltuinen en speelplaatsen. Deze openbare ruimtes bestonden reeds sinds 1880 maar groeiden uit tot verschillende speelplaatsen in Amsterdam, alsook buiten Amsterdam. Tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn de speeltuinen slecht onderhouden en deze werden na de oorlog langzamerhand hersteld. Er ontstond een vereniging voor speeltuinen die verspreid over Amsterdam speelplaatsen heeft geplaatst, maar ook zandbakken, trapveldjes, basketbalveldjes, speelvijvers en meer. In het AUP wordt beschreven dat een speelplaats 100 tot 125 woningen dient.111 Veel openbare speelplaatsen bevinden zich midden in de wijk en waren makkelijk toe te passen door de manier van verkaveling in de nieuwe wijken.112

110 Ibidem, 265. 111 Ibidem, 266. 112 Ibidem, 266.

38

3.2.1 Groen en water in Slotermeer De plankaart voor dit onderzoek is de goedgekeurde plankaart uit 1952. Op afbeelding 4 is de plankaart van Slotermeer uit 1952 te zien. De plankaart laat zien dat het groen over de hele wijk verspreid is. Groen zorgde voor een verbindende factor tussen de grotere stadsparken en de kleinere stukken groen in de aparte buurt.113 Het was gecompliceerd om te bepalen hoe de publieke binnentuinen tussen de hoven vorm moesten krijgen. Met name het eigenaarschap van publiek groen bleek een lastige opgave. Uiteindelijk had van Eesteren een oplossing en dit hij op de kaart aan met licht en donker groen. Het lichte groen is openbaar en zou onderhouden moeten worden door de afdeling Beplantingen van de gemeente. Echter, de binnentuinen waren hierdoor niet meer openbaar en hoorde bij de afdeling Woningdienst of bij woningbouwverenigingen. Dit betekende dat de afdeling Woningdienst of de woningbouwvereniging zelf dit stuk groen beheerde en ontwierp. Daarom hadden de afdelingen Stadsontwikkeling en Beplantingen hier weinig grip op. Zo ontstond er frictie tussen de Woningdienst, woningcorporaties en de gemeente Amsterdam. Op een hoger schaalniveau waren twee architecten aangewezen die het openbaar- en het private groen ontwierpen. De eerste landschapsarchitect was Hans Warnau, assistent stedenbouwkundige bij Stadsontwikkeling. Echter bestaat er een verschil tussen afdeling Stadsontwikkeling en Beplantingen. Bij de afdeling Stadsontwikkeling houden ze zich bezig met het structureren van de groene gebieden in de wijk en aan de uitgangspunten voor het ontwerp van parken en de groenstroken langs wegen. De afdeling Stadsontwikkeling zette dus in grote lijnen uit hoe en waar het groen moest komen. Afdeling Beplantingen bepaalde het soort bomen en planten dat invulling geeft aan deze gebieden. De andere landschapsarchitect was Jan Thijs Pieter Bijhouwer, de groensupervisor van Slotermeer. Hij werd aangesteld door Van Eesteren met de taak om de ontwerpen van het groen, die gemaakt waren door de Dienst Publieke Werken en de woningbouwverenigingen, te beoordelen en zo nodig aan te passen. Verschillende partijen hadden verschillende belangen bij het ontwerpen van het groen op een bepaalde manier wat soms tot conflict kon leiden. Voorbeelden van deze partijen zijn het college van Burgemeester en Wethouders, de bouwnijverheid en kleinere partijen die zich bezighielden met het stadsschoon. Jakoba Mulder en Jan Bijhouwer kregen de taak om met een bepaald budget toch op zo een manier te ontwerpen dat de wensen uit het AUP in voldoende mate werd uitgewerkt.

113 Ibidem, 189.

39 Ondanks dat groen werd gezien als complementair aan de rest van wijk, ging veel van het budget eerst uit naar de woningbouw waardoor er soms weinig overbleef voor groen. Toch moest er een geheel van groen komen in Slotermeer die uiteindelijk door een samenwerking tussen van Eesteren, Mulder, Bijhouwer, Scheffer en afdeling Beplantingen tot stand kwam. Openbare en semi-openbare ruimtes op straatniveau moesten in verband staan met de laanbeplanting langs wegen die uiteindelijk naar grotere delen van groen in de buurt moesten leiden. Een andere landschapsarchitect die later werd aangenomen bij de afdeling Beplantingen was J.W. van der Meeren. Hij ontwierp de parkstrook in Slotermeer rondom het Arthur Meerwaldtpad. Verder was hij verantwoordelijk voor de uitwerking in het Gerbrandypark en de beplantingen in heel Slotermeer. Evert Mos, een andere landschapsarchitect nam het Eendrachtspark voor zijn rekening. Engelse landschapstijl werd gecombineerd met kleine details van het Hollandse polderlandschap. De wijde blik over de Sloterplas werd omringd door oer-Hollandse bomenlanen, hagen en strak geschoren gras. De Sloterplas sluit aan bij het Sloterpark en het sportpark Ookmeer. Het sportpark Ookmeer, Sloterpark en de Sloterplas vormen samen een scheg. Een groene scheg moet een aaneen stuk doorlopend groen symboliseren. De groene scheggen zijn op de manier waarop vingers aan een hand zitten verspreid over Amsterdam. Dit is op afbeelding 2 te zien. De Sloterplas en het omringende park vormt dan ook gelijk het groen- blauwe hart van de Westelijke Tuinsteden.114 Op een lager schaalniveau moesten de parkstroken en groenstroken uit de buurten tot aan de woningen in Slotermeer doordringen.

Bomen hadden een bepaalde systematiek en moesten samen met de gebouwen de stedelijke ruimte versterken. Zo werd er gespeeld met de positionering van de bomen en bijvoorbeeld accenten gelegd op bepaalde delen in de ruimte. Zoals te zien is in afbeelding 7 is er in 1965 een inventarisatie gemaakt van de beplanting en straatbomen op de overgangen van de openbare ruimte naar de gemeenschappelijke tuinen in Slotermeer. Dit voorbeeld geeft goed aan hoe belangrijk men bomen en het soort boom achtte voor de wijk. Het zijn de belangrijkste groenelementen in de stedelijke ruimte en samen met het water vormen zij de basis van de stedelijke ecologie. Het gebied in Slotermeer is opgespoten met zand waardoor

114 Victorien Koningsberger ‘Openbaar groen en bomentaal van het Algemeen Uitbreidingsplan’. (Amsterdam, 2014) Van Eesterengesprek 14, 3.

40 de groeiomstandigheden voor bomen niet ideaal zijn.115 Omdat er toch in het begin behoefte was aan snel groeiend groen werd er gebruik gemaakt van bomen met een korte omlooptijd, ‘de wijkers’. Wijkers waren onder andere wilgen en populieren. Deze werden in een vroeg stadium geplaatst maar zouden uiteindelijk plaatsmaken voor ‘de blijvers’ zoals de plataan, kastanje en de Kaukasische vleugelnoot.116 De bomentaal neemt verschillende vormen aan in de wijk: de bomenrand, poort, scherm, gevelritme, blok(je), carré, haak, accent, censuur en losse bomen.117 Dit zijn verschillende termen waarop bomen worden gesitueerd in de wijk. In het AUP stond dat er langs het Sloterpark, Eendrachtspark en de Haarlemmerweg koopwoningen moesten komen voor de welgestelden. Deze groene gebieden zouden plekken bieden waar arbeiders en welgestelden elkaar tegen zouden komen. Langs de Sloterplas zou bijvoorbeeld een lange laan komen met een bomenrij aan weerszijde. Hier zouden ‘arm’ en ‘rijk’ allebei kunnen flaneren.

Afbeelding 7: Situatie 1965: Deel A. Parkstrook en Straatbomen Slotermeer

Bron: Stadsarchief Amsterdam

115 Victorien Koningsberger ‘Openbaar groen en bomentaal van het Algemeen Uitbreidingsplan’, 4. 116 Pieter Boekschooten (08-05-2018). 117 Victorien Koningsberger, ‘Openbaar groen en bomentaal van het Algemeen Uitbreidingsplan’, 4.

41 3.2.2 Groen en water in Buitenveldert volgens het AUP De deelkaart voor Buitenveldert is uit 1959 en is te zien op afbeelding 5 en 6. De deelplannen hebben de structuur van de oorspronkelijke kaart van het AUP verder uitgewerkt. De groenstructuur die in het AUP is opgenomen is onder andere reeds aanwezig in openbaar groen ten oosten en westen van Buitenveldert. Hierdoor hoefde het groen alleen nog maar met hulp van verschillende architecten in contact met elkaar te komen staan. Zo bestond de groene oever van de Amstel aan de oostkant al en deze was bedoeld als tentoonstellingsterrein. Aan de westkant was Jacoba Mulder al intensief bezig met het realiseren en vormgeven van het Amsterdamse bos. Het Amsterdamse Bos werd een openbaar park en kreeg een recreatieve functie. Dit was nieuw, want veel parken in deze tijd waren slechts bedoeld om te wandelen.118 De groene oever kreeg uiteindelijk in 1971 de naam Amstelpark, toen het oude Amstelpark de naam Martin Luther Kingpark kreeg. Om conform het AUP de scheggen te bewerkstelligen werden het Amstelpark en het Amsterdamse bos met elkaar verbonden door een andere groen gebied: het Gijsbrecht van Aemstelpark. Een ander reeds bestaand groen gedeelte uit Buitenveldert was de Kalfjeslaan. Dit is een groene wandelroute die in het zuiden grenst aan Amstelveen, zie afbeelding 8. Het Gijsbrecht van Aemstelpark is het park waar Buitenveldert-Zuid en Buitenveldert- Noord met elkaar werden verbonden en gescheiden door een groenstrook. Deze bevindt zich tussen de ingang van het Amsterdamse Bos en het tentoonstellingsterrein aan de Amstel. Normaal gesproken werden deze parken ingericht door afdeling Beplantingen, maar dit keer werd er een prijsvraag uitgeschreven door de BNT (Bond van de Nederlandse Tuinarchitecten). De winnaar was Wim Boer uit Rotterdam (1920-2000). Hij bedacht een lange bomenpartij langs de van Nijenrodeweg, die uit platanen bestonden. Hij ontwierp drie eilanden die met elkaar in verbinding stonden door voetgangersbruggetjes. Deze drie eilandjes hadden alle drie een andere functie. Het middelste eilandje diende als ontmoetingspunt tussen de bewoners van Noord- en Zuid-Buitenveldert. Verder hadden alle drie de eilandjes een speelfuncties voor kinderen en bloementuinen. Op afbeelding 26 is een doorgang van het middelste eiland weergeven.

118 Victorien Koningsberger, ‘Openbaar groen en bomentaal’, 11.

42

In het AUP is veel ruimte beschikbaar voor gesteld voor sport. Zo berekende van Eesteren de grootte van de sportterreinen naar gewenste aantal vierkante meters per toekomstige inwoner. Vanwege de ruime opzet van Buitenveldert is hier veel ruimte gereserveerd voor sportterrein. Deze hebben een plek gekregen in het noorden van Buitenveldert. Buitenveldert kent een open verkaveling. Dit kan gezien worden als een grote gemeenschappelijke tuin.119 Door het strook- en haakverkaveling principe dat op de kaart wordt toegepast in Buitenveldert ontstaat er centrale groene gebieden tussen de hakenverkaveling. Bij strokenverkaveling ontstaan groenstroken naar de woningen. Variatie in het groen zorgde voor het accentueren van het stratenplan en de verkaveling. Meestal werd deze groene ruimte in de vorm van een speeltuin gerealiseerd. Op afbeelding 9 en 10 is te zien hoe verkaveling in hoven werd uitgevoerd. Ook is er gespeeld met groenstroken door de wijk heen op lager schaalniveau. Bomen worden ingezet om grenzen aan te geven en zorgen voor een verbinding met andere stukken groen. In het zuiden van Buitenveldert is er vanuit een ander perspectief met groen omgegaan. Buitenveldert-Zuid is grotendeels door particuliere ondernemingen gebouwd. Dit zorgt voor een grotere variatie aan woningen en inzet van het groen. De inzet van groen werd hierdoor creatiever en verschilde veel met de haken- en strokenverkaveling in Buitenveldert- Noord. De scheiding van groen zou de verschillende delen van Buitenveldert moeten kenmerken. Bovendien is er als regel dat er binnen een woonveld geen groot contrast tussen hoog-, midden- en laagbouw mag zijn. De bezonning en de gedeeltelijke privacy van onder andere het semi-openbare groen kon hierdoor worden gewaarborgd.120 In het zuidelijke deel vind je vooral losstaande bungalows met elk hun eigen privé groen. Als laatste staat niet alleen groen met elkaar in verbinding maar ook het water. Deze verbinding zorgt ervoor dat er afwatering plaats kan vinden.121

119 Hester Aardse en Marjanne Statema, ‘Van licht, lucht en groen wordt je een ‘beter’ mens: Een cultuurhistorische analyse van de tuin in de Amsterdamse stedenbouw Gemeente Amsterdam (Amsterdam, 2017), 20. 120 Dienst Ruimtelijke Ordening, ‘Cultuurhistorische verkenning en advies Buitenveldert’, 11. 121 Dienst Ruimtelijke Ordening, ‘Cultuurhistorische verkenning en advies Buitenveldert’, 11.

43

Afb. 8: Kalfjeslaan

Bron: van Eesterengesprek 3: ideaalstad Buitenveldert Afb .9: Maquette van Buitenveldert met donkerste gedeeltes groen

Bron: Ons Amsterdam 13 Afb. 10: L-verkaveling na de oorlog met groene openbare ruimte

Bron: Van Eesterengesprek 3: Ideaalstad Buitenveldert

44 4. Slotermeer in 2018 aan de hand van cijfers, kaart- en beeldmateriaal

In dit hoofdstuk wordt informatie over het huidige Slotermeer gepresenteerd. In paragraaf 4.1 wordt ingegaan op de algemene situatie betreffende bevolkingssamenstelling, economie, cultuur, wonen, verkeer, veiligheid, jeugd, welzijn en sport. Vervolgens wordt de huidige situatie betreffende het groen behandeld in paragraaf 4.2. De onderwerpen uit zowel paragraaf 4.1 als 4.2 vormen samen de dynamiek van de buurt. De vergelijking tussen de jaren 1952 en 2018 wordt in paragraaf 4.3 behandeld. In deze paragraaf wordt tevens het verband besproken tussen de onderwerpen die besproken zijn in paragraaf 4.1 en 4.2. Ter verduidelijking van de analyse wordt in dit hoofdstuk kaart- en beeldmateriaal gepresenteerd.

4.1 Algemene situatie rond 2018 De informatie uit dit hoofdstuk bestaat uit reeds gedaan onderzoek, statistieken en feitelijke gebiedsinformatie op basis van gebiedsanalyse. Voor Slotermeer is er gebruik gemaakt van cijfers uit 2017, afkomstig van het Onderzoek en Statistiek van Amsterdam. De cijfers over het jaar 2018 worden namelijk pas eind 2018 beschikbaar gesteld.

Bevolkingssamenstelling In Slotermeer wonen veel gezinnen met kinderen. Hiervan hebben relatief veel ouders en kinderen een niet-westerse migratieachtergrond (72 procent) in vergelijking met de rest van Amsterdam (47 procent). In de wijk Slotermeer Zuidwest is het aandeel migranten nog hoger, namelijk 82 procent. Naar verwachting zal het aantal inwoners in Slotermeer dalen.122 Daarmee is Slotermeer, samen met /, en , een van de sterkst krimpende gebieden van Amsterdam tot zeker 2025. Slotermeer kent een hoger aantal bewoners met een zwakke sociaaleconomische status ten opzichte van de rest van Amsterdam. Dit werkt gestapelde problematiek in de hand.123 Er wordt relatief minder geparticipeerd in de samenleving, het welzijn en de gezondheid van de bewoners liggen relatief lager en er is meer sprake van armoede en bijkomende schulden.

122O+S Amsterdam, ‘Gebiedsanalyse 2017: Geuzenveld-Slotermeer-Sloterdijken. Stadsdeel Nieuw-West’ (Amsterdam, 2017), 2. 123 O+S Amsterdam, ‘Gebiedsanalyse Slotermeer 2017’, 1.

45

Economie en cultuur In Slotermeer bevinden zich grote bedrijven waardoor elk bedrijf gemiddeld meer banen ter beschikking heeft. Het aantal banen blijft groeien en dit wordt mede mogelijk gemaakt doordat een vijfde van de banen te vinden is bij de overheid. Veel banen in Slotermeer zijn te vinden in het onderwijs, de zorgsector en de detailhandel. Ondanks de aanwezigheid van grote bedrijven is er wel sprake van relatief veel winkelleegstand ten opzichte van de rest van Amsterdam.124 Bijvoorbeeld op Plein ’40-’45, een van de grootste winkelgebieden in Slotermeer, staat ongeveer acht procent van de winkels leeg. Verder bevindt het overgrote deel van de vestigingen in de functiegroep ‘bedrijf’ en relatief weinig in de functiegroep ‘kantoor’.125 Wel werken er veel mensen binnen een kantoor. De helft van alle banen in Slotermeer zijn kantoorbanen.126 De culturele participatie ligt laag. Dit is te berekenen door het gebruikmaken van verschillende uitgaansvormen per buurt. De helft van Amsterdam maakte in 2016 minstens gebruik van vier verschillende uitgaansvormen. In Slotermeer is dit maar 28% van de bevolking. Ook in het gebied zelf zijn er relatief minder buurtvoorzieningen te vinden per 1000 inwoners.

Wonen Een relatief groot aandeel van de woningen in Slotermeer is in het bezit van een woningbouwcorporatie. Op dit moment is er weinig particuliere huur. De kans is groot dat het aandeel particuliere huur toeneemt in de toekomst.127 De gemiddelde huurprijs in Slotermeer ligt lager dan het gemiddelde van de stad. In 2017 lag de gemiddeld huurprijs op 513 euro.128 Het percentage inkomen dat men kwijt is aan de huur ligt op het gemiddelde van de stad, namelijk 28 procent.129 De gemiddelde oppervlakte van woningen in Slotermeer is kleiner dan de gemiddelde oppervlakte van woningen in Amsterdam als geheel. Wanneer men naar de tevredenheid kijkt over het wonen is er het volgende aan de hand. Bewoners van Slotermeer zijn gemiddeld genomen minder tevreden met hun woning en de buurt dan gemiddeld in de gehele stad. Bovendien vinden zij dat de buurt achteruit is gegaan en nog meer achteruit zal gaan. Opvallend is dat de betrokkenheid in de buurt lager is

124 O+S Amsterdam, ‘Gebiedsanalyse Slotermeer 2017’, 6. 125 O+S Amsterdam, ‘Gebiedsanalyse Slotermeer 2017’, 6. 126 O+S Amsterdam, ‘Gebiedsanalyse Slotermeer 2017’, 6. 127 O+S Amsterdam, ‘Gebiedsanalyse Slotermeer 2017’, 4. 128 O+S Amsterdam, ‘Gebiedsanalyse Slotermeer 2017’, 3. 129 O+S Amsterdam, ‘Gebiedsanalyse Slotermeer 2017’, 4.

46 wanneer men een lagere waardering geeft voor de buurt.130 De betrokkenheid van de bewoners heeft te maken met het verbonden voelen met de wijk en het verantwoordelijk voelen voor de wijk op verschillende fronten.

Verkeer en openbare ruimte Wanneer er wordt gekeken naar de waardering van de openbare ruimte kan er geconcludeerd worden dat bewoners steeds minder tevreden zijn met hun buurt, schoonheid van de straten en het onderhoud ervan. Echter wordt het groen wel goed gewaardeerd, mits het goed onderhouden wordt.131 Gedurende de afgelopen jaren zijn er bij een daling van het aantal passagiers veel lijnen van het openbaar vervoer ingekort.132 Dit komt de waardering ervan niet ten goede. Ook wordt er relatief veel overlast ervaren van te hard rijdend verkeer. In Slotermeer ervaart 30 procent hier overlast van in vergelijking met 19 procent in de gehele stad.133

Veiligheid De mate waarin men zich veilig voelt in de buurt is in de afgelopen jaren gedaald. Dit uit zich tot een bovengemiddelde score van 136 op de onveiligheidsbelevingsindex. Hoe hoger het getal, hoe meer inwoners zich onveilig voelen. Over heel Amsterdam geldt een score van 97 op de onveiligheidsbelevingsindex.134 De criminaliteitsindex ligt in Slotermeer ruim boven het gemiddeld van de stad. Deze index heeft betrekking op het aantal inbraken, overvallen en autodiefstallen. In Slotermeer wordt de mate van overlast hetzelfde beoordeeld als in Amsterdam als geheel. Er wordt echter wel vaker aangegeven dat deze overlast veroorzaakt wordt door jongeren. In andere wijken van Amsterdam ligt het cijfer van overlast veroorzaakt door jongeren lager.

130 Ibidem, 3. 131 Ibidem, 4. 132 Ibidem, 4. 133 Ibidem, 5. 134 Ibidem, 7.

47 Jeugd Het percentage jongeren dat in Slotermeer woont is hoger dan het percentage in de gehele stad (30 procent versus 22 procent).135 Het opleidingsniveau van deze jongeren ligt gemiddeld lager dan het gemiddelde van Amsterdam.

Welzijn en sport Bij welzijn wordt er gekeken naar een samengestelde score van gezondheid, participatie en leefbaarheid. Deze samengestelde score ligt voor Slotermeer lager dan in de rest van Amsterdam (96 voor Slotermeer versus 105 voor Amsterdam).136 Gedurende de afgelopen jaren is deze score bovendien steeds lager komen te liggen. In Slotermeer hebben, vergeleken met het gemiddelde van Amsterdam als geheel, meer bewoners last van overgewicht en komen zij niet aan de nationaal vastgestelde beweegnorm van dertig minuten bewegen per dag. Wel drinken en roken de bewoners gemiddeld minder dan in de rest van Amsterdam. Er wordt minder gesport door zowel de jeugd als de ouderen dan in andere delen van Amsterdam. Daarbij speelt het lagere inkomen van de bewoners een rol. Het is namelijk moeilijker om met een laag inkomen de contributie voor sportverenigingen te betalen.

135 Ibidem, 7. 136 Ibidem, 9.

48 4.2 Huidige groensituatie in kaart In Slotermeer zijn drie patronen kenmerkend voor de structuur van de openbare ruimte. Water, groen en wegen vormen ieder apart hun eigen patroon. Elk element ken hetzelfde patroon, namelijk een Schotse ruit, die zich door elkaar heen bevindt in de wijk.137 De Schotse ruit wordt al eeuwen lang gebruikt voor het uitbreiden van gebieden in Nederland. De Schotse ruit houdt in dat verschillende vormen van infrastructuur, groen, wegen en water onafhankelijk van elkaar lijnenrasters vormen. Tussen het groen, de wegen en het water bevindt zich bebouwing.138 Water en groen bevinden zich nagenoeg evenwijdig aan elkaar en hoofd verkeerswegen zijn praktisch ingedeeld. Hierdoor kan de mens zelf de keuze maken welke weg hij gebruikt om bij een bestemming te komen. Dit sluit aan bij de modernistische idealen van Van Eesteren over de ‘moderne mens met een vrije wil en keuze’. Slotermeer is nu nog steeds het voorbeeld van een wijk met een doorgekoppeld groensysteem. De Sloterplas, te zien op afbeelding 11, met haar omliggende park, staat door middel van groen deels in verbinding met andere delen van de Westelijke Tuinsteden. Er is hier sprake van een patroon van parkstroken en plantsoenen die doorlopen in tuinen en hoven op een lager schaalniveau, of doorlopen in parken en bossen op een lager schaalniveau. Voor de Sloterplas zijn verschillende recreatieve voorzieningen aangelegd zoals een strandbad en een haven, zie afbeelding 11. De paden om de plas zouden gebruikt worden voor zondagmiddag wandelingen waarin ‘arm en rijk’ elkaar tegen zouden komen.139 Aan de inrichting is weinig gedaan wat resulteert in een sober parkprogramma wat tot de dag van vandaag niet erg in trek is bij bezoekers.

4.2.1 Verkaveling: gebruik van groen in de woonomgeving Er is gespeeld in de wijk met verschillende vormen van verkaveling. Vormen van verkaveling zijn: 1. Het opengewerkt bouwblok, 2. Strokenbouw, 3. Hakenverkaveling en 4. Hakenverkaveling en strokenbouw in combinatie met elkaar. Alle vier de vormen van verkaveling zijn toegepast in Slotermeer.140 De straatprofielen in Slotermeer zijn in sommige gevallen asymmetrisch waardoor elke woonstraat over één groene zijde beschikt. Er is in Slotermeer veel gewerkt met de verbindingen tussen de parkstroken door de gehele wijk. De parkstroken om de buurt heen staan in 2018 nog in verbinding met elkaar. Deze verbindingen

137 Ivan Nio, Arnold Reijndorp, Wouter Veldhuis, Anita Blom, Hein Coumou, Nieuw-West: Parkstad of Stadswijk: de vernieuwingen van de Westelijke Tuinsteden in Amsterdam (Haarlem, 2016). 138 Ivan Nio, Arnold Reijndorp, Wouter Veldhuis, Anita Blom, Hein Coumou, Nieuw-West: Parkstad of Stadswijk: de vernieuwingen van de Westelijke Tuinsteden in Amsterdam. 139 Yttje Feddes, De groene kracht: transformatie van de Westelijke Tuinsteden (Nijmegen, 2011), 23. 140 Yttje Feddes, De groene kracht: transformatie van de Westelijke Tuinsteden, 25.

49 waren op de eerste plankaarten van Slotermeer al te zien. Binnen deze parkstroken worden grote openbare gebouwen geplaatst die beschikken over collectief groen. Daarnaast is er in de buurt ook sprake van plantsoenen, de groenstroken langs de tuinen en hoven, die met elkaar in verbinding staan. Plantsoenen zijn dus weer anders dan tuinen en hoven. Plantsoenen worden als openbaar groen beschouwd, waar tuinen en hoven meer als privé groen worden gezien. Hierdoor wordt er ondanks dat al het groen met elkaar in verbinding staat, wel een goede grens getrokken voor wie het groen bedoeld is. Echter kan niet bij elke vorm van verkaveling een goede grens worden getrokken. Van de vormen van verkaveling zoals hierboven genoemd is strokenbouw het meest eenvoudige verkavelingstype.141 Hierbij worden woonblokken rechtstreeks tegenover elkaar geplaatst. In dit verkavelingstype is het moeilijk om een zonering aan te geven waardoor er geen duidelijk onderscheid kan worden gemaakt tussen privétuinen en publieke tuinen en publieke ruimtes. De hoven worden weinig gebruikt omdat de straten over hun volle lengte aan de hoven en achtertuinen grenzen. In Slotermeer aan de Burgemeester De Vlugtlaan wordt de buurt gekenmerkt door opengewerkte bouwblokken. Door steeds één van de twee woonstroken niet recht maar schuin te plaatsen ten opzichte van de stadsstraat ontstaan er tussen de woonstroken ruimte die naar achter spits toeloopt of wijder uitloopt. Wanneer je om de beurt tussen elk woonblok groene hoven of verharde hoven plaatst, ontstaan er unieke groene hoven die vanuit de stadstraat te zien zijn. Doordat het lijkt alsof deze hoven deels worden afgesloten door de schuine ligging van een woonstrook, worden de groene delen gezien als grote tuinen voor de bewoners. Op afbeelding 13 is dit goed te zien. Langs de stadsstraat wordt een bomenrij geplant. De architect J.F. Berghoef is voor deze opengewerkte bouwblokken verantwoordelijk geweest en dit idee is nog steeds in gebruik.142 Tevens is er sprake van strokenbouw in Slotermeer. Strokenbouw houdt in dat de voorkanten van woningen tegenover achterkanten van andere woningen staan. De groene ruimte hiertussen is hierdoor te beschouwen als openbaar, en kan dus niet slechts als voortuin of achtertuin worden gezien omdat beide woonblokken hier gebruik van maken. Een probleem wat zich hier echter voordoet is dat de omliggende straten hoe dan ook bij een van de woonblokken grenzen aan de achtertuinen. Met verschillende oplossingen hiervoor is geëxperimenteerd. Als voorbeeld kan de van Moerkerkenstraat gegeven worden. Deze is ontworpen door de architect C. de Geus. In de vorm van strokenbouw die hier is toegepast is

141 Ytje Feddes, De groene kracht, 35. 142 Ibidem, 36.

50 gespeeld met de positie van de stroken. Deze zijn bijvoorbeeld op verschillende plekken van elkaar verschoven. De aangrenzende straat springt hierdoor als het ware over in een aangrenzend groen hof. De straten worden zo smal mogelijk gehouden zodat zij meer deel uitmaken van de groene ruimte. Zo wordt het contrast tussen groen en verkeerswegen kleiner. Ook bomen worden hier ingezet met verschillende doeleinden. Ze dienen als begrenzing van een groene strook of juist als verbinding tussen groene stroken. Op afbeelding 14 is te zien hoe er in de van Moerkerkenstraat gebruik is gemaakt van bomen. Naast opengewerkte bouwblokken en strokenbouw is de hakenverkaveling toegepast in Slotermeer.143 Hakenverkaveling wordt gekenmerkt door de omgevouwen bebouwingsblokken. Wanneer deze verschillende omgevouwen bebouwingsblokken naast elkaar worden geplaatst, ontstaan hier dichte groene hoven waarbij achtertuinen tegenover voortuinen staan. In de categorie hakenverkaveling wordt er nog onderscheid gemaakt tussen repeterende hakenverkaveling en gespiegelde hakenverkaveling.144 In onder andere de Parmenidestraat is door de architect A. Elzas gewerkt met hakenverkaveling. De haken bestaan in dit geval uit stompe hoeken en grenzen aan elkaar. De privétuinen lopen over in de collectieve tuinen en kennen dan ook een natuurlijk verloop. Op afbeelding 15 is goed te zien hoe de beplanting de begrenzing van dit hof aangeeft. In een ander geval zijn er zelfs volkstuinen in de collectieve ruimte geplaatst. Hierdoor maken meer bewoners uit de wijk gebruik van de ruimte, dan alleen de bewoners uit de aangrenzende huizen. Deze straat heet de Epicurusstraat (zie afbeelding 16). Een andere vorm van hakenverkaveling is te vinden bij de Louis Couperusstraat. Hier is sprake van de eerder genoemde spiegelverkaveling waardoor de haken een bijna dicht woonblok vormen. Omdat het niet geheel dicht is, kan het groen toch als collectief gezien worden. Een vraag die hierdoor speelt is of het de sociale controle ten goede komt als het ‘bijna’ gesloten woonblok door de bewoners van dit blok niet gezien wordt als hun eigen hof. Bij gespiegelde hakenverkaveling komen opnieuw de achtertuinen van bepaalde hoven aan de straatkant te liggen. In afbeelding 17 is te zien dat ze dit hebben proberen op te lossen door middel van beplanting en een grasstrook. Als laatst komt de combinatie van haken- en strokenverkaveling aan bod. Deze mix moet de voordelen van beide typen verkaveling brengen. De stroken zorgen voor continuïteit en de haken zorgen voor beschut collectief groen.145 In Slotermeer is deze combinatie veel te

143 Ibidem, 46. 144 Ibidem, 46. 145 Ibidem, 47.

51 vinden, bijvoorbeeld in de Wessel Gansfortstraat en de Bierens de Haanstraat door Z. Gulden en G. Husslage. Door de mengvorm ontstaan er stroken van groen in de buurt en grotere open ruimtes voor sport en spel. De groenstroken staan echter minder goed in verbinding met elkaar doordat deze te smal zijn hiervoor. In afbeelding 18 is het bovenaanzicht gegeven van een deel van deze buurt. Hier is te zien dat de grote openbare ruimte niet goed in verbinding staat met de rest van de buurt waardoor dit bijna een opgesloten en verborgen plek wordt. Nu alle voorbeelden in Slotermeer aan bod zijn gekomen valt het op dat de verschillende architecten die de buurt ontworpen hebben, dat elk op hun eigen creatieve manier hebben gedaan. Elke architect bekijkt de buurt op een andere manier en zorgt voor een unieke combinatie tussen groen en wonen.

52 Afb. 11: Sloterplas Afb. 12: De haven

Bron: Auteur Bron: Auteur

Afb. 13: Burgemeester de Vlugtlaan Afb. 14: Van Moerkerkenstraat

Bron: Auteur Bron: Google Maps 2018 (10-09-2018)

53 Afb. 15: Overloop van prive tuin Afb.16 : Volkstuin in stompe hoek naar collectief hakenverkaveling

Afb. 17: Louis Couperusstraat Afb. 18: Mix van haken- en stroken verkaveling

Bron: Google Maps 2018 (10-09-2018)

Bron: Auteur

54 4.3 Vergelijking 1952 en 2018 Tussen het jaar dat het AUP ontworpen is (1952) en 2018 ligt een periode van meer dan zestig jaar. Ondanks de grote tijdspanne komen de grote lijnen van de groenstructuur uit 2018 grotendeels overeen met de originele tekeningen van Slotermeer. Hieronder volgt een opsomming van verschillende kenmerken van de buurt. Hierbij valt te denken demografie, economische situatie en cultuur. Deze blijken een direct en/of indirect effect te hebben op het groen in de wijk.

De opzet van de Westelijke Tuinsteden, waaronder Slotermeer, is de uitkomst van moderne idealen over een nieuwe stedelijke organisatie.146 Het was een reactie op de verouderde, donkere volkswijken en moest voor meer sociale cohesie en discipline van de burgers zorgen. In de oude donkere volkswijken was er een gebrek aan sociale cohesie wat allerlei problemen met zich meebracht. Deze reeds bestaande wijken bestonden uit gesloten bouwblokken met doorlopende straatwanden. Het groen was hierin niet of nauwelijks aanwezig. Het streven was om zoveel mogelijk licht en lucht (en ruimte) te integreren in en rondom de woningen. Deze nieuwgebouwde woningen worden omringd door groen en volgens een open bebouwingswijze gerealiseerd. De door groen gebieden rondom de woningen bood genoeg speelruimte voor de nieuwe gezinnen die in Slotermeer kwamen wonen. De eerste bewoners van Slotermeer waren afkomstig uit de arbeiders- en middenklasse. Het westelijke woongebied lag dichtbij de haven, daar waar de arbeiders vaak werkten. Het idee van de gesloten bouwblokken maakte plaats voor open verkavelingspatronen en openbaar groen. Dit zorgde voor een nieuwe kijk op het functioneren van verschillende voorzieningen in een wijk. In Slotermeer ontstonden brede straten en pleinen en de verschillende vormen van open verkaveling zorgden voor enige variatie wat betreft het groen in de wijk. Ook de wijkgedachte, die reeds in de jaren twintig was geïntroduceerd, was een belangrijk uitgangspunt voor de ontwikkeling van Slotermeer. Er werd vanuit het gezin gedacht en de wijk als het gebied waar in principe het hele leven in plaatsvond. De opzet van nieuwe wijken met gescheiden functies van wonen, werken, recreëren en voorzieningen binnen het bereik van de wijk moesten zorgen voor het stimuleren van het

146 P. Mepschen, ‘De politiek van sloop: stedelijke vernieuwing en de sociale constructie van ‘gewone’ mensen in Slotermeer’ in: E. Tonkens en M. de Wilde, Als meedoen pijn doet: affectief burgerschap in de wijk (Amsterdam, 2013), 215.

55 gemeenschapsgevoel.147 De grenzen tussen particulier, gemeenschappelijk en openbaar groen vervagen door de bebouwingswijze en visie op de wijken.

De lange periode tussen de aanleg van de wijk en 2018, meer dan 65 jaar, zorgt voor veranderingen in de ruimtelijke structuur in en om de wijk. Zoals eerder verteld is de gemiddelde sociaaleconomische status van bewoners in Slotermeer lager dan in de rest van Amsterdam. Mede hierdoor wordt er door de huidige bewoners minder geparticipeerd in de samenleving dan door de eerste bewoners in 1952. De culturele participatie is lager ten opzichte van de participatie in 1952 waardoor onder andere het groen minder intensief wordt gebruikt. Door dit verminderde gebruik wordt het groen slechter onderhouden. Economische status speelt een rol in het onderhoud van verschillende delen groen in de wijk.148 Dit geldt voor zowel de tuinen als de parken en plantsoenen op een hoger schaalniveau. Dat er een verandering heeft plaatsgevonden in bevolkingssamenstelling tussen 1952 en later werd al eerder geconstateerd. Samen met het eenzijdige woonaanbod (veel sociale huurwoningen voor gezinnen) en de achteruitgang van de openbare ruimte werd er in 2001 Richting Parkstad 2015149 opgesteld om de Westelijke Tuinsteden weer aantrekkelijk te maken bij zowel bewoner als bezoeker. Er vond stedelijke vernieuwing plaats die gepaard ging met neoliberale gedachtes over stedelijke ontwikkeling. Corporaties spelen hierin een steeds belangrijkere markt gedreven en autonome rol.150 De structuur en idealen uit de tijd van Van Eesteren bleken anno 2001 niet meer te passen in de ruimte. Sinds 2001 is het aantal sociale huurwoningen gedaald. Veel van de sociale huurwoningen worden vervangen voor koopwoningen en huurwoningen in de vrije sector. Het gevolg hiervan zou zijn dat er meer draagkrachtige bewoners in Slotermeer komen te wonen. Hierdoor kunnen de woningen, maar ook het groen, worden onderhouden. Echter kwamen de plannen voor de stedelijke vernieuwing in 2008 tot stilstand omdat de draagkrachtige doelgroep niet naar Slotermeer bleek te komen. Sinds de grootschalige vernieuwingsplannen is er echter wel meer waardering voor de wijk gekomen. Zo wordt de structuur en de achterliggende gedachte van de Westelijke Tuinsteden op dit moment in gebiedsplannen getracht te behouden. Zo zijn de samenhangende schaalniveaus nog in tact en wordt samenspel van wegen, water, bebouwing en groen nog belangrijk geacht. Deze samenhang is door de loop der jaren echter wel op

147 Mark Hendriks, ‘Westelijke Tuinsteden: toonbeeld van de wederopbouw’ Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (Amsterdam, 2016), 4. 148 VROM, ‘Leefbaarheid van wijken’ (Amsterdam, 2014), 10. 149 Bureau Parkstad, ‘Richting Parkstad 2015. Ontwikkelingsplan voor vernieuwing.’, (Amsterdam, 2001) 150 BAVAVLA Amsterdam, ‘Een tijdlijn van stedelijke vernieuwing’, 66. beschikbaar op: http://www.bavavla.nl/projects/stadlab/tijdlijn.pdf

56 verschillende punten verloren gegaan, met name door bebouwing.

Door middel van eigen observatie is geconstateerd dat er inderdaad verschillen en overeenkomsten zijn van het groen hoe het ontworpen is in 1952 en de mate waarin het in 2018 aanwezig is. Tevens door middel van eigen observatie in de wijk blijkt dat er tussen 1952 en 2018 veel verschillen zijn maar ook overeenkomsten zijn van de groenvoorziening. De stedenbouwkundige structuur is in tact gebleven. Zo zijn de drie kernkwaliteiten uit het AUP getest in Slotermeer. Ten eerste is er sprake van een karakteristieke herhaling van bouwblokken en een afwisseling tussen hoog- en laagbouw zodat verschillende buurten in de wijk herkenbaar zijn. De verschillende manieren van verkavelen, zoals in paragraaf 4.2 besproken, laten de grenzen tussen de buurten zien. De verschillende soorten verkavelingen maken het mogelijk om op verschillende manieren de bebouwing en de groene open ruimte met elkaar te verweven. In het originele plan is veel strokenbouw ingezet maar dit is niet allemaal gerealiseerd, te zien op het originele deelplan van Slotermeer. Strokenbouw heeft namelijk als nadeel dat de voorkanten en achterkanten van woningen over de volle lengte tegenover elkaar staan.151 De groenstroken tussen bouwblokken hebben een lage gebruikswaarde voor meerdere functies. Hiervoor in de plaats kwam de hakenverkaveling waar groene ruimtes beter tot hun recht komen. Als voorbeeld kan de van Moerkerkenstraat gegeven worden.152 Hier zijn de bebouwingstrips van de portiek-etagewoningen ten opzichte van elkaar verschoven. De smalle groene stroken die hierdoor ontstaan springen zo over de buurtstraat heen naar een groter groen hof op een hoger schaalniveau. Hier worden bomen ingezet om de ruimte te begrenzen of juist te verbinden met een andere ruimte. Ten tweede is het opvallend dat de hiërarchische structuur, groen van kleiner naar groter schaalniveau, slechts deels terug te vinden is in Slotermeer. Op het niveau van de straat zijn de groene delen eerder geledingen tussen buurten dan werkelijk verbindende schakels met de grotere groene delen als het Sloterpark en de Sloterplas. Dit is vooral goed terug te zien bij de scheg van Slotermeer bestaande uit: het sportpark Ookmeer, het Sloterpark en de Sloterplas. De complexe opbouw van parkstroken in Slotermeer zorgt ervoor dat de structuur meerdere malen is aangetast door de jaren heen. In verschillende parkstroken is gebouwd waardoor sommige fietspaden abrupt ophouden. Ook zijn parkranden niet overal even breed meer door

151 J. van der Werf, Atlas AUP gebieden Amsterdam (Amsterdam, 2010), 71. 152 zie afbeelding 14 voor: van Moerkerkenstraat.

57 bebouwing. Door de toenemende bebouwing raakt dit gebied steeds meer versteend.153 Hierdoor dreigt de fysieke vorm van de scheg verloren te gaan. Ten derde is er gekeken naar de verhouding tussen bebouwd en onbebouwd in Slotermeer. Delen van groen of randen van groen worden steeds meer bebouwd. Bijvoorbeeld het Eendrachtspark bezwijkt onder het gevecht om de ruimte in Amsterdam. Kleine delen van het park hebben al een andere bestemming gekregen in de loop der jaren en om het park heen is fors gebouwd. Dat laatste geeft een probleem omdat groen wordt aangetast wanneer er direct aan de randen van hoofdgroenstructuur wordt gebouwd.154 Denk bijvoorbeeld aan zichtbelemmering en degradatie van de bodem, flora en fauna. De bebouwing begon met tijdelijk wonen van woonwagens maar zijn inmiddels vervangen door villa-achtige woningen. Als laatst wordt de Sloterplas, het blauwe hart van de Westelijke Tuinsteden behandeld. Van Eesteren had de intentie om het gebied rond de Sloterplas in te zetten voor bewoners om te kunnen flaneren. Hier zouden rijk en arm elkaar ontmoeten. Door een slecht parkprogramma heeft dit tot de dag van vandaag niet gewerkt en wordt het gebied rondom de Sloterplas te weinig gebruikt om onder andere te flaneren.155 Wel is de boomstructuur aan de koppen van de Sloterplas volgens de richtlijnen van het AUP uitgevoerd. Hier werd de typisch Amsterdamse stadsboom, de iep, geplaatst. Aan de oostkant van het park zijn onder andere lindenbomen geplaatst die een compositie vormen met de verkaveling aan de rand van de tuinstad Slotervaart.156

153 Erik Swierstra ‘Fietsen door het landschap van Nieuw-West’ Geheugen van West (23-04-2010). 154 Pieter Boekschooten (02-10-2018). 155 Pieter Boekschooten (02-10-2018). 156 Dienst Ruimtelijke Ordening ‘Cultuurhistorisch Verkenning Sloterpark en Sloterplas’, 9.

58 5. Buitenveldert in 2018 aan de hand van cijfers, kaart- en beeldmateriaal

In dit hoofdstuk wordt informatie over de huidige situatie in Buitenveldert gepresenteerd. In paragraaf 5.1 wordt ingegaan op de algemene situatie betreffende bevolkingssamenstelling, economie, cultuur, wonen, verkeer, veiligheid, jeugd, welzijn en sport. Vervolgens wordt de huidige situatie betreffende het groen behandeld in paragraaf 5.2. Al deze onderwerpen uit zowel 5.1 als 5.2 vormen samen de dynamiek van de buurt. Bovendien hangen zij met elkaar samen blijkt na de vergelijking van de algemene situatie en de situatie van het groen tussen 1959 en 2018. Deze vergelijking tussen de 1959 en 2018 wordt in paragraaf 5.3 behandeld. Ook is er gewerkt met kaart- en beeldmateriaal. Deze beelden dienen als verduidelijking en verheldering van de onderstaande genoemde straten en termen.

5.1 Algemene situatie rond 2017 De informatie uit dit hoofdstuk bestaat uit reeds gedaan onderzoek, statistieken en feitelijke gebiedsinformatie op basis van gebiedsanalyse. Voor Buitenveldert is er gebruik gemaakt van cijfers uit 2017, afkomstig van het Onderzoek en Statistiek van Amsterdam. De cijfers over het jaar 2018 worden namelijk pas eind 2018 beschikbaar gesteld.

Bevolkingssamenstelling In Buitenveldert is er sprake van vergrijzing. Het aandeel ouderen (23 procent) in Buitenveldert daalt langzaam, maar zal voorlopig nog hoog blijven. De groei van de in de afgelopen jaren zorgt voor variatie en verjonging in dit gebied. Er is geen sprake van een echte gezinswijk. De bevolingssamenstelling van Buitenveldert bestaat maar voor 18 procent uit gezinnen, terwijl dit in Amsterdam gemiddeld 25 procent is. In de toekomst zal het aantal bewoners in Buitenveldert stijgen.157 Hiermee is de groei in Buitenveldert sterker dan de gemiddelde groei in Amsterdam. De komende jaren wordt er nog veel gebouwd in de wijk. Er worden bijvoorbeeld gezinswoningen geplaatst, waardoor het percentage (jonge) kinderen zal toenemen.

157 O+S Amsterdam ‘Gebiedsanalyse 2017: Buitenveldert’/Zuidas (Amsterdam, 2017), 3.

59 Economie en cultuur In Buitenveldert zijn ongeveer 51.000 beschikbare arbeidsplaatsen.158 Dit is het dubbele van het aantal inwoners in Buitenveldert en tien procent van het totaal aantal banen van Amsterdam. Deze banen zijn bijna allemaal te vinden op de Zuidas (tachtig procent). Het voornaamste deel van de beschikbare arbeidsplaatsen bevindt zich in de zakelijke dienstverlening en de financiële sector. Verder kent Buitenveldert een relatief lage winkelleegstand en hebben bewoners een ruime winkelvoorraad tot hun beschikking. Het winkelcentrum Gelderlandplein wordt goed beoordeeld vanwege de veiligheid, het grote aanbod aan winkels, de goede sfeer en de vele parkeermogelijkheden die het biedt.159 De sociaaleconomische positie van de bewoners is beter dan gemiddeld in Amsterdam. Vergeleken met heel Amsterdam is er minder sprake van werkloosheid, schulden en/of armoede. Het gemiddeld besteedbaar inkomen ligt hoger dan het gemiddelde van de stad en vooral de bewoners op de Zuidas en in de hebben een hoog besteedbaar inkomen dat nog zal gaan stijgen. De culturele participatie ligt op het gemiddelde van Amsterdam. 52 procent van de bewoners bezocht in 2016 minimaal vier verschillende culturele gelegenheden. Zelf heeft Buitenveldert weinig culturele voorzieningen vergeleken met Amsterdam als geheel.

Wonen Verschillende buurten kunnen van elkaar worden onderscheiden doordat zij elk over hun eigen karakter en kwaliteit beschikken. Er wordt gevarieerd in de hoog- middelhoog- en laagbouw zodat de grens van wijken worden gekenmerkt door het type woningen. Ook bestaat er een variatie in rijtjeswoningen, vrijstaande eengezinswoningen en appartementen. De woningvoorraad bestaat uit zowel koop- als huurwoningen. Het aantal corporatiewoningen is laag en zal alleen nog maar dalen. Het aantal particuliere woningen zal hier stijgen. Het aandeel sociale huurwoningen zal steeds meer dalen. De Zuidas, een onderdeel van Buitenveldert, is tot nu toe vooral een werkgebied. Wel stijgt het aantal inwoners steeds meer. Er wordt heel veel nieuwbouw gepleegd waardoor het aantal woningen zal stijgen. Deze nieuwbouw bestaat voornamelijk uit appartementen en woontorens. De gemiddelde huurprijs voor de woningen zal in de toekomst stijgen. Daarbij komt de gemiddelde huurprijs van Buitenveldert hoger te liggen dan de gemiddelde huurprijs in heel

158 O+S Amsterdam, ‘Gebiedsanalyse Buitenveldert 2017’, 5. 159 O+S Amsterdam, ‘Gebiedsanalyse Buitenveldert 2017’, 5.

60 Amsterdam. Het aandeel van het inkomen dat men kwijt is aan de huur zal daarmee stijgen. Dit zal groeien van 26 procent naar 30 procent van het inkomen. In Amsterdam is het aandeel van het inkomen dat naar huur gaat 28 procent.160 De buurt als geheel en de woningen specifiek worden gemiddeld gezien goed gewaardeerd. Ook zijn de woningen nog in relatief goede staat en deze staat wordt goed onderhouden door de bewoners zelf. Bovendien worden de woningen goed geschikt geacht om oud in te worden.

Verkeer en openbare ruimte De huidige situatie in Buitenveldert wijkt af van de plannen uit 1959. Dit komt onder andere doordat bepaalde verbindingswegen niet zijn aangelegd die wel in het originele plan waren opgenomen, zoals de oost-west verbinding. Bovendien zou de van Nijenrodeweg eerst doorgetrokken worden over het Amstelpark naar Amsterdam Zuidoost.161 Daarnaast is de grote verbindingsweg tussen Amsterdam en Rotterdam niet gerealiseerd. Het tracé van de Rijksweg 3 lag tussen de huidige Van Leijenberghlaan en de Van Heenvlietlaan. In Noord moest deze weg aansluiten op twee straten: de Beetenhovenstraat en de Diepenbrockstraat. In de jaren zeventig werd dit plan afgekeurd. De weg had in theorie door het Groene Hart naar Gouda moeten lopen. Het tracé werd echter pas in 1984 afgegraven en hiervoor kwam woningbouw in de plaats. Dit heeft gevolgen gehad voor Buitenveldert. De wegen hadden in verbinding moeten staan met de omgeving om zo goed bereikbaar te zijn. Nu mist Buitenveldert een aantal belangrijke verbindingswegen, bijvoorbeeld met Amstelveen.162 De groene opzet van Buitenveldert zorgt voor veel parken, zoals het Beatrixpark, het Amsterdamse bos en de Nieuwe Meer in de buurt. De waardering voor het groen is hier gemiddeld hoger dan in de rest van Amsterdam. De staat van de openbare ruimte krijgt ook hoge waardering van de bewoners. De functiescheiding is niet compleet doorgevoerd in Buitenveldert. In de Kastelenbuurt onder andere bevond zich al snel kleinschalige werkgelegenheid. Tevens beschikt het Gelderlandplein over verschillende kantoren en woningen. In het zuidwestelijke deel is een keerlus gebouwd met verschillende functies. Hier bevindt zich in 2000 het luxe kantorengebied Doornburg, het bestuurskantoor van katholieke

160 Ibidem, 3. 161 Gemeente Amsterdam, ‘Toelichting Ontwerpbestemmingsplan Buitenveldert 2013’, 8. 162 Gemeente Amsterdam, ‘Toelichting Ontwerpbestemmingsplan Buitenveldert 2013’, 10.

61 scholen, een joods cultureel centrum, de St. Jozefschool en een appartementencomplex voor senioren.163 Dit is een voorbeeld van de niet volledig doorgevoerde scheiding van functies.

Veiligheid Buitenveldert en de Zuidas scoren het beste op de veiligheidsindex ten opzichte van de overige 21 buurten van Amsterdam. Bewoners voelen zich bovengemiddeld veilig. De mate waarin overlast wordt ervaren en criminaliteit plaatsvindt scoort relatief laag.

Jeugd Zoals eerder vermeld woont er een klein percentage jongeren in Buitenveldert. Deze jongeren zijn vaak van westerse afkomst. Deze jongeren vertonen minder vaak tekenen van overgewicht dan gemiddeld en komen minder vaak in contact met jeugdzorg dan gemiddeld. Veel jongeren in Buitenveldert gaan naar school. Er zijn namelijk veel scholen in Buitenveldert wat ervoor zorgt dat dertien procent van alle middelbare scholieren uit Amsterdam op school in Buitenveldert gaat. Daarnaast heeft tweederde van de kinderen uit Buitenveldert heeft hoog opgeleide ouders. 164

Welzijn en sport Bij welzijn wordt er gekeken naar een samengestelde score van gezondheid, participatie en leefbaarheid. Deze samengestelde score ligt voor Buitenveldert hoger (108) dan in de rest van Amsterdam (105). De gemiddelde gezondheid van de bewoners is in dezelfde staat als in Amsterdam als geheel. Ouderen in de wijk zijn tevreden over de zorginstellingen en andere zorggerelateerde voorzieningen. Per 1000 bewoners bevinden zich 10 zorgvoorzieningen in de buurt. Ook dit aantal is hoger dan in Amsterdam als geheel, waar dit aantal gemiddeld 7,1 voorzieningen per 1000 inwoners is. 165 Het gerealiseerde Gijsbrecht van Aemstelpark deelt Buitenveldert op in tweeën. Aan de westkant van deze gebieden liggen het Amsterdamse Bos en aan de oostkant kant de Amstelscheg met het Amstelpark. Het Kleine Loopveld, waar veel sportvelden te vinden zijn, grenst het zuidelijke deel van Buitenveldert. Aan de noordkant van Buitenveldert zijn ook sportvelden gerealiseerd zoals van Eesteren op zijn uitbreidingsplan voor ogen had. Wel zijn

163 Gemeente Amsterdam ‘Toelichting Ontwerpbestemmingsplan Buitenveldert 2013’, 10. 164 Gemeente Amsterdam ‘Toelichting Ontwerpbestemmingsplan’, 11. 165 Gemeente Amsterdam ‘Toelichting Ontwerpbestemmingsplan’, 11.

62 er minder sportvelden gerealiseerd dan op de kaart omdat de sportvelden in sommige gevallen ruimte moeten maken voor met de steeds groter wordende Zuidas.166

5.2 Huidige groensituatie in kaart Conform het plan is Buitenveldert in haar ruime opzet gerealiseerd. Tijdens de realisatie van Buitenveldert heeft Cornelis van Eesteren bevestigd dat de verhoudingen tussen het groen en de andere elementen in de wijk in harmonie zijn.167 Dit is precies zoals hij het voor ogen had voor de nieuwe wijken van het AUP. Echter is niet alles is volgens het plan gerealiseerd. Nieuwe tijden breken aan en zorgen voor een groeiend belang van een gezond milieu. Snelwegen dalen in populariteit waardoor het talud voor de Rijksweg nooit is gerealiseerd. Ook een tekort aan financiële middelen en de oliecrisis (1973) droegen bij aan deze beslissing. De stop van het aanleggen van deze weg van Rotterdam naar Amsterdam biedt nieuwe kans voor het groen in de wijk. Op de plek waar het tracé van de A3 lag kwamen winkelvoorzieningen en woningen die aansloten bij het Gelderlandplein. Deze voorzieningen en woningen werden voorzien van groen en sluiten weer aan op het hogere schaalniveau van plantsoenen en parken in Buitenveldert. De groenstructuur is opgebouwd vanaf het woonniveau naar de wijk. Zo beschikken bewoners over particuliere tuinen die doorlopen in semipublieke groene hoven. Verder bevindt er zich een netwerk van groenstroken en waterlopen langs wegen die uitmonden in grote parken of bossen zoals het Amsterdamse bos en het Amstelpark. Langs doorgaande hoofdwegen zijn verschillende bomenrijen te herkennen. Op afbeelding 20 zijn de bomen aan de van Nijenrodenweg te zien. De woningen op de begane grond in Buitenveldert beschikken over tuinen en omdat de wijken ingedeeld zijn in stroken- en hovenverkaveling zijn al deze hoven voorzien van een groen gebied met afwisselend een speelplaats. Op afbeelding 19 is van bovenaf het groen in de wijk te zien. Hier is goed te zien dat het groen in elkaar overloopt. In verband met de komst van Floriade in 1972 werd het Amstelpark aangelegd. Dit park bestaat nog steeds. Het Amstelpark bevindt zich tussen de Europaboulevard aan de oostkant van Buitenveldert en de westelijke oever van de Amstel.168 Een ander park, het Gijsbrecht van Aemstelpark loopt horizontaal vanaf het Amsterdamse bos naar het Amstelpark, zoals te zien is op afbeelding 19. In 1980 is het park door Wim Boer met een functionalistisch oogpunt

166 Gemeente Amsterdam, ‘Toelichting Ontwerpbestemmingsplan Buitenveldert 2013’, 9. 167 Van Eesterenmuseum (2018) beschikbaar op: www.vaneesterenmuseum.nl 168 Gemeente Amsterdam, ‘Toelichting Ontwerpbestemmingsplan Buitenveldert 2013’, 14.

63 ontworpen.

Buitenveldert-Zuid Het noordelijke deel en het zuidelijke deel van Buitenveldert wordt door het Gijsbrecht van Aemstelpark gescheiden van elkaar. Het zuidelijke deel van Buitenveldert wordt begrenst door het Kleine Loopveld. De lange strook van groen bevat fiets- en wandelpaden die een recreatieve functie hebben. Afbeelding 21 laat het Kleine Loopveld zien. Opnieuw verbindt deze groene strook andere groene gebieden met elkaar. Een ander belangrijke groene ruimte, die aan de zuidelijke kant evenwijdig loopt aan het Kleine Loopveld, is de Kalfjeslaan. Deze smalle parkachtige groenstrook is te zien op afbeelding 22. De strook wordt bewust in tact gehouden en wordt gevormd door een groene weg met een bomenrij. Het wordt gebruikt als een verbindingsweg tussen de Amstel en Amstelveenseweg.

Afb. 19: Buitenveldert en de horizontale verbinding van groen

Bron: NvU Buitenveldert 2013

De eerder genoemde verkavelingsvormen van Slotermeer komen bijna allemaal terug in Buitenveldert. Buitenveldert kent in de Kastelenbuurt verkaveling in L-vormige haken. Als voorbeeld wordt hier Duinbeek gegeven, zie afbeelding 23. De L-vormige bouwstroken zorgen voor een optimale benutting van de zon. In deze vorm van hakenverkaveling kunnen meer woningen worden opgenomen dan in strokenverkaveling. Ook ontstaan er kleine groene ruimtes: de hoven. Hier bevindt zich een speelplaats of een groen grasveld waar het hele hof over uit kan kijken. De woningen op de begane grond worden verbonden met deze grotere groene ruimte en de twee ingangen naar het hof zorgen ervoor dat bewoners uit de buurt gebruik kunnen maken van de ruimte.

64

Een andere vorm van verkaveling is te zien langs de Europaboulevard. De boulevard bevindt zich in het oostelijke gedeelte van Buitenveldert en kent veel hoogbouw. Door hoogbouw worden er tussen twee gebouwen ruimte gecreëerd. In dit geval groene ruimtes. Afbeelding 24 dient ter verduidelijking van deze twee vormen van verkaveling waarin goed te zien is hoe de open ruimtes deels worden afgesloten door de verkaveling en worden ingevuld met groen. Groen wordt verbonden met de wijk maar ook met de rest van de straat waarin het groen zich bevindt, ondanks deze gedeeltelijke afsluiting. Buitenveldert-Zuid kent een grote variatie aan woningen, bijvoorbeeld drive-in woningen en villa’s. Deze villa’s beschikken over privé groen en de inrichting van dit privé groen varieert per villa. Als voorbeeld kunnen de achtertuinen van de straat Daelenbroek gegeven worden. Deze relatief grote tuinen grenzen aan het water waarop vanaf de andere kant uitgekeken kan worden. Op afbeelding 25 is aan de linkerkant de achtertuin van een van de villa’s te zien, met een aangrenzende grote tuin die uitkijkt op het water.

Buitenveldert-Noord De Arendt Janszoon Ernststraat die zich, net zoals de sportvelden en Duinbeek, ook in het noorden van Buitenveldert bevindt, dient als voorbeeld van hoe er is gespeeld met groenstroken door de wijk heen. Zo bestaan er groene lanen langs de autowegen maar wordt er tevens gespeeld met bomen. In de Arendt Janszoon Ernststraat houden de bomen precies op aan het einde van de galerij, zoals te zien is op afbeelding 27. Als laatst worden de grote hoeveelheden sportvelden Buitenveldert-Noord besproken. Deze sportvelden dienden, in de tijd van Van Eesteren, de berekende behoefte aan sportvelden per inwoner te bevredigen. Vandaar dat er veel velden dichtbij elkaar gebouwd zijn. Op afbeelding 28 is te zien hoe de komst van de Zuidas de sportvelden in twee delen opsplitst. De situatie die op de kaart is weergeven is afkomstig uit 2018. In eerdere plannen waren hier meer sportvelden gepland. Op dit moment worden de sportvelden op de Zuidas verplaatst en vervangen. In plaats van zeven sportvelden van gras komen er nu vijf sportvelden van kunstgras. Het huidige sportpark zal iets opgeschoven worden. Het komt ten noorden te liggen van de Gustav Mahlerlaan en wordt in oostelijke richting verlengd.169 Hierdoor kan het financiële centrum op de Zuidas verder uitbreiden.

169 Olga Ketellapper ‘AFC krijgt vijf nieuwe kunstgrasvelden aan de Zuidas ’ Het Parool (07-09-2016).

65 Afb. 20: Bomenrijen van Nijenrodenweg Afb. 21: Het Kleine Loopveld

Bron: Auteur

Afb. 22: Kalfjeslaan Afb. 23: Duinbeek met speeltuin door L-verkaveling

Bron: Google Maps 2018 (21-09-2018)

Bron: Auteur

66 Afb. 24: Stroken- en Hakenverkaveling Afb. 25: Inzet van groen in Buitenveldert-Zuid

Bron: Google Maps 2018 (20-09-2018) Bron: Auteur

Afb. 26: Gijsbrecht van Aemstelpark Afb. 27: A.J. Ernststraat Bron: Auteur

Bron: Auteur Bron: Auteur

Afb. 28: Sportvelden versus Zuidas Bron: Google Maps 2018 (20-09-2018)

67 5.3 Vergelijking 1959 en 2018 Tussen het jaar dat het AUP ontworpen is (1952) en 2018 ligt een periode van meer dan zestig jaar. Voor de realisatie van Buitenveldert was er reeds geoefend met de uitwerking van het concept ‘tuinstad’ volgens van Eesteren, namelijk in de Westelijke Tuinsteden. Door onder andere deze ervaring bezat Stadsontwikkeling kennis over het functioneren van bepaalde doelen en ontwerpen uit het plan. Hieronder volgt een opsomming van verschillende kenmerken van de buurt die van invloed zijn op het groen in de wijk. Hierbij blijkt ook dat de onderstaande kenmerken van Buitenveldert verschillen van de genoemde kenmerken in paragraaf 4.3 over Slotermeer. De verklaring van de groenvoorziening in Buitenveldert kan gezocht worden in zaken zoals de doelgroep waarvoor de wijk bedoeld is, het aandeel particuliere woningen en sociaaleconomische positie van de bewoners. Deze factoren blijken een direct en/of indirect effect te hebben op het groen in de wijk.

Buitenveldert is in eerste instantie niet opgezet als gezinswijk. In de tijd van realisatie werd wonen in Buitenveldert aangeboden als alternatief voor het wonen in ’t Gooi, Kennermerland en Amstelveen. Met wegen als de Rotterdamseweg en het doortrekken van de van Nijenrodeweg zou Buitenveldert centraal komen te liggen zoals gesteld was in het AUP. Door een groeiend besef over de gezondheid van de mens, ook onder de burgers, zijn deze wegen nooit gerealiseerd. Zo is Buitenveldert nooit centraal komen te liggen en er is vooral gebouwd op de plekken waar de snelwegen hadden moeten komen. De afdeling Stadsontwikkeling zette Buitenveldert op voor bewoners in een hogere tot de hoogste inkomensklasse. Er ontstond een mix van koop- en huurwoningen en met een laag aandeel aan sociale huurwoningen. Tegenwoordig is de wijk niet meer bestemd voor bewoners uit de hoogste inkomensklasse, maar wordt de ruime opzet van de wijk nog steeds als luxe ervaren in de stad Amsterdam. De hoogste inkomensklasse trekt tegenwoordig nog dichter het centrum in waar het voorzieningsniveau hoger is of juist waar nog grotere woningen te vinden zijn. Buitenveldert is ruimer opgezet dan Slotermeer. De relatief lage bebouwingsdichtheid zorgt ervoor dat er meer oppervlakte groen is per bewoner dan in Slotermeer. In 1981 concludeerde van Eesteren dat zijn plan voor Buitenveldert het meest tot zijn recht is gekomen en dat de uitwerking het meest leek op wat hij voor ogen had bij zijn tuinstad. Onder andere vond hij dat de verschillende hoogtes en ritmes samen met de groene zones op deze plek het best tot hun recht komen. De oost-west groenstroken zijn gehandhaafd en de woningen zijn gebouwd op de lijnen van de polderverkaveling. Doordat particuliere woningbouw zich in de ontwikkeling mengde,

68 kon veel worden gerealiseerd van wat men voor de oorlog in gedachte had. Rond de jaren vijftig neemt de vraag naar arbeiderswoningen toe waardoor er in Buitenveldert-Noord minder grote woningen worden gerealiseerd dan volgens de plannen. Er moest op de vraag naar woningen worden geanticipeerd. Zo is er minder variatie in de verkaveling en minder variatie in de bouwhoogtes dan de bedoeling was. Er bestonden maar een of twee soorten woningen waardoor de ‘grote karakteristiek’ zoals van Eesteren dit noemde, minder goed terug te zien is in Buitenveldert-Noord. Het noorden van Buitenveldert heeft een ander karakter gekregen vanwege de noodzaak om meer woningwetwoningen in de regio te bouwen. Ondanks dat er minder ruimte was voor groen werden deze woningtypen allemaal omsloten door groen.

Bewoners in Buitenveldert hebben een gemiddeld hoger besteedbaar inkomen dan in Slotermeer. Dit is in dit geval terug te zien in het groen. Het hogere besteedbare inkomen leidt tot meer participatie en betrokkenheid in de wijk.170 Publieke ruimtes worden beter onderhouden. Dit resulteert in minder criminaliteit en bevordert het gevoel van veiligheid. Ook de stijging van het aantal particuliere woningen en de daling van het aantal sociale huurwoningen komen het onderhoud van het groen ten goede. Particuliere woningen worden doorgaans beter onderhouden door de bewoners zelf. Dit heeft tot gevolg dat in Buitenveldert de woningen over het algemeen goed onderhouden zijn. Het groen heeft nog wel een publiek karakter maar bewoners voelen zich hierdoor eerder verantwoordelijk voor het onderhoud van het groen. Door het hogere besteedbare inkomen (in vergelijking tot Slotermeer) is er meer variatie gekomen in de groenvoorziening in Buitenveldert. Bovendien is het onderhoud door de economische status van de bewoners op dit moment goed.171 Bepaald groen wordt door bewoners maar ook door bezoekers zelf intensief gebruikt. Het Amsterdamse bos is een belangrijke groene speler in de ruimte en wordt voor verschillende doeleinden gebruikt. Ook hebben de sportvelden gelegen bij de Zuidas en het Amsterdamse bos een grote reikwijdte waar verschillende sporters vanuit heel Amsterdam op afkomen. De welgestelde bevolking, van toen en nu, zorgen dus voor meer betrokkenheid en participatie in de wijk. Dit heeft een positieve weerslag op het groen.

170 VROM, ‘Leefbaarheid van wijken’ (Amsterdam, 2014), 10. 171 O+S Amsterdam, ‘Gebiedsanalyse Buitenveldert 2017’, 5.

69

Voor sport is er veel ruimte gereserveerd in Buitenveldert-Noord dus dit vormt een belangrijk deel van het groen voor Buitenveldert. Niet alle sportvelden daarvan zijn gerealiseerd en komen nu door de verdichting van de Zuidas extra onder druk te staan. In het AUP was de grootte van de sportterreinen naar gewenste aantal vierkante meters per toekomstige inwoners berekend. Echter blijken de behoeftes niet meer overeen te komen met de berekende oppervlakte waardoor op veel van de sportterreinen nu gebouwen van de Zuidas staan. Veel van de sportvelden van gras worden vervangen voor kunstgras, wat officieel niet meer onder groen valt. Veel sport en groen is in de loop der jaren verdwenen.

De kernkwaliteiten van het AUP zijn getest in Buitenveldert met behulp van eigen observatie in de wijk anno 2018. De kernkwaliteiten betreffen de herhaling in bouwblokken, de hierarchische opzet van de groenstructuur en de verhouding tussen bebouwd en onbebouwd. Deze kernkwaliteiten uit het AUP zijn in zijn geheel of gedeeltelijk terug te zien in de wijk. Ten eerste is de vraag of er sprake is van herhaling in de bouwblokken. De openverkavelingsvormen zoals bedacht in het plan zijn terug te zien in de wijk. In Buitenveldert is er duidelijk gespeeld met laag-,midden- en hoogbouw om de delen van de wijk aan te geven. Elke buurt kent dus haar eigen verkavelingstype. Door de toenemende vraag naar arbeiderswoningen in de jaren vijftig is er minder variatie aangebracht dan dat men in eerste instantie voor ogen had. De herhaling in de bouwblokken wordt dus binnen elke buurt herhaald. Zo is er in de Kastelenbuurt bijvoorbeeld sprake van L-vormige verkavelingen met groen als achtertuinen die overlopen in het openbare hof. Ten tweede is de hiërarchische opzet van de groenstructuur uit het originele plan gefragmenteerd in de loop der jaren. Het groene netwerk is simpel en eenvoudig vormgegeven. Bovendien is deze meer gekoppeld aan andere structuurlijnen. De monumentale parkstroken zoals het Gijsbrecht van Aemstelpark en de Kalfjeslaan zijn gecombineerd met de hoofdwaterstructuur en voor een groot deel met de verkeerswegen.172 De parkstroken verbinden op hun beurt weer het Amstelpark en de Amstel met het Amsterdamse Bos en hebben daarom zowel een recreatieve- als verbindingsfunctie. Hierdoor is het reeds bestaande groen (Amsterdamse Bos, Amstelpark, Kalfjeslaan en ’t Loopveld) in een groter geheel goed met elkaar verbonden. Buitenveldert kent, net zoals Slotermeer,

172 J. van der Werf, Atlas AUP gebieden Amsterdam (Amsterdam, 2010), 70.

70 fragmentatie in de doorkoppeling van het groen. Vanwege het goede onderhoud van het groen is hier echter minder sprake van dan in Slotermeer. Ten derde is de verhouding tussen bebouwd en onbebouwd onderzocht. Doordat er meer ruimte was om te bouwen in Buitenveldert door de jaren heen is er meer groen getransformeerd naar rood. Met name de Zuidas en Buitenveldert-Noord hebben veel gebouwen erbij gekregen. Er is hier een grotere verandering in het groen te zien vanwege de vele geplande sportvelden die nu volgebouwd zijn. Tegenwoordig wordt de mate waarin er ruimte werd gegeven aan sportvelden uit het AUP als overbodig gezien. De ruimte die van Eesteren hier heeft vrijgelaten voor de sportvelden wordt nu ingezet voor verdichting. Groen in en tussen de hoven blijft echter gewaarborgd, mede door de actieve participatie en waardering van de bewoners. Als laatst worden de Kalfjeslaan en Buitenveldert-Zuid besproken. De Kalfjeslaan is tot op heden in tact gebleven en dient nog als belangrijke wandel- fietspad naar de Amstelveenseweg. Dit geeft een goed voorbeeld van de doorvoering van het principe van het Nieuwe Bouwen. Hierin worden ook alle functies en verkeerstromen van elkaar gescheiden. Z In Buitenveldert-Zuid bestaat er een grotere variatie aan groen door de grote hoeveelheid aan bewoners die in de particuliere sector huren, vaak losstaande, woningen. Hierdoor bestaat er een stedenbouwkundig contrast in groen tussen Buitenveldert-Zuid en Buitenveldert- Noord. Naast de grotere groenstructuren zoals parken en plantsoenen is in Buitenveldert- Noord is het groen vooral te zien tussen de woningen, vaak in de hoven. Buitenveldert-Zuid kent bovendien veel privé groen van de voor- en achtertuinen van de woningen.

71 6 Conclusie & Discussie

In dit hoofdstuk worden de conclusies van dit onderzoek uiteengezet en een discussie aangedragen. In paragraaf 6.1 wordt de conclusie geformuleerd. Aansluitend wordt er een agenda voor toekomstig onderzoek uiteengezet. Vervolgens wordt er in paragraaf 6.2 een vraag gesteld naar aanleiding van het onderzoek: Zal het gerealiseerde groen uit het AUP verdwijnen? Hier wordt met het oog op de toekomst een antwoord op gegeven. Tot slot wordt er een aanbeveling gedaan met betrekking tot het groenbeleid in Amsterdam, dit om het overgebleven groen afkomstig uit het AUP te behouden en te koesteren.

6.1 Conclusie Op de onderzoeksvragen: ‘Hoe hebben de richtlijnen betreffende groenvoorziening uit het AUP van Amsterdam in 1934 zich vertaald in de praktijk voor zowel Slotermeer als Buitenveldert anno 2018 en welke factoren verklaren het verschil tussen ontwerp en realisatie? valt het volgende te concluderen: Wanneer de twee kaarten uit 1952/1959 en 2018 naast elkaar worden gelegd, zijn er verschillen op te merken. Al aan het begin van dit onderzoek werd gesteld dat de situaties uit 1952/1959 en 2018 niet één op één overeenkomen. Dit heeft bijvoorbeeld te maken met het feit dat de plannen van Van Eesteren in het AUP uiteindelijk niet volledig zijn gerealiseerd. De situatie in beide wijken, Slotermeer en Buitenveldert, is in de loop van de afgelopen halve eeuw veranderd. Waar Slotermeer en Buitenveldert in het AUP nog een ‘afronding’ van de stad waren, maken zij nu deel uit van een dynamisch stadsgewest.173 Het AUP is een uitbreidingsplan in hoofdzaak. De hoofdlijnen worden in dit plan uitgewerkt en geven de verdere ontwikkeling aan van de stad. Dat de plannen uit het AUP en 2018 niet overeen komen is niet verwonderlijk. De lange tijdsperiode tussen deze twee ijkpunten en de keuzes die gemeente Amsterdam gemaakt heeft zal ook andere plannen met zich meebrengen die elkaar kunnen overlappen en soms tegenspreken. Amsterdam is een stad die continue aan verandering onderhevig is. De richtlijnen betreffende de groenvoorziening uit het AUP hebben zich op een verschillende manier vertaald in Slotermeer en Buitenveldert. Voor Slotermeer gold dat het groen belangrijk was voor de toekomstige arbeiders en daarom moest groen vanaf de voordeur al zichtbaar zijn. Het groen in Buitenveldert was ruim opgezet mede dankzij de

173 Bureau Parkstad, ‘Richting Parkstad 2015. Ontwikkelingsplan voor vernieuwing’. (Amsterdam, 2001), 19.

72 welvarende bevolking die in deze wijk kwam te wonen rond 1959. Echter is er voor beide wijken te concluderen dat een van de kern ideeën uit het AUP niet volledig tot haar recht is gekomen. Het doorgekoppelde groen in zowel Slotermeer als Buitenveldert is namelijk gefragmenteerd. De redenen hiervoor verschillen per wijk maar delen hebben tevens gemeenschappelijke factoren die ten grondslag liggen aan het verschil tussen ontwerp en realisatie. Zowel de verschillen als de overeenkomsten worden toegelicht. Ook komt slechts een deel van de oorspronkelijk tuinstadgedachte van Ebenezer Howard tot uiting in de stedenbouwkundige opvattingen in het AUP. De opvattingen over het Nieuwe Bouwen en de functionalistische opzet hebben een grotere invloed gehad. Hierbij valt te denken aan het scheiden van functies en verkeersoorten en bebouwing die haaks op de wegen wordt gezet. Ingaand op het groen dat te zien is op de kaarten uit 1952/1959, 2018 en de afbeeldingen is het volgende op te merken. Natuurschoon, ruimte voor groen en parkstroken als verbindings- en geledingzones blijken niet volledig te zijn toegepast. De directe verbindende functie zoals in de plannen van Van Eesteren zijn verloren gegaan. Bovendien blijken de groene scheggen een zwakker fenomeen in praktijk. Er zijn veel voorzieningen opgenomen in de scheggen die het karakter aantasten. Ook is binnendringend groen niet overal gerealiseerd. De groene- en de blauwe hoofdstructuren komen over het algemeen overeen. Echter zijn de lange lijnen in de groenstructuur van 2018 minder duidelijk en opzichzelfstaand dan men in 1934 voor ogen had. Het resultaat bestaat uit kleinere, aparte delen van groen die met enige verbeelding met elkaar in verbinding staan. Veel delen van groen moesten in het AUP in eerste instantie dienen als grote landschappelijke verbindingen. Dit is op kaartniveau goed te zien als aparte, niet verbindende delen groen. Op het lagere schaalniveau van de straat, zijn veel groene delen eerder groene geledingen tussen buurten dan echt verbindende schakels met grotere groene delen van Amsterdam. De schakels tussen de groene hoofdlijnen missen in 2018. De doorkoppeling tussen verschillende schaalniveaus is verloren gegaan omdat de bouw van woningen plaatsvindt op de plekken waar de schakels zich hadden moeten bevinden. Nu is het de vraag of deze schakels ooit zijn doorgevoerd in de realisatie of dat ze slechts bij het ontwerp zijn blijven hangen. Onderzoek met vorige kaarten wijst echter uit dat deze schakels er wel degelijk waren op sommige plekken, maar geleidelijk zijn doorbroken door de komst van nieuwe gebouwen. Niet alle schakels tussen de groene hoofdlijnen zijn echter doorgevoerd. Dit heeft te maken met de recreatieve groene voorzieningen die in Amsterdam zijn geplaatst. De speeltuinen, sportvelden en schoolwerktuinen zijn geplaatst op

73 een plek op basis van een acceptabele loopafstand voor de leeftijdsgroep. Speeltuinen voor jongere kinderen bevinden zich in de woonhoven van de buurten. Sportvelden waar oudere kinderen vaker gebruik van maken, zijn geïntegreerd in de parkstroken op een hoger schaalniveau. Dit heeft geleid tot een intensiever gebruik van de parkstroken en een verlies aan de schakels tussen deze parkstroken.

De kernideeën uit het AUP zijn getoetst in zowel Slotermeer als Buitenveldert. Hierbij is er gekeken of er sprake is van herhaling van de bouwblokken, of er een hiërarchische opzet bestaat omtrent de groenstructuur en of er een evenwichtige verhouding is tussen bebouwd en onbebouwd. Deze drie kernkwaliteiten hebben ook een weerslag op het groen. Voor zowel Slotermeer als Buitenveldert geldt dat er sprake is van karakteristieke herhaling van bouwblokken. Waarin Slotermeer eerst uit veel strokenbouw bestond in het originele plan, zijn er uiteindelijk meer woningen in de vorm van hakenverkaveling geplaatst. Buitenveldert kent ook deze vorm van verkaveling. De verschillende soorten verkaveling binnen een wijk zorgen voor variatie tussen buurten. Tussen de bebouwing wordt er dan ook op verschillende manieren groen ingezet en zo wordt het groen met de bebouwing verweven. De groene hoofdstructuur van Buitenveldert wordt gekenmerkt door de oost-west gelegen parkstroken van de Gijsbrecht van Aemstelpark en de Kalfjeslaan. De buurtstraten in Buitenveldert zijn ruim opgezet in tegenstelling tot Slotermeer waar de buurtstroken vaak bestaan uit lanen. De groene hoofdstructuur van Slotermeer wordt gekenmerkt door de kern die bestaat uit de Sloterplas met daaromheen verschillende buurten met eigen groen. Voor beide wijken geldt dat er uiteindelijk minder in variatie is gebouwd dan gedacht. Dit komt doordat er in beide wijken meer arbeiderswoningen zijn gebouwd dan in eerste instantie was gepland. De hiërarchische opzet van de groenstructuur krijgt in beide wijken meer fragmentatie waarin groen wordt vervangen voor rood (gebouwen). De structuur in Slotermeer en Buitenveldert blijft op dit moment beschermd. Er is sprake van samenhangende schaalniveaus maar deze zijn en worden wel aangetast. Het groen in Buitenveldert is beter onderhouden dan in Slotermeer waardoor er minder sprake is van deze fragmentatie. Door de ruimte opzet van Buitenveldert is het mogelijk om meer groen te vervangen voor een andere functie zonder dat het snel de groenstructuur aantast. De laatste kernkwaliteit betreft de verhouding tussen bebouwd en onbebouwd. Voor beide wijken geldt dat deze verhouding minder in evenwicht is dan op de originele kaarten. Er bestaat echter wel een verschil tussen de wijken. Voor Buitenveldert geldt dat met name de Zuidas en Buitenveldert-Noord veel bebouwing in de loop der jaren erbij hebben gekregen.

74 Verdichting is hier duidelijker op te merken, maar kan de groenstructuur net zo veel aantasten als kleinere ingrepen in Slotermeer vanwege de dichte opzet van de wijk.

Het verschil in ontwerp en realisatie heeft verschillende oorzaken. De eerste oorzaak voor het verschil in het ontwerp van het AUP en de realisatie kan gevonden worden in een veranderende ruimtebehoefte. Er heeft veel stedelijke vernieuwing plaatsgevonden maar de elementaire ideeën van het AUP zijn nog terug te vinden in de ruimte. De structuur die overeind is gebleven staat voortdurend onder druk. Er is een nieuwe tijd aangebroken waarin andere ideeën ontwikkeld worden over wonen, werken en recreëren. Omdat de ruimtelijke structuur die in tijden van het AUP is opgezet, niet op korte termijn kan worden veranderd, moet er voor nu en later worden gekeken hoe de kernkwaliteiten uit het AUP gebruikt kunnen worden om deze nieuwe ideeën te implementeren. Zo blijken de voorspellingen van Van Eesteren over het aantal vierkante meters groen die een inwoner nodig heeft, niet meer te passen bij de nieuwe gedachtegangen over groen en letterlijk niet meer te passen in de ruimte. Ook het geschatte aantal inwoners van de wijken in 2000 zorgt voor het bouwen van meer woningen, ten koste van het eventuele groen. De veranderende ruimtebehoefte leidt tot verandering in de opzet van groen in de wijk. Groen moet in de veranderende omgeving passen waardoor de oppervlakte, het soort groen, het eigendom of de functie van groen is veranderd. Op veel plekken gaat er oppervlakte voor groen verloren omdat er extra gebouwd moet worden. Het soort groen verandert om te zorgen dat het past in de veranderende leefomgeving. Hierbij valt te denken aan een andere soort begroeiing maar ook aan groene daken die het groen van een park of plantsoen zullen compenseren in oppervlakte. Tevens is de samenleving is in de loop der jaren individualistischer geworden, waardoor de focus is verschoven van de openbare groene ruimte naar de tuin. Privétuinen worden nu geprefereerd boven collectieve tuinen. In principe hoeft dit geen probleem op te leveren voor de doorstroom van de groene lijnen en het verliezen aan openbare ruimte. Door de inzet van planten en bomen wordt privé groen zichtbaar gemaakt vanuit de openbare ruimte. Als laatst zorgt een ander tijdperk voor een ander gebruik en inzet van groen. Bijvoorbeeld na de Tweede Wereldoorlog veranderde er veel in de manier waarop er naar de openbare ruimte gekeken werd, zowel bij de overheid als de gebruikers van de openbare ruimte. Omdat er een grote behoefte was aan goedkope woningen, werden er veel sociale huurwoningen gerealiseerd in korte tijd. Slotermeer kreeg in de jaren na de Tweede Wereldoorlog voorrang. De verandering in vrijetijdsbesteding buitenshuis was vooral in Buitenveldert te merken. Dit had namelijk gevolgen voor de

75 voorzieningen op het gebied van sport en recreatie.174 Hierdoor is er bijvoorbeeld een overschot aan sportvelden ontstaan. Veel aspecten in het sociale leven hetzelfde gebleven. Nog steeds wordt er gebruik gemaakt van speeltuinen, sportvelden, en (hard)lopen mensen nog steeds buiten. Bovendien is het gebruik van de openbare ruimte veranderd. Parken zijn belangrijke ontmoetingsplekken geworden in de stad. Dit beïnvloedt bijvoorbeeld de waardering van veiligheid en hoe deze ervaren wordt door inwoners. Omdat er geen aangewezen eigenaar bestaat van de collectieve ruimte, verdwijnt het verantwoordelijkheidsgevoel erover. Dit verschijnsel treedt op in beide wijken, maar met name in Slotermeer. De tweede oorzaak voor het verschil in het ontwerp van het AUP en de realisatie ervan kan gevonden worden in de verandering van de bevolkingssamenstelling en de doelgroep waarvoor de wijken in eerste instantie bestemd waren. Buitenveldert werd gebouwd voor de welgestelde burger en werd als alternatief geboden voor Amstelveen, Kennermerland en ’t Gooi. Vooral in Buitenveldert-Zuid ligt het gemiddelde inkomen relatief hoog en hebben mensen een groot oppervlak aan privégroen tot hun beschikking. Ondanks dat Buitenveldert ook over sociale huurwoningen beschikt, ligt dit percentage veel lager dan in Slotermeer. De sterke sociaaleconomische positie van de bewoners van Buitenveldert toen en nu zorgt voor veel participatie, betrokkenheid en mogelijkheden betreffende het groen.175 Het groen wordt in deze wijk dan ook goed onderhouden. Slotermeer was bestemd voor de arbeiders omdat Slotermeer relatief dichtbij de haven ligt. In de loop van de jaren heeft er in deze wijk een verschuiving plaatsgevonden in de bevolkingssamenstelling. De sociale- en economische status van deze bewoners is relatief zwak. Het onderhoud is mede hierdoor relatief slecht en het gebruik van groen in de wijk is daardoor minder. Ondanks dat het groen positief wordt gewaardeerd door de bewoners is de culturele participatie laag. Voor Slotermeer geldt dat de crisis rond 2008 ervoor zorgde dat grootschalige vernieuwingsplannen in deze wijk werden gewijzigd.176 Waar eerst aan grootschalige sloop en nieuwbouw werd gedacht, waarbij zowel de stedenbouwkundige opzet als de groenstructuur uit het AUP zouden worden aangetast, werd er nu gedacht aan het koesteren van het bestaande groen. Door de crisis tijdens deze transitie van stedelijke vernieuwing is er meer waardering en erkenning voor het groen gekomen.

174 Bureau Parkstad, ‘Richting Parkstad 2015’ (Amsterdam, 2001), 19. 175 O+S Amsterdam, ‘Gebiedsanalyse 2017: Geuzenveld-Slotermeer-Sloterdijken. Stadsdeel Nieuw-West’ (Amsterdam, 2017), 1. 176 Dienst Ruimtelijke Ordening, ‘Bestemmingsplan Slotermeer 2008 : Toelichting’, 10.

76 De stedelijke vernieuwing was rond 2000 ingezet vanwege de verouderde status van de woningen. De woningen voldeden niet meer aan de nieuwe eisen waarbij onder andere meer aandacht was voor de kwaliteit van het bouwmateriaal en mate waarin een woning geïsoleerd was. Bovendien is er sprake van verandering buiten de woningen, in de openbare ruimte. De veroudering van de woningen ging gepaard met veroudering van het groen. Er is sprake van slijtage van de openbare ruimte in Slotermeer. Mede vanwege de latere bouwperiode van Buitenveldert is hier er minder sprake van slijtage van de openbare ruimte en zijn woningen in mindere mate verouderd in deze wijk. De verwaarlozing van het onderhoud in de grote, eenzijdige opzet van wijken blijken een probleem. Anno 2018 kan er geconcludeerd worden dat functiescheiding kwetsbaarder is dan een omgeving met gemengde functies.177

177 VROM, ‘Leefbaarheid van wijken’ (Amsterdam, 2014), 10.

77 6.1.1. Agenda voor toekomstig onderzoek Dit onderzoek geeft aanleiding tot vervolg onderzoek. Allereerst is er in dit onderzoek gekeken naar de uitwerking van groen anno 2018 afkomstig uit het AUP. Er is bevestigd dat niet alles zo is gerealiseerd op de manier hoe Van Eesteren voor ogen had. Echter kan het voorkomen dat deelplannen in zijn geheel niet zijn gerealiseerd maar kan het ook zijn dat deelplannen in eerste instantie wél zijn gerealiseerd, maar later zijn aangepast en uiteindelijk verdwenen op de kaart uit 2018. De resultaten van dit onderzoek laten dus niet zien welke plannen er nooit zijn gekomen of welke er eventueel wel ooit zijn geweest. Dieper of uitgebreider onderzoek zou kunnen aantonen welke plannen uit het AUP wel een plek hebben op de kaart en welke nooit. Tijd- en plaatsgebonden factoren spelen een grote rol spelen bij de ontwikkeling van groene gebieden. Dit vraagt om dieper onderzoek dat meerdere ijkpunten tussen 1934 en 2018 vergelijkt. Zo kan er bij elk besluit van de realisatie gekeken worden welke tijdsgebonden factoren hierbij een rol speelden. Aansluitend aan dit onderzoek kan er gekeken worden naar andere wijken van het AUP. Zo bestaat het AUP bijvoorbeeld ook de wijken Geuzenveld, Slotervaart, , Osdorp en Noord. Een onderzoek naar al deze gebieden, vooral de overige delen die onder de Westelijke Tuinsteden vallen, kan een beter en completer beeld geven van de situatie betreffende het groen uit het AUP. Tot slot is er met veel moeite geprobeerd om deel- en structuurplannen van het AUP te bemachtigen. Verschillende archieven van de UvA en het stadsarchief hebben hier helaas niet bij kunnen helpen. Deze deelplannen hadden van grote waarde kunnen zijn om de goedgekeurde plannen een op een te vergelijken met Google Maps uit 2018.

78 6.2 Discussie: Zal het gerealiseerde groen uit het AUP verdwijnen? Wanneer er wordt gekeken naar het bodemgebruik in Amsterdam valt te concluderen dat het aantal vierkante meters groen en agrarisch terrein steeds minder wordt. Tegelijkertijd groeit het aantal inwoners van Amsterdam waardoor het aantal vierkante meters groen per inwoner nog steeds meer daalt. Het groen, waar sportvelden onder vallen, verandert ook steeds vaker in kunstgras. Tel je het agrarisch groen, zoals , niet mee, dan blijft er nog minder groen over per inwoner. Wel zijn er in de afgelopen jaren andere parken en plantsoenen aangelegd, waardoor het percentage groen in deze categorie is gestegen. Bovendien heeft de gemeente verschillende groene alternatieven geïmplementeerd verdeeld over de hele stad. Groene schoolpleinen, groene daken, natuurlijke speelplaatsen en postzegelparken zijn hier voorbeelden van. Alternatieven voor de oude vorm van groen worden geboden ter compensatie. Eerst gold een filosofie over groen dat het geen nut heeft als het al een tijd ‘stil staat’ of als het niet wordt gebruikt.178 Hierdoor is veel groen verwaarloosd of zelfs vervangen door rood. Vanwege het gebrek aan voorzieningen rondom groen is de kans groot dat er door bewoners, zowel qua gebruik als qua onderhoud, niet naar het groen wordt omgekeken. Het gerealiseerde groen uit het AUP verdwijnt kwantitatief gezien dus steeds meer, maar zal nooit helemaal verdwijnen. Kwalitatief stukken groen zullen overblijven en zullen hand in hand gaan met de nieuwe uitwerkingen van groen in de stad. Het lijkt erop dat het aan elkaar gekoppelde groensysteem van Van Eesteren zal verdwijnen. Er zal sprake zijn van ‘versnippering’ van het groen, waar losse delen alleen met wat inbeelding met elkaar in verbinding staan.

178 Pieter Boekschooten (02-10-2018).

79 6.2.1. Aanbevelingen: Beleid voor groen Het alom geroemde doorgekoppelde groensysteem van Van Eesteren is een belangrijke voorwaarde geweest voor een aantrekkelijk en leefbaar Amsterdam. In feite is groen onbebouwde ruimte met een variatie aan tastbare groene elementen zoals bomen, planten en gras. Het groen wordt ingezet om licht en frisse lucht in stad te brengen en krijgt functies betreffende ontspanning en recreatie. Maar over hoeveel groen kan een stad zoals Amsterdam beschikken? Kunnen we tegenwoordig al het groen uit het AUP nog koesteren? Of worden deze onbebouwde ruimtes langzaam vercommercialiseerd? Vanuit economisch oogpunt is groen in de stad tegenwoordig vaak de dupe. Ondanks de eerder aangenomen motie over de Hoofdgroenstructuur179 blijkt groen op losse schroeven te staan. Volgens voormalig wethouder Van der Burg (Ruimtelijke Ordening) is ‘groen niet meer heilig’.180 Beleidsmakers vragen zich af met de huidige trend van verdichting en intensivering of er niet ‘overbodig’ groen in de stad is: groene delen die door te weinig mensen worden gebruikt. In mijn ogen is het wel degelijk mogelijk om groen in de stad te houden, zonder de principes uit het AUP, zoals het verbindend groen, uit het oog te verliezen. Het karakter van het AUP wordt niet bepaald door de oppervlakte groen maar door het systeem van groen. Het systeem is gebaseerd op regels zoals het doorgekoppelde groen van het kleinste- tot het grootste schaalniveau. Daarom moet het groen niet gezien worden als één grote ‘saus’ over de stad. Hierbij gaat het er niet om dat elk stadsdeel beschikt over een minimale oppervlakte groen, maar dat elke inwoner vanuit zijn/haar huis een ‘groene route’ kan nemen tot buiten Amsterdam. Het systeem is voorzien van scheggen, die als vingers verspreid zijn over de stad. Het systeem biedt de mogelijkheid voor elke stedeling om in direct contact te met groen. Elk stuk groen beschikt over haar eigen kwaliteiten die gewaarborgd moeten worden. Zo moet de druk op groen worden verspreid naar andere gebieden die ieder hun eigen kwaliteiten bezitten. De belangrijkste groenstructuur moet behouden worden en dit moet over een lange tijdspanne worden gezien. De groenstructuur kan namelijk niet op korte termijn worden veranderd of worden aangepast. Groene delen uit het AUP die op dit moment niet interessant zijn voor gebruik moeten stuk voor stuk worden getransformeerd. In die lange tijdspanne moet men klaar zijn voor impulsen die deze transformatie versterken. Zo moet er ingespeeld worden op trends die het bezoek aan groen kunnen stimuleren en het onderhoud van groen kunnen verbeteren. Het is echter belangrijk om niet af te wachten tot deze impulsen plaatsvinden, maar ook als gemeente de mogelijkheden tot verandering uiteen te zetten. Denk

179 zie: https://maps.amsterdam.nl/hoofdgroenstructuur/ voor meer informatie. 180 Kees Freriks, ‘Groen is niet meer heilig dus weg met de Amstelglorie’ NRC (10-06-2016).

80 bijvoorbeeld aan inbreng van bewoners. Het is daarnaast goed om te kijken naar voorbeelden in andere steden, buiten Nederland. Zo kan het groen, dat zo wordt gewaardeerd, zich aanpassen aan de tijd en blijvend gewaardeerd worden.

81 Literatuurlijst

Aardse, Hester en Marjanne Statema, ‘Van licht, lucht en groen wordt je een ‘beter’ mens: een cultuurhistorische analyse van de tuin in de Amsterdamse stedenbouw’ Gemeente Amsterdam (Amsterdam, 2017).

Abrahamse, J.E. en R. Noyon, Het oude en het nieuwe bouwen Amsterdam, de markt en de woningbouw (Bussum 2007).

Beeren, W. A. L. Het Nieuwe Bouwen: Voorgeschiedenis/Previous History (Delft, 1982) .

Bosma, Hendriekje, Liseth van den Dungen en Helene Fentener van Vlissingen, Buitenveldert 1958-1998-2009 een ontwikkeling van een stadsdeel (Amsterdam 1998).

Bureau Parkstad, ‘Richting Parkstad 2015. Ontwikkelingsplan voor vernieuwing’ (Amsterdam, 2001).

Dienst der Publieke Werken, Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam: Nota van Toelichting 1934 (Amsterdam 1934).

Dienst Ruimtelijke Ordening, ‘Bestemmingsplan Slotermeer: toelichting’ (Amsterdam, 2008).

Dienst Ruimtelijke Ordening, ‘Cultuurhistorische verkenning en advies Buitenveldert’ (Amsterdam, 2012).

Dienst Ruimtelijke Ordening, ‘Cultuurhistorisch Verkenning Sloterpark en Sloterplas’ (Amsterdam, 2007).

Feddes, Y., De groene kracht: transformatie van de Westelijke Tuinsteden (Nijmegen, 2011).

Freriks, Kees, ’Groen is niet meer heilig dus weg met de Amstelglorie’ NRC (10-06-2016).

Frijhoff, Willem, De geschiedenis van Amsterdam deel 1 t/m 4 (Amsterdam, 2004-2007).

Gemeente Amsterdam, ‘Bestemmingsplan Slotermeer 2018 (concept)’ (Amsterdam, 2018).

Gemeente Amsterdam, ‘Structuurvisie Amsterdam – Economisch sterk en duurzaam’ (Amsterdam, 2011).

Gemeente Amsterdam, ‘Toelichting Ontwerpbestemmingsplan Buitenveldert 2013’

82 (Amsterdam, 2013).

Gemeente Amsterdam, ‘Volg het beleid: groen’ (Amsterdam, 2018).

Gemeente Amsterdam, ‘Watervisie 2040’ (Amsterdam, 2016)

Gezondheidsraad, ‘Natuur en gezondheid. Invloed van natuur op sociaal, psychisch en lichamelijk welbevinden’ (Den Haag, 2004).

Gosen, Harry, ‘Van Eesterengesprek #3: Ideaalstad Buitenveldert’ (Amsterdam, 2011).

Haney, David, When Modern was Green: Life and Work of Landscape Architect Leberecht Migge (Londen, 2010).

Hellinga, Henk en P. de Ruijter et al., Algemeen Uitbreidingsplan 50 jaar: overzicht van de ontwikkeling van het A.U.P. (Amsterdam 1985).

Hemel, Zef, ‘Wibaut-jaar: gelezen in geschiedenis van Amsterdam. Tweestrijd om de hoofstad 1900-2000’ (Amsterdam, 2008). Beschikbaar op: https://zefhemel.nl/wibaut-jaar/. (Blog of Zef Hemel on urban planning.) Geraadpleegd op: 20-06-2018

Hendriks, Mark, ‘Westelijke Tuinsteden: toonbeeld van de wederopbouw’ Rijksdienst voor cultureel erfgoed (Amsterdam, 2013).

Howard, Ebenezer, Garden cities of To-morrow (Londen, 1974).

Jolles, Allard, Erik Klusman en Ben Teunissen, Stadsplan Amsterdam. Toekomstvisies op de ruimtelijke ordening van de stad 1928-2003 (Rotterdam, 2003).

Ketellapper, Olga, ‘AFC krijgt vijf nieuwe kunstgrasvelden aan de Zuidas’ Parool (07-09- 2016).

Koningsberger, Victorien, ‘Openbaar groen en bomentaal van het Algemeen Uitbreidingsplan’ Van Eesterengesprek 14 (Amsterdam, 2014).

Kuiper, Rienk en Ton de Nijs, ‘Nota Ruimte leidt tot verdichting stedelijke netwerken’ (n.b., 2004).

Leeuwen, van R. Het AUP en het stedelijk groen, Algemeen uitbreidingsplan Amsterdam 50 jaar (Amsterdam, 1985).

Locher, Frits, Wat er vooraf ging aan de bouw van Nieuw-west en Buitenveldert, stedenbouwkundige ideeën en praktijk (1985).

Lohrberg, F, ‘Stadtnahe Landwirtschaft in der Stadt- und Freiraumplanung’ (Stuttgart, 2001).

Mens, Noor, Nieuw-west: Parkstad of Stadswijk. De vernieuwing van de Westelijke Tuinsteden Amsterdam’ Bulletin Knob 2017-3.

83

Mepschen, P.J.H., ‘De politiek van sloop: stedelijke vernieuwing en de sociale constructie van ‘gewone’ mens in Slotermeer.’ In: E. Tonkens en M. de Wilde ed., Als meedoen pijn doet: affectief burgerschap in de wijk (Amsterdam, 2013), 209-228.

Nio, Ivan, Arnold Reijndorp, Wouter Veldhuis, Anita Blom en Hein Coumou, Nieuw-west: Parkstad of Stadswijk: de vernieuwingen van de Westelijke Tuinsteden in Amsterdam (Haarlem, 2016).

Nuijens, Jorrit, ‘Laat het groen in Amsterdam onbebouwd’, Parool (Amsterdam, 21 juni 2016).

Nuijens, Jorrit en Marie-Anne van Reijen, ‘Groenlinks: Balans in de stad’ (Amsterdam, 27- 01-2016).

Onderzoek en Statistiek Amsterdam, ‘Gebiedsanalyse 2017: Buitenveldert / Zuidas’ (Amsterdam, 2017).

Onderzoek en Statistiek Amsterdam, ‘Gebiedsanalyse 2017: Geuzenveld-Slotermeer- Sloterdijken. Stadsdeel Nieuw-West’ (Amsterdam, 2017).

Planbureau voor de Leefomgeving, ‘Beleidsdossier rood groen balans stedelijke netwerken’ (Den Haag, 2010).

Remme, R., T. De Nijs en M. Paulin, ‘‘Natural Capital Model: Technical documentation of the quantification, mapping and monetary valuation of urban ecosystem services’ Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (20-06-2018).

Scheffer, P., ‘Terug naar de tuinstad’ NRC (26-06-2004).

Schilt, Jeroen, Lara Voerman, Marinka Steenhuis, Paul Hendrik Meurs en Vincent van Rossum, De nieuwe grachtengordel: de realisatie van het Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam (Amsterdam 2017).

Sukkop, H, ‘Urban ecology – scientific and practical aspects’ in: J. Breuste, H. Feldmann en O. Uhlmann (eds) Urban ecology (Berlijn, 1990).

Swart, Wil, Schoonheid in verscheidenheid, de Rivierenbuurt in Amsterdam (Amsterdam, 1998).

Swierstra, Erik, ‘Fietsen door het landschap van Nieuw-West’ Geheugen van West (23-04- 2010).

Valk, van der Arnold, Stadsuitbreiding en volkshuisvesting in de negentiende eeuw: de huisvesting van de arbeidende klasse (Amsterdam, 1982).

Velde, van der J.J., Stadsontwikkeling van Amsterdam 1939-1967, (Amsterdam, 1968).

Visser, Yuri, ’Amsterdam heeft voor de derde keer 800.000 inwoners’ Historiek (2012).

84 VROM, ‘Leefbaarheid van wijken’ (Amsterdam, 2004).

Werf, van der J., Atlas AUP gebieden Amsterdam (Amsterdam, 2010).

Internet: Stichting Van Eesteren en Van Lohuizen Beschikbaar op: http://www.efl-stichting.nl/over-th-k-van-lohuizen/ Geraadpleegd op: 05-07-2018

BAVAVLA Amsterdam, ‘Een tijdlijn van stedelijke vernieuwing’ 1-82. Beschikbaar op: http://www.bavavla.nl/projects/stadlab/tijdlijn.pdf Geraadpleegd op: 28-10-2018

Google Maps Beschikbaar op: http://www.googlemaps.nl Geraadpleegd op: zie bijbehorende afbeelding voor datum.

Van Eesterenmuseum Beschikbaar op: http://www.vaneesterenmuseum.nl Geraadpleegd op: 24-06-2018

85