<<

Cultuurhistorische Verkenning Sloterpark en Sloterplas

Een agrarisch verleden Het Sloterpark en de Sloterplas zijn relatief jong. Eeuwenlang lag hier een agrarische gebied tussen de dorpen Sloten, en Sloterdijk. Het laagveen is hier al vanaf 950 ontgonnen. Sporen van deze ontginningen zijn binnen Nieuw-West lokaal nog in het landschap te herkennen. In de Osdorper Binnenpolder Zuid is bijvoorbeeld de oorspronkelijke strokenverkaveling nog in tact. Ook wegen als de Osdorperweg en de dorpen Sloten, Osdorp en Sloterdijk zijn belangrijke relicten uit het agrarische verleden. Centraal in het agrarische veenweidelandschap, lag het of Sloterdijkermeer. Waarschijnlijk is dit meer ontstaan uit het veenriviertje de Slochter (of Sloter Die) dat onder invloed van de wind geleidelijk breder is geworden. De invloed van de, overwegend zuidwestenwind was af te lezen aan hun langgerekte vorm en aan de richting waarin het Slotermeer lag. Het Slotermeer is in gestileerde vorm nog herkenbaar in de Sloterplas.

De voormalige gemeente Sloten in 1868 met in het midden de Sloterdijkermeerpolder

Sloterdijkermeerpolder en omgeving omstreeks 1920

De eerste boerderijen verrezen aan de riviertjes zoals de Slochter. Zoals vaker in het veengebied werden boerderijen verplaatst vanwege wateroverlast of omdat de ontginners als het ware met de ontginningen mee verhuisden. Ook hele dorpen verhuisden op deze manier. Een oorkonde uit 1063 vermeldt dat er in 993 een kerk in “Sloton” heeft gestaan. Deze kerk lag echter niet in het huidige Sloten maar in een ouder dorp aan de zuidkant van het Slotermeer. Op deze plek kwamen verschillende sloten bij elkaar. Op oude kaarten wordt de locatie van het oude dorp aangeduid met "Out Kerkhoff. Ook de Osdorperweg liep oorspronkelijk naar deze plek, Als gevolg van de verplaatsing van Sloten kreeg de Osdorperweg een bocht. Ten zuiden hiervan heette de weg Slimmeweg (slim betekent scheef of schuin). De Tuinstad Osdorp en delen van de oevers van de Sloterplas zijn wat richting betreft gebaseerd op de loop van deze weg. Tussen In 1642 en 1644 werd het Slotermeer drooggelegd. Hierna is de polder nog enkele malen overstroomd. De droogmakerij had de Sloterdijkermeerweg of Middenweg als centrale as met haaks daarop de percelen. De molen van deze polder bevond zich nabij de huidige Jan Evertsenstraat. In 1893 brandde deze af. Na een experiment met een gemaal werd de “Witte Molen” (1895-1925) in gebruik genomen. Deze werd in 1954 gesloopt bij de uitvoering van het Algemeen Uitbreidingsplan (AUP). In de polder bevonden zich twee boerderijen; Meerzorg (of Welgelegen), de grootste boerderij, werd rond 1800 gebouwd. Hier vlakbij maar net buiten de Sloterdijkerpolder stond overigens de boerderij van de familie Franzen (1910). De tweede boerderij in de droogmakerij was van de familie Niezen. Deze stond in het zuiden van de Sloterdijkerpolder bij de Malleweg, ter hoogte van de huidige Alexiafontein.

De Sloterdijkermeerpolder werd geheel omgeven door de Sloterpolder (officieel de Sloter Binnen- en Middelveldsche Gecombineerde Polders). Binnen het plangebied bevonden zich delen van de Groeneweg (ter hoogte van het manege-eiland) en de Uitweg, allebei zijwegen van de Osdorperweg. De Uitweg vormde de verbinding tussen de Sloten en Sloterdijk. De Uitweg was beplant met monumentale iepen en was een geliefde wandelroute voor Amsterdammers. Zelfs van koningin Wilhelmina is bekend dat zij hier weleens wandelde, op enige afstand gevolgd door een hofauto. Aan deze weg lagen verspreid enkele boerderijen zoals de hoeves Runderlust en Tienhoven ter plaatse van het Ruige Riet. De hoeve Landzicht lag net buiten het plangebied (bij H-school De Kans). Een zijweg van de Uitweg was de eerder genoemde Malleweg. Veel van deze verdwenen wegen en boerderijen leven voort in straatnamen in Osdorp.

Ontwikkeling ontwerp Al in 1908 achtte de bekende schrijver, veldbioloog, leraar en natuurbeschermer, Jac. P. Thijsse, de Sloterdijkermeerpolder geschikt voor de aanleg van een bos. Hij zag dit als centrum van een nieuwe westelijke uitbreiding van . In latere uitbreidingsplannen werd dit idee overgenomen. Dit is onder andere te zien op kaarten van het Plan Bos (1924/1926), het Uitbreidingsplan West van Witteveen (1923-1926) en in het tuindorpachtige plan van de Stedelijke Woningdienst uit 1927. De Sloterplas verschijnt pas in 1929 op een schets van Cornelis van Eesteren voor de Ringzone West. In het Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam (AUP) uit 1934 zijn de grote lijnen van het park en de plas al verder uitgewerkt zichtbaar. De belangrijkste wegen (Jan Evertsenstraat, Burgemeester Roëllstraat, Noordzijde President Allendelaan en de Cornelis Lelylaan) en het strandbad zijn ingetekend. Ten oosten van de plas is een rioolzuivering gepland.

Bijzonder aan het AUP is dat er uitgebreide studie aan het plan vooraf ging. Th. K. Van Lohuizen had de leiding over het stedenbouwkundig onderzoek terwijl Cornelis Van Eesteren de leiding kreeg over het stedenbouwkundig ontwerp. De visie van Van Eesteren over architectuur en stedenbouw hebben direct relatie met de avant-garde bewegingen van die tijd. Van Eesteren was actief in De Stijl en van 1930 tot 1947 voorzitter van de CIAM-beweging (Congrès Internationaux d’Architecture Moderne). Er werd door het CIAM een geheel nieuwe, moderne visie op het stedenbouwkundig ontwerp ontwikkeld. Deze ging uit van een gelijkwaardigere verhouding tussen stedelijk groen en bebouwing. Deze nieuwe manier van ruimtelijke ontwikkeling kan niet los worden gezien van andere maatschappelijke ontwikkelingen in deze periode zoals vergroting van het politiek bewustzijn, technische vooruitgang, vrouwenemancipatie, betere arbeidsvoorwaarden, volksgezondheidszorg, volkshuisvesting, nieuwe inzichten op gebied van onderwijs, nieuwe vervoersmogelijkheden (auto en openbaar vervoer) en de toename van de vrije tijd.

Amsterdam had volgens het AUP uit moeten groeien tot een stad van circa één miljoen inwoners rond het jaar 2000. Door middel van groene scheggen zou het groen vanuit het platteland tot diep in de stad doordringen. Sportpark Ookmeer, Sloterpark en de Sloterplas vormen samen zo’n scheg. De Sloterplas en het omringende park vormen ook het groen-blauwe hart de . Vanuit de Sloterplas lopen parkstroken en vervolgens groenstroken tot in de buurten door. Er wordt weleens gezegd dat je van iedere woning op je blote voeten door het groen naar de Sloterplas kan lopen. Misschien is dit wat overdreven maar feit is dat een continue, hiërarchisch opgebouwde groenstructuur van deze omvang redelijk uniek is. Het groen vormt samen met de netwerken van water en wegen de hoofdstructuur die ook wel de “Schotse Ruit” wordt genoemd. Zelfs de bebouwing hangt hier mee samen.

Plan Witteveen 1926 Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam (AUP) 1934

De verdere uitwerking van het ontwerp van het Sloterpark en de Sloterplas vond grotendeels plaats de Uitbreidingsplannen voor de Tuinstad Slotermeer. De hoofdlijnen werden uitgezet door Cornelis van Eesteren en Jacoba Mulder.Hiervan zijn diverse studies en kaarten bewaard gebleven. Op de “Voorlopige schets met schematische woningverdeeling” van Slotermeer uit 1936 heeft men de jachthaven ingetekend, met een pier om de golfslag te breken. Ook het strandbad is al verder uitgewerkt in een zonering die is aangeduid met “speelweide” en “strand”. In het “Voorlopig Schetsplan” voor Slotermeer (1937) verschijnt voor het eerst de rotonde op de kaart. Ook aan de beplanting is dan al meer aandacht besteed. De gracht tussen en Slotermeer loopt als een vloeiende rivier door het park en mondt uit direct ten westen van het strandbad. Pas in het Uitbreidingsplan van 1939, het zogenaamde “Plan voor Meerwijck”, wordt de hele Sloterplas in het plan voor Slotermeer weergegeven en zijn meer details uitgewerkt. Het hoofdprincipe van stedelijke koppen en groene, meer landschappelijke flanken is al duidelijk herkenbaar. Ook geeft de indicatie van de beplanting een indruk van afwisseling tussen open en gesloten ruimtes. De verlengde Jan Evertsenstraat heeft een royaal profiel gekregen en is iets van de oever af gelegd zodat de Noordoever (Noordzijde) een ware wandelboulevard is geworden, die ook de haven en het strandbad ontsluit. Ook de strakke, meer gestileerde oeverlijnen van de Sloterplas verschijnen hier op het kaartbeeld. Voor het eerst staan ook enkele eilanden in de plas ingetekend. Het Ruige Riet is net als het Parkeiland als een traditioneel landschapspark ingetekend.

In het Plan Tuinstad Slotermeer (1952) is te zien dat de plannen voor het park en plas verder uitgewerkt zijn. De gracht tussen Slotermeer en Geuzenveld loopt nu kaarsrecht als scherpe grens tussen het park en Sportpark Ookmeer. Ook het manege-eiland (Geuzeneiland) en een uitzichtheuvel (nu Ruige Riet) verschijnen in het kaartbeeld. De situering van de open ruimte op het parkeiland lijkt hierop te zijn afgestemd. Alle kenmerkende elementen zijn verder gehandhaafd. Wat niet direct zichtbaar is op de kaart is dat het waterpeil van de Westelijke Tuinsteden en dus ook van de Sloterplas niet langer op stadsboezempeil te ligt maar zo’n twee meter lager. De tuinsteden hoefden hierdoor minder hoog opgehoogd te worden wat mogelijk was vanwege de veiligheid die de Afsluitdijk nu bood. Dit was financieel gezien een enorm voordeel. Voor de Sloterplas houdt het in dat deze niet direct vanuit de oude stad bereikt kan worden en vice versa. Er moet altijd door

Plan voor Meerwijck 1939 Plan Tuinstad Slotermeer 1952 een schutsluis worden gevaren, de plas maakt daardoor niet echt deel uit van het vaarroutenetwerk van Amsterdam. Wat het kaartbeeld ook niet laat zien is dat de Sloterplas nu ook als zandwinput voor de omliggende uitbreidingswijken wordt gezien.

Gerealiseerd Ontwerp De Sloterplas werd tussen 1948 en 1956 gegraven. Deze was oorspronkelijk bedoeld als recreatieplas maar werd uiteindelijk ook benut voor de zandwinning voor de aanleg van de Westelijke Tuinsteden. De bovenlaag van klei en veen werd benut als teelaarde, onder andere voor het Sloterpark. De plas werd uitgegraven tot een diepte van 45 meter. Deze diepte is terug gebracht tot ongeveer 38 meter door puin- en sloopmateriaal in de plas te storten. Het Sloterpark is ontworpen door de Dienst Publieke Werken van de Gemeente Amsterdam. Meerdere ontwerpers hebben aan het park ontworpen. Niet overal is bekend welke ontwerpers er precies voor welk deel verantwoordelijk zijn voor een deelontwerp. Cornelis van Eesteren en Jacoba Mulder waren verantwoordelijk voor de hoofopzet.. Mulder geldt als de eerste vrouwelijke stedenbouwkundige van Nederland en is vooral bekend als de “juffrouw van het (Amsterdamse) Bos” dat zij heeft ontworpen. De gelijkenis van delen van het Sloterpark met het Bos is dan ook geen toeval. De hoofdlijnen van het parkontwerp werden verder uitgewerkt door diverse ontwerpers. Dit waren tuin- en landschapsarchitecten die vaak een andere visie hadden over parkontwerp dan de stedenbouwkundigen. Deze ontwerpers werkten voornamelijk bij Publieke Werken; Egbert Mos, Henk Barkhof, Dick Slebos, Jan Willem van der Meeren, Rob. Kroonenberg en mogelijk Wim Boer. Hans Warnau en Piet Elling waren de enige ontwerpers die niet voor Publieke Werken werkten. Het park is gefaseerd aangelegd tussen 1954 en 1975, één parkdeel, het Ruige Riet, is uiteindelijk niet aangelegd.

Ontwerpers Publieke Werken bij maquette Tuinstad Slotermeer.

De Sloterplas is gegraven op de plaats waar vroeger het Sloter- of Sloterdijkermeer lag. Hoewel de Sloterplas kunstmatig is ontleent de plas toch een zekere natuurlijkheid aan haar semi-natuurlijke positionering. De contouren van de plas volgen in grote lijnen het oorspronkelijke Sloterdijkermeer maar deze lijkt te zijn afgedamd er plaatse van de Noordoever. Van Cornelis van Eesteren en zijn collega’s is bekend dat zij parken in Engeland (Kew Garden, Hydepark) en Duitsland (Wannsee Berlijn, Maschsee Hannover, Stadtpark Hamburg) hebben bezocht. Dat is in het Sloterpark duidelijk te zien. Sommige delen lijken letterlijk te zijn overgenomen (bastions van Maschsee). Het Sloterpark is net als de Duitse volksparken overwegend ontworpen in de functionalistische landschapstijl. Deze is een enigszins gestileerde variant van de Engelse landschapsstijl. Bepaalde parkonderdelen zoals de zijn vrij lineair van opbouw (Duits modernistisch) terwijl anderen meer romantisch (Engels) van karakter zijn zoals het Grote Parkeiland.

Een groot verschil met de echte Engelse landschapsstijl is dat grasvelden in het Sloterpark ruimer gedimensioneerd zijn en niet uitsluitend als kijkgroen zijn ontworpen. Naast wandelen kregen ook meer actieve recreatievormen als varen, zwemmen, fietsen, balsport en paardrijden een volwaardige plaats in het parkprogramma. Daarnaast zijn in het park ook elementen met een modernistische (bijvoorbeeld paviljoen Oostoever) en een traditionalistische vormgeving (Bastions Noordhaven) te herkennen. Deze menging van naoorlogse stijlen is typerend voor de Westelijke Tuinsteden.

Een opvallend ruime dimensionering is zichtbaar in de verhardingen. Typerend voor het functionalisme zijn de verschillende verkeerssoorten strikt gescheiden. De auto wordt, met uitzondering van de koppen van de plas en de Allendelaan overal zo veel mogelijk geweerd. Het fietspadenstelsel ligt los maar deels parallel aan het wandelpadennetwerk. Ook zijn er enkele paardrijroutes aangelegd. Ook vaarroutes zijn bewust niet begeleid door paden zodat vanaf het water een compleet andere beleving kan worden ondergaan als vanaf het land. Extra avontuurlijk vormgegeven zijn hierin de kreekachtige geulen tussen eilanden en enkele bochtige waterlopen in het Ruige Riet. Dit in tegenstelling tot de meer functionele, op de plas uitkomende, bredere grachten die lineair zijn vormgegeven.

Sloterplas begin jaren ‘60

Conform de Engelse landschapsparken is de plas vrijwel nergens geheel te overzien en is het water niet overal direct zichtbaar of toegankelijk. Paden hebben deels een gebogen verloop. Aan de zogenaamde “stedelijke koppen” en bij de Oostoever zijn de paden lineair vormgegeven. Er is (met uitzondering van de koppen) sprake van een subtiel spel van doorzichten en gesloten boomgroepen. Deze coulissen-werking is kenmerkend voor het ontwerp. De dieptewerking word plaatselijk versterkt door de toepassing van subtiele hoogteverschillen. Dit kunnen keermuren zijn maar ook glooiingen zijn plaatselijk aanwezig. In het ontwerp zijn een aantal zichtlijnen aangebracht die tegenwoordig niet overal herkenbaar zijn. De oevers kenmerken zich door een gestileerde belijning. Ook eilanden geven meer perspectief aan de compositie. Slechts aan de koppen van de plas is helder dat het om een stadsmeer gaat, vanaf de lange zijden lijkt de plas meer op een rivier waarvan het einde niet zichtbaar is. In de huidige situatie is het Sloterpark wel meer dichtgegroeid dan oorspronkelijk de bedoeling was.

Stedelijke koppen en parkachtige lange zijden De Noordoever maakt tegenwoordig een wat uitgestorven indruk. Op oude foto’s is het drukker dan nu. De opkomst van de auto maakte het mogelijk verder van huis te recreëren en ook vliegreizen zijn voor een ieder toegankelijk geworden. Kenmerkend en cultuurhistorisch van waarde is onder andere de grootschalige opzet en sfeer die herinnert aan de socialistische idealen en de bijbehorende collectiviteit van de jaren ’50 en ’60. De Noordoever werd ontworpen om een functie te hebben op het niveau van de hele stad. Het is ontworpen als locatie voor manifestaties. Daarnaast geldt het als entreegebied voor parkbezoekers vanuit de vooroorlogse stad. De rotonde is de meest duidelijke ruimtelijke vertaling van het principe van de verdeling van het publiek over het Sloterplasgebied. De Noordoever is naast de zuidwestoever aan de Osdorpse kant de enige plek waar de Sloterplas van buiten het Sloterpark zichtbaar is. Deze beide “koppen’ van de Sloterplas werden beoogd een stedelijkere functie en uitstraling te hebben. De oevers worden hier gevormd door beeldbepalende kades terwijl de lange zijden een onopvallendere beschoeiing hebben. Vooral aan de noordkant zijn de kades opvallend hoog. De stedelijkheid van de koppen wordt ook geaccentueerd door hier hoogbouw te situeren; Torenwijck in Osdorp en het ensemble Hogguerstraat (Zanstra) bij de Noordoever. De Zuidwestoever is ontworpen in samenhang met het winkelcentrum Osdorpplein (Stadsdeelniveau). ‘De Noordelijke oever van het ontworpen meer is de plaats waar de meeste bezoekers uit de stad deze watervlakte zullen bereiken’ vermeldt de toelichting bij het uitbreidingsplan in het Gemeenteblad. De aangrenzende, oude stadsbuurten in , en Oud-West waren namelijk niet ruim bedeeld met openbaar groen. Aan de lange zijden van de plas werd meer een rustige parkachtige sfeer toegedicht. Hier wordt bebouwing gecamoufleerd door boombeplanting. De eilanden en boomgroepen doen hier enigszins denken aan de Engelse Landschapstijl uit de 19de eeuw die het ideale romantische landschap beoogde. Deze parkdelen zijn voor de gemiddelde bezoeker ook minder goed te vinden en de plas is hier vrijwel onzichtbaar vanuit de randen van het park. Deze parkdelen werden dan ook niet als recreatiegebieden op stedelijk niveau gezien maar meer als recreatiegebied voor de aangrenzende tuinsteden.

Bebouwing Bebouwing in en aan de randen van het park vormt een integraal onderdeel van het parkontwerp. Bebouwing staat hier nergens willekeurig of gestrooid in de ruimte. Alleen aan de stedelijke koppen manifesteert bebouwing zich prominent aan de Sloterplas. Torenwijck en de Hogguerflats vormen ritmische ensembles die vanaf de overkant van de Sloterplas prominent zichtbaar zijn als landmarks. Opvallend is dat deze hoogbouw vanuit de groene flanken vanaf de oever plaatselijk zichtbaar is maar nergens te zien is vanuit het park zelf. In de oeverzone bevindt zich (in de oorspronkelijke plannen) aan de koppen paviljoenachtige bebouwing van twee bouwlagen. De situering van bebouwing is integraal onderdeel van het formele totaalontwerp. Paviljoen Oostoever is hiervan het meest duidelijke voorbeeld. Dit gebouw manifesteert zich met het aangrenzende terras vanaf de overkant als een binnenvaartschip.

Aan de groene flanken is bebouwing vanaf het water en de doorgaande wegen en fietspaden van oudsher niet zichtbaar maar kan kleinschalige, recreatieve bebouwing in beperkte mate voorkomen (kinderboerderij, De Drijfsijs, de manege Geuzeneiland). Deze bebouwing heeft maximaal twee bouwlagen en wordt grotendeels gecamoufleerd door beplanting. Ook de eilanden van het strandbad en de compositie van het Vogeleiland en het Watersporteiland is zo vormgegeven dat de hier aanwezige recreatieve bebouwing niet direct in het oog springt. Wat dat betreft vormt het Sloterparkbad een storende uitzondering op de oorspronkelijke ontwerpprincipes. De hier oorspronkelijk beoogde gebouwen hadden slechts één bouwlaag en hadden een meer terughoudende vormgeving.

De bebouwing van de woonwijken die achter de groene flanken liggen zijn anders dan bij de stedelijke koppen onzichtbaar vanaf de Sloterplas. De randen zijn transparant vormgegeven. Ze vormen een subtiel vormgegeven overgang van het park naar de woonbuurten. Vaak is er sprake van zichtlijnen vanuit de woonbuurt naar het park. Aan de oostzijde is de overgang naar het park zeer geleidelijk vormgegeven. Aan de westzijde is ook sprake van een visuele relatie tussen woonbuurten en park maar worden deze gescheiden door een waterloop. De functionele relatie tussen park en woongebieden is hierdoor minder sterk. De bebouwing van Noorderhof dringt zich wat op aan het landschapsbeeld. Oorspronkelijk lag hier de entree van het strandbad bestaande uit parkeerplaatsen gevat in een formele boomstructuur. De bebouwing komt hier prominent in het zicht van het park en de plas waardoor het gevoel van “buiten zijn” enigszins wordt aangetast. Ook is hierdoor de koppeling van het zwembad met de stedelijke noordkop verdwenen waardoor het zwembadterrein minder logisch in het park ingebed ligt.

Stoere sobere inrichting Ieder deelgebied heeft een eigen functie, vormen een eigen wereld binnen het totaal. Vrijwel alle ontwerpers werkten voor de dienst Publieke Werken (of in ieder geval in opdracht hiervan) waardoor er sprake was van samenwerking en afstemming van de deelontwerpen. Ook zijn er enkele ontwerpmiddelen toegepast die de eenheid waarborgen. De eenheid in ontwerp wordt voornamelijk bereikt door een hoofdopzet bestaande uit grote lijnen en vlakken, een robuuste vormentaal en een stoer materiaal- en kleurgebruik. Daarnaast zijn zichtassen, bomenrijen, hoogteverschillen (glooiingen in het landschap, keermuren en kades) toegepast als verbindende, doorlopende elementen. De overgangen van park naar woonbuurten zijn zorgvuldig en samenhangend vormgegeven. Ook de grote maat van de plas zelf verleent het gebied een eigen identiteit.

Bomentaal De toegepaste bomensoorten zijn grotendeels inheems. Tuinbomen als magnolia’s, sierkersen of exoten als platanen en metasequoia tref je in het Sloterpark oorspronkelijk niet aan. Ook de voor Nieuw-West kenmerkende vaste plantentuinen en rozenperken komen hier van oudsher niet voor. Het park heeft eerder het karakter van een uitgestrekt landschap dan van een tuin. Met name het Grote Parkeiland lijkt een nabootsing van het Nederlandse landschap te zijn. “Natte” boomsoorten (wilg, els, populier, moerascypres) staan dicht bij de Sloterplas en andere waterlopen. Overgangssoorten als es, esdoorn, berk, vleugelnoot en haagbeuk komen voor op iets grotere afstand van het water. De “droge” soorten (beuk, linde, den, spar, taxus) staan ver van het water op overwegend hogere parkgedeelten. Veel soorten zijn geclusterd in bosjes. Het meest bekende voorbeeld hiervan is het Dennenbosje waarin (net als in het Amsterdamse Bos) een reigerkolonie huist. Minder in het oog springend zijn soortgelijke bosjes van Beuk, Spar, Es, Eik, Esdoorn en Haagbeuk. Deze zijn over het algemeen aangevuld met een mengsel van andere inheemse boomsoorten waardoor het geheel een natuurlijk karakter heeft. Taxus is waarschijnlijk later (nabij het sparrenbosje) aangeplant om meer beslotenheid en dieptewerking te creëren. Taxus is vanuit hier uitgezaaid naar het beukenbosje. Enorme wilgen die oprijzen lagere wilde bosschages van onder andere esdoorn, meidoorn, vogelkers, populier, els en wilg zijn een opvallende verschijning in het Ruige Riet, zij zijn hier spontaan opgeschoten. In de Heemtuin komt op een klein oppervlak een grote hoeveelheid inheemse boomsoorten voor. Heel bijzonder en afwijkend is hier een jeneverbes. Het gebruik van inheemse boomsoorten past zowel bij het functionalisme als bij de tijdsgeest waarin het park is aangelegd.

Naast bosjes kenmerkt het park zich ook door een meer architectonische toepassing van bomen. De toepassing van bomen als solitair, boomgroep (twee of drie) komen veelvuldig voor op de uitgestrekte gazons. Een opvallende en voor de Westelijke Tuinsteden kenmerkende exoot is de vleugelnoot die op diverse plekken in het park als groep of als reeks is te zien. Een niet authentieke reeks van groepen lindes begeleidt informeel de zichtas over het Grote Parkeiland. De Sloterplas wordt aan het einde van deze zichtas enigszins verhuld door twee monumentale wilgen direct aan de oever. Laanbeplanting komt oorspronkelijk niet voor in het Sloterpark. Een Esdoornlaan is relatief recent aangeplant ten zuiden van de kinderboerderij. Een rij kastanjes komt voor zuidelijker op het Grote Parkeiland aan een bosrand. Ook kruispunten van routes kunnen soms gemarkeerd worden door bijvoorbeeld berken. Het is twijfelachtig of dit oorspronkelijk zo bedoeld is.

Aan de koppen van de Sloterplas is de boomstructuur formeler, bestaat zij uit bomenrijen en voegt de compositie zich meer conform de herontdekte bomen Bomentaal van Nieuw-West. Hier vinden we vooral de typisch Amsterdamse stadsboom, de iep. Naast de rijen bomen aan de koppen zijn de blokjes van lindenbomen aan de oostkant van het park bijzondere architectonische elementen. Ze markeren de overgang van de hoven in de woonbuurt naar het park. Zij vormen één compositie met de verkaveling aan de rand van de tuinstad Slotervaart. Het assortiment bomen aan de Oostoever is verder vrij sober en bestaat voornamelijk uit eik, populier, vleugelnoot en wilg.

Deelgebieden

De Westoever

De Westoever vormt één van de lange, groene zijden van de Sloterplas. Net als de Oostoever is dit parkdeel niet ontworpen om grote mensenmassa’s te ontvangen of om grote evenementen te houden. Dit parkdeel is oorspronkelijk gericht op wandelen (op zondag), ontspanning en rust. Uitzondering hierop is het Sloterparkbad dat vroeger vanuit de (drukker en stedelijker beoogde) Noordoever werd ontsloten.

Het Ruige Riet Het, ruim 14 hectare grote, Ruige Riet heeft een gesloten en natuurlijk karakter. Dit parkdeel kent weinig paden en kenmerkt zich als struinnatuur. Het Ruige Riet zou als traditioneel stadspark worden aangelegd. Er zou hier onder andere een uitkijktoren met milieu-educatiecentrum worden gerealiseerd. De heuvel waarop de toren had moeten komen is in het landschap herkenbaar. Vanaf hier zou je uitzicht hebben op de Sloterplas en het buitengebied van de Osdorper polders. Dit parkdeel heeft tot in de jaren ’60 braak gelegen in afwachting van uitvoering van de plannen. Inmiddels was hier spontaan een stadswildernis ontstaan met een hoge natuurbeleving. In deze periode krijgt de burger steeds meer inspraak in de planvorming, bewonersparticipatie doet haar intrede. Onder druk van fel actievoerende bewoners werd besloten “Het Ruige Riet” aan te wijzen als stilte- en natuurgebied en de plannen niet uit te voeren. Wilgen en populieren voeren hier de boventoon met een onderbegroeiing van els, berk, esdoorn en meidoorn. Ook inheemse planten als daslook, wilde hyacint en dagkoekoeksbloem komen hier voor.

Wandelpad langs het Ruige Riet Wilde beplanting in het Ruige Riet Grote Parkeiland

Allendelaan Dwars over het Grote Parkeiland loopt de President Allendelaan (1956), die voorheen Ookmeerweg (en weer daarvoor Westzijde) heette. Het is de enige verkeersweg van betekenis die door het park loopt. Deze weg is vormgegeven als een echte “Parkway” met een groene middenberm. De weg heeft een gebogen verloop hetgeen in de Westelijke Tuinsteden bij verkeerswegen zelden voorkomt. De weg voegt zich hierdoor naadloos in het parkachtige landschap en lijkt oneindig te zijn. De weg ligt vrij in het landschap zonder door bomenrijen begeleid te worden, daardoor is het eigenlijk geen laan. Aan weerszijden van de weg bevinden zich wel enkele heuvels die zowel functioneel als landschappelijk een rol spelen in de beleving van het park. Vanaf de heuvels is het voor langzaam verkeer mogelijk om de Allendelaan op twee plaatsen via viaducten ongelijkvloers over te steken. Ook wordt het geluid van het verkeer op de Allendelaan door de heuvels enigszins tegengehouden. De heuvels vormen verder in de compositie van het park elementen die het park meer afwisseling en aanleiding tot andere (drogere) beplantingssoorten geven.

Viaduct President Allendelaan “Parkway” Allendelaan Grote Parkeiland Zuid Dit parkdeel vertoont het meeste overeenkomst met het Amsterdamse Bos. Het is in 1967 aangelegd naar een ontwerp van Egbert Mos en Henk Barkhof. Het Grote Parkeiland bestaat uit een omvangrijk, centraal gelegen grasveld dat wordt omzoomd door bosbeplanting. Deze bestaat uit bosjes van voornamelijk inheemse boomsoorten. Op het gazon bevinden zich enkele kleinere bosjes, boomgroepen en solitaire bomen. Zoals in de Engelse landschapstijl, bestaat de hoofdopzet uit gebogen lijnen van paden en bosvakken. Meer functionalistisch is dat fiets- en wandelpaden van elkaar gescheiden zijn en deels eigen routes kennen. Richting de Allendelaan worden boomcoullissen aangevuld door enkele subtiele hoogteverschillen die dit parkdeel extra diepte verlenen. Karakteristiek is het Kunstwerk “Groot Landschap” van Wessel Cozijn uit 1974. Dit cortenstalen gevaarte dat volgens sommige op een neergestort vliegruig lijkt, ligt op de hoge heuvel vlakbij de Sloterplas.

Kinderboerderij e.o. Aan de rand van het Sloterpark, op de grens met de Eendrachtsparkbiuurt, ligt een eiland dat al te zien was op Plan Tuinstad Slotermeer 1952. Sinds 1964 is hier de manege Geuzeneiland gevestigd. Veel later werd het overige deel ten noorden van de Allendelaan ingericht op basis van een plan van Rob Kroonenberg. Hij paste het oorspronkelijke ontwerp van Mos en Barkhof aan als gevolg van de eerder genoemde protesten die tot de in standhouding van het Ruige Riet. Stilistisch gezien sluit het parkdeel nog wel aan bij het zuidelijk deel van het Grote Parkeiland maar de eenheid in ontwerp is enigszins verloren gegaan. Ook is dit parkdeel intiemer van karakter. Opvallend is hier het grote aantal recreatieve en educatieve functies dat hier is ondergebracht. Heemtuin Sloterpark werd hier tegelijk met dit parkdeel al in 1975 geopend. Dit ligt op de overgang van het Ruige Riet naar het meer gecultiveerde parkdeel. Er is hier een natuurtuin met bijzondere inheemse soorten. De kinderboerderij is er al sinds 1979. Natuur- en Milieu-educatiecentrum De Drijfsijs en Natuurspeelplaats Natureluur zijn van recenter datum.

Zichtas Grote Parkeiland

Ten zuiden van het Grote Parkeiland ligt nog een klein ontoegankelijk eiland dat meer diepte verleent aan de Sloterplas. Het eiland is bedoeld als rustgebied voor vogels.

Kleine Parkeiland Oorspronkelijk was dit één van de meest hoogwaardig ontworpen onderdelen van het Sloterplasgebied. Tegenwoordig is dit het meest aangetaste deel van het park hetgeen niet wil zeggen dat er geen cultuurhistorische waarden meer aanwezig zijn. Al in 1929 was een strandbad gepland aan de Nieuwe Meer in het kader van het zogenaamde Boschplan (Amsterdamse Bos). Hier werd vanwege de slechte zwemwaterkwaliteit later van afgezien. De licht gebogen hoofdvorm van dit ontwerp is enigszins (misschien toevallig) herkenbaar in de hoofdopzet van het Sloterplasbad. Dergelijke baden werden in Zwitserland en Duitsland al vanaf 1900 aangelegd. Het Sloterparkbad was in Nederland het eerste natuurbad van dit type. In het AUP zijn de eerste contouren van het ontwerp al te zien. Later zijn deze verder uitgewerkt in de Uitbreidingsplannen van 1939 en 1952 voor de Tuinstad Slotermeer. De Dienst Was- Schoonmaak-, Bad- en Zweminrichtingen (Wsbz) van de gemeente was verantwoordelijk voor de aanleg en exploitatie van het strandbad.

Strandbad Sloterplas in de jaren‘60

De gemeente wilde dat het bad gelijk met de oplevering van de Sloterplas in 1957 open zou gaan. Normaal gesproken zou Publieke Werken het zwembadterrein ontwerpen maar deze had te weinig capaciteit. Ben Merkelbach zocht contact met zijn voormalige compagnon Piet Elling die de opdracht kreeg. Ook hij was lid van “De 8’ en de Nederlandse afdeling van het CIAM. Elling heeft in Amsterdam de inmiddels gesloopte Stationpostgebouwen, de watertoren bij de Amstelveenseweg en het GAKgebouw in Bos en Lommer ontworpen. Het bureau Buijs, Meijers, Warnau verzorgde het beplantingsontwerp. Ook dit was geen onbekende bij Publieke Werken. Hans Warnau ontwierp samen met Van Eesteren de groenstructuur van Dronten en het (inmiddels heringerichte) Museumplein in Amsterdam. Het bureau is verder bekend van vele ruilverkavelingen en het recreatiegebied de Maarsenveense Plassen.

Plan Strandbad Piet Elling

Het oorspronkelijke Sloterparkbad omvatte een ligweide en een zandstrand. De oever van de Sloterplas was vormgegeven als een lange, gebogen trappartij. Deze begon bij een rondeelachtig schiereiland in het westen. Aan de oostzijde eindigde de trap bij een zeshoekig, verhoogd aangelegd grasveld dat als een bastion de plas in stak.

De beoogde bebouwing bestond uit een ingangspartij met kassa’s een personeelsgebouw met een inpandige woning, een reeks van vier kleedgebouwen, twee kiosken voor de verkoop van versnaperingen en dranken, een kinderbad, een toiletgebouw en een café-restaurant (met dienstwoning) op het zeshoekige bastion. Het café-restaurant is er vanwege geldgebrek nooit gekomen. Ook een gewijzigd plan bestaande uit prefab elementen bleek niet haalbaar. Dit ontwerp bestaat uit een gebouw met twee vleugels waarop en –onder zich schaduwterrasen bevonden. Het grootste deel van het bastion was bedoeld als verhard zonneterras met uitzicht over de plas.

Tegelijkertijd met het buitenbad (1974) werd op het lage bolwerk een ondiep en een halfdiep kinderbad aangelegd naar een ontwerp van Egbert Mos. Hij is overigens ook de ontwerper van de honingraatstructuur van het Rosarium in het Vondelpark. Tegenwoordig is de zeshoek deels niet meer te herkennen en van het zwembadterrein gescheiden door een nieuw (2011) gegraven singel. De oude sloot ten oosten van de zeshoek, die vroeger de grens was van het Strandbad is gedempt. Niet ver van de plek van het beoogde café-restaurant is nu “Hotel Buiten”, een tijdelijke horecagelegenheid. De locatie van het tijdelijke paviljoen borduurt niet voort op de oorspronkelijke, formele ontwerpprincipes en staat daardoor wat willekeurig in de ruimte.

Binnenbad 1973 Springtoren buitenbad

Het huidige Sloterparkbad staat bekend als overdekt wedstrijdbad. Het huidige gebouw dateert van 2001 en verving een ouder overdekt zwembad uit 1973. De nieuwbouw vormt een aantasting van de oorspronkelijke landschappelijke kwaliteiten. Het heeft een grote schaal en staat vrij prominent aan de Sloterplas. Op het zwembadterrein bevinden zich echter nog veel waardevolle relicten van het oorspronkelijke strandbad. Het Olifantje van Jan Meefout (1965) dat zowel kunstwerk als fontein is geldt als één van de meest aansprekende kunstwerken in het Sloterplasgebied. Ook delen van de padenstructuur, beplantingen en de oevers (trappen en kades) zijn van grote waarde.

De eilanden die voor de kust van het strandbad liggen worden met elkaar en met de oever verbonden door steigers. De beboste eilanden geven meer diepte aan het uitzicht op de plas. Omgekeerd camoufleren zij bebouwing op het strandbadterrein vanaf de plas en de overzijde gezien. Vanwege de omvang van de huidige bebouwing wordt dit effect enigszins teniet gedaan. De eilanden vormen samen met de verschillende bastions aan deze zijde van de plas een ritme van boomgroepen. De eilanden zijn conform de oorspronkelijke plannen altijd onbebouwd gebleven het geen de rust en de ruimtelijke kwaliteit ten goede komt. Het strandbad is van oudsher een afgesloten terrein dat voor een klein deel openbaar is geworden. Voor de beleving van de plas als geheel e uiteraard ook vanuit recreatief oogpunt is het aan te bevelen dat het hele terrein openbaar toegankelijk wordt. De oorspronkelijke functie van natuurbad zou dan nieuw leven ingeblazen kunnen worden.

Noordoever De Noordoever (1956) bestaat uit een samenhangende compositie van een aantal deelgebieden. Het is één van de twee stedelijke koppen van de Sloterplas. Deze kop is bedoeld als stedelijke entree van het Sloterplasgebied. Wie er precies verantwoordelijk is voor het ontwerp is niet helemaal bekend; Hans Warnau en Wim Boer zijn namen die hier vaak worden genoemd.

Noordoever Sloterplas met het ensemble Hogguerstraat, de Promenade, het Schip van Slebos en(gedeeltelijk) het Wilgenlaantje

Het ensemble Hogguerstraat (Zanstra) De drie flatgebouwen van Zanstra vormen als het ware de achtergrond van de Noordoever. De flats die als lamellen ten opzichte van elkaar geplaatst zijn vormen vanuit bepaalde perspectieven een gesloten wand. Zij vormen aan de stadse kant van de plas de tegenhanger van het open ensemble Torenwijck aan de “landelijke” zijde. Deze strakke skyline wordt enigszins vertroebeld door hoogbouw die in Bos en Lommer is gerealiseerd. De richting van de flatgebouwen zou verwijzen naar het oorspronkelijke strookvormige kaveling van het polderlandschap. Het maaiveld rondom de flats ligt iets lager dan de rest van de Noordoever, ook hier worden hoogteverschillen opgevangen door witte, betonnen keermuurtjes. Aan de schaduwzijde liggen, min of meer uit het zicht, collectieve parkeerterreinen. Aan de zuidzijde, in het zicht van de balkons en in de zon lagen oorspronkelijk drie speelplaatsen van Aldo van Eijk. Deze zijn deels nog is het landschap te herkennen. De flatgebouwen vallen op door hun grote schaal en ook door de aanwezigheid van kantoorruimte in de eerste twee bouwlagen van de flat.

Zuidwestoever Ensemble Hogguerstraat vanaf de Noordzijde

De Varkensbaai Voor het Sloterparkbad moest een entreebewijs gekocht worden. Tussen het strandbad en de haven ontstond al snel een strandje dat nog steeds de Varkensbaai wordt genoemd. Deze naam zou kunnen verwijzen naar de “arme sloebers” of “varkens” die hier gratis van de Sloterplas kwamen genieten. Voor de hand liggender is de verklaring dat het strandje is genoemd naar de Varkensbaai op Cuba. Hier vond in 1961 een (mislukte) Amerikaanse invasie plaats. Enkele jaren geleden is het strandje vergroot en voorzien van anti-blauwalgvoorzieningen.

De Haven Nog vrijwel geheel gaaf is de haven aan de Noordzijde. De opzet van de haven zou ontleent zijn aan de historische haven van Hoorn. Deze kent eveneens twee pieren die de haven beschermen tegen golfslag. De pieren zijn vormgegeven als drie meter hoge kades van rode baksteen. Zowel dit materiaalgebruik als ook de vormgeving doen denken aan de omwalling van vestingsteden als Naarden. De haven wordt geheel omgeven door een omlijsting van drie rijen iepen (populieren aan de westzijde).

De uiteinden van de pieren worden in de volksmond ook vaak bastions genoemd. Bij het westelijke bastion is er sprake van een orthogonale beplanting die de beëindiging vormt van een laan over de pier naar het bastion toe. Het oostelijke bastion heeft een iets verdiepte, meer intieme, welhaast tuinachtige sfeer in vergelijking tot het meer open westelijke bastion . De boombeplanting van het oostelijke bastion omringt de ruimte waardoor er een intieme, tuinachtige sfeer ontstaat. Op de plankaart van het Uitbreidingsplan Slotermeer van 1939 staat, ter plaatse van het huidige meidoornbosje, een gebouw ingetekend. Ter plaatse lijkt de terreininrichting al voor te sorteren op dit oorspronkelijke plan.

Promenade en Iepenboulevard Opvallend is het brede, monumentale wegprofiel van de Noordzijde dat begeleid wordt door markante rijen van iepen, een voor Amsterdam typerende boomsoort. De dubbele rij bomen ten westen van de rijbaan bestaat uit de Ulmus hollandica ‘Bea Schwartz’ die genoemd is naar de ontdekker van de oorzaak van de iepenziekte.

Langs de, iets verhoogd aangelegde, promenade liggen brede, witte, betonnen trappartijen. Een zekere monumentaliteit is hier zichtbaar maar niet helemaal te begrijpen gezien de hedendaagse stilte. Ook de bescheiden Friso-Kramer armaturen die deels wel en deels niet op de sokkels geplaatst zijn doen afbreuk aan de grote gebaren van het maaiveldontwerp. De promenade zelf is ruim gedimensioneerd en is vormgegeven als een neutrale ondergrond zonder ondoelmatige versiering. Tegenwoordig bestaat de verharding uit asfalt afgestrooid met parelgrind. De oorspronkelijke verharding is onbekend maar dit komt overeen met het beeld dat zichtbaar is op oude foto’s. Aanvullend op de eerder genoemde “Bea Schwarz-iepen” ten oosten van de Noordzijde staan er vier rijen iepen in het gras ten westen van de Noordzijde. Deze bomenrijen geven beschutting tegen de immense ruimte van de Sloterplas en kaderen haar tevens in een bijzonder perspectief.

Ook de hoge, rood bakstenen kades aan de plas vormen een doorlopend thema die het gehele ontwerp als het ware omarmd. Zowel wat vormentaal (bastions) als wat materiaal gebruik lijken deze te verwijzen naar de vestingbouw. Typerend voor de bakstenen muren is dat ze in zogenaamd “Tuinstadverband’ zijn gemetseld bestaande uit twee rijen korte bakstenen afgewisseld met één rij lange bakstenen. Naast de imponerende bomenrijen wordt veel samenhang in het totaalontwerp bereikt door terugkerende (deels) witte betonnen elementen in de vorm van kades, bruggen, lage keermuurtjes en trappen en het gebruik van grote vlakken gazon en verharding. Intimiteit, menselijke maat, kleur en truttigheid zijn hier niet op zijn plaats.

Het Schip van Slebos Misschien wel het meest beeldbepalende element van de Noordoever is het Zogenaamde “schip van Slebos”(1961). Dic. Slebos is de ontwerper van dit ensemble aan de Sloterplas. Hij was werkzaam bij de Dienst Publieke Werken van de Gemeente Amsterdam. Zijn oeuvre bestaat onder andere uit een aantal bruggen en ook het Vrijheidscarillon op Plein ’40-’45 is van zijn hand. Het scheepsilhouet is waarschijnlijk toevallig ontstaan. Beoogd was dat er een uitkijktoren zou worden gerealiseerd. Het paviljoen zoals we dat nu zien is in feite de voet van deze toren. Dit verklaart ook de zware fundering, de dikke muren en de robuuste uitstraling van het paviljoen. Veel mensen zijn inmiddels gehecht geraakt aan het markante beeld van het afgemeerde schip.

Schip van Slebos; het “Witte stippenterras” Oude paviljoen by night

“Het schip” bestaat uit café Oostoever en het bijbehorende, ruim gedimensioneerde terras. Het paviljoen laat zich lezen als de stuurhut terwijl de speciaal ontworpen lantaarns als de masten van het schip kunnen worden gezien. De witte betonnen kaderand vormt de romp van het schip. Deze rand plooit zich als het ware omhoog waardoor een poort naar het terras ontstaat. De rand is hier de balustrade van een trap die naar het boventerras leidt, deze rand loopt door als vloervlak van het paviljoen. Op het boventerras bevond zich oorspronkelijk een kiosk, een uitgiftepunt voor drank en een snack. Later is hier een uitbreiding gerealiseerd, café Oostoever. Onder de trap naar het boventerras bevindt zich een trap naar beneden waar zich een aanlegsteiger bevindt. Het materiaal gebruik is modernistisch, robuust en verwijst naar het nautische thema. De basalten bekleding van de romp van het paviljoen is afgeleid van de beschoeiing met basaltkeien van dijken. Dit materiaalgebruik paste Slebos vaker toe bij ontwerpen voor bruggen.

Beeldbepalend is de bestrating van het terras in zwart-witte grindtegels die per vier een cirkelmotief vormen. Het “zwarte terras met de witte stippen” doet sterk aan ontwerpen van de Braziliaanse modernist Burle Marx denken. Inmiddels wordt de openbare ruimte vernieuwd en wordt café Oostoever uitgebreid. De plannen hebben de historische kenmerken als uitgangspunt. Uit globaal onderzoek naar de originele kleuren blijkt dat de geschilderde hekwerken hier oorspronkelijk grijs waren. Inmiddels is een deel van de hekwerken al in deze kleur geschilderd.

Wilgenlaantje Ten zuiden van het Schip van Slebos ligt het wilgenlaantje. Dit bestaat naast het laantje uit een verlaagde kade aan de Sloterplas. Door de verlaging is een beschutte verblijfsplek aan het water gecreëerd. De laanbeplanting van knotwilgen vormt een sfeerbepalend element en zou verwijzen naar het historische polderlandschap dat hier voor de verstedelijking lag. Ook wordt gezegd dat Van Eesteren hier graag op een bankje zat omdat deze plek hem herinnerde aan zijn geboortegrond, de Alblasserwaard. Het is onduidelijk of dit één van de vele mythen rond de Sloterplas is of dat het op waarheid berust. De trappen en hekwerken sluiten aan bij de gebruikelijke vormentaal van het Sloterpark. Oorspronkelijk liep het rozenperk door tot aan het voetpad. De verharding van printbeton is van recente datum en lijkt hier enigszins misplaatst. De wilgen zelf stonden in een verhard vlak (van waarschijnlijk rood gebakken klinkers) dat doorliep tot aan het hek op de keermuur.

Wilgenlaantje Rotonde

Rotonde De Rotonde op de driesprong van de Jan Evertsenstraat, Noordzijde en Oostoever is één van de oudste rotondes in Amsterdam. Oorspronkelijk zou de jan Evertsenstraat vanuit de oude stad in een vloeiende lijn noordwaarts langs de Sloterplas (Noordzijde) lopen. In het Uitbreidingsplan Slotermeer van 1939 verschijnt de rotonde voor het eerst op de plankaarten. Naast een verkeerskundige oplossing heeft de rotonde ook duidelijk een functie binnen de stedenbouwkundige compositie van de Noordoever. De verdraaiing van de verkavelingsrichtingen (Slotermeer enerzijds en Slotervaart / Overtooms Veld anderzijds) wordt hier op gevangen. Ook markeert de rotonde de entree van het Sloterplasgebied. Aan de zuidzijde vormt de rotonde (één van de eerste van Amsterdam) zowel functioneel als ruimtelijk het vooruitgeschoven scharnierpunt tussen de Sloterplas en de oude stad. Dit is één van de plekken in de Westelijke Tuinsteden waar het ontwerpthema van “beweging” sterk naar voren komt. Ook opent zich hier het “venster” op de ruimte van de plas. Midden op de rotonde staat een groep eiken die aansluit op de laanbeplanting aan de straat Oostoever.

De vormentaal van Paviljoen Oostoever heeft Dick Slebos doorgetrokken naar de kademuren en bruggen 606 en 607 aan weerszijden van de rotonde. Alles zit hier letterlijk vast aan elkaar, het ontwerp lijkt oneindig te zijn. De bruggen voeren respectievelijk de Jan Evertsenstraat en de Oostoever over de Burgemeester Cramergracht. Beide bruggen zijn gerealiseerd in de jaren 1955- 1956 en maken deel uit van het monumentale totaalontwerp. Ook hier is aan de materialisering grote zorg besteed.

De landhoofden van de twee bruggen en de verbindende walmuur zijn (net als de sokkel van paviljoen Oostoever) uitgevoerd in zwarte basaltblokken. De bruggen en de walmuur wordt afgedekt door betonnen dekplaten die een witte lijn vormt, vergelijkbaar met de banden in de compositie van café Oostoever aan de overzijde. Een bijzonder gegeven vormt ook de brugleuning van roestvrij staal op wigvormige steunen die doorloopt van de ene naar de andere brug.

Oostoever Het park aan de Oostoever is in 1961 aangelegd naar ontwerp van jan Willem van der Meeren. Het bestaat uit een afwisseling van bosjes (overwegend lindes, populieren en eiken) en ligweides. Het is vormgegeven in de functionalistische landschapstijl en heeft dan ook een minder romantische sfeer dan bijvoorbeeld de westoever. Dit parkdeel was bedoelt om rust te vinden, als plek waar men zich “buiten” kon wanen. Voor evenementen en reuring waren meer de koppen van de Sloterplas bedacht. De Oostoever was niet beoogd als een stedelijk maar als een wijkpark voor Slotervaart.

De Waterkant De westrand van het park wordt gevormd door de oever van de Sloterplas. Deze is bijzonder vormgegeven en bepaalt voor een deel ook het besloten karakter van het park. Opvallend is dat de oever van de plas niet overal kan worden bereikt. Oorspronkelijk zou het water hier aan het oog worden onttrokken door een rietbeplanting. Deels wordt de plas nu van het park afgeschermd door drie, vrij geometrisch vormgegeven vogeleilanden. De kreken tussen de eilanden bieden een beperkte blik op de plas waardoor er een effect van dieptewerking ontstaat. De plas lijkt hierdoor groter en soms zelfs een oneindige rivier, ook omdat het einde vrijwel nooit gezien kan worden. De landschappelijke compositie heeft een zekere aan de Engelse landschapstijl ontleende dramatiek in zich. Je loopt door een donker, gesloten bos en plotseling doemt daaruit de het licht en de ruimte van de Sloterplas op. Een bijzondere, enigszins verscholen zitplek direct aan het water is het bolwerk. Ook hier is de voor de Sloterplas kenmerkende gestileerde lijnvoering van de kade en het materiaalgebruik (wit beton en granietkeien) zichtbaar. Het bolwerk bevind zich precies tegenover het strandbad dat tussen de eilanden zichtbaar is.

Constructie I-BEANS DIN 30, André Volten(1969) Zicht op Noordoever vanaf Oostoever

Wijkpark voor Slotervaart De Oostoever is één van de twee lange zijden van de plas die een groen, landschappelijk karakter hebben gekregen. Bebouwing is vanaf de Sloterplas aan deze zijde in principe niet zichtbaar. De oostoever is ontworpen als wijkpark voor de tuinstad Slotervaart en niet als park op stedelijk niveau. Het heeft waarschijnlijk om deze reden weinig zichtbare entrees. De entrees zijn informeel vormgegeven en de buurten lopen vloeiend in het park over. Dit parkdeel heeft zoals veel parken uit deze periode (Rembrandtpark, Beatrixpark) een in zichzelf gekeerd karakter. De stad (gebouwen en geluiden) worden als het ware van het park afgeschermd door de boombeplanting. Parken dienden voornamelijk om rust te zoeken en de natuur te beleven. De stad zelf werd niet als positief beoordeeld maar als een ongezonde, overbevolkte plek. Van het huidige gebruik van parken als locatie voor kermissen, festivals en manifestaties was geen sprake. Een plek als de Noordoever en het zogenaamde geplande meetingterrein (bij het huidige Koningin Wilhelminaplein) hadden wel een dergelijke functie maar het Sloterpark zelf niet. Het Sloterpark zelf was voornamelijk bedoeld voor de zondagmiddagwandeling, het zogenaamde rondje Sloterplas. Daarnaast kregen enkele watergebonden functies hier een plek. Binnen het park liggen enkele speel- en ligweides. Er zijn opvallend weinig sport- en spelvoorzieningen in dit deel van het park. Typische naoorlogse attracties als een schoolwerktuinen, tennisbanen, een rosarium of pierenbadjes ontbreken hier. Deze functies werden bewust niet in het Sloterpark maar in de aangrenzende parkstroken (Wiedijkpark, Eendrachtspark, Gerbrandypark) aangelegd. Kinderspeelplaatsen zijn in Nieuw-West meestal in de woonhoven ondergebracht. Zowel de voorzieningen als de inrichting is vrij sober van karakter. Een bijzonder element is het kunstwerk Constructie I-BEANS DIN 30 (1969) van André Volten.

De hoofdstructuur bestaat uit twee grotendeels evenwijdig aan de plas lopende fiets- en wandelroutes. Het Christoffel Plantijnpad en een route dichter bij de oever van de Sloterplas. Het Plantijnpad is een vrij in het groen liggende, doorgaande, functionele fietsroute. Deze volgt de west- en noordrand van de Tuinstad Slotervaart. Het is de groene verbinding tussen de Nieuwe Meer en de Sloterplas. In oostwaartse richting sluit de route aan op de Postjesweg die Nieuw-West via het Rembrandtpark met de verbindt. Als hoofdroute tussen de plas en de oude stad was echter niet deze maar de Jan Evertsenstraat bedoeld. Het Christoffel Plantijnpad ligt overwegend in een open landschap dat hier en daar door boomgroepen wordt onderbroken. Het pad bij de Sloterplas is een meer avontuurlijke “dwaalroute”. Anders dan het Plantijnpad is dit niet een vloeiend pad maar zijn er vrij scherpe bochten en afslagen. Het pad loopt door een parkgebied dat het karakter heeft van een gesloten, donker bos. Af en toe opent het bos zich naar de Sloterplas of een ligweide toe.

Rand Tuinstad Slotervaart (buiten plangebied) De rand van de Tuinstad Slotervaart heeft een hoge cultuurhistorische waarde. Markant is de reeks boomblokken van lindes (afgewisseld met een zogenaamde accentboom) die samenhangend met de geerende verkaveling de overgang tussen park en buurt vormt. Tussen de woonblokken lopen de hoven schijnbaar vloeiend over in het park. De hoven worden echter meestal door beplanting enigszins van het park afgeschermd, slechts vanaf één hof kan de Sloterplas worden gezien. De overgang van de hof naar het park is overal net anders vormgegeven. Hoewel het om een open verkaveling gaat waarbij ook de achtertuinen aan de openbare ruimte grenzen zijn her weinig hoge schuttingen aanwezig. De overgang van de hoven naar de privétuinen is vormgegeven door een heesterrand hetgeen blijkbaar voldoende gevoel van privacy en veiligheid biedt. De bebouwingsrand is bewust onzichtbaar vanaf de plas en vanaf de route direct aan de Sloterplas.

Watersporteiland De vorm van het watersporteiland is enigszins afwijkend van de andere eilanden omdat het eiland uitloopt in een pier die enkele tientallen meters de Sloterplas in loopt. Dit levert één van de meest bijzondere en wellicht ook meest onbekende uitzichten over de Sloterplas op. Men heeft vanaf hier zicht op de Osdorpse oever waarbij met name Torenwijck een markant ensemble van zes torens vormt. Het eiland wordt verder, zoals overal rond de Sloterplas, getypeerd door gestileerde, gebogen oeverlijnen. Het eiland is dicht begroeid en bewust niet vanaf ieder plek aan de plas zichtbaar. Het watersporteiland is het enige eiland in de Sloterplas dat bedoeld is voor (enigszins bescheiden) recreatieve bebouwing. Het bevat twee scoutingverenigingen, een kanovereniging en een bescheiden jachthaven. Ten noordoosten van het Watersporteiland ligt een vogeleiland. Het Vogeleiland vormt samen met de pier een visuele barrière waardoor de recreatieve bebouwing op het Watersporteiland nauwelijks in het oog springt. Ook de bescheiden bouwhoogte en het informele karakter van de bebouwing dragen hier aan bij. Het Vogeleiland zelf is ontoegankelijk en dient als rustgebied.

Osdorper Oevers (buiten plangebied) Aan de zijde van Osdorp bevindt zich de tweede stedelijke kop van de Sloterplas die aansluit op het Winkelcentrum bij het Osdorpplein. .

Zuidoever Torenwijck en de Zuidwestoever in de jaren ‘60

Zuidoever De Zuidoever ligt parallel aan de Cornelis Lelylaan die hier langzaam omhoogloopt naar het oosten. De Zuidoever loop vanaf de Lelylaan af naar de Sloterplas. De Lelylaan biedt hier, tussen de boomgroepen door, vrij uitzicht op de skyline van Osdorp die gevorm wordt door Winkelcentrum Osdorp en Torenwijck. Vanuit Slotervaart gezien opent hier vrij plotseling het perspectief op de plas. De Cornelis Lelylaan maakt hier een bocht en wordt daardoor optisch zowel beëindigd door de Nicolaas Anselijnflat als door de toren van het complex Sloterhof (Rijksmonument) De inrichting van de openbare ruimte is hier vrij sober (paden, gazon, boomgroepen). Opvallend is het vrij grote verhardingsvlak direct aan de plas.

Zuidwestoever De zuidwestoever vormt de kern van de de stedelijke kop van de Sloterplas die aansluit op Winkelcentrum Osdorp (Osdorpplein). Deze oever ligt parallel aan de Meer en Vaart. Paralel aan deze weg zou een op een viaduct aangelegde snelweg (Geer Bantracé) tussen de haven en Schiphol komen. Onder het viaduct zou een groot parkeerterrein worden aangelegd. In oude plannen zou winkelstraat Tussen Meer via een winkelplein hier op de oever van de Sloterplas uitkomen. Later werden de plannen voor winkelcentrum Osdorp gewijzigd. De snelweg kwam er niet en het winkelcentrum werd vormgegeven volgens het meer introverte principe van de Amerikaanse shoppingmall.

De ruimtelijke en functionele verbinding tussen winkelcentrum en Sloterplas kwam niet goed van de grond. In het kader van vernieuwing van het winkelcentrum in de jaren ’90 werd het parkeerterrein benut voor uitbreiding van het winkelcentrum en werd het parkeren ondergebracht in parkeergarages. Theater De Meervaart werd uitgebreid. De beeldbepalende (60 meter) woontoren Mirador kondigt sindsdien het winkelcentrum van verre aan. De gewenste relatie tussen Winkelcentrum Osdorp en de Sloterplas werd toen slechts in beperkte mate verbeterd. Onder andere door herinrichting van de openbare ruimte en de bouw van een horecapaviljoen op het schiereiland.

Torenwijck Op een schiereiland aan de Sloterplas ligt Torenwijck (1965-1967). Deze bestaat uit een ensemble van zes identieke torenflats die ontworpen zijn door architecten W. Bruin, H.T. Vink en W. van der kuilen. De torens staan enigszins gedraaid ten opzichte van de verkavelingsrichting van Osdorp. Het zijn voor de tuinstad Osdorp relatief grote en dure koopwoningen. De straatnamen Ruimzicht en Vrijzicht verwijzen naar boerderijen die voor de aanleg van de Westelijke Tuinsteden zijn gesloopt. Tussen de torens bevindt zich een vaste plantentuin die niet, zoals vaak verondersteld wordt, door Mien Ruys is ontworpen. De collectieve tuin met haar grindegels en vaste planten is karakteristiek voor de naoorlogse periode maar niet van grote cultuurhistorische waarde.

Torenwijck gezien vanaf de zuidoever

Recente wijzigingen

Met uitzondering van het Kleine Parkeiland (bouw Sloterparkbad) is het plangebied redelijk ongeschonden door de tijd gekomen. Een aantal wijzigingen zijn terug te voeren op het Masterplan Sloterplas (2003, Ytje Feddes / H+N+S) dat slechts voor een klein deel is uitgevoerd. Het graven van een nieuwe singel om het zwembadterrein is hiervan een voorbeeld. Deze ingreep vormt een aantasting van het oorspronkelijke ontwerp van het strandbad. Een ander nieuw element is het zogenaamde “Rondje Sloterplas” dat is uitgegroeid tot een geliefd hardloopparcours.

Andere ingrepen zijn los van het Masterplan uitgevoerd zoals het esdoornlaantje ten noorden van de President Allendelaan, de vergroting van het strandje aan de Varkensbaai en de aanleg van natuurvriendelijke oevers. Door storm, wateroverlast, iepenziekte of door regulier beheer zijn er bomen verdwenen of vervangen. Natureluur is aangelegd en Paviljoen Oostoever wordt, zoals eerder is aangegeven, gerenoveerd en uitgebreid voor de horecafunctie.

Musé d'Ees

Inleiding Het beoogde beschermd gezicht, ook wel het 'Van Eesteren Museum' genoemd, maakt deel uit van het uitbreidingsplan Tuinstad Slotermeer dat in 1939 werd vastgesteld door de gemeenteraad. Hoewel al eerder deelplannen waren vastgesteld, vormde Tuinstad Slotermeer toch het begin van een nieuw tijdperk. Het was namelijk de eerste woonwijk buiten de Ring(spoor)baan die door de Afdeling Stadsontwikkeling werd ontworpen. Omdat het Grondbedrijf de grond buiten de Ringbaan voor agrarische prijzen had kunnen aankopen, was het mogelijk om in Tuinstad Slotermeer de nieuwe idealen op het gebied van de volkshuisvesting te realiseren. Men streefde naar lagere dichtheden, meer laagbouw, meer groen in de wijk, en open bebouwing. Die idealen hadden de grondslag gevormd van het Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam dat rond 1930 tot stand was gekomen. Het programma van eisen voor de moderne woonwijk was al enige tijd onderwerp van discussie onder architecten en stedenbouwkundigen. In internationaal verband waren verschillende organisaties actief, zoals de International Federation for Housing and Town Planning en de Internationale Congressen voor het Nieuwe Bouwen (CIAM), die zich bezig hielden met de problemen van de massawoningbouw. In Amsterdam speelde de architectenvereniging 'de 8' een belangrijke rol in het debat over de modernisering van de woonwijk. Samen met Rotterdamse collega's van de vereniging 'Opbouw', die ook tot de avantgarde behoorden, stelden de leden van 'de 8' in 1932 een manifest op waarin de grondbeginselen van de nieuwe stedenbouwkundige benadering voor de woonwijk werden vastgelegd. B. Merkelbach en W. van Tijen waren de belangrijkste auteurs en het manifest kreeg de titel: De organische woonwijk in open bebouwing. Met de term organisch werd aangeduid dat alle functies in de wijk volledig afgestemd dienden te zijn op het ontstaan van een harmonisch sociaal geheel. Verschillende typen scholen voor diverse leeftijden, sportvoorzieningen en openbaar groen voor de openlucht recreatie, winkels, maatschappelijk werk en kerkelijke infrastructuur, met dit alles diende rekening gehouden te worden, zodat de woonwijk kon voorzien in alle sociale behoeften. De open bebouwing was een nieuwe ontwikkeling in de verkaveling van woonwijken waaraan grote betekenis werd gehecht. Met name de architecten van de avantgarde beschouwden het gesloten bouwblok als een volledig achterhaald stedenbouwkundig gegeven. De oriëntatie van de woningen was niet goed, het gesloten blok werd bij warm en windstil weer een benauwde ruimte omringd door stoffige straten, en de binnenzijde van het geheel bood architectonisch gezien een weinig verheffende aanblik. Het alternatief voor het gesloten bouwblok was strokenbouw: noordzuid gerichte portieketageflats omringd door groen met oostwest georiënteerde woningen. De bebouwing in het Van Eesteren Museum is zowel stedenbouwkundig als architectonisch representatief voor het experimentele ontwikkelingsstadium van de naoorlogse woonwijk. Het ontwerp is nog voor de oorlog ontwikkeld en begin jaren vijftig in gewijzigde vorm gerealiseerd, als eerste onderdeel van de Westelijke Tuinsteden. Het is in veel opzichten een overgangsvorm tussen vooroorlogse vernieuwingen en latere onderdelen van de Westelijke

Gemeente Amsterdam Bureau Monumenten & Archeologie

Tuinsteden als Slotervaart en Osdorp waar de karakteristieke standaardisering van de jaren zestig al zichtbaar wordt. Dit is ook voor de bescherming een belangrijk gegeven. Het Van Eesteren Museum sluit goed aan bij het beschermd gezicht rond de tuindorpen in Amsterdam Noord die met name in de jaren twintig zijn gebouwd. Zo ontstaat langzamerhand een aantal beschermde gezichten die met elkaar een representatief beeld geven van de ontwikkelingen in de Amsterdamse woningbouw.

Ontstaan en ontwikkeling Het ontwerp dat op 7 juli 1939 met een uitvoerige toelichting in het Gemeenteblad werd gepubliceerd, vormt eigenlijk een hoofdstuk in een lange geschiedenis. De eerste schets dateert uit juni 1936 (afbeelding 1). De verkaveling was toen nog niet veel meer dan een schema, maar het Van Eesteren Museum is al in hoofdlijnen herkenbaar. De Burgemeester Vening Meineszlaan en de Burgemeester Eliasstraat vormen een groenstrook die als wandelroute naar de Sloterplas voert en tevens een verbinding vormt met Bos en Lommer. Ook het Gerbrandypark stond van begin af aan op de kaart. De Burgemeester De Vlugtlaan, aansluitende op de Bos en Lommerweg en de Hoofdweg werd al wel beschouwd als een belangrijke secundaire verkeersroute en waarschijnlijk ook als winkelstraat maar dit is in de legenda nog niet aangegeven. De bebouwing aan de zuidzijde van de De Vlugtlaan bestaat uit een reeks stroken met vier bouwlagen haaks op de weg, geheel conform de beginselen van De organische woonwijk in open bebouwing. De noordzijde kreeg een geheel ander aanzien, hier werd in feite een straatwand gevormd, met korte blokjes, vier lagen hoog, evenwijdig aan de De Vlugtlaan. In de legenda vermeldt men dat het woningen voor de middenstand waren, waarschijnlijk met winkels op de begane grond , maar die worden niet aangegeven. Op een 'voorlopig schetsplan' uit 1937 is de verkaveling nader uitgewerkt (afbeelding 2). Men heeft de abstracte reeks stroken met vier bouwlagen aan de zuidzijde van de De Vlugtlaan een meer conventioneel karakter gegeven, met binnentuinen en koppen aan de straatzijde. Het is een plankaart zonder legenda maar gezien de latere ontwikkelingen mag verondersteld worden dat deze kopbebouwing een winkelfunctie werd toegedacht. De blokken met vier bouwlagen aan de noordzijde hebben plaats gemaakt voor strookjes laagbouw evenwijdig aan de as van de weg. Deze wijzigingen geven aan dat nog gezocht werd naar het toekomstige beeld van de Burgemeester De Vlugtlaan. Daarbij speelden waarschijnlijk tal van overwegingen een rol, bij de Afdeling Stadsontwikkeling werd bijvoorbeeld een discussie gevoerd over winkelstraten en winkelpleinen. C. van Eesteren, de hoofdontwerper van de afdeling, was de mening toegedaan dat winkelstraten voor Amsterdam meer passend zijn. Ook de bezonning speelde waarschijnlijk een rol, de blokken met vier bouwlagen aan de noordzijde van de De Vlugtlaan waren bijvoorbeeld niet gunstig voor de achterliggende laagbouwwijk. Tenslotte werd natuurlijk ook nagedacht over het beeld van de De Vlugtlaan. Dit was in 1936 nog erg abstract maar op de plankaart uit 1937 is al aangegeven dat de kruising van de Burgemeester Fockstraat en de Burgemeester De Vlugtlaan ruimtelijk een bijzonder karakter zal krijgen. De twee hoge blokken die Arthur Staal later zou bouwen aan de zuidzijde van de De Vlugtlaan zijn duidelijk bedoeld als accent. De kaart behorende bij het vastgestelde bestemmingsplan van 1939 (afbeelding 3) komt in grote lijnen overeen met het 'voorlopig schetsplan' uit 1937. De verkaveling van de laagbouwwijk tussen de Burgemeester Vening Meineszlaan en de Burgemeester De Vlugtlaan is nader uitgewerkt conform een bebouwingswijze die al eerder was toegepast door de Woningdienst in Amsterdam Noord. Deze bestaat uit een stempeltje met drie of vier rijtjes woningen die aan een voetpad zijn gesitueerd, deze staan haaks op een noordzuid gerichte woonstraat met een langere strook woningen. Deze langere stroken zijn na de oorlog uitgevoerd als duplexwoningen. Een opmerkelijke wijziging ten opzichte van 1937 was de

2

Gemeente Amsterdam Bureau Monumenten & Archeologie winkelfunctie die werd toegedacht aan het deel van de Burgemeester Fockstraat ten noorden van de De Vlugtlaan. Ook langs de De Vlugtlaan waren aan beide zijden winkels gedacht, aan de noordzijde in laagbouw. De complexe configuratie van strokenbouw in vier lagen met winkels in de koppen aan de zuidzijde van deze laan is nauwkeurig in kaart gebracht, met legenda die duidelijk maakt wat precies de bedoeling was. De reeks stroken werd aan de straatzijde afgesloten met winkels in laagbouw die aan de achterzijde bevoorraad konden worden via een overbouwd straatje. Bij de hoek met de Burgemeester Fockstraat zijn twee blokken met winkels en drie woonlagen gesitueerd die vrij staan van de achterliggende strokenbouw. Na de oorlog is het ontwerp van 1939 in gewijzigde vorm uitgevoerd (afbeelding 4), maar dit werd niet geregeld met een formele wijziging van het goedgekeurde bestemmingsplan. Klaarblijkelijk beschouwde men de veranderingen in het bebouwingsplan, die tamelijk ingrijpend waren, niet als zo zwaarwichtig dat de lange procedurele weg van het bestemmingsplan andermaal doorlopen moest worden. De verkaveling van de laagbouwwijk, met het stempeltje van de Woningdienst, werd niet gewijzigd, maar de laagbouw met winkels langs de noordzijde van de De Vlugtlaan verdween geheel van de kaart. Deze moest plaats maken voor een reeks portieketageflats in systeembouw, ontworpen door J.F. Berghoef. Hierdoor kreeg het straatbeeld voor de derde keer een totaal ander aanzien. De redenen hiervoor waren waarschijnlijk zowel van praktische als esthetische aard. De systeembouw werd door de Rijksoverheid gestimuleerd met extra premies en dat was natuurlijk aantrekkelijk. Daarnaast kon een verkeerstechnische verbetering doorgevoerd worden door het aantal kruisingen van woonstraten met de De Vlugtlaan sterk te beperken. De systeembouw vormde ook een bijzonder esthetisch element in het straatbeeld. De betonnen gevelelementen, de stalen kozijnen, en de strakke maatvoering gaven deze woningblokken een uitgesproken zakelijk karakter dat contrasteert met de meer traditionele vormentaal van de achterliggende laagbouwwijk. Van Eesteren heeft dit ongetwijfeld beschouwd als een aanwinst. Ook de bebouwing aan de zuidzijde van de De Vlugtlaan kreeg tenslotte definitief gestalte. De compositie van de reeks stroken met winkels aan de straatzijde was verfijnd door meer variatie te brengen in de lengte van de stroken. Zo ontstond een symmetrische compositie die, hoewel ontworpen door verschillende architecten, beschouwd kan worden als een groot geheel, een superbouwblok, met binnenstraten en binnentuinen, geopend naar de zijde van het park en gesloten aan de noordzijde. De afsluitende bebouwing met winkels langs de De Vlugtlaan bestond uit drie delen, twee hoge blokken met vier woonlagen boven winkels ter weerszijden van de Burgemeester Fockstraat die geflankeerd werden door twee lagere stroken bebouwing. De twee hogere blokken maakten deel uit van een groter architectonisch geheel, ontworpen door Arthur Staal, dat gestalte geeft aan de kruising van de De Vlugtlaan en de Burgemeester Fockstraat. Deze kruising is op bescheiden wijze verwijd tot een pleinachtige ruimte door het bouwblok in de noordoost hoek schuin te plaatsen. Dit verklaart ook de op het eerste gezicht wat merkwaardige situering van de stroken van Berghoef, namelijk om en om evenwijdig aan het schuin geplaatste blok van Staal. De verschillende ontwerpstadia van het 'Van Eesteren Museum' laten zien dat Van Eesteren lang heeft gezocht naar een evenwichtige compositie. De schets uit 1936 was een eerste confrontatie tussen het programma van eisen en de beginselen van een rationele verkavelingswijze. Dit abstracte beeld veroorzaakte enige onrust in ambtelijke kring, maar het werd in de loop der tijd genuanceerd. De laagbouw met het stempeltje van de woningdienst bood Van Eesteren niet veel vrijheid maar hij slaagde erin om met de bebouwing langs de Burgemeester De Vlugtlaan een stedenbouwkundig plan te maken dat in zijn ruimtelijke complexiteit doet denken aan zijn prijsvraagontwerp voor Unter den Linden in Berlijn dat in

3

Gemeente Amsterdam Bureau Monumenten & Archeologie

1925 bekroond werd. Zo is een woonwijk ontstaan die een representatief beeld geeft van de ontwikkelingen in de stedenbouw tussen 1920 en 1950. Het streven naar eengezinswoningen in een groene omgeving, dat voor de Woningdienst van primaire betekenis was, sluit bijna naadloos aan op een meer stedelijke visie, met gestapelde bouw en winkels langs een hoofdstraat. Met het opspuiten van de bouwgrond voor het Van Eesteren Museum werd een aanvang gemaakt in maart 1949. Het Museum valt vrijwel exact samen met Buurt A, het eerste deel van Tuinstad Slotermeer dat gerealiseerd werd. Alleen de vijf strookjes middenstandswoningen tussen de Vening Meineszlaan en het Arthur Meerwaldtpad vallen binnen het Museum maar buiten Buurt A. Op 1 december 1951 werd de grond bouwrijp verklaard en kon de eerste paal geslagen worden op de hoek van de Prof. Oranjestraat en de Wolter Brandligtstraat. Op 1 september 1952 kwamen de eerste eengezinswoningen gereed, aan de Harry Koningsbergerstraat. Op een luchtfoto uit juni 1952 is te zien dat ook de bebouwing langs de Burgemeester De Vlugtlaan al in een gevorderd stadium verkeerde.

Bebouwingskarakter Zoals blijkt uit de beschrijving van het stedenbouwkundig ontwerp bestaat het Museum voor een deel uit eengezinswoningen en voor een deel uit gestapelde bouw. De gestapelde bouw is geconcentreerd langs de Burgemeester De Vlugtlaan. De Afdeling Stadsontwikkeling hanteerde het principe dat eengezinswoningen en gestapelde bouw niet gemengd kunnen worden. Langs de Vening Meineszlaan en de Harry Koningsbergerstraat zijn een aantal middenstandswoningen gebouwd die zich architectonisch duidelijk onderscheiden van de massawoningbouw. In de noordwest hoek van het Museum is een bijzonder complex bejaardenwoningen gesitueerd, ontworpen door Aldo van Eyck en Jan Rietveld. Buurt A telde twee scholen voor lager onderwijs en een kleuterschool. De kleuterschool aan de Harry Koningsbergerstraat verkeert nog vrijwel in originele staat. De Slotermeerschool, aan de Burgemeester Fockstraat, is deels met hedendaagse materialen gerenoveerd, maar verkeert voor het overige in redelijk gave staat. De lagere school in de zuidwest hoek van Buurt A, aan de Burgemeester Eliasstraat, is ingrijpend verbouwd. De architectuur van de duplexwoningen en de eengezinshuizen waarmee het stempeltje van de Woningdienst is bebouwd, heeft een traditioneel karakter, met muren van metselwerk en zadeldaken die belegd zijn met pannen. De kozijnen met dubbel glas hebben het beeld van deze architectuur geen goed gedaan. De architectonische kwaliteit van de systeembouw van Berghoef aan de noordzijde van de Burgemeester De Vlugtlaan is in het bovenstaande reeds genoemd. Een aantal blokken verkeert nog in originele of vrijwel originele staat, enkele andere blokken zijn ingrijpend gerenoveerd. Hierdoor is de architectonische eenheid van de reeks deels verloren gegaan, maar de bijzondere stedenbouwkundige structuur is nog duidelijk herkenbaar. Het grote stedenbouwkundige ensemble aan de zuidzijde van de De Vlugtlaan is door verschillende architecten met uiteenlopende architectuuropvattingen gebouwd. Het is dus nooit een architectonische eenheid geweest, zoals de Sloterhof, maar er is wel een bijzonder architectonisch ensemble ontstaan. Ook hier zijn enkele blokken ingrijpend gerenoveerd, maar de stedenbouwkundige gedachte die ten grondslag heeft gelegen aan het geheel is nog duidelijk herkenbaar. Het door Arthur Staal ontworpen winkelplein op de hoek van de De Vlugtlaan en de Burgemeester Fockstraat vormt een ensemble dat in de lange doorgaande verkeersstraat een rustpunt biedt voor de ruimtelijke beleving van de voetganger. Zoals uit de planontwikkeling blijkt, heeft Van Eesteren beide zijden van de De Vlugtlaan altijd als een eenheid beschouwd. Men zou zelfs kunnen zeggen dat Buurt A, het Van Eesteren Museum, een uiterst evenwichtige eenheid vormt van verschillende ruimtelijke eenheden. Het superblok aan de zuidzijde van de De Vlugtlaan heeft een uitgesproken

4

Gemeente Amsterdam Bureau Monumenten & Archeologie stedelijk karakter, met het Gerbrandypark als bijpassend grootstedelijk groen, terwijl de open reeks stroken van Berghoef aan de noordzijde de overgang vormt naar de kleinschalige stedelijke ruimte rond de stempeltjes laagbouw die nog aan een tuindorp doet denken. Het bijzondere complex bejaardenwoningen en de blokjes middenstandswoningen langs de groenzone die de buurt ten noorden van de De Vlugtlaan omsluit, hebben bijna het karakter van een villawijk. Met name het profiel van de Burgemeester Vening Meineszlaan vormt een stedenbouwkundige bezienswaardigheid. Het deel tussen de Ringbaan en de Burgemeester Fockstraat loopt evenwijdig aan een groenstrook die aan de zuidzijde begrensd wordt door kleine maar tamelijk hoge blokjes woningen. Ten westen van de Burgemeester Fockstraat krijgt het profiel een ander karakter: de bebouwing is naar de straat geschoven en heeft een meer horizontaal karakter, de groenstrook met het Arthur Meerwaldtpad ligt achter deze bebouwing maar is goed zichtbaar tussen de strookjes woningen door. Het geheel wordt gecompleteerd door een monumentale laanbeplanting.

Nadere typering van de te beschermen waarden Het beoogde beschermd gezicht vormt een onverbrekelijk stedenbouwkundig geheel. Het is opgebouwd uit verschillende eenheden die elk een karakteristieke ruimtelijk kwaliteit hebben. De basis van dit geheel wordt gevormd door het verkavelingsplan dat in 1952 is gepubliceerd door het Gemeentebestuur van Amsterdam in de brochure Tuinstad Slotermeer (zie afbeelding 4). Elke wijziging in dit ontwerp zal afbreuk doen aan de historische waarde van het Van Eesteren Museum. Dit verkavelingsplan heeft driedimensionaal gestalte gekregen in straatprofielen en aanpalende bouwwerken. Het architectonische beeld van vrijwel alle bouwwerken is verstoord door renovaties, maar de oorspronkelijke bebouwing is nergens gesloopt. Het zou nog mogelijk zijn om het beeld van Buurt A uit de jaren vijftig te herstellen, het Museum zou daardoor op de lange termijn een internationale bezienswaardigheid kunnen worden. Een gaaf stadsbeeld, en daar gaat het om in een beschermd gezicht, veronderstelt een eenheid tussen de verschillende schalen. De grote schaal van het verkavelingsplan, dat uitsluitend rooilijnen en bebouwingshoogten aangeeft, gaat gaandeweg over in de detaillering van een bouwwerk. Dat geldt niet alleen voor de maar ook voor het Van Eesteren Museum. De straatprofielen vormen de overgang tussen stedenbouw en architectuur. De stedeling oriënteert zich eerst op een buurt, met een bus- of tramlijn in die richting, vervolgens op een straat, en tenslotte komt ook het architectonische detail in beeld. De oorspronkelijke profielen in het Van Eesteren Museum zijn redelijk goed behouden gebleven. Wel is de oorspronkelijke bestrating van gebakken klinkers vervangen door ander materiaal. Ook de parkeerhavens in de woonstraten kwamen in het oorspronkelijke profiel niet voor. De parkeerdruk in het Museum is buitensporig groot omdat langparkeerders hier nog altijd gratis kunnen parkeren. De boombeplanting in de straten is vrijwel overal behouden gebleven, het verdient aanbeveling om de nodige zorg te besteden een deze bomen. Het profiel van de groenzone langs de Vening Meineszlaan, het Arthur Meerwaldtpad en de Burgemeester Eliasstraat kan zonder meer als zeer bijzonder worden aangeduid en is van groot belang voor de historische waarde van het beschermd gezicht. De forse boombeplanting vormt een essentieel onderdeel van dit profiel. Het Gerbrandypark was bedoeld als groene buffer tussen het noordelijk deel van Tuinstad Slotermeer met de De Vlugtlaan als centrale verkeersroute, en het zuidelijk deel waarin de Burgemeester Roëllstraat domineert. De inrichting van het park is sober en beklemtoont de lengte-as, evenwijdig aan de lange zichtlijn over de Van Tienhovengracht.

Conclusie

5

Gemeente Amsterdam Bureau Monumenten & Archeologie

Resumerende kan gesteld worden dat het beschermd gezicht een goed beeld geeft van de stedenbouwkundige ontwikkelingen tussen 1920 en 1950. De uitgebalanceerde opbouw van het geheel, omringd door een ruim gedimensioneerde groenzone, is karakteristiek voor het functionalisme dat in die periode toonaangevend was. De Afdeling Stadsontwikkeling heeft een ontwerp gemaakt waarin de beginselen van De organische woonwijk in open bebouwing volledig tot uitdrukking komen. Scholen en winkels zijn zorgvuldig en overeenkomstig programmatische eisen gesitueerd. De laagbouw vertegenwoordigt binnen de buurt een karakteristiek woonmilieu met een bijzondere verkaveling en zorgvuldig gedetailleerde straatprofielen. De middenstandswoningen vormen temidden van de laagbouw een bijzonder architectonisch gegeven dat duidelijk herkenbaar is, veranderingen in het architectonische beeld zijn daarom hoogst ongewenst. De dakopbouw op een van de strookjes tussen de Burgemeester Fockstraat en de Burgemeester Eliasstraat is al een buitengewoon hinderlijke verstoring. De gestapelde bouw ter weerszijden van de De Vlugtlaan vormt een opmerkelijke stedenbouwkundige compositie. Het a-symmetrische profiel geeft deze straat een bijzonder karakter dat van evident belang is voor de historische kwaliteit van het Van Eesteren Museum als geheel. De reeks stroken in systeembouw aan de noordzijde biedt een karakteristiek jaren vijftig beeld, terwijl het superblok aan de zuidzijde gekwalificeerd kan worden als een ontwerp dat op een verrassende wijze herinnert aan het werk van Van Eesteren uit de jaren twintig. Wellicht ten overvloede moet in dit verband nog eens op de naamgeving van het beschermd gezicht gewezen worden. Het Van Eesteren Museum vormt een mijlpaal in de geschiedenis van de moderne stedenbouw. De basis voor zijn internationale faam als ontwerper werd gelegd met het prijswinnende ontwerp voor Unter den Linden in 1935, vijf jaar later werd hij voorzitter van de CIAM. Al deze ervaringen kregen tenslotte hun neerslag in het plan voor Tuinstad Slotermeer en daarmee werd ook de basis gelegd voor de ontwikkeling van de naoorlogse woonwijk in Nederland. Het beschermd gezicht vraagt met name om een zeer zorgvuldig beheer van de openbare ruimte. De oorspronkelijke detaillering is kwetsbaar. In de laagbouwwijk dient het ontstaan van gesloten erfafscheidingen met kracht te worden tegengegaan. De inrichting van de tuinen wordt sterk beïnvloed door de bewoning. Bij de duplexwoningen maken de voortuintjes een onverzorgde indruk. Het verdient aanbeveling om deze halve woningen samen te voegen tot eengezinswoningen. Betaald parkeren zou het beeld van de woonstraten waarschijnlijk aanmerkelijk verbeteren. Ook in het deel van de buurt met hoogbouw is de druk op de openbare ruimte groot. De portieketageflats worden nog altijd zeer intensief bewoond door grote aantallen mensen. Woningverbetering en renovatie hebben over het algemeen met de bijbehorende grove detaillering geen gunstige invloed gehad op het architectonische beeld. Deze schade kan helaas niet op korte termijn hersteld worden. Het zou een interessant experiment zijn om een strook duplexwoningen te verbouwen tot eengezinswoningen en tegelijkertijd het oorspronkelijke beeld te herstellen. Wellicht leidt dit tot een resultaat dat niet alleen esthetisch maar ook sociaal een toekomstperspectief biedt voor het Van Eesteren Museum. In elk geval is het noodzakelijk om voor de bebouwing in het beschermd gezicht een plan op te stellen, uiteraard in overleg met de woningbouwverenigingen. Alleen met hun medewerking kan het streven naar behoud en misschien ook herstel concreet gestalte krijgen. Tot slot verdient het aanbeveling een aantal zorgvuldig geselecteerde bouwwerken tot gemeentelijk monument te verklaren, om zo enige ankerpunten in het stadsbeeld te creëren.

6

Gemeente Amsterdam Bureau Monumenten & Archeologie

Afbeelding 1 ‘Voorlopige schets met schematische woningbouwverdeeling’, Slotermeer, 1936

Afbeelding 2 ‘Voorlopig schetsplan’, Slotermeer, 1937

7

Gemeente Amsterdam Bureau Monumenten & Archeologie

Afbeelding 3 ‘Tuinstad Slotermeer’, 1939

8

Gemeente Amsterdam Bureau Monumenten & Archeologie

Afbeelding 4 Gewijzigde plan Slotermeer (Tuinstad-Slotermeer)

9