<<

Amsterdam

De Westelijke Tuinsteden van - , , Slotervaart, , en Westlandgracht - zijn gelegen rond de Sloterplas, en grotendeels ten westen van de ringweg A10, ten zuiden van de Haarlemmerweg en ten noorden van recreatieplas De Nieuwe Meer. De wijken vormen het westelijk deel van de uitbreiding van de stad volgens het Algemeen Uitbreidingsplan uit 1934 van de stedenbouwkundige Cornelis van Eesteren. De uitvoering van het AUP begon in1951 met Slotermeer. Het geselecteerde gebied ligt ten westen van de ringspoorbaan en omvat het oostelijk deel van Slotermeer, het grootste deel van Slotervaart, de Sloterplas en het Sloterpark en enkele aanliggende gebieden als de Wijsgerenbuurt en Torenwijck. Een deel van de tuinstad Slotermeer is in 2007 uitgeroepen tot het beschermd gemeentelijk stadsgezicht "Van Eesteren". De Westelijke Tuinsteden zijn vormgegeven volgens de principes van de wijkgedachte en de tuinstad, bekend geworden via de CIAM- congressen in de jaren dertig en vijftig van de twintigste eeuw. Het AUP ging uit van een lobbenvormige uitbreiding van Amsterdam, op basis van functiescheiding en een open verkavelingsstructuur. Tussen de bebouwingsvlakken liggen groene scheggen. Het groen is hiërarchisch opgebouwd, doorlopend van landschap, Sloterpark, parkstrook, groenstrook, hof, eindigend bij de privé-tuin. De parkstroken scheiden de afzonderlijke tuinsteden en verbinden ze tegelijkertijd. De infrastructuur kent een soortgelijke hiërarchische opzet van autoweg, stadslaan, wijkweg, buurtstraat, woonstraat en stoep met bijbehorende beplantingsprincipes. Straatprofielen zijn asymmetrisch van opbouw. Daarnaast zijn de buurten en wijken geleed door een watersysteem van singels en vaarten. De buurten zijn zo opgebouwd dat ze ieder hun eigen voorzieningen (winkels, scholen, kerken, gezondheidszorg, sport en recreatie) hadden en daarnaast een goede verbinding met de via fietsroutes, autowegen en openbaar vervoer. Kerken en scholen staan niet in een zichtas, maar zijn bakens in een landschap van woningen en groen. Winkels zijn vooral geclusterd aan wijk- (soms buurt-) pleinen (Slotermeer en Geuzenveld, Slotervaart) of in winkelcentra (Osdorp), met winkelstraten als aanlooproutes. Pleinen zijn geen verkeersknooppunten, maar liggen ernaast ter verruiming van de gebruiksmogelijkheden. Markante hoogbouw is gesitueerd aan de noordzijde (schijfvormige flats) en aan de zuidzijde (woontorens) van de Sloterplas. En ook langs de radiale, op taluds gelegen hoofdverkeerswegen en bij de ringspoorbaan: bijvoorbeeld Sloterhof van J.F. Berghoef (Cornelis Lelylaan) en de Westereindflat van Jan Rietveld (Haarlemmerweg). De overige woonbebouwing bestaat uit middelhoge etagebouw, veelal langs stadslanen en wijkwegen, en laagbouw erachter. De buurten zijn herkenbaar aan hun eigen verkavelingspatroon. Aan deze verscheidenheid is de zoektocht van de afdeling Stadsontwikkeling naar een goede ruimtewerking en variatie van de open bebouwing af te lezen. De in de oorlog ontwikkelde open hofvorm is veelvuldig toegepast: twee gespiegelde haken, zowel in laag- als in middelhoogbouw. Afhankelijk van het stratenbeloop en de bezonning zijn het haakse of niet-haakse hoeken. In Slotervaart zien we hoven met variaties in pootlengte en haken gecombineerd met losse stroken, maar er zijn ook vrijere verkavelingsvormen. Zo is in Slotermeer de V- vormige verkaveling geïntroduceerd en de kamvorm, bestaande uit een strook met dwarsstrookjes (bijvoorbeeld aan de Burgemeester de Vlugtlaan). Hoewel aan de uitvoering vele architecten hebben meegewerkt, is de architectonische vormgeving van de gebouwen overwegend modern, in baksteen of systeembouw, veelal met platte of flauw hellende daken. De uitstraling is sober en zorgvuldig, maar soms door latere ingrepen aangetast. Bakstenen complexen van de Bossche Schoolarchitecten Evers en Sarlemijn aan de De Vlugtlaan staan tegenover het experimentele Airey-systeembouw van de traditionalist Berghoef en woningblokken van de gematigde modernist A. Staal. Eveneens opvallend is het Bluebanddorp van F. van Gool, waarvan het zaagtandmotief van de rooilijn de panden een individueel karakter geeft met privacy voor de bewoners. Naast de architectonische en stedenbouwkundige vormgeving spelen ook de sociaal-maatschappelijke en culturele context een rol. Door de opbouw van de buurten en wijken wilde men een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het individu, het gezin en de verschillende gemeenschappen. De oude, chaotische stad met slechte woningen maakte plaats voor licht, lucht en ruimte, voor een gezonder individu en een op ontplooiing gerichte gemeenschap.

In de Westelijke Tuinsteden is het gedachtegoed van CIAM voor het eerst in Nederland op grote schaal toegepast. Hierbij zijn vernieuwende stedenbouwkundige en architectonische principes gehanteerd, die braken met de traditionele stedenbouw gebaseerd op het gesloten bouwblok met doorlopende straatwanden. Compositiekenmerken van die nieuwe stedenbouw waren: een sterke relatie tussen bebouwde en onbebouwde ruimte (tussen gebouwen en groen, water en infrastructuur), de positie van bijzondere bebouwing in het groen, de herhaling van bebouwingselementen en de afwisseling in bouwhoogten. Deze kenmerken zijn grotendeels nog herkenbaar en in samenhang aanwezig.

Versie 16/3/2013