<<

W. Wertheim Een vergeten pionier van het Indonesisch ontwaken. Naar aanleiding van: Pramoedya Ananta Toer, Sang Pemula

In: Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde 142 (1986), no: 4, Leiden, 453-469

This PDF-file was downloaded from http://www.kitlv-journals.nl

Downloaded from Brill.com09/29/2021 11:10:27AM via free access W. F. WERTHEIM

EEN VERGETEN PIONIER VAN HET INDONESISCH ONTWAKEN NAAR AANLEIDING VAN: PRAMOEDYA ANANTA TOER, SANG PEMULA, 1985.

1. In de houding van het Nederlands koloniaal bewind tegenover het opkomend Indonesisch nationalisme viel van het begin af een duidelijke ambivalentie te onderkennen. Niemand die deze ambivalentie pregnan- ter heeft getekend dan de jurist mr. P. H. Fromberg. In een artikel in De Gids van 1914 over de 'De Inlandsche beweging op Java' vergeleek hij de houding van Gouverneur-Generaal Idenburg met die van Tartarin, de opsnijer die een ambivalente mengeling vertoont van Don Quixote en Sancho Panza, uit de bekende roman van Alphonse Daudet. Deze Tartarin keerde, na een reis door Noord-Afrika, terug in zijn geboorte- dorp Tarascon in de Provence, aangegaapt door zijn dorpsgenoten - want een kameel liep gedwee achter hem aan! Geruststellend en trots riep hij de verbaasde omstanders toe: 'C'est mon chameau!' Maar een eindje verderop werd de kameel balsturig en dreigde schade aan te richten in de velden. De boeren vroegen Tartarin angstig: 'Is die kameel van jou?' Tartarin ging hem toen met stenen gooien en riep verontwaar- digd: 'Mais non, pas du tout!' Zo was het ook met de houding van de regering tegenover de sinds kort opgerichte , schrijft Fromberg. In een circulaire uit 1913 verklaarde zij: 'deze ontwaking van het zelfbewustzijn bij den Inlander behoeft geen grond op te leveren voor wantrouwen en bezorgdheid; inte- gendeel, zij moet worden beschouwd als het eerste resultaat van de sedert jaren gedane pogingen tot opheffing van de Inlander, als de onmisbare eerste stap in de richting der ontwikkeling.' 'Oui, c'est mon chameau.' Maar werd de Sarekat Islam ongezeggelijk, maakte hij bokkesprongen, en schreef de Europese pers vinnig dat SI moest worden uitgelegd als Salah Idenburg (de schuld van Idenburg), dan verkondigde de regering: 'Alle buitensporigheden moeten worden tegengegaan en zoo noodig met kracht worden onderdrukt'. 'Est-ce que ce chameau est a vous?' 'Non, non, pas du tout!'1 Toch luidde de visie van Fromberg op de houding van de regering, kort samengevat, aldus:

Downloaded from Brill.com09/29/2021 11:10:27AM via free access 454 W. F. Wertheim

'dat deze volksbeweging, deze poging tot volksemancipatie, niet, gelijk de traditie zou medegebracht hebben, als een "wijd vertakte samenzwering" of als een uiting van "oplaaiend fanatisme" on- derdrukt of doodgedrukt is geworden. Integendeel is de Indische regeering, ingelicht door mannen als Hazeu en Rinkes, haar met sympathie tegemoet getreden.' En tot nu toe is dit de overheersende visie gebleven van de historici, die zich met de Sarekat Islam beweging bezighouden. Deze lijn zet zich tot vandaag toe voort: in het inleidend hoofdstuk tot zijn recent Amster- dams proefschrift over de beginjaren van de Sarekat Islam schrijft Korver: 'De voor dit onderzoek meest waardevolle delen van het ge- bruikte bronnenmateriaal zijn de rapporten van de adviseurs voor Inlandse zaken, D. A. Rinkes en G. A. J. Hazeu. . . . Deze per- sonen behoorden ... tot de voorstanders der ethische politiek. Zij stonden derhalve welwillend tegenover een emancipatiebeweging als de Sarekat Islam, die ookrnaar opheffing van de Indonesische bevolking streefde . . . Hun rapporten geven dan ook een indruk van grote kennis van zaken en objectiviteit. Het beeld dat in de komende bladzijden van de Si-beweging zal worden gegeven is tot op grote hoogte hun beeld van de beweging.' (Korver 1982:16.) Een heel ander beeld van de rol van de Indische regering in de begin- jaren van de Sarekat Islam, onder de landvoogdij van Idenburg, rijst op uit een kort geleden in druk verschenen belangrijke historische studie van de hand van de Indonesische romanschrijver Pramoedya Ananta Toer.2 Speciaal Dr. Rinkes komt er uit te voorschijn als de Tartarin de Tarascon, die stenen gooit naar de ongezeggelijke kameel - en pas wanneer hij het beest getemd heeft en er bovenop is gaan zitten, aait hij hem over zijn kop en verkondigt vol trots: 'Oui, c'est mon chameau!'.

2. De studie van Pramoedya Ananta Toer is een biografie van een belangrijke, maar weinig bekende figuur uit het begintijdperk van de Indonesische nationale beweging: de journalist Raden Mas Tirto Adhi- soerjo. In de meeste geschiedenisboeken over de nationalistische bewe- ging in Nederlands-Indië in het begin van deze eeuw - zo ook in de Amsterdamse dissertatie van Korver over de Sarekat Islam - wordt zijn naam alleen terloops vermeld als oprichter van een Islamistische han- delsvereniging in Batavia of Buitenzorg, die min of meer als een voor- loper kan worden beschouwd van de in 1912 opgerichte Sarekat Islam. Iets uitvoeriger over hem was Robert van Niel in zijn The Emergence of the Modern Indonesian Elite, maar zijn biografische gegevens bevatten een aantal vergissingen.3 Mij is maar één studie bekend, waarin Tirto Adhisoerjo in een juist historisch kader wordt geplaatst: Heather Sutherland's The Making of a Bureaucratie Elite. Daarin wordt Tirto Adhisoerjo ook vermeld als oprichter, al in 1906, van de Sarekat Prijaji,

Downloaded from Brill.com09/29/2021 11:10:27AM via free access Pramoedya Ananta Toer, Sang Pemula 455

in zekere zin een voorloper van Budi Utomo; en vooral als een invloed- rijke journalist, met een uitgebreide lezerskring onder de lagere be- stuursambtenaren via zijn blad (Sutherland 1979:57-9). De biografie door Pramoedya Ananta Toer heeft in sterke mate het karakter van een goed gedocumenteerde poging tot rehabilitatie van Tirto Adhisoerjo; tevens maakt hij aannemelijk hoe het komt dat deze in de geschiedschrijving over de opkomst van het Indonesisch nationalisme in feite een 'non-person' is geworden, en ook onder de voortzetters van het Indonesisch nationalistisch streven een vrijwel vergeten figuur. De houding van de Nederlands-Indische regeerders — en misschien ook van vele traditionele Indonesische gezagsdragers - tegenover recalcitrante en onafhankelijke geesten onder de gekoloniseerden heeft hier alles mee te maken. In 1965 was Pramoedya met behulp van zijn studenten aan de Ureca- universiteit te Jakarta met zijn historisch onderzoek naar de levensloop van Tirto Adhisoerjo, en naar de koloniale samenleving omstreeks de eeuwwisseling, al een eind gevorderd — mede ten behoeve van de reeks historische romans, op de figuur van Tirto geïnspireerd. Maar de poli- tieke omwenteling van oktober 1965, en de daarop gevolgde gevangen- schap van Pramoedya gedurende 15 jaar (zonder enige vorm van proces) doorkruiste zijn projecten op een drastische manier - al heeft hij, steu- nend op zijn fenomenaal geheugen, tijdens de latere jaren van zijn gevangenschap de romanserie wel degelijk, eerst mondeling en daarna schriftelijk, kunnen voltooien. Maar de afwerking van de biografie van Tirto was, na Pramoedya's vrijlating eind 1979 uit het concentratiekamp in Buru, nog altijd aan tal van handicaps onderhevig — gewezen politieke gevangenen zoals Pramoedya worden door het Suharto-regime nog steeds als paria's behandeld en hebben geen vrijheid van beweging. Maar de grootste handicap voor dit werk was wel, niet alleen dat bij zijn gevangenneming in 1965 zijn boekerij en kartotheek met unieke histo- rische documentatie waren vernietigd, maar ook dat een aantal heel belangrijke tijdschrift-jaargangen, die hij vóór oktober 1965 tot zijn beschikking had en die zijn documentatie wezenlijk hadden kunnen aanvullen, verloren bleken te zijn gegaan en nergens ter wereld meer aanwezig bleken. Zo ontbreken twee complete jaargangen van Medan Prijaji, uit de jaren waarin dit van een weekblad in een dagblad was omgezet. Ondanks de hulp, die Pramoedya in de afgelopen jaren van verschillende kanten en vooral ook uit Nederland heeft ontvangen om de documentatie nog zo compleet mogelijk te maken, blijft de biografie hierdoor toch noodzakelijkerwijs gapingen vertonen. Niettemin is het uiteindelijk totstandgekomen manuscript Sang Pe- mula een bewonderenswaardige prestatie, die wel eens tot ingrijpende wijzigingen zou kunnen leiden in de gangbare visie op de opkomst van de nationale beweging in de periode na de eeuwwisseling.

Downloaded from Brill.com09/29/2021 11:10:27AM via free access 456 W. F. Wertheim

3. In een particuliere brief aan Abraham Kuyper schrijft Gouverneur- Generaal Idenburg op 1 juni 1913 over de Sarekat Islam: 'Een organi- satie die een heel volk zou omvatten, zou in de hand van een slecht doch bekwaam man een groot gevaar kunnen worden".4 Het lijkt mij heel aannemelijk dat Idenburg hiermee op één bepaalde figuur doelde: Ra- den Mas Tirto Adhisoerjo, de eigenlijke stichter van de Sarekat Islaml Idenburg's adviseurs waren er in geslaagd hem ervan te overtuigen, dat Tirto zulk een 'slecht doch bekwaam man' was. Van der Wal's bronnen- publikatie bevat tal van aanwijzingen in die richting.5 Het merkwaardige is, dat ten tijde van het bewind van Idenburg's voorganger, Gouverneur-Generaal Van Heutsz, Tirto Adhisoerjo in regeringskringen helemaal niet zo slecht stond aangeschreven. In zijn loopbaan had hij al een sterke neiging tot onafhankelijkheid getoond — zo had hij aanbiedingen voor ambtelijke betrekkingen, waarvoor hij op grond van zijn afkomst uit de regentenadel en westerse opleiding (een medische vakopleiding aan de Dokter Djawa School te Batavia, die hij niet afmaakte) voorbeschikt leek, steeds afgeslagen. En bij zijn journa- listieke werkzaamheid in het gewone spreek-Maleis had hij niet geaar- zeld op te komen voor slachtoffers van ambtelijke onrechtvaardigheid bedreven door hoge Europese ambtenaren. Maar tegenover het Ko- ninklijk Huis en diens vertegenwoordiger in de kolonie, de Gouverneur- Generaal, stond hij loyaal. En van die kant werden in het bijzonder zijn activiteiten ten bate van de vrouwenemancipatie gewaardeerd. Zo had het door hem uitgegeven, en mede onder redaktie van zijn vrouw staand, om de veertien dagen verschijnend, blad Poetri Hindia een schenking ontvangen van de Koningin-Moeder. Dit werd in de kop van het blad vol trots vermeld, evenals het feit dat de echtgenote van de Gouverneur- Generaal op het blad geabonneerd was. Maar met de komst van Gouverneur-Generaal Idenburg veranderde de sfeer. Tirto werd in 1910 vanwege een persdelict ('belediging' van een aspirant-controleur, die hij in zijn blad Medan Prijaji had beschul- digd van onrechtmatig optreden tegenover de dorpsbevolking) door de rechter voor twee maanden naar de Lampongs (Zuid-Sumatra) verban- nen.6 Op grond van zijn 'forum privilegiatum' vanwege zijn familierela- ties was zijn zaak berecht door de rechter voor Europeanen (Raad.van Justitie) en trad deze straf van verbanning in de plaats van vernederende dwangarbeid 'in of buiten de ketting' - in die jaren een gebruikelijke straf voor 'gewone Inlanders'. Tirto liet zich door deze ballingschap niet intimideren. Hij publiceerde een serie brieven uit de Lampongs over zijn ervaringen tijdens de twee maanden ballingschap, eerst in een ander blad, en liet ze daarna in Medan Prijaji herdrukken - daarin spaarde hij zijn kritiek op de misstanden, die hij in de Lampongs was tegengekomen, niet.7 Door zijn kritische publikaties kreeg hij, naast tal van bewonde- raars, nogal wat vijanden onder de bestuursambtenaren die hij aanviel, zowel van het Inlands als van het Europees bestuur (B.B. vertaalde hij

Downloaded from Brill.com09/29/2021 11:10:27AM via free access Pramoedya Ananta Toer, Sang Pemula 457 wel eens als 'Buaja Besar', grote boef!) - maar ook onder particulieren. In eerste instantie had Tirto, met de oprichting van Sarekat Prijaji, en met zijn weekblad Medan Prijaji, zich gericht op een ledenbestand en een lezerskring onder het lagere bestuurskorps. Maar toen de Sarekat Prijaji niet levensvatbaar bleek, kwam hij al spoedig tot de conclusie dat in feite de van de overheid onafhankelijke middenstand, de 'kaoem mardika', als de vooruitstrevende groep binnen de Indonesische samen- leving beschouwd mocht worden, op welke de hoop voor de toekomst van het volk gevestigd diende te zijn. In dit licht moeten wij ook Tirto's initiatief zien om in het jaar 1909 de Sarekat Dagang Islamiah (Het Islamitisch Handelsverbond) op te richten. De nadruk hierbij gelegd op de Islam kan verklaard worden uit de sterke oriëntatie op de Islam onder de Indonesische opkomende handelsmiddenstand. Maar Tirto bedoelde met deze vooruitstrevende 'kaoem mardika' niet alleen de inheemse middenstand: ook de vreemde oosterlingen (in die jaren nog officieel aangeduid met de term 'met inlanders gelijkgestel- den'), die bovendien nog onderworpen waren aan het discriminerende wijk- en passenstelsel, rekende hij, als mede-gekoloniseerden, tot de opkomende 'kaste' van middenstanders. Daarom lag het voor hem voor de hand ook een aantal ontwikkelde figuren uit de Indo-Arabische minderheid bij de oprichting en zelfs bij de leiding van de SDI te betrekken. Ook de Chinese handelaren zag Tirto niet als concurrenten, maar als potentiële bondgenoten. Vanaf de eeuwwisseling waren vooral veel jongere Chinezen in Indonesië sterk betrokken bij de Aziatische eman- cipatiestromingen en ideeën, die zich zowel uit China als uit Japan over de archipel verspreidden. Tirto was sterk getroffen door het initiatief van de Chinezen in Indonesië, die onafhankelijk van de regering scholen over de hele archipel oprichtten; maar ook had hij bewondering voor een grootscheepse boycot, die Chinese handelaren in Soerabaya, aan- gestoken door de revolutionaire geest, die vanuit China kwam over- waaien, tegen Europese bedrijven op touw zetten. Tirto toonde deze bewondering in zijn journalistieke werk, en wijdde zelfs een beschou- wing aan het bekende slachtoffer van dit type acties, de gehate Ierse rentmeester kapitein Boycott, wiens naam daarmee door zijn pachters vereeuwigd werd.

4. Het valt dus te begrijpen dat ook het Westerse bedrijfsleven in de kolonie de grote invloed van Tirto's journalistieke activiteit, vooral via Medan Prijaji met zijn oplage van 2000 exemplaren (een aantal dat in die jaren maar weinig Europese bladen in de kolonie bereikten), als een bedreiging ging zien. Terwijl in vroegere jaren verschillende bedrijven graag advertenties in Tirto's bladen en tijdschriften plaatsten en hem van papier en andere benodigdheden voorzagen en krediet verleenden, trokken ze inde jaren 1911-1912, toen Tirto als hoofdredacteur van een

Downloaded from Brill.com09/29/2021 11:10:27AM via free access 458 W. F. Wertheim

veel gelezen dagblad het toppunt van zijn invloed en aanzien als jour- nalist had bereikt, plotseling de klandizie in en weigerden het blad verder materiaal en kredietfaciliteiten te verschaffen. Ook in de kring van Indo-Europeanen had Tirto vijanden, zoals bleek toen de jonge journalist Dominique Berretty met een terreurgroep, die zich De Zweep noemde, Tirto eens in zijn redactiekantoor overviel, met de eis een bepaalde publikatie in te trekken - en toen Tirto weigerde, werd hij met een zweep bewerkt.8 Ook onder de Indonesische bestuursambtenaren maakte hij vijanden; vooral toen hij ter gelegenheid van de installatie van een pas benoemde patih in Bandoeng in 1910 een toespraak hield, waarvan de strekking was om te betogen dat de middenstanders, de 'kaoem mardika', in capaciteiten, beschavingspeil en intelligentie niet de minderen waren van de Javaanse aristocratie, die in de laatste tijd een duidelijke achter- uitgang in geestelijk niveau had getoond! 1912 werd voor Tirto een kritiek jaar. In de afgelopen jaren had hij, dronken van zijn successen, bepaald te veel hooi op zijn vork genomen, door naast het dagblad en het vrouwenblad ook nog te proberen enkele andere periodieken van de grond te krijgen.9 Hij had zijn mogelijkheden om in een koloniale samenleving als criticus van de overheid en haar dienaren op te treden, overschat, en toen hij eenmaal in de problemen raakte, bijvoorbeeld door zijn tijdelijke verbanning naar de Lampongs, kon hij zijn staf van medewerkers niet meer geheel in de hand houden, waardoor weieens artikelen verschenen, die hij met zijn grotere journa- listieke ervaring zou hebben tegengehouden. En ook zijn financiële positie werd steeds wankeler — en waarschijnlijk niet alleen door de boycot die hij ditmaal van de zijde van Westerse ondernemingen en banken moest ondergaan, maar stellig ook door eigen onervarenheid op economisch gebied. In de afgelopen jaren was Tirto wat al te royaal omgesprongen zowel met zijn werkkracht als met zijn hulp en juridische adviezen, die hij gratis placht te verstrekken. De Semarangse journalist S. de Vries, redacteur van het progressieve dagblad Locomotief, schreef over hem in een van de zeer schaarse necrologieën, die na zijn dood in 1918 verschenen: 'Wat tien, een honderdtal zijner landgenoten niet vermocht tot stand te brengen, deed Tirto Adi Soerja geheel zelfstandig, waar- bij hij over een verbazende werkkracht beschikte. Te allen tijde arbeidde hij aan den vooruitgang van zijn ras, doch de resultaten van zijn werk stelde hij ter beschikking van het algemeen, zoodat de overledene rijkdom niet heeft mogen kennen . . . Duizenden werden door hem geholpen ten koste van zich zelf, niet alleen geringe lieden doch ook radja's en prijajies en altijd bleek deze hulp niet vergeefs.' (De Vries 1919:88). Edelmoedig - maar dat was niet de manier om een onderneming zakelijk te leiden!

Downloaded from Brill.com09/29/2021 11:10:27AM via free access Pramoedya Ananta Toer, Sang Pemula 459

Maar een heel belangrijke rol bij zijn ondergang speelde ongetwijfeld ook de tegenwerking die hij nu ondervond van de kant van de overheid- en volgens Pramoedya's interpretatie ligt hierin de wortel van de cata- strofe, die hem van 1912 tot zijn vroegtijdige dood in 1918 te wachten stond.

5. Wij komen nu tot de beslissende fase in Tirto's leven: de oprichting in 1912 van de Sarekat Islam. De geschiedschrijvers vermelden Tirto Adhisoerjo met zijn Sarekat Dagang Islamiah (Verbond van Moslimse Handelaren) gewoonlijk alleen maar terloops in dit verband, maar be- schouwen Hadji Samanhoedi, een batikhandelaar uit Solo, als de eigenlijke oprichter. Maar bij Indonesische leiders uit die jaren of in de periode kort na Tirto's dood in 1918, zoals , Mas Marco Kartodikromo en Mohammad Hatta, was het geen punt van.twijfel dat de eigenlijke oprichter van de Sarekat Islam niemand anders was dan Tirto Adhisoerjo, en dat Samanhoedi oorspronkelijk alleen voorzitter was van de op Tirto's initiatief opgerichte lokale af- deling van de Sarekat Dagang Islamiah in Solo! Dit is ook de voor- stelling van zaken die, in een geheime brief van 11 augustus 1912, aan Gouverneur-Generaal Idenburg was gegeven door de Resident van Solo G. F. van Wijk.10 Maar in zijn brief aan de Gouverneur-Generaal van 24 augustus 1912, namens de Adviseur voor Inlandse Zaken Hazeu geschreven naar aanleiding van deze brief van de Resident van Solo, meent de Adjunct-Adviseur Dr. D. A. Rinkes de juistheid van de mededeling van de Resident 'met eenige beslistheid te kunnen ont- kennen'. Volgens Rinkes was de Sarekat Islam opgericht op initiatief van Javaanse handelaren in Solo, en was de bewering van Tirto dat hij de stoot tot de oprichting had gegeven, een voorstelling die berustte op 'allerlei verdraaiingen' (vgl. Van der Wal 1967:87). Het is deze voor- stelling van zaken door Rinkes, die de visie van het Nederlands-Indisch gouvernement op de ontstaansgeschiedenis is blijven beheersen, en die tot in het proefschrift van Korver onze geschiedschrijving is blijven domineren.11 Pramoedya wijst er op, dat in het bewuste advies van Dr. Rinkes een aantal feitelijke onjuistheden voorkomen. Niet alleen staat vast, dat Tirto Adhisoerjo al in 1911 vanuit Buitenzorg een propagandareis heeft gemaakt naar verschillende grote steden op Java, waaronder Solo — plaatsen die centra waren van inheems handelskapitaal — om er de oprichting van afdelingen van de Sarekat Dagang Islamiah te stimuleren. De afdeling Solo kwam onder leiding van Hadji Samanhoedi te staan, met wie Tirto al sedert jaren contact had. Bijzonderheden daarover berichtte ook Mohammad Hatta, die er ook op wees dat het in de bedoeling lag dat die vereniging een 'nationaal-democratisch' karakter zou krijgen. Het was ook Tirto die, aldus Hatta, al in november 1911 de statuten formuleerde voor de vereniging, die voortaan Sarekat Islam zou

Downloaded from Brill.com09/29/2021 11:10:27AM via free access 460 W. F. Wenheim komen te heten. Zou Dr. Rinkes werkelijk van deze feiten niet op de hoogte zijn geweest? Later in 1912 verstrekte Tirto aan Samanhoedi een mandaat om de leiding van de Sarekat Islam van hem over te nemen, omdat hij van plan was een grote propagandareis te maken, niet alleen over Java, maar ook naar andere delen van de archipel en zelfs naar het buitenland. In elk geval staat vast dat hij toen naar Kediri, Madioen en Soerabaja reisde om ook daar propaganda voor de vereniging te maken.

6. Maar het advies van Rinkes (namens Hazeu) van 24 augustus 1912 is ook om een andere reden opvallend. Ik volg nu even niet het betoog van Pramoedya, maar probeer op grond van onderzoek van oorspronkelijke bronnen de betrouwbaarheid van Rinkes' verslaggeving te toetsen. Niet alleen kan de schrijver van de brief, die ook in het verleden over de persoon van Tirto in negatieve zin had gerapporteerd, geen woorden genoeg vinden om het karakter van Tirto zo ongunstig mogelijk voor te stellen ('leugenachtige brutaliteit', 'imponerende oplichterstalenten', 'wankele geweten', 'notoire oplichter'). Maar terwijl de briefschrijver door informanten ('uit verschillende bron', zegt hij zelf) kennelijk vrij goed van de faits et gestes van Tirto op de hoogte werd gehouden, en ook vermeldt dat de executoriale verkoop van zijn boedel 'dezer dagen' zou plaats vinden en tevoren 'in de dagbladen geadverteerd stond' (Van der Wal 1967:91, 92), verzuimt Rinkes er aan toe te voegen dat twee dagen tevoren, op 22 augustus 1912, Tirto, waarschijnlijk krachtens een vonnis van de landraad (voor civiele zaken kon Tirto geen aanspraak maken op een 'forum privilegiatum') te Buitenzorg wegens schulden in gijzeling was gesteld! Zo groot was de afstand van Buitenzorg naar Batavia-ook met de toen beschikbare vervoermiddelen - niet, dat Rinkes van deze voor zijn advies toch héél wezenlijke ontwikkeling onkundig zal zijn gebleven! Evenmin vermeldt hij in zijn brief, dat al op 27 juli van dat jaar een strafproces tegen Tirto was aangespannen bij de Raad van Justitie te Batavia wegens 'laster door een verspreid drukwerk jegens twee ambte- naren, bij herhaling gepleegd', op grond van een voor enige Indone- sische bestuursambtenaren beledigend artikel in Medan Prijajivan meer dan een jaar tevoren (17 mei 1911). Het bevel van dagvaarding dateerde alweer van 22 augustus 1912. Op 24 december van datzelfde jaar werd Tirto veroordeeld 'tot straf van wegzending naar een oord van balling- schap voor den tijd van zes maanden' (de strafverzwaring wegens 'her- haling' sloeg op de veroordeling en verbanning naar de Lampongs in 1910).12 Zijn verbanning naar Ambon vond overigens pas plaats nadat Tirto uit zijn gijzeling in Buitenzorg was ontslagen - en uit een brief van de Procureur-Generaal bij het Hooggerechtshof aan de Gouverneur- Generaal weten wij, dat hij zich op 21 april 1913 nog steeds in Buiten- zorg in gijzeling bevond. Blijkbaar had geen van zijn verwanten, allen

Downloaded from Brill.com09/29/2021 11:10:27AM via free access Pramoedya Ananta Toer, Sang Pemula 461 bestuursambtenaren, zich geroepen gevoeld om hem door betaling van zijn schulden uit de gijzeling te bevrijden.13 Overigens bestond, aldus de Pocureur-Generaal in zijn brief, op dat moment de N.V. Medan Prijaji. waarvan Tirto directeur was, 'volgens zijn zeggen nog'. Een opmerking, die een merkwaardig licht werpt op Rinkes' mededeling aan de Gouverneur-Generaal eerst in een brief uit februari 1912 over "het failleren der betrokken Naamloze Vennoot- schap", en in zijn latere brief van 24 augustus 1912 datTirto's "vennoot- schap reeds lang in liquidatie was'! Als toch één functionaris van een eventueel faillissement op de hoogte had moeten zijn, was het wel de Procureur-Generaal bij het Hooggerechtshof - te meer daar faillisse- menten in de Staatscourant en in de pers werden gepubliceerd! Wijst de mededeling van de Procureur-Generaal, waarin hij zich opTirto's eigen mededelingen beroept, er niet op dat noch het door Rinkes beweerde faillissement van de N.V., noch de "liquidatie' ervan al vroeg in 1912, met de feiten klopte? En wat de politieke instelling van Dr. Rinkes betreft — uit een passage in een later, zeer uitvoerig, advies van Rinkes (van 13 mei 1913) over de Sarekat Islam kan enige twijfel worden geput, of hij evenveel begrip had voor de 'Inlandse beweging' als de toenmalige Adviseur voor Inlandse Zaken Hazeu en Gouverneur-Generaal Idenburg. Men moet het vol- gende zinnetje op het puntje van zijn tong proeven: 'Natuurlijk acht ik de beweging in haar geheel ook volstrekt niet toe te juichen; het zou veel aangenamer zijn geweest, voor den algemeenen toestand hier te lande, indien de S.I.lieden te Solo, Soerabaja en elders zich rustig hadden gehouden, en de inlanders niet tot inzicht van hetgeen zij hunne achteruitzetting noemen, waren gekomen.'14

7. Toen Tirto uit zijn ballingschap in de Molukken op Java terugkeerde, was hij geestelijk een gebroken man. Pramoedya meent in wat Tirto in 1912 en volgende jaren overkwam, een duidelijk patroon te kunnen onderkennen: volgens zijn interpretatie was het ook de bedoeling van Rinkes, Tirto uit de Indonesische samenleving volledig uit te schakelen, door ook zijn reputatie onder zijn landgenoten onherstelbaar aan te tasten. Hierbij is het, volgens mij, van ondergeschikt belang of Dr. Rinkes als Adjunct-Adviseur voor Inlandse Zaken zelfstandig optrad en alleen formeel zijn brieven namens de Adviseur Hazeu verstuurde, dan wel of hij in opdracht van de Adviseur - die ook geen gunstig oordeel over Tirto had -optrad. Daar Hazeu al in het begin van 1912 naast zijn adviseurschap tevens in de functie van Directeur van Onderwijs en Eredienst was benoemd, is het aannemelijk dat hij de 'Inlandse Zaken' vanaf dat jaar meer en meer aan zijn adjunct overliet, die hem ook spoedig — zij het tijdelijk tot Hazeu's terugkeer van Europees verlof— als Adviseur zou opvolgen. Het is óók van minder belang of Rinkes werke-

Downloaded from Brill.com09/29/2021 11:10:27AM via free access 462 W. F. Wertheim lijk overtuigd was van de juistheid van zijn berichtgeving, en daarbij mogelijk gemanipuleerd werd door informanten, die tot de persoonlijke vijanden van Tirto konden worden gerekend.15 In elk geval kon Rinkes bij zijn strategie gebruik maken van Tirto's grootste zwakte: een zekere zelfoverschatting (qui trop embrasse mal étreint), naast een volkomen gebrek aan ervaring in economische zaken, waardoor hij licht in de verleiding kon komen tot naar Westerse maat- staven inderdaad ernstig 'frauduleus' gedrag — een zwakte overigens die Tirto met nogal wat Indonesiërs, die zich in die jaren in de nationale beweging en journalistiek stortten, gemeen had! Belangrijker is, dat volgens Pramoedya's interpretatie Rinkes met zijn beleid en berichtgeving ten opzichte van de Sarekat Islam een heel bepaalde bedoeling had: het ging er om, de Sarekat Islam volkomen los te maken van de door hem als gevaarlijk bestempelde invloed van de felle onafhankelijke journalist, met zijn scherpe openlijke kritiek op tal van misstanden. De Sarekat Islam moest, aldus de regeringsvisie, onder toezicht van de overheid uitgroeien tot een 'loyale' organisatie, die de leiding van de Westerse deskundigen zou aanvaarden: de kameel die braaf achter Tartarin de Tarascon zou aanlopen! Hadji Samanhoedi bleek, door zijn gebrek aan organisatorische erva- ring, een veel plooibaarder figuur dan Tirto Adhisoerjo. Maar toch miste Samanhoedi de kwaliteiten om aan een snel groeiend lichaam als de Sarekat Islam leiding te geven. Tenslotte vond Rinkes een geschikte opvolger in Raden Oemar Said Tjokroaminoto, die zijn grote spreek- talent en charisma onder de Moslemse bevolking paarde aan een bereid- heid in Rinkes zijn leidsman te erkennen. De manier waarop Rinkes - eenmaal tot Adviseur benoemd - op tal van massavergaderingen Tjo- kroaminoto ter zijde stond en zelf toespraken tot de aanwezigen hield (Korver 1982:31, 32) heeft tot spottende opmerkingen in het orgaan van de Solose afdeling van de S.I., Sarotomo, aanleiding gegeven. In een in dat blad opgenomen, enigszins cryptisch stukje ter gelegenheid van Rinkes' vertrek met Europees verlof in 1916, dat in Pramoedya's bio- grafie volledig wordt afgedrukt, staat te lezen: 'Er zijn zelfs heel wat mensen die denken dat de heer dr. R. al Algemeen Voorzitter van de S.I. is geworden'. Rinkes had het zover gebracht, dat hij zichzelf al kon verbeelden boven op de kameel van Tartarin te zitten!

8. Maar op de achtergrond van het beleid van de regeringsadviseurs speelde, aldus Pramoedya, nog een meer verborgen politieke doelstel- ling. Van Tirto Adhisoerjo was bekend dat hij, in zijn streven naar samenbundeling van de Indonesische middenstanders (de 'kaoem mar- dika') de Chinezen niet als vijanden of concurrenten, maar als potentiële bondgenoten beschouwde - al zou hij hen, daar zij niet de Islamitische godsdienst beleden, niet op dezelfde wijze als de Arabieren binnen de organisatie van de Sarekat Islam betrekken.

Downloaded from Brill.com09/29/2021 11:10:27AM via free access Pramoedya Ananta Toer, Sang Pemula 463

Maar in het jaar 1912, waarin overigens door de beroering, die als gevolg van de Revolutie in China onder de Chinezen in Indonesië ontstaan was, conflicten tussen hen en de inheemsen makkelijk konden uitbreken, zien wij dat speciaal in Solo, waar Samanhoedi zijn batik- bedrijfhad, het al inde tweede helft van het jaar-toen Tirto goed en wel in gijzelingschap was opgeborgen — tot hevige uitbarstingen tussen de twee bevolkingsgroepen kwam.16 Pramoedya legt een verband met een passage in de particuliere brief van Idenburg aan Abraham Kuyper van 1 juni 1913. De Gouverneur- Generaal schrijft daarin over de Sarekat Islam: "Wat hier geschiedt is eenige jaren geleden ook in Br. Indië ge- schied. Tot in details is er overeenstemming. Maar in een groot punt is er verschil: de beweging in Br. Indië was anti-Engelsch: Engelsche goederen werden geboycot; het Engelsche bestuur werd verdacht gemaakt; haat tegen Engeland werd gepredikt. Hier is de beweging tot nu toe - ook daar waar het religieuze karakter het meest op den voorgrond treedt - zeer bepaald niet anti-Nederlandsch. Loyaliteit tegenover Nederland wordt her- haaldelijk op den voorgrond geplaatst: - de leiders der vereeni- ging vragen raad aan Dr. Hazeu en Dr. Rinkes, de adviseurs der Regeering voor inlandsche zaken. En zoo moeten wij het zien te houden: de strijd moet op economisch, niet op politiek terrein worden gevoerd.' En in de daaropvolgende zin wordt niet alleen de angst van de Europea- nen voor de snelle groei van de Sarekat Islam genoemd, maar ook die van de Chinezen, "die zich na hun parmantig gedrag van verleden jaar niet zoo heel rustig gevoelen' (Van der Wal 1967:243-4). Pramoedya interpreteert "de strijd op economisch gebied' als een strijd, die volgens Idenburg's wens in de eerste plaats tegen de Chinezen zal gaan. Zijn vraag is: moest Tirto Adhisoerjo daarom uit de leiding van de Sarekat Islam en van de nationale beweging verwijderd worden? Over het algemeen kunnen wij stellig wel een zekere parallelie con- stateren tussen de ethische politiek van na 1900, en een tegen het Chinese zakenleven gericht beleid. Mr. Fromberg, die ik al aan het begin van deze bespreking aan het woord liet, schreef in zijn uitvoerige be- schouwing uit 1911 over De Chineesche beweging op Java: "Vooral toen wat men noemt de ethische politiek haar intrede hield, had men het een tijd lang op Chineezen gemunt. Men had zich in het hoofd gezet dat zij een hinderpaal opleverden voor de economische opheffing van den Inlander ... Er waren ambtena- ren die zich inbeeldden dat plagen van Chineezen beschermen van den Inlander was.'(Vgl. Fromberg 1926:406.) Maar in de gepubliceerde officiële en particuliere correspondentie van Gouverneur-Generaal Idenburg uit die jaren heb ik geen aanwijzingen

Downloaded from Brill.com09/29/2021 11:10:27AM via free access 464 W. F. Wertheim kunnen vinden voor zulk een bewust tegen de Chinezen gericht beleid. Wel schreef hij aan D. Fock, over de 'Inlandse beweging': 'Oorsprong en hoofddoel van die beweging is economisch: men wil door aaneensluiting op handels- en nijverheidsgebied onder de voogdij van den Chinees uit.' Maar hij zag wel degelijk in 'dat de Sarekat islambeweging van Aziatisch-religieusen aard is. Zij vond ontegenzeggelijk een goed bereiden bodem. Dat bewust worden van zichzelf, van- eigen kracht zal zeer vermoedelijk allereerst leiden tot het innemen van een zelfstandige positie tegen het inlandsch bestuur.' (Vgl. Van der Wal 1967:165 (brief aan Mr. Fock), 158 (brief aan Minister van Koloniën de Waal Malefijt).) Maar het blijft wel degelijk mogelijk, dat Rinkes in zijn adviezen het anti-Chinese element in de Sarekat /s/am-beweging bewust heeft onder- steund.

9. Met zijn biografie van Tirto Adhisoerjo heeft Pramoedya niet alleen een boeiende lectuur geleverd, maar ook een uit historisch oogpunt zeer waardevolle prestatie volbracht. Toen Pramoedya's studie tot stand kwam, kon hij nog geen kennis dragen van de knappe en doorwrochte Londense dissertatie van Ahmat "B. Adam, totstandgekomen onder leiding van Dr. Ruth McVey, waarin de opkomst van de Indonesische pers, in verband met het ontwaken van een Indonesisch nationaal be- wustzijn, uitvoerig wordt weergegeven. De periode, waarover het proef- schrift handelt, strekt zich uit van 1855 tot 1913. De dissertatie is gedateerd september 1984, en is tot dusver niet gepubliceerd. Tegen het eind van zijn dissertatie bespreekt Dr. Adam het weekblad Medan Prijaji en het is opvallend dat zijn oordeel over dit blad en zijn hoofdredacteur tot op grote hoogte overeenkomt met het beeld dat door Pramoedya wordt getekend: 'The Medan Prijaji, which was printed in tabloid format, could be said to be the first full-fledged indigerious weekly newspaper in Java. It was to act as an organ for the educated and to serve as a forum for the native readers to express their views and to discuss issues relating to native welfare, ranging from native education to socio-political questions such as criticism against corrupt prfyayi and inefficiënt government officials who exploited the orang kecil (masses) through abuse of power (. . .) Tirto's unrestrained criticism of both Dutch and native officials and his very nationalistic sentiments demonstrated the political orienta- tion of this weekly (...) Thus the Medan Prijaji could be said to be the successor of the Bintang Hindia as a nationalist organ for the indigenous people. However, it was committed to the defence of native interests against the exploitation and injustice of corrupt native rulers and corrupt government officials. The Medan Prijaji was also bolder in its criticism of the Dutch colonial system as

Downloaded from Brill.com09/29/2021 11:10:27AM via free access Pramoedya Ananta Toer, Sang Pemula 465

evident from the swift legal actions taken by the authorities against the chief editor, , who more than once was prosecuted for breaking the colonial Press Laws which among others proscribed criticism of government officials and respect- able figures such as the senior .'17 Opgemerkt moet worden dat Dr. Adam zich, anders dan Pramoedya, niet kritisch uitlaat over de adviezen van Dr. Rinkes, en diens oordeel over Tirto's gedrag op financieel gebied min of meer lijkt over te nemen. In ieder geval kunnen wij nu, achteraf, stellen dat in de adviezen van Idenburg's raadgevers Hazeu en Rinkes, ondanks hun ethische opvat- tingen, toch nog duidelijke koloniale trekken te onderkennen vallen. Niet alleen beschouwen zij Tirto's gedrag op zakelijk en financieel terrein naar Westerse maatstaven grofweg als 'frauduleus' en als 'oplich- ters-praktijken', zonder ook maar enigszins oog te hebben voor het feit dat Tirto niet zijn eigen financieel voordeel zocht, maar verwezenlijking van zijn nationale idealen. Ook de veroordeling van Tirto's journalis- tieke werk als 'smaad en laster' (vgl. b.v. Van der Wal 1967:78) was waarschijnlijk niet vrij van koloniale vooroordelen. In zijn journalistieke stijl werd Tirto duidelijk beïnvloed door de ook in menig Europees koloniaal dagblad gebruikelijke scherpe toon, gepaard gaande aan per- soonlijke aanvallen - bekend is dat Tirto, die een poosje onder de kleurige maar hondsbrutale Karel Wijbrands het journalistieke vak had geleerd, sterk door diens voorbeeld werd beïnvloed. Dat Tirto enige malen wegens 'laster' of 'smaad' door koloniale rechters werd verban- nen, zegt op zichzelf nog weinig over de juistheid van deze kwalificatie. Immers, volgens het in die tijd nog geldende Wetboek van Strafregt voor Inlanders in Nederlandsch Indië (Stbl. 1872 np. 85), art. 282 e.vv., werd als schuldig aan laster, en dus aan 'valse' aantijging, iedereen beschouwd die niet via een 'wettig' bewijs kon aantonen dat de aantijging juist was (dus omkering van de bewijslast). Art. 284 voegde er aan toe: 'Als wettig bewijs wordt alleen aangemerkt hetgeen voortvloeit uit eene geregte- lijke uitspraak of eene andere authentieke akte'. Deze bepalingen, naast 'Het gewrocht der duisternis' (het Drukpers- reglement van 1856, met ook nog een speciale strafbepaling tegen laster of smaad tegenover ambtenaren of 'gestelde magten') waren voldoende om de overheid de kans te geven elke kritiek op ambtenaren als 'laster' of 'hoon' aan te merken. Toch acht ik het mogelijk, dat Pramoedya de mens Tirto Adhisoerjo in zijn beschrijving toch enigszins heeft geïdealiseerd, ook al heeft hij wel degelijk oog voor diens zwakke kanten. Maar als een uiting van een streven naar rechtvaardigheid, naar eerherstel voor een ware pionier van de nationale bewustwording onder de Indonesiërs en naar een 'revisie' van de nationale geschiedschrijving is Sang Pemula een belang- rijke aanwinst.

Downloaded from Brill.com09/29/2021 11:10:27AM via free access 466 W. F. Wertheim

10. Behalve als hoofdfiguur in Pramoedya's biografisch geschrift Sang Pemula, heeft Tirto ook model gestaan voor Minke, de hoofdpersoon in de bekende serie historische romans over de kolonie tijdens de eeuwwis- seling. Wie het in 1986 verschenen Voetsporen heeft gelezen, zal in Sang Pemula veel bekends aantreffen - vooral in de latere hoofdstukken van de roman, die de activiteiten van Minke op nationalistisch en journalis- tiek terrein beschrijven. Maar tegelijk zal de lezer van Sang Pemula dan ontdekken, dat de voorafgaande delen van de serie, Aarde der Mensen, en Kind van alle Volken, met wat bekend is van Tirto Adhisoerjo maar weinig gemeen hebben. Hetzelfde geldt ook nog Voor de eerste helft van Voetsporen, hoewel de mislukte studie van Minke aan de Dokter Djawa School (later STOVIA) wel met de feiten klopt. De drie totnutoe verschenen delen zijn, zoals ook Pramoedya zelf steeds heeft benadrukt, geconcipieerd als romans, als fictie. Historische romans zijn zij alleen in zoverre, dat de toestanden in de kolonie zowel als de gebeurtenissen en ontwikkelingen in de omringende Aziatische landen omstreeks de eeuwwisseling, door Pramoedya met grote kennis van zaken zijn be- schreven. En, zoals in 1981 was gebeurd met de eerste twee delen van de romanserie, zijn nu ook Jejak Langkah (Voetsporen) en Sang Pemula in mei 1986 door de Jaksa Agung tot verboden lectuur verklaard. De door de autoriteiten daarvoor gegeven argumentatie is volstrekt belachelijk. Beide boeken zouden uitgaan van het beginsel van 'klassenstrijd' en gebaseerd zijn op het 'socialistisch realisme', een type literatuur dat bij communisten in zwang is, en daardoor elementen zou bevatten die de 'openbare orde zouden kunnen verstoren'. Allereerst is er in Voetsporen geen 'voetspoor' van socialisme en klassenstrijd te bespeuren - het enige conflict waar de roman om draait is het koloniale conflict tussen over- heerser en overheerste. Maar nog véél gekker is het, de term 'socialistisch realisme', een term die uitsluitend gebruikt wordt voor een bepaald soort vooral in de Sowjet-Unie in zwang zijnde belletrie en schilderkunst, toe te passen op een zuiver historisch werk - een op documenten gebaseerde biografie. Van socialisme is in deze levensgeschiedenis van Tirto al helemaal geen sprake - en wat zou een historisch werk anders moeten zijn dan re- alistischl Voor een realistische historische studie over een belangrijke figuur uit de periode van het nationaal ontwaken zou Pramoedya veeleer een ere-doctoraat aan een Indonesische universiteit verdienen! Maar te vrezen val dat, na dit officiële verbod, geen Indonesische universiteit het zal aandurven, op deze manier tegen dit jongste 'gewrocht der duister- nis' in te gaan. Daarom ligt hier een opdracht aan de Nederlandse universiteiten: een erkenning van Pramoedya Ananta Toer niet alleen als schrijver van wereldformaat en als knap historicus, maar ook als een moedige dissi-

Downloaded from Brill.com09/29/2021 11:10:27AM via free access Pramoedya Ananta Toer, Sang Pemula 467 dent die ondanks alle tegenslagen en officiële tegenwerking op creatieve wijze blijft doorwerken. Uit de biografie van Tirto Adhisoerjo, maar ook uit de serie histo- rische romans, èn uit Tempo Doeloe (1982), de door Pramoedya uitge- geven en becommentarieerde bloemlezing van omstreeks de eeuwwisse- ling in het Maleis verschenen korte verhalen - uit alles blijkt dat hij een kenner is van de Nederlandse koloniale geschiedenis rondom 1900, zoals wij er in ons land maar weinigen kennen.

NOTEN

1 Vgl. Fromberg 1926:540; overgenomen uit De Gids, 1914, afl. 10, pp. 23 e.v. 2 Pramoedya Ananta Toer, Sang Pemula, 1985; een Nederlandse vertaling van de biografie verschijnt dezer dagen onder de titel De Pionier. In de Nederlandse uitgave zijn de meeste aan de Indonesische tekst toegevoegde geschriften van de hand van Tirto Adhisoerjo weggelaten. 3 Van Niel 1960:89 ff. Zo heeft Tirto nooit de OSVIA (bestuursopleiding) bezocht, en evenmin bij het Gouvernement gediend. Waarschijnlijk is ook onjuist, dat Samanhoedi hem als organisator had uitgekozen - het omgekeerde was eerder het geval. 4 Van der Wal 1967:243; de correspondentie tussen Idenburg en Kuyper over de Sarekat Islam is ook opgenomen in De Bruijn en Puchinger 1985. 5 Een ongunstig oordeel over het karakter van Tirto Adhisoerjo vinden wij al in een geheim advies van Hazeu als Adviseur voor Inlandse Zaken aan Gouverneur-Gene- raal Idenburg van 28 januari 1910, dus van vóór de tijd dat Dr. D. A. Rinkes als medewerker van Hazeu werd aangesteld. Hazeu noemt in die brief Tirto Adhisoerjo 'de beruchte redacteur van de "Medan Prijaji'"' (Van der Wal 1967:63). De nog veel scherpere uitspraken in adviezen, ondertekend door Rinkes, komen in het vervolg ter sprake. 6 Overigens had Tirto Adhisoerjo al eerder een, ook in Sang Pemula vermelde, reis ondernomen, naar de Molukken. Volgens het zeer gedegen, aan de Londense School of Oriental and African Studies verdedigde, tot dusver ongepubliceerde, proefschrift van Ahmat B. Adam, 1984, p. 209, zou Tirto op grond van een rechtzaak (een beschuldiging van verduistering) gedwongen zijn geweest naar de Molukken te ver- trekken. Maar van een verbanning bij rechterlijk vonnis door een strafrechter (land- raad?) wordt in officiële documenten, voorzover mij bekend, niet gesproken, ook niet in latere vonnissen wegens persdelicten. De reis naar de Molukken (eind 1904) heeft voor Tirto's positie kennelijk geen nadelige gevolgen gehad: hij trouwde met een 'Prinses van Batjan' - hetgeen in de toekomst zijn aanspraken op een 'forum privilegiatum' in strafzaken versterkte! 7 Een Nederlandse vertaling van deze 'Souvenirs uit het verbanningsoord' wordt ook, als typerend voor Tirto's journalistieke stijl, als bijlage opgenomen in de Nederlandse uitgave van Pramoedya's biografie. 8 Bekend is dat Berretty als directeur van Aneta in de jaren twintig een tijd lang een geïllustreerd weekblad heeft uitgegeven onder de naam De Zweep\ Koch beschrijft de inhoud van het 'schendblad' als 'beneden peil' (Koch 1960:191 e.v.). Bij de overval op het kantoor van Medan Prijaji werd Berretty vergezeld door de procureur-zaakwaarnemer (pokrol-bamboe in het Maleis) Juste Brunsveld van Hul- ten. Volgens de dissertatie van Dr. Ahmat Adam kwam het conflict voort uit een zakelijk geschil tussen Tirto en Brunsveld van Hülten, die als aandeelhouder in de N.V. Medan Prijaji, uit onvrede met het financieel beheer, beslag had willen leggen op de bezittingen van de vennootschap, waarop Tirto hem in zijn blad had aangevallen.

Downloaded from Brill.com09/29/2021 11:10:27AM via free access 468 W. F. Wertheim

9 Tot die bladen behoorden b.v. het maandblad Soeloeh Keadilan (dat rechtskundige voorlichting verschafte), Pewarta S.S. (bestemd voor spoorwegpersoneel), Soeara B.O. W. (voor personeel van Openbare Werken) en Soeara Pegadaian (voor pandhuis- personeel). 10 Vgl. Van der Wal 1967:84; opnieuw door de Resident bevestigd in zijn brief van 11 nov. 1912 (Van der Wal 1967:96); vgl. verder Tjipto Mangoenkoesoemo 1927:9-10; Marco Kartodikromo 1918. Hatta's bevestiging ontleent Pramoedya aan de gesteno- grafeerde tekst van een door deze gehouden lezing. 11 Korver 1982:16, 37 noten. Als voornaamste uitzondering kan genoemd worden het bekende werk van Petrus Blumberger, De nationalistische beweging in Nederlandsch- Indië, dat gebaseerd is op officiële documenten; vgl. pp. 56/57. 12 De volledige tekst van het vonnis van de Raad van Justitie te Batavia is door de regering in Buitenzorg naar het Ministerie van Koloniën op 11 januari 1913 per mailrapport no. 366/13 verzonden. 13 De brief van de Procureur-Generaal van 21 april 1913, gericht aan de Gouverneur- Generaal, is meegestuurd met het mailrapport van 7 mei 1913, no. 496/25. 14 Van der Wal 1967:214. Wel schrijft Rinkes verderop in zijn advies: 'Natuurlijk zal men nimmer de historische fataliteit kunnen afwenden, doch wel mogelijk is het, als men haar dan toch moet aanvaarden, zulks te doen met grandeur en met nobele geste' (Van der Wal 1967:219). Overigens schrijft Idenburg in een privé-brief aan Kuyperop4 juli 1913: 'met deze adviezen stemt Dr. Hazeu geheel in' (Van der Wal 1967:297). 15 Interessant is in dat verband een passage uit een brief aan de Gouverneur-Generaal van H. A. Voet, ambtenaar toegevoegd aan de adviseur voor inlandse zaken, van 21 februari 1916, welke handelt over Tirto's medewerker en 'vriend' Raden Gunawan (vgl. Van der Wal 1967:456); er staat niet alleen vermeld dat Gunawan tevoren als koeliewerver had gefungeerd, maar ook de volgende opmerking: 'Te rechter tijd wist hij zijne relaties met Tirto adi Soerjo te verbreken en moet hij zich na diens verwijde- ring op slinksche wijze in het bezit gesteld hebben van het hotel Samirono, dat aan dezen of de Medan Priaji behoorde'. 16 Van der Wal 1967:97 (brief van Res. Van Wijk); vgl. ook Korver 1982:19. 17 Adam 1984:211-12. De vergelijking met het door Clockener Brousson en Abdul Rivai geredigeerde, in Nederland uitgegeven Bintang Hindia is des te interessanter nu aan dat blad veel aandacht wordt besteed in het kort geleden verschenen deel I van In het land van de overheerser (1986), in de bijdrage van Harry A. Poeze. Het spreekt vanzelf, dat kritiek op het regeringsbeleid voor een kritische journalist in de kolonie zelf nog veel riskanter was dan voor een Indonesiër, die een blad in het moederland redigeerde.

BIBLIOGRAFIE

Adam, Ahmat B., 1984, The Vernacular Press and the Emergence of Modern Indonesian Consciousness (1855-1913), Ongepubliceerd proefschrift SOAS, Londen. Bruijn, J. de, en G. Puchinger, 1985, Briefwisseling Kuyper-Idenburg, Franeker: Wever. Fromberg, 1926, Mr. P. H. Fromberg's Verspreide Geschriften, Leiden: Leidsche Uitg. Mij. Koch, D. M. G., 1960, Batig Slot: Figuren uit het oude Indië, Amsterdam: De Brug - Djambatan. Korver, A. P. E., 1982, Sarekat Islam 1912-1916: Opkomst, bloei en struktuur van Indonesië 's eerste massabeweging, Diss. Univ. v. A'dam, Amsterdam: Historisch Semi- narium van de Universiteit van Amsterdam. Marco Kartodikromo, 1918, 'R. M. Tirto Adhi Soerjo', Sinar Hindia 12/12/1918. Niel, Robert van, 1960, The Emergence of the Modern Indonesian Elite, Den Haag: Van Hoeve. Petrus Blumberger, J. Th., 1931, De nationalistische beweging in Nederlandsch-Indië, Haarlem: Tjeenk Willink.

Downloaded from Brill.com09/29/2021 11:10:27AM via free access Pramoedya Ananta Toer, Sang Pemula 469

Poeze, H. A., 1986, 'Van enkeling tot groep', in: H. A. Poeze (ed.), In het land van de overheerser!, pp. 23-90, Dordrecht/Cinnaminson: Foris [KITLV, Verhandelingen 100.] Pramoedya Ananta Toer, 1985, Sang Pemula, Jakarta: Hasta Mitra. [De Nederlandse versie, De Pionier, verschijnt voorjaar 1987 te Amsterdam: Manus Amici, vert. Marianne Termorshuizen.] Sutherland, Heather, 1979, The Makingofa Bureaucratie Elite: The Colonial Transforma- tion of the Javanese Priyayi, Singapore: Kleinemann. Tjipto Mangoenkoesoemo, 1927, 'Naar aanleiding van de Relletjes', Publikatie Alge- meene Studieclub in . Vries, S. de, 1919, Necrologie Tirto Adi Soerja in Maandblad van den Nederlandschen Journalistenkring 268, 16/4/1919. Wal, S. L. van der, 1967, De opkomst van de nationalistische beweging in Nederlands-Indië, 1900-1942, Groningen: Wolters. [Bronnenpublikatie betr. de gesch. v. Ned.-Indië 4.]

Downloaded from Brill.com09/29/2021 11:10:27AM via free access