Programmaboekje : Gerhaher
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Lied Christian Gerhaher bariton . Gerold Huber piano Schubert dinsdag 10 oktober 2006 Lied . Seizoen 2006-2007 Christian Gerhaher bariton . Gerold Huber piano Schubert dinsdag 10 oktober 2006 Christoph Prégardien tenor . Andreas Staier piano Schubert dinsdag 24 april 2007 Julia Kleiter sopraan . Christoph Prégardien tenor . Hilko Dumno piano Wolf woensdag 25 april 2007 Hanno Müller-Brachmann bariton . Graham Johnson piano Schubert, Schumann vrijdag 11 mei 2007 Christian Gerhaher bariton Gerold Huber piano Franz Schubert (1797-1828) Schwanengesang, D957, opus 80 Deel 1: zeven liederen op gedichten van Ludwig Rellstab: • Liebesbotschaft • Kriegers Ahnung • Frühlingssehnsucht • Ständchen • Aufenthalt • In der Ferne begin concert 20.00 uur • Abschied pauze omstreeks 20.45 uur einde omstreeks 21.50 uur Ausgewählte Lieder: • Drang in die Ferne (Leitner), D770 inleiding Lucrèce Maeckelbergh . 19.15 uur . Foyer • Der Winterabend (Leiner), D938 teksten programmaboekje Steven Marien • Des Fischers Liebesglück (Leitner), D933 coördinatie programmaboekje deSingel Gelieve uw GSM uit te schakelen! pauze Schwanengesang, D957, opus 80 Cd’s Deel 2: zes liederen op gedichten van Heinrich Heine: Bij elk concert worden cd’s te koop aangeboden door • Der Atlas ’t KLAverVIER, Kasteeldreef 6, Schilde, 03 384 29 70 • Ihr Bild www.tklavervier.be • Das Fischermädchen • Die Stadt • Am Meer Foyer deSingel • Der Doppelgänger enkel open bij avondvoorstellingen in Rode en/of Blauwe Zaal open vanaf 18.40 uur • Die Taubenpost, D965a (Seidl) kleine koude of warme gerechten te bestellen vóór 19.20 uur broodjes tot net vóór aanvang van de voorstellingen en tijdens pauzes Hotel Corinthia (Desguinlei 94, achterzijde torengebouw ING) • Restaurant HUGO’s at Corinthia open van 18.30 tot 22.30 uur • Gozo-bar open van 10 uur tot 1 uur, uitgebreide snacks tot 23 uur deSingelaanbod: tweede drankje gratis bij afgifte van uw toegangsticket van deSingel voor diezelfde dag Die letzten Blüten seiner edlen Kraft. Schwanengesang: liedcyclus malgré soi? Op 19 oktober 1814 schreef de amper zeventienjarige Franz Schubert (1797-1828) ‘Gretchen am Spinnrade’, waarin de pianobegeleiding op picturale wijze het draaien van het spinnewiel suggereert. Omdat het streven naar coherentie tussen tekst, zanglijn en pianopartij een constante pijler is in de ontwikkeling van het Duitse kunstlied, wordt deze datum als een mijlpaal beschouwd. Schubert nam resoluut afstand van de achttiende-eeuwse esthetiek die stelde dat een componist zich moest beperken tot het eenvoudige toonzetten van de tekst; Schuberts liederen voegen daarentegen een dramatische waarde, een extra semantische laag toe aan de poëzie. Daarvoor benut de componist alle mogelijke parameters: melodievoering, harmonie, ritme, frasering en dynamiek. Dat Schuberts vernieuwingen het publiek wisten te bekoren, blijkt uit de iconenstatus die werken als ‘Gretchen am Spinnrade’, ‘Erlkönig’, ‘Ganymed’ en ‘Die Allmacht’ al snel te beurt viel. Hoewel die status meer dan terecht is, ligt het belang van Schuberts liedoeuvre ook bij een tweede pijler: het lied als fragment binnen een grotere cyclus. Weliswaar mag Ludwig van Beethoven zich erop beroemen de uitvinder te zijn van het fenomeen liedcyclus - hij componeerde in 1816 ‘An die ferne Geliebte’ - maar historisch gezien is het belang van Schuberts ‘Die schöne Müllerin’ (1823) en ‘Winterreise’ (1827) groter. Beide cycli bestaan uit een reeks gedichten van één enkele auteur (c.q. Wilhelm Müller) waarin een expliciet verhaal wordt opgebouwd, ondersteund door een grote muzikale spanningsboog. Ondermeer Robert Schumann, Johannes Brahms, Hugo Wolf, Gustav Mahler en Arnold Schönberg volgden Schuberts voorbeeld en schreven memorabele liedcycli die regelmatig de concertaffiche sieren en ook discografisch de nodige bijval genieten. Ook in het Franse en Angelsaksische cultuurgebied vond het genre ingang en kon het in Franz Schubert. Gravure van Johann Passini naar Wilhelm August Rieder, 1825 de negentiende en twintigste eeuw rekenen op de aandacht van tot de eerder vernoemde liedcyli van Beethoven en Schubert vooraanstaande toondichters. op poëzie van respectievelijk Alois Jeitteles en Wilhelm Müller mag ‘Schwanengesang’ zich de fiere eigenaar van maar liefst Hoewel ‘Schwanengesang’ door de hedendaagse drie tekstauteurs noemen. Het hoeft ons in die zin allerminst te concertprogrammator, radioproducer en platenboer gemakshalve verwonderen dat de bundel - in tegenstelling tot zijn illustere als Schuberts derde liedcyclus wordt beschouwd, plaatsen voorgangers - niet beschikt over een samenhangend verhaal. we graag enkele kanttekeningen bij die visie. Eerst en vooral Voorts hebben de drie dichters nogal uiteenlopende visies op dankt de cyclus zijn naam niet aan Franz Schubert, noch aan poëzie, wat zich vertaalt in een mozaïek van tekststijlen. Ludwig de tekstdichters, maar aan Tobias Haslinger, de uitgever die Rellstab (1799-1860) schreef de eerste zeven teksten en liet zelf de veertienkoppige verzameling in 1829 postuum publiceerde. optekenen dat hij ze aan Ludwig van Beethoven bezorgde opdat Schubert was op 19 november 1828 overleden en zijn broer die ze op muziek zou zetten. Via Anton Schindler, Beethovens Ferdinand bezorgde Haslinger een maand later een bundel met rechterhand, kwamen de gedichten allicht in het bezit van Franz veertien liederen die de betreurde toondichter in augustus en Schubert, die mogelijk met de idee speelde ze vooralsnog te oktober van datzelfde jaar nog had geschreven. In Schuberts toonzetten als hommage aan de in 1827 overleden grootmeester. administratie werden echter geen contracten of correspondentie Stilistisch sluit Rellstabs poëzie aan bij de enigszins naïeve gevonden die erop wijzen dat de uitgave van een derde liedcyclus karaktertekening die we ook bij Wilhelm Müller aantreffen op til stond, laat staan op zakelijk vlak reeds bezegeld was. Ook en waarin voortdurend parallellen worden getrokken tussen Haslinger beschouwde ‘Schwanengesang’ niet als een liedcyclus de gemoedstoestand van de verteller en het rurale decor (een stricto sensu, maar veeleer als een verzameling met “die letzten woest stromende beek, melancholisch zingende nachtegalen, de Blüten seiner edlen Kraft”. “Es sind jene Tondichtungen, die er ondergaande zon of een diepblauwe hemel). Vanaf ‘Der Atlas’, […] kurz vor seinem Dahinscheiden geschrieben [hat].” Haslingers het achtste lied, neemt Heinrich Heine (1797-1856) de pen over. nuance ten spijt werd de verzameling echter al snel door het Heines omvangrijke ‘Buch der Lieder’ zou later een geliefkoosde publiek als liedcyclus beschouwd. Allicht werd de uitgever in poëziebron worden voor Robert én voor Clara Schumann en bezit zijn titel- en editiepolitiek gesterkt door het commerciële succes literair onmiskenbaar meer kwaliteiten dan het werk van Müller dat ‘Die schöne Müllerin’ en ‘Winterreise’ te beurt was gevallen. en Rellstab. Heine toont zich een meester van het metrum en Voorts mogen we ook de geniecultus uit die tijd niet over het de klankkleur, schittert door originele, maar nooit gekunstelde hoofd zien: de hele negentiende eeuw lang werden kunstenaars metaforen en raakt de lezer door de oprecht emotionele toon als vrijscheppende genieën beschouwd. Franz Schubert kon de van zijn gedichten. Schubert put voor deze zes liederen uit ‘Die laatste jaren van zijn leven bogen op een grote populariteit die Heimkehr’, het boekdeel dat verschenen was in 1824. Opvallend zich uitstrekte tot ver buiten Wenen; waarschijnlijk vermoedde in Heines oeuvre is zijn voorkeur voor het water als metafoor: de uitgever dat de publicatie van een zwanenzang, het muzikaal verslijt Müller genadeloos het schoeisel van zijn protagonisten en testament van een gevierd en groot artiest, hem op financieel deinst hij er niet voor terug hen een paar koude wintervoeten te vlak geen windeieren zou leggen. bezorgen, dan verplaatst Heine zijn helden liever over het water. Het water weerspiegelt de omgeving, de eigen gevoelswereld, Tégen de cyclushypothese van ‘Schwanengesang’ pleit ook de de tranen van de geliefde en uiteindelijk ook het van zichzelf tekstuele samenhang van de verzameling. In tegenstelling vervreemde ik, dat welhaast op de narcistische wijze van Jacques Lacan in zijn spiegelbeeld een dubbelganger herkent. Het te houden. Het werd pas in oktober 1828 gecomponeerd en veertiende en laatste gedicht uit ‘Schwanengesang’ is van de is genoteerd op een blad papier dat niet bij de rest van de hand van Johann Gabriel Seidl (1804-1875) en lijkt tekstueel en Schwanengesangliederen hoort. Tekstueel, maar ook muzikaal stilistisch helemaal los te staan van de voorafgaande dertien lijkt het voorts te frivool om ná ‘Der Doppelgänger’ te worden liederen. gezongen. De meeste muziekwetenschappers zijn het er daarom over eens dat het veertiende lied beter niet met de Mogelijk leest u deze tekst vóór het concert, genietend in de cyclus geassocieerd zou worden. In zijn chronologisch oeuvre- foyer van een goed glas abdijbier, en overweegt u stilaan om overzicht uit 1951 voorziet Otto Erich Deutsch overigens de uw entreegeld terug te vragen. U heeft immers betaald voor dertien Rellstab- en Heineliederen integraal van het nummer een heuse liedcyclus en u wenst daarvan geen flauw afkooksel. D957 en ‘Die Taubenpost’ van het stiefmoederlijke D965a. Schijn Vooraleer u zich naar het bespreekbureau haast voeren we bedriegt echter in dit geval, zo menen wij. Alle wetenschappelijke echter ook graag enkele argumenten aan ten gunste van de argumenten ten spijt blijkt het lied mooi op zijn plaats als cyclushypothese.