PDF Van Tekst
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur. Deel 5. Bijlagen Michiel van Kempen bron Michiel van Kempen, Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur. Deel 5. Uitgeverij Okopipi, Paramaribo 2002 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/kemp009gesc05_01/colofon.htm © 2006 dbnl / Michiel van Kempen i.s.m. 5 Bijlage I Edities van Anansitori's Hoe het grote aantal edities van Anansitori's te rubriceren? Gert Oostindie merkt op dat geen van de hedendaagse Surinaamse culturen los gezien kan worden van het Nederlandse kolonialisme en de westerse cultuur. Hij stelt vervolgens die culturen voor als posities op een continuüm met aan de ene zijde de meest eigen, niet-westerse culturen, en aan de andere zijde de westerse, wellicht Nederlandse. Op de eerste meest extreme pool komen dan de inheemse culturen te staan met hun strikt eigen kosmologie, een positie verder de marrons, dan de creoolse volksklasse en tenslotte op de meest ‘Nederlandse’ pool de creoolse middenklasse. Zelf ziet hij de ‘verstikkende eenvoud, de dwangmatige toedeling van eigenschappen, de onhoudbare suggestie van onontkoombaarheid’ van het model maar al te goed in, en hij beseft dat met name de Aziatische bevolkingsgroepen zich aan een positionering op zo'n as onttrekken, maar hij meent er desalniettemin en ook op grond van de eigen concepties in Suriname ‘een zekere heuristische waarde en zelfs levensechtheid’ in te zien.1 Hanteerbaarder lijkt het model te worden wanneer het corpus strikt wordt afgebakend: dat van de editie van orale vertellingen en daar binnen het genre waarover het hier gaat: de Anansitori's. We kunnen een pool aanhouden van vertellingen die zo exact mogelijk worden geregistreerd, tot vertellingen die geheel en al geredigeerd zijn naar het voorbeeld van geschreven verhalen. Het model geeft echter pas inzichtelijke resultaten wanneer duidelijke parameters gehanteerd worden die het toelaten de verhalen in een vergelijkend verband te plaatsen. Hieronder zijn de belangrijkste uitgaven in kaart gebracht in chronologische volgorde, met aantal opgenomen vertellingen, taal, bron, doelgroep en karakter van de vertelling. Als die uitgaven worden gerangschikt naar de ‘authenticiteit’ van de vertellingen (nadrukkelijk tussen aanhalingstekens, want vanzelfsprekend is er zoiets als een oerbron niet bekend), dat wil dus zeggen in volgorde van de mate waarin zij dichter bij het orale vertellen staan, dan kan de volgende indeling worden gemaakt. Een eerste groep wordt gevormd door uitgaven van Anansitori's die pretenderen een letterlijke weergave te zijn van de door een verteller uitgesproken tekst. Hiertoe behoren de oudste collecties, aangelegd door antropologen. De verhalen van H. van Cappelle, opgetekend in 1901 en verschenen in de Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde van Nederlandsch Indië (1916) en in zijn Mythen en sagen uit West-Indië (1926), zijn voornamelijk verzameld in Paramaribo en het district Nickerie. Die van Melville en Frances Herskovits, gepubliceerd in Rebel destiny (1934) zijn opgenomen onder de saamaka aan de Boven-Suriname, de vertellers van hun grote collectie in Surinam folk-lore (1936) leefden bijna alle in Paramaribo. Ook de vijf Anansitori's - in het Sranan - uit Sye! Arki tori! (1985) van Aleks de Drie kunnen tot deze groep gerekend worden. In de vertellingen van Van Cappelle, zo geeft hij ook zelf toe, is veel ‘ruis’ geslopen, dat wil zeggen dat ze niet meer de juiste uitdrukkingswijze van de vertellers weergeven, mede omdat er verschillende tussenstadia tussen ‘origineel’ en druk zijn en hij gebruik moest maken van een Javaans-Maleise tolk.2 De andere uitgaven kunnen als betrouwbare weergave van oraal vertellen beschouwd worden.3 1 Oostindie 1997: 134-135. 2 Van Cappelle 1926/78: 206. 3 Ook ‘Anansi nanga Tiegri’, verteld in het Sranan door de Coroniaan Ludwig Cameron, met Nederlandse vertaling in Pée e.a. 1953: 20-27 hoort tot deze categorie. Het is een nauwkeurig geregistreerd, authentiek-traditioneel verhaal voorzien van antropologisch-comparatistisch Michiel van Kempen, Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur. Deel 5. Een tweede groep van uitgaven geeft vertellingen van traditionele verhaalstof, maar in een gestileerde vorm. Ook hierbinnen is er een wijd spectrum aan varianten. De uitgaven van het en linguïstisch commentaar. Ook de vier Anansitori in Penard & Penard 1917 en de twintig in Penard 1924 kunnen als authentieke registraties gelden. Idem voor de Anansitori bij Voorhoeve & Lichtveld 1975: 104-115. W. Ahlbrinck legde twee Anansitori in het Sranan vast, hem verteld in 1912 door Maria Helena Alexandrina Lie-A-Kwie-Doffer (1846-1916), die met Nederlandse vertaling werden gepubliceerd door Donicie 1952: 164-173. Michiel van Kempen, Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur. Deel 5. 6 Summer Institute of Linguistics zijn in principe gebaseerd op bandopnamen, maar zin voor zin geredigeerd. In het geval van Anasi ku dee kau [Anansi en de koeien] (1984) van Johan Panza en René Bobo lijkt de geredigeerde vorm dicht bij een vertelsessie van verteller en antwoordgever te blijven, terwijl bij de meeste andere vertellingen wordt vermeld dat er is naverteld. De SIL-uitgaven zijn echter van belang, omdat ze altijd de oorspronkelijke taal geven, en bovendien de enige zijn met Anansi-vertellingen in het Saamaka en Sarnami. R. Dobru met zijn Anansi-tori (1979)4 en Noni Lichtveld in haar Anansi: de spin weeft zich een web om de wereld (1984) proberen in een aantal verhalen nog iets van het oude vertellen terug te roepen door herhalingen of rechtstreeks aanspreken van de lezer. Dobru en Lichtveld komen dan nog het dichtste in de buurt van speakerly texts, geschreven verhalen die de illusie willen wekken dat er sprake is van mondelinge overdracht. Ze maken ook meer dan de hierna te noemen boeken gebruik van Surinaams-Nederlandse taalelementen. S. Franke ( Anansie: De avonturen van Heer spin in Suriname , 1954)5, Jan Voorhoeve ( Dikke Ikke en de rest , 1979), Johan Ferrier ( Het grote Anansi boek , 1986)6, Thea Doelwijt ( Volksverhalen uit kleurrijk Nederland , 1990-1991) en Jules Niemel ( Anansi-tori , 1997) houden zich wel aan de plot van traditionele vertellingen, maar geven die in een stijl die weinig reflecteert van een mondeling verhaal. In al deze gevallen gaat het om boeken verschenen bij Nederlandse uitgeverijen, die primair bedoeld zijn voor de Nederlandse markt. Dat vraagt zijn prijs, niet alleen in min of meer uitgebreide toelichtingen die al deze boeken geven, maar ook in adaptatie van de taal aan het taalgebruik in Nederland. In een derde groep van Anansi-uitgaven zijn plot en vertelwijze geheel van de auteur zelf. De protagonisten zijn soms nog wel bekend uit de traditie, soms wordt er gebruik gemaakt van bepaalde traditionele elementen en daarop gevarieerd. Zo betrekt Edgar Cairo in Ba Anansi woi! woi! woi!: Die dood van Spin (1978) elementen uit de creoolse traditie als tussenwerpsels in het Sranan, traditionele formules, intermezzi, verteller en antwoordgever in een toneelstuk dat qua plot, taalgebruik en thematiek van geheel eigen Cairo-makelij is. Al de openingszin van Anansi tussen God en duivel (1997) van Noni Lichtveld maakt duidelijk dat we hier te maken hebben met een versie die sterk door het taalgebruik van Nederland is gekleurd: ‘Ontzettend lang geleden, toen God de wereld net zo'n beetje in elkaar had zitten, toen woonde Hij in Afrika.’ In Makuba wordt feministe! (1984) van Dorothee Wong Loi Sing, Avonturen met Anansie de spin (1982) van J. Koopman, Bruine bonen met zoutvlees (1992), Het zoo-syndroom (1992) en B'Anansi keert terug naar de eenentachtigste afslag (1997) alledrie van Ismene Krishnadath en Broeder Anansie in de politieke arena (1995) van Walther Donner hebben de auteurs hun verbeelding geheel de vrije loop gelaten. Koopman werd op het idee gebracht om (een wel erg braaf uitgevallen) Anansi in Nederland te introduceren toen hij op een ambassadepost in 4 Enkele eerder in Ravales 1972 en Dobru 1974. 5 Over Franke: Daalder 1950: 142-144. Één Anansitori uit Franke, ‘De begrafenis van geweer’, in Romijn & Stronkhorst 1959: 133-138. 6 Ferrier schreef ook Hoe Anansi een half dorp veroverde (2 deeltjes, ca. 1965) en volgens mededeling van Leonore de Vries (Van Kempen 1987b: 147) moeten er meer Anansiboekjes van zijn hand geweest zijn; ze zijn niet achterhaalbaar gebleken in openbare of privé collecties. Over Ferrier: Van Westerloo 1996: 266-285. Er bestaan opnames van Ferrier die Anansitori's leest: een daterend van 12-4-1983 in RNW, sign. 510.550; zeven van dezelfde omroep daterend van 7 tot en met 28-11-1984, sign. 544.049 t/m 544.055; een van de RVU, uitgezonden op 26-6-1985, in NAA, sign. NA117531; en een van de VARA, in NAA, dd. 28-8-1989, sign. VA9755. Interviews met Ferrier zijn aanwezig in RNW: van 16-9-1986 (sign. 553.636), 6-11-1995 (sign. 658890), 20-12-1995 (sign. 660324) en 27-12-1995 (sign. 660325). Lieke van Duin 1984b bespreekt Anansi-uitgaven, Wim Rutgers in de Amigoe Ñapa van 9-5-1987. Michiel van Kempen, Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur. Deel 5. West-Afrika verbleef; hij introduceert de spin dus niet in Nederland via het Caraïbisch gebied, maar gaat wel vrij met de stof om. Het boek van Wong Loi Sing is een bewuste herschrijving in feministische zin van traditionele Anansitori's; zij doet geen poging de schijn op te houden dat het om een daadwerkelijk op mondelinge wijze gebracht verhaal gaat (ze hanteert wel Surinaams-Nederlandse taalelementen). Koop- Michiel van Kempen, Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur. Deel 5. 7 man en Krishnadath schrijven nieuwe, eigentijdse verhalen voor de jeugd. Het dunst is het draadje tussen spintraditie en verhaal geworden in de ‘Caraibische komedie’ van Walther Donner, waarin geen spin meer voorkomt, maar een politieke intrigant de naam Ba Anansie draagt. In al deze uitgaven is Anansi een archetype geworden van óf de onscrupuleuze slimmerik, óf de survivor, zonder dat er verder veel is dat nog herinnert aan de afro-Surinaamse traditie.