PDF Van Tekst
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
OSO. Tijdschrift voor Surinaamse Taalkunde, Letterkunde en Geschiedenis. Jaargang 4 bron OSO. Tijdschrift voor Surinaamse Taalkunde, Letterkunde en Geschiedenis. Jaargang 4. Stichting Instituut ter Bevordering van de Surinamistiek, Nijmegen 1985 Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/_oso001198501_01/colofon.php Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn. 2 [Nummer 1] Afbeelding omslag De afbeelding op de omslag stelt een maluana voor. Dit is een ronde houten schijf van bijna een meter middellijn, die door de Wayana-Indianen in Suriname wordt gebruikt om in ronde huizen de nok van binnen af te sluiten. Gezien het feit dat het Surinaamse woord OSO ‘huis’ betekent, heeft de maluana voor ons een belangrijke symbolische betekenis. Op deze maluana, waarvan het origineel in het Academiegebouw te Leiden te zien is, zijn aan weerszijden van het middelpunt figuren afgebeeld die een zogenaamde Kuluwayak voorstellen, een dier (geest) met twee koppen en kuifveren. Foto Prentenkabinet Rijksuniversiteit Leiden. OSO. Tijdschrift voor Surinaamse Taalkunde, Letterkunde en Geschiedenis. Jaargang 4 5 Woord vooraf Het eerste nummer van de vierde jaargang van OSO, dat thans voor U ligt, bevat naast de vaste rubrieken dertien artikelen. In de artikelen ligt de nadruk deze keer voornamelijk op Surinaamse talen; het Saramaccaans, het Sarnami en het Surinaams Javaans. Een aantal andere bijdragen snijdt allerlei andere Surinamistische onderwerpen aan. In het openingsartikel bespreekt Silvia Kouwenberg de verschillende betekenissen en gebruikswijzen van het Saramaccaanse Kabá en Kaa. Ze toont aan dat de twee woorden elkaar uitsluiten in het gebruik. Jnan H. Adhin vergelijkt het systeem van de neusmedeklinkers (nasalen) van het Sarnami met dat van het Sanskrit en van het Standaard-Hindi. Theo Damsteegt bespreekt een spellingsvoorstel van het Sarnami in samenhang met de spelling van andere Surinaamse talen. Tineke Bosch gaat in haar bijdrage in op het gebruik van werkwoordsvormen in Sarnami-verhalen en van de partikels waarmee de zinnen of alinea's in die verhalen gewoonlijk beginnen. M.A. Nabibaks analyseert de moeilijkheden die sprekers van het Sarnami hebben bij het leren van het Nederlands. Hij pleit voor een betere aanpak van het taalonderwijs op de Surinaamse basisscholen. In zijn artikel over het Surinaams Javaans beschrijft Hein Vruggink het ontstaan en de kenmerken van die taal, geeft hij aan door wie en waar het gesproken wordt, en wat de voornaamste verschillen zijn met het Indonesisch Javaans. In zijn tweede bijdrage werkt hij een voorstel uit voor de spelling van het Surinaams Javaans, in de hoop daarmee de discussie op gang te brengen. Pieter Koen licht ons in zijn artikel nader in over het werk van het Instituut voor Taalwetenschap/Summer Institute of Linguistics, te Paramaribo. Just Wekker bespreekt verschillende hypotheses over de oorsprong van de Kwinti-bosnegerstam, en formuleert met behulp van kaartmateriaal een eigen alternatief. Wilfried Dierick geeft talrijke voorbeelden van typisch Surinaamse familienamen, en vermeldt de ontstaansgeschiedenis van enkele ervan. Zijn tweede artikel gaat in op een even merkwaardig Surinaams cultuurverschijnsel, de zgn. chronogrammen. In haar artikel ‘Muskietenjacht’ reageert Eva Essed-Fruin op een bijdrage van Norval Smith in het Jan Voorhoeve-nummer van OSO (mei 1984). Diens stuk had betrekking op woorden in het Surinaams Nederlands die rechtstreeks aan het Engels van de zeventiende eeuw ontleend zouden zijn. Eva Essed betwijfelt of dit ook het geval is met het woord muskiet. Herman Wekker doet verslag van een succesvolle werkbijeenkomst over het thema ‘Universals versus substrata in Creole genesis’, die in april j.l. aan de Universiteit van Amsterdam plaatsvond: een topconferentie op het gebied van de Creolistiek. Het volgende nummer van deze jaargang (december) zal gewijd zijn aan het thema van het I.B.S.-colloquium van 27 april 1985: ‘Contractmigratie en de gevolgen voor de Surinaamse samenleving’. Hierin zullen worden opgenomen de teksten van lezingen van die dag. Andere bijdragen over hetzelfde thema zijn van harte welkom (zo spoedig mogelijk in te leveren). De redactie OSO. Tijdschrift voor Surinaamse Taalkunde, Letterkunde en Geschiedenis. Jaargang 4 7 Kabá en kaa in het Saramaccaans Silvia Kouwenberg Inleiding Ik zal hier de verschillende betekenissen en wijzen van functioneren van het Saramaccaanse kabá en het waarschijnlijk daarvan afgeleide kaa inventariseren en behandelen aan de hand van het Woordregister Saramaccaans van A. de Groot (1977). Het optreden van kabá en kaa is interessant om de volgende redenen: Ten eerste omdat het laat zien hoe er zowel grammaticale overeenkomsten als verschillen bestaan tussen Sranan en Saramaccaans. Ten tweede omdat het de complexe veranderingen illustreert waartoe het voorkomen van seriële werkwoordsconstructies in de creolentalen heeft geleid. Tot slot omdat het laat zien hoe moeilijk het is om aan de hand van Nederlandse semantische en syntactische categorieën het lexicon en de grammatica van creolentalen te beschrijven. In het Woordregister zijn Saramaccaanse woorden en voorbeeldzinnen uit diverse bronnen geordend naar hun Nederlandse betekenis. De methode die De Groot heeft gehanteerd bij het ordenen van zijn materiaal levert enkele problemen op. Ten eerste is hij niet uitgegaan van de Saramaccaanse woorden, maar van hun Nederlandse vertaling. Ten tweede heeft hij ‘vrije’ vertalingen genomen in plaats van uit te gaan van glossen. Zo komen we onder ‘maar’ zowel kabá als kaa tegen als Saramaccaanse equivalenten van dit Nederlandse voegwoord, terwijl ma de enig juiste vertaling is. Deze interpretatie van kabá en kaa door De Groot blijkt gebaseerd op slechts één voorbeeldzin: (1) só sèmbè tá táki só, kaa u-á bi mandá de só zo mensen ASP zeggen zo, ??? wij NEG TNS zenden hen zo ‘sommige mensen zeggen zo, maar wij hebben hun geen opdracht gegeven’ Een native speaker van het Saramaccaans heeft mij verzekerd dat deze zin fout is. Zij gaf mij de volgende alternatieven, waarvan (3) pas na enig aarzelen, nadat ik vroeg om een zin waarin toch kaa gebruikt zou worden; (2) heeft haar duidelijke voorkeur: (2) só sèmbè tá táki só, ma u-á bi mandá de só (3) só sèmbè tá táki só kaa, ma u-á bi mandá de só In (3) wordt kaa gebruikt als bijwoord ‘al’ of ‘reeds’; de plaats van het voegwoord wordt ingenomen door ma. Verderop in dit artikel komen we nog wel meer problemen tegen die voortvloeien uit De Groot's ordeningen en vertalingen. Het Saramaccaanse kabá is een uitstekende illustratie van een algemene stelling over de creolentalen van M.C. Alleyne: ‘Grammatical classes are not hard and fast categories in these languages; OSO. Tijdschrift voor Surinaamse Taalkunde, Letterkunde en Geschiedenis. Jaargang 4 8 although morphemes are invariable, they are first and foremost semantic units that can then fit into different grammatical frames.’ (Alleyne, 1980: 80). In het navolgende zal blijken dat kabá inderdaad in verschillende syntactische omgevingen (‘grammatical frames’) voorkomt, echter niet gebruikt kan worden op de manier waarop kaa voorkomt, dit in tegenstelling tot hetgeen in het Woordenregister wordt gesuggereerd. Ik zal juist laten zien dat kabá en kaa wél hetzelfde betekenen en dus te beschouwen zijn als één ‘semantic unit’ of semantische éénheid, maar in elkaar uitsluitende syntactische omgevingen optreden. In mijn verdere behandeling houd ik de volgende volgorde aan: kabá als zelfstandig naamwoord; kabá als bijvoeglijke naamwoord; kabá als werkwoord; kabá als seriëel werkwoord; kaa als bijwoord; kaa als ‘completief markeerder’. Waar de vertaling van De Groot aanleiding kan geven tot problemen geef ik eigen glossen; daarbij heb ik gebruik gemaakt van Donicie & Voorhoeve (1963). Tot slot enkele conclusies en een mogelijke verklaring voor het in de navolgende pagina's beschreven optreden van kabá en kaa. Kabá als zelfstandig naamwoord (4) a di kabá fu di wóto de bi lalú máu ‘bij het einde van het verhaal klapte men in de handen’ (5) kabá u kaabíta nóo bói-wósu ‘het einde van de geit is de keuken’ (6) sondó kabá ‘eindeloos’ / ‘zonder einde’ Naast deze drie duidelijke voorbeelden vinden we di kabá u di óto als Saramaccans equivalent voor ‘reden’ naast kabá u di óto, di gogó u di óto en di boónboto u di óto. Ik zou de volgende vertaling willen voorstellen naast de ‘vrije’ vertaling van De Groot: (7) di kabá u di óto het einde van het verhaal ‘reden’ ‘Het einde’ verwijst hier naar ‘uiteindelijke oorzaak’. Vergelijk: (8) a sábi di kabá u di óto ‘hij kent de zaak grondig’ (9) i-á músu táki wan soní di i-á sábi kabá f'én je-NEG moeten zeggen een ding die je-NEG kennen einde van het ‘je moet niets zeggen waarvan je niet grondig op de hoogte bent’ Verder komt kabá een aantal malen voor in de combinatie té a kabá (tot het einde): (10) a seeká té a kabá ‘hij maakte zich gereed’ (11) a bi kó kandá té a kabá ‘hij zong het lied uit ten einde toe’ (12) a bi njan té a kabá OSO. Tijdschrift voor Surinaamse Taalkunde, Letterkunde en Geschiedenis. Jaargang 4 ‘hij heeft zijn maag volgegeten’ Kabá als bijvoeglijk naamwoord (13) di kabá dáka u di liba akí OSO. Tijdschrift voor Surinaamse Taalkunde, Letterkunde en Geschiedenis. Jaargang 4 9 ‘de laatste dag van deze maand’ (14) dée kabá-wan ó dé dée fósu-wan ‘de laatsten zullen de eersten zijn’ (15) di akúsuwe da di kabá pikí mbéti u mátu ‘de akusuwe is het allerkleinste bosdier’ Naast deze en andere zinnen waar kabá als bijvoeglijk naamwoord voorkomt vinden we nog het bijvoeglijk gebruik van kabá-kabá: (16) mi dé kabá-kabá u mi gó ‘ik ben bereid te gaan’ (17) mi dé kabá-kabá u mi gó ‘ik ben gereed om te gaan’ (18) di sèmbè dé kabá-kabá, án dé f'a biingá die mens zijn klaar al, NEG zijn voor- 3e sg. zich-haasten ‘wie klaar is, behoeft zich niet te haasten’ Alleyne (1980) wijst erop dat op enkele werkwoorden de zogenaamde attributieve transformatie toegepast kan worden.