SURINAAMSE KUNST IN NEDERLAND DE BETEKENIS VAN ‘TWINTIG JAAR BEELDENDE KUNST IN , 1975-1995’

Ingrid Braam Masterscriptie Kunstgeschiedenis Universiteit van Amsterdam Amsterdam, juni 2013

VOORWOORD

Na mij ruim een jaar te hebben verdiept in Surinaamse kunst in relatie tot de Nederlandse kunstwereld, is mijn scriptie voltooid. De kunst van de in dit onderzoek aangehaalde Surinaamse kunstenaars inspireerde mij tot het schrijven van deze scriptie. Behalve dat het onderzoek mij inzicht heeft verschaft in het onderwerp, heeft het mij tevens dichter bij mijn Surinaamse oorsprong gebracht door de vele kunstwerken van de Surinaamse kunstenaars waarmee ik heb kennisgemaakt en door hun visies op hun werk. Veel mensen zijn mij gedurende het onderzoeksproces bijzonder behulpzaam geweest door hun bereidheidwilligheid mij te ontvangen en te woord te staan, van informatie te voorzien en te introduceren bij de diverse kunstenaars en andere deskundigen. Speciale dank gaat uit naar Remy Jungerman, Patricia Kaersenhout, Charl Landvreugd en Kurt Nahar. Ook wil ik grote dank uitspreken aan Corien van Eyck van Heslinga, Paul Faber, Neil Fortune, Rob Perrée, Priscilla Tosari en . Bijzondere dank ben ik verschuldigd aan Joan Buitendorp en Myra Winter die mij voortdurend van nuttige informatie hebben voorzien en mij te allen tijde hun hulp aanboden. Veel dank gaat eveneens uit naar mijn scriptiebegeleider Miriam van Rijsingen die mij enerzijds hielp structuur aan te brengen en mij anderzijds alle ruimte gaf een eigen invulling aan het onderzoek te geven. Tot slot spreek ik mijn oprechte dank uit aan mijn ouders, Harry en Martha Braam, en Hildegard Braam die voor mij in Suriname op onderzoek zijn uitgegaan en mij altijd hebben gestimuleerd, Wim Huijben voor zijn onontbeerlijke steun en Harry Braam zonder wie het moeilijk zou zijn geweest dit onderzoek te doen.

1 INHOUDSOPGAVE

INLEIDING 4

1 THEORETISCH KADER 10 1.1 Het begrip etniciteit 10 1.2 Said en Bhabha 11 1.3 Enwezor en Documenta 11 16 1.4 Symposia en debatten 19 1.5 Theorie en relevantie 23

2 ANALYSE VAN TWINTIG JAAR BEELDENDE KUNST IN SURINAME 24 2.1 Aanleiding en doelstellingen van de expositie in het Surinaams Museum 25 2.2 De presentatie in het Surinaams Museum 26 2.3 Overnamemotieven en doelstellingen van het Stedelijk Museum 33 2.4 Vergelijking van de expositie: Surinaams Museum – Stedelijk Museum 42 2.5 Ontvangst van de expositie in het Stedelijk Museum 43

3 ZICHTBAARHEID EN ETNICITEIT NA DE STEDELIJKE EXPOSITIE 45 3.1 De deelnemers aan ‘Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname’ 45 3.2 Surinaamse groepstentoonstellingen 49 3.3 Vergelijking van de Surinaamse groepstentoonstellingen 69 3.4 De Surinaamse kunstenaars anno nu 77 3.4.1 Exposities en werken 78 3.4.2 De rol van etniciteit in het werk 97 3.4.3 De rol van etniciteit in het werk: kunstenaars toen – kunstenaars nu 99 3.4.4 Etniciteitsbeleving en positionering 101

4 DE HUIDIGE POSITIE VAN SURINAAMSE KUNST IN DE KUNSTWERELD 107

5 CONCLUSIE 116

SAMENVATTING 121

2 GERAADPLEEGDE BRONNEN 123

BIJLAGE 1: OVERZICHT SURINAAMSE GROEPSEXPOSITIES 143

BIJLAGE 2: OVERZICHT SURINAAMSE KUNSTENAARS 146

AFBEELDINGEN 154

AFBEELDINGENLIJST 169

3 INLEIDING

In het kader van het actuele postkoloniale kunstdiscours over etniciteit en identiteit in het huidige tijdperk van globalisering en het daarmee samenhangende zich open stellen voor de Ander is er in Nederlandse moderne en hedendaagse kunstmusea de laatste jaren een groeiende aandacht voor het verzamelen en presenteren van contemporaine niet-westerse kunst. Talloze symposia en debatten getuigen eveneens van een toenemende belangstelling voor dit onderwerp. Aansluitend op deze veranderende perceptie van kunst uit niet-westerse landen, is het interessant om te onderzoeken hoe binnen de Nederlandse kunstwereld de afgelopen decennia is omgegaan met eigentijdse kunst uit landen die deel uitmaken van de eigen koloniale geschiedenis. Vanwege mijn Surinaamse afkomst boeit mij vooral hoe het is gesteld met de Surinaamse kunst binnen de Nederlandse kunstwereld. Dit is dan ook de aanleiding voor het onderzoek. De laatste tijd is er behoorlijk wat landelijke aandacht voor Surinaamse/Caribische kunstenaars, getuige onder meer de solo-expositie SNAKE van de Surinaamse kunstenaar Michael Tedja (februari – mei 2013, Cobra Museum voor Moderne Kunst in Amstelveen), de groepstentoonstelling over Caribische kunst Who More Sci-Fi Than Us (mei – augustus 2012, KAdE in Amersfoort) met onder andere drie Surinaamse kunstenaars, artikelen naar aanleiding van deze expositie in bekende kunsttijdschriften als Kunstbeeld.NL en Metropolis M, een stuk in NRC Handelsblad van 28 juni 2012 over de in opmars zijnde Surinaamse kunst, en aandacht in het eveneens bekende kunsttijdschrift Mister Motley voor verschillende Surinaamse kunstenaars in het kader van de tentoonstelling De Nederlandse identiteit? Half suiker, half zand (juni – september 2012, Museum De Paviljoens in Almere). Ook is er het één en ander aan publicaties over Surinaamse kunst verschenen naar aanleiding van exposities en zijn er debatten gevoerd rondom deze tentoonstellingen. Over het algemeen gaat het om gelegenheidspublicaties, losse artikelen en internetsites over Surinaamse kunst(enaars) in Nederland. Er bestaat wel uitgebreidere literatuur maar deze betreft voornamelijk monografieën van Surinaamse kunstenaars en publicaties over de korte geschiedenis van de beeldende kunst in Suriname, Surinaamse kunstenaarsinitiatieven en kunstprojecten met Surinaamse kunstenaars, in de meeste gevallen in Suriname zelf (Sranan. Cultuur in Suriname (1992); Beeldende kunst in Suriname. De twintigste eeuw (2000); Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname, 1975-1995 (1995); Wakama: drawing lines – connecting dots. Contemporary art. Suriname (2009); Paramaribo SPAN. Hedendaagse beeldende kunst in Suriname (2010);

4 Verzamelaars en volksopvoeders. Geschiedenis van de Surinaamse musea (2012). Een overzichtswerk van Surinaamse kunst(enaars) binnen de Nederlandse kunstwereld ontbreekt nagenoeg, terwijl Suriname nota bene deel uitmaakt van de Nederlandse geschiedenis. Naast het trachten inzicht te verkrijgen in Surinaamse kunst in relatie tot de Nederlandse kunstwereld is een tweede doel van het onderzoek daarom een aanvulling leveren op de schaarse documentatie hierover. Hierin ligt dan ook de relevantie van dit onderzoek. Uitgangspunt voor het onderzoek is de in 1996/97 in het Stedelijk Museum Amsterdam gehouden tentoonstelling Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname, 1975-1995, die een jaar eerder in het Surinaams Museum in Paramaribo plaatsvond. Ondanks de langdurige culturele banden tussen Nederland en zijn voormalige kolonie Suriname is de groepstentoonstelling in het Stedelijk Museum zonder precedent.1 Een overzichtstentoonstelling van Surinaamse beeldende kunst in een museum voor moderne en hedendaagse kunst heeft nog niet eerder plaatsgevonden in Nederland (en waar ook ter wereld). Bovendien gold het Stedelijk Museum Amsterdam destijds als een museum van internationale naam. De groepspresentatie markeert dan ook een belangrijke doorbraak van Surinaamse kunst in Nederland. Vandaar dat deze expositie als vertrekpunt voor dit onderzoek wordt genomen. Dit heeft geleid tot de volgende centrale vraag:

Wat is de betekenis van de tentoonstelling Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname, 1975- 1995 (Stedelijk Museum Amsterdam, 16 december 1996 – 16 februari 1997) voor de Surinaamse kunst in de Nederlandse kunstwereld?

1 De Stichting voor Culturele Samenwerking (Sticusa) maakte de presentatie van Surinaamse beeldende kunst in Nederland mogelijk. Zo kon Suriname in 1957 deelnemen aan een expositie van de Start-groep met werken van Erwin de Vries, Rudi Getrouw, Stuart Robles de Medina, Soekimin Sastro en Nic Loning. In 1963 vond een groepsexpositie van Surinaamse kunst, geïnitieerd door de Surinaamse Studenten Vereniging Nederland, in het Prinsenhof in Delft plaats. De grootste manifestatie was de in 1967 en 1968 uitgebrachte tentoonstelling Hedendaagse kunst uit Suriname, die 117 werken van 11 kunstenaars omvatte. Deze, voor twee jaren door Nederland reizende expositie, was te zien in Amsterdam (Arti en Amicitia), Groningen, Venraij, Scheveningen, Oostvoorne, Sittard en Harderwijk en werd georganiseerd door de kunstenaars in Suriname in samenwerking met Sticusa. Zie: ANDA Suriname 8 augustus 2012. In 1986 werd in de Nieuwe Kerk in Amsterdam de groepsexpositie Farawe met acht kunstenaars van Surinaamse oorsprong gehouden. Zie: Meijer 1985: 77. In 1989 stelde de Vereniging Ons Suriname (VOS) ter ere van haar zeventigjarig bestaan in haar gebouw een tentoonstelling samen van 10 Surinaamse kunstenaars die woonden en werkten in Amsterdam. Zie: Winter: 271 6 augustus 2012.

5 ‘Betekenis’ omvat in dit verband verschillende aspecten waarbij de focus op de Nederlandse kunstwereld ligt: de aard en de mate van zichtbaarheid van Surinaamse kunst binnen de kunstinstellingen (welke kunstenaars exposeren er, hoe vaak, om wat voor soort exposities gaat het (groeps- en solotentoonstellingen), in welk type locaties, wat is de status van deze locaties en in welk deel van Nederland bevinden deze zich?); de rol van etniciteit in Surinaamse groepstentoonstellingen (in de uitgangspunten en contexten) en voor Surinaamse kunstenaars (in het werk, bij de positionering van zichzelf als kunstenaar en met betrekking tot de persoonlijke identiteitsbeleving); de huidige positie die Surinaamse kunst inneemt in de gevestigde kunstwereld. Al deze aspecten worden tegen de achtergrond van de toenemende globalisering en binnen de context van het actuele debat over etniciteit en identiteit en het tonen van niet-westerse kunst geplaatst.

Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden, worden als deelvragen behandeld: 1. Analyse van Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname, 1975-1995: - Wat is de aanleiding en de doelstelling van de tentoonstelling in het Surinaams Museum? - Hoe kan de presentatie in het Surinaams Museum worden omschreven? - Wat zijn de overnamemotieven en doelstellingen van het Stedelijk Museum voor de tentoonstelling? - In welke opzichten verschillen de tentoonstellingen in het Stedelijk Museum en in het Surinaams Museum van elkaar? - Hoe is de ontvangst van de tentoonstelling in het Stedelijk Museum? 2. Welke tendensen kunnen ten aanzien van de zichtbaarheid van Surinaamse kunst en de rol van etniciteit na Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname, 1975-1995 in het Stedelijk Museum worden gesignaleerd met betrekking tot de deelnemende kunstenaars, Surinaamse groepstentoonstellingen en de huidige groep Surinaamse kunstenaars? 3. Hoe kan de huidige positie van Surinaamse kunst in de Nederlandse kunstwereld worden omschreven?

De scriptie bestaat uit een documenterend gedeelte waarbij de Surinaamse kunst vanaf Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname, 1975-1995 (in het vervolg aangeduid zonder ‘1975-1995’) in het Stedelijk Museum Amsterdam (in het vervolg aangeduid zonder ‘Amsterdam’) binnen de Nederlandse kunstwereld in kaart wordt gebracht. Daarnaast omvat

6 de scriptie een problematiserend gedeelte waarbij kwesties gelieerd aan punten uit het actuele debat in de kunstwereld worden opgeworpen.

De deelvragen zijn bepalend voor de inhoud van de hoofdstukken. De indeling van deze scriptie is als volgt: De inhoud van hoofdstuk 1 bestaat uit een theoretisch kader waarin, behalve een toelichting op het begrip ‘etniciteit’, ook de visies van diverse invloedrijke auteurs en tentoonstellingsmakers binnen het postkoloniale kunstdiscours worden besproken en met elkaar vergeleken. Voorts worden de verscheidene invalshoeken van symposia en debatten over etniciteit en identiteit en het tentoonstellen van niet-westerse kunst die de laatste jaren hebben plaatsgevonden aan de orde gesteld. Een vergelijking van de verschillende uitgangspunten maakt duidelijk of er een ontwikkeling in de debatvoering heeft plaatsgevonden. In hoofdstuk 2 volgt een analyse van Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname in het Stedelijk Museum. Belicht worden de aanleiding en doelstellingen van de voorloper van de tentoonstelling in het Stedelijk Museum, de tentoonstelling in het Surinaams Museum in Paramaribo. Op de tentoonstelling in Suriname wordt dieper ingegaan aan de hand van de participerende kunstenaars, hun werken en de rol van etniciteit daarin. De motieven en doelstellingen van het Stedelijk Museum om de overzichtsexpositie in het Surinaams Museum over te nemen en de betekenis van etniciteit in de expositie in het Stedelijk Museum komen eveneens aan bod. Evenals de receptie van de tentoonstelling in het Stedelijk Museum en een vergelijking tussen de exposities in Suriname en Nederland. In hoofdstuk 3 wordt de zichtbaarheid van Surinaamse kunstenaars en de rol van etniciteit na de tentoonstelling in het Stedelijk Museum besproken. Het gaat hierbij om de deelnemers aan de expositie in het Stedelijk Museum, Surinaamse groepstentoonstellingen en om de Surinaamse kunstenaars die tegenwoordig in beeld zijn. Ingezoomd wordt op het aantal exposities van de individuele kunstenaars, het soort exposities (solo- of groepstentoonstellingen), en om het type instellingen waar hun kunst zich manifesteert (en in welk deel van Nederland). Bij de Surinaamse groepstentoonstellingen wordt voornamelijk gekeken naar de context waarin en de uitgangspunten waarmee zij worden getoond in relatie tot het etniciteits- en identiteitsdebat. Door verschillende facetten van de diverse groepstentoonstellingen met elkaar te vergelijken worden bepaalde veranderingen en tendensen geconstateerd, onder meer ten aanzien van de rol van etniciteit, welke groepsexpositie de meeste gevolgen heeft gehad voor de Surinaamse kunst in de kunstwereld en of er een aantoonbaar verband bestaat tussen de Surinaamse groepstentoonstellingen en de expositie in het Stedelijk Museum. De aandacht in dit hoofdstuk gaat daarnaast uit naar de wijze waarop de momenteel zichtbare Surinaamse

7 kunstenaars hun etniciteit beleven en hoe zij betekenis en invulling geven aan hun etnische achtergrond in hun werk en met betrekking tot hun profilering als kunstenaar. Op welke manier zij hun etniciteit opvatten, uiten en gebruiken wordt vergeleken met de deelnemers aan Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname ten einde verschillen tussen toen en nu te kunnen waar te kunnen nemen. In hoofdstuk 4 wordt gereflecteerd op de huidige positie van Surinaamse kunst(enaars) binnen de officiële kunstwereld. Tot slot volgt in hoofdstuk 5 de conclusie met daarin een aantal aanbevelingen voor verder onderzoek.

Naast literatuurbronnen is het onderzoek vanwege de beperkte hoeveelheid overzichtsliteratuur hoofdzakelijk verricht op basis van mondelinge bronnen, archief-, beeld- en geluidsmateriaal en internetbronnen. De interviews met Surinaamse kunstenaars en andere deskundigen op dit terrein zijn van essentieel belang geweest. Daar het tenslotte Surinaamse kunst betreft, is getracht de kunstenaars zoveel mogelijk zelf aan het woord te laten. De geïnterviewde Surinaamse kunstenaars zijn: Remy Jungerman, Patricia Kaersenhout, Charl Landvreugd, Kurt Nahar en Erwin de Vries. Verder zijn er gesprekken gevoerd met Joan Buitendorp (galeriehoudster bij Galerie Nola Hatterman voor Surinaams/Caribische beeldende kunst in Amsterdam), Corien van Eyck van Heslinga (galeriehoudster bij Galerie 23 voor Afrikaanse en Caribische kunst in Amsterdam), Paul Faber (conservator Afrika van het Tropenmuseum in Amsterdam en destijds samensteller van de voorloper van Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname in het Surinaams Museum te Paramaribo), Neil Fortune (Surinaams kunstenaar), Rob Perrée (curator met een speciale interesse voor hedendaagse Afrikaans-Amerikaanse kunst, Afrikaanse en Caribische kunst en mediakunst, kunstcriticus en redacteur van het Nederlandse kunsttijdschrift Kunstbeeld), Priscilla Tosari (galeriehoudster bij Galerie 23 voor Afrikaanse en Caribische kunst in Amsterdam en publicist van (Surinaamse) kunstgerelateerde artikelen), Myra Winter (nauw betrokken bij zowel de organisatie en inrichting van Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname in het Surinaams Museum als in het Stedelijk Museum en voormalig galeriehoudster van Galerie Nola Hatterman voor Surinaams/Caribische beeldende kunst in Amsterdam). Enkele van de deskundigen zijn niet als bron vermeld in de scriptie, maar zeker belangrijk geweest voor mijn beeldvorming over het onderwerp.

De term ‘Surinaamse kunst’ behoeft nadere uitleg. Wat onder Surinaamse kunst wordt verstaan, valt niet eenduidig te definiëren. Doordat de Surinaamse gemeenschap wordt gevormd door verschillende bevolkingsgroepen (Hindoestanen, creolen, Javanen, indianen en

8 bosnegers) kenmerkt deze zich door een rijke etnische en culturele verscheidenheid. Het Stedelijk Museum verklaart naar aanleiding van Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname dat als er iets Surinaams genoemd kan worden het de wederzijdse doordringing van die verschillende cultuurelementen is en daarnaast de moderne, internationale westerse cultuur door contact met buurlanden, het Caribisch gebied, Amerika en Nederland – waarbij de gerichtheid op de Nederlandse kunst en cultuur een essentiële rol blijft spelen.2 Emile Meijer schrijft in 1985 naar aanleiding van de tentoonstelling Farawe. Acht kunstenaars van Surinaamse oorsprong in de Nieuwe Kerk te Amsterdam zelfs dat er geen Surinaamse kunst in Nederland bestaat, maar dat er in het werk van vele Surinaamse kunstenaars die in Nederland wonen en werken in meer of mindere mate wel de herinnering aan Suriname zichtbaar is.3 Ook het begrip ‘Surinaams kunstenaar’ is moeilijk af te bakenen. Er zijn kunstenaars van (half-)Surinaamse origine die in Suriname of Nederland geboren en/of getogen zijn, in één van de twee landen hun opleiding hebben gevolgd en/of (tijdelijk) woonachtig of werkzaam zijn, of met regelmaat heen en weer reizen tussen Nederland en Suriname. Er is dus verschil, maar daarin wordt in deze scriptie geen keuze gemaakt omdat een dergelijk onderscheid zinloos zou zijn. Daarbij zijn er verschillen in hoe deze kunstenaars zichzelf definiëren. Het gaat in dit onderzoek dus niet om de nationaliteit van deze kunstenaars maar om hun etnische afkomst. Beseffende dat de terminologie ‘Surinaamse kunst/kunstenaar’ niet toereikend is, is hier vanwege de eenduidigheid toch voor gekozen – temeer daar in publicaties over dit onderwerp dezelfde benaming wordt gebruikt. De classificatie ‘niet-westers’ ten aanzien van deze kunst ligt eveneens gecompliceerd. Het bevestigt en dreigt een tweedeling te bestendigen, die expliciet ter discussie wordt gesteld. Daarbij heeft de term nu eenmaal de lading van kwalitatief inferieur ten opzichte van westerse kunst. Vanwege de sterke banden die kunstenaars van Surinaamse oorsprong met Nederland hebben, rijst ook de vraag in hoeverre hun kunst als niet-westers beschouwd kan worden. Bovendien veronderstelt ‘niet-westers’ een geografische aanduiding, terwijl in deze context niet de standplaats maar de etnische afkomst van de kunstenaars bedoeld wordt. Daar er geen geschikt alternatief bestaat, wordt de term ‘niet-westers’ hier toch gehanteerd.

2 Van Binnendijk en Faber 1995: 32. 3 Meijer 1985: 77. 9 1 THEORETISCH KADER

Buiten een toelichting op het begrip ‘etniciteit’ bestaat het theoretisch kader uit de visies van invloedrijke auteurs en tentoonstellingsmakers die de kwestie van het niet-westerse behandelen in een wereld die wordt gedomineerd door een westerse meerderheid, omdat daarin parallellen zijn te trekken met de positie van Surinaamse kunstenaars in de Nederlandse kunstwereld. In een tijdperk van mondialisering, individualisering en globalisering laten al deze processen hun sporen na in de wijze waarop mensen zichzelf en anderen, in dit onderzoek de Surinaamse kunstenaars, zien en plaatsen. Als gevolg daarvan worden sinds de jaren negentig (en in het internationale discours al iets langer) binnen de Nederlandse kunstwereld talrijke debatten gevoerd over etniciteit en identiteit en het tentoonstellen van kunst van kunstenaars met een niet-westerse achtergrond. De uitgangspunten van een greep uit deze overvloed aan debatten vormen tevens het theoretisch kader. Bij de selectie is gekeken naar debatten die hoofdzakelijk betrekking hebben op kunstmusea en die verschillende uitgangspunten tonen om zodoende te kunnen beoordelen of er een verandering in thematiek heeft plaatsgevonden ten aanzien van deze kunstenaars met een niet-westerse achtergrond binnen de Nederlandse kunstinstituten.

1.1 Het begrip etniciteit

De rol van etniciteit binnen de hedendaagse Nederlandse kunstwereld tegen een achtergrond van een steeds verder globaliserende wereld is in dit onderzoek aldus één van de hoofdthema’s, want het gaat immers om kunstenaars van Surinaamse herkomst. Van belang is daarom allereerst een verduidelijking van de term ‘etniciteit’. Aangezien er een overdaad aan literatuur op dit gebied bestaat, wordt hoofdzakelijk uitgegaan van de literatuur van twee Nederlandse auteurs, Hans Vermeulen en Maykel Verkuyten. Zij hebben het begrip ‘etniciteit’ als theoretisch concept uitgewerkt op basis van internationale literatuur. Hoewel hun publicaties die hier als bron worden gebruikt uit 1984 en 1999 stammen, is de theorie met betrekking tot etniciteit in hoofdlijnen hetzelfde gebleven en daarom nog steeds van toepassing op de hedendaagse realiteit. Etniciteit en etnische identiteit kunnen als synoniem worden beschouwd. Onder etnische identiteit wordt een sociale identiteit verstaan. Een sociale identiteit is gebaseerd op criteria als sekse, leeftijd, klasse, beroep of religie. Etnische identiteit onderscheidt zich

10 hiervan door het geloof in een gemeenschappelijke afstamming, geschiedenis en culturele erfenis (bijvoorbeeld taal en religie).4 In grove lijnen zijn er twee benaderingen van het begrip ‘etniciteit’. De primordiale benadering beschouwt etniciteit als min of meer aangeboren en legt de nadruk op het bestendige, onuitsprekelijke en gevoelsmatige karakter van etniciteit. Een beperking van deze visie is dat het veranderlijke, bewuste en dynamische karakter van etniciteit achterwege blijft. De situationele benadering benadrukt deze aspecten juist door het accent te leggen op de flexibele wijze waarop mensen etnische grenzen definiëren, markeren en in stand houden. Binnen de situationele benadering is er aandacht voor omstandigheden en machtsverhoudingen. Er wordt uitgegaan van de gedachte dat etnische identiteiten ontstaan bij interactie van verschillende (etnische) groepen. In die wisselwerkingen worden identiteiten telkens opnieuw van betekenis voorzien. Etniciteit wordt dus in verschillende contexten anders geïnterpreteerd en gepresenteerd. Als etnische groeperingen als belangengroepen worden gezien, ligt de focus veelal op de bruikbaarheid in de strijd om schaarse goederen, posities, rechten en status (in dit geval: een plaats voor Surinaamse kunstenaars in het gevestigde kunstcircuit).5 Etniciteit wordt in dergelijke situaties strategisch ingezet om ‘wij’ van ‘zij’ te onderscheiden. Deze dynamische opvatting van etniciteit heeft vanaf midden twintigste eeuw sterk aan invloed gewonnen.6 Het accent van etnische identiteit is in toenemende mate op variabiliteit en meervoudigheid komen te liggen, waar het voorheen op stabiliteit, eenheid en eenduidigheid lag.7 Een beperking van deze benadering is dat etniciteit op zich geen inhoudelijke betekenis heeft, maar afhankelijk wordt gemaakt van situaties of politieke, economische en sociale belangen. Daarmee wordt voorbij gegaan aan de emotionele kracht en onveranderlijkheid die gekoppeld zijn aan de eigen aard van het idee van etniciteit. Het is daarom belangrijk om de primordiale en situationele benadering als aanvullend op te vatten.8

1.2 Said en Bhabha

Sasha Dees, curator en één van de pioniers in het herstellen van de culturele uitwisseling tussen Nederland en Suriname, stelt vast dat met Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname

4 Vermeulen 1984: 15. 5 Verkuyten 1999: 51-52. 6 Baud e.a. 1994: 6. 7 Verkuyten 1999: 6. 8 Ibidem: 52. 11 voor het eerst in een Nederlands modern kunstmuseum zichtbaarheid wordt gegeven aan kunstenaars uit de ex-kolonie:

‘When I started working in art and culture fifteen years ago The had no diasporas-art discourse whatsoever; it was a country where Contemporary Caribbean Art simply didn’t exist for most people. I had just begun to settle in my career, when the Museum for Contemporary Art: Stedelijk Museum in Amsterdam presented the exhibition, in December 1996, that made Caribbean artists finally known in the country to which they were bound by shared colonial history: “Twenty Years of Visual Art in Suriname, 1975-1995.” With this introduction, a small revolution had taken place. It was extraordinary that the Stedelijk Museum would open its doors to Caribbean artists, and on such a scale. As soon as there was the possibility of the exhibit, it immediately provoked a national discussion: Does Contemporary Caribbean Art exists? Had the museum opened its doors to crafts and folklore?’9

Haar citaat bevat één van de kernpunten in het discours omtrent niet-westerse kunst, namelijk de westerse perceptie van hedendaagse kunst uit niet-westerse delen van de wereld en daarmee samenhangend het uitsluiten van kunstenaars met een niet-westerse (Surinaamse/Caribische) origine van de westerse (Nederlandse) kunstwereld. De Ander waarmee deze niet-westerling wordt aangeduid, is zo langzamerhand een gangbaar begrip geworden waarover veel getheoretiseerd is. In de kunstdebatten van de afgelopen jaren wordt de oppositie ‘wij’, de westerling, versus de Ander steeds verder ondergraven, omdat het een geconstrueerd concept is dat de westerse opvattingen tot norm heeft gemaakt.10 De Palestijns-Amerikaanse literatuurwetenschapper Edward Said (1935-2003) gaf met zijn invloedrijke boek Orientalism uit 1978 de aanzet tot het debat over de beeldvorming door de westerling van de Ander (in Saids geval de oosterling), dat sinds de tweede publicatie in 1985 gaande is. Saids gedachtegoed was cruciaal voor het ontstaan van het fenomeen ‘postkoloniale studies’ en in die zin is Orientalism dan ook discoursbepalend geweest. Said gebruikt poststructuralistische ideeën om het oriëntalisme, de studie van de Oriënt door westerse academici, te analyseren. Hij toont hoe zij een studieobject construeren dat weinig van doen heeft met het Oosten zelf; de Oriënt bestaat slechts in relatie tot het Westen – een binaire relatie waarin aan bepaalde begrippen meer waarde wordt toegekend dan aan andere.

9 Dees 15 september 2012. 10 Knol en schenk 2010. 12 In zijn boek vat Said ‘oriëntalisme’ met name op als een stijl van denken op basis van een ontologisch en epistemologisch onderscheid tussen het Oosten en het Westen en als een westerse manier van domineren, herstructureren en gezag hebben over het Oosten.11 Met een op een ontologisch onderscheid gestoeide gedachtestijl bedoelt hij een denkwijze die uitgaat van een verschil in ‘zijn’ tussen het Westen (wij) en het Oosten (de Ander). Een op een epistemologisch onderscheid gebaseerde manier van denken heeft te maken met rechtvaardiging en op welke gronden men kan beweren iets te weten.12 Dat betekent in Saids geval, dat het Westen op grond van gerechtvaardigde overtuigingen beweert kennis te hebben over niet-westerse werelddelen. In dit proces van ‘kennen’ van de Ander door het Westen wordt de link tussen kennis en macht gedemonstreerd omdat het de oosterling construeert en domineert. Aan de hand van een grote hoeveelheid wetenschappelijke, literaire en politieke teksten beschrijft Said het romantiseren van de ‘exotische, primitieve Ander’ door het Westen en hoe de westerling die Ander definieert als een negatieve inversie van zichzelf: de Ander is datgene wat hij/zij niet is, dat wil zeggen ongeciviliseerd en irrationeel in tegenstelling tot de geciviliseerde en rationele westerling. Vanuit deze stereotypering rechtvaardigt het Westen zijn kolonisatie. Said betoogt dat al deze teksten meer iets zeggen over koloniaal bepaalde vooroordelen van de auteurs dan over de werkelijkheid, die naar zijn mening veel dynamischer, complexer en pluriformer is dan het gangbare beeld in het Westen. Hij stelt zelfs dat een tweedeling van de wereld een westerse constructie is, bedoeld om het Westen als een aparte en daarmee superieure entiteit te onderscheiden. Op die manier zou het beeld van ‘wij’ tegenover de Ander worden bevestigd.13 In het voorwoord van de herdruk uit 2003 stelt Said de vraag of het imperialisme veranderd dan wel opgehouden is sinds de publicatie van zijn boek. Zijn antwoord daarop is negatief. De vooroordelen bestaan nog steeds.

Hoewel het begrip ‘postkolonialisme’ vooral een rol speelt binnen de filosofie, de sociologie en de literatuurwetenschappen, is het geleidelijk aan ook binnen de kunstwetenschap doorgedrongen. De Indiase theoreticus Homi K. Bhabha (1949) en de Nigeriaanse kunstcriticus en curator Okwui Enwezor (1963) hebben hier internationaal een belangrijke bijdrage aan geleverd.

11 Said 1978: 1-28. 12 UvAWiki 6 mei 2013. 13 Said 1978: 1-28. Orientalism bracht een storm aan reacties teweeg. Said heeft hier in de loop der jaren in verschillende publicaties zelf ook weer op gereageerd. Zijn belangrijkste werk op dit gebied is Culture and Imperialism (1993). 13 Bhabha volgt Saids gedachtegoed zeer nauw en verschuift slechts de focus naar zowel de kolonisator als de gekoloniseerde.14 Hij past net als Said poststructuralistische benaderingswijzen toe op kolonialisme. In ons eigen gevoel van onszelf – onze identiteit of subjectiviteit – merken poststructuralistische denkers indeling en verschil. Zulke inzichten worden door Bhabha onderzocht en uitgebreid naar cultureel verschil.15 Het fenomeen van cultureel verschil tussen de gekoloniseerde en de kolonisator beziet hij vanuit een ontologische hoek. Dit houdt in dat hij zich in zijn publicatie toespitst op zijnsvragen en identiteit.16 Bhabha’s werk gaat uit van de veronderstelling dat een traditionele filosofische betekenis van de relatie tussen jezelf en anderen uitermate schadelijke gevolgen kan hebben, iets wat we te vaak zien in de ontmoeting tussen twee verschillende culturen. Als je maar al te goed weet waar je eigen identiteit eindigt en de rest van de wereld begint, ligt het gevaar op de loer om die wereld als ander, verschillend, inferieur, en bedreigend voor je identiteit en belangen te definiëren.17 In The Location of Culture uit 1994, een verzameling van zijn belangrijkste essays, creëert Bhabha een aantal concepten om de simpele polarisatie van de wereld in een ‘zelf’ en de Ander te ondermijnen. Het bekendste voorbeeld van deze concepten is de nadruk op de ‘hybridity of cultures’. Bhabha doelt hiermee op de vermenging, of zelfs de onzuiverheid van culturen – zo lang we ons voorstellen dat geen enkele cultuur puur is maar altijd in contact staat met andere culturen. Hij meent dat we moeten trachten culturele verschillen op te vatten als zijnde gebaseerd op hybriditeiten die tijdens historische transformaties zijn gecreëerd. Postkoloniale culturen ziet hij als ‘hybrids’ die zowel door de koloniale macht als het eigen volk zijn gevormd. Anders dan Said, die de wereld in twee tegengestelde delen verdeelt, bestrijdt hij dus de binaire oppositie Westen – Niet-Westen.18 Volgens Bhabha dienen we niet langer groepen mensen te classificeren op basis van biologische, reeds bestaande eigenschappen die aan etnische groepen worden toegeschreven, omdat menselijke eigenschappen niet beperkt zijn tot hun etnische erfenis maar onderhevig zijn aan verandering en aanpassing door ervaring. Hij richt de aandacht op wat er gebeurt op de grenzen van culturen, wat er gebeurt in deze tussenruimte (‘in-between’) van culturen, en gebruikt daarvoor de term ‘liminal’ (‘datgeen op de grens van de drempel’). Wat zich in deze tussenruimte aan culturele vormen en identiteiten heeft gevestigd – identiteiten zoals ‘zelf’ en de ‘ander’ – is cruciaal voor de creatie van nieuwe culturele betekenissen. Door voorrang te

14 Huddart 2006: 6. 15 Ibidem: 4. 16 Bhabha 1994: 2-3. 17 Huddart 2006: 6. 18 Bhabha 1994: 2. 14 geven aan ‘liminality’ worden solide, authentieke culturen ondermijnd ten gunste van onverwachte, hybride, en toevallig ontstane culturen.19 Terwijl Said de ‘imaginative geographies’ van het Oosten bespreekt, stelt Bhabha dus een soort ‘Third Space’ (‘hybridity’) voor waarin het verschil tussen ‘zelf’ en de de Ander onstabiel wordt gemaakt en die het ontstaan van andere posities mogelijk maakt.20 Hij legt daarmee een verband tussen etniciteit en globalisering en tussen lokaliteit en globaliteit. Door de toenemende internationalisering liggen grenzen en etnische en culturele identiteiten niet meer vast waardoor er een globale cultuur ontstaat. Tegelijkertijd ontstaan er in de globale sfeer nieuwe lokale culturen en identiteiten door een universele en interculturele kruisbestuiving, ‘creolistie’ genoemd.21 Bhabha concentreert zich, in tegenstelling tot Said, eerder op de betekenis (het creëren van betekenis) dan op fysieke locaties (grenzen tussen naties). De locatie wordt zowel ruimtelijk als tijdelijk opgevat. De ‘liminal’ is vaak te vinden in specifieke (postkoloniale) sociale ruimtes, maar duidt tevens op het continue proces van het creëren van nieuwe identiteiten. Er kan hierin een parallel worden getrokken met Surinaamse (diaspora)kunstenaars die zich vaak tussen de Nederlandse en de Surinaamse cultuur bevinden en daardoor meerdere identiteiten hebben. ‘Hybridity’ en ‘liminality’ verwijzen in die zin naar tijd, dat Bhabha’s werk de visie ondermijnt dat mensen die leven in verschillende ruimtes (bijvoorbeeld verschillende naties of continenten) in verschillend stadia van vooruitgang leven.22 Het werk van Bhabba beperkt zich niet alleen tot het kolonialisme. Evenals de poststructuralistische denkers, betwist en transformeert hij de gangbare ideeën over wat het betekent om ‘modern’ te zijn. In het bijzonder in zijn latere werk breidt hij zijn analyse over moderniteit in het algemeen uit – de ideeën van wetenschappelijk en materiële progressie die het moderne Westen kenmerken, en die tot uiting komen in zijn geglobaliseerde cultuur. Bhabha is van mening dat het noodzakelijk is om opnieuw naar moderniteit te kijken en daarbij gebruik te maken van perspectieven ontleend aan de ervaringen van gekoloniseerde mensen. Hij beargumenteert dat we een postkoloniaal perspectief op moderniteit nodig hebben, en dat moderniteit en postkolonialisme onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.23

Om inzicht te verkrijgen in de perceptie op Surinaamse kunstenaars door de officiële Nederlandse kunstinstellingen zijn de visies van Said en Bhabha (de Surinaamse kunstenaar

19 Ibidem: 2-5. 20 Rutherford 15 april 2013. 21 Martin 2003: 13. 22 Huddart 2006: 7. 23 Ibidem: 8. 15 als kunstenaar uit de ex-kolonie, als niet-westerling, als de Ander) zinvol. Tussen de ideeën van deze twee auteurs zitten essentiële overeenkomsten en verschillen. Beide delen de gedachte dat traditionele denkwijzen over de wereld vaak medeplichtig zijn aan langdurige ongelijkheid tussen naties en volkeren. Bij beiden is er echter een verschil in denkproces en daardoor een verschil in debat. Said heeft de deur open gezet naar het debat over de ongelijkheid tussen westerse en niet-westerse delen van de wereld. Bhabha borduurt daarop voort en kan zodoende meer differentiatie aanbrengen en alternatieve mogelijkheden aandragen. Door middel van heroverweging van identiteitsthematiek, social agency en nationale verwantschap biedt hij een concept van culturele hybriditeit die verder gaat dan Said om te trachten het verband tussen kolonialisme en globalisme te begrijpen. Zijn theorie maakt tevens een groot verschil tussen hem en Said duidelijk: Said denkt in een oppositie westers – niet-westers, Bhabha in ‘hybrids’ waarbij hij zich concentreert op ‘proces’ en de manier waarop verschillende contexten de betekenis van ideeën veranderen. Hoewel beiden zich beroepen op een poststructuralistische benaderingswijze leggen zij ieder een ander accent. Said legt zich zowel op zijnsvragen (ontologie) als op kennisvragen (epistemologie) toe, terwijl Bhabha prioriteit geeft aan zijns- en identiteitsvragen. Hij poogt daarbij de vooronderstellingen en kennissystemen te deconstrueren die de illusie van één waarheid produceren.

1.3 Enwezor en Documenta 11

Veel van de door Said en Bhabha behandelde issues komen samen tijdens de elfde editie van de Documenta in 2002. Deze vijfjaarlijkse internationale tentoonstelling van hedendaagse kunst vindt sinds 1955 in het Duitse Kassel plaats en is één van de belangrijkste exposities van actuele beeldende kunst in de wereld. Het geeft de stand aan van wat op dat moment belangrijk wordt gevonden in de internationale kunstwereld. Okwui Enwezor is de eerste niet- westerse artistieke directeur van de Documenta. Geboren in Nigeria maar opgeleid in Amerika, is hij een voorbeeld van de hedendaagse culturele diaspora. Onder Enwezors leiding is Documenta 11 een afspiegeling van de veranderingen die de postkoloniale theorie in combinatie met de globalisering van kapitaal en media binnen de hedendaagse kunstwereld teweeg heeft gebracht.24 Documenta 11 presenteert niet-westerlingen als kritische en actieve

24 Winking 2 april 2013. 16 bemiddelaars. Het concentreert zich op globalisering en postkolonialisme en bestrijdt stereotype opvattingen van verschil tussen ‘wij’ en ‘zij’. Hoewel Enwezor wordt opgehemeld als degene die de ‘multiculturele Documenta’ of de ‘postkoloniale Documenta’ levert, heeft de uitkomst veel gemeen met de openlijk intellectuele doelstellingen van Catherine Davids, de directeur van de tiende Documenta in 1997. Ook zij stelde identiteitskwesties en de invloed van de globalisering hierop centraal, maar de meerderheid van de kunstenaars van Documenta X was echter van westerse afkomst.25 In Documenta 11 is het merendeel van de kunstenaars niet-Europees. Acht Afrikaanse landen doen mee, wat als een unicum wordt gezien.26 Om geen kunstmatige verwantschap te benadrukken zijn bijna alle kunstwerken in een eigen ruimte tentoongesteld. Documenta 11’s ‘spectaculaire verschil’ met de voorgaande Documenta, zoals Enwezor het zelf verwoordt, ligt niet in de eerste plaats in de uitgebreide geografie van de tentoonstelling. Belangrijker is de omvang van de onderliggende ambitie om een kritisch project in een publieke arena te verwezenlijken. De veelbesproken tentoonstelling is namelijk het vijfde en laatste platform in een reeks van openbare symposia over de hele wereld in de achttien maanden daarvoor: in Lagos (Afrika), Berlijn en Wenen (Europa), New Delhi (Azië), en Saint Lucia (Amerika).27 Doel hiervan is om het eurocentralisme, zowel in ruimtelijke als in cultureel-historische zin, te verplaatsen en de universaliteit van het project te onderstrepen. De geselecteerde werken geven eveneens een andere inhoud aan de notie van plaats en tijd. Bijvoorbeeld het uit jaartallen bestaande boek One Million Years past 998.031 BC to 1969 AD One Million Years Future 1999 to 1.001.998 AD van On Kawara wordt synchroon op wisselende tijdstippen en op verschillende plekken voorgelezen.28 Naast ‘deterritorialising’ van de tentoonstelling stelt Enwezor de gangbare opvattingen over culturele en artistieke moderniteit ter discussie.29 De algemene strekking van zijn onderneming is het herstellen van de uitsluitingen in het verleden door het ‘Westernism’; de westerse ideologische, theoretische

25 Fernandez 2 april 2013. De globaliseringsthematiek die tijdens Documenta 10 werd aangezwengeld en waarop in Documenta 11 is doorgegaan, is nog verder uitgebreid tijdens Documenta 13 (2012). Documenta 13 had een volledig geglobaliseerd uitnodigingsbeleid. 26 Pontzen 2002. 27 Mercer 3 april 2013. De verschillende platforms zijn: Platform 1: Democracy Unrealized, Wenen; Platform 2: Experiments with Truth: Transitional Justice and the Process of Truth and Reconciliation, New Delhi; Platform 3: Créolité and Creolization,, St. Lucia; Platform 4: Under Siege: Four African Cities; Freetown, Johannesburg, Kinshasa, Lagos, Lagos; Platform 5: Passages through the Construction of an Exhibition, de tentoonstelling in Kassel. Deze omvatte tussen de 118 en 180 kunstenaars en collectieven. Zie: McEvilley 3 april 2013. 28 Fernandez 2 april 2013. 29 Enwezor 2002: 42, 43. 17 en praktische dominantie van de gevestigde kunstwereld.30 Hij vraagt zich af wat de opkomst van een niet-westerse avant-garde voor de westerse kunstwereld zou betekenen.31 Enwezor werkt samen met een team van zes westerse en niet-westerse co-curatoren. Mede-curator Sarat Maharaj ziet als belangrijk onderwerp van de tentoonstelling ‘thinking the Other’. Mark Nash verklaart dat de tentoonstelling beoogt de ‘kwesties van dislocatie en migratie’ te verkennen. Ute Meta Bauer noemt ‘deterritorialisering’ als essentieel thema en Carlos Basualdo ‘de vestiging van een nieuwe geografie, of topologie, van de cultuur’. Enwezor zelf spreekt over het ontstaan van een postkoloniale identiteit. Hij verklaart dat hij en zijn collega’s iets veel groters dan een kunsttentoonstelling nastreven, namelijk trachten uit te zoeken wat er na het imperialisme komt.32 In de onderwerpen van de kunstenaars komen de overkoepelende thema’s van de curatoren terug. Ivan Kozaric verbeeldt bijvoorbeeld in een installatie van zijn studio (Atelier Kozaric, 1930-2002) de kwestie ‘thinking the other’. Hij toont in zijn nagebootste atelier een absurd en wanordelijk assortiment van kleine sculpturen, objecten, materialen en schilderijen dat ontelbare visies op de mensheid als een vervormd schepsel dat voortdurend in beweging is, uitdrukt. Met zijn multischerm-installatie Paradise Omeros (2002) verwijst Isaac Julien naar de beloften van migratie, en de ervaringen van ontheemding, vervreemding en raciale spanningen. Verscheidene kunstenaars onderzoeken de ervaring van migratie en ballingschap en de materiële en emotionele realiteit van een veranderend Europa. Fiona Tans filminstallatie Countenance (2002) kijkt bijvoorbeeld naar Duitse gezichten door de ogen van een nieuw aangekomen immigrant uit Indonesië; een omkering van de gebruikelijke rol van de westerse antropoloog die niet-westerse volkeren bestudeert. De vijf uur durende film van Johan van der Keuken Amsterdam Global Village (1996) openbaart meerdere etnische identiteiten binnen de hedendaagse Nederlandse cultuur en sporen van complexe mondiale netwerken die door recente immigranten zijn voortgebracht.33 De gekozen thematiek van de kunstenaars is een weerspiegeling van wat hen in deze tijd van globalisering, migratie, multiculturalisme en interculturele kruisbestuiving bezighoudt.

30 Ibidem: 46. 31 Ibidem: 44. 32 McEvilley 3 april 2013. De overige curatoren zijn Octavio Zaya en Susanne Ghez. 33 Fernandez 2 april 2013. 18 1.4 Symposia en debatten

Ook in de Nederlandse kunstwereld staat een soortgelijke thematiek volop in de belangstelling in de diverse gehouden debatten, symposia en kunstmanifestaties. Zo handelt het debat Kleur bekennen, deel 2 – De kunst van het kiezen in Zaal De Unie in Rotterdam op 17 oktober 2003 over de kansen van niet-westerse kunst in het officiële kunstcircuit en de vraag of de bestaande kwaliteitscriteria bij het beoordelen van kunst nog wel voldoen. Aan de hand van een aantal essays worden onderwerpen als de vraag of positieve discriminatie werkt, de angst voor het loslaten van een culturele waardehiërarchie, en de achterliggende motieven van multiculturele programmering besproken.34 Een wezenlijk aandeel in de publieke discussie over verschil, identiteit en de perceptie van de Ander levert curator en auteur Ine Gevers. Zij organiseert in 1994 en in 2009/2010 in de Beurs van Berlage in Amsterdam twee belangrijke internationaal erkende tentoonstellingen met een groot publieksbereik. Uitgangspunt voor Ik + de Ander. Art and the Human Condition (1994) vormen kwesties als hoe ‘ik’ voor een groot deel door de Ander wordt bepaald en hoe deze twee zich tot elkaar verhouden. De expositie maakt duidelijk dat je niet alleen een identiteit ‘bent’, maar ook kunt ‘worden’. Ik + de Ander is bedoeld om door herkenning, identificatie of begrip een aanzet tot nadenken over het huidige mens- en wereldbeeld te geven.35 Niet Normaal. Difference on Display (2009/2010) is net als Ik + de Ander stevig geworteld in de tijdsgeest. De tentoonstelling prikkelt tot nadenken over norm en verschil vanuit verschillende invalshoeken.36 Het gaat om vragen als: Wat is normaal en wie bepaalt dat? Hoe functioneren normen en verschil in de hedendaagse samenleving? Zijn er alternatieven voor onze blik op onszelf, voor hoe we naar anderen kijken? Wat valt er te leren van mensen die worden buitengesloten door standaardisatie en gelijkmaking? Deze vragen bevorderen het denken over hoe aannames en labels bijdragen aan het in stand houden van de tegenstelling normaal – niet normaal.37 Hoewel Gevers het onderwerp van de ‘andersheid’ in deze exposities niet alleen beperkt tot etnische achtergrond, is de thematiek van toepassing op

34 Van der Kuijp 2003. 35 Gevers 1994: 7. Een reflectie op de tentoonstelling met bijdragen van geestverwante kunstenaars, curatoren en denkers is te lezen in Voorbij Ethiek en Esthetiek (1997). 36 De drie invalshoeken zijn: maakbaarheid en perfectie, norm en verschil als handelswaar en de relatie tussen mens en technologie. Een vierde perspectief is speciaal toegevoegd aan de publicatie: praktijken van democratie. De publicatie Niet Normaal - Difference on Display legt verbanden tussen tentoonstelling en parallelprogramma, tussen kunstwerken en denkrichtingen. Het gaat de geselecteerde auteurs niet om een benadrukken van ‘het verschil’. Essays verhelderen hoe het loslaten van vertrouwde patronen mensen juist kan bevrijden van het juk van ‘het verschil’ en tot een wereldgezindheid kan leiden waar iedereen van profiteert. 37 Gevers 2009: 22-29. 19 de plaats van Surinaamse kunstenaars in de Nederlandse kunstinstellingen. Het gaat er bij hen evenzeer om in hoeverre zij nog als de Ander worden gezien en wat daarvan de gevolgen voor hen zijn. Een andere bijdrage van Gevers die raakvlakken heeft met genoemde thema’s is haar lezing Kunstenaars en diaspora bewustzijn tijdens het congres Cultureel Goed op 15 november 2004. In haar expositie Ik + de Ander wordt geëxpliciteerd dat identiteit zowel ‘zijn’ als ‘worden’ inhoudt. In Kunstenaars en diaspora bewustzijn legt ze vooral een relatie tussen (culturele) identiteit en diaspora, de mondiale verspreiding van grote groepen, voornamelijk niet-westerse kunstenaars – in dit verband van toepassing op kunstenaars met een Surinaamse afkomst die in Nederland leven. Centraal in de lezing staat de kwestie van de noodzaak tot andere manieren van denken over identiteiten in het diasporatijdperk. Gevers spreekt van diaspora bewustzijn. In het diasporatijdperk staan identiteiten niet vast; het zijn gelaagde constructies die ontstaan in wisselwerking met een voortdurend veranderende omgeving. Evenals Gevers koppelen de door haar aangehaalde op Jamaica geboren socioloog en rassentheoreticus Stuart Hall en de Britse cultuurwetenschapper Paul Gilroy (culturele) identiteit en diaspora aan elkaar. Hall, die identiteit eveneens in de betekenis van zowel ‘zijn’ als ‘worden’ opvat, benadrukt vooral de laatste vorm die overeen zou komen met de hedendaagse postkoloniale realiteit. Terwijl identiteit als ‘zijn’ ons een gevoel van eenheid en verbondenheid geeft en nodig is voor onze overleving, is identiteit als ‘worden’ arbitrair en strategisch van aard. Culturele identiteiten staan niet vast en zijn het gevolg van een voortdurend ‘spel’ van geschiedenis, cultuur en macht, aldus Hall. Gilroys begrip van diaspora drukt vooral het actieve, dynamische en procesmatige in de relatie tussen diaspora en identiteit uit. Daarin dicht hij mensen een actieve rol toe. Het gaat bij hem om de activiteiten van mensen zelf en de eigen beslissingen aangaande hun leven. Bijvoorbeeld aan welke tradities ze wel of niet willen vasthouden. Mensen in diaspora zijn niet langer veroordeeld tot één enkele (culturele) identiteit. Ze onderhandelen over hun identiteiten, hiertoe aangezet door de nieuwe omstandigheden waarin ze zich bevinden, ongeacht of ze hier nu voor hebben gekozen of niet. Gevers vraagt zich af of diasporabewustzijn een opening kan bieden naar de niet- westerse kunstenaar die uitgaat van gelijkheid in plaats van ongelijkheid en of wij anderen kunnen ontvangen op basis van herkenning en erkenning in plaats van hen te blijven uitsluiten als de Ander. Door de Nigeriaans-Zweeds-Belgische kunstenares en theoreticus Everlyn Nicodemus als voorbeeld te nemen, gaat zij in op de politieke correctheid van het

20 differentiedenken, het respecteren van het verschil. Nicodemus introduceerde zich in een lezing met: “I am no Other.” Zij veroordeelt de discussie rondom ‘Cultural Otherness’ die in de huidige context van de globalisatie van hedendaagse kunstproductie, dekolonisatie, migratie en interculturele communicatie, nog steeds vanuit een westers perspectief wordt gevoerd.38

De interpretatie van ‘identiteit’ door Gilroy komt overeen met de situationele benadering van het begrip ‘etniciteit’. Gevers’ en Halls invulling van ‘identiteit’ vertoont parallellen met de primordiale (identiteit als ‘zijn’) én de situationele benadering (identiteit als ‘worden’). Volgens hen is – in lijn met Bhabha’s theorie van hybriditeiten – voornamelijk de tweede vorm op de postkoloniale realiteit van toepassing. Enwezor gaat evenzeer uit van de veranderlijkheid van identiteiten en wijst culturele en etnische etikettering af, omdat dit in de actuele globale en postkoloniale context irrelevant en niet realistisch is.

Een grote plaats in de debatvoering rondom niet-westerse kunst in relatie tot de Nederlandse kunstwereld neemt Framer Framed in. Dit discussieplatform is uitgegroeid tot een breed landelijk samenwerkingsverband tussen volkenkundige musea, erfgoedinstellingen en kunstmusea. De debatserie loopt vanaf begin 2009 en heeft als overkoepelend thema de westerse blik op niet-westerse kunst en de rol van musea in een multiculturele en globaliserende samenleving. Een belangrijke conclusie is dat de erkenning dat geen enkele vorm van (re-)presentatie vrij is van politiek, een eerste stap vormt om het Nederlandse kunstdiscours te ontdoen van zijn etnocentrische wereldbeeld.39 Een nevenproject van Framer Framed vormt Onbegrensd Verzamelen, een lopende conferentie voor Nederlandse museumprofessionals over het verzamelen en presenteren van niet-westerse kunst, de westerse beoordelingscriteria, de cultuurspecifieke definities van kunst en het onderscheid tussen de verschillende museumtypen (kunstmusea, cultuurhistorische musea en volkenkundige musea).40 De afzonderlijke debatten van Framer Framed hebben zeer uiteenlopende aandachtspunten die samen de complexiteit rondom niet-westerse kunst in relatie tot het Nederlands kunstbestel weergeven. Centraal in De Blik van de Kunstenaar (27 maart 2009, Aboriginal Art Museum in Utrecht) staan kwesties als het ‘anders zijn’ en de vraag of er nog een scheidslijn bestaat tussen westerse en niet-westerse kunst.41 De praktijk van de westerse

38 Gevers 5 april 2013. 39 Bool 5 april 2013. 40 Framer Framed 6 april 2013. 41 Jacobs 9 april 2013. 21 kunstbeschouwing en de beoordelingscriteria van Nederlandse kunstinstellingen is hoofdonderwerp van De Vooringenomen Blik (22 oktober 2009, debatcentrum Lux in Nijmegen).42 Tijdens het debat De Koloniale Blik (13 december 2009, Centraal Museum in Utrecht) wordt gediscussieerd over de vraag hoe historische aannames de blik op hedendaagse kunst beïnvloeden.43 De Exotische Blik (28 februari 2010, Wereldmuseum in Rotterdam) heeft als uitgangspunt de processen achter exotisering in kunstinstellingen, in het bijzonder het proces achter ‘ethnic marketing’. Belangrijke vragen die ter sprake worden gebracht zijn op welke wijze en met welk doel niet-westerse culturen in kunstinstellingen worden gepresenteerd en wat de positie van volkenkundige musea en kunstmusea in een multiculturele samenleving is.44 Thema van het symposium The Flying Dutchman (17 februari 2011, Theater Concordia in Enschede) is de invloed van de culturele identiteit van kunstenaars in wisselende omgevingen en de vraag of er sprake is van een ‘mondiale kunst’.45 In het symposium What is a ‘Postcolonial Exhibition’? (25 mei 2012, De Nieuwe Liefde in Amsterdam) wordt de kwestie opgeworpen hoe musea het bewustzijn van een nieuwe geografische werkelijkheid kunnen vertalen naar tentoonstellingsbeleid waarbij de aandacht gericht is op de omgang met het eigen koloniale verleden en het postkoloniale heden.46 Hoe Europa’s culturele gemeenschap omgaat met de multi-etnische en multiculturele samenleving, wat de gevolgen hiervan zijn voor opkomende kunstenaars, en hoe de spanningen van een veranderende Europese identiteit de context vormen waarin kunst in en buiten Europa wordt gemaakt en geconsumeerd, zijn de hoofdvragen in de internationale conferentie Right About Now – New Realities: Art and Identity in Multicultural Europe (10 en 11 oktober 2012, MC Theater in Amsterdam).47 Het debat Am I Black (24 januari 2013, SMBA) is een vervolg op Am I Black Enough for You? (26 oktober 2010, De Unie in Rotterdam) waarbij de vraag wordt gesteld of het mogelijk is om ‘black aesthetics’ los te zien van culturele, politieke en historische achtergronden. Am I Black gaat over de noodzaak van een Afro-Europese kunstkritiek.48

42 Framer Framed 9 april 2013. 43 Framer Framed 10 april 2013. 44 Framer Framed 10 april 2013. 45 Framer Framed 10 april 2013. 46 Framer Framed 10 april 2013. 47 Framer Framed 10 april 2013. 48 Framer Framed 10 april 2013. 22 De diverse debatten laten de verscheidenheid aan oriëntatiepunten zien ten aanzien van kunstenaars met een niet-westerse achtergrond in verhouding tot de kunstwereld gedurende de laatste jaren. In hoeverre hebben deze verschillende invalshoeken met elkaar te maken? In Kleur bekennen, deel 2 – De kunst van het kiezen draait het om beleids- en kwaliteitsvragen en programmering vanuit de gedachte van ‘verschil’ (er wordt bijvoorbeeld gesproken over positieve discriminatie van niet-westerse kunstenaars). Gevers houdt zich eveneens bezig met ‘verschil’, en met het feit dat je identiteit kunt ‘worden’, maar heeft vergeleken met dit debat en Framer Framed een meer filosofische insteek. In Framer Framed en Onbegrensd Verzamelen wordt een aantal stappen verdergegaan dan in Kleur bekennen en door Gevers vanwege de focus op culturele diversiteit in plaats van op ‘verschil’. Het gaat dus niet meer over hiërarchie, wat ook tot uiting komt in het gelijkwaardige aandeel van kunstenaars in de debatvoering over het nut van de ontwikkeling van een eigen Afro-Nederlands en Afro- Europees kunstdiscours en over de eigen perceptie van kunstenaars op zaken als identiteit en ‘andersheid’ (De Blik van de Kunstenaar). Verder wordt in Framer Framed, naast presentatievragen, ook de blik van het publiek ten aanzien van niet-westerse kunst betrokken. Recent is de aanzet tot een diepgaandere reflectie op de eigen koloniale geschiedenis door kunstmusea. Al met al is er een verandering te zien in de thematiek van de verscheidene debatten in de loop van de tijd. Er worden nieuwe issues ingebracht en niet steeds dezelfde discussiepunten aangevoerd. Zodoende kan worden gesproken over een zekere ontwikkeling in de debatvoering.

1.5 Theorie en relevantie

Wat door de diverse auteurs en tentoonstellingsmakers is aangesneden en tijdens de verschillende debatten is ingebracht – onderwerpen over ‘andersheid’, de confrontatie met het of de andere, hoe de Ander geconstrueerd wordt, de doorwerking van machtsstructuren daarin, de in- en uitsluitingsmechanismen in de kunstwereld van de Ander en wat het ‘in diaspora’ zijn voor de identiteit en carrière van kunstenaars betekent – kan worden doorgetrokken naar de Nederlandse/westerse blik op Surinaamse kunstenaars (onder andere in relatie tot de Nederlandse koloniale geschiedenis), de persoonlijke, etnische en culturele identiteitsbeleving van Surinaamse kunstenaars, en de plaats die zij binnen de Nederlandse kunstwereld innemen. De auteurs en tentoonstellingsmakers expliciteren dat door kennistheoretische beperkingen etnocentrische ideeën bestaan en dat de Nederlandse

23 kunstinstellingen dezelfde mechanismen van in- en uitsluiting reproduceren als de samenleving waarvan ze onderdeel zijn. Dit heeft grote gevolgen voor Surinaamse kunstenaars omdat het geen neutrale, puur artistieke criteria zijn waarop hun werk wordt beoordeeld.49 De debatten weerspiegelen deze complexe relatie tussen de niet- westerse/Surinaamse kunstenaars en de Nederlandse kunstorde en demonstreren de huidige stand van zaken betreffende het denken over deze kunst binnen de kunstinstellingen. De kernvraag is in hoeverre de kwesties die zijn aangekaart in de debatten en symposia hebben geleid tot een verandering in de praktijk ten aanzien van deze kunstenaars binnen het kunstcircuit in Nederland. Worden zij nog steeds als de Ander gezien? Hebben de opgeworpen kwesties geleid tot meer zichtbaarheid van Surinaamse kunstenaars? En om wat voor soort zichtbaarheid gaat het daarbij?

2 ANALYSE VAN TWINTIG JAAR BEELDENDE KUNST IN SURINAME

Vóór de retrospectieve groepstentoonstelling in het Stedelijk Museum exposeerden Surinaamse kunstenaars hoofdzakelijk in eigen kring in Nederland.50 Met Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname dringen deze kunstenaars eindelijk door tot een modern en hedendaags kunstmuseum. Een cruciale vraag is waarom juist op dit moment de tentoonstelling plaatsvindt, want in feite is in 1996 de discussie over etniciteit en het Westen als hét artistieke centrum van de wereld al passé. Er waren al tentoonstellingen aan dit onderwerp gewijd, zoals de baanbrekende tentoonstelling Magiciens de la Terre in 1989 in Parijs waarin curator Jean Hubert Martin voor de eerste maal westerse en niet-westerse kunst op een internationaal podium samenbracht.51 Waarom dan toch in de jaren negentig deze groepstentoonstelling van Surinaamse kunstenaars in het Stedelijk Museum? Om welke reden en met welk doel is de gelijknamige tentoonstelling in het Surinaams Museum overgenomen door het Stedelijk Museum? Wat was de aanleiding en de doelstelling voor de totstandkoming

49 Jans 2001: 5. 50 In 1971 opende de Surinaamse Galerie aan de Runstraat in Amsterdam. Die ging op in Galerie Srefidensi (zelfstandigheid), die in 1974 in het gebouw van de Stichting Welsuria (Welzijn Surinamers in Amsterdam) aan de Keizersgracht in Amsterdam begon. Het stopzetten van de subsidie aan Welsuria eind jaren tachtig betekende het einde van Welsuria. De Vereniging Ons Suriname (VOS) was in diezelfde jaren meer afgebogen van een politieke naar een sociaal-culturele oriëntatie waarin de beeldende kunst een grotere plaats innam. Zo organiseerde zij ter gelegenheid van haar zeventigjarig bestaan in 1989 een expositie van in Nederland woonachtige en werkzame kunstenaars. Zie: Winter: 271 6 augustus 2012. 51 Welling: 98 12 april 2013. Martin kreeg echter het verwijt dat hij nadrukkelijk niet-westers ogende, dus folkloristische, niet-westerse kunst had uitgezocht. Er kwam felle kritiek op de benadering van de niet-westerse kunstenaar als exotische ander. 24 van de expositie in het Surinaams Museum? Hoe kan deze expositie in Paramaribo omschreven worden? Welke betekenis heeft etniciteit in het uitgangspunt van het Surinaams Museum en van het Stedelijk Museum? Gaat het bij het Stedelijk Museum om de Surinaamse herkomst van de deelnemers of om de kunstzinnige kwaliteit van het werk? Anders gezegd, staat het exposeren van kunst van de Ander voorop of worden er zuiver artistieke criteria gehanteerd? En hoe wordt de tentoonstelling ontvangen?

2.1 Aanleiding en doelstellingen van de expositie in het Surinaams Museum

De oorsprong van Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname in het Stedelijk Museum is gelegen in een specifiek moment in de relatie tussen Nederland en haar voormalige kolonie Suriname, namelijk de viering van twintig jaar staatkundige Surinaamse onafhankelijkheid op 25 november 1995. Ter gelegenheid hiervan benadert het ministerie van Buitenlandse Zaken in het voorjaar van 1995 het Tropenmuseum in Amsterdam om mee te denken over culturele activiteiten ten behoeve van de jubileumviering. Paul Faber, destijds verbonden aan het Museum voor Volkenkunde te Rotterdam, komt met het plan voor een overzichtstentoonstelling van hedendaagse beeldende kunst in Suriname gedurende de twee decennia van onafhankelijkheid, inclusief een begeleidende publicatie.52 Deze tentoonstelling met de gelijknamige titel wordt als jubileumgeschenk door Nederland aan Suriname aangeboden en in het Surinaams Museum in Paramaribo, dat in Fort Zeelandia is gevestigd, gerealiseerd. De expositie is daar van november 1995 tot februari 1996 te zien.53 Tot het cadeau behoort tevens een bijdrage aan de instandhouding van het culturele erfgoed door financiering van de restauratie van Fort Zeelandia en het Presidentieel Paleis. Het fort wordt vervolgens hersteld in zijn functie van museum die het tot 1980 had.54 De aard van de Nederlandse gift ligt in lijn met het accent op cultuur ten aanzien van Suriname door het Nederlands ministerie van Buitenlandse Zaken in die periode.55 In feite kwam het basisidee om op het gebied van kunst en cultuur iets te doen in Suriname van Nederland. Afgevraagd

52 Inhoudelijk verslag van het Koninklijk Instituut voor de Tropen aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken op 24 februari 1997. Koninklijk Instituut voor de Tropen te Amsterdam. Ongearchiveerd. 53 Projectplan voor een tentoonstelling over Surinaamse beeldende kunst (20 jaar kunst in Suriname 1975-1995) door P. Faber 29 juni 1995: 2. Archief Stedelijk Museum Amsterdam. 54 Winter: 271 6 augustus 2012. 55 In 1995 kende de toenemende bilaterale samenwerking met Suriname een verdere verdieping op allerlei fronten. Speciale aandacht ging uit naar de culturele betrekkingen, waaronder projecten op het gebied van restauratie en museale samenwerking. Zie: Van Mierlo en Pronk 7 augustus 2012. 25 kan worden in hoeverre een dergelijk kostbaar project voor een land als Suriname waar kunst een geringe plaats innam en dat bovendien kampte met economische en maatschappelijke problemen prioriteit had. De tentoonstelling in Paramaribo wordt in een samenwerkingsverband tussen het Surinaams Museum, het Tropenmuseum en het Museum voor Volkenkunde door Faber en de journaliste Chandra van Binnendijk (Paramaribo) samengesteld. Eerste doel van de tentoonstelling is het geven van een representatief beeld van een waardevol en aansprekend deel van de Surinaamse activiteiten op het gebied van de kunst tijdens de twintig jaren van onafhankelijkheid. Als tweede doelstelling dient het project een blijvende bijdrage te leveren aan de tot dan toe schaars gedocumenteerde geschiedschrijving van de beeldende kunst in Suriname middels een begeleidende catalogus. Sinds het bestaan van de Republiek is er nog niet eerder een overzicht in de vorm van een tentoonstelling en publicatie van de beeldende kunst in Suriname samengesteld, zodat hiermee een leemte wordt opgevuld.56 Bij de keuze voor Fort Zeelandia als tentoonstellingslocatie spelen redenen van historische en symbolische aard een belangrijke rol. Het fort met zijn Nederlandse geschiedenis en naam benadrukt nog eens extra de band tussen de twee landen. Dit kan echter als positief worden ervaren, maar vanuit het perspectief van kolonisatie – het bouwwerk is begin zeventiende eeuw door Nederlandse kolonisten gesticht – kan het ook als een monument van de machtsongelijkheid tussen beide landen worden gezien. Vanaf 1972 stond het gebouw onder beheer van de Stichting Surinaams Museum, maar door de revolutie in 1980 kwam het in handen van het zeven jaar durende militaire regime Bouterse. Met de decembermoorden in 1982 waarbij vijftien prominente Surinamers door de militaire machthebbers in Fort Zeelandia werden gemarteld en vermoord, veranderde het fort in een beladen plek. Met de tentoonstelling Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname, die gekoppeld wordt aan de heropening van Fort Zeelandia, krijgt het gebouw zijn museale functie terug en daarmee alsnog een positieve wending van zijn dramatische geschiedenis.57

2.2 De presentatie in het Surinaams Museum

Uitgangspunt van de expositie in Suriname vormen de kunstwerken zelf. Bij de selectie hanteren de samenstellers een aantal criteria. Allereerst dienen de werken in Suriname door

56 Projectplan voor een tentoonstelling over Surinaamse beeldende kunst (20 jaar kunst in Suriname 1975-1995) door P. Faber 29 juni 1995: 2-3. Archief Stedelijk Museum Amsterdam. 57 Ibidem: 6. 26 Surinaamse kunstenaars te zijn gemaakt. Doordat veel (naar Nederland) geëmigreerde Surinaamse kunstenaars in hun werk een ontwikkeling hebben doorgemaakt, wordt buiten eigen land geproduceerd werk als minder representatief voor het specifieke Surinaamse kunstklimaat beschouwd en om die reden buiten de tentoonstelling gehouden. Ten tweede geldt voor de vervaardiging van de werken een begrenzing van de periode van twintig jaren van onafhankelijkheid vanwege de directe aanleiding voor de organisatie van de tentoonstelling.58 Tevens biedt deze markering de mogelijkheid enig zicht te verkrijgen op de ideologische en psychologische rol die de zelfstandigheid van het land heeft gespeeld ten aanzien van de activiteiten op kunstgebied. Daarnaast heeft de afbakening een cultuurpolitieke betekenis door de opheffing van de activiteiten van de Stichting voor Culturele Samenwerking (Sticusa) in Suriname. Deze in 1948 door Nederland opgerichte en in Nederland gevestigde stichting beïnvloedde tot aan de onafhankelijkheid op diverse terreinen het Surinaamse artistieke klimaat en de daarop volgende autonomie in het kunst- en cultuurbeleid.59 Een derde vereiste is een optimale kwaliteit van de werken. Binnen de grenzen van de vrije, moderne kunst volgens de normen van de westerse kunstgeschiedenis, staat de individuele kwaliteit van het werk voorop – weliswaar met het besef dat de beoordeling van kwaliteit in een land als Suriname met een zo grote culturele diversiteit een heikel punt is. Daarom adviseerden lokale deskundigen bij het bijeen brengen van een gedegen en representatief overzicht. De werken zijn afkomstig uit overheids- en bedrijfscollecties en uit particuliere verzamelingen. De vierde voorwaarde is de representativiteit van de werken voor de belangrijkste stromingen, stijlen en kunstenaars.60

In de expositie, die door een commissie bestaande uit drie kunstenaars is ingericht, is werk van vier generaties kunstenaars vertegenwoordigd: Reinier Asmoredjo (1962), Anand Binda (1949), Carlos Blaaker (1961), Jules Chin A Foeng (1944-1983), Ray Daal (1958), Ron Flu (1934), Glenn Fung Loy (1945), Rudi Getrouw (1928), Soeki Irodikromo (1945), Paul Irodikromo (1971), Remy Jungerman (1959), Ruben Karsters (1941), Rinaldo Klas (1954), John Lie A Fo (1945), Egbert Lieveld (1919), Suart Robles de Medina (1930), Cliff San A Jong (1948), Imro Themen (1943), René Tosari (1948), Erwin de Vries (1929), Paul Woei (1938), Leo Wong Loi Sing (1943), Michael Wong Loi Sing (1968) en Sirano Zalman (1961).61 Onder de oudste generatie (tot 1945) bevinden zich maar liefst dertien kunstenaars,

58 Ibidem: 4. 59 Ibidem: 2. 60 Van Binnendijk en Faber 1995: 11. 61 Ibidem: 109-111. 27 van de generatie 1945-1955 zijn vier kunstenaars aanwezig, de generatie 1955-1965 is vertegenwoordigd met vijf kunstenaars en de jongste generatie in de expositie (1965-1975) met twee kunstenaars. De 24 exposanten, onder wie geen enkele vrouw, vertegenwoordigen ongeveer een kwart van het totale aantal Surinaamse beeldende kunstenaars in Suriname.62 Velen hebben hun opleiding aan Nederlandse kunstacademies genoten (Binda, Chin A Foeng, Getrouw, Soeki Irodikromo, Jungerman, Karsters, Lie A Fo, Robles de Medina, San A Jong, Themen, Tosari, De Vries, Woei, Leo Wong Loi Sing, Zalman).63 Daarna zijn zij permanent of voor een bepaalde periode in Suriname werkzaam geweest. De ouderen waren op hun beurt weer actief in het kunstonderwijs in Suriname zelf. Hierdoor is de band met de westerse (Nederlandse) kunst in veel gevallen groter dan die in andere landen uit de regio, zoals Brazilië en de landen van het Caribisch gebied.64 Enkele kunstenaars exposeerden reeds in Nederlandse volkenkundige musea.65 De Vries, Getrouw en Robles de Medina werden in Suriname gezien als de drie pioniers van de Surinaamse kunst in de jaren vijftig van de vorige eeuw.66 De Vries verwierf daarna ook status in Nederland. In 1966 nam hij samen met grote namen als Zadkine, Picasso en Moore deel aan de belangrijke beeldententoonstelling Sonsbeek in Arnhem, in 1968 kocht het Stedelijk Museum een beeld van hem en in 1970 hield hij een eenmanstentoonstelling in hetzelfde museum. Daarmee was hij de eerste Surinamer die op deze plaats exposeerde.67 Onder de deelnemers bevinden zich eveneens kunstenaars wier werk tentoon werd gesteld in New York en op de Biënnale van São Paulo.68

De honderd schilderijen, beelden, tekeningen, grafiek en gemengde media zijn representatief voor de bestaande kwaliteit en variatie binnen de beeldende kunst in Suriname.69 De (figuratieve) schilderkunst is verreweg het meest gebruikte medium. Er is in overzichtelijke

62 Pieters 1996. In een brief van de Surinaamse vrouwelijke kunstenaar Kit-Ling Tjon Pian Gi aan Stedelijk Museum directeur Rudi Fuchs schrijft zij dat hij mogelijk door tijdgebrek geen bezoek aan haar atelier heeft kunnen brengen tijdens zijn bezoek aan Suriname (zie par. 2.3), hoewel dat wel de intentie was. Zij oppert echter ook dat zij per ongeluk als vrouwelijke kunstenaar over het hoofd is gezien door het “old boy’s network”. Zie: Correspondentie van Kit-Ling Tjon Pian Gi aan R. Fuchs 16 april 1996. Archief Stedelijk Museum Amsterdam. 63 Van Binnendijk en Faber 1995: 109-111. 64 Stedelijk Museum Amsterdam 5 augustus 2012. 65 Seebus 1997. 66 Van Binnendijk en Faber 1995: 12-13. 67 De Vries. Persoonlijk gesprek (telefonisch). 29 mei 2012. De tweede Surinaamse kunstenaar die in het Stedelijk Museum exposeerde, was Stanley Brouwn (1935). In 1971 bracht het museum een solotentoonstelling van hem onder de titel Steps. Zie: Winter: 271 6 augustus 2012. Zijn werk houdt geen enkel verband met zijn Surinaamse wortels: centraal staan ruimte en afstand. Voor hemzelf doet zijn afkomst eveneens niet ter zake, omdat hij altijd voor anonimiteit rondom zijn persoon heeft gekozen. Zie: Fuchs 2010. 68 Seebus1997. 69 Van Binnendijk en Faber 2000: 30. 28 formaten geschilderd, niet museaal groots maar in galeriematen.70 De weinige beelden, vijf in totaal, zijn van de hand van De Vries (twee bronzen sculpturen), Woei (een houten beeld) en Robles de Medina (een bronzen sculptuur en een houten beeld) – drie kunstenaars van de oudste generatie. Net zo schaars vertegenwoordigd zijn tekeningen (vijf van Karsters), grafiek (van Lie A Fo één en van Tosari drie) en werk in gemengde media (van Themen en Wong Loi Sing elk één). Soeki Irodikromo toont naast zijn schilderwerk nog een batik. Bij een eerste algemene indruk vallen de vele gelijksoortige werken van dezelfde kunstenaar op. Onder andere veel impressionistische doeken van Binda en Getrouw, batikgeïnspireerd werk van Soeki Irodikromo en sociaal-realistische schilderijen van Flu. Een gemiste kans om de ontwikkeling die de kunstenaars hebben doorgemaakt te tonen, meent Myra Winter, betrokken bij zowel de organisatie en inrichting in het Surinaams Museum als in het Stedelijk Museum.71 Het werk in de expositie is zelden radicaal abstract. Radicale experimenten die de internationale kunstwereld laat zien, treft men niet aan. Nieuwe media, installaties, conceptuele kunst, body art, minimal art en videokunst ontbreken. Vanuit Surinaams perspectief valt dit te verklaren. Het onderwijs daar is op klassieke leest geschoeid, de jongste ontwikkelingen uit het buitenland dringen niet of slechts mondjesmaat door en een infrastructuur van subsidies, galeries, musea en serieuze kunstkritiek is er niet. Kunstenaars zijn geheel afhankelijk van de markt en dat dwingt hen tot het maken van behoudend werk. Bovendien zijn materialen schaars en dus kostbaar wat evenmin stimuleert tot experimenteren.72 In het oog springt de grote variatie aan westerse (Nederlandse) stijlen, stijlen die in Nederland als achterhaald worden beschouwd: impressionisme, expressionisme, magisch realisme van Willink, fotorealisme, pop art en Cobra. Dit komt voort uit de relatie met de Nederlandse kunst die sinds de jaren vijftig bestaat. Enerzijds vertrok rond 1950 de eerste generatie Surinaamse kunstenaars als Getrouw, Robles de Medina en De Vries naar Nederland om hun kunstopleiding of opleiding voor tekenleraar te volgen. Een jongere generatie heeft van deze sterk door de westerse (Nederlandse) kunststromingen beïnvloedde eerste groep kunstenaars in Suriname les gekregen of heeft zelf een opleiding in Nederland gevolgd. Anderzijds werd vanaf de vijftiger jaren in Suriname, mede dankzij steun uit Nederland, kunstonderwijs gegeven door kunstedocenten waarvan de Nederlandse Nola Hatterman (1899-1984) de belangrijkste is geweest. Deze Amsterdamse kunstenares vertrok

70 Ellenbroek 1996. 71 Winter. Persoonlijk gesprek. 11 juli 2012. 72 Van Binnendijk en Faber 1995: 32. 29 in het begin van de jaren vijftig naar Suriname. De Sticusa stelde haar in staat een opleiding te beginnen. Zij heeft een complete generatie Surinaamse schilders gevormd en opgeleid vanuit westers stramien.73 Kort na haar dood werd in Paramaribo het Nola Hatterman Instituut (NHI) gesticht, een kunstopleiding voor jongeren.74 De mengeling van westerse invloeden in de gepresenteerde werken wordt gecombineerd met een traditionele stijl die soms decoratief, dan weer expressief of vertellend en mythologiserend is. De voorstellingen geven een impressie van het land door het gebruik van typische motieven zoals tropische vruchten in stillevens, kleurige huizen en straatscènes, Surinaamse (naakte) schonen en portretten van de bewoners. De verschillende etnische groepen waaruit de Surinaamse bevolking bestaat, treden daarbij duidelijk aan het licht. Als typisch Surinaamse/Caribische kenmerken worden ook het heldere (zon)licht en het gebruik van felle, vrolijke kleuren genoemd.75 Kunst met een politieke en maatschappijkritische boodschap is er slechts van een paar kunstenaars. Ondanks het feit dat de tentoonstelling een bloedige periode in de Surinaamse geschiedenis vanwege de militaire coup omvat, wordt daar in de werken nauwelijks naar verwezen. Een uitzondering daarop is één van de schilderijen van Flu dat over de decembermoorden handelt.76 Geëngageerdheid zit ook verweven in grafiek van Tosari die op de sociaal-realistische Cubaanse affiches is geïnspireerd, in werk van Getrouw en Themen die hun boosheid uiten over de maatschappelijke en politieke misstanden, van Karsters dat inspeelt op het verbod van de Katholieke Kerk op voorbehoedsmiddelen en de dilemma’s die dat oproept en van San A Jong dat naar het oorlogsbeeld van Hiroshima verwijst.77 De begeleidende tentoonstellingscatalogus toont een visuele documentatie van alle gepresenteerde werken met een korte toelichting over de kunstenaars. De uitvoerige inleiding schetst gedegen de chronologische ontwikkelingen vóór en na 1975 in de beeldende kunstwereld van Suriname binnen een nationale en internationale context.78 Beknopt weergegeven kent de prille geschiedenis van de beeldende kunst in Suriname geen opeenvolgende stromingen, maar persoonlijke benaderingen die gelijktijdig naast elkaar bestaan en waarbij de talloze stijlen en werkmethodes van het modernisme volop worden beoefend.79 Kenmerkend is de invloed van twee werelden in de Surinaamse kunst: die van

73 Van Binnendijk en Faber 1995: 12-13. 74 Ibidem: 27. 75 Keunen en Boom 1996. 76 Seebus 1997. 77 Van Binnendijk en Faber 1995: 81, 57, 80, 65, 78. 78 Ibidem. 79 Ibidem: 32. 30 Suriname en die van het Westen – voor een enkeling de Verenigde Staten, voor de meesten en dan in hoofdzaak de oudere generatie, Nederland.80 Het is onmogelijk om een typisch Surinaams genre aan te wijzen door de enorme variatie in onderwerp, stijl en expressie. De overeenkomst is vooral gelegen in de keuze voor de schilderkunst en de locatie die ‘Suriname’ verbeeldt.81 Uit dit laatste spreekt vooral de etnische afkomst van de makers.

Om verderop in de scriptie een vergelijking te kunnen maken tussen deze kunstenaars en de kunstenaars die tegenwoordig in beeld zijn qua invloed van de etnische identiteit in het werk, medium, stijl en onderwerp, wordt hieronder dieper ingegaan op enkele kunstwerken. De selectie betreft werken die een zo representatief mogelijk beeld geven van de tentoonstelling wat betreft genoemde aspecten en de verschillende vertegenwoordigde generaties. Naar aanleiding van de gebeurtenissen in december 1982 creëerde Flu het pamflettistische doek Een Kreet van afschuw (1983). (afb.1.) Het werk is in een sociaal- realistische stijl geschilderd en roept een magische, hallucinerende sfeer op door de gladde, haast gebeeldhouwde wijze van afbeelden en de scherpe licht-donkercontrasten.82 De zich herhalende angstige, schreeuwende gezichten doen denken aan een horrorfilm. Vergeleken met het werk van de andere kunstenaars in de expositie springt het schilderij in het oog door de beladen thematiek en het sombere perspectief. De schilderijen van dansende vrouwen van De Vries steken daar sterk bij af door de luchtige voorstelling, felle kleuren en uitbundige beweging van de vrouwfiguren die de werken een vrolijke en dynamische uitstraling geven. (afb.2.) Het werk van De Vries kenmerkt zich door een zeer expressionistische beeldtaal. Als één van de weinige deelnemende kunstenaars heeft hij zich toegelegd op meer abstract werk, waarin hij invloeden van de Cobrabeweging betrekt. Het kleurgebruik en de wilde expressie, typisch voor de Cobragroep, zijn vooral evident in deze doeken van dansende vrouwen.83 Zijn band met Suriname komt tot uitdrukking in het uitbundige kleurgebruik en de vorm en structuren. Deze elementen doen zich in zijn beleving in een tropisch land als Suriname veel intenser voor door de felheid en de warmte van de zon alsook door de invloed van de diverse etnische groeperingen.84 Die etnische beïnvloeding is duidelijk waarneembaar in de op batik geïnspireerde schilderijen van Soeki Irodikromo. Zijn scènes met wajangpoppen uit zijn vroegere

80 Keunen en Boom 1996. 81 Seebus 1997. 82 Van Binnendijk en Faber 1995: 47, 46. 83 Ibidem: 88, 89, 84. 84 Abegg 1998: binnenkant omslag. 31 schilderijen (1977-1978) openbaren zijn Javaanse achtergrond. (afb.3.) De thema’s en vormen uit de Javaanse mythologie combineert hij met een half-abstracte stijl, die hij heeft overgenomen van Cobrakunstenaars als Appel en Lucebert.85 In dit werk gaan traditie en moderniteit overduidelijk samen. Vrouwen zijn, net als voor De Vries, ook een inspiratiebron voor San A Jong. De met fotografische precisie geschilderde, levensechte donkere vrouwen van de laatste contrasteren echter sterk met de abstracte vrouwelijke dansfiguren van de eerste. Als bewonderaar van het magisch realisme van Carel Willink schept San A Jong een vervreemde wereld in Hiroshima mon amour (1983). (afb.4.) De sereniteit van het landschap en de Japanse verfijning staan in schril contrast met het oorlogsbeeld van Hiroshima.86 Met zijn realistische mahoniehouten beeld She from the Sky (1986-1992) geeft Woei uiting aan zijn liefde voor het tropisch regenwoud en zijn inwoners. (afb.5.) Het intieme portret van de slapende indianenvrouw ontroert. Het samensmelten van de vrouw met haar hangmat zorgt voor sterke eenheid in het beeld, wat bijdraagt aan de harmonieuze, verstilde sfeer. Een Zuid-Amerikaanse legende over het ontstaan van de mens waarin een vrouw uit de hemel de begeerte opwekt van een jager was de aanleiding voor de creatie.87 Naakte vrouw op stoel (1994) van Karsters is uiterst minutieus naar de natuur getekend. (afb.6.) De stijl is dromerig, zacht, intiem. Door met krijt op doek te tekenen, krijgt het werk een grafische werking. Opvallend is de toevoeging ‘Rep. Suriname’ in de signering van de kunstenaar, waaruit een gevoel van nationale trots spreekt.88 De twee schilderijen van Jungerman in een abstract-surrealistische stijl zijn in zijn laatste jaar aan de Academie voor Hoger Kunst- en Cultuuronderwijs (AHKCO) in Paramaribo gemaakt. ‘Personage’ was toen zijn hoofdthema. De serie werken, waar Personage (1989) een onderdeel van is, kan worden gezien als een poging om het ‘zien zonder ogen’ te visualiseren. (afb.7.) De stijl is te herleiden tot de unieke stijl van Miró met de sterk gestileerde mensfiguren in een kleurrijke, onwerkelijke ruimte.89 Pop art-invloeden zijn duidelijk aanwezig in het vierluik van Blaaker (1988), dat doet denken aan het werk van de Amerikaanse pop art-kunstenaar Larry Rivers. (afb.8. t/m 11.) Blaaker studeerde in New York waar hij kennismaakte met de pop art.90 Zijn streven is een Surinaamse pop art te creëren door het combineren van teksten en bestaande beelden. De

85 Van Binnendijk en Faber 1995: 58-59. 86 Ibidem: 77-78. 87 Ibidem: 90, 92. 88 Ibidem: 65, 69. 89 Ibidem: 64. 90 Pieters 1996. 32 locaties van de collageachtige doeken zijn stadserven en hebben waarde als jeugdherinnering. Terugkerend element is de reproductie van een oude foto van een Saramaccaanse hoofdman en zijn kleindochter, hij in westers uniform met hautaine blik, zij traditioneel gekleed en dociel. Dit motief is gecombineerd met vier los geschilderde scènes van negerjongetjes, spelend of de krant verkopend, en een speelkaart waarop de kunstenaar als joker staat afgebeeld. Blaaker geeft ons in dit vierluik zijn visie op het heden en verleden van Suriname, een visie waarbij de complexiteit van de geschiedenis wordt weerspiegeld in de complexiteit van het beeld.91 Anders dan Flu, verpakt hij zijn maatschappijkritische boodschap op een aangename manier. Een onmiskenbare impressionistische stijl is waar te nemen in het werk van Binda. De kunstenaar schildert vooral landschappen en stadsgezichten van Paramaribo, zoals Watermolenstraat (1992), dat een vluchtige weergave van het moment is. (afb.12.) Het lichte, heldere palet dat met korte, spontane penseelstreken is aangebracht bestaat uit een veelheid aan kleurnuanceringen. De studie van het licht heeft bijzondere aandacht.92 In de serie Erfwoningen (1990) tracht Klas het thema van de Surinaamse erfwoningen een nieuwe interpretatie te geven door een kubistische opbouw van de ruimte. (afb.13.) De figuratie verdwijnt niet geheel maar wordt in een kubistisch aandoend lijnenspel gevangen.93 Net zoals bij het kubisme is het volume afgevlakt, het perspectief verwarrend en zijn er meerdere standpunten mogelijk van waaruit de voorstelling kan worden bekeken.

2.3 Overnamemotieven en doelstellingen van het Stedelijk Museum

Belangrijk aspect bij de realisatie van de tentoonstelling in Suriname is een basis van wederkerigheid met de Surinaamse partners, wat inhoudt dat de expositie aansluitend ook in Nederland gepresenteerd zal worden. Aanvankelijk wordt het Tropenmuseum overwogen, hoewel men zich ervan bewust is dat dit gevoelig zal kunnen liggen bij de Surinaamse kunstenaars gezien het koloniale verleden en het volkenkundig imago van dit instituut.94 Aan de andere kant zou het Tropenmuseum als locatie voor de expositie niet ondenkbaar zijn daar de aanleiding voor de expositie, twintig jaar Surinaamse onafhankelijkheid, een historische is. Temeer omdat de hoek Slavernijmonument – Tropenmuseum – Ninsee (het onlangs

91 Van Binnendijk en Faber 1995: 39-41 en Berk 1997: 22. 92 Van Binnendijk en Faber 1995: 37, 35. 93 Ibidem: 70 94 Projectplan voor een tentoonstelling over Surinaamse beeldende kunst (20 jaar kunst in Suriname 1975-1995) door P. Faber 29 juni 1995: 6. Archief Stedelijk Museum Amsterdam. 33 opgeheven Nationaal Instituut Nederlands Slavernijverleden en Erfenis) in Amsterdam-Oost verwijst naar de Nederlands-Surinaamse geschiedenis. Uiteindelijk wordt besloten voor het Stedelijk Museum, omdat het Tropenmuseum meent dat dit museum een geschiktere locatie is in verband met het belang van de Surinaamse kunst en kunstenaars. Men vindt het belangrijk om de tentoonstelling in een kunstcontext te plaatsen en een prominente plaats te geven.95 Een plek in een kunstmuseum in plaats van in een volkenkundig museum betekent voor de exposanten een artistieke erkenning van hun werk.96 Het idee om de tentoonstelling naar het Stedelijk Museum over te brengen, komt overigens niet van toenmalig Stedelijk Museumdirecteur Rudi Fuchs zelf, maar gebeurt op voorstel van Henk Jan Gortzak, destijds directeur van het Tropenmuseum. Gortzak in correspondentie aan Fuchs:

‘In de overeenkomst met de Surinaamse partners (en ook de bruikleengevers) is steeds gesproken over een mogelijkheid deze tentoonstelling ook in Nederland […] te tonen. In eerste instantie komt het Tropenmuseum in aanmerking. Maar om heel eerlijk te zijn, gezien de kwaliteit van het werk (en het feit dat je geen gemeentelijke of rijksnota kunt lezen waar gesproken wordt over nieuwe publieksgroepen) dacht ik “Waarom niet in de nieuwe vleugel van het Stedelijk?”’97

Op verzoek van het ministerie van Buitenlandse Zaken bezoeken Fuchs en conservator Maarten Bertheux de tentoonstelling in Paramaribo met als doel de overname door het Stedelijk Museum.98 Ter plaatse zoekt Fuchs de in de tentoonstelling vertegenwoordigde kunstenaars in hun ateliers op, waar hij 35 extra werken uitkiest om aan de honderd oorspronkelijk geselecteerde werken toe te voegen. Een deel daarvan valt buiten de periode van twintig jaar en is niet perse in Suriname gemaakt.99 Met de uitbreiding, het doorbreken van de tijdspanne 1975-1995 en Nederland als plaats van vervaardiging van de werken, wijkt Fuchs af van de oorspronkelijke opzet van de tentoonstelling. Het is aannemelijk dat Fuchs als directeur van het museum met de aanvullende werken een eigen inbreng in de tentoonstelling wil hebben. Dat blijkt ook uit het feit dat hij zijn stempel wil drukken op de presentatiewijze. In het Surinaams Museum wordt de

95 Faber. Persoonlijk gesprek. 5 juni 2012. 96 Inhoudelijk verslag van het Koninklijk Instituut voor de Tropen aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken op 24 februari 1997. Koninklijk Instituut voor de Tropen te Amsterdam. Ongearchiveerd. 97 Correspondentie van H. J. Gortzak, directeur Tropenmuseum, aan R. Fuchs 7 september 1995. Archief Stedelijk Museum Amsterdam. 98 Correspondentie van R. Fuchs aan Consulaat Republiek van Suriname 23 januari 1996. Archief Stedelijk Museum Amsterdam. 99 Stedelijk Museum Amsterdam 5 augustus 2012. 34 tentoonstelling ingericht door een commissie van kunstenaars. In het Stedelijk Museum vindt Fuchs dat de werken moeten contrasteren. Daar houden conservator Martijn van Nieuwenhuyzen en Winter, die hem assisteert bij de inrichting, slechts ten dele rekening mee. Zij kiezen vooral voor een esthetische, harmonieuze presentatie en letten een klein beetje op de status van de kunstenaars, wat betekent dat de werken van de drie pioniers van de Surinaamse beeldende kunst – Robles de Medina, Getrouw en De Vries – bij elkaar worden gehangen. Het is met name woekeren met de ruimte en dat is ook de reden dat niet alle 35 extra werken tentoon worden gesteld.100 Behalve een eigen inbreng willen hebben, heeft Fuchs andere motieven voor de uitbreiding. Zo selecteert hij natuurimpressies van Binda omdat het hem tijdens zijn bezoek aan Suriname opviel dat weinig kunstenaars zich met de natuur als thema bezighouden, terwijl die in Suriname zo overweldigend is. Hij vindt daarom dat het thema ‘natuur’ niet mag ontbreken in de tentoonstelling.101 Waarom Fuchs extra werken kiest van Asmoredjo, San A Jong, Flu, Getrouw, Soeki Irodikromo, Paul Irodikromo, Karsters, Klas, Themen, De Vries, Woei en Wong Loi Sing is nergens terug te vinden.102 In de pers worden alleen de extra werken van Jungerman genoemd en tegelijkertijd omschreven als ‘de interessantste toevoeging’.103 Hij valt ook op door het medium van de installatie als een uitzondering op de schilderkunst waarvoor de overige kunstenaars allemaal gekozen hebben. Jungerman, die begin jaren negentig de Gerrit Rietveld Academie in Amsterdam volgde en sindsdien in Nederland woont, neemt zelf het initiatief om Fuchs uit te nodigen in zijn atelier in Nederland. Ter plekke selecteert Fuchs drie in Nederland gemaakte kikkerschilderijen en -installaties uit 1996 voor de tentoonstelling, omdat ze een heel ander soort ontwikkeling tonen dan de rest van de Surinaamse kunstenaars.104 (afb. voorblad) Die ontwikkeling is goed te zien bij een vergelijking van het werk van Jungerman in de expositie in het Surinaams Museum en in het Stedelijk Museum. In Suriname presenteerde hij schilderijen in een abstracte, surrealistische stijl in de geest van Miró, terwijl zijn in Nederland vervaardigde schilderijen en installaties een geheel eigen semi-abstract handschrift demonstreren. Zijn installaties zijn opgebouwd uit allerlei materialen als teer, bladeren of bloemen. Veel van zijn werk houdt verband met wintirituelen. De platgereden kikker keert telkens terug.105 Jungerman is gefascineerd door de pad, die ook een rol speelt in Surinaamse

100 Winter. Persoonlijk gesprek. 11 juli 2012. 101 Correspondentie van M. van Nieuwenhuyzen aan M. Winter 8 oktober 1996. Archief Stedelijk Museum Amsterdam. 102 Lijst met extra geselecteerde werken. Ongespecificeerd. Archief Stedelijk Museum Amsterdam. 103 Pieters 1996. 104 Jungerman. Persoonlijk gesprek. 16 oktober 2012. 105 Bertheux 1996. 35 verhalen en mythen, door de mogelijkheid van de amfibie om in verschillende omgevingen te overleven en te transformeren. De platgereden kikker is voor hem een visuele metafoor voor iemand die zijn habitat verlaat en het risico neemt dat hij overreden zou kunnen worden, net zoals hijzelf heeft gedaan door de oversteek van Suriname naar Nederland.106 In zijn installaties komen materiaalgebruik van de westerse kunst en invloeden vanuit zijn Surinaamse achtergrond bij elkaar. Fuchs wil met Jungermans latere werken laten zien dat de kunstenaar zich in Nederland anders heeft ontwikkeld, zoals ook door Van Binnendijk in haar speech tijdens de opening van de expositie in het Stedelijk Museum als argument wordt aangehaald. Surinaamse kunstenaars in Nederland hebben volgens haar ‘veel meer exposure van met name wat er op het gebied van moderne kunst plaatsvindt’.107 Aan de geografisch georiënteerde tentoonstelling geeft Fuchs zodoende een kunsthistorische toevoeging. Bertheux verklaart in de evaluatie, dat de tentoonstelling is uitgebreid om er kwaliteiten aan toe te voegen die overeen komen met de eigen doelstellingen:

‘Het Stedelijk Museum stelt zichzelf de algemene opdracht de kwaliteit van de moderne kunst vast te stellen, het heeft geen expliciet beleid met betrekking tot kunst uit de niet-westerse wereld. Het museum besteedt uitsluitend aandacht aan kunst uit de niet-westerse wereld als er een verband is met de ontwikkelingen in de moderne beeldende kunst hier. Waar dat verband er niet is, of van onvoldoende kwaliteit, kan het niet in het programma van het Stedelijk Museum worden opgenomen. Vanuit zijn opdracht heeft het museum een voorkeur voor individuele kunstenaars boven landententoonstellingen.’108

Het oorspronkelijk overzicht van de Surinaamse beeldende kunst voldoet dus niet aan de criteria van het Stedelijk Museum. Fuchs kiest Jungermans werken uit omdat die meer in lijn liggen met de (westerse) museumdoelstellingen, namelijk het tonen van de nieuwste ontwikkelingen van de moderne kunst. Faber betreurt de additionele selectie omdat de keuze van die kunstenaars ‘willekeurig is, en het oorspronkelijke beeld van de prille Surinaamse kunstgeschiedenis vertroebelt’.109 Aan de ene kant is het jammer dat er van de originele opzet is afgeweken, omdat de gemarkeerde periode wordt gekenmerkt door veel maatschappelijke en politieke onrust in

106 De Vries 2006. 107 Van Binnendijk op video tijdens de opening van Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname 1975-1995. Archief Stedelijk Museum Amsterdam. 108 Bertheux 1999: 32. 109 Ibidem. 36 Suriname en het een boeiend gegeven is om te zien in hoeverre en op welke manier dat in de kunst weerspiegeld wordt. Ook is het een interessant uitgangspunt om te tonen hoe de Surinaamse kunst zich heeft ontwikkeld in een periode zonder de invloed van de Nederlandse bevoogding. Aan de andere kant geeft de uitbreiding een actueel beeld van de Surinaamse kunst en doet het recht aan de kunstenaars om hun evolutie te tonen. Interessant is eveneens om te zien waarin het in Nederland gemaakte werk verschilt van het werk dat in Suriname is gemaakt. Wat is de invloed van de werkplek? Speelt bijvoorbeeld ‘etniciteit’ als thema een grotere of kleinere rol in het ene of andere land? Tenslotte is een steekhoudend argument dat het maken van een goede tentoonstelling voorop moet staan en niet waar en wanneer het werk precies gemaakt is. Ondanks zijn extra selectie die meer in lijn ligt met de museumdoelstellingen, wekt het bevreemding dat Fuchs akkoord ging met het voorstel van Gortzak, gezien zijn kritische uitlatingen ten aanzien van deze kunst in een interview in het NRC Handelsblad voorafgaand aan de opening:

‘Tegenwoordig kijk ik naar wat interessant is – voor mijn part in antropologisch opzicht. Ik ben bezig een tentoonstelling samen te stellen. Daar zit niet één echt goeie bij, maar ik vind het een intrigerend fenomeen. Surinaamse modder, een tropisch soort Zeeland. Wat straks in het Stedelijk te zien zal zijn is een traag in de modder vastgelopen variant op de Nederlandse schilderkunst.’110

Het is overigens onjuist dat Fuchs de tentoonstelling heeft samengesteld, daar het een overgenomen expositie was. Het (terug)plaatsen van de Surinaamse kunst in de antropologische hoek door Fuchs wordt in geen enkele recensie besproken. Terwijl men juist bewust voor het Stedelijk Museum en niet voor het Tropenmuseum heeft gekozen om etnografische etikettering van deze kunst te vermijden. Daarentegen wordt over Fuchs’ metafoor over de ‘modder’, breed uitgemeten in de pers. Bij velen valt deze vergelijking niet in goede aarde en het veroorzaakt heel wat commotie binnen de Surinaamse gemeenschap.111 In zijn openingsspeech nuanceert Fuchs zijn uitspraak:

110 ‘Museumdirecteur Rudi Fuchs: Het ergste van vreemdgaan is de ontrouw aan jezelf’1996. 111 Winter: 271 6 augustus 2012. 37 ‘Ik heb juist grote bewondering voor de Surinaamse kunstenaars die in zeer moeilijke omstandigheden moeten werken. […] Daarbij, is modder niet de vruchtbaarste grond die er bestaat?’

Met zijn woorden doelt hij op het vele kunstenaarstalent dat Suriname rijk is, maar dat door de gebrekkige omstandigheden niet tot bloei komt.112 In een bijlage van het blad Internationale Samenwerking over de expositie, dat tijdens de tentoonstelling wordt verspreid, geeft Fuchs een toelichting op zijn uitspraak: ‘Het heeft geen zin om te zeggen dat in Suriname de beste kunst wordt gemaakt – dat is niet zo. De beeldende kunst in Suriname is begonnen als vertakking van de Nederlandse en is vervolgens alleen gelaten. Kunstenaars hebben allemaal geleerd wat Cobra is en zitten verder vast aan de iconografie van de culturele groep waaruit ze zijn voortgekomen. Daarna is men niet veel verder gekomen. In cultureel opzicht is er weinig contact met de buurlanden. In Suriname zie je wat er gebeurt met culturen die afgesloten raken – als er vrijwel geen boeken zijn, geen geld om te reizen. In het Westen wordt de ontwikkeling van de moderne kunst geholpen door de hele toestand er omheen: Galeries, musea, kunstcritici en dergelijke. Zo’n stimulans heeft Suriname niet.’113

Feitelijk wordt door Fuchs vanuit een geografische indeling Westen – Niet-Westen gedacht, waarbij de Surinaamse kunstenaar als de Ander wordt gezien met de daaraan verbonden conclusie dat Surinaamse kunst kwalitatief ondermaats is in vergelijking met de (Nederlandse) westerse kunst. Volgens de Surinaamse kunstenaars is dat nu net de fout van de Nederlandse critici, want je kunt Surinaamse kunst niet met die in Nederland vergelijken vanwege de geïsoleerde positie ten opzicht van de rest van wereld.114 Faber betoogt dat traditionele labels en definities hier niet geldig zijn, want deze kunstenaars zijn vernieuwend binnen hun eigen context.115 Zijn gedachte vertoont overeenkomsten met de visie in Bhabha’s werk die tegenspreekt dat mensen die leven in verschillende delen van de wereld in verschillend stadia van vooruitgang leven. Bhabha wil af van het idee van een lineaire ontwikkeling. Erwin Jans, auteur van Interculturele Intoxicaties. Over kunst, cultuur en verschil (2006), stelt zelfs de vraag of ook niet-westerse culturen in dialoog en conflict met de

112 Van de Velde 1996. 113 Van der Veen 1996: 2. 114 Smallenburg 1997: 51. 115 Seebus: 1997. 38 westerse moderniteit hun moderniteit kunnen ontwikkelen en er dus van meerdere moderniteiten moet worden gesproken.116 Hoewel begrip voor de beperktere ontwikkelingskansen van de kunstenaars, is duidelijk dat Fuchs de Surinaamse kunst artistiek niet hoogwaardig acht. Dit blijkt niet alleen uit zijn woorden ‘daar zit niet één echt goeie bij’, maar eveneens uit het feit dat de tentoonstelling in de Nieuwe Vleugel wordt ingericht. De Nieuwe Vleugel was ooit bestemd voor presentaties van de Amsterdamse kunstenaarsverenigingen die buiten verantwoordelijkheid van de directie vielen. Het museum vond die kunst niet van internationaal niveau, zag het als lokale gebeurtenissen. De belangrijke tentoonstellingen vonden altijd plaats in de zogeheten ‘oudbouw’, in de erezaal en de zalen daaromheen. Fuchs’ wijst de expositie dus helemaal af, maar heeft wel sterke bedenkingen bij de kwaliteit.117 Waarom dan toch deze Surinaamse tentoonstelling in het Stedelijk Museum? In een evaluatie van de tentoonstelling geeft Bertheux een verklaring. Een motief, wat Gortzak in zijn voorstel aan Fuchs reeds aanhaalde, is de wens van het museum om de ruim 200.000 Surinamers in Amsterdam te bereiken.118 In die periode vormt cultuurparticipatie als publiekstaak (presenteren en informeren) voor musea opnieuw de basis van het cultuurbeleid van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Musea moeten speciale aandacht schenken aan groepen die niet of nauwelijks in het museum komen, zoals allochtonen en laagopgeleiden, met als doel het bevorderen van de maatschappelijke integratie.119 Kort samengevat, wordt de Surinaamse groepspresentatie in het Stedelijk Museum gehouden op verzoek van het Tropenmuseum en het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken, die de expositie ook grotendeels financiert.120 Redenen voor de accommodatie in het Stedelijk

116 Jans 2001: 5. 117 Ellenbroek 1996. 118 Bertheux 1999: 34. 119 Cultuurnetwerk.nl 11 september 2012. In de jaren zeventig verschoof de beleidsaandacht van cultuurspreiding naar welzijn. Cultuur (en musea) vielen in plaats van onder het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen (OKW), onder het nieuwe ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk (CRM). Kunstbeleid stond niet in dienst van de kunst maar van de samenleving, was de redenering. Bij de subsidiering van onder meer musea werd de ‘maatschappelijke relevantie’ een belangrijke voorwaarde. In het museum als welzijnsinstelling was educatie één van de kernfuncties. Minister Elco Brinkman van Welzijn Volksgezondheid en Cultuur (WVC, de opvolger van CRM) maakte in de jaren tachtig een beleidsomslag, waarbij de aandacht verschoof van welzijn naar cultuurspreiding. Bovendien meende Brinkman dat het toegankelijk maken van kunst ‘voor brede lagen van de bevolking’ een ‘utopische wens’ was. Musea werden niet langer gezien als welzijnsinstellingen. De overheid moest niet langer dirigeren, maar slechts voorwaarden scheppen voor een bloeiend artistiek en cultureel leven. Dat wil niet zeggen dat er geen aandacht was voor de publiekstaken. Hedy d'Ancona, minister van WVC van 1989-1994, zette het beleid van voorganger Brinkman grotendeels voort, maar koos op het gebied van publiekstaken weer voor cultuurspreiding en cultuurparticipatie. In 1994 keerde het cultuurbeleid terug naar een ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Cultuurparticipatie vormde wederom de basis van het cultuurbeleid. 120 Bertheux: 34-35. 39 Museum zijn het belang van een kunstcontext voor de Surinaamse kunst en kunstenaars en een versteviging van de culturele banden met Suriname. Daarnaast is er de druk vanuit de overheid op musea om nieuwe publieksgroepen de muren van het museum binnen te halen, in dit geval de omvangrijke groep Surinamers in Amsterdam. Maar moet een kunstmuseum het interculturele aspect laten prevaleren boven het l’art- pour-l’art-principe ten gunste van het binnenhalen van nieuwe publieksgroepen?121 Het Stedelijk Museum is een museum van de kunst en zou werk op zijn intrinsieke kwaliteit moeten beoordelen. Het Nederlandse museumbeleid is echter gericht op kwaliteit en participatie van zo breed mogelijke lagen van de bevolking. Een museum zal dus een evenwicht moeten vinden tussen artistieke kwaliteit en commerciële, publieksgerichte activiteiten om de eigen identiteit waarmee het zich binnen het museumlandschap kan onderscheiden, te behouden. In de evaluatie van de tentoonstelling erkent Bertheux dat er extern en intern veel discussies zijn gevoerd over de verhouding tussen het l’art-pour-l’art- principe en de context van het kunstwerk. Hij meent dat het concept van l’art-pour-l’art bij de kwaliteitsbeoordeling van de kunst prioriteit heeft, maar dat de presentatie betekenisvoller kan worden door tevens de context erbij te betrekken, vooral als het gaat om politiek geladen kunst of om verwijzingen naar culturele inspiratiebronnen. Het Stedelijk Museum vindt het interessant om dergelijke tentoonstellingen te realiseren, maar dan op basis van eigen research en selectie. Een vergelijkbare tentoonstelling over het Caribisch Gebied wordt overwogen.122 Voor de tentoonstelling in het Stedelijk Museum wordt geen afzonderlijke tentoonstellingscatalogus met de extra werken samengesteld, terwijl in het bijzonder de aanvulling met de installaties van Jungerman veel zegt over de visie van het Stedelijk Museum ten aanzien van Surinaamse kunst. Wel verschijnt er in 2000 een geactualiseerde herdruk van de catalogus van dezelfde samenstellers die de periode 1995-2000 beslaat.123 De nieuwe catalogus bevat essentiële tekstuele toevoegingen, behalve de werken uit Twintig jaar Beeldende Kunst in Suriname ook andere werken van de deelnemers en werk van nieuwe kunstenaars. Blijkbaar is er in 2000 weer een behoefte om het oude gegeven te actualiseren en uit te breiden. Waar komt deze behoefte vandaan? Winter legt uit dat de oorspronkelijke catalogus lopende de tentoonstelling in het Stedelijk Museum snel was uitverkocht, terwijl er

121 Sinds de Renaissance wist de kunst in het Westen zich langzaam te ontworstelen aan de dwingende invloed van kerk en staat, en aan haar vroegere eigenschap om naast schoonheid ook een zekere bruikbaarheid te bezitten. Tenslotte kristalliseerde ze uit tot een volledig autonoom fenomeen dat wij kennen onder de naam l’art pour l’art, aldus de cultuursocioloog Max Weber aan het begin van de twintigste eeuw. Zie: Weber 1985: 9. 122 Bertheux 1999: 34. 123 Dit is: Binnendijk, Chandra van, Paul Faber. Beeldende kunst in Suriname. De twintigste eeuw – Visual Art in Suriname. The Twentieth Century. Amsterdam: 2000. 40 nog grote vraag naar was. De vele artikelen over de beeldende kunst in Suriname die tijdens de duur van de tentoonstelling werden gepubliceerd, wezen eveneens op een behoefte naar meer inhoudelijke publicaties over de Surinaamse beeldende kunst. Ondanks eerdere pogingen van Winter is de herdruk pas in 2000 op haar initiatief en dat van Henry Strijk namens de Vereniging Ons Suriname (VOS) in Amsterdam tot stand gekomen. De herdruk is tegelijkertijd aangegrepen om een breder scala aan kunstenaars te kunnen beschrijven, omdat er destijds kritiek kwam op het feit dat er én geen vrouwelijke kunstenaars waren geselecteerd voor de tentoonstelling én dat de jonge generatie nauwelijks aanwezig was. Van de jonge generatie waren George Struikelblok en Marcel Pinas niet opgenomen, terwijl zij toen in Suriname al wel van zich lieten horen.124 Nieuwe tekst is gewijd aan de internationale zichtbaarheid van beeldende kunst uit Suriname tussen 1995 en 2000, waaronder een evaluatie van de groepstentoonstelling in het Stedelijk Museum.125 Tevens is de bibliografie uitgebreid. Er zijn in totaal 39 andere werken van de deelnemers en van nieuwe kunstenaars toegevoegd. De vijftien nieuwe kunstenaars zijn van vier verschillende generaties: August Bohé (1965), Winston van der Bok (1947), (1904-1985), Daniel Djojoatmo (1973), André Mosis (1954), Pansa Obé (1940), Marcel Pinas (1971), George Ramjiawansingh (1954), Ardie Setropawiro (1958), George Struikelblok (1973) en Humphrey Tawjoeram (1964). In tegenstelling tot de publicatie uit 1995 vallen de vier vrouwelijke kunstenaars op: Sharda Devi-Harkhoe (1945), Anita Hartmann (1953, van oorsprong Duits, maar vestigde zich in 1982 in Suriname), Kit-Ling Tjon Pian Gi (1952) en Nola Hatterman (1899-1984). De toegevoegde andere werken van de deelnemende kunstenaars, vóór 1975 en na 1995 gemaakt, tonen duidelijk hun doorgemaakte ontwikkeling. Bijvoorbeeld Soeki Irodikromo gaat steeds meer expressionistischer, vrijer werk maken en niet alleen maar de op batik geïnspireerde doeken (afb.14.) en Binda verlaat langzamerhand het naturalisme. (afb.15.) Van Getrouw wordt, behalve zijn latere impressionistisch werk, ook abstracte kunst uit zijn vroege jaren getoond.126 (afb.16.) Daar Hatterman een bepalende rol heeft gespeeld in het stimuleren van het kunstklimaat in Suriname vonden de samenstellers dat zij niet mocht ontbreken in de herziene

124 Winter. Persoonlijke e-mail. 7 november 2012. 125 Verder gaat het deel over de internationale zichtbaarheid over de groepsexpositie In Search of Memory in 1998 in Washington, de oprichting van de Federatie van Beeldende Kunstenaars in Suriname (FVAS) in 1998 (De FVAS maakt zich onder andere hard voor internationale uitwisseling, een verbetering van het cultuurbeleid in Suriname, een professionelere aanpak van de Nationale Kunstbeurs in Paramaribo en een grotere inbreng van vrouwelijke kunstenaars in de Surinaamse kunstwereld), de mogelijkheid voor jonge Surinaamse kunstenaars om zich verder te scholen aan het Edna Manley College of Visual and Performing Arts op Jamaica en de selectie in 1999 van August Bohé voor een grote tentoonstelling van jonge Latijns-Amerikaanse en Caribische kunstenaars in Parijs. Zie: Van Binnendijk en Faber 2000: 30-34. 126 Ibidem: 78, 43, 64. 41 druk. Men was van mening dat haar werk ten onrechte miste in Twintig jaar Beeldende Kunst in Suriname.127 Om die reden is het bijzonder dat bij de recente heropening van het Stedelijk Museum nu wel een werk van haar te zien is. Er is nog een reden die het speciaal maakt dat haar schilderij Op het terras tegenwoordig in dit museum hangt. De betiteling door Fuchs van de Surinaamse kunst als ‘een traag in de modder vastgelopen variant op de Nederlandse schilderkunst’ riep destijds de kritiek op dat Sticusa en het Nederlandse kunstonderwijs van Hatterman in Suriname in de jaren vijftig hier debet aan waren. Het niveau van de Surinaamse kunstenaar zou het niveau van Sticusa en Hatterman zijn.128 Nota bene hangt het werk van Hatterman die bekritiseerd werd om haar conservatieve kunstonderwijs momenteel in de zaal met grote namen als Max Beckman en Charlie Toorop.

2.4 Vergelijking van de expositie: Surinaams Museum – Stedelijk Museum

Vastgesteld kan worden dat de tentoonstellingen in het Surinaams Museum en in het Stedelijk Museum in vele opzichten van elkaar verschillen. Allereerst is de aanleiding anders. Waar het in Suriname een historische zonder andere pretenties betreft, gaat het in Nederland om een expositie met een politiek karakter. Ten tweede verschillen de doelstellingen van elkaar. In het Surinaams Museum is het streven om met de tentoonstelling en de begeleidende catalogus een overzicht van de beeldende kunst in Suriname tijdens de twintig jaar van onafhankelijkheid te bieden, terwijl in het Stedelijk Museum politieke en marketingoverwegingen prevaleren. Als derde is er verschil in de uitgangspunten. In Suriname zijn de werken zelf het uitgangspunt waarbij een begrenzing van periode en land van vervaardiging wordt aangehouden. Die afbakening is gebaseerd op andere overwegingen dan die van de artistieke kwaliteit van het werk. Bij de tentoonstelling in het Stedelijk Museum is de geografische herkomst van de kunstenaars het uitgangspunt, maar door af te wijken van de oorspronkelijke begrenzing met de extra werken van Jungerman poogt het Stedelijk Museum kunsthistorische kwaliteiten aan de expositie toe te voegen die stroken met de eigen doelstellingen. Fuchs heeft de tentoonstelling dus in een ander perspectief geplaatst. Ten vierde wordt er in het Stedelijk Museum naar internationale, westerse maatstaven gemeten, terwijl in Suriname de kunst op zijn eigen merites wordt beoordeeld (daarbij heeft het publiek in Suriname een gelimiteerder referentiekader). Als laatste is er de invloed van de

127 Winter: 271 6 augustus 2012. 128 Jansen van Galen 1996. 42 ruimte zelf op de ontvangst van de werken. De tentoonstelling in het Stedelijk Museum is losgeweekt van de oorspronkelijke context en daardoor zullen bepaalde kunstwerken, bijvoorbeeld het doek Een kreet van afschuw over de decembermoorden in Fort Zeelandia – de ‘plaats delict’ – een andere betekenis en lading krijgen dan in het Stedelijk Museum.

2.5 Ontvangst van de expositie in het Stedelijk Museum

Bij de drukbezochte, feestelijke opening zijn minister van Buitenlandse Zaken Hans van Mierlo en vele (prominente) Surinamers aanwezig. Ondanks de teleurstelling van de exposanten dat ze slechts in de Nieuwe Vleugel mogen exposeren, is het een voordeel dat wat er in de Nieuwe Vleugel gebeurt, zichtbaar is vanaf de straat. Die interactie maakt de expositie laagdrempelig en zorgt ervoor dat de tentoonstelling één groot marketingproduct voor het Stedelijk Museum is. Bovendien verspreidt het nieuws over de tentoonstelling zich als een lopend vuurtje binnen de Surinaamse gemeenschap.129 In de tentoonstellingsperiode bezoeken ruim 70.000 mensen de tentoonstelling. Dit zijn echter alle bezoekers aan het Stedelijk Museum in de periode dat de tentoonstelling loopt. Het bezoek aan de tentoonstelling in de Nieuwe Vleugel is niet afzonderlijk geteld. De tentoonstelling wordt door een opvallend grote groep Surinamers bezocht van wie velen nooit eerder in het museum zijn geweest.130 De uniciteit van de tentoonstelling genereert buitengewone aandacht van de landelijke pers. In veel recensies wordt gewezen op overeenkomsten met de Nederlandse schilderkunst en wordt de vraag gesteld wat Surinaamse kunst is.131 Typeringen als ‘exotisch’ en ‘kleurrijk’ worden onder meer genoemd. De conclusie is dat uit Suriname misschien wel veel goeds, maar in elk geval niets nieuws komt. De schilders daar werken volgens de kranten in stijlen die in het westen allang passé zijn.132 In een recensie in de Surinaamse krant De Ware Tijd is de ondertoon cynisch. Er wordt gesuggereerd dat vanwege het “blanke calvinistische schuldgevoel” van de Nederlandse geldgevers de Surinaamse kunst niet in een museum voor “exotische etnische curiositeiten” is ondergebracht, maar toegelaten is in het grote kunstcircuit – nota bene terwijl Fuchs het werk slechts vanuit cultureel-antropologisch en niet vanuit zuiver artistiek oogpunt enige waarde toekent. Ook wordt er in hetzelfde krantenartikel

129 Winter. Persoonlijk gesprek. 11 juni 2012. 130 Ibidem: 32-34. 131 Van Binnendijk en Faber 2000: 31. 132 Smallenburg 1997: 51. 43 verontwaardiging geuit over het feit dat als iconografische motieven uit Suriname “geleend” zouden worden door grote Europese kunstenaars dit niet als etnische kunst maar als een artistieke vondst zou worden bestempeld.133 Fuchs zelf is positief over de ontvangst van de tentoonstelling en ziet deze als een gunstige start voor Surinaamse kunstenaars in Nederland:

‘De tentoonstelling heeft vele positieve effecten gehad, zoals een vervolgtentoonstelling voor een van de kunstenaars in een Amsterdamse galerie en een workshop van Surinaamse en Nederlandse kunstenaars onder auspiciën van het Amsterdams Fonds voor de Kunst, uitgevoerd door de Gate Foundation […] In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de tentoonstelling tussen Surinaamse en Nederlandse kunstenaars de discussie op gang heeft gebracht over de artistieke uitgangspunten die de kunstenaars in de verschillende culturen hanteren. Dat is een goed begin van een ideeënuitwisseling waarvan de resultaten hopelijk in Surinaamse en Nederlandse kunstinstellingen te zien zullen zijn.’134

En ook Dees schrijft:

‘The exhibition, and Jungerman’s work since, opened the door to a bigger continuous discussion in the Netherlands, Suriname and the Antilles, about contemporary (Dutch) art that includes Caribbean inspired art and/or by artists with Caribbean backgrounds and through it new generations of (Dutch) Caribbean artists […] since then.’135

Maar hebben de ideeënuitwisseling van Fuchs en de discussie waarover Dees spreekt zich ook uitgekristalliseerd? Hoe kwam dat in de praktijk tot uitdrukking? Heeft Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname daadwerkelijk bijgedragen aan het vergroten van de zichtbaarheid van de deelnemende kunstenaars en de Surinaamse kunst in het algemeen in Nederland? En wat is de aard van deze zichtbaarheid?

133 Ammersingh 1996. 134 Correspondentie van R. Fuchs aan bruikleengevers 24 februari 1997. Archief Stedelijk Museum Amsterdam. 135 Dees 12 september 2012. 44 3 ZICHTBAARHEID EN ETNICITEIT NA DE STEDELIJKE EXPOSITIE

Het bereiken van de omvangrijke Surinaamse bevolkingsgroep in Amsterdam stond voorop bij het besluit van het Stedelijk Museum om Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname te huisvesten. Dit roept de vraag op of de tentoonstelling heeft geleid tot vervolgtentoonstellingen van Surinaamse kunst in het Stedelijk Museum om de Surinaamse doelgroep blijvend aan zich te binden. Dat is niet het geval, want nadien zijn er geen groepsexposities van Surinaamse kunstenaars of een vergelijkbare tentoonstelling over het Caribisch gebied – wat volgens Bertheux de intentie was – in het Stedelijk Museum georganiseerd. Klaarblijkelijk was de overzichtstentoonstelling van Surinaamse beeldende kunst een eenmalig initiatief. In dit hoofdstuk wordt de kernvraag in hoeverre de expositie gevolgen heeft gehad voor de Surinaamse kunst in Nederland aan de hand van de volgende vragen besproken: Op welke plekken verschijnt deze kunst nadien? Welke deelnemende kunstenaars springen er naderhand uit? En welke Surinaamse groepstentoonstellingen worden gerealiseerd? In welke context en met welke uitgangspunten? Zijn de punten uit de diverse debatten daarin terug te vinden? Wat is de rol van etniciteit in de groepspresentaties? Welke tendensen vallen op bij een vergelijking van de groepspresentaties? Welke groepstentoonstelling is het meest succesvol voor de Surinaamse kunst en hun makers? Welke rol heeft etniciteit in deze groepstentoonstelling? En wie behoren tegenwoordig tot de zichtbare kunstenaars binnen de Nederlandse kunstwereld? Welke betekenis heeft de etnische identiteit in hun werk en voor hun identiteitsbeleving en positionering als kunstenaar? Zijn daarin belangrijke verschillen met de kunstenaars uit Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname op te merken?

3.1 De deelnemers aan ‘Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname’

Van bepaalde in Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname exposerende kunstenaars zijn niet alle gegevens te achterhalen, vandaar dat het onmogelijk is volledig te zijn. Er is echter getracht een zo goed mogelijk algemeen beeld te schetsen van de zichtbaarheid van deze kunstenaars binnen de Nederlandse kunstwereld in de jaren na de retrospectieve tentoonstelling in het Stedelijk Museum.

Een enkele deelnemer van de Surinaamse overzichtstentoonstelling is naderhand vanwege de hoge leeftijd steeds minder als kunstenaar actief, legt zich toe op les geven in Suriname en/of

45 exposeert vooral in Suriname en de omringende regio. Twee kunstenaars van de oude generatie zijn inmiddels overleden. Rudi Getrouw overleed in 2002 en Stuart Robles de Medina in 2006. De meerderheid van de kunstenaars heeft vooral exposities in het grote algemene galeriecircuit, de kleinere culturele instellingen, kunstenaarssociëteiten en tijdens art fairs en andere culturele manifestaties – allen overwegend in het westelijk deel van Nederland.136 Daarnaast exposeert een enkeling in galeries die zich specifiek op deze kunst richten, waaronder de Amsterdamse Galerie Nola Hatterman voor Surinaams/Caribische kunst die in 1997 door de VOS wordt ingericht. De vele publiciteit rondom de expositie in het Stedelijk Museum heeft de interesse voor Surinaamse kunst gewekt en de oprichters springen hierop in door een galerie voor deze kunst te beginnen.137 Deze galerie is een belangrijke springplank voor Surinaamse kunstenaars in Nederland. Zo exposeren Tosari en Klas er hun werk in 1999 en Blaaker in 2006.138 De Vries heeft hier in 2005 en in 2009 een solotentoonstelling.139 Wong Loi Sing exposeert er in 2013.140 Verder heeft De Vries en solo-expositie in een andere galerie die zich speciaal oriënteert op deze kunst, namelijk de in 2003 geopende Galerie Pauw voor Zuid-Amerikaanse en Caribische kunst in Oisterwijk.141 Een deel van de kunstenaars is in wisselende samenstellingen in dezelfde exposities terug te vinden, wat ongetwijfeld te maken heeft met de kleine kring van Surinaamse kunstenaars. In latere tentoonstellingen exposeren sommigen met de Surinaamse kunstenaars die momenteel in beeld zijn. Vermeldenswaard is de verdienste van Tosari die zich tussen 1994 en 1999 inzet voor het creëren van een platform voor Surinaamse kunstenaars in Nederland door de oprichting van veertig open ateliers in Amsterdam Zuidoost (OAZO).142 De meeste kunstenaars blijven vrijwel onzichtbaar binnen de gevestigde Nederlandse kunstwereld, wat overigens niet wil zeggen dat dit ook voor Suriname en andere landen in de Caribische regio geldt. Door deelname aan talrijke exposities geniet een aantal daar tot op de dag van vandaag bekendheid.143

136 Zie hiervoor de biografieën van de deelnemers op diverse websites. Opgemerkt moet echter worden dat van lang niet alle kunstenaars een (recente) biografie bestaat/te traceren is. 137 Winter: 273 6 augustus 2012. 138 Tosari 20 september 2012 en Galerie Nola Hatterman 20 september 2012. 139 De Vries 20 september 2012 en Waterkant.net 20 september 2012 140 Carïbisch uitzicht 11 juni 2013. 141 Gallery Pauw 3 oktober 2012. 142 SurinamStars 5 oktober 2012. De organisatie OAZO biedt wisselateliers aan en organiseert jaarlijks de kunstroute Zuidoost. 143 Zo is Carlos Blaaker, één van de jongere exposanten, na Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname doorgebroken in het Caribisch gebied. Paul Woei, Ruben Karsters en Egbert Lieveld hebben als gevierde 46 Van de groep van 24 kunstenaars verschijnen na de Stedelijke expositie alleen De Vries en Jungerman, respectievelijk behorend tot de oude en de jongere generatie deelnemers, in het Nederlandse museale circuit. De Vries krijgt in 1998 ter ere van zijn vijftigjarig jubileum als beeldhouwer en schilder zijn tweede solotentoonstelling in het Stedelijk Museum aangeboden. De Kunsthal in Rotterdam, die zich al jaren mag meten met een museale instelling, eert hem in 2009 ter gelegenheid van zijn tachtigste verjaardag met de overzichtstentoonstelling Ode aan de vrouw. Ruim 125 schilderijen, tekeningen en beelden die hij vanaf de jaren vijftig maakte, geven in deze expositie een beeld van zijn omvangrijke oeuvre.144 Het is tevens zijn laatste expositie in Nederland. De Vries is eveneens bekend door verscheidene beelden en portretten van bekende Nederlanders, waaronder Rudi Fuchs, en door het ontwerp voor het in 2002 in het Oosterpark in Amsterdam onthulde Nationale Slavernij Monument.145 Daarnaast is hij de enige Surinamer wiens werk door het Rijksmuseum is aangekocht.146 Voor Jungerman betekent Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname een doorbraak als kunstenaar. Vóór de tentoonstelling werkte hij merendeels lokaal in Nederland, maar na de expositie komt zijn carrière in een stroomversnelling. Veelzeggend is dat Jungerman zijn biografie met de voorloper van de expositie in het Stedelijk Museum, de tentoonstelling in het Surinaams Museum in 1995, laat beginnen. Hij beklemtoont echter dat zijn doorbraak geen verworvenheid van de curatoren is, maar dat hij daar zelf op aan heeft gestuurd door het Stedelijk Museum destijds te benaderen om in zijn atelier naar zijn in Nederland vervaardigde werken te komen kijken.147 Kort na de tentoonstelling in het Stedelijk Museum krijgt Jungerman een vervolgexpositie in de Amsterdamse galerie Lumen Travo. Hier heeft hij tussen 1998 en 2005 nog viermaal een solotentoonstelling. Verder neemt hij tot driemaal toe deel aan groepstentoonstellingen in het Stedelijk Museum.148 Zo doet hij in 1997 mee aan de

kunstenaars in Suriname in 2012 zelfs een plaats in de eregalerij van de jaarlijkse Nationale Kunstbeurs in Paramaribo. Zie: ‘Eregalerij zet kunstenaars in het zonnetje’ 2012. Ook Soeki Irodikromo geldt nog steeds als een bekende kunstenaar in Suriname. De eregalerij van de jaarlijkse Nationale Kunstbeurs in Paramaribo is in 2012 ter ere van hem ingesteld. Zie: DWTonline.com 4 november 2012. 144 Kunsthal 10 november 2012. 145 De Vries 20 september 2012. In 2009 werd Erwin de Vries tot ereburger van de stad Amsterdam benoemd, omdat er van geen enkele andere kunstenaar zoveel beelden in Amsterdam staan. Het Nationale Slavernij Monument in het Oosterpark is daarvan de grootste en bekendste. Zie: Gummels-Relyveld en Visser: 8 12 november 2012. 146 Redactie Suriname 18 december 2012. 147 Jungerman. Persoonlijk gesprek. 16 oktober 2012. 148 Jungerman 5 januari 2013. 47 exposities In the Ditch, Out of the Ditch en Around Europa, en in 1999 aan Glad IJs.149 Jungermans solotentoonstelling Waardige Zaken in het Oude Slot in Heemstede in 1999 is nogmaals een hoogtepunt in zijn carrière. De expositie krijgt veel landelijke publiciteit.150 Ook presenteert hij werk in groepsverband in het Museum voor Moderne Kunst Arnhem (MMKA) (1998, 2004, 2005) en in Museum De Paviljoens in Almere (2003).151 In Museum De Paviljoens heeft hij zelfs een solotentoonstelling in 2000, Flattened Toad Force.152 Behalve in deze drie musea is zijn werk te bezichtigen tijdens een solopresentatie in 2008 in het Zeeuws Museum in Middelburg en een solo- (2008) en groepsexpositie (2012) in Museum Het Domein in Sittard.153 Deze laatste solo heeft hij te danken aan het winnen van de Fritschy Cultuur Prijs 2008 die wordt uitgereikt aan kunstenaars die vorm geven aan culturele diversiteit, die het wereldburgerschap tot het onderwerp van hun kunst maken en die bruggen slaan tussen verschillende culturen.154 Museale groepstentoonstellingen heeft hij ook in Museum Amstelkring in Amsterdam (2001), het Gorcums Museum (2005), Museum Het Catharina Gasthuis in Gouda (2006) en Museum Tongerlohuys in Roosendaal (2007). Solo exposeert hij verder nog in Gemak, de satellietruimte van het Gemeentemuseum Den Haag (2004); tijdens de Kunstvlaai (2006), een jaarlijkse tentoonstelling van (inter)nationale kunstenaarsinitiatieven- en kunstopleidingen in Amsterdam; de Metis-NL galerie in Amsterdam (2010); en in Galerie 23 voor hedendaagse Afrikaanse en Caribische kunst in Amsterdam (onderdeel van de SBK, 2012). Zijn meest recente werk presenteert hij tijdens een solotentoonstelling in de in 2011 geopende Amsterdamse galerie C&H art space (2013). Het grootste deel van de locaties waar hij exposeert bevindt zich in het westen van Nederland. Werk van hem is opgenomen in de collectie van het MMKA, Museum Het Domein, het Zeeuws Museum, Museum De Paviljoens en het Stedelijk Museum.155 Het Stedelijk Museum verwerft in 1997 een kikkerschilderij uit Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname, in 1998 de installatie RUTH en verder nog een collage.156 Van alle exposanten in Twintig Jaar

149 Stedelijk Museum Amsterdam 5 januari 2013. 150 Jungerman. Persoonlijk gesprek. 16 oktober 2012. 151 Jungerman 5 januari 2013. 152 Kleizen 6 januari 2013. 153 Jungerman 5 januari 2013. 154 Museum Het Domein Sittard 6 januari 2013. In 2003 werd de tweejaarlijkse Fritschy Stadscultuurprijs ingesteld, genoemd naar de vertaler en polyglot Gerard Fritschy (1919-1999) uit wiens legaat Stichting MEG in Sittard-Geleen de prijs financiert. Het prijzengeld bedroeg aanvankelijk € 5000, vergezeld van een tentoonstelling in Museum Het Domein en een bijbehorende publicatie. De eerste edities van de prijs, sinds 2007-2008 Fritschy Stadscultuurprijs Sittard-Geleen genaamd, werden uitgereikt aan in Nederland of de Euregio woonachtige kunstenaars met uiteenlopende culturele achtergronden: Ni Haifeng, Hadassah Emmerich en Remy Jungerman. 155 Jungerman 5 januari 2013 en Kleizen 6 januari 2013. 156 Jungerman. Persoonlijk gesprek. 16 oktober 2012. 48 Beeldende Kunst in Suriname springt Jungerman in de jaren nadien het meest in het oog binnen de kunstwereld. Hij heeft de meeste solo- en (hoofdzakelijk) groepsexposities en behoort tot op heden tot de groep gevestigde Surinaamse kunstenaars in Nederland.

3.2 Surinaamse groepstentoonstellingen

Bij de chronologische bespreking van de groepstentoonstellingen worden de exposities niet zozeer kunstinhoudelijk maar meer op hun betekenis voor de Surinaamse kunst in Nederland geanalyseerd. Dit houdt in dat er wordt gekeken naar de aard van de locaties waar deze exposities plaatsvinden. Daarnaast is de aandacht gericht op de contexten waarin zij worden getoond, met welke uitgangspunten en hoe beiden zich verhouden tot het actuele debat over identiteit en etniciteit binnen de hedendaagse kunst. Duopresentaties van Surinaamse kunstenaars die relevant zijn voor het onderwerp en groepstentoonstellingen waarin naast Surinaamse kunstenaars ook kunstenaars van andere afkomst exposeren, maar waarbij de Surinaamse of zwart-Nederlandse invalshoek voorop staat, worden eveneens besproken. Gezien de oriëntatie van dit onderzoek worden alleen de Surinaamse exposanten en hun werk genoemd. Veel van de Surinaamse kunstenaars hebben gezamenlijk geëxposeerd tijdens art fairs, diverse ‘Open Ateliers’ en andere kleinschalige culturele manifestaties, in galeries, SBK’s (Stichting Beeldende Kunst), CBK’s (Centrum Beeldende Kunst) en verschillende kleine (culturele) instellingen. Daar het onmogelijk is om op alle Surinaamse groepstentoonstellingen in te gaan, is alleen gekozen voor groepsexposities die het meest in de publiciteit zijn gekomen en/of die anderszins van betekenis voor het onderwerp zijn. De overige meest zichtbare groepspresentaties zijn in bijlage 1 opgenomen.

Periode 1997-2002

Twee groepsexposities die net als Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname de herkomst van de kunstenaars als uitgangspunt hebben, zijn Krin Prakseri (zuivere gedachten) en Exotic Caribbean. Krin Prakseri, met twaalf in Nederland woonachtige Caribische kunstenaars, wordt enkele maanden na de Stedelijke overzichtstentoonstelling in kunstbemiddelingsbureau Reni ART in Amstelveen gehouden. Van de acht Surinaamse kunstenaars presenteerden John Lie A Fo, Carlos Blaaker, Ron Flu en René Tosari in de groepsexpositie in het Stedelijk

49 Museum. Overige Surinaamse deelnemers zijn Iléne Themen (1957), Letitia Brunst (1950), Glen Kallasingh (1959) en Julius Bekker (1939). Behalve het uitgangspunt, komen de media (bronzen beelden, grafiek, schilderijen) en bewoordingen in het korte krantenartikel over de tentoonstelling overeen met de tentoonstelling in het Stedelijke Museum. Ook hier worden het felle kleurgebruik en de voorstellingen als een verwijzing naar de oorsprong van de kunstenaars genoemd.157 Kennelijk worden deze aspecten als het wezen van de Surinaamse kunst beschouwd. Een verschil tussen Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname enerzijds en Krin Prakseri en Exotic Caribbean anderzijds is dat bij de laatste twee exposities de Surinaamse kunstenaars in een bredere geografische context, de Cariben, worden geplaatst. Dit is ook het geval bij de groepsexpositie Expres Caribisch! Beeldende kunst (2007), Licht aan Zee AA (2009) en Who More Sci-Fi Than Us (2012). Ofschoon Suriname geografisch tot Zuid-Amerika behoort, wordt Suriname cultureel gezien doorgaans tot de Cariben gerekend vanwege het idee van een gedeelde Caribische identiteit.158

Periode 2003-2007

Exotic Caribbean wordt in 2003 in Museum Tongerlohuys gehouden. Van de drie deelnemende Surinaamse kunstenaars vormt George Struikelblok (1973) met Marcel Pinas (1971) de jonge lichting. Hun werk bestaat uit gemengde media op doek en papier. John Lie A Fo toont litho’s, keramiek, gouache en schilderijen.159 De geografische invalshoek ligt in de titel van de tentoonstelling besloten. In de titel schuilt echter ook het gevaar van stereotypering van Caribische kunst als ‘exotisch’, wat wordt versterkt door een artikel in BN / DeStem dat het werk typeert als ‘zo kleurrijk als je mag verwachten van het Caribisch Gebied waar het vandaan komt’.160 In deze en voorgaande expositie worden ‘kleurrijk’ en ‘exotisch’ als vanzelfsprekend gekoppeld aan ‘Caribisch’ en worden de kunstenaars min of meer gereduceerd tot representant van het exotische. Er wordt een bepaald beeld van de Surinaamse kunstenaars geschetst die in de visie van Said voldoet aan het romantiseren van de Ander door het Westen. Maar is die Ander nog de Ander als hij/zij hier is opgegroeid en/of opgeleid, (tijdelijk) woonachtig is, onderdeel van de Nederlandse samenleving uitmaakt en Suriname en Nederland bovendien een gedeelde

157 Weekkrant Suriname 1997. 158 Martis 2009: 107. 159 Waterkant.Net – Suriname.NL 10 februari 2013. 160 Ibidem. 50 geschiedenis hebben? Het geeft de diffuse grens tussen vreemd en eigen aan. Een tekenend actueel voorbeeld van het hardnekkig in standhouden van het bestaan van de exotische Ander is de tv-reclame voor het bekende wasmiddelenmerk Robijn waarin het Surinaams-zijn, net als in genoemde tentoonstellingen, direct wordt verbonden aan een fel kleurgebruik. De commercial toont de in Nederland geboren en woonachtige Surinaamse cabaretier en televisiepresentator Jörgen Raymann die in “zijn” huis vol kleurige schilderijen en accessoires, waarin ook zijn Surinaamse personage Tante Es in felrode traditionele Surinaamse kledij verschijnt, verkondigt: ‘Je ziet het. Wij houden wel van een kleurtje’.

De volgende twee tentoonstellingen zijn vooral interessant, omdat ze een indruk geven van de discussie binnen de volkenkundige musea over de positie van hedendaagse niet-westerse kunst in relatie tot hun traditionele volkenkundige zaken en aandachtsgebieden, die sinds de jaren tachtig gaande is. In 2003 worden in het Wereldmuseum in Rotterdam gelijktijdig twee exposities met Surinaamse kunstenaars gehouden.161 De geografisch georiënteerde duopresentatie Hedendaagse kunst uit Suriname bevindt zich in de white cube-achtige galerie van het museum. De verbanden worden hier alleen indirect opgeroepen. De beschilderde reliëfs van George Struikelblok en de schilderijen en houten totemachtige sculpturen van Marcel Pinas staan autonoom opgesteld. De op de bovenverdieping gesitueerde cultuurhistorische tentoonstelling De erfenis van slavernij is bontgekleurd en thematisch van opzet. In deze expositie van negen Surinaamse en Antilliaanse kunstenaars dienen de werken ter ondersteuning van het verhaal van de slavernij.162 De Antilliaans-Surinaamse kunstenaar en gastconservator Felix de Rooy (1952) tracht door historische documenten en objecten in een nieuwe context van multimedia-installaties te plaatsen, behalve de historische betekenis, vooral de culturele emotie een plaats en stem te geven in de onverwerkte en gedeelde slavernijerfenis.163 Het aandeel van de Surinaamse kunstenaars bestaat uit een installatie van

161 In 1999 diende het Museum voor Volkenkunde een voorstel bij de gemeenteraad Rotterdam tot naamswijziging in ‘Wereldmuseum’ in, onder andere omdat kunstenaars het vaak als beledigend ervaren om hun werk in een museum voor volkenkunde te tonen, aangezien dit soort musea wereldwijd de naam heeft vanuit een westers perspectief naar andere culturen te kijken. Zie: Gemeente Rotterdam 12 maart 2013. 162 Smets 2003. 163 Teksten voor een boekje bij de tentoonstelling, verkregen via Sandra van den Broek van de afdeling Collecties en Presentaties van het Wereldmuseum Rotterdam op 22 november 2012. 51 Marcel Pinas en een schilderij uit 1972 van de overleden kunstenaar Armand Baag (1941- 2001).164 Deze twee volkomen verschillende presentatiewijzen op hetzelfde moment binnen hetzelfde museum weerspiegelen een overgangsmoment in de jarenlange discussie binnen de kunstwereld of niet-westerse kunst als autonome kunst of als object ter ondersteuning van het cultuurhistorische verhaal gezien moet worden. Inmiddels heeft het Wereldmuseum daar een keuze in gemaakt. Stanley Bremer, directeur van het Wereldmuseum, verklaart dat de stukken in het museum tegenwoordig niet meer als exotische stukken, maar als autonome kunstwerken worden gepresenteerd (nota bene zoals dat gebeurde bij Magiciens de la Terre). Uit deze gelijkwaardige representatie van niet-westerse en westerse kunst spreekt een veranderende perceptie van niet-westerse kunst. Het Wereldmuseum ziet zichzelf ook niet meer als volkenkundig museum, maar als een museum voor niet-westerse kunst.165 Het debat heeft ertoe geleid dat volkenkundige musea in toenemende mate hedendaagse niet-westerse kunst zijn gaan tonen.166 Anke Bangma, sinds 2011 curator hedendaagse kunst in het Tropenmuseum, stelt dat één van de belangrijkste overwegingen daarvoor is, dat het etnografische museum wil voorkomen dat als het een beeld schetst van verschillende culturen en daarin geen kunst betrekt, het daarmee het begin twintigste-eeuwse idee herbevestigt dat die plekken geen kunst zouden hebben, dat niet-westerse culturen minder ontwikkeld zouden zijn. Dat idee wordt steeds opnieuw herbevestigd door een scheiding tussen kunstmusea en etnografische musea, die over volksculturen zouden gaan, in stand te houden.167 Toch komt de vraag naar boven of het mogelijk is om hedendaagse kunst autonoom te presenteren en objectief te beoordelen wanneer het in een zo duidelijk afgebakende etnografische context tentoon wordt gesteld. Wordt de kunst dan niet in eerste instantie geassocieerd met de etniciteit van de maker? En beïnvloedt het type museum waarin het werk wordt getoond niet mede de interpretatie en beoordeling van het werk? Objecten in een antropologische instelling zullen waarschijnlijk eerder worden geassocieerd met etnografie dan met kunst, in tegenstelling tot in een kunstmuseum waar uitspraken worden gedaan over de artistieke betekenis van objecten. Dat blijkt ook uit de aandacht in de krantenberichten over De erfenis

164 Smets 2003. 165 Kraaij 11 maart 2013. 166 Tropenmuseum 11 maart 2013 en Havenga 11 maart 2013 en Framer Framed 11 maart 2013 en Knol en Schenk 2010. 167 Bangma 11 maart 2012. 52 van slavernij die hoofdzakelijk uitgaat naar een beschrijving van enkele voorwerpen uit de slaventijd en nauwelijks rept over de hedendaagse kunst in de tentoonstelling. Evenmin worden veel woorden gewijd aan de kunstexpositie in de galerieruimte. De erfenis van slavernij trekt uiteindelijk 66.000 bezoekers.168 Een belangrijke meespelende factor daarbij zal waarschijnlijk de grote zwarte gemeenschap in Rotterdam zijn.

Kunst kan ook ingezet worden ten behoeve van de multiculturele samenleving, zoals de expositie met een etnisch-politieke focus Sporen in de Kunst: Beelden van traditie en vrijheid in 2005 in de Haagse kunstenaarsvereniging Pulchri Studio. In het kader van de viering van 115 jaar Javaanse immigratie willen de initiatiefnemers, Stichting Rukun Budi Utama (RBU) en het Comité Herdenking Javaanse Immigratie, de ontwikkeling van de beeldende kunst onder het Javaanse deel van de Surinaamse bevolking onder de aandacht brengen. De organistoren hopen vooral bij de Javaans-Surinaamse Nederlanders de interesse te wekken voor kunstontwikkeling in Suriname en Nederland en voor de ontwikkeling van Javaans- Surinaamse kunstenaars.169 Voor de expositie zijn negen Javaans-Surinaamse kunstenaars uitgekozen die zich inzetten voor de vermaatschappelijking van kunst en de kunstgemeenschap in Suriname, en die niet alleen in Suriname maar ook in Nederland letterlijk en figuurlijk hun sporen hebben achtergelaten. Zo is Robert Bosari (1950) de drijvende kracht achter het Lelystad Kunstfestijn en de Lelystad Award. René Tosari spant zich al jaren in voor de erkenning en verwezenlijking van een eigen plek voor kunstenaars in Amsterdam Zuidoost.170 De presentatie van de Surinaams-Javaanse kunstenaars is politiek getint, wat de aanleiding al aangeeft. Achterliggend doel is namelijk om het succes van deze kunstenaars als voorbeeld te stellen van de kracht van kunst en cultuur bij de bevordering van processen van participatie en emancipatie van migranten.171 Feitelijk dient de tentoonstelling dus om de tegenstelling ‘wij’ versus de Ander binnen de Nederlandse samenleving op te heffen. Buiten Bosari en Tosari doen Ardie Setropawiro (1958), August Bohé (1965), Daniël Djojoatmo (1973), Sato Atmopawiro (1949), Soeki Irodikromo, Reinier Asmoredjo en Paul Irodikromo aan de expositie mee. De laatste drie waren samen met Tosari in de Surinaamse

168 Herensia di Sklabitut 12 maart 2012. 169 Rukun Budi Utama http://rbu.javanen.nl/cultuur/185-sporen-in-de-kunst-beelden-van-traditie-en-vrijheid.html 170 Javanen in diaspora 12 maart 2013. 171 Rukun Budi Utama 12 maart 2013. 53 overzichtstentoonstelling in het Stedelijk Museum te vinden. De schilderijen en sculpturen laten zien dat de kunstenaars in hun werk vooral een brug hebben willen slaan tussen hun Javaanse culturele achtergrond en de samenleving waarin zij leven. Zo verbeeldt de serie verhalende schilderijen van Setropawiro het leven op de plantages in Suriname ten tijde van de aankomst van de eerste Javaanse landarbeiders.172 De tentoonstelling krijgt veel positieve aandacht in de Surinaamse en Nederlandse media en belangstelling vanuit kunstinstellingen en galeries voor een toekomstige samenwerking met de kunstenaars.173 Dit heeft echter niet geresulteerd in bekendheid van de kunstenaars, want geen van hen is daarna zichtbaar binnen het Nederlandse kunstcircuit.

Remy Jungerman, Gillion Grantsaan (1968) en Michael Tedja (1971) starten in 2003 het project Wakaman als dialoog over de problemen rond categorisering, herkenning en interpretatie waar ze als niet-westerse kunstenaars die in het Westen wonen tegenaan lopen. ‘Wakaman’ (de lopende man) verwijst in dit verband naar iemand die zichzelf bewust buiten spel plaatst om vanuit die positie te ageren. Voor de kunstenaars betekent dit dat zij bewust de rol van de Ander in relatie tot het mainstream kunstcircuit aannemen om de problematiek van het niet-westerse binnen de kunstwereld aan de orde te stellen. Jungerman licht in de Wakaman-publicatie uit 2009 de motivatie voor het project toe:

‘Wakaman is ongeveer zes jaar geleden geboren uit de noodzaak de positie van beeldende kunstenaars van Surinaamse afkomst te onderzoeken en deze kunstenaars internationaal op de kaart te zetten. De kunstwereld leek daarin, misschien door onwetendheid, nauwelijks geïnteresseerd. Wij, de initiatiefnemers van Wakaman […] vonden daarom dat we zelf moesten handelen en onze positie aan de orde stellen. Wij hebben alle drie een Surinaamse achtergrond en individueel zijn wij bekend in Nederland en daarbuiten.’

Met de tentoonstelling Wakaman in 2005 in TENT, de tentoonstellingsruimte van het CBK Rotterdam, zoeken de initiators naar een manier om de Surinaamse beeldende kunst internationaal een gezicht te geven. Zij bemerken namelijk dat de museale wereld nog steeds

172 Groenendijk 2005: 36. 173 Rukun Budi Utama 12 maart 2013. De expositie kreeg aandacht in de kunstagenda van De Volkskrant, het Algemeen Dagblad en het NRC Handelsblad. In het AD Haagse Courant stond een groot artikel met een foto van de kunstenaars. In Suriname werden de Javaans-Surinaamse kunstenaars in De Ware Tijd belicht. Ook TV West besteedde een uitzending aan de tentoonstelling, evenals Radio Nederland Wereldomroep in Hilversum. 54 hecht aan de erkende, vaak westerse kunstenaars. De drie organisatoren kiezen, naast de Surinaamse kunstenaar Dwight Marica (1973), bewust voor een aantal Nederlandse en niet- Nederlandse vrouwelijke mede-exposanten. Zij menen dat de ondergeschikte positie van vrouwelijke kunstenaars in de kunstwereld vergelijkbaar is met dat van hen als niet-westerse kunstenaars. Het werk van Tedja omvat teksten, tekeningen en schilderijen, Grantsaan toont met behulp van de computer gemaakte collages en Jungerman presenteert enkele installaties. Multimedia kunst is er ook van de hand van Marica te zien. De ontoegankelijkheid en onzichtbaarheid van de tentoonstelling voor het publiek, terwijl de curatoren toch al bekend waren, want ook Grantsaan en Tedja hadden reeds in het Stedelijk Museum geëxposeerd, leidt tot een boek over de specifieke beeldtaal en symboliek van waaruit de hedendaagse Surinaamse beeldende kunst is ontstaan. Een dergelijk referentiekader misten de initiatiefnemers zelf tijdens hun opleiding aan de Gerrit Rietveld Academie.174 Jungerman verklaart:

‘Er was weinig referentiekader, dus je opereert in een beperkte context. Het was ook om anderen te laten lezen, zodat ze meer weten over mijn wereld, mijn symbolenwereld. Dat referentiekader had je niet in Suriname en dat bood het boek van Faber en Van Binnendijk ook niet. Dat is meer een historische opsomming van zaken, maar het gaat verder niet op zaken in.’175

Uit de beweegredenen voor het uitbrengen van de publicatie spreekt duidelijk het probleem van het niet herkennen en begrijpen van een andere dan westerse beeldtaal door de Nederlandse kunstwereld en wat de consequenties daarvan zijn voor deze kunstenaars. In 2007 gaat het Wakaman-project een tweede fase in als onderdeel van het project Intendant Culturele Diversiteit van het Fonds voor Beeldende Kunsten Vormgeving en Bouwkunst (Fonds BKVB). Het in de praktijk brengen van culturele diversiteit in de kunst is niet eenvoudig omdat het samenhangt met vragen naar het oordeel over kwaliteit, naar de betekenis van de context en de rol van het kunsthistorische. Lex ter Braak, directeur van het Fonds BKVB, noemt daarnaast ook het gevaar van de positief gediscrimineerde kunstenaar met een niet-westerse achtergrond.176 Overigens hoeft een voorrangsbeleid voor niet-westerse kunstenaars niet per se nadelig te zijn, omdat het hoe dan ook zichtbaarheid geeft aan kunstenaars die anders buiten schot zouden blijven binnen het reguliere kunstcircuit.

174 Jungerman 2009: 103. 175 Jungerman. Persoonlijk gesprek. 16 oktober 2012. 176 Ter Braak 2010: 9. 55 Vanwege de complexiteit rondom culturele diversiteit in de kunst vraagt het Fonds BKVB in 2007 aan kunstenaars om voorstellen in te dienen voor projecten die de vragen naar de betekenis van culturele diversiteit artistiek-inhoudelijk (en van daaruit maatschappelijk- politiek) vorm kunnen geven. Wakaman is een van de geselecteerde projecten.177 Tedja splitst zich gedurende het project van Grantsaan en Jungerman af vanwege een verschil in visie. Grantsaan en Jungerman richten zich op de relatie tussen Surinaamse kunstenaars in Suriname en Surinaamse kunstenaars die in Nederland werken en wonen. Zes kunstenaars gaan gedurende vier maanden een samenwerking aan via internet en per post. De koppels die met elkaar samenwerken zijn Kurt Nahar (1972, SR) en Iris Kensmil (1970, NL); Marcel Pinas (SR) en Charl Landvreugd (1971, NL/VS); Patricia Kaersenhout (1966, NL) en Orfeo Plet (1978, SR). Doel is een dialoog over vraagstukken en verschillen in benaderingswijzen van de hedendaagse beeldende kunst vanuit een Surinaams perspectief tot stand te brengen. De uitwisseling mondt uit in de creatie per koppel van een ‘gesamtkunstwerk’ voor een tentoonstelling in Fort Zeelandia in 2009.178 Het door de Nederlandse kunstwereld negeren van de expositie in TENT is reden voor de Wakaman-kunstenaars om deze tentoonstelling niet naar Nederland over te brengen. Een ander belangrijk argument is dat de kunstenaars geen vertaalslag van de tentoonstelling naar een Nederlandse locatie kunnen maken, omdat het procesmatige ontstaan van de werken sterk is beïnvloed door de plek van vervaardiging; Fort Zeelandia met zijn beladen historie.179 Net als bij Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname speelt ook hier de kwestie van de invloed van de werkplek op de creatie en de perceptie van het werk. Het Wakaman-boek dat in 2009 verschijnt en internationaal wordt verspreid, doet verslag van het project en plaatst de Surinaamse kunst in een internationaal perspectief. Daarmee wordt een referentiekader aangebracht voor de huidige Surinaamse kunstenaars en anderen.180 Rondom het project worden bijeenkomsten op de Rijksacademie van beeldende kunsten en een debat in Felix Meritis in Amsterdam (2008) georganiseerd, wat de zichtbaarheid van het project vergroot. Jungerman en Grantsaan discussiëren daarin met (Surinaamse) deskundigen over de situatie van de ‘Nieuwe Nederlanders’ en de ‘Niet- Nederlandse Beeldende Kunst’ binnen cultureel Nederland. Met dit debat wordt een wezenlijke bijdrage geleverd aan het in 2010 gepubliceerde programma 6(0) Ways: Culturele diversiteit en de kunstpraktijk van het Fonds BKVB.181

177 Breddels 2010: 13. 178 Jungerman 2009: 103-104. 179 Kaersenhout. Persoonlijk gesprek. 30 oktober 2012. 180 Jungerman. Persoonlijk gesprek. 16 oktober 2012. 181 Jungerman 2009: 104. 56 Jungerman stelt dat met Wakaman Suriname in een bredere context wordt geplaatst en als centrum van de beeldende kunst wordt opgevat. Vanuit Suriname wordt er gekeken naar andere landen in de wereld om een idee te krijgen hoe de Surinaamse kunstenaar zich internationaal inpast.182 Maar is het gelukt om met dit project aan Surinaamse kunstenaars in Nederland meer zichtbaarheid te geven? Het antwoord daarop ligt deels op het individuele en deels op het algemene vlak. De nog onbekende deelnemers aan Wakaman kregen een podium om zich te manifesteren, zoals Landvreugd die toen nog een kunsttheoretische opleiding in New York volgde, en Kaersenhout wier biografie met de Wakaman-tentoonstelling aanvangt. Voor haar was het een fantastische ervaring, omdat ze zich heel eenzaam voelde als zwarte vrouwelijk beeldend kunstenaar. Daarbij was Wakaman voor haar een geweldige manier om je als groep zichtbaarder te maken en in te haken op de bekendheid van de initiatiefnemers. Daarna is ze in een lift terechtgekomen, zegt ze zelf.183 In algemene zin heeft het project een discours over de wijze waarop er een breder draagvlak voor de positie van Surinaamse kunstenaars in Nederland (en andere delen van de wereld) gecreëerd kan worden op gang gebracht. Bovendien was de documentatie een aanzet tot het verspreiden van meer kennis en waardering voor de Surinaamse kunstwereld die tot dan toe ontbrak. Het Wakaman-project kan als een resultaat worden gezien van een ideeënuitwisseling over de artistieke uitgangspunten die de kunstenaars in de verschillende culturen hanteren, waarop Fuchs naar aanleiding van Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname hoopte. Voor Rob Perrée, die in een later stadium bij het project werd betrokken, ligt het belang van Wakaman vooral in het feit dat dit voor het eerst een Surinaams initiatief was. Weliswaar kwam de financiering van Nederland, maar het werd niet door Nederland gedragen. Het is een belangrijke verandering dat Nederlanders worden gevraagd om mee te doen, want tot voor kort was dat nog andersom. Perrée meent dat dit te maken heeft met een groeiend zelfbewustzijn en een toenemende trots onder een grote groep Surinamers die zich steeds onafhankelijker van het voormalig moederland begint op te stellen.184

In het kader van Caribbean Express, een festival in Utrecht waarin als thema de cultuur van Suriname, de Nederlandse Antillen en Aruba centraal staat, presenteert Galerie Nola Hatterman in 2007 in Muziekcentrum Vredenburg te Utrecht de tentoonstelling Expres Caribisch! Beeldende kunst (2007). De expositie bestaat uit werk van kunstenaars die in

182 Jungerman. Persoonlijk gesprek. 16 oktober 2012. 183 Kaersenhout. Persoonlijk gesprek. 30 oktober 2012. 184 Perrée. Persoonlijk gesprek. 8 oktober 2012. Behalve Rob Perrée kwam ook kunsthistoricus Adi Martis (geboren op Aruba) in een latere fase bij het project. Perrée schreef over de Surinaamse kunstenaar vanuit een internationaal perspectief. Martis beschouwde Suriname vanuit het Caribisch Gebied. Zie: Jungerman 2009: 104. 57 thematiek, kleurgebruik en benadering de diversiteit van Suriname en al wat daaruit voortvloeit laat zien.185 Het uitgangspunt van het festival en de titel van zowel het festival als de expositie geeft de geografische gerichtheid aan. Het doel is sociaal-maatschappelijk, namelijk kunst en cultuur laagdrempelig aanbieden aan een brede laag van de bevolking.186 Exposanten zijn Janos Beyer (1940), Robert Doelwijt (1951), Patricia Kaersenhout, Kurt Nahar, George Struikelblok, Iléne Themen en Rinaldo Klas die exposeerde in Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname.187 Gelijktijdig en binnen dezelfde context vindt de expositie Diasporakunstenaars in de Faculteit Geesteswetenschappen in Utrecht plaats met Remy Jungerman, Gillion Grantsaan en Iris en Natasja Kensmil. Verschil met Expres Caribisch! Beeldende kunst is de thematiek. Diasporakunstenaars sluit aan bij het actuele debat over etniciteit en identiteit met onderwerpen als transformatie en (mis)communicatie en de invloed van migratie en ontworteling op de identiteit, terwijl Expres Caribisch! Beeldende kunst ‘Suriname’ als thema heeft.188

Een tussentijdse stand van zaken laat zien dat de aard van de expositielocaties, de betekenis van etniciteit in de tentoonstellingsuitgangspunten en de geografische contexten waarbinnen de tentoonstellingsmakers de kunstenaars presenteren, uiteen lopen. Dit geldt eveneens voor de latere groepspresentaties.

Periode 2008-2013

De insteek van Multiculturalism in 2009 in VillaNuts, een stichting voor (afgestudeerde) kunstacademiestudenten tot 35 jaar in Den Haag, is de individuele ervaring van de kunstenaars. Remond Mangoensemito, Sunhil Puljhun (1978), Ravi Rajcoomar (1973) en Raul Wongsodihardjo geven in recente schilderijen en collages hun persoonlijke visie op hedendaagse problemen rond identiteit en culturele desintegratie.189 De titel geeft de expositie

185 Amsterdams Venster 22 april 2013. 186 SAPsite 22 april 2013. 187 Amsterdams Venster 22 april 2013. 188 Culturele Zondagen 4 augustus 2012. 189 AD.nl 29 oktober 2012. 58 een politiek-maatschappelijke lading, daar de term ‘mulitculturalisme’ voor een politiek standpunt en een bepaalde ideologie staat.

Michael Tedja die na de afsplitsing van Grantsaan en Jungerman onder de Wakaman-paraplu blijft werken, verzorgt in 2009 de tentoonstelling Eat the Frame in de Haagse galerie Nouvelles Images. Met deze tentoonstelling met een 87-tal werken (installaties, tekeningen en schilderijen) van twaalf internationale kunstenaars uit onder andere Suriname, Nederland, Amerika, Marokko en Zuid-Afrika, sluit hij zijn intendantschap van het Fonds BKVB af.190 Tedja wil met Eat the Frame een alternatief bieden voor zowel de westers georiënteerde “witte” kunsttentoonstelling als de politiek correcte etnische interpretatie van culturele diversiteit. Door kunstenaars van verschillende afkomst en kleur te kiezen, verzet hij zich tegen de bestaande kaders binnen de kunstwereld (Eat the Frame!). Daarmee streeft hij ernaar de stigmatisering van de Surinaamse beeldende kunst als “zwarte” kunst tegen te gaan. De Surinaamse kunstenaars in de expositie zijn Eric Reding, Dwight Marica en René Tosari.191 Zij tonen schilderijen en sculpturen. De tentoonstelling wordt vergezeld door de catalogus Eat the Frame. Hoe deze tentoonstelling ontstond, is te lezen in Tedja’s diachronische roman Hosselen uit 2009.192 De tentoonstelling wordt in De Volkskrant als ‘niet te missen’ omschreven, maar tevens wordt de terughoudendheid genoemd van een aantal musea om de expositie op te nemen.193 Tedja verklaart hierover dat hij bij de samenstelling van deze expositie voor culturele diversiteit zijn plan aan verscheidene instituten voorlegde. Zij vroegen de subsidiegevers of de Nederlandse deelnemer wel binnen het idee van culturele diversiteit paste. Deze vorm van identiteitspolitiek stuitte hem tegen de borst, omdat het expliciet in zijn bedoeling lag een internationaal georiënteerde tentoonstelling te maken die verbanden legt tussen complexere vraagstukken.194 Vandaar dat hij uiteindelijk heeft gekozen voor een commerciële galerie die hem volledig de vrijheid gaf.195 Dit voorbeeld illustreert de identiteitsdenkende hokjesgeest van het westerse (Nederlandse) kunstestablishment en geeft nogmaals aan dat ‘culturele diversiteit’ een gecompliceerde kwestie in de “witte” kunstwereld is, zoals al naar voren kwam bij het Wakaman- project.

190 Rahan 2009 en De Vries 2009. 191 Tosari: 16 11 november 2012. 192 Tedja 10 november 2012. 193 De Vries 2009. 194 Rahan 2009. 195 Breddels 2010: 16 59 ‘Cultuurverschillen’ is het hoofdthema van de tentoonstelling Licht aan Zee AA in 2009. De expositie wordt georganiseerd in Kunsthal 52, een platform voor hedendaagse kunst en cultuur in Den Helder. In de tentoonstelling worden Afrikaanse kunstenaars aan Caribische kunstenaars gekoppeld om de onderlinge overeenkomsten te onderzoeken. In de presentatie ligt het accent niet alleen op de geografische herkomst, maar eveneens op hoe de afkomst de identiteit en kunst van de deelnemers beïnvloedt. Deze thematiek van globalisering en identiteit binnen het discours van de hedendaagse kunst wordt hier inhoudelijk vormgegeven door de Egyptische beeldend kunstenaar en curator Georges Hanna. Als gastcurator treedt Remy Jungerman op. Samen met Iris Kensmil, Kurt Nahar en Marcel Pinas vertegenwoordigt hij de Surinaamse kunstenaars.196

Opvallend zijn de verschillende benaderingswijzen van Surinaamse kunst door de tentoonstellingsmakers van Wakaman, Eat the Frame en Licht aan Zee AA. De initiatiefnemers van Wakaman begeven zich dicht bij de Surinaamse bron, maar wel met invloeden uit het Westen. Tedja legt in Eat the Frame het accent op Surinaamse kunst als kunst en niet als zwarte kunst door zijn internationale benadering. Hanna’s zoektocht gaat over het vinden van een gezamenlijke identiteit in Surinaamse kunst en andere niet-westerse kunst.197

Evenals bij Erfenis van de slavernij gaat het bij Sribi Switi…San e psa (Slaap lekker…Wat gebeurt er) om een historische bewustwording door middel van kunst. In de eerste expositie betreft het de slavernijgeschiedenis, in de tweede tentoonstelling staan de ingrijpende gebeurtenissen uit de jaren tachtig in Suriname centraal, waaronder de ontwrichtende binnenlandse oorlog van 1986 tot 1992. Overeenkomend met De erfenis van slavernij is de verwijzing naar de menselijke neiging om maatschappelijke vraagstukken en emotionele thema’s te negeren of weg te stoppen.198 De titel doelt op het wakker schudden en bewustmaken van het publiek van de sociaal-maatschappelijke problemen in Suriname, zo vlak voor de Surinaamse parlementsverkiezingen. Kunst dient in deze presentatie als waarschuwing en reflectie.199 Het uitgangspunt van de tentoonstelling heeft zodoende een politiek-maatschappelijke dimensie. De tentoonstelling is onderdeel van het Boekids Literair

196 Kunsthal 52 9 december 2012. 197 Tosari: 17 11 november 2012. 198 Boekids 10 december 2012. 199 Dickhof: 25 6 december 2012. 60 Jeugdfestival 2010 en toont werk van Patricia Kaersenhout, Marcel Pinas en Kurt Nahar die hier als nieuwe, geëngageerde Surinaamse kunstenaars worden gepresenteerd.200

Tegenwoordig is de hedendaagse kunst door het proces van globalisering transnationaal. Ze verhoudt zich in telkens wisselende vormen tot lokale, nationale en internationale contexten. Kunstenaars werken steeds meer op verschillende plekken in de wereld en er is sprake van een toenemende mate van internationale samenwerkingsverbanden. Diaspora bewustzijn is steeds vanzelfsprekender geworden. Voorbeelden hiervan zijn Paramaribo Perspectives en Paramaribo SPAN. Beide tentoonstellingen zijn een resultaat van een samenwerkingsproject tussen Nederland en Suriname.201 Paramaribo Perspectives wordt in 2010 in TENT gehouden en maakt samen met onder andere een gepubliceerde debattenreeks deel uit van de Paramaribo Perspectives Manifestatie.202 De expositie kan worden beschouwd als een vervolg op Paramaribo SPAN, een eerder dat jaar in Paramaribo gerealiseerde tentoonstelling die een afsluiting was van ArtRoPa, een artist-in-residence-project.203 Paramaribo SPAN werd in de voormalige directeurswoning en tuin van De Surinaamsche Bank en op verschillende locaties in het centrum van Paramaribo gehouden. Curatoren waren Thomas Meijer zu Schlochtern van het CBK Rotterdam en Christopher Cozier uit Trinidad, die een Caribische context aan de expositie gaf.204 Met Paramaribo SPAN beoogde men een actueel beeld te geven van de stand van zaken in de kunstwereld in Suriname. Het CBK Rotterdam startte in 2007 met ArtRoPa waarbij acht Surinaamse kunstenaars voor een woon- en werkperiode in gastateliers in Rotterdam verbleven en tien Rotterdamse kunstenaars tijdelijk naar Suriname gingen. Het project maakte deel uit van een vierjarige samenwerkingsovereenkomst tussen de Gemeente Rotterdam en Suriname. Met

200 Waterkant.Net 8 december 2012.

201 ‘Span’ wordt hier opgevat als de ruimte tussen twee punten, de manier om die afstand te overbruggen, het leggen van enig verband, of een handreiking. Zie: Cozier 2010: 22. 202 Dölle en Jonas 2010: 94. Tot de randprogrammering behoorden verder een filmprogramma, een buitenproject, een educatief programma en een debattenreeks met de volgende gepubliceerde debatten: Conversations on Paramaribo Perspectives (openingsdebat); What did you expect to see?; Black Atlantic Revisited; Am I Black Enough For You. Zie: Ibidem: 94, 6. Deze panelgesprekken werden door TENT in samenwerking met debatpodium De Unie en het Fonds BKVB georganiseerd. Conversations on Paramaribo Perspectives was onderdeel van het programma 355 ,ͦ Art Beyond Borders van het Fonds BKVB. Dit programma wil vanuit een avontuurlijke, onderzoekende houding andere artistieke praktijken en werkwijzen ontdekken. En van daaruit de veranderende kunstpraktijken in beeld brengen en de betekenis verduidelijken van beeldend kunstenaars met andere intenties, achtergronden en referenties. Zie: Mondriaan Fonds 7 december 2012. 203 Dölle en Jonas 2010: 94. 204 Visser 2010: 11. 61 deze uitwisseling beoogde men de culturele infrastructuur te versterken en de interculturele dialoog te bevorderen.205 De Rietveld Academie ging gelijktijdig een samenwerking aan met het NHI in Paramaribo om het conservatieve onderwijs daar een nieuwe impuls te geven. Docenten van de Rietveld Academie vertrokken naar Suriname om les te geven aan dit instituut. De tentoonstelling in TENT presenteert het resultaat van deze uitwisselingen.206 Een belangrijke leidraad voor Paramaribo Perspectives is hoe culturele achtergrond en historische bagage ons perspectief op actuele maatschappelijke vraagstukken bepalen. In Paramaribo Perspectives worden vijftien van de negenentwintig SPAN-kunstenaars en hun Nederlandse tijdgenoten door Mariette Dölle, programmaleider van TENT, bijeengebracht. Zij kiest voor Paramaribo Perspectives een ander zwaartepunt dan dat van de curatoren van SPAN, namelijk ‘de kunstenaar als bemiddelaar van veranderende culturele, politieke en sociale verhoudingen’.207 Net als bij Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname is ook hier sprake van een tentoonstelling die uit zijn fysieke omgeving is gehaald. In de white cube- achtige ruimte van TENT lijken de meeste werken meer op zichzelf te staan dan in de afleidende omgeving van de SPAN-expositie op het terrein van de Surinaamsche Bank.208 De Surinaamse kunstenaars in TENT zijn: Ken Doorson (1978), Neil Fortune (1983), Sri Irodikromo (1972), Jurgen Lisse (1982), Kurt Nahar, Ravi Rajcoomar, Dhiradj Ramsamoedj (1986), George Struikelblok en Roberto Tjon A Meeuw (1969). De expositie omvat een variëteit aan disciplines: sculpturen, schilderijen, multimedia installaties en een video- installatie. 209 De uitwisselingen en de daaruit voortvloeiende tentoonstellingen halen de landelijke kranten, maar de vraag of ze ook geslaagd zijn, valt moeilijk te beantwoorden. In de publicatie van Paramaribo Perspectives wordt de complexiteit aangegeven bij het beoordelen hiervan, omdat er zoveel verwachtingspatronen, uitgangspunten en andere factoren een rol spelen bij trans-Atlantische projecten.210 Een belangrijk onderwerp in de begeleidende debatten is bijvoorbeeld de complexiteit van internationale culturele relaties tegen de achtergrond van de koloniale band tussen Nederland en Suriname. Kritiek wordt vanuit verschillende hoeken geuit op de ongelijkwaardige basis waarop de Rietvelduitwisselingen geschieden, onder meer het feit dat er meer Nederlandse docenten naar Suriname gaan dan

205 Visser 2009: 106. 206 Bossema 2010. 207 Dölle 2010: 6. 208 Visser 2010: 14. 209 Dölle en Jonas 2010: 94. 210 Visser 2010: 16. 62 Surinaamse studenten naar Nederland.211 De ongelijkwaardigheid bestaat ook uit de uitwisseling van studenten tegen docenten waarmee wordt verondersteld dat Surinaamse kunstenaars door Nederlanders onderwezen moeten worden in het maken van kunst. Perrée heeft zich altijd verzet tegen deze vorm van bevoogding, hoe goed bedoeld ook.212 Hoewel diaspora bewustzijn hier een opening kan bieden naar de niet-westerse kunstenaar die uitgaat van gelijkheid in plaats van ongelijkheid, wordt de Surinaamse kunstenaar met deze uitwisselingen toch weer als de Ander gezien die door het Westen geholpen moet worden. Anders zou het zijn wanneer de overdracht van kennis wederzijds is. In plaats van alleen les te geven aan het NHI zouden de Rietvelddocenten ter plaatse via de Surinaamse docenten en studenten kennis kunnen opdoen van de beeldtaal en symboliek die de Surinaamse kunst rijk is, zodat deze kennis mee terug kan worden genomen naar de Nederlandse academie. Belangrijk is dat dit gedocumenteerd wordt, aangezien het aan een dergelijke kennis schort binnen de Nederlandse kunstwereld. Weliswaar gebeurt het ook dat Surinaamse docenten op regelmatige basis naar de Rietveld Academie komen voor een kennisoverdracht, maar het is de vraag in hoeverre het een eenzijdige overdracht betreft, dat wil zeggen dat vooral Surinaamse docenten worden geïnformeerd over de lesmethodes van de Rietveld Academie.213 Maar diaspora bewustzijn heeft in dit geval ook positieve dingen opgeleverd. Het NHI is een praktijkgerichte opleiding waarbij het ontbreekt aan kunsttheorie. Een voordeel is dat Surinaamse kunstenaars door de uitwisselingen de mogelijkheid krijgen om met andere visies, nieuwe media en kunsttheorie in aanraking te komen. In dit verband is het een zinvolle vraag hoe de uitwisselingsprojecten de Surinaamse kunstenaars hebben beïnvloed. Heeft het ze geïnspireerd tot het gebruik van andere media en een andere thematiek? In een recensie in De Volkskrant over de expositie in TENT wordt vooral het overvloedig gebruik van installaties en een sociale thematiek genoemd als Nederlandse invloed. Tegelijkertijd spreekt in hetzelfde artikel een van de Rietvelddocenten de angst uit dat de Nederlanders de jonge Surinaamse kunstenaars misschien teveel in een bepaalde richting sturen. Dit wordt in hetzelfde artikel weer gerelativeerd, omdat Surinaamse kunstenaars als Kurt Nahar al veel langer installaties maken.214 Op verzoek van de Surinaamse samenwerkingspartners zijn echter speciaal tien

211 Nahar. Persoonlijk gesprek. 12 augustus 2012. 212 Perrée. Persoonlijk gesprek. 8 oktober 2012. Ook gaan er geregeld vertegenwoordigers van de Rijksacademie, het Sandberg Instituut en het Rotterdamse SBK naar Suriname om workshops te geven en exposities te organiseren waarbij ze soms vergezeld worden door Nederlandse kunstenaars. Zie: Perrée 3 mei 2013. 213 Tjan A Way 30 mei 2013. 214 Bossema 2010. 63 Rotterdamse kunstenaars geselecteerd die ervaring hebben met nieuwe media, performances en kunst in de openbare ruimte, omdat Surinaamse kunstenaars hier minder bekend mee zijn.215 Het versterkt het idee dat door de Nederlandse invloed de mate waarin installaties als kunstvorm worden gebruikt, is toegenomen. De artist-in-residence projecten stoelen volgens Perrée op een andere mentaliteit dan de Rietvelduitwisselingen. De insteek van de residence-projecten is pragmatisch, want Surinaamse kunstenaars verblijven tijdelijk in Nederland omwille van de geboden kansen en middelen om hun carrière te kunnen voortzetten. Dat is volgens hem een heel andere houding dan naar Nederland gaan of Nederland uitnodigen omdat je denkt dat zij beter zijn.216 Naast de kennismaking van Surinaamse studenten met andere media en kunsttheorie zit er ook een ander voordeel aan Paramaribo Perspectives. Kunsthistoricus Leon Wainwright concludeert in de bijbehorende publicatie dat door het samenbrengen van kunstenaars uit Suriname en Nederland afgerekend wordt met de tendens tot het tonen van Caribische hedendaagse kunst als separaat of zelfs achterlopend op de hedendaagse kunst in het centrum van de Europese mainstream. De prioriteit van de expositie ligt bij de waarneming van verschillen zonder hiërarchie en bij de mogelijkheid tot de uitwisseling van omstreden standpunten en verschillende visies.217

Een tentoonstelling met een totaal andere invalshoek dan voorgaande exposities met een politieke, sociaal-maatschappelijke, etnische en identiteitsthematiek, is De verleiding van Coronie/2 die een zuiver narratieve insteek heeft. Deze expositie wordt in 2011 in De Haagse Kunstkring, een vereniging voor kunstenaars en kunstliefhebbers in Den Haag, getoond. Samenstelster Fineke van der Veen werd “verleid” door het uiterlijk schoon van Coronie en was nieuwsgierig naar de inwoners en de oude verhalen van Coronie, het kleinste district van Suriname met nog geen 3.000 inwoners. Zij vroeg acht Surinaamse kunstenaars om hun visie op Coronie te verbeelden. De inbreng van Roddney Tjon Poen Gie (1962), George Struikelblok, Sri Irodikromo, Rinaldo Klas, René Tosari, Soeki Irodikromo, Sunil Puljhun en Kurt Nahar bestaat uit schilderijen en collages.218

215 Meijer zu Schlochtern 2010: 10. 216 Perrée. Persoonlijk gesprek. 8 oktober 2012. 217 Wainwright 2010: 48-49. 218 Haagse Kunstkring 1 augustus 2012. 64 Als vervolg op het debat Am I Black Enough for You, dat in 2010 in De Unie in Rotterdam als laatste van de serie debatten rondom Paramaribo Perspectives werd gevoerd, stelt Charl Landvreugd in 2011 in CBK Zuidoost in Amsterdam de tentoonstelling Agnosia samen. Op Landvreugds uitnodiging participeren in Agnosia zeven in Nederland geboren en/of opgegroeide kunstenaars van Surinaamse en Antilliaanse origine. Landvreugd buigt zich over de identiteitsbeleving van zwart-Nederlandse kunstenaars binnen de Nederlandse samenleving. Hij vraagt zich af op welke wijze de positie van deze kunstenaars zichtbaar is in hun werk. Zijn intentie is om een specifiek soort Nederlandsheid te laten zien. Onder Zwart Nederlandse kunstenaars verstaat Landvreugd: Nederlandse kunstenaars die etnisch gezien niet-Europees zijn met een gemeenschappelijk koloniaal verleden in Suriname of de Antillen. ‘A-gnosis’ betekent het verlies van kennis. Het begrip ‘agnosia’ wordt in deze context gebruikt om de diverse vormen aan te geven van het niet herkennen en/of kunnen benoemen van het concept van het ‘Zwarte perspectief’. In Agnosia betreft het kunst waarin de positie van de kunstenaar als zwarte Europeaan wordt bevraagd in thema’s als (gereconstrueerde, hybride, veelvormige) identiteiten, diaspora, tradities, spiritualiteit, categorisering, herkenning, erkenning, (zelf)reflectie en interpretatie. Hierbij staat de hegemonie van de westerse cultuur (en de westerse kunstopvattingen) ter discussie. Een wezenlijk verschil met het Wakaman-project is dat Landvreugd er expliciet voor kiest om een uitspraak te doen over zwarte Nederlanders en het zwarte kunstpodium vertegenwoordigt, terwijl met Wakaman bewust een keuze voor een bredere context is gemaakt. De bijdragen van de Surinaamse kunstenaars zijn in diverse media uitgevoerd. Een sculptuur van de Antilliaans-Surinaamse Felix de Rooy, schilderijen van Patrick de Vries, een wandtekening van Tiquestar Illuminat Rex (1974) en keramiek van Brian Coutinho (1975). Bij de tentoonstelling hoort een kleine publicatie en ter verdere verkenning van het thema organiseert CBK Zuidoost aansluitend een discussieavond over identiteitsbeleving.219 Ook hier is er de belangrijke invloed van de context en omgeving waarin het werk wordt geëxposeerd op hoe deze kunst wordt gerecepteerd en uitgelegd. Want wat betekent het om kunst van zwarte Nederlandse kunstenaars op een locatie met de grootste zwarte bevolkingsgroep van Amsterdam (de Bijlmer) te exposeren? De betekenis van de locatie kan op meerdere manieren worden gelezen. Er is de symbolische betekenis van de plek, het CBK Zuidoost vlakbij het Anton de Komplein, één van Surinames helden, die een extra dimensie aan de belangrijke rol van etniciteit in de expositie geeft. De uitgesproken “zwarte” locatie kan ook negatieve associaties oproepen. Sommige van de Surinaamse kunstenaars zien het als

219 Landvreugd 2011. 65 het exotische verdomhoekje voor deze kunst. Remy Jungerman meent dat het profileren van jezelf als zwarte kunstenaar op een anoniemere plaats zou moeten gebeuren dan in het CBK in de Bijlmer. Hij stelt dat het goed zou zijn als een zwarte kunstenaar tentoonstellingen over zwarte kunstenaars in bijvoorbeeld het Stedelijk Museum maakt in plaats van in diezelfde zwarte context, en dat in het Stedelijk Museum de discussie over zwarte Nederlanders wordt gevoerd.220 Het zwarte publiek in de Bijlmer zal het werk eerder begrijpen vanwege een gemeenschappelijke achtergrond met de kunstenaars dan het publiek in een “witte” buurt. Wanneer je deze kunst uit de context van zijn eigen omgeving haalt, bereik je een ander, “wit” publiek dat aan het denken wordt gezet over de specifieke symboliek in het werk en over de positie van deze kunstenaars. Agnosia reflecteert een aantal belangrijke zaken ten aanzien van de problematiek rondom etniciteit en identiteit. Hoe moet de kunstenaar zich binnen de “witte” kunstwereld presenteren: als zwart, als Nederlands, als multicultureel? Wat wordt precies onder ‘zwart’ verstaan als we denken aan de vele kunstenaars in de diaspora? De identiteitskeuze is vaak problematisch. Door het uitgangspunt krijgen de werken hier al snel een politieke, sociologische en maatschappelijke invulling. De etniciteit van de kunstenaars is in deze expositie eerder een gekozen maatschappelijke (zwart-Nederlandse) identiteit, omdat zij zichzelf positioneren als Surinaams én als Nederlands.

Remy Jungerman, Iris Kensmil, Charl Landvreugd en Kurt Nahar verschijnen in 2011 samen in Running thread (Wakaman) in de Amsterdamse galerie C&H art space.221 Deze Wakaman- kunstenaars maken alle vier kritisch werk, voortkomend uit hun Surinaamse achtergrond. Op het werk van ieder afzonderlijk wordt in paragraaf 3.4.1 ingegaan.

Nancy Hoffmann, mede-oprichter van het Instituto Buena Bista (het centrum voor hedendaagse kunst op Curaçao) wil met de tentoonstelling Who More Sci-Fi Than Us, hedendaagse kunst uit de Cariben in 2012 in Kunsthal KAdE te Amersfoort (een instelling die tentoonstellingen organiseert op het gebied van (moderne) kunst, architectuur, vormgeving & design en eigentijdse beeldcultuur) kunst presenteren van hedendaagse kunstenaars uit het Caribisch gebied.222 Om de groep kunstenaars niet in te kaderen binnen

220 Jungerman. Persoonlijk gesprek. 16 oktober 2012. 221 C&H art space 26 december 2012. 222 In het kader van de expositie organiseerde Kunsthal KAdE in samenwerking met de debatorganisatie Framer Framed op 26 mei 2012 de Artist Talk Close Encounters of the Caribbean Kind met vijf deelnemende kunstenaars, waaronder Remy Jungerman. Zie: Framer Framed 12 augustus 2012 en op 17 juni 2012 de lezing en Ronde Tafeldiscussie 66 een geografische regio kiest Hoffmann voor een inhoudelijke verhaallijn van een gedeelde identiteit, geschiedenis, economische en sociale condities die kenmerkend is voor veel landen binnen de Caribische regio. Deze combinatie van factoren leidt echter ook tot een bepaalde surrealistische manier van communiceren in woord en beeld, waaraan de titel refereert. Etniciteit heeft hier dus niet alleen een geografische betekenis. Aan de expositie doen 37 kunstenaars uit de Cariben mee; van Cuba en Jamaica tot Haïti en de Dominicaanse Republiek, van Costa Rica tot Barbados, Suriname en de Nederlandse Antillen.223 Het Caribisch gebied wordt zodoende erg breed getrokken. De Surinaamse representanten zijn Marcel Pinas, Charl Landvreugd en Remy Jungerman. Landvreugd toont een sculptuur, Jungerman presenteert twee installaties en Pinas stelt een installatie en een triptiek van gemengde media tentoon.224 Who More Sci-Fi Than Us is de eerste overzichtstentoonstelling van hedendaagse kunstenaars over het hele gebied in Nederland.225 Bijzonder is ook dat de expositie dwars door de ‘taalgebieden’ heen gaat, iets wat in internationale exposities niet vaak gebeurt.226 Uitzonderlijk is eveneens dat de Antilliaanse en Surinaamse kunstenaars in Nederland in de context van de Cariben worden gepresenteerd en niet louter in relatie tot het moederland, waarmee de band sterker en de interactie (logistiek) minder gecompliceerd is. Toch roept Hoffmanns benadering vragen op. Het is enigszins vreemd dat zij de Cariben als gemeenschappelijke noemer neemt, want er zijn naast de vele overeenkomsten ook zo ontzettend veel verschillen tussen de landen binnen de Caribische regio. Bijvoorbeeld, zoals genoemd, de verschillende talen. Ook is het tegenstrijdig dat Hoffman van mening is dat de Caribische identiteit van de kunstenaars er niet toe mag doen (“Het zijn kunstenaars, punt”), maar hen tegelijkertijd al in eerste instantie door de subtitel ‘Hedendaagse kunst uit de Cariben’ een ‘Caribisch’ etiket opplakt.227 Hoffmann presenteert de deelnemers als

Close Encounters of the Caribbean Kind II. On Decolonial Aethetics and European Blackness met Nancy Hoffmann en onder meer Charl Landvreugd. Zie: Framer Framed 12 augustus 2012. 223 Hoffmann 2012: 10-11. 224 Hoffmann en Verputten 2012: 26-31, 35-37. 225 Hooghiemstra 20 augustus 2012. 226 KAdE 20 augustus 2012. Men ziet in deze regio min of meer dezelfde situatie: indianentalen, Europese talen (het Nederlands) en creooltalen, waar in de tweede helft van de negentiende eeuw nog bijkwamen: Hindi, Javaans en Chinees. Dit was het gevolg van het Nederlandse koloniale beleid om Afrikaanse slaven op de plantages te vervangen door Aziatische contractarbeiders uit India, Java en China. Zie: Van Binnendijk en Faber 1992: 121. 227 Redactie Aworaki 20 augustus 2012. 67 representanten van een bepaalde regio, terwijl kunstenaars op de intrinsieke kwaliteit van hun werk en niet op hun gebied van herkomst beoordeeld willen worden. Hoffmann geeft toe dat het de enige manier is om deze kunstenaars onder de aandacht van de kunstwereld te brengen.228 Dit geeft duidelijk de problematiek aan waarmee deze kunstenaars te kampen hebben. Om de kans te krijgen hun kunst te tonen, moeten zij zich als groep onder één bepaalde etnische noemer positioneren, terwijl dat nu juist de etikettering van hun kunst en henzelf als zijnde ‘zwart’ of ‘niet-westers’ in stand houdt. Op de tekstbordjes bij de werken staan naam en herkomst van de kunstenaar vermeld. Enerzijds wordt hiermee nogmaals de geografische afkomst geaccentueerd, anderzijds wordt regionalisme en nationalisme in dit tijdperk van globalisering waarin grenzen vervagen steeds belangrijker gevonden. De Franse curator Nicolas Bourriaud signaleert dat globalisering aan de ene kant heeft geleid tot het verlies van een onderscheidende identiteit, maar aan de andere kant het accent heeft gelegd op etnisch-culturele diversiteit in de kunstwereld.229 Rondom Who More Sci-Fi Than Us wordt door de debatorganisatie Framer Framed een serie discussiebijeenkomsten georganiseerd, waarin deelnemende kunstenaars ingaan op de Caribische artistieke en culturele context van hun werk.230 De kritieken op de tentoonstelling zijn divers van aard. Perrée vindt de artistieke kwaliteit weliswaar hoog, maar de selectie veilig en weinig verrassend.231 Het tijdschrift Kunstbeeld vat de tentoonstelling als ‘grappig, treffend en oneindig complex’ samen.232 Ondanks dat KAdE meldt dat de relevantie van het Caribisch gebied voor Nederland evident is vanwege de grote Antilliaanse, Arubaanse en Surinaamse gemeenschappen en er in NRC Handelsblad en kunsttijdschriften aandacht aan de tentoonstelling wordt besteed, is het bezoekersaantal teleurstellend laag.233

Zeer actueel (juni 2013) is de komende tentoonstelling Gedeelde erfenis: twintig kunstenaars over slavernij, die in verband met de herdenking van 150 jaar afschaffing slavernij CBK Zuidoost zal worden georganiseerd. Twintig kunstenaars zullen daarin hun reflecties op het

228 Van der Lint 2012: 68. 229 Gallois 2009: 31. 230 Te weten: Op 26 mei 2012 de Artist Talk Close Encounters of the Caribbean Kind met vijf deelnemende kunstenaars, waaronder Remy Jungerman. Zie: Framer Framed 12 augustus 2012 en op 17 juni 2012 de lezing en Ronde Tafeldiscussie Close Encounters of the Caribbean Kind II. On Decolonial Aethetics and European Blackness met Nancy Hoffmann en onder meer Charl Landvreugd. Zie: Framer Framed 12 augustus 2012. 231 Perrée 3 oktober 2012. 232 Van der Lint 2012: 67. 233 KAdE 20 augustus 2012 en Samwel 2012 en Perrée 3 oktober 2012. 68 thema ‘slavernij’ tonen: van letterlijke verbeeldingen van gebeurtenissen tot abstracte benaderingen van het onderwerp en de gevolgen/betekenis daarvan voor de huidige samenleving. Deelnemende Surinaamse kunstenaars zijn Sara Blokland (1969), Nardo Brudet (1968), Frank Creton (1941), Brian Coutinho, Ken Doorson, Jeannette Ehlers, Remy Jungerman, Iris Kensmil, Patricia Kaersenhout, Charl Landvreugd (1971), Helen Martina (1958), George Struikelblok. De expositie verhuist in augustus 2013 naar het Kunstenlab in Deventer (voorheen Centrum Beeldende Kunst Deventer).234 De titel en het kader waarbinnen de expositie plaatsvindt, duiden op de prominente rol van etniciteit. Het roept de vraag op wat het betekent voor de beeldvorming over niet-westerse kunst wanneer werk van kunstenaars met een niet-westerse afkomst én met deze aanleiding én daarbij ook nog op een “zwarte” locatie geëxposeerd wordt.

3.3 Vergelijking van de groepstentoonstellingen

De gehanteerde chronologie bij de uiteenzetting van de groepstentoonstellingen in de vorige paragraaf, met een indeling van drie periodes van circa vijf jaren, biedt de mogelijkheid om veranderingen ten aanzien van deze exposities in de jaren na Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname te signaleren. Door een vergelijking van de uitgangspunten, contexten, tentoonstellingslocaties, deelnemende kunstenaars, curatoren, media, en subsidiënten komen de belangrijkste conclusies naar voren waardoor inzicht kan worden verkregen in de betekenis van Surinaamse kunst in de Nederlandse kunstwereld na de tentoonstelling in het Stedelijk Museum.

Na Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname vinden er 23 groepspresentaties met Surinaamse kunstenaars plaats. Vijf daarvan worden buiten de tekst gelaten vanwege hun geringe betekenis voor dit onderzoek. (Zij zijn samen met de behandelde groepstentoonstellingen alleen in de bijlage (1) opgenomen). In de periode 1997-2002 vindt er slechts één vermeldenswaardige groepstentoonstelling van Surinaamse kunstenaars plaats, in 1997/98, kort na Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname. Opvallend is dat er in de daaropvolgende vijf jaren geen groepspresentaties van betekenis meer worden gehouden. Pas in 2003 wordt er weer een noemenswaardige groepsexpositie verwezenlijkt. Daaruit kan worden afgeleid dat Surinaamse kunstenaars vanaf 2003 als groep weer zichtbaar zijn. Tussen

234 Ex Ponto 12 juni 2013. 69 2003 tot en met 2007 worden er zeven zichtbare groepsexposities getoond en tussen 2008 en 2013 tien. Per periode van ongeveer vijf jaren is er dus een toename van dit soort tentoonstellingen.

Het type instellingen waar de groepsexposities zich in hoofdzaak manifesteren, zijn de lokaalgerichte kleinere culturele instellingen die via tentoonstellingen en activiteiten als debatten trachten hedendaagse kunst een platform te bieden, met het publiek in contact te brengen, en een ontmoetingsplaats voor kunstenaars te zijn. Daartoe behoren CBK’s, kunstenaarsverenigingen en kunsthallen. Het CBK Zuidoost heeft daarnaast een specifieke interculturele invalshoek in de programmering.235 Kunsthal KAdE meldt dat het met haar tentoonstellingen op het gebied van de moderne kunst en architectuur naar buiten gericht en open voor impulsen uit de hele wereld is.236 De overige meest voorkomende locaties zijn galeries, waarvan de één een vooraanstaande galerie is (Nouvelles Images) en de ander nog niet zo lang bestaat en zodoende nog naamsbekendheid moet krijgen (C&H art space). Ook in twee musea zijn groepsexposities te zien. Het betreft een groot etnografisch museum (Wereldmuseum, dat zich tegenwoordig kunstmuseum noemt), de enige antropologische setting in de lijst, en een lokaalgericht cultuurhistorisch museum (Museum Tongerlohuys). Er komen geen groepstentoonstellingen voor in galeries die zich specifiek toespitsen op dit geografische gebied. Wel is er een groepstentoonstelling tot stand gebracht door Galerie Nola Hatterman voor Surinaams/Caribische kunst op een andere locatie. De tentoonstellingslocaties bevinden zich grotendeels in de grote steden in de Randstad, waar ook de grootste Surinaamse bevolkingsgroep is gevestigd.

Gezien het stijgend aantal groepstentoonstellingen kan worden vastgesteld dat de zichtbaarheid van Surinaamse kunstenaars is vergroot. Maar is dit het soort zichtbaarheid waarmee Surinaamse kunstenaars zich kunnen profileren? Het zijn geen locaties die de Surinaamse kunst op de kaart zetten. Het grootste deel van de exposities vindt namelijk buiten het gevestigde kunstcircuit plaats. Exposities in moderne kunstmusea komen niet voor. Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname is tot nog toe de enige groepstentoonstelling van Surinaamse kunstenaars in een museum voor moderne en hedendaagse kunst.

235 CBK Zuidoost 8 januari 2013. 236 KAdE 9 januari 2013. 70 Wat betreft de uitgangspunten is er een verloop van exposities met een zuiver geografische invalshoek en de inzet van deze kunst als onderdeel van een cultuurhistorisch verhaal, naar vanaf 2005 groepstentoonstellingen met een meer gelaagde doelstelling en thematiek. Het betreft exposities met een maatschappelijke relevantie vanwege een politieke en sociaal- maatschappelijk geëngageerde thematiek en tentoonstellingen met als focus het eigen perspectief van de kunstenaars op zaken als: etnische en culturele identiteit, diaspora, cultuurverschillen, identiteit en globalisering, transnationaliteit, multiculturalisme, culturele diversiteit en representatie, zwartheid in een Europese context, migratie, kolonialisme, slavernijerfenis en de rol van de kunstenaar ten aanzien van veranderende culturele, politieke en sociale verhoudingen. Uitzondering in het tijdsbestek 2005 – 2013 is De verleiding van Coronie/2 (2011) die een zuiver narratieve invalshoek heeft. Weliswaar heeft Gedeelde Erfenis: slavernijverleden in de kunst (2013) eveneens een verhalende invalshoek, maar daarnaast is er ook een maatschappijkritische insteek. Het toont hoe het denken over kunst en identiteit zich heeft ontwikkeld.

Etniciteit speelt in alle groepstentoonstellingen een belangrijke rol, de deelnemers zijn immers geselecteerd op hun Surinaamse wortels. Etniciteit krijgt echter in de loop van de tijd een andere betekenis. In de retrospectieve tentoonstelling in het Stedelijk Museum en in de eerste daaropvolgende tentoonstellingen heeft het begrip een overwegend geografische betekenis. De Surinaamse kunstenaars worden primair als representant van een etnische groep of regio, dat wil zeggen als de Ander, gepresenteerd. Langzamerhand, met name vanaf 2005, wordt etniciteit steeds meer als een maatschappelijk, sociologisch, politiek en meer persoonlijk begrip opgevat doordat curatoren en kunstenaars vanuit een bepaald perspectief naar de etnische identiteit kijken. Kort gezegd, worden de uitgangspunten van de diverse exposities steeds meer gekenmerkt door identiteits- en etniciteitvraagstukken. We zien hierin een overeenkomst met hoe hedendaagse kunst in Art History uit 2010 wordt gekarakteriseerd:

‘The art of our own times may be the most difficult to classify and analyze, but it has increasingly focused on global issues, raising questions about national identities, ethnic or racial identities, colonial and postcolonial identities, human rights, global economic, political, and natural environments, the widening divide between the rich and the poor nations of the world, and technological change in every aspect of our lives.’237

237 Elkin 2002. 71 Waar deze verschuiving van een geografische invalshoek vanaf Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname in 1996/97 naar de identiteitsthematiek als onderwerp mee samenhangt, is de door de voortschrijdende globalisering gepaard gaande bevraging van (culturele en etnische) identiteiten. In Art History wordt dit fenomeen als volgt getypeerd:

‘This new globalism has forced artists to question not just how their own identities but also how those of others are formed, and to realize that neither identity nor art is as simple or as univalent as it might have seemed as recently as in the 1990s.’238 Ook in de eveneens in 2010 uitgebrachte History of Modern Art leggen de auteurs het verband tussen globalisering en het identiteitsvraagstuk in de hedendaagse kunst:

‘Among the most persistent themes to emerge in contemporary art are questions of identity: the relevance of ethnicity, race, gender, sexuality, or nationality in understanding what makes us who we are. Of equal concern is the effect of globalization on the production, display, and acquisition of artworks.’239

Gesteld kan worden dat de individuele ervaringen van de kunstenaar ten aanzien van hun identiteit en etnische achtergrond in veel groepsexposities van de laatste zeven jaren centraal staan. Een grote verandering is dus dat deze kunstenaars steeds minder alleen als vertegenwoordigers van een bepaalde regio worden gepresenteerd. Maar een misschien nog wel belangrijkere ontwikkeling is de veranderende houding ten opzichte van de westerse kunstwereld van deze kunstenaars. Wakaman, Eat the Frame, Running Thread (Wakaman) (laatste twee als onderdeel van het Wakaman-project), Paramaribo Perspectives en Agnosia zijn georganiseerd vanuit de gedachte de westerse hegemonie over hedendaagse kunst ter discussie te stellen. En ook Hoffman vraagt met Who More Sci-Fi Than Us meer erkenning en waardering voor kunst uit een niet-westers deel van de wereld. Vooral bij Wakaman en Paramaribo Perspectives gaat het expliciet om het proces van creatie, interactie en receptie en niet om het eindresultaat, omdat de houding ten opzichte van de kunstwereld en de plaats van de individuele maker daarin voorop staan. De gedachte achter de Wakaman-publicatie is nota bene het willen bijdragen aan een herijking en herschrijving van de (westerse) kunstgeschiedenis. Deze poging om de westerse dominantie te ondermijnen begon in de jaren tachtig met de organisatie van verschillende tentoonstellingen rondom niet-westerse kunst. De

238 Stokstad 2010: 1127. 239 Arnason en Mansfield 2010: 745. 72 nadruk bij de genoemde tentoonstellingen ligt op het aangaan van de dialoog, het ondermijnen van bestaande kaders, een internationale gerichtheid en het beklemtonen van culturele diversiteit in de kunst. Het aangaan van de dialoog krijgt vorm in de inbedding van de exposities in debatten. Doordat de tentoonstellingen op deze wijze naar een theoretisch niveau worden getild, bevorderen ze de discussie over (etnische) identiteit en culturele diversiteit in het hedendaagse kunstdiscours. Ook de bijbehorende publicaties dragen daartoe bij. Naast een visuele presentatie van de werken, gaan zij dieper in op de doelstellingen, achtergronden en vragen die de tentoonstellingsuitgangspunten oproepen, wat weer stof tot nieuwe gedachtewisselingen oplevert. Kenmerkend voor Paramaribo Perspectives, Wakaman, Eat the Frame, Licht aan Zee AA en Who More Sci-Fi Than Us is verder dat kunstenaars uit verschillende geografische contexten worden samengebracht voor de dynamiek van een (internationaal) netwerk van artistieke expertise, ideeën en materialen.240

Behalve de gevarieerde uitgangspunten van de groepspresentaties, valt de grote verscheidenheid aan geografische contexten op waarbinnen Surinaamse kunst geplaatst wordt. Bij Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname ging het nog “gewoon” om kunst uit Suriname. Daarna verschijnt Surinaamse kunst telkens binnen een andere geografische context. Een Caribisch raamwerk (Krin Prakseri, Exotic Caribbean, Expres Caribisch! Beeldende kunst, Who More Sci-Fi Than Us), de context van de Caribische diaspora (Diasporakunstenaars), een internationaal kader (Wakaman, Eat the Frame, Running Thread (Wakaman)) en een Afrikaans-Caribische context (Licht aan Zee AA). Paramaribo Perspectives stelt de Surinaamse kunst binnen een Surinaams-Nederlands raamwerk tentoon, terwijl Agnosia vanuit een (zwart-)Nederlands perspectief opereert en Gedeelde Erfenis: slavernijverleden in de kunst binnen het kader van de landen waar de slaven in het verre verleden vandaan kwamen. Er is zodoende geen eenduidige positionering van Surinaamse kunst. Dit komt eveneens tot uitdrukking in de diverse benamingen voor Surinaamse kunstenaars. Zij worden aangeduid als Caribische en niet-westerse kunstenaars, ‘Nieuwe Nederlanders’ die Niet-Nederlandse Beeldende Kunst maken’, (Afrikaanse en Caribische) diasporakunstenaars, multiculturele en internationale kunstenaars, als zwart-Nederlandse kunstenaars, waarbij zwart wordt opgevat als een specifiek soort Nederlandsheid, en als verre nazaten van de slaven. In de verscheidene termen liggen geografische, sociale, maatschappelijke en politieke connotaties besloten.241

240 Wainwright 2010: 49. 241 De term ‘Nieuwe Nederlander’ is door de Partij van de Arbeid in haar laatste versie van de Integratienota ‘Verdeeld verleden, gedeelde toekomst’ uit 2009 ingevoerd ter vervanging van het woord ‘allochtoon’. Na veel 73 Surinaamse kunst en kunstenaars zijn door de verschillende noemers waaronder zij geschaard worden moeilijk te plaatsen binnen de Nederlandse kunstwereld. Landvreugd meent dat het plaatsen van kunst uit de voormalige kolonie pas problematisch wordt op het moment dat het niet meer dáár is, maar naar Nederland komt. Hij veronderstelt dat het uitgangspunt in Nederland vaak is dat het om Nederlandse kunstenaars gaat, maar zo simpel ligt het niet. Hij wijt deze vereenvoudigde voorstelling aan het ontbreken van een verdieping in de culturele achtergrond van deze kunstenaars door een gebrek aan documentatie over Surinaamse kunst om het te kunnen contextualiseren en op waarde te schatten.242 Het is op zich logisch dat er niet één term bestaat om Surinaamse kunstenaars aan te duiden, net zo min als die voor kunstenaars van welke oorsprong dan ook bestaat. Dit zou ook geen recht doen aan wie zij zijn en aan de artistieke praktijk die zij voeren. Het is tevens begrijpelijk dat deze kunstenaars om pragmatische redenen deelnemen aan exposities waarin zij onder uiteenlopende noemers en contexten worden gegroepeerd. Maar zou het feit dat zij weinig als groep onder de noemer ‘Surinaamse kunstenaars’ naar buiten toe treden mede oorzaak kunnen zijn van hun betrekkelijke onzichtbaarheid binnen het reguliere Nederlandse kunstcircuit? Volgens Kaersenhout was Wakaman inderdaad een fantastische manier om je als groep Surinaamse kunstenaars te profileren, maar zij mist een vervolg hierop. Zij en Landvreugd vragen zich af hoe het komt dat Surinaamse kunstenaars zich niet zichtbaarder maken als groep en verklaart dat zij tot op vandaag niet echt een antwoord daarop hebben gevonden.243

Wanneer we de groep Surinaamse kunstenaars in de diverse groepspresentaties analyseren, kunnen een aantal zaken worden opgemerkt. Ten eerste komen negen van de vierentwintig kunstenaars van Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname in verschillende groepstentoonstellingen terug. Reinier Asmoredjo, Carlos Blaaker, Ron Flu en Paul Irodikromo participeren nog eenmaal in groepstentoonstellingen en Rinaldo Klas, John Lie A Fo en Soeki Irodikromo tweemaal. René Tosari en Remy Jungerman zijn het vaakst aanwezig in respectievelijk vier en zes groepsexposities. Als tweede punt kan worden aangemerkt, dat buiten deze twee in de Stedelijke tentoonstelling vertegenwoordigde kunstenaars, degenen met meer dan twee exposities Marcel Pinas (6), Kurt Nahar (6), George Struikelblok (6), Iris Kensmil (4) en Patricia Kaersenhout (3) zijn. Ten derde zijn de kunstenaars die in meer dan kritiek op de eerste versie waarin het woord ‘allochtoon’ gebruikt wordt, is er gekozen voor het politiek correcte ‘Nieuwe Nederlander’. Zie: PvdA-integratienota 2009 27 februari 2009. 242 Landvreugd. Persoonlijk gesprek. 14 augustus 2012. 243 Kaersenhout. Persoonlijk gesprek. 30 oktober 2012. 74 twee exposities tentoonstellen grotendeels van de generatie 1965-1975, de één na jongste generatie in dit onderzoek. Als laatste valt op dat de vrouwelijke kunstenaars overduidelijk in de minderheid zijn: 8 vrouwelijke tegenover 42 mannelijke kunstenaars. Na de tentoonstelling Krin Prakseri in 1997 met twee vrouwelijke exposanten zijn er vanaf Wakaman in 2005 zes vrouwelijke kunstenaars bijgekomen. Kaersenhout bevestigt dat mannen over het algemeen dominant zijn in tentoonstellingen. Uit ervaring heeft zij gemerkt, dat ze bij het vragen voor een expositie geregeld wordt overgeslagen, omdat er domweg niet aan zwarte vrouwen wordt gedacht. Dit zit volgens haar historisch gezien niet in het systeem. Ze geeft aan dat zij zich ten opzichte van haar mannelijke Surinaamse/zwarte collega’s in een extra moeilijke positie bevindt, omdat ze naast het feit dat zij zwart is, ook nog eens vrouw is.244

Zes groepsexposities zijn door curatoren met een niet-westerse achtergrond samengesteld. Vijf daarvan hebben Surinaamse curatoren. De curatoren zijn dus overwegend westers, terwijl bijna alle gesproken Surinaamse kunstenaars hun wantrouwen jegens de “witte” blik hebben geuit, omdat die de zaken vanuit een westers perspectief beziet en vaak niet in staat is hun werk te lezen en op waarde te schatten. Er wordt door de kunstenaars geklaagd dat er nog te weinig zwarte curatoren zijn en dat de Nederlandse kunstwereld achterloopt op dit gebied. Annet Zondervan, directeur van CBK Zuidoost, streeft naar een programmering die aansluit bij de leefwereld van de lokale overwegend zwarte bevolking in Amsterdam-Zuidoost. Zij bestrijdt dat huidskleur beslissend is om ‘zwart te kunnen programmeren’. Diversiteit in je staf is wel belangrijk omdat het zorgt voor meer bewustzijn van je eigen normen- en waardenkader, oordeelt ze.245 Maar in hoeverre kun je je een “zwarte” kijk op zaken eigen maken als het zwart-zijn geen onderdeel van je identiteit is?

Ten aanzien van de gebruikte media valt een grotere diversiteit op in vergelijking met de Surinaamse overzichtsexpositie in het Stedelijk Museum. Schilderijen, beelden, werken op papier en installaties van Jungerman voerden toen de boventoon. De groepstentoonstellingen daarna tonen schilderkunst, sculptuur, werk op papier, installaties, video, film, fotografie, teksten en keramiek.

De meest voorkomende subsidiënten zijn: gemeentelijke overheden, Fonds BKVB, Prins Bernard Cultuurfonds, Hivos-NCDO Cultuurfonds, het Mondriaanfonds, VSBfonds en

244 Ibidem. 245 Ruygt 26 februari 2013. 75 CBK’s (zie bijlage 1).

Eén van de belangrijkste vragen in deze paragraaf is, welke groepstentoonstelling een omslag in de erkenning en waardering van deze kunst belichaamt en waarom. Alle geïnterviewde personen noemen Wakaman als de succesvolste tentoonstelling. Doordat het een Surinaams initiatief was, gaf het volgens Perrée een heel ander inzage. Zo is het een soort ijkpunt in de ontwikkeling van de Surinaamse beeldende kunst geworden.246 Landvreugd deelt deze mening:

‘Zij (Jungerman, Grantsaan en Tedja) zijn de bron met z’n drieën van alles wat er nu gebeurt. Zij hebben het initiatief genomen met Wakaman 1 en daar begin ik met tellen als we het hebben over hedendaagse zwarte kunst in Nederland. Dat is het ijkpunt.’247

Ook Kaersenhout noemde eerder de ontstane zichtbaarheid van Surinaamse kunstenaars, individueel en als groep, door Wakaman. Het project ging bovendien verder dan alleen een visuele presentatie. Naast een publicatie heeft het een discussie op gang gebracht over de positie van deze kunstenaars binnen een brede context. Jungerman beaamt dat er met Wakaman iets is neergezet wat langzamerhand steeds meer vorm krijgt. Daar plukt een brede groep Surinaamse kunstenaars de vruchten van. Ook omdat er in Suriname zelf telkens op terug wordt gegrepen. Met Wakaman heeft de Surinaamse kunst een gezicht gekregen, meer dan alle andere initiatieven. Wakaman is ook het eerste project dat gedocumenteerd is, aldus Jungerman.248 Een tweede tentoonstelling die veel zichtbaarheid en discussie opleverde is Paramaribo Perspectives, hoewel deze tentoonstelling volgens sommigen niet echt getuigt van een postkoloniale blik. In Metropolis M van oktober/november 2011 signaleert curator en criticus Alice Smits echter dat dergelijke tentoonstellingen bij incidentele verkenningen blijven en niet aanzetten tot structurele veranderingen in het tentoonstellingsbeleid.249 .

Een andere belangrijke vraag is of al deze groepstentoonstellingen gevolgen zijn van Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname. Het is aannemelijk dat Krin Prakseri in kunstbemiddelingsbureau Reni ART in Amstelveen voortvloeit uit Twintig Jaar Beeldende

246 Perrée. Persoonlijk gesprek. 8 oktober 2013. 247 Landvreugd. Persoonlijk gesprek. 14 augustus 2012. 248 Jungerman. Persoonlijk gesprek. 16 oktober 2012. 249 Smits 26 februari 2013. 76 Kunst in Suriname. De expositie vindt namelijk in het kielzog van de Stedelijke expositie plaats, met nota bene de helft van zijn exposanten en eveneens in (de omgeving van) Amsterdam. Omdat er daarna pas vanaf 2003 weer zichtbare groepsexposities worden verwezenlijkt, kunnen deze niet als directe gevolgen van Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname worden aangemerkt. Landvreugd zegt daarover: ‘Ze staan op zichzelf want die tentoonstelling speelt voor ons helemaal niet meer mee.’250 Perrée ziet de tentoonstelling in het Stedelijk Museum als een incident, omdat het niet voortkwam uit de natuurlijke behoefte om Surinaamse kunst te laten zien en te erkennen dat het niet-westerse deel van de wereld heel belangrijk is geworden. Het had met andere, politieke zaken te maken en niet omdat Fuchs vond dat Surinaamse kunst belangrijk is. Het was geen fase in een natuurlijke ontwikkeling, want dan zou die ontwikkeling ook wel doorlopen en dat is niet het geval. Perrée denkt dat dit de reden is waarom het zo weinig effect heeft gehad.251 Kort gezegd heeft de Surinaamse overzichtstentoonstelling in het Stedelijk Museum geen directe impact gehad op de zichtbaarheid van Surinaamse kunstenaars als groep in de Nederlandse kunstwereld. In individueel opzicht heeft het wel geleid tot de zichtbaarheid van Jungerman. In dit licht bezien, zou kunnen worden geconcludeerd dat het Wakaman-project indirect een gevolg is van Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname. Door de bekendheid die Jungerman met de tentoonstelling in het Stedelijk Museum verkreeg, verkeerde hij in de positie om dit project (mede) te initiëren. Dit leidde weer tot de zichtbaarheid van de in Wakaman participerende kunstenaars, omdat zij konden meeliften op de bekendheid van Jungerman. Het zijn dan ook vooral deze kunstenaars die tegenwoordig de aandacht hebben binnen het Nederlandse kunstcircuit. Wie de andere Surinaamse kunstenaars zijn die tegenwoordig zichtbaar zijn, wat hun werk kenmerkt en welke rol de Surinaamse afkomst voor hen speelt, komt in de volgende paragraaf aan bod.

3.4. De Surinaamse kunstenaars anno nu

De Surinaamse kunstenaars die worden besproken, zijn kunstenaars die op dit moment in beeld zijn in het Nederlandse kunstcircuit door exposities en/of de media, of kunstenaars die als opkomend talent kunnen worden aangemerkt. Een overzicht met de gegevens van deze kunstenaars is in bijlage 2 opgenomen.

250 Landvreugd. Persoonlijk gesprek. 14 augustus 2012. 251 Perrée. Persoonlijk gesprek. 8 oktober 2012. 77 De intentie is niet om een kwaliteitsoordeel aan de mate van zichtbaarheid van het werk te verbinden. Sommige Surinaamse kunstenaars exposeren namelijk elders ter wereld in toonaangevende instellingen. Voor dit onderzoek is het vooral van belang welke Surinaamse kunstenaars tot de Nederlandse museumwereld zijn doorgedrongen (en van wie er werk in museale collecties is opgenomen), en welke kunstenaars veel solotentoonstellingen hebben. Hier ligt dan ook het accent op. De tentoonstellingsselectie die de kunstenaars zelf in hun biografieën hebben gemaakt, wordt daarbij grotendeels aangehouden. Daarnaast wordt aan de hand van enkele werken ingegaan op de rol van de etniciteit in de artistieke praktijk waarbij er tevens een vergelijking wordt getrokken met de kunstenaars van Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname. Hoe de huidige kunstenaars hun etnische identiteit beleven en of de etniciteit als middel wordt ingezet ten behoeve van de positionering van henzelf, met andere woorden of zij zich als de Ander opstellen, wordt eveneens aan de orde gesteld. Uiteraard gaat het bij de kunstenaars en hun werk om meer dan alleen het etnische aspect. Het ligt dan ook geenszins in de bedoeling om hen en hun kunst vast te pinnen op ‘etniciteit’ maar gezien de focus van dit onderzoek neemt de vraag naar de rol van etniciteit een prominente plaats in.

3.4.1 Exposities en werken

De landelijke bekendheid van Remy Jungerman is na Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname een feit. In de voorgaande paragrafen van dit hoofdstuk kwamen zijn (museale) presentaties binnen het Nederlandse kunstcircuit en zijn pioniersrol met het Wakaman-project aan de orde. Dat de ‘Wakamanners’ Marcel Pinas, Charl Landvreugd en Kurt Nahar inmiddels ook niet geheel onbekend zijn in de Nederlandse kunstscène blijkt wel uit een artikel in NRC Handelsblad van donderdag 28 juni 2012. Daarin worden de eerste twee samen met Jungerman als voortrekkers van de in opmars zijnde Surinaamse kunst betiteld en wordt er geschreven over hun Nederlandse doorbraak, evenals die van Nahar. George Struikelblok, die niet bij het Wakaman-project betrokken was, krijgt tevens de nodige aandacht in het artikel.252 Andere vertegenwoordigers van het project die op dit moment in Nederlandse kunstinstellingen verschijnen, zijn Iris Kensmil, Patricia Kaersenhout en Michael Tedja. Deze kunstenaars zijn in meer of mindere mate zichtbaar in (museale) groeps- en solotentoonstellingen en in diverse media. Hetzelfde geldt voor Natasja Kensmil. Hoewel slechts één keer verschenen in de besproken groepspresentaties, staat Sara Blokland eveneens

252 Samwel 2012. 78 in de belangstelling. Neil Fortune is een kunstenaar van de nieuwe lichting en wordt als opkomend talent genoemd. Ondanks het feit dat René Tosari als exposant in Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname nadien met Jungerman het vaakst in groepstentoonstellingen aanwezig was, concentreert hij zich de laatste jaren vooral op Suriname waar hij tegenwoordig weer woont. Zijn werk verschijnt niet meer voor het grote publiek in Nederland. Om die reden valt hij buiten de zichtbare groep. Voor de momenteel in Denemarken woonachtige Gillion Grantsaan, de derde oprichter van het Wakaman-project, geldt hetzelfde.253 Weliswaar werd zijn werk in groepsexposities tentoongesteld in het MMKA in 1998 en 2004 en in twee Amsterdamse galeries van naam (Galerie Paul Andriesse in1997 en Galerie Fons Welters in 2000), vanaf 2006 heeft hij geen (zichtbare) exposities meer in Nederland.254

Waar het werk van de zichtbare Surinaamse kunstenaars te zien is en wat hen bezighoudt in hun werk, wisselt. Iris Kensmil exposeert sinds 2001 in een niet gering aantal museale tentoonstellingen. Zij heeft groepsexposities in het Gemeentemuseum Den Haag (2001, 2002), het Stedelijk Museum (2010/2011), Museum De Paviljoens (2012), Museum van Bommel van Dam in Venlo (2003, 2004) en het Dordrechts Museum (2004, 2011/2012).255 De expositie in Dordrecht in 2004 krijgt ze als winnaar van de Wim Izaksprijs, een aanmoedigingsprijs voor een schilder die een opmerkelijke bijdrage levert aan de schilderkunst in Nederland. Het jaar erop koopt hetzelfde museum een werk van haar aan.256 Een solotentoonstelling wordt haar in 2008 door Museum Jan Cunen in Oss aangeboden. Overige solotentoonstellingen van haar vinden plaats in de gerenommeerde Galerie Ferdinand van Dieten in Amsterdam (2003, 2005, 2006, 2008), die ook de door Rudi Fuchs en Ferdinand van Dieten geschreven monografie Negroes are oké (2008) uitgeeft.257 Als zwarte diasporakunstenaar levert ze een aandeel in de recentelijk gehouden tentoonstelling Time, Trade & Travel in het Stedelijk Museum Bureau Amsterdam (SMBA, 2012). Kunstenaars onderzoeken hierin vanuit gedeeld en persoonlijk perspectief de hedendaagse gevolgen van de economische en culturele relaties uit het verleden tussen Ghana en Nederland.258 Ze is één van de negentien uitverkorenen die mee mag doen aan de expositie Monumentalisme – Geschiedenis en nationale identiteit in de hedendaagse kunst (2010/2011)

253 Mister Motley 6 maart 2013. 254 ArtFacts.Net. 7 maart 2013. 255 Kensmil 7 maart 2013. 256 Dordrechts Museum 7 maart 2013. 257 Kensmil 7 maart 2013. 258 SMBA 7 maart 2013. 79 in het tijdelijk geopende Stedelijk Museum. Kunstenaars reflecteren hierin op geschiedenis en identiteit, twee thema’s waar Kensmil zich in haar werk al lange tijd aan wijdt. Sinds 2004 staat haar werk vooral in het teken van het verbeelden van momenten uit de geschiedenis van de zwarte emancipatie.259 In haar schilderijen (vaak in een Surinaamse kleurstelling van rood, groen, geel en zwart) en installaties zijn emancipatiebewegingen van zwarten in de USA, helden van de geschiedenis van Suriname, en beelden van de reggae- en soulwereld te zien. Voor Monumentalisme maakte zij de wandschildering Sidonhopo (2010) die zij een monument noemt voor de granmans, de stamhoofden van de marrons. (afb.17.) Marrons zijn de vrijgevochten slaven in Suriname. Op een pastelkleurige pangi (dikwijls geruite stof die wordt gebruikt voor de traditionele Marronkledij) is een gedeelte opgenomen van een brief in het Surinaams uit 1926 van granman Adjankoeso aan de secretaris van de Volkenbond in Genève. Het stamhoofd beschrijft de vreugde over en aansporing tot het behoud van de vrede, die hij namens zijn volk aan de mensen ‘ginds aan de overkant van de grote Oceaan’ wil overbrengen. Aan de wand zijn getekende portretten bevestigd van Adjankoeso zelf en andere hooggeplaatsten. Met Sidonhopo haalt Kensmil een moment aan waarin het Surinaamse volk, ondanks de blanke overheersing, zijn autonomie toonde.260 Naar aanleiding van deze expositie koopt het Stedelijk Museum drie van haar werken aan (andere dan die in de tentoonstelling). Who Speaks (december 1982) bestaat uit vijftien portretten in inkt, gebaseerd op bekende foto’s van de vijftien Surinaamse intellectuelen die in december 1982 zijn vermoord door het toenmalige militaire bewind. Deze portretten hangen tussen regels uit het gedicht ‘Te fri sa loi’ (‘Op het vrije uur’) van de Surinaamse schrijver Edgar Cairo, die hij in dezelfde maand schreef.261 De twee grote tekeningen die aan dit werk zijn gevoegd, zijn geïnspireerd op Ragga, een specifieke zwarte danscultuur die past in Kensmils algemene thematiek van zwartenemancipatie en empowerment.262 Vanwege 150 jaar viering van de afschaffing van de slavernij heeft ze onlangs drie portretten gemaakt van mensen uit de achttiende eeuw die tegen de koloniale onderdrukking in een eigen positie en toekomst opbouwden. De portretten zijn een resultaat van een project van het Amsterdams Museum in samenwerking met CBK Zuidoost. Het werk is te zien in de Schuttersgalerij van het museum.263

259 ArtMen 7 maart 2013. 260 Temporary Stedelijk 3 18 maart 2013. 261 In het gehele werk van de schrijver Edgar Cairo (1948-2000) draait het om het zwart-zijn in al zijn facetten. Zie: Van Kempen 2000. 262 Stedelijk Museum Amsterdam 18 maart 2013. 263 Amsterdams Museum 11 juni 2013. 80 ‘(Zwarte) huidskleur’ staat ook centraal in het werk van Charl Landvreugd en Patricia Kaersenhout, zij het ieder vanuit een ander perspectief verbeeldt. Waar Iris Kensmil de zwarte emancipatie in zijn algemeenheid tot onderwerp heeft, legt Kaersenhout zich met name toe op het zwart feminisme en concentreert Landvreugd zich op de zwarte diversiteit. In haar solotentoonstelling What you don’t see is what you won’t get in galerie C&H art space (2011/2012) benadrukt Kaersenhout seksuele houdingen ten opzichte van zwarte vrouwen en onderzoekt ze, geïnspireerd door het boek Ain’t I a woman van de Amerikaanse cultuurcritica Bell Hooks, de historische (non)positie van zwarte vrouwen in de geschreven blanke geschiedenis. Ze presenteert een serie op zakdoeken geprinte naakte zwarte vrouwen in pornografische houdingen. (afb.18.) In een reeks genaaide en geborduurde collages op jute en katoen zijn afbeeldingen van zwarte vrouwen verwerkt tussen tekens, codes, tekstfragmenten, verwijzingen en fotografische verbeeldingen. De collages stellen kleine quilts voor die zwarte vrouwelijke slaven maakten, en waarmee ze via een eigen geheime beeldtaal kritiek uitten op hun situatie. De basisstoffen katoen en jute refereren aan de arbeid die de slaven moesten verrichten en de zakken waarin hun belangrijkste voedsel, rijst, werd bewaard. Voor Kaersenhout gaat het om de erkenning van de zwarte vrouw met een eigen, vaak genegeerde geschiedenis. Een zwarte vrouw die geen slachtoffer wil zijn, maar evenmin een (lust)object.264 Kaersenhout concentreert zich expliciet op de dubbele achtergestelde positie van het vrouw-zijn én het zwart-zijn. What you don’t see is what you won’t get is, na een eerste in 2009, haar tweede solo-expositie in galerie C&H art space. Meerdere solo’s van haar vinden plaats in het Chassé Theater in Breda (1999/2000), Cultureel Centrum van de Vrije Universiteit in Amsterdam (2000), drukkerij Salsedo in Breda (2002), CBK Zuidoost (2003) en culturele instelling Podium ’t Beest in Goes (2005). In het museale circuit neemt ze als mede-exposant deel aan tentoonstellingen in Museum van Bommel van Dam (2002), het Wereldmuseum (2003/2004) en het Fotomuseum Rotterdam (2007).265

‘Zwart’ is voor Charles Landvreugd zowel esthetisch als politiek, theoretisch als praktisch de basiskleur in zijn werk. Hij kijkt naar de veelvoudige tinten in de kleur en maakt zich hard voor het kunnen onderscheiden van de zwarte diversiteit en een specifiek zwart-Nederlandse esthetiek. Doel daarvan is het zichtbaar maken van een Afro-Europese identiteit als een

264 Perrée 19 maart 2013. 265 C&H art space 19 maart 2013. 81 ingang tot het denken over kwesties omtrent Europa als een natie.266 Landvreugd legt verbanden tussen zijn werk en dat van de zwarte denkers Frantz Fanon en Edgar Cairo.267 Geïnspireerd door de samenkomst van de Afrikaanse diaspora in de Bijlmer verenigt hij de vier continenten rond de Atlantische Oceaan in het videowerk Atlantic Transformerz 2010, dat bestaat uit zwart-wit portretten van verschillende mannen met een huidskleur in diverse ‘tinten’ zwart. (afb.19.) Deze video, die hij in 2010 maakt tijdens zijn BijlmAIR- residency, het artist in residence-programma van CBK Zuidoost, SMBA en Stichting FLAT, wordt tijdens een solo-expositie in 2011 in het CBK Zuidoost gepresenteerd.268 Zijn tweede solo heeft hij een jaar later in de Contempo Galerie in Rotterdam met de keramische serie Anaruka die is geïnspireerd op de Afro-Surinaamse goden.269 Zijn sculptuur voor Who More Sci-Fi Than Us, Movt nr. 5: La virginité de l'Europe, stelt een toekomstige Maagd van Europa voor. (afb.20.) Ze vertoont fysieke kenmerken van zowel Noord-Europese als Afrikaanse vrouwen. Ze is een kritiek op de huidige status quo waarin alle naties vragen stellen over regionaal erfgoed en nationaal bezit. Hoewel Europa en de Cariben beiden als een eenheid worden gezien, zijn er grote verschillen tussen de landen binnen de twee regio’s. In zekere zin zijn de problemen van Europa en de Cariben hetzelfde.270 Landvreugd exposeert vanaf het voltooien van zijn studie Moderne Kunst in New York in 2010 in Nederland. Ondanks zijn korte carrière heeft hij twee tentoonstellingen (mede) gecureerd, verscheidene publicaties op zijn naam staan en landelijke debatten georganiseerd.271

Gaat het bij Iris Kensmil om de verbeelding van momenten uit de geschiedenis van de zwarte emancipatie, voor Pinas, Struikelblok en Nahar is hun persoonlijke geschiedenis en dat van hun land hoofdonderwerp in hun kunst. Voor Pinas zijn Marronafkomst, voor Struikelblok het overlijden van zijn vader en zijn eigen vaderschap en voor Nahar het opgroeien in Suriname na de decembermoorden. Deze drie kunstenaars zijn in tegenstelling tot de overige in

266 Landvreugd 2012: 18. 267 Frantz Fanon (1925-1961), geboren te Martinique, was een Frans psychiater en Pan-Afrikaanse denker. Hij is vooral bekend van zijn boeken. Zijn eerste boek Zwarte huid, blanke maskers gaat over de psychologische gevolgen van kolonisatie en onderdrukking. Fanon stelt zich niet tevreden met nationale of economische onafhankelijkheid, maar predikt een integraal herontwaken, ook in cultureel en intellectueel opzicht. Hij geldt als belangrijke inspiratiebron in de postkoloniale stroming. Zie: Wikipedia 10 april 2013. 268 CBK Zuidoost 10 maart 2013. BijlmAIR is het artist-in-residence programma van CBK Zuidoost, Stedelijk Museum Bureau Amsterdam (SMBA) en Stichting FLAT. 269 Landvreugd. Persoonlijk gesprek. 14 augustus 2012. 270 Landvreugd 2 oktober 2012. 271 Landvreugd 2 oktober 2012. 82 Nederland woonachtige kunstenaars vanuit Suriname werkzaam, buiten tijdelijke verblijfperiodes in Nederland als artist-in-residence. In Atelier Duende in Rotterdam (Struikelblok in 2007, Nahar in 2008), en aan de Rijksacademie van beeldende kunsten (Pinas in 2007, Struikelblok in 2008, Nahar in 2009, 2011 en 2012).272 Pinas wordt in 2012 door Kosmopolis Utrecht (lokaal, interstedelijk en internationaal platform met de nadruk op interculturaliteit) als artist-in-residence uitgenodigd in het kader van de herdenking en viering van de 150e verjaardag van de afschaffing van de slavernij in 2013.273 Pinas, Struikelblok en Nahar hebben eind jaren negentig na de NHI in Paramaribo een periode kunstonderwijs aan het Edna Manley College of the Visual and Performing Arts op Jamaica genoten. Pinas en Struikelblok slaagden er in 1999 als twee van de vier besten van hun jaar.274 Het verblijf in Jamaica is beslissend voor het kunstenaarschap van het drietal geweest. Daar leerden zij op een internationale manier vanuit hun eigen oorsprong te werken. Veelzeggend is dat Pinas vanaf zijn tijd op Jamaica zijn werk signeert in Afakaschrift dat begin twintigste eeuw in Suriname werd gebruikt.275 Van deze drie kunstenaars exposeren alleen Pinas en Struikelblok in een Nederlandse museale setting.

Pinas presenteert solo in Stedelijk Museum Schiedam (2009) en met andere kunstenaars in Museum Tongerlohuys (2003), Museum de Fundatie in Zwolle (2006), het Wereldmuseum (2003) en het Tropenmuseum.276 Speciaal voor de permanente tentoonstelling Afrika in het Tropenmuseum wordt in 2006 zijn installatie Reconnecting Africa onthuld. Deze installatie in het deel over de slavernij verwijst naar de historische relatie tussen de Amerika’s met Afrika en is letterlijk de overgang tussen de tentoonstellingen over Suriname & de Antillen en Afrika. Daarnaast zijn er drie andere werken van Pinas door het Tropenmuseum aangekocht voor de permanente collectie. Eén daarvan is samen met twee andere werken ook te zien in de tentoonstelling Kunst van Overleven; Marroncultuur uit Suriname (2009/2010).277 Pinas laat zich in zijn werk sterk leiden door zijn cultuur. Als zoon van N’dyuka Marrons is hij een nazaat van degenen die de slavernij ontvluchtten en in het Surinaamse

272 Readytex 5 mei 2013 en Readytex 5 mei 2013 en Perrée 5 mei 2013. 273 Waterkant.Net 23 maart 2013. 274 Binnendijk en Faber 2000: 33. 275 Perrée 12 september 2012. 276 Pinas 8 mei 2013. 277 Van Stipriaan 8 mei 2013. 83 oerwoud hun Afrikaanse erfenis opnieuw vormgaven. Pinas plaatst zichzelf nadrukkelijk in deze traditie. Hij vindt zijn inspiratie in de cultuur en beeldtaal van zijn voorouders.278 Zijn betrokkenheid bij het behoud van de Marroncultuur komt duidelijk tot uiting in zijn installaties. Illustratief is de installatie Pangie kibi man (2005) dat vol elementen uit de Marroncultuur zit: de ‘kibi man’ totempaal ter bescherming, de ‘pangi’ stof, het geheime Afakaschrift en patronen van Marronhoutsnijwerk. (afb.21.) ‘Kibri a Kulturu’ (‘Bewaar of bescherm de cultuur’) is het centrale thema in zijn werk. Nog een voorbeeld is de installatie San e psa (2010) die staat voor de dreigende milieuramp voor de lokale Marrongemeenschap door toenemend industrieel afval en de mijnbouw. (afb.22.) Beide installaties waren te zien in de tentoonstelling Who More Sci-Fi Than Us.279 ’Kibri a Kulturu’ is tevens de titel van twee solotentoonstellingen die door Gemak (2009) en via de Verbeke Foundation in Bergen (2011), een privé-initiatief voor hedendaagse kunst in Europa, worden georganiseerd.280 Andere solotentoonstellingen van hem vinden plaats in Galerie Nola Hatterman (2001, 2006), Galerie De Roos van Tudor in Leeuwarden (2006), Art lease Contemporary Art in Utrecht (2007, 2x) en Galerie SANAA in Utrecht die zich richt op hedendaagse kunst van (jonge) kunstenaars uit Afrika en de diaspora (2012).281

De dood van zijn vader nog vóór zijn geboorte en de zoektocht naar een communicatielijn tussen leven en dood is voor George Struikelblok onderwerp in zijn kunstwerken. Ook andere aspecten, zoals het gezinsleven (hij heeft drie kinderen), zijn van grote invloed op zijn werk:282

‘[…] In my work I am dealing with the theme “Death and Love” […] Because of not knowing him (zijn vader) and being a father now I really realize what I missed when I was a child. In my paintings I’m trying to get answers about things that happened to me and to express my emotion of loving and missing him in my life…’283

278 Tropenmuseum 29 november 2012. 279 Hoffmann en Verputten 2012: 36. 280 Verbeke Foundation 29 november 2012. 281 JakArt 29 november 2012 en Galerie SANAA 17 januari 2013. 282 Readytex 5 mei 2013. 283 I-Museum 13 juni 2013. 84 Door middel van ruimtevullende installaties, assemblage-achtige sculpturen en veelkleurige, abstracte schilderijen waarop mensfiguren en willekeurig geplaatste letters te zien zijn, vertelt hij zijn persoonlijk verhaal.284 Zijn geheel eigen beeldtaal vol symboliek en betekenis is als het ware een medium om met zijn vader te communiceren en uitdrukking te geven aan de drang om vragen aan hem te stellen. De fragmenten van het alfabet verwijzen daarnaar.285 De negatieve emoties van het vaderloos-zijn hebben in de loop van de tijd echter plaats gemaakt voor positievere gevoelens door de liefde die hij deelt met zijn eigen gezin. Deze verandering komt tot uitdrukking in zijn schilderijen waarin sombere, donkere kleuren zijn verruild voor een vrolijk, helder kleurenpalet.286 (afb.23.) Struikelblok exposeert in 2001 en 2012 solo in Galerie Nola Hatterman. In de laatste expositie presenteert hij zijn nieuwste kunstproject Metamorfose (2012), een 3D-performance waarin nieuw schilderwerk tot leven wordt gebracht door vijf dansers die uit de schilderijen lijken te komen.287 Verder heeft hij solotentoonstellingen in het CBK Rotterdam (2007), Artlease in Utrecht (2008) en in de galerie voor moderne Afrikaanse kunst van Huijs Basten Asbeck in Groenlo (2007, 2012).288 De rest van zijn eenmanspresentaties vindt plaats in Galerie 48 in Breda (2009) en in Galerie 23 voor hedendaagse Afrikaanse en Caribische kunst in Amsterdam (2010, 2012), beiden onderdeel van de SBK.289 Binnen het museale circuit is hij in 2003 vertegenwoordigd in groepsexposities in het Wereldmuseum en in Museum Tongerlohuys.

Kurt Nahar maakt uitgesproken politieke kunstwerken die betrekking hebben op de decembermoorden. De moorden vonden plaats toen hij tien jaar was en zijn van grote invloed op zijn leven omdat het de geschiedenis van zijn vaderland is. In zijn werk uit hij kritiek op het verzwijgen van dit trauma, dat voor hem niet vergeten mag worden. Nahar acht het de verantwoordelijkheid van kunstenaars om mensen de maatschappelijke realiteit onder ogen te

284 SBK 7 februari 2013. 285 Galeries.nl 7 februari 2013. 286 Van Eyck van Heslinga. Persoonlijk gesprek. 5 augustus 2012. 287 Waterkant.Net 4 december 2012. 288 I-Museum 13 juni 2013 en Gelre FM 14 augustus 2012. 289 Bertina 7 februari 2013 en SBK 7 februari 2013. 85 laten zien en wil met zijn politiek geladen kunst pijnlijke gebeurtenissen uit de Surinaamse geschiedenis bespreekbaar maken.290 Zijn totaalinstallaties bestaan uit objecten, foto’s, films, schilderijen, teksten, meubels en gevonden voorwerpen. Daarnaast maakt hij collages en schrijft hij gedichten die hij weer verwerkt in zijn beeldend werk. Een grote inspiratiebron voor hem is het dadaïsme dat zich in het tweede decennium van de twintigste eeuw afzette tegen de kunstwereld die zich niet keerde tegen de moreel en esthetisch verwerpelijke beschaving die de Eerste Wereldoorlog voortbracht.291 Nahar exposeert pas sinds 2010 in Nederland en is nog relatief onbekend in het Nederlandse kunstcircuit. Door diverse (mondelinge) bronnen wordt hij als één van de opkomende Surinaamse kunstenaars genoemd. In 2012 exposeert hij tijdens de RijksacademieOPEN, het jaarlijks weekend waarin de kunstenaars hun beste werken aan het publiek laten zien.292 Enkele maanden daarvoor sloot hij zijn derde gastresidentie aan de Rijksacademie af met de politiek geëngageerde presentatie Legally Issued in Galerie Nola Hatterman. Zijn gastresidentie het jaar daarvoor rondde hij af met de flitsexpo In de hoeken van de stilte in Galerie 23.293 Ook in de werken voor deze tentoonstelling zijn de verwijzingen naar de decembermoorden terug te vinden. Letters uit kranten en tijdschriften vormen in zijn installatie de voornamen van de slachtoffers, initialen verwijzen naar de daders (NMR staat voor Nationale Militaire Raad), de 8 staat voor de 8ste december.294 (afb.24.) In andere werken breidt hij de thematiek van de decembermoorden uit naar een algehele aanklacht tegen dictatoriale machthebbers en de macht van instituten wereldwijd. De wandassemblage Hall of Shame (2011) bestaat bijvoorbeeld uit wc-brillen die portretten van dictators en omstreden politieke leiders – waaronder Hitler, Khadaffi en Geert Wilders – omlijsten.295 (afb.25.) Alle geportretteerden heffen hun rechterarm op als schijnbaar eerbetoon aan hun ‘voorganger’ Hitler.296 Een van de wc-brillen zonder portret verwijst naar de nooit vervolgde legerleider Desi Bouterse, ‘de man van de revolutie in Suriname’, zoals Nahar hem noemt. Bij een andere wc-bril zonder gezicht verwijst de kleur oranje naar de rol die Den Haag heeft gespeeld bij de

290 Nahar. Persoonlijk gesprek. 12 augustus 2012. 291 Perrée 4 december 2012. 292 Nahar. Persoonlijk gesprek. 12 augustus 2012. 293 Redactie Suriname 4 december 2012. 294 Westen 15 juni 2013. 295 Redactie Suriname 4 december 2012. 296 Perrée 4 december 2012. 86 militaire coup uit1980. Met De twaalf apostelen (2011), een rijtje kleurrijke dildo’s, stelt hij het verzwijgen van het seksueel misbruik in en door de Katholieke Kerk aan de kaak.297 ‘Ik ben ook geïnteresseerd in de geschiedenis, maar in een andere, bredere geschiedenis. Een geschiedenis die meer uitgaat van het nu’, aldus Neil Fortune.298 Van de Surinaamse kunstenaars die manifest zijn in Nederland is de Guyaans-Surinaamse Neil Fortune de enige van een nieuwe generatie. Hij is in 2011 afgestudeerd aan de Rietveld Academie en wordt als veelbelovend omschreven. Museale tentoonstellingen heeft hij nog niet op zijn naam staan, maar desondanks verovert hij steeds meer een plek in de Nederlandse kunstwereld. In september 2010 verscheen er een interview van hem in NRC Handelsblad en in 2012 werd hij samen met Jungerman, Pinas en de zussen Kensmil geïnterviewd voor Mister Motley.299 Fortune maakt teksten, tekeningen en installaties waarmee hij de ruimte onderzoekt waarin hij exposeert, zoals voor zijn eerste solo-expositie What is on the other side of the moon? in Galerie 23 (maart/april 2013) (afb.26.) Hij beklemtoont dat zijn afkomst geen onderwerp in zijn werk is.300

Natasja Kensmil geeft weer een geheel andere invulling aan het begrip ‘geschiedenis’. Zij wordt gegrepen ‘puur door de beelden, door de schoonheid van de tijd die voorbij is’.301 Haar tekeningen en schilderijen zijn op elkaar gestapelde beelden, net als de geschiedenis die ook uit lagen bestaat. Ze doen denken aan de Bijbelse voorstellingen uit vroeger eeuwen: bloederige taferelen, slagvelden en seksuele scènes.302 De serie over het tsarengezin Romanov in de groepstentoonstelling De Nederlandse identiteit? Half suiker, half zand in Museum De Paviljoens (2012) is ontstaan vanuit een fascinatie voor het familieportret van de Romanovs, maar ook door een interesse voor de spagaat van macht en machteloosheid waarin dictators verkeren. (afb.27.) Aan de ene kant de positie van onbeperkte rijkdom en macht en aan de andere kant het isolement, de eenzaamheid en het verlies van vrijheid. De Romanovs zijn een voorbeeld van een dergelijke machtige, tragische familie die door de duivelse gebedsgenezer Raspoetin in huis te halen de ondergang tegemoet gaat.303 Het werk van Kensmil manifesteert zich in talloze instellingen, nadat zij in1998 de Koninklijke Subsidie voor de Vrije Schilderkunst wint, een jaarlijks door de koningin

297 Redactie Suriname 4 december 2012. 298 Bool 14 april 2013. 299 Smallenburg 2010 en Mister Motley 2012: 184-186. 300 Fortune. Persoonlijk gesprek. 24 maart 2013. 301 Hagenaars 2012: 193. 302 De Bruijn en Hartog den Jager 2009. 303 Hagenaars 2012: 193. 87 uitgereikte aanmoedigingsprijs voor jong talent op het gebied van de schilderkunst.304 Solo wordt haar werk het vaakst tentoongesteld in Galerie De Praktijk (1999, 2001, 2002) en Galerie Paul Andriesse (2007, 2009, 2011), twee Amsterdamse galeries. Daarnaast is er nog een solopresentatie in De Nederlandsche Bank in Amsterdam (2000). Ook in musea is haar werk meerdere malen vertegenwoordigd. Ze heeft solo-exposities in het Fries Museum in Leeuwarden (2002) en als winnares van De Kunstprijs 2003, categorie Beeldende Kunst in het Cobra Museum voor moderne kunst in Amstelveen (2003/2004).305 In groepsverband is haar werk, behalve in Museum De Paviljoens (2012), tussen 2003 en 2005 ook in het Teylers Museum in Haarlem, Museum Jan Cunen, het Centraal Museum in Utrecht en het Apeldoorns Museum Coda tentoongesteld. Voorts in het Singer Museum in Laren (2006) en in 2011 in het Stedelijk Museum ’s-Hertogenbosch, Stedelijk Museum Schiedam en de Kunsthal Rotterdam. Het Gemeentemuseum Den Haag heeft werk van haar in de collectie opgenomen.306

‘Waarom nu pas?’ is de aanvang van een recensie in De Volkskrant van 6 februari 2013 over het grote museale overzicht SNAKE van Michael Tedja in het Cobra Museum. De tentoonstelling wordt op hetzelfde moment getoond en is zijn grootste museale solo tot nu toe.307 ‘Een beetje merkwaardig, nu pas zo’n eerste solo’, merkt Lucette ter Borg in NRC Handelsblad van 28 februari en 1 maart 2013 op. ‘Tedja kwam immers in de jaren negentig binnenscheuren als een race-auto’, maar na het winnen van de Charlotte Köhlerprijs voor jong talent heeft hij slechts één solo in een museum (Museum Jan Cunen, 2002).308 In het Fries Museum verschijnt in 1998 zijn eerste museale solo. Het aantal groepstentoonstellingen in musea waaraan hij deelneemt, komt maar liefst op dertien: de Kunsthal Rotterdam (1998), het Stedelijk Museum (1999, 2001, 2002, 2003), het MMKA (2005), het Fries Museum (2000, 2003, 2x), het Centraal Museum (2004, 2010), Museum Jan Cunen (2003) en het Tropenmuseum (2007). Op het Tropenmuseum na hebben al deze musea werk van hem aan hun collectie toegevoegd. Buiten de museummuren heeft Tedja solo’s in de Maria Kapel in Hoorn (1998), SMBA (1999), galerie Gerhard Hofland in Amsterdam (2000, 2002), de

304 Koninklijk Paleis Amsterdam 17 april 2013. 305 Galeries.nl 17 april 2013. 306 Kensmil 17 april 2013. 307 Bronwasser 2013. 308 Ter Borg 2013. 88 Hortustunnel in Amsterdam (2005), Grafisch Atelier Utrecht (2005) en Galerie Nouvelles Images (2007).309 Met SNAKE toont Tedja 350 tekeningen en schilderijen op papier uit zijn oeuvre van tien jaar. In zijn schilderijen zijn vrijwel altijd de meest uiteenlopende objecten verwerkt.310 (afb.28.) Het menselijk falen, de hoogmoed die voor de val komt, seks, zwarte huidskleur, ongelijkheid en westers imperialisme zijn terugkerende thema’s in Tedja’s werk waarin figuratie wordt afgewisseld met abstractie en prozaïsche zaken met kunstkritiek.311 Slangen zitten in al zijn series, mede omdat de slang zowel in de Surinaamse als de westerse cultuur allerlei betekenissen heeft.312 Zijn huidskleur ‘zwart’ is als geschreven woord over de vele ontmenselijkte gezichten letterlijk aanwezig in zijn werk. Het fictieve karakter SNAKE vertelt een gelaagd verhaal, waarin alledaagse zaken hand in hand gaan met geopolitieke en historisch beladen onderwerpen.313 Ook de Nederlandse kunstwereld waarin zwarte curatoren amper vertegenwoordigd zijn, ontkomt niet aan zijn kritiek. Met een serie fotoportretten van zwarte museummedewerkers uit Amerikaanse topmusea vergezeld door hun cv’s met indrukkende carrières wordt Nederlandse kunstinstellingen een spiegel voorgehouden.314

Hoofdmotief in de collages, sculpturen en installaties van Remy Jungerman is het wereldburgerschap in de huidige samenleving. Hij richt zich in het bijzonder op de communicatiebreuk die kan ontstaan tussen verschillende culturen en door het leven in een andere cultuur dan waar je vandaan komt.315 Tegelijkertijd wordt Jungerman geïnspireerd door westerse ontwikkelingen in de kunst en de moderne communicatietechnologie. Door traditionele materialen en objecten in verschillende contexten te plaatsen, bestrijdt hij de gevestigde noties van representatie in de westerse samenleving.316 Sinds ongeveer zeven jaar maakt het werk van Jungerman een sterke referentie naar zijn culturele achtergrond die zowel door zijn jeugd in Suriname als het opgroeien in Nederland wordt ingegeven.317 Inspiratie haalt hij uit Afro-religieuze elementen van de

309 Tedja 5 maart 2013 en Galerie Nouvelles Images 5 maart 2013. 310 Cobra Museum 8 april 2013. 311 Ter Borg 2013. 312 Haroon 8 april 2013. 312 Ter Borg 2013. 313 Cobra Museum 8 april 2013. 314 Ruyters 12 mei 2013. 315 KAdE 25 september 2012. 316 Hoffmann en Verputten 2012: 35. 317 KAdE 25 september 2012. 89 Marroncultuur in Suriname, de winti, die hem verbindt met de Afrikaanse diaspora. Zijn werk baseert zich onder meer op de oude motieven van deze Afro-cultuur, zoals de altaarkleuren en de ruitpatronen in de stoffen die worden gebruikt bij rituelen, objecten en offers die worden gebracht.318 Die motieven hebben overeenkomsten met de patronen van de Stijl, wat goed te zien is in de installatie Bakru (2007) in de groepsexpositie Who More Sci-Fi Than Us. (afb.29.) Voor hem zijn ze zowel een verwijzing naar de westerse kunst als naar de zoektocht naar zijn eigen erfgoed.319 Hij verwoordt zijn werk dan ook als ‘tussen Mondriaan en winti’.320 In Bakru komen meerdere Surinaamse beeldelementen voor. De tuinkabouter is bijvoorbeeld omgevormd tot een ‘bakru’, een dwergspook of kabouterman uit Suriname. Een duidelijke versmelting van de Hollandse cultuur met de Surinaamse. Het altaar met de flessen verwijst naar het wintiritueel, evenals een foto met de afgebeelde jurk die te drogen hangt in afwachting op het ritueel. De pad op de andere foto heeft een beschermende functie. In Suriname wordt het erf soms bewaakt door een kikker op een zuil aan weerszijden van de ingang.321 Padden duiden voor Jungerman eveneens het proces aan van transformatie die de objecten in de installaties ondergaan. Gelijk amfibieën die in staat zijn hun kleur aan te passen aan hun omgeving, zijn ze echter ook een metafoor voor het proces van verandering, het artistieke doel van Jungerman, dat niet zonder risico is. De platgereden pad als één van zijn hoofdmotieven, bewijst namelijk maar al te zeer dat het verlaten van de natuurlijke habitat, anders dan voor hemzelf, niet altijd een goede afloop heeft. ‘Territorium’ als belangrijk onderwerp voor Jungerman is ook op een andere wijze geïncorporeerd in deze installatie. Het met rituele blauwe stof en Nederlandse kaarten bedekte lattenwerk lijkt het territorium af te bakenen waarin zijn werk verschijnt.322 De pad is voor Jungerman inmiddels een afgerond thema, ondanks het feit dat deze voor hem wel op enigerlei wijze een rol op de achtergrond blijft spelen.323 In zijn meest actuele solo-expositie Adding up to the west in C&H art space (maart – mei 2013) heeft de figuratie, die hij daarvoor nog gebruikte in de vorm van foto’s en

317 Hoffmann en Verputten 2012: 35. 318 Landvreugd 19 maart 2013. 319 Coussonnet 19 maart 2013. 320 Jungerman 2012: 181. 321 KAdE 25 september 2012. 322 Hoffmann en Verputten 2012: 35. 323 Jungerman. Persoonlijk gesprek. 24 maart 2013. 90 objecten, voor het grootste deel plaatsgemaakt voor een bijna volledige abstractie in zijn nieuwe beelden.’324 (afb.30.)

Het werk van Sara Blokland (1969) manifesteert zich voornamelijk in andere exposities dan die waarin de genoemde Surinaamse kunstenaars vertegenwoordigd zijn. Blokland heeft al heel wat solotentoonstellingen en museale presentaties op haar naam staan. In 2002 biedt Museum Het Domein haar een solo aan. Tussen 1999 en 2006 heeft ze in totaal zes niet- museale solo-exposities: in de Amsterdamse galeries Tweeënhalf-vierenhalf (1999) en de Van Zoetendaal Galerie (2001, 2006); in de Van Zoetendaal Collectie in Amsterdam (2001); in twee culturele instellingen, te weten de Kabinetten v/d Vleeshal in Middelburg (2002) en het Stella Theater in Den Haag (2003). Haar werk maakt vanaf 2003 deel uit van groepsexposities in het Stedelijk Museum (2003), MMKA (2003, 2010), Museum De Paviljoens (2004), het Teylers Museum (2005), GEM Museum voor actuele kunst in Den Haag (2006), Zuiderzeemuseum in Enkhuizen (2008), Fotomuseum in Den Haag (2008), Gemeentemuseum Den Haag (2008-2009) en het Stedelijk Museum Schiedam (2009). Musea die werk van haar aan hun collectie hebben toegevoegd zijn: het Fries Museum, Zuiderzeemuseum, Gemeentemuseum Den Haag, MMKA, Fotomuseum Den Haag en Museum het Domein.325 Blokland werkt voornamelijk met het medium fotografie. Haar werk reflecteert op de gecompliceerde rol van dit medium in relatie tot de geschiedenissen van individuen, het concept van ‘familie’ en cultureel erfgoed. Ze zoomt in een onderzoek naar fotografie en culturele identiteit in op de multi-etnische achtergrond van haar Surinaams-Nederlandse familie.326 Reproduction of Family Part 1 & 2 (2007/2008) reflecteert op de antropologische, koloniale geschiedenis en hoe niet-westerse mensen heel vaak ook als objecten getoond werden en hun beeltenis en hun spullen eigenlijk eigendom zijn van heel veel musea. Foto’s van haar familieleden staan daarom afgedrukt op alledaagse gebruiksvoorwerpen als servies en tentoongesteld in een vitrinekast.327 (afb.31.)

Uit het voorgaande kan worden opgemaakt dat de momenteel zichtbare groep Surinaamse kunstenaars in Nederland uit zeven mannen en vier vrouwen bestaat. Daarvan is alleen

324 Hagenaars 7 juni 2013. 325 Blokland 24 april 2013. 326 Smits 26 februari 2012. 327 Tosari: 24 22 mei 2013. 91 Jungerman van de generatie 1955 – 1965 en Fortune, als jongste, van de generatie vanaf 1975. De rest behoort tot de generatie 1965 – 1975. Zes kunstenaars hebben aan de Gerrit Rietveld Academie gestudeerd. Fortune volgde deze opleiding in het kader van het uitwisselingsprogramma dat sinds 2007 tussen studenten van het NHI en docenten van de Rietveld Academie bestaat. In 2007 was Fortune de eerste student die naar Amsterdam kwam.328 Na de Rietveld Academie is het NHI de meest voorkomende kunstopleiding onder de kunstenaars. Behalve Fortune, hebben ook Nahar, Struikelblok en Pinas een opleiding aan dit instituut genoten. Daarna komen het Sandberg Instituut in Amsterdam en het Edna Manley College of the Visual and Performing Arts op Jamaica. Aan beide opleidingen studeerden drie kunstenaars. Landvreugd onderscheidt zich van de anderen door de kunsttheoretische opleiding die hij heeft gevolgd. Een artikel in De Volkskrant met de strekking dat er geen zwarte curatoren te vinden waren, motiveerde hem om de MA Modern Art Critical and Curatorial Studies in New York te doen. Landvreugd vindt het heel belangrijk dat er genoeg mensen met een zwarte achtergrond zijn die én een professionele interesse in zwartheid én een persoonlijke band met zwartheid hebben. Van daaruit kunnen zij tentoonstellingen maken of schrijven, omdat ze die zwarte blik meenemen.329 Zijn studiekeuze komt zodoende voort vanuit een bewustzijn van de noodzaak dat er op het kunsttheoretische vlak meer zwarte mensen vertegenwoordigd zouden moeten zijn. Jungerman en Tedja zijn van deze groep het langst zichtbaar binnen het Nederlandse kunstcircuit en ook de eersten die tot de museale wereld doordrongen. Fortune is de enige zichtbare kunstenaar van een nieuwe lichting. De groep is de laatste jaren dus vrijwel constant gebleven. Uitwisselingsprojecten op dit vlak tussen Nederland en Suriname hebben in die zin weinig opgeleverd. Een opkomende vraag is wat de redenen zijn dat er amper zichtbare Surinaamse kunstenaars zijn bijgekomen. Een oorzaak zou kunnen zijn dat, zoals Perrée eerder aanhaalde, Surinaamse kunstenaars zich vanwege een toenemend zelfbewustzijn onafhankelijker zijn gaan opstellen van het voormalige moederland. Deze ontwikkeling is vanaf eind jaren negentig gaande. Het feit dat men ten tijde van Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname in Suriname schreef dat de tentoonstelling door de voormalige kolonisator vanuit een schuldgevoel tot stand was gebracht, geeft aan dat er toen al een bewustzijnsverandering gaande was. Steeds meer kunstenaars van Surinaamse origine zijn zich op het Caribisch gebied gaan oriënteren. Zij laten Nederland los, maar willen wel hun geïsoleerde positie in

328 Tosari: 16 12 november 2012. 329 Landvreugd. Persoonlijk gesprek. 14 augustus 2012. 92 Suriname ontvluchten en erkenning krijgen in een geaccepteerde context. Dat is voor hen de Cariben, want dat is een erkend kunstgebied. Vandaar dat ze tegenwoordig veel in Caribische tentoonstellingen aanwezig zijn. De ontwikkeling van Surinaamse kunst vindt meer buiten Nederland plaats. Het gaat dus om een tendens van de behoefte om uit Suriname te breken en van Nederland afstand te nemen.330 Daarbij hebben Surinaamse kunstenaars in hun kunstuitingen meer verwantschap met de Caribische regio en zijn de artistieke mogelijkheden groter vanwege een bredere toegang tot een internationaal netwerk van tentoonstellingen en biënnales. Bovendien is er met de Cariben geen sprake van een gedeeld verleden en de daarmee gepaard gaande emotioneel beladen verstrengelingen.331 Ook in de huidige groep zitten kunstenaars die zich mede op de Caribische regio richten, zoals Kaersenhout. Volgens eigen zeggen valt zij daar meer op, omdat ze haar kunst heel spannend en nieuw vinden.332 En Nahar co-cureerde kort geleden Cultural Currents – Miami meets Paramaribo in Paramaribo, een tentoonstelling die resulteerde uit een samenwerkingsproject tussen kunstenaars uit Paramaribo en Miami, dat een belangrijke toegangspoort tot het Caribisch Gebied is.333 Dan is er nog de economische factor die mede een verklaring kan zijn voor de minimale aanwas van Surinaamse kunstenaars vanuit Suriname. In Nederland hebben de studenten de mogelijkheid om een beurs aan te vragen. Studenten in Suriname moeten hun opleiding zelf bekostigen, wat de drempel om naar het NHI te gaan zeker niet lager maakt. Kaersenhout oppert dat in plaats van het geld aan de Rietvelddocenten te geven, het een beter idee zou zijn om ervoor te zorgen dat er een beurs voor deze studenten komt.334 Geen slecht idee als je bedenkt dat veel studenten in Suriname moeten werken om in hun levensonderhoud te voorzien en de studie er naast doen. Een laatste reden dat er zo weinig zichtbare Surinaamse kunstenaars zijn bijgekomen, heeft te maken met de Surinaamse gemeenschap die nu eenmaal niet erg groot is. Feit is dat de kring van Surinaamse kunstenaars klein is en dat om die reden steeds dezelfde groep te zien is. Om de groep uit te breiden zou er meer nieuw Surinaams talent in exposities gepresenteerd moeten worden. Bekende kunstenaars kunnen onbekende kunstenaars daarbij helpen. Zo nam Jungerman recentelijk Fortune als gastkunstenaar mee in een groepsexpositie in galerie C&H art space.335 De kunstenaars vinden het belangrijk om elkaar te ondersteunen om zoveel mogelijk zelfvoorzienend te zijn. Nahar ondervindt als in

330 Perrée. Persoonlijk gesprek. 8 oktober 2012. 331 Perrée 3 mei 2013. 332 Kaersenhout. Persoonlijk gesprek. 30 oktober 2012. 333 StarNieuws 10 maart 2013. 334 Kaersenhout. Persoonlijk gesprek. 30 oktober 2012. 335 C&H art space 12 december 2012. 93 Suriname woonachtige kunstenaar een beperking in het opbouwen van een netwerk in Nederland. Hij beklemtoont dat de Readytex Art Gallery in Paramaribo hem op alle mogelijke manieren ondersteunt om in Nederland te kunnen exposeren.336 De meeste van de elf museale solopresentaties na de Surinaamse retrospectieve tentoonstelling in het Stedelijk Museum vinden in 2002 en 2008 plaats. Het gaat in beide jaren om drie solo’s. Evenals werd geconcludeerd bij de Surinaamse groepstentoonstellingen, verschijnen de meeste museale solo-exposities ook hier circa vijf jaren na Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname. Alleen Tedja en Jungerman hebben er één vóór die tijd in respectievelijk 1998 en 2000. De overige drie museale solo-exposities vinden met onregelmatige tussenpozen plaats, te weten in 2003, 2009 en 2013. Het aantal solo-exposities blijft beperkt, laat staan dat er van een toename kan worden gesproken. In totaal presenteert iets meer dan de helft van de elf kunstenaars, zes in totaal, solo in een museum. Jungerman en Tedja hebben daarvan elk drie solo’s en Natasja Kensmil twee. Iris Kensmil, Pinas en Blokland volgen met een enkele museale solopresentatie. De resterende kunstenaars hebben (nog) geen solo-expositie in een museum gehad. In totaal tonen zeven musea solotentoonstellingen. Het Cobra Museum, Fries Museum, Museum Jan Cunen en Museum Het Domein tonen daarvan de meeste. In elk van deze vier musea worden twee solotentoonstellingen gerealiseerd. Overige eenmalige solotentoonstellingen vinden plaats in Museum De Paviljoens, het Zeeuws Museum en het Stedelijk Museum Schiedam. Hieruit kan worden afgeleid dat over het algemeen de solopresentaties in de kleinere musea worden gehouden die qua status een trede hoger op de ladder zitten dan de kleine lokaalgerichte musea en die behoorlijk aan de weg timmeren. Sommige van deze musea hebben zelfs tentoonstellingen met grote namen. Zo verwacht het Fries Museum dit najaar een expositie met Gerhard Richter.337 Er springt echter niet één museum uit dat met regelmaat solotentoonstellingen van kunstenaars met een Surinaamse achtergrond in de programmering heeft opgenomen. Van een zestal kunstenaars is er werk in museale instellingen opgenomen. Blokland heeft werk in de permanente collectie van zeven musea en Tedja en Jungerman in vijf. De zussen Kensmil en Pinas hebben elk werk in één museum. Het Stedelijk Museum en het MMKA staan daarin aan kop met werk(en) van drie kunstenaars in de permanente collectie. Het Gemeentemuseum Den Haag, Museum Het Domein en het Fries Museum bezitten van twee kunstenaars werk. Musea die ieder van één kunstenaar werk in eigendom hebben, zijn:

336 Nahar. Persoonlijk gesprek. 12 augustus 2012. 337 Fries Museum 20 april 2013. 94 het Tropenmuseum, Zuiderzeemuseum, Museum De Paviljoens, het Centraal Museum in Utrecht, het Zeeuws Museum, het Fotomuseum in Den Haag, Museum Jan Cunen en de Vleeshal in Middelburg (Gemeentemuseum Middelburg). Musea met de meeste werken in bezit zijn dus in hoofdzaak (top)musea voor moderne en hedendaagse kunst en musea die qua status een of twee categorieën hoger zitten dan de kleine plaatselijke musea. Verder zit er één etnografisch museum tussen. De mate waarin de kunstenaars gewaardeerd worden door het Nederlandse kunstcircuit valt ook af te lezen uit de hoeveelheid erkenningsprijzen die zij hebben gekregen. Een behoorlijk aantal kunstenaars heeft een erkenningsprijs gekregen. Natasja Kensmil won zelfs de Koninklijke Subsidie voor de Vrije Schilderkunst.338 Wat betreft de deelname aan de in totaal 61 museale groepsexposities lopen Tedja (13x) en Jungerman (12x) voorop, gevolgd door Blokland (10x), Natasja Kensmil (9x), Iris Kensmil (7x), Pinas (5x), Kaersenhout (3x) en Struikelblok (2x). Enkele van hen zijn zelfs mede-exposant in musea die wat naam betreft bovenaan de lijst van Nederlandse kunstmusea staan: Jungerman, Tedja, Blokland en Iris Kensmil in het Stedelijk Museum en de laatste twee daarnaast nog in het Gemeentemuseum Den Haag. In etnografische musea wordt werk getoond van Tedja, Pinas, Struikelblok, en Kaersenhout. Landvreugd, Nahar en Fortune zijn tot dusver niet te zien in een museale groepstentoonstelling. Verreweg de meeste van deze groepsexposities worden in het Stedelijk Museum (9x) getoond en dan vooral in de vijf opeenvolgende jaren na Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname. Jungerman die in dit museum voor het eerst zijn opwachting binnen het officiële kunstcircuit maakte, is in deze jaren tot driemaal toe groepsexposant. Kennelijk is hij na zijn deelname aan Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname nog een tijd in het zicht van het Stedelijk Museum gebleven. Na het Stedelijk Museum worden de meeste groepsexposities in het MMKA (6x) en Museum De Paviljoens (4x) verwezenlijkt. De overige musea presenteren tussen de één en de drie groepstentoonstellingen. Daarvan komen het Fries Museum, het Stedelijk Museum Schiedam, het Zeeuws Museum, Museum De Paviljoens, Museum Jan Cunen en Museum Het Domein overeen met de musea waar ook de solo-exposities te zien zijn. In de lijst met museale groepsexposities komen ook twee volkenkundige musea voor (Tropenmuseum en Wereldmuseum) en behalve het Stedelijk Museum nog een museum dat hoog in de hiërarchie van moderne en hedendaagse kunstmusea staat, namelijk het Gemeentemuseum Den Haag. Voor de rest gaat het om kleine lokale musea en musea die in aanzien één of twee categorieën hoger zitten.

338 Zie de persoonlijke websites van de betreffende kunstenaars. 95 In het oog springt de plotselinge overvloed in 2003 aan groepspresentaties in museale instellingen waarin deze kunstenaars participeren. Terwijl het aantal tussen 1997 en 2002 tussen de één en de drie per jaar blijft, verschijnen in 2003 maar liefst vijftien museale groepstentoonstellingen waarin de Surinaamse kunstenaars mede exposeren. Waar dit mee te maken heeft, is moeilijk te achterhalen. Mogelijk is bijvoorbeeld, dat musea op dat moment op enigerlei wijze (vanuit de overheid) geconfronteerd werden met het feit dat zij weinig aandacht hadden voor deze kunstenaars en met deze overvloed een inhaalslag probeerden te maken. Significant is, dat ook deze enorme hoeveelheid museale groepsexposities met Surinaamse vertegenwoordigers wederom pas vijf jaren na Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname Surinaamse plaatsvindt. Het is echter frappant dat het aantal van vijftien museale groepsexposities bij lange na niet gehandhaafd blijft; vanaf 2004 zakt het aantal naar tussen de twee en de vijf per jaar. Dat is gemiddeld iets meer dan tussen 1997 en 2003. De merendeels 64 niet-museale solo’s komen tot stand in de kleinere culturele instellingen, tijdens kunstmanifestaties, -beurzen, in locaties die zich oriënteren op kunstenaars met een niet-westerse achtergrond (Gemak, die als doel heeft niet-westerse kunst en westerse kunst met elkaar te verbinden, Galerie 23 voor hedendaagse Afrikaanse en Caribische kunst en Galerie Nola Hatterman voor Surinaams/Caribische kunst) en in het algemene galeriecircuit – evenals de niet-museale groepsexposities. De solo-expositie van Jungerman in galerie Lumen Travo in 1997 is een follow-up van Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname. Deze galerie blijft voor enkele jaren zijn vaste galerie. Ook anderen zijn aan een bekende galerie verbonden. Natasja Kensmil zelfs aan Galerie Paul Andriesse die tot de Nederlandse topgaleries behoort. Alle kunstenaars exposeren solo in een niet-museale setting: Jungerman 12x, Struikelblok 9x, Tedja en Pinas 8x, Kaersenhout en Natasja Kensmil 7x, Blokland 6x, Iris Kensmil 4x, Landvreugd en Nahar 2x en Fortune 1x. De niet-museale solo’s verschijnen onregelmatig waardoor er niet echt over een duidelijke stijging kan worden gesproken. Het deel van Nederland waar al deze museale exposities en niet-museale presentaties zich manifesteren, is vooral de Randstad. Veel van deze kunstenaars bekritiseren niet alleen in hun kunstenaar- en curatorschap de allesoverheersende positie van de westerse wereld. Heel belangrijk is daarnaast hun actieve rol in het discours omtrent etniciteit en identiteit en culturele diversiteit. Middels debatten, lezingen, artists talks, theoretische toevoegingen en diverse projecten mengen zij zich in en dragen zij bij aan de publieke discussie rondom de westerse kunstwereld en de plaats van niet- westerse kunstenaars daarin. Jungerman en Tedja leverden een grote bijdrage met de oprichting van het Wakaman-project. Tedja was daarnaast van 2006 tot 2009 intendant voor

96 culturele diversiteit in de beeldende kunst voor het Fonds BKVB en schreef diverse publicaties met als doorlopend thema multiculturalisme, Surinaamse kunst en de wens buiten de kaders te opereren. Blokland is medeoprichter en mededirecteur van UNFIXED Projects, dat sinds 2009 bestaat. Deze organisatie streeft ernaar platformen te creëren om een dialoog op gang te brengen over fotografie, hedendaagse kunst en theorie met een sterke focus op culturele identiteit.339 Het debat I’m I Black Enough werd mede georganiseerd door Landvreugd en Kaersenhout. Landvreugd gaf hier in januari 2013 een vervolg aan met het debat Am I Black in SMBA. Als panelleden waren Blokland en Jungerman aanwezig.340 Door verscheidene publicaties levert Landvreugd daarnaast nog een theoretisch aandeel in het discours. Al met al achten deze kunstenaars het van groot belang om juist als kunstenaar met een Surinaamse oorsprong de publiciteit op te zoeken en de discussie aan te gaan over hun positie in de Nederlandse c.q. westerse kunstwereld.

3.4.2 De rol van etniciteit in het werk

De enorme hoeveelheid aan publieke discussies over ‘etniciteit en identiteit’ waaraan een groot deel van de Surinaamse kunstenaars deelneemt, bevestigt dat dit onderwerp in toenemende mate een politiek, sociaal, cultureel en psychologisch vraagstuk is geworden. Maar speelt de etnische identiteit ook een rol in het werk van de kunstenaars zelf? Maakt hun afkomst uit voor de kunst die zij maken? En zo ja, op welke wijze komt de etniciteit tot uitdrukking in het werk? De meerderheid van deze kunstenaars betrekt de invloeden van de culturele en/of etnische achtergrond in het werk: als inspiratiebron, onderwerp, in de (symbolische) beeldtaal, en in het materiaal- en kleurgebruik. Zo gebruikt Iris Kensmil een Surinaams/Caribische kleurstelling, materiaal dat verwijst naar haar Afro-Surinaamse roots, tekstregels afkomstig van belangrijke Surinamers uit het (recente) verleden en beelden uit de zwarte dans- en muziekwereld. Ook in Jungermans, Kaersenhouts en Pinas’ creaties zijn traditionele materialen, voorwerpen en motieven uit de Afro-Surinaamse cultuur verwerkt. Pinas geeft daarbij het Afakaschrift een geheel eigen plaats in zijn werken en evenals Jungerman integreert hij wintisymbolen in zijn installaties. Surinaamse symbolen zitten tevens in het werk van Tedja.

339 Framer Framed 20 april 2013. 340 SMBA 16 januari 2013. 97 Qua thematiek heeft de etnische afkomst bij de meeste kunstenaars een prominente rol. Een uitgesproken voorbeeld daarvan is de thematiek van Pinas, het voortbestaan van de Marroncultuur, die onlosmakelijk verbonden is met zijn oorsprong:

‘Je cultuur is je houvast […] De gevoelens van mijn eigen mensen, de Marrons, vertolken: daar gaat mijn kunstenaarschap over.’341

Voor Landvreugd, Kaersenhout en Iris Kensmil is de etniciteit eveneens leidend voor de keuze van hun thema’s. Het gehele werk van Landvreugd is gewijd aan Afro-Europeanen en de Afrikaanse diaspora. Het gedachtegoed van zwarte (Surinaamse) auteurs dient, net als bij Iris Kensmil en Kaersenhout, als een inspiratiebron voor hem. Huidskleur is voor Iris Kensmil belangrijk in haar werk omdat ze een bijdrage wil leveren aan het bewustzijn van mensen over identiteit en de gezamenlijke geschiedenis:

‘Er is hier een heel grote groep Surinamers en Antillianen en die maken deel uit van de samenleving. Ik neem aan dat je als blanke denkt: waar komen die mensen toch vandaan?’342

Kaersenhouts centrale issue, het zwart feminisme, komt tot stand vanuit haar eigen positie als zwarte vrouw in een door blanke mannen gedomineerde wereld. Ze onderzoekt in haar werk haar Surinaamse achtergrond in relatie tot haar opvoeding in een West-Europese cultuur.343 Evenzo creëert Tedja vanuit zijn huidskleur. Veel van zijn werk is gewijd aan ‘zwart’. Bij Struikelblok en Nahar speelt de Surinaamse achtergrond op een andere wijze mee. Het hoofdonderwerp van Nahar is niet gerelateerd aan zijn huidskleur, maar wel direct geïnspireerd door de recente geschiedenis van zijn geboorteland. Dit specifieke onderwerp heeft hij verbreed naar een universele thematiek van wereldwijde machtsstructuren. Het leidende thema van Struikelblok heeft zowel een universele als een cultuurgebonden kant. Enerzijds is ‘liefde en dood’, voortvloeiend uit zijn vaderschap en vaderloosheid, een universeel onderwerp. Anderzijds komt het opgroeien zonder vader in de Surinaamse/Zuid- Amerikaanse cultuur veel voor en kan daarom in zekere zin als een cultuurspecifiek verschijnsel worden gezien. Jungermans onderwerp is sterk gerelateerd aan zijn geboorteland

341 KAdE 25 september 2012. 342 Redactie Wereldjournalisten 15 april 2013. 343 Open Ateliers Zo 28 oktober 2012. 98 en het land waar hij sinds 1990 leeft. Als Surinaams kunstenaar in Nederland heeft hij zijn diaspora-ervaringen tot een belangrijk item in zijn kunst gemaakt. Ook Blokland toont haar affiniteit met haar Surinaamse wortels. Haar onderwerpskeuze heeft met Suriname en haar Surinaamse achtergrond te maken en in haar fotografische werken legt zij een sterke nadruk op (etnische) identiteit en postkolonialisme. Uitzonderingen vormen Fortune en Natasja Kensmil. Voor Fortune is er geen relatie tussen zijn thema’s en zijn etnische identiteit. Zijn inspiratiebron en uitgangspunt is de ruimte.344 De onderwerpskeuze van Natasja Kensmil houdt evenmin verband met haar etniciteit. Haar werk betreft menselijke verhoudingen, waarbij ze vaak teruggrijpt op duistere momenten uit de geschiedenis.345

3.4.3 De rol van etniciteit in het werk: kunstenaars toen – kunstenaars nu

Bij negen van de elf kunstenaars heeft de etnische identiteit een belangrijke rol in het werk. Is de verbeelding van de etniciteit in hun werk wezenlijk anders dan die van de deelnemers aan Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname? Vergelijken we het werk van de twee groepen met elkaar dan vallen essentiële verschillen op. In het werk van de exposanten van de tentoonstelling in het Stedelijk Museum zien we toegankelijke op de esthetische ervaring gerichte voorstellingen (met uitzondering van Jungerman). De sterk naturalistische werken zijn voornamelijk in het traditionele medium schilderkunst uitgevoerd. Er zijn vooral op de directe omgeving geïnspireerde Surinaamse taferelen in een ‘bestaande’ westerse (Nederlandse) stijl te zien. Geëngageerde kunst is er amper. Bij de meerderheid van de voorstellingen staat het exotische van een andere, niet- westerse wereld centraal. Het begrip ‘etniciteit’ krijgt daardoor met name een geografische betekenis, terwijl de huidige groep zich niet in geografisch opzicht beperkt door zich letterlijk en figuurlijk in de ‘in-between’ ruimtes van Bhabha te begeven. Bovendien valt bij de kunstenaars van nu veel meer variëteit in (nieuwe) media en stilistische middelen op. Daarnaast kenmerkt hun kunst zich door een minder expliciete, meer gelaagde uitdrukking van de etniciteit (afgezien van Natasja Kensmil en Fortune) – ondanks het gebruik van visuele en (voor het Surinaamse publiek) herkenbare Surinaamse elementen door sommigen. Dit maakt het vooral voor het niet-Surinaamse publiek moeilijk de afkomst van de maker te ontwaren. Door bepaalde iconografieën kan de toeschouwer, vooral degene zonder

344 Fortune. Persoonlijk gesprek. 24 maart 2013. 345 ArtMen 7 maart 2013. 99 Surinaamse achtergrond, het werk moeilijk lezen. Dit in tegenstelling tot het grotendeels figuratieve werk van de kunstenaars in de expositie in het Stedelijk Museum. Daartegenover staat dat deze kunstwerken meer ruimte laten voor de eigen interpretatie. Het visualiseren van de interculturele positie door het combineren van een westerse en niet-westerse beeldtaal en dito objecten, komt deels voort uit het bewust buiten een Surinaamse/Caribische context willen plaatsen van het werk, zoals bij Jungerman. Hij vindt het van essentieel belang dat zijn kunst onderdeel is van een grotere dynamiek.346 Deels is het mengen van westerse en niet-westerse elementen een logisch gevolg van het feit dat deze kunstenaars nu eenmaal beïnvloed zijn door beide werelden. Kaersenhout omschrijft haar kunst dan ook als ‘zwart-Europees’ en zichzelf als ‘kind van een West-Europese traditie’. Die traditie kan zij niet overboord gooien, want dat zou een deel van haar zelf verloochenen betekenen, licht zij toe.347 Ook in het werk van Pinas is de beïnvloeding door twee verschillende culturen duidelijk waarneembaar. Hij haalt de Surinaamse cultuur met internationale middelen naar boven, waardoor hij een brug slaat tussen de twee verschillende culturen. Door de wijze waarop hij high en low art combineert en decoratie en ornament tot inhoud maakt, kan hij zich in de traditie van Warhol plaatsen.348 Zijn collega-kunstenaars laten zich evenzo inspireren door hun westerse voorgangers en verhouden zich ieder op geheel eigen wijze tot de westerse canon. Kunst van veel van deze huidige kunstenaars wordt aldus gekenmerkt door een hybride karakter. Verschillende overleveringen en stijlen worden op zodanige wijze met elkaar vermengd dat een ondubbelzinnige etnische oorsprong niet meer te herleiden is. Qua themakeuze werkt de meerderheid, anders dan de kunstenaars in het Stedelijk Museum, aan een maatschappijkritisch oeuvre. Het voornaamste doel is het op gang brengen van de discussie. Daarbij wordt kritiek op de door de westerse kunstorde opgelegde normen niet geschuwd. Tedja doet dit met zijn fotoserie over de succesvolle museummedewerkers in Amerikaanse topmusea. Jungerman door zich niet te conformeren aan het gangbare westerse beeldidioom door Afro-Surinaamse elementen in verschillende contexten te plaatsen. Het begrip ‘etniciteit’ krijgt in de over het algemeen politiekgetinte en sociaal-maatschappelijk geëngageerde werken een maatschappelijke, sociologische en politieke lading. Veel voorkomende onderwerpen zijn etniciteit, identiteit, culturele diversiteit, diaspora en de positie van niet-westerlingen in een door westerlingen overheerste wereld. Ze komen overeen met de uitgangspunten van de Surinaamse groepstentoonstellingen van de laatste jaren. Niet

346 Coussonnet 2013. 347 Kaersenhout. Persoonlijk gesprek. 30 oktober 2012. 348 Perrée 5 mei 2013. 100 zo vreemd, omdat deze thematiek door de voortschrijdende globalisering zeer urgent is. Dit vindt zijn weerslag in de kunst van vandaag. De strekking van de meeste thema’s is hoe dan ook universeel. Verbreding van de onderwerpen naar een grensoverschrijdend level geschiedt vanuit de eigen achtergrond. Gesteld zou kunnen worden dat het gaat om kunst die het universele bereikt vanuit het specifieke, namelijk de etnische achtergrond.349 In zijn algemeenheid kan gezegd worden dat de etniciteit in het werk door de groep Surinaamse kunstenaars nu ten opzichte van de groep toen anders wordt opgevat, gebruikt en geuit.

3.4.4 Etniciteitsbeleving en positionering

De in Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname vertegenwoordigde kunstenaars werden gedefinieerd en gepresenteerd als kunstenaars uit Suriname. Hoe omschrijven en profileren de kunstenaars van nu zichzelf? Benadrukken zij hun ‘andersheid’ naar buiten toe? Oftewel, gebruiken zij hun etniciteit om zich te positioneren? Waarom doen zij dit wel of niet? Dat deze vragen geen eensluidend antwoord kennen, blijkt uit wat de kunstenaars daarover zeggen. De meesten hebben een dubbele culturele binding, waardoor zij zichzelf niet onder één bepaalde noemer kunnen of willen plaatsen. Jungerman vindt het ingewikkeld om zichzelf te definiëren:

‘Ik presenteer me als kunstenaar met een Surinaamse origine, maar ik ben geen Surinamer. Ik wil niet het label ‘Surinaams kunstenaar’ hebben. Maar ik bén een Surinaams kunstenaar dus noem dat maar zo. Het is een moeilijke, ik weet het niet. Je hebt zoveel labels.’350

Over ‘etniciteit’ als inzet om jezelf als kunstenaar te positioneren is hij stellig: Dat moet niet een richtlijn zijn. Wat hij echter belangrijker vindt, is niet of je je etniciteit al dan niet als inzet moet gebruiken, maar de acceptatie door het hedendaagse kunstklimaat waarin pluriformiteit ontbreekt:

349 Özkan 2011: 23. 350 Jungerman. Persoonlijk gesprek. 16 oktober 2012. 101 ‘Etniciteit moet niet een basis zijn waarop je je moet richten. Je richt je weliswaar wel op je eigen bronnen, waar je vandaan komt, de dingen die je kunnen inspireren, wat je denkt wat vernieuwend kan zijn en dat leidt je naar je eigen oorsprong. Maar je eigen oorsprong is uiteindelijk ook een mix geworden van waar je vandaan komt en waar je je bevindt. Al die elementen zitten daarin. Als je alleen maar grijpt naar je etniciteit, dat is niet wat bedoeld wordt. Wat bedoeld wordt, is dat we veel meer acceptatie zouden willen hebben in een kunstklimaat dat ook veranderd is in een samenleving die ook niet meer homogeen is. En die verandering zie je niet weerspiegeld in het Stedelijk bijvoorbeeld.’351

In tegenstelling tot Jungerman, is voor Nahar en Pinas de etniciteitbeleving niet ambigue. Deze kunstenaars zijn in Suriname uit Surinaamse ouders geboren en, behalve hun tijdelijke periodes in Nederland, in hun moederland blijven wonen. Zij beschouwen zichzelf als Surinaams. Voor Pinas en Nahar is de Surinaamse oorsprong de basis van hun kunstenaarschap. Pinas verklaart:

‘Het Caraïbisch gebied is veel beter voor een Surinaams kunstenaar om zich te ontwikkelen. Als ik meteen naar Nederland was gegaan dan had ik met mezelf gevochten. Want als je hier komt, leer je denken als een Europeaan. Maar ik ben Surinamer.’352

Daarbij vindt Nahar het vanuit nationalistische motieven belangrijk zich als Surinaams kunstenaar te profileren:

‘Als ik naar mezelf kijk, ben ik door mijn onderzoek als kunstenaar mezelf beter gaan begrijpen, waar ik vandaan kom, waar ik ben geboren. Dat vormt mij. Die ervaring wil ik delen met de grotere gemeenschap zodat wij weer trots kunnen zijn op ons land. Ik wil Suriname op de kaart zetten, in die zin ben ik een nationalist.’353

Iris Kensmil ziet zichzelf als een Europese ‘kleurling’, als een Black-European (met Surinaamse achtergrond). Ze deelt Jungermans mening dat er in de huidige samenleving voor

351 Ibidem. 352 Mister Motley 2012: 189. 353 Bool 14 april 2013. 102 haar als ‘kleurling’ (nog) geen erkende plaats is en presenteert zichzelf daarom als zodanig ten behoeve van de zwarte emancipatie:

‘Ik verken een zelfbeeld van een Black European in deze tijd. Ik ben Europees, ik ben in Nederland en Europa gevormd als persoon en als kunstenaar, maar ik besef – zoals Frantz Fanon analyseerde – dat ik als ‘kleurling’ pas zeer recent een gelijkwaardige positie kan claimen in de Europese cultuur. In de verbeelding van de geschiedenis van Europa is er voor mij nog geen herkenbare plaats. Voor mijn zelfbeeld is daarom de geschiedenis van het veroveren van die plaats door zwarte mensen van belang en moet dat deel zijn van de canon.’354

Het politiek-maatschappelijke aspect is ook voor Kaersenhout de reden om zichzelf neer te zetten als zwarte vrouwelijke beeldend kunstenaar. Ze ondervindt echter de beperking van haar huidskleur die haar dwingt een keuze te maken of ze deze al dan niet inzet om als kunstenaar zichtbaar te zijn:

‘Die nationaliteit heeft een politieke betekenis voor mij zoals het woord ‘zwart’ ook een politieke betekenis heeft, omdat het letterlijk over de kleur gaat […] Het lastige is dat je als zwarte kunstenaar, of überhaupt als zwart persoon, altijd een strategie moet bedenken, hoe je het ook wendt of keert. Als je zegt, ik laat mijn etniciteit geen rol meespelen, dan is het ook een strategie. Je moet altijd iets kiezen of doen, terwijl als je dat niet hebt, dan ben je veel vrijer.’355

Ondanks het feit dat Landvreugd zich als Nederlands positioneert, vindt hij het net zozeer belangrijk om daarnaast zijn etnische identiteit uit te dragen. Daarmee wil hij, evenals Iris Kensmil, de (succesvolle) zichtbaarheid van mensen met een niet-westerse achtergrond bevorderen:

‘Ik presenteer me absoluut als Nederlands, maar ik vindt het wél belangrijk dat mijn etniciteit genoemd wordt […] Die etnische zichtbaarheid is voor mij belangrijk, juist ook omdat als je dan succes hebt in wat je doet, in de media – in die zichtbaarheid – je etniciteit duidelijk aanwezig is.’356

354 Kensmil 2012: 190. 355 Kaersenhout. Persoonlijk gesprek. 30 oktober 2012. 356 Landvreugd. Persoonlijk gesprek. 14 augustus 2012. 103 Natasja Kensmil distantieert zich bij voorbaat van de relatie tussen haar werk en haar etniciteit en onderstreept om die reden haar Surinaamse roots niet. Het dient om haar werk te gaan en niet om haar afkomst:

‘Ik wil iets te melden hebben door de figuren die ik schilder.’357

Blokland presenteert zich bewust als Nederlands. Haar zowel Nederlandse als Surinaamse erfenis en haar Nederlandse identiteit daarin, is in haar presentatie als kunstenaar en in haar werk van grote betekenis:358

‘Ik was in het land van mijn vader. Ik heb Suriname altijd beschouwd als op de achtergrond aanwezig. Nu ik er ben geweest, heb ik wel gemerkt dat ik er ook op een andere manier naar kan kijken en er juist iets mee kan doen.’359

Hoewel Tedja in al zijn projecten als ‘zwart’ naar buiten treedt, waakt hij ervoor op basis daarvan bevooroordeeld te worden. Hij is zich er terdege van bewust dat dit toch vaak gedacht wordt. Naar aanleiding van zijn recente solo-expositie in het Cobra Museum verklaart hij:

‘Iemands afkomst is interessant, maar uiteindelijk gaat het om de individuele kwaliteiten. Een Surinaamse kunstenaar alleen is niet interessant, het werk moet ook goed zijn. Er zijn vast mensen die denken dat ik dit allemaal voor elkaar heb gekregen omdat ik een Surinaamse kunstenaar ben […] Maar ik geloof ook dat er mensen zijn die zeggen: onzin, dit is gewoon goed werk.’360

Het poneren van zijn afkomst betekent voor Fortune vooral een inperking van zijn creatieve vrijheid. Hij wil niet als ‘Surinaams’ kunstenaar gezien worden, omdat hij werk wil maken dat internationaal is:

357 Hagenaars 2012: 194. 358 Landvreugd 2010: 64. 359 Tosari: 24 22 mei 2013. 360 Haroon 8 april 2013. 104 ‘Ik wil niet ergens aan vast zitten. Ik wil vrij zijn. Groot kunnen denken, op zoek naar universele thema’s […] Het gaat altijd alleen maar over de relatie tussen Nederland en Suriname. Er is zoveel meer. Ik wil niet in dit zwart-wit denken blijven hangen.’361

Uit de woorden van de kunstenaars blijkt dat de beleving van de etnische achtergrond en het denken over de etniciteit als inzet om zichzelf te positioneren per kunstenaar sterk verschilt. Tevens komt naar voren dat sociale, etnische en artistieke identiteiten een complex gegeven zijn. Evident is dat een duidelijk afgebakende identiteit niet bestaat. De meeste van deze kunstenaars bezitten een duale identiteit, wat inhoudt dat zij afkomstig zijn uit een etnisch gemengd huwelijk en/of met twee culturen te maken hebben.362 Omdat zij meerdere achtergronden hebben, zijn deze kunstenaars moeilijk te reduceren tot een enkelvoudige identiteit, zoals zij zelf ook verwoorden. Bovendien zou dit in een mondiale cultuur achterhaald en onhoudbaar zijn, conform de visies van Bhabha, Enwezor, Gevers, Hall en Gilroy. Het zou eveneens getuigen van een koppige vasthoudendheid aan het idee van het bestaan van een Ander. Wanneer deze kunstenaars zich bewust profileren als de Ander liggen daaraan maatschappelijk-politieke motieven ten grondslag, namelijk om zichtbaarheid en erkenning als ‘kleurling’ te krijgen. Als argumenten om de etnische identiteit bewust niet te benadrukken, worden door de kunstenaars genoemd: angst voor stigmatisering, dat wil zeggen voor bestempeling als de Ander, belemmering van de artistieke vrijheid, of omdat de intrinsieke kwaliteit van het werk centraal dient te staan en niet de oorsprong van de maker. In overeenstemming met de primordiale visie komt vooral in de citaten van Nahar en Pinas het emotionele aspect van de eigen etniciteit sterk naar voren. Daaruit spreken de binding met, gehechtheid aan en de liefde voor het geboorteland. Ze verraden dat de Surinaamse afkomst hen op een onvermijdelijke en diepgravende manier heeft gevormd. De etnische identiteit kan uiteraard niet zomaar worden afgelegd omdat het deel van het zijn is. Het zich onttrekken aan een eenduidige identiteit is in veel gevallen een gevoelskwestie; de meesten voelen zich door de gemengde achtergrond daadwerkelijk zowel Surinaams als Nederlands. Misschien het ene moment meer Surinaams en het andere moment meer Nederlands, afhankelijk van een bepaalde levensfase of situatie waarin zij verkeren. Kaersenhout gebruikt haar biculturaliteit bovendien om het publiek aan het denken te zetten over identiteiten:

361 Bool 14 april 2013. 362 Verkuyten, Maykel 2010: 96. 105 ‘Ik voel me allebei en Iris ook. […] Ik gebruik het gewoon in m’n voordeel, waarom niet? Het is heel goed om mensen op het verkeerde been te zetten, want dan moeten ze erover na gaan denken waarom ze het niet snappen: waarom is het nu dit en toen zo? Over identiteit las ik een stuk van James Baldwin die zei: “Identiteit wordt alleen maar bevraagd when a stranger enters the gate.” We moeten er niet zo strikt mee omgaan.’363

Dat de meerderheid zich wisselend als Nederlands of Surinaams profileert, is in feite logisch omdat beide noemers de verschillende geografische gebieden reflecteren waaronder zij geschaard kunnen worden. Toch valt er ook een contradictie te signaleren: enerzijds willen deze kunstenaars niet gelabeld worden, anderzijds labelen zij zich op bepaalde momenten zelf wanneer er belangen in het spel zijn. De inzet van de etnische identiteit is dan een strategie. Hierin vinden we de situationele opvatting van etniciteit terug. Uit de gesprekken met enkele in Nederland woonachtige Surinaamse kunstenaars komt naar voren dat het zich presenteren als Surinaams of als Nederlands grotendeels afhangt van wat er op dat moment gevraagd wordt. Begrijpelijk, want zichtbaarheid is belangrijk voor een kunstenaar. Zo zat Natasja Kensmil, die haar Surinaamse oorsprong niet wil accentueren, wél als de Surinaamse vertegenwoordiging samen met haar zus in de tentoonstelling De Nederlandse identiteit? Half suiker, half zand in Museum De Paviljoens. Jungerman nam als Surinaams kunstenaar deel aan Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname en enkele maanden later in hetzelfde museum als Nederlands kunstenaar aan de groepstentoonstelling Around Europa. Voor deze expositie selecteerde Fuchs, ter gelegenheid van de Europese Top in Amsterdam, kunstenaars uit vijftien Europese landen. Jungerman representeerde Nederland.364 Zijn dubbele achtergrond werkte eveneens in zijn voordeel op de Biënnale in Havanna in 2000 waarbij hij door de Mondriaan Stichting als Nederlander werd gesponsord, terwijl Havanna hem speciaal uitnodigde vanwege zijn Surinaamse afkomst.365 Dikwijls is het dus een pragmatische keuze om de etniciteit wel of niet te benadrukken.

363 Kaersenhout. Persoonlijk gesprek. 30 oktober 2012. 364 Stedelijk Museum Amsterdam 5 januari 2013. 365 Jungerman. Persoonlijk gesprek. 16 oktober 2012. 106 4 DE HUIDIGE POSITIE VAN SURINAAMSE KUNST IN DE KUNSTWERELD

De stuwende vraag in dit hoofdstuk is of alle debatten over etniciteit, (culturele) identiteit en diversiteit, aangezwengeld door invloedrijke personen uit de kunstwereld als Enwezor, hebben geleid tot een daadwerkelijke verandering van het Nederlandse kunstbeleid. Is de officiële Nederlandse kunstwereld na Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname de Surinaamse kunstenaars eindelijk gaan erkennen als logisch gevolg van de veranderende tijdsgeest? Welke plaats nemen Surinaamse kunstenaars op dit moment binnen de Nederlandse kunstwereld in en hoe verhoudt hun etniciteit zich tot hun positie binnen die wereld?

Vóór Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname exposeerden Surinaamse kunstenaars in hoofdzaak buiten het gerenommeerde Nederlandse kunstcircuit. Met de overzichtstentoonstelling in het Stedelijk Museum werd Surinaamse kunstenaars eindelijk een podium in de officiële kunstwereld geboden. De intentie van het Stedelijk Museum was, zoals Bertheux in zijn evaluatie vermeldde, om in de toekomst een vervolg aan de expositie te geven. Na Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname zijn er echter geen groepstentoonstellingen van Surinaamse kunstenaars of een vergelijkbare tentoonstelling over het Caribisch Gebied in het Stedelijk Museum gerealiseerd. Ook in andere Nederlandse musea voor moderne en hedendaagse kunst zijn geen Surinaamse tentoonstellingen gehouden. Alleen een etnografisch en een lokaalgericht cultuurhistorisch museum tonen nadien een dergelijke groepsexpositie. Er is weliswaar sprake van een toename van tentoonstellingen van deze aard, maar zij openbaren zich voornamelijk in de kleinere culturele instellingen en galeries.366 De positie van de individuele kunstenaars geeft een iets gunstiger beeld. Van een relatief kleine groep Surinaamse kunstenaars in Nederland is toch een behoorlijk aantal vanuit de marge in het centrum van de kunstwereld terechtgekomen. Ongeveer de helft exposeerde solo en in groepsverband in museale instellingen, heeft werk in museale collecties en erkenningsprijzen gewonnen. Toch manifesteren deze kunstenaars zich hoofdzakelijk buiten het reguliere kunstcircuit en geven zij aan dat toetreding tot de officiële Nederlandse kunstwereld moeilijk is. Maar geldt dit niet voor zoveel kunstenaars, ook voor degenen met een westerse

366 Voor zover bekend zijn er, behalve de Amsterdamse Galerie Nola Hatterman voor Surinaams/Caribische beeldende kunst en Galerie 23 voor hedendaagse Afrikaanse kunst en kunst uit de Cariben, slechts drie galeries die zich (onder andere) richten op Surinaamse kunst. Dit zijn: Galerie Pauw voor Zuid-Amerikaanse en Caribische kunst in Oisterwijk en Galerie Nella Art voor Surinaamse en Nederlandse kunst in Doorn. 107 achtergrond? Welke extra moeilijkheden ondervinden deze kunstenaars ten opzichte van westerse kunstenaars om te kunnen exposeren in het reguliere Nederlandse kunstcircuit? Worden zij op basis van hun etniciteit door de gevestigde kunstwereld buitengesloten, ondanks het feit dat vasthouden aan herkomst en identiteit in dit transnationale tijdperk achterhaald en onhoudbaar is? De resultaten van een onderzoek of kunstenaars die tot de grootste etnische bevolkingsgroepen van Nederland behoren (Surinamers, Turken en Marokkanen) op basis van hun afkomst worden uitgesloten van het officiële kunstcircuit wijzen uit dat dit niet het geval is. De kunstwereld heeft alleen oog voor kwaliteit, in enkele gevallen ook voor de individuele kenmerken van de kunstenaars, maar niet voor zijn of haar culturele achtergrond.367 Wat kunnen dan de redenen zijn dat Surinaamse kunstenaars hun positie zwaarder moeten bevechten dan hun blanke Nederlandse collega’s? Uit hetzelfde onderzoek komt naar voren dat het Nederlandse kunstbestel zich schuldig maakt aan het kwaliteitsstigma, met andere woorden aan de bestempeling van wat goede kunst en wat slechte kunst is. Dit heeft echter niets te maken met de etniciteit of de nationaliteit van de kunstenaar. 368 In Cultuur en migratie in Nederland. Kunsten in beweging 1980-2000 (2004) wordt een beeld geschetst van de ontwikkelingen in de kunst in Nederland in deze twee decennia. Werden niet-westerse kunstenaars in de jaren tachtig van de vorige eeuw vooral apart gezet door hun werk te exotiseren en daardoor overmatig te idealiseren of juist te demoniseren, in de jaren negentig is categorisering op ‘herkomst’ door een dermate geïnternationaliseerde kunstwereld irrelevant geworden. De vanaf dat moment te nemen stap is, dat het werk van deze kunstenaars in de Nederlandse canon wordt geïncorporeerd zonder dat hun specifieke culturele bagage wordt gemarginaliseerd.369 Uit deze publicatie en het onderzoek kan worden afgeleid dat niet de Surinaamse afkomst van de kunstenaars bepalend is voor hun plaats binnen de gevestigde kunstorde, maar de maatstaven die de Nederlandse kunstwereld hanteert voor de beoordeling van hun werk. Vanuit vele hoeken luidt al jarenlang kritiek op de Nederlandse kunstwereld die vanuit een beperkte westerse cultuuroriëntatie werkt. De kwaliteitsnormen van curatoren en critici stoelen op een westers postmodern beeldidioom en kunst die daarmee niet volledig overeenstemt, krijgt moeilijk een plek in de officiële expositieruimtes.370 Wanneer de verwijzingen naar een bepaalde cultuur, geschiedenis, taal via de stijl, de gekozen metaforen en de uitdrukkingswijze niet herkend worden, wordt het werk al snel afgekeurd. Jungerman

367 Benali 2002: 16-17. 368 Ibidem: 17. 369 Welling: 98 12 april 2013 en Faber: 171-188 12 april 2013 370 Welling: 98 12 april 2013. 108 beaamt dat het moeilijk blijft in Nederland voet aan de grond te krijgen, omdat zijn motieven die refereren aan zijn eigen Marroncultuur niet herkend worden.371 Eenzelfde ervaring heeft Kaersenhout. Veel blanke Europeanen kunnen in haar werk het narratieve aspect, dat voortkomt uit de orale traditie binnen de zwarte cultuur, niet lezen. Al snel wordt er dan geconcludeerd dat haar werk geen kunst is. Zij voegt eraan toe dat er bij de term ‘zwarte kunstenaar’ altijd eerst het woord ‘kwaliteit’ in de mond wordt genomen en dat er bij groepstentoonstellingen over zwarte kunstenaars altijd als eerste wordt gezegd: ‘Ja, maar het moet wel van goede kwaliteit zijn’.372 Faber is van mening dat er geen verschil zou zijn tussen deze Surinaamse kunstenaars en andere kunstenaars binnen het officiële circuit wat betreft exposeermogelijkheden, als zij zich niet toe zouden leggen op het zwarte bewustzijn in hun werk.373 De oorzaak van dit vasthouden aan de geïnstitutionaliseerde dogma’s over wat kwalitatief hoogstaande kunst is, moet volgens Perrée gezocht worden in onkunde en veroordeling van het onbekende.374 Het afwijzen van culturele etikettering in de laatste decennia zou hebben geleid tot een taboe op het bespreken van de culturele achtergrond van de kunstenaar.375 Dit gecombineerd met een gebrek aan kennis van die achtergrond heeft tot gevolg dat kunst met een niet-westerse beeldtaal buiten de geaccepteerde, lees: westerse, norm valt. Het vastklampen aan conservatieve denkbeelden door de Europese landen, ondanks het feit dat de Europese geschiedenis in werkelijkheid uit een eeuwenlange beïnvloeding door andere culturen bestaat, wordt fel bekritiseerd door Enwezor. Hij wijt het ontbreken van verdieping in niet-westerse culturen door Europa aan een totaal gebrek aan gevoel van historische verbondenheid met andere delen van de wereld en de overtuiging een unieke en onveranderbare cultuur te zijn, waarin nieuwkomers moeten integreren. Maar mensen hebben geen behoefte aan assimilatie, maar aan wederzijdse erkenning. Europa’s pogingen tot monoculturalisme maken het onmogelijk mee te draaien in de moderne wereld, zo oordeelt hij.376 Perrée die zich oorspronkelijk met zwarte kunst in Amerika bezighield, zag dat Afro- Americans daar tot de jaren negentig in dezelfde positie zaten als de Surinaamse kunstenaars nu in Nederland. Tegenwoordig worden zij daar algemeen erkend, terwijl dat in Nederland

371 Jungerman 2012: 181. 372 Kaersenhout. Persoonlijk gesprek. 30 oktober 2012. 373 Faber. Persoonlijk gesprek. 5 juni 2013. 374 Perrée. Persoonlijk gesprek. 8 oktober 2012. 375 Welling 2004: 98. 376 Bossema 2008. 109 nog niet het geval is.377 Om die reden volgde Iris Kensmil een artist-in-residence programma in New York. Zij licht toe dat de belangrijke kunstinstituten in Amerika al dertig jaar debat voeren over ‘Black Art’. Daardoor zijn er al uitgekristalliseerde standpunten over kunst en het post-etnische en postkoloniale tijdperk van globalisme (bijvoorbeeld uitgedragen door Enwezor), in tegenstelling tot in continentaal Europa. Engeland vormt daarop een uitzondering.378 Ook Landvreugd die zijn kunsttheoretische opleidingen in Londen en New York volgde, merkt op dat er in Engeland en Amerika duidelijk een context is van waaruit het werk begrepen wordt. ‘Black-British’ en ‘Afro-American’ zijn daar onderdeel van de natie, terwijl ‘Zwart-Nederlands’ of ‘Afro-Nederlands’ dat in Nederland niet zijn. Op het moment dat het daar wel deel van uitmaakt, is die kunst ook niet meer exotisch en valt het niet meer buiten de boot, meent hij.379 De kritiek van Enwezor op het eurocentrische denken binnen Europa behoeft enige nuancering. Het internationaal befaamde Tate Modern in Londen heeft niet-westerse curatoren in dienst en is al geruime tijd bezig conservatoren aan te stellen met kennis van een geografisch gebied (in tegenstelling tot artistieke discipline). Gerenommeerde kunstinstellingen in Frankrijk en Duitsland houden zich op tentoonstellingsgebied al jaren bezig met niet-westerse kunst. Nederlandse kunstmusea lopen hierop achter op het buitenland. Zij schenken tot dusver weinig aandacht aan kunst van kunstenaars met een niet-westerse achtergrond. Daarnaast ontbreekt het in hun staf aan etnische diversiteit.380 Nederlandse musea voor moderne en hedendaagse kunst richten zich voornamelijk op Europese en Noord- Amerikaanse kunst. Er zijn wel wat museale tentoonstellingen rondom niet-westerse kunstenaars georganiseerd, zoals Unpacking Europe (Museum Boijmans Van Beuningen, 2001) waarin kunstenaars met een niet-westerse achtergrond Europa als de Ander bezagen en Beyond the Dutch (Centraal Museum, 2009) die de wederzijdse invloed tussen de Nederlandse en Indonesische cultuur tijdens en na het kolonialisme onderzocht. Verder passeerden in de afgelopen jaren vooral blockbusters de revue, zoals Brazil Contemporary (2009) en China Contemporary (2006) in Museum Boijmans Van Beuningen en Cuba! (2009) in het Groninger Museum.381 Een Surinaamse tentoonstelling in een museale instelling

377 Perrée. Persoonlijk gesprek. 8 oktober 2012. 378 Kensmil 17 mei 2013. 379 Landvreugd. Persoonlijk gesprek. 14 augustus 2012. 380 Ruygt 26 februari 2013. 381 Smits 26 februari 2013. 110 ontbreekt in dit rijtje. Het is alleen de vraag of een tentoonstelling met een specifiek geografisch uitgangspunt deze kunstenaars niet in het aloude, exotische hokje plaatst. Hoewel er een fundamentele verandering in het denken over identiteit en het belang van het lokale daarin gedurende de laatste decennia constateerbaar is, heeft jarenlange debatvoering tot praktisch geen zichtbare resultaten in de praktijk geleid. Van de kennis die Nederlandse conservatoren en tentoonstellingsmakers hebben opgedaan tijdens de door de Mondriaan Stichting en het Prins Claus Fonds georganiseerde jaarlijkse oriëntatiereizen naar Azië, Afrika en Latijns-Amerika is evenmin amper iets terug te zien in het beleid van kunstmusea. De mate waarin Nederlandse kunstmusea kunst van kunstenaars met een niet- westerse oorsprong tonen is gering. De treurige slotsom is, dat daadwerkelijke verandering in het tentoonstellingsbeleid (nog) niet heeft plaatsgevonden. Als debatteren nauwelijks zoden aan de dijk zet, is de opmerking van Jungerman tijdens het debat Am I Black in SMBA in januari van dit jaar zeer terecht. Hij betoogt dat er nu een grote overzichtstentoonstelling moet komen van één of meerdere zwarte kunstenaars, want ‘een tentoonstelling is een uitspraak. Je kunt debatteren, maar als je iets wilt veranderen moet je onderbelichte kunstenaars simpelweg laten zien’.382 In welke context die zichtbaarheid plaatsvindt, is mede bepalend voor de beeldvorming ten aanzien van de Surinaamse kunstenaars. Sommigen zijn door het Tropenmuseum gevraagd voor een samenwerking in het kader van de 150-jarige viering van de slavernijafschaffing dit jaar. Het Tropenmuseum vervult hierin een prominente rol en heeft als rode draad de vraag: hoe dicht zijn zwart en wit in Nederland elkaar in de 150 jaar na de afschaffing van de slavernij genaderd; anders gezegd: zijn zwart en wit in Nederland in anderhalve eeuw een gezamenlijk ‘wij’ geworden?383 Het voordeel van deelname aan een dergelijk grootschalig evenement is dat de kunstenaars zichtbaar zijn voor een groot publiek. Niettemin kleven er ook nadelen aan het jezelf als kunstenaar met een Surinaamse origine zichtbaar maken op zo’n moment. Het gevaar bestaat dat niet de kwaliteit van het werk maar de etnische afkomst voorop wordt gesteld. Grofweg gezegd, dat de kunstenaar als een exotisch iets wordt gezien, waar op dat moment aandacht aan besteed kan worden. Dit wordt versterkt door de presentatie van het werk in een antropologische context in plaats van in een kunstkader. Daar komt bij dat volkenkundige musea in Nederland vergeleken met andere landen een heel lage status hebben, wat niet bijdraagt aan de erkenning van de Surinaamse

382 Ruygt 26 februari 2013. 383 Mondriaan Fonds 13 mei 2013. 111 kunstenaars. Dit zou anders zijn wanneer er een expositie in een modern en hedendaags kunstmuseum met Surinaamse kunstenaars wordt georganiseerd. Waarom grijpen de grote Nederlandse musea voor moderne en hedendaagse kunst – het Stedelijk Museum, Gemeentemuseum Den Haag, Museum Boijmans van Beuningen of het Van Abbemuseum – deze actualiteit niet aan om een ander licht te werpen op Surinaamse kunstenaars door een tentoonstelling met hen in de programmering op te nemen? Daarmee zou tegelijkertijd ook binnen de kunstwereld een stap worden gezet om het onderscheid tussen ‘wij’ en ‘zij’ te beslechten. Van het Van Abbemuseum zou dit het eerst te verwachten zijn daar het museum vaker buiten de westerse kaders treedt en met bepaalde projecten een kritische reflectie op culturele identiteit en nationaliteit, kunst en samenleving, en op het eigen museum als instituut tracht te bewerkstelligen.384 Vooralsnog houdt het Van Abbemuseum zich bezig met andere niet-westerse kunst dan kunst van Surinaamse kunstenaars. In 2012 richtte het museum zich op een uitwisseling met Turkse kunstenaars in het kader van 400 jaar diplomatieke relaties tussen Turkije en Nederland.385 Op de agenda van 2013 staat kunst uit Afghanistan en India.386 Met het in SMBA gehouden tweejarige Project 1975 (tot eind 2012) trachtte initiator Jelle Bouwhuis een verandering in het Stedelijk Museum te bewerkstelligen. Het project richtte zich op de relatie tussen internationale hedendaagse kunst en kolonialisme met als focus West-Afrika.387 Eén van de uitkomsten was de tentoonstelling Time, Trade & Travel in SMBA met kunstenaars uit Ghana en Nederland.388 Bouwhuis gaf met het project een duidelijk signaal naar het Stedelijk Museum af, maar moest volgens mondelinge bronnen tegenover het eigen museum constant strijd leveren om dit project te kunnen doen. In het verlengde hiervan ligt de vraag waarom het Stedelijk Museum niet zelf een expositie met niet- westerse kunstenaars toont, maar “verbant” naar zijn projectruimte. Een andere vraag is waarom het accent op West-Afrika ligt – in 2009 concentreerde SMBA zich nota bene ook al op Afrika met het project Africa Reflected, een voorloper van Project 1975 – en niet op de

384 Zo streefde het project Be(com)ing Dutch (2007-2009) ernaar onze ideeën over culturele identiteit te ondervragen en de processen van in- en uitsluiting in de huidige tijd te onderzoeken. Zie: Vanabbemuseum 10 mei 2013. Met Play Van Abbe (2009-2011) werden met de maatschappelijke veranderingen van de laatste twintig jaar in het achterhoofd actuele vragen over de identiteit en het doel van musea gesteld waarbij issues als goed en slecht en de ogenschijnlijk neutraliteit van het museum ter discussie kwamen. Zie: Vanabbemuseum 10 mei 2013. 385 Vanabbemuseum 10 mei 2013. 386 Vanabbemuseum 10 mei 2013. 387 SMBA 3 februari 2013. 388 SMBA 7 maart 2013. 112 eigen voormalige koloniën, waaronder Suriname?389 Ook in de diverse debatten die onderdeel zijn van Framer Framed wordt vaak Afrika aangehaald, terwijl Afrika met name door Enwezor reeds een internationaal podium heeft. Er is inmiddels veel getheoretiseerd en geschreven over hedendaagse Afrikaanse kunst in tegenstelling tot Surinaamse kunst. Met betrekking tot Surinaamse kunst is er nog geen kunstkritiek waardoor het niet naar een theoretisch level wordt getild en daardoor ook geen groot platform heeft. Dit heeft consequenties voor de zichtbaarheid.390 Antwoord op de vraag waarom men zich op Afrika concentreert, is dat volgens Bouwhuis onze postkoloniale relaties eerder betrekking hebben op Afrika dan op onze voormalige koloniën. Afrika is internationaal het boegbeeld van de Derde Wereld waar de meeste ontwikkelingshulp naartoe gaat, en is bovendien de nieuwe “hotspot” in de internationale kunstwereld. Vreemd blijft, dat er gezien het uitgangspunt van het project, en bovendien de titel die het jaartal van de Surinaamse onafhankelijkheid weergeeft, geen aandacht wordt geschonken aan kunstenaars die deel uitmaken van de eigen koloniale geschiedenis. Waar komt deze terughoudendheid ten aanzien van kunstenaars uit de eigen kolonie vandaan? Smits meent dat dit voor een deel te maken heeft met het feit dat Nederland als samenleving nauwelijks de confrontatie met zijn koloniale verleden is aangegaan, waardoor het debat niet verder komt dan gevoelens van schaamte, schuld en nostalgie. Nederland vestigt liever de aandacht op het buitenland en ontkent het eigen koloniale verleden om maar niet de donkere kant van de eigen geschiedenis onder ogen te hoeven zien.391 Doordat het schort aan een postkoloniale kritiek toegepast op het eigen koloniale tijdperk wordt de vicieuze cirkel van ontkenning, en als gevolg daarvan het buiten beschouwing laten van Surinaamse kunstenaars binnen de kunstwereld, in stand gehouden. Project 1975 heeft het Stedelijk Museum wel geïnspireerd tot een soortgelijk programma. Het museum geeft aan zich er door Project 1975 steeds meer van bewust te zijn, dat kunstenaars in niet-westerse landen niet of nauwelijks toegang hebben tot de Europese en Amerikaanse markt. Hierdoor dringt hun werk moeilijker door tot de gevestigde (westerse) canon. Met het driejarige project Global Collaborations dat onlangs werd gepresenteerd, wil het museum speciaal deze kunstenaars zichtbaar maken in zijn programma en die van SMBA door middel van tentoonstellingen en evenementen in Amsterdam en in het buitenland. Daarbij oriënteert men zich op opkomende regio’s zoals Afrika, het Midden-Oosten en Zuidoost-Azië.392 Global Collaborations is de aanzet voor een blijvende betrokkenheid, zo

389 SMBA 14 april 2013. 390 Perrée. Persoonlijk gesprek. 8 oktober 2012. 391 Smits 26 februari 2013. 392 AMMODO 14 april 2013. 113 verklaart het Stedelijk Museum in het nieuwsbericht.393 Of dit tot uiting zal worden gebracht in het aankoop- en programmeringsbeleid is de vraag. Significant is, dat ook in Global Collaborations de ogen gericht zijn op andere niet-westerse delen van de wereld dan de eigen voormalige kolonie. Het betreft niet-westerse gebieden die nu “booming” zijn en daarmee maakt het Stedelijk Museum een veilige keuze. Waar blijft de pioniersrol die het Stedelijk Museum vóór de jarenlange sluiting op het gebied van de moderne en hedendaagse kunst had? Tekenend is tevens dat nog steeds de westerse canon als maatstaf wordt genoemd. Met andere woorden, kunst die zich niet conformeert aan de dominante beeldcultuur heeft weinig kans om in de Europese en Amerikaanse kunstwereld te worden opgenomen. Hiermee wordt voorbij gegaan aan één van de verstrekkende gevolgen van de alomvattende culturele globalisering waarop Bourriaud wijst, namelijk een stilzwijgende acceptatie van een gestandaardiseerde cultuur die elke vorm van eigenheid vernietigt. Aanpassing aan die standaardisatie, dat wil zeggen de Europese en Amerikaanse overheersende beeldcultuur, kan resulteren in een armoedige homogenisering binnen de kunst.394 De discussie over op grond van welke criteria een werk beoordeeld moet worden, duurt voort. Een gebrek aan verdieping in de culturele achtergrond van de kunstenaar en inzicht in zijn/haar symbolentaal, leidt tot afwijzing van datgene wat de Nederlandse kunstwereld niet begrijpt. Maar is het een voorwaarde om een werk te kunnen begrijpen om het te kunnen appreciëren en beoordelen? Een andere treffende vraag van Perrée is of kunst van Surinaamse kunstenaars niet net zoveel of weinig inzicht en interesse vraagt als kunst van westerse kunstenaars of een westerse stroming. Nog een vraag die voorbij kwam in de debatvoering, is hoe je het werk moet beoordelen van Surinaamse kunstenaars die in Suriname werkzaam zijn en zodoende hun kunstenaarschap in een geïsoleerde positie moeten uitoefenen? Is een dergelijk kunstenaar goed vanuit zijn eigen culturele achtergrond? Of vanuit de westerse? Dat er zoveel nieuwe vragen te stellen zijn, maakt deze kunst juist zo interessant. Het dwingt de gevestigde kunstwereld tot een hernieuwde reflectie op de vraag wat en wie eigenlijk Nederlands is en tot een nieuw kwaliteitsbegrip waarbij het lokale niet als het marginale wordt beschouwd. Dit kwaliteitsbegrip zou de confrontatie tussen twee verschillende culturen met elk zijn eigen betekenissen en normen in zich dienen te herbergen. Daarvoor is echter een grotere inzet om culturele, historische en maatschappelijke kennis over niet-westerse landen in het internationale kunstdiscours te integreren een vereiste. De academische wereld kan hierin een belangrijk signaal afgeven. Universiteiten zouden een

393 Stedelijk Museum Amsterdam 14 april 2013. 394 Gallois 2009: 31. 114 voortrekkersrol kunnen spelen door de inbedding van niet-westerse kunst (waaronder kunst uit de voormalige koloniën) binnen het curriculum. In de huidige situatie wordt nog steeds de westerse kunstgeschiedenis als uitgangspunt genomen en neemt (hedendaagse) niet-westerse kunst een minimale plaats in binnen het vakgebied. De Universiteit Leiden houdt zich al bezig met World Art Studies, dit kan uitgebreid en verdiept worden. Een ander voorstel om de achterstand op het terrein van de postkoloniale theorie in te lopen dat tijdens de bijeenkomst Onbegrensd Verzamelen naar voren werd gebracht, is het gebruikmaken van de bij de volkenkundige musea aanwezige expertise over niet-westerse beeldtaal door kunstmusea.395 In navolging van het Tate Modern zouden Nederlandse kunstmusea allereerst kunnen beginnen met het uitbreiden van hun staf met conservatoren met specifieke kennis van niet- westerse gebiedsdelen (inclusief Suriname) en met meer etnische diversiteit in de staf. En waarom niet ook een structurele kennisoverdracht tussen kunstmusea en niet- westerse/Surinaamse kunstenaars? Uiteindelijk gaat het om en over de kunst die zij maken. Dit alles zou ook bijdragen aan nieuwe theorievorming vanuit een andere blik dan de “witte”, waaraan het in de Nederlandse kunstwereld ontbreekt volgens de kunstenaars. De schaarse aanwezigheid van niet-westerse kunst in Nederlandse kunstmusea werpt de vraag op in hoeverre het nodig is om speciaal beleid te maken op niet-westerse kunst, waaronder Surinaamse kunst, door kunstmusea? Enerzijds is het triest dat hier speciaal beleid op gemaakt moet worden, want kunst zou gewoon kunst moeten zijn, meent Kaersenhout.396 Anderzijds blijkt uit de praktijk dat het voor de zichtbaarheid noodzakelijk is om deze kunst expliciet te incorporeren in het beleid. Dit dient op basis van gelijkwaardigheid met andere kunst waarmee deze kunst zich kan meten te geschieden en niet op grond van een politiekcorrect voorkeursbeleid ten aanzien van de Ander. Overigens moet dit niet alleen voor kunst van kunstenaars van Surinaamse oorsprong gelden, maar net zozeer voor kunst van alle andere etnische minderheden. Voorwaarde hiervoor is dat, zoals Bhabha in zijn publicatie The Location of Culture bepleit, de achterhaalde ongelijke tegenstelling Westen – Niet-Westen en de indeling van de wereld in een ‘zelf’ en de Ander wordt losgelaten. Dit vraagt om een verandering in het traditionele, vastgeroeste denken binnen de Nederlandse museumwereld. Hoewel kunstmusea net als veel andere kunstinstituten te kampen hebben met bezuinigingen op cultuur en doorwerking van een populistisch cultuurbeleid, hebben zij slechts dan als instituut relevantie in een steeds verder globaliserende wereld.

395 Havenga 11 maart 2013. 396 Kaersenhout. Persoonlijk gesprek. 30 oktober 2012. 115 5 CONCLUSIE

Aanleiding voor dit onderzoek was de veranderende perceptie op niet-westerse kunst binnen de Nederlandse kunstwereld tegen de achtergrond van het postkoloniale kunstdiscours over etniciteit en identiteit en de presentatie van niet-westerse kunst in het globaliserende tijdperk. De interesse lag bij kunst van kunstenaars uit de voormalige Nederlandse kolonie Suriname in relatie tot de Nederlandse kunstwereld. De doelstelling was tweeledig: Ten eerste inzicht verkrijgen in Surinaamse kunst binnen het Nederlandse kunstcircuit en ten tweede een aanvulling leveren op de schaarse documentatie over deze kunst binnen de Nederlandse kunstwereld. Uitgangspunt voor het onderzoek was de in 1996/97 in het Stedelijk Museum Amsterdam gehouden tentoonstelling Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname, 1975-1995 die was overgenomen van een eerdere gelijknamige expositie in het Surinaams Museum in Paramaribo. De expositie in het Stedelijk Museum werd als uitgangspunt genomen, omdat hiermee voor het eerst Surinaamse kunst in een westers modern en hedendaags kunstmuseum werd getoond. Centraal stond de vraag: Wat is de betekenis van de tentoonstelling Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname, 1975-1995 (Stedelijk Museum Amsterdam, december 1996 – februari 1997) voor de Surinaamse kunst in de Nederlandse kunstwereld? ‘Betekenis’ omvatte in hoofdlijnen zichtbaarheid, de rol van etniciteit en de huidige positie van Surinaamse kunst binnen de kunstwereld. Deze punten werden gelieerd aan het actuele debat over etniciteit en identiteit en het tonen van niet-westerse kunst. Daarbij was de focus de Nederlandse kunstwereld. Om de centrale vraag te kunnen beantwoorden, werd ingegaan op de aanleiding, doelstelling, en presentatie van de voorloper in het Surinaams Museum en werd nagegaan waarin deze expositie van die in het Stedelijk Museum verschilde. Daarnaast werden de overnamemotieven, doelstellingen en receptie van de Stedelijke expositie besproken. Voorts werden de tendensen na de Stedelijke overzichtstentoonstelling ten aanzien van de zichtbaarheid van Surinaamse kunst en de rol van etniciteit met betrekking tot de deelnemende kunstenaars, Surinaamse groepstentoonstellingen en de huidige groep Surinaamse kunstenaars geconstateerd. Als laatste werd de actuele positie van Surinaamse kunst binnen de kunstwereld vastgesteld. De belangrijkste conclusies naar aanleiding van het onderzoek zijn de volgende: Wat betreft de mate van zichtbaarheid van Surinaamse kunst na Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname in het Stedelijk Museum kan worden geconcludeerd dat deze tentoonstelling geen directe gevolgen heeft gehad voor de zichtbaarheid van Surinaamse kunstenaars als groep, want Surinaamse groepsexposities vinden pas na circa vijf jaar na

116 Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname plaats – met uitzondering van één expositie kort op de Stedelijke tentoonstelling. Individueel gezien heeft het wel geresulteerd in de zichtbaarheid van Remy Jungerman, die als enige deelnemer na Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname doorbrak in de gevestigde Nederlandse kunstwereld. Zijn bekendheid stelde hem in staat het Wakaman-project (mede) op te zetten, wat weer leidde tot de zichtbaarheid van de Wakaman-kunstenaars. De meerderheid van deze Wakaman-kunstenaars behoort tot de momenteel in beeld zijnde groep van elf, voornamelijk mannelijke, Surinaamse kunstenaars. Wakaman kan zodoende als een indirect gevolg van Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname worden gezien en tevens worden aangemerkt als de tentoonstelling die de meeste gevolgen heeft gehad voor de zichtbaarheid van Surinaamse kunstenaars, mede door de documentatie en de debatvoering rondom het project. Qua aard van de zichtbaarheid kan worden geconstateerd dat Surinaamse kunst in hoofdzaak buiten het gevestigde kunstcircuit tentoon wordt gesteld, grotendeels in de Randstad. Zodoende kan in zijn algemeenheid over de zichtbaarheid van Surinaamse kunst worden gesteld dat deze weliswaar vergroot is, maar dat het hoofdzakelijk om het soort zichtbaarheid gaat die geen grote artistieke erkenning van het werk van deze kunstenaars inhoudt en waarmee zij zichzelf dus niet echt op de kaart kunnen zetten. Ondanks een toename van de zichtbaarheid, valt op dat de groep zichtbare kunstenaars vrij constant blijft; er zit slechts één kunstenaar van een nieuwe lichting bij. Betreffende de rol van etniciteit in de uitgangspunten en contexten van de Surinaamse groepstentoonstellingen kan worden geconcludeerd dat er geen verband is met Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname. De tijd van de tentoonstelling in het Stedelijk Museum (199697) was een tijd waarin (culturele) identiteit en etniciteit in de internationale kunstwereld als kwestie aan de orde was. Terwijl het land van herkomst van de exposanten als uitgangspunt voor een tentoonstelling toen al achterhaald was, werd vanwege de aanleiding voor de totstandbrenging van de tentoonstelling – twintig jaar Surinaamse onafhankelijkheidsviering – het accent gelegd op de geografische dimensie van etniciteit (hoewel Fuchs er een kunsthistorische toevoeging aan gaf met het werk van Jungerman). In de latere tentoonstellingen, met name vanaf 2005, valt er meer een afspiegeling van de punten uit de debatten in de uitgangspunten en contexten van de groepstentoonstellingen te signaleren en krijgt etniciteit grotendeels een sociale, maatschappelijke, politieke en meer persoonlijke betekenis. De tentoonstelling die etniciteit daadwerkelijk een gezicht heeft gegeven is Wakaman. Niet alleen door de zichtbaarheid van de Wakaman-kunstenaars, maar ook omdat het een Surinaams initiatief was. Zodoende kan Wakaman in meerdere opzichten worden beschouwd als de tentoonstelling die de meeste gevolgen heeft gehad voor de Surinaamse

117 kunst in Nederland. Ten aanzien van de rol van etniciteit voor de kunstenaars zelf luidt de conclusie dat de wijze waarop de etnische identiteit wordt opgevat, gebruikt en geuit door de exposanten in Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname en de huidige groep Surinaamse kunstenaars (met uitzondering van Jungerman) verschilt. De differentie in het werk is gelegen in de thematiek (geografische versus maatschappelijke, politieke en sociologische oriëntatie), in de uitdrukkingswijze van de etniciteit (expliciet versus gelaagd) en in de stijl (‘bestaande’ westerse (Nederlandse) stijl versus eigen stijl door combinatie van westerse en niet-westerse elementen). Een belangrijke verandering is dat de kunst hybridiseert. Daarnaast is er een verschuiving van het traditionele medium schilderkunst naar het gebruik van diverse soorten (nieuwe) media. Voorts is er een onderscheid in de positionering van de kunstenaars in Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname, die eenduidig als ‘Surinaams’ werden betiteld, en de kunstenaars in de latere groepstentoonstellingen die onder diverse geografische noemers verschijnen. Dit laatste gaat ook op voor de meerderheid van de huidige kunstenaars die zich wisselend als Nederlands of Surinaams profileren vanwege een ambigue identiteitsbeleving als diasporakunstenaar, maar ook vanuit pragmatisch oogpunt. Met betrekking tot de actuele positie van Surinaamse kunst binnen de kunstwereld kan worden gesteld dat er na Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname weinig daadwerkelijke verandering waarneembaar is in hoe deze kunst gewaardeerd wordt. De zogeheten ‘doorbraak’ van Surinaamse kunst met de overzichtstentoonstelling in het Stedelijk Museum heeft niet doorgezet (met uitzondering van Jungerman). Uitsluiting van Surinaamse kunstenaars van het gevestigde Nederlandse kunstcircuit geschiedt niet op basis van de herkomst van de kunstenaars, maar op een etnocentrisch kwaliteitsbegrip. Vanwege een gemis aan kennis over niet-westerse beeldcodes wordt deze kunst ten opzichte van westerse kunst over het algemeen als inferieur beschouwd en daarom weinig in de programmering van kunstmusea opgenomen, de opkomende gebieden daarop uitgezonderd. Door middel van symposia, debatten en projecten, waarin Surinaamse kunstenaars een actieve rol hebben, worden weliswaar kleine stappen gezet in het proces van een verandering in denken over niet- westerse kunst, maar in het daadwerkelijk tonen ervan loopt de Nederlandse kunstwereld achter op het buitenland. Een andere belangrijke constatering aangaande de huidige positie van Surinaamse kunstenaars binnen de Nederlandse kunstwereld is de doorwerking van het koloniale verleden in de relatie tussen beiden. Deze beladen geschiedenis maakt de verhouding tussen Surinaamse kunstenaars en het kunstbestel extra gecompliceerd vergeleken met kunstenaars uit andere etnische bevolkingsgroepen binnen de Nederlandse samenleving. Enerzijds is er de

118 ontkenning van de eigen kolonisatie door Nederland en bijgevolg een zekere reserve in het toelaten van Surinaamse kunstenaars tot de gevestigde kunstwereld, anderzijds trachten Surinaamse kunstenaars steeds meer het paternalisme en de “witte” blik van het oude moederland van zich af te schudden door een onafhankelijke opstelling en door zich mede te richten op de Caribische regio en Amerika. Al met al lijkt een omwenteling in denkpatronen binnen de kunstwereld de enige manier om de heersende conventies te doorbreken en een nieuw kwaliteitsbegrip te kunnen formuleren. Kennis over het niet-westerse beeldidioom is daarvoor een vereiste. Dit kan worden bewerkstelligd door opname of uitbreiding van niet-westerse kunst – waaronder Surinaamse kunst – binnen het vakgebied van universiteiten, kennisuitwisseling tussen volkenkundige musea en kunstmusea, conservatoren met specifieke kennis van niet-westerse gebiedsdelen binnen de kunstmusea, een etnisch diverse museumstaf en kennisoverdracht tussen kunstmusea en niet-westerse/Surinaamse kunstenaars. Zo komt er niet alleen kunstkritiek, wat als belangrijk voor de zichtbaarheid van deze kunst wordt gezien, maar ook vanuit een andere dan de westerse (Nederlandse) hoek. Een op gelijkwaardigheid gebaseerde integratie van deze kunst binnen het beleid van kunstmusea bevordert eveneens de zichtbaarheid.

Het onderzoek heeft veel kwesties rondom Surinaamse kunst(enaars) in relatie tot de Nederlandse kunstwereld te berde gebracht waaraan een vervolg kan worden gegeven in verder onderzoek:

Gezien de geringe aanwas van zichtbare Surinaamse kunstenaars in Nederland zou onderzocht kunnen worden hoe de doorstroom van Surinaamse studenten naar Nederlandse kunstopleidingen is, hoeveel Surinaamse studenten er in Nederland een kunstopleiding volgen, hoeveel Surinaamse studenten in Suriname een kunstopleiding volgen, waar beide groepen kunstenaars daarna blijven en hoe hun zichtbaarheid in de Nederlandse kunstwereld kan worden bevorderd vanuit de kunstopleidingen.

Daar een diepgaandere reflectie door kunstmusea op de eigen koloniale geschiedenis nog in de kinderschoenen staat, ligt hier nog een breed veld van onderzoek open. Voortgeborduurd kan worden op wat er in het debat What is a ‘Postcolonial Exhibition’ is aangesneden: Welke implicaties brengt de eigen koloniale geschiedenis met zich mee voor de Nederlandse kunstwereld? Wat betekent dit voor de praktijk van hedendaagse

119 kunsttentoonstellingen? Welke voorstellen kunnen worden gedaan voor een werkelijke postkoloniale presentatiepraktijk?

Al enige malen werd de invloed van de werkplek op het werk aangestipt. Een grondige verkenning van de invloed van een verandering van lokale context op de creatie, presentatie en perceptie van kunstwerken heeft in deze tijd van transculturele uitwisselingen grote relevantie. Speelt bijvoorbeeld ‘etniciteit’ als thema een grotere of kleinere rol in het ene of andere land? De kwestie rondom het formuleren van een nieuw kwaliteitsbegrip is eveneens actueel. Een belangrijke vraag daarbij is of de westerse methodologie om niet-westerse kunst te beoordelen wel volstaat of eveneens herzien moet worden. Voorts is er nog het belang van kunstkritiek. In hoeverre maakt kunstkritiek een werk belangrijk? Is dit niet een westerse opvatting die lang niet voor alle culturen opgaat? Een andere vraag die in het verlengde ligt is: In hoeverre kan kunst gedijen op een plek waar het niet of in beperkte mate gemedieerd wordt naar het publiek door middel van kunstkritiek, galeries, musea en media – zoals in Suriname? Deze vragen zouden in een onderzoek uitgediept kunnen worden. Ter afsluiting een aanbeveling voor musea en andere kunstinstellingen om dergelijke tentoonstellingen goed te documenteren. Een gebrek aan uitgebreide documentatie over Surinaamse groepstentoonstellingen is iets waar ik zelf tegenaan ben gelopen tijdens het onderzoeksproces. Kunst uit de ex-koloniën is momenteel onderwerp van hernieuwde discussies in de kunstwereld. Om die reden is het van groot belang om deze kunst in de volle breedte te kunnen onderzoeken.

120 SAMENVATTING

In dit onderzoek is er gekeken naar de betekenis van de Surinaamse overzichtstentoonstelling Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname, 1975-1995 voor de Surinaamse kunst in Nederland binnen de context van het actuele debat over etniciteit en identiteit en het tentoonstellen van niet-westerse kunst in een steeds verder globaliserende wereld. Deze tentoonstelling vond in 1996/97 in het Stedelijk Museum Amsterdam plaats en was overgenomen van een gelijknamige tentoonstelling die een jaar eerder in het Surinaams Museum in Paramaribo werd gehouden. De groepsexpositie in het Stedelijk Museum is als uitgangspunt genomen, omdat met deze tentoonstelling voor het eerst Surinaamse kunst in een modern en hedendaags kunstmuseum werd getoond en daarom als een doorbraak voor deze kunst in Nederland gold. Doelstellingen van het onderzoek waren behalve het trachten inzicht te verkrijgen in Surinaamse kunst in relatie tot de Nederlandse kunstwereld na Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname, een aanvulling leveren op de schaarse documentatie hierover. Aandachtspunten waren vanaf de Stedelijke tentoonstelling in de Nederlandse kunstwereld: de zichtbaarheid van Surinaamse kunst binnen de kunstinstellingen, de rol van etniciteit met betrekking tot Surinaamse kunst(enaars) en de actuele positie van Surinaamse kunst in de kunstwereld. De gehanteerde onderzoeksmethoden waren: interviews, literatuur-, archief- en internetonderzoek en onderzoek op basis van beeld- en geluidsmateriaal. Uit het onderzoek komt naar voren dat Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname geen direct effect heeft gehad op de zichtbaarheid van Surinaamse kunst. Het Wakaman- project dat Remy Jungerman als enige bekend geworden deelnemende kunstenaar in 2005 mede opzette, heeft wel voor de zichtbaarheid van de meerderheid van de in dit project participerende kunstenaars gezorgd. Deze meerderheid behoort tot de groep van elf Surinaamse kunstenaars die tegenwoordig in beeld is. Over het algemeen is er sprake van een vergroting van de zichtbaarheid van Surinaamse kunst, maar hierbij gaat het met name om een zichtbaarheid buiten het gevestigde kunstcircuit – zowel voor de groepstentoonstellingen als voor de individuele kunstenaars. Een belangrijke oorzaak daarvan is de westerse kunstoriëntatie vanuit de Nederlandse kunstinstituten. Hierin lopen zij achter op het buitenland. Surinaamse kunst neemt dus een geringe plaats in binnen het officiële kunstcircuit. Een gecompliceerde factor in de relatie tussen Surinaamse kunstenaars en de Nederlandse kunstwereld is daarbij de doorwerking van het Nederlandse koloniale verleden. Over de betekenis van etniciteit kan worden vastgesteld dat deze in de uitgangspunten en contexten van de Surinaamse groepsexposities veranderd van een geografische naar een

121 sociale, maatschappelijke, politieke en persoonlijke. Ook is de wijze van opvatten, uitdrukken en gebruiken van de etniciteit, en hoe zij zichzelf presenteren, bij de latere kunstenaars veranderd. Hoewel er een geleidelijke verandering in het denken over niet-westerse kunst waarneembaar is, is het noodzakelijk voor de kunstinstellingen om niet langer vast te houden aan de bestaande criteria waarop niet-westerse kunst wordt beoordeeld. Alleen op die manier kunnen zij als instituut een relevante rol blijven spelen in de transnationale realiteit. Kennis over de niet-westerse beeldtaal is daarvoor een vereiste. Suggesties om dit te bevorderen, zijn: opname of uitbreiding van deze kunst in het curriculum van universiteiten, kennisuitwisseling tussen volkenkundige musea en kunstmusea en tussen niet-westerse/Surinaamse kunstenaars en kunstmusea, conservatoren met specifieke kennis van niet-westerse gebiedsdelen en een etnisch gevarieerde staf binnen de kunstmusea, en tot slot een op gelijkwaardige basis gestoeld beleid voor niet-westerse/Surinaamse kunst binnen de kunstmusea.

122 GERAADPLEEGDE BRONNEN

Internet

AD.nl. Versie 29 april 2009. 29 oktober 2012 .

AMMODO n.d.14 april 2013 .

Amsterdams Museum. n.d. 11 juni 2013 .

Amsterdams Venster. Versie 17 mei 2007. 22 april 2013 .

ANDA Suriname. Dagelijkse update. 8 augustus 2012 .

Anke Bangma. ‘Hedendaagse kunst in volkenkundige musea.’ Vimeo. n.d. 11 maart 2013 .

ArtFacts.Net. n.d. 7 maart 2013 .

ArtMen. n.d. 7 maart 2013 .

Bertina, Daniël. ‘Ik sta op het doek en gooi met verf’ / Interview George Struikelblok.’ Joy of Irony. Versie 27 oktober 2010. 7 februari 2013 .

Blokland, Sara. n.d. 24 april 2013 .

Boekids. n.d. 10 december 2012 .

Bool, Cas. ‘Het museum als instituut staat ter discussie.’ Framer Framed. n.d. 5 april 2013 . 123 Bool, Cas. ‘Verslag What did you expect to see?’ Framer Framed. n.d. 14 april 2013. .

Carïbisch uitzicht. Versie 7 juni 2013. 11 juni 2013 .

CBK Zuidoost. n.d. 10 maart .

CBK Zuidoost. n.d. 8 januari 2013 .

CBK Zuidoost. n.d. 19 mei 2012 .

C&H art space. n.d. 12 december 2012 .

C&H art space. n.d. 26 december 2012 .

C&H art space. n.d. 19 maart 2013 .

Cobra Museum. n.d. 8 april 2013 .

Coussonnet, Clelia. ‘Interview Exclusive: Remy Jungerman.’ Uprisingnews. Versie 11 februari 2013. 19 maart 2013 .

Culturele Zondagen. n.d. 4 augustus 2012 .

Cultuurnetwerk.nl. n.d. 11 september 2012 .

Dees, Sasha. ‘Dees on Remy Jungerman’s ‘Ruth’ (1996). ARC. Versie 12 september 2012. 15 september 2012 .

124 Dickhof, Dan. ‘Geëngageerde Surinaamse kunst als waarschuwing en reflectie voor de parlementsverkiezingen.’ In: Sranan Art Xposed, editie 3 (oktober 2010). 6 december 2012 .

Dordrechts Museum. n.d. 7 maart 2013 .

DWTonline.com. n.d. 4 november 2012 .

Ex Ponto. Versie 23 mei 2013. 12 juni 2013 .

Faber, Paul. ‘Van allochtoon naar kunstnomade.’ In: Meijer, Maaike, Rosemarie Buikema, red. Cultuur en migratie in Nederland. Kunsten in beweging 1980-2000. Den Haag: 2004: 171-188. DBNL. n.d. 12 april 2013 .

Fernandez, Maria. ‘Documenta Dreaming.’ In: Mute, vol 1, nr. 25 (Winter/Spring 2003). 2 april 2013 .

Framer Framed. n.d. 10 april 2013 .

Framer Framed. n.d. 10 april 2013 .

Framer Framed. n.d. 10 april 2013 .

Framer Framed. n.d. 10 april 2013 .

Framer Framed. n.d. 11 maart 2013 .

Framer Framed. n.d. 20 april 2013 .

Framer Framed. n.d. 12 augustus 2012 .

125 Framer Framed n.d. 12 augustus 2012 .

Framer Framed. n.d. 10 april 2013 .

Framer Framed. n.d. 10 april 2013 7 juni 2013.

Framer Framed. n.d. 9 april 2013 .

Framer Framed. n.d. 6 april 2013 .

Fries Museum n.d. 20 april 2013 .

Galerie Nola Hatterman. n.d. 20 september 2012 .

Galerie Nouvelles Images. n.d. 5 maart 2013 .

Galerie SANAA. n.d. 17 januari 2013 .

Galeries.nl. n.d. 7 februari 2013 .

Galeries.nl. n.d. 17 april 2013 .

Gallery Pauw. n.d. 3 oktober 2012 .

Gelre FM. Versie 7 mei 2012. 14 augustus 2012 .

126 Gemeente Rotterdam. Laatste update 11 november 2002. 12 maart 2013 .

Gevers, Ine. ‘Diaspora Bewustzijn’. n.d. 5 april 2013 .

Gummels-Relyveld, Cassandra, Marieke Visser. ‘Gezien.’ In: Sranan Art Xposed, editie 2 (februari 2010). 12 november 2012 .

Haagse Kunstkring. n.d. 1 augustus 2012. .

Hagenaars, Hanne. ‘Remy Jungerman ‘adding up to the west.’ Mister Motley. Versie 27 maart 2013. 7 juni 2013 .

Haroon, Ali. ‘Beeldend kunstenaar Michael Tedja heef heus wel humor.’ Ashe Avenue. n.d. 8 april 2013 .

Havenga, Marlies. ‘Verslag Onbegrensd Verzamelen 4/5.’ Framer Framed. n.d. 11 maart 2013 .

Herensia di Sklabitut. n.d. 12 maart 2013 .

Hooghiemstra, Peter. ‘Rijke Caribische kunst voor het eerst in Nederland.’ RNW. Versie 27 mei 2012. 20 augustus 2012 .

I-Museum. n.d. 13 juni 2013 .

Jacobs, Manon. ‘Verslag De blik van de kunstenaar.’ Framer Framed. n.d. 9 april 2013 .

127 JakArt. n.d. 29 november 2012 .

Javanen in diaspora. n.d. 12 maart 2013 .

Jungerman, Remy. n.d. 5 januari 2013 .

KAdE. n.d. 25 september 2012 .

KAdE. n.d. 25 september 2012 .

KAdE. n.d. 9 januari 2013 .

KAdE. n.d. 20 augustus 2012 .

KAdE. Versie 31 mei 2011. 20 augustus 2012 .

Kensmil, Iris. n.d. 7 maart 2013 .

Kensmil, Iris, red. ‘Iris Kensmil: Als kind maakte ik tekeningen in het zand voor onze deur.’ Oerdigitaalvrouwenblad. Versie december 2009. 17 mei 2013 .

Kensmil, Natasja. n.d. 17 april 2013 .

Kleizen, Annick. ‘Remy Jungerman, Flattened Toad Force (2000).’ Museum De Paviljoens, Almere. n.d. 6 januari 2013 .

Koninklijk Paleis Amsterdam. n.d. 17 april 2013 .

128 Kraaij, Rineke. ‘Verslag van het op 28 februari 2010 in het Wereldmuseum gehouden debat ‘De exotische blik’. Framer Framed. n.d. 11 maart 2013 .

Kunsthal 52. n.d. 9 december 2012 .

Kunsthal. n.d. 10 november 2012 .

Landvreugd, Charl. n.d. 2 oktober 2012 .

Landvreugd. Charl. n.d. 2 oktober 2012 .

Landvreugd, Charl. ‘Remy Jungerman.’ 3073. Versie 1 februari 2013. 19 maart 2013 .

McEvilley, Thomas. ‘Documenta 11’. In: Frieze, issue 69 (september 2002). 3 april 2013 .

Mercer, Kobena. ‘Documenta 11’. In: Frieze, issue 69 (september 2002). 3 april 2013 .

Mister Motley. n.d. 6 maart 2013 .

Museum Het Domein Sittard. n.d. 6 januari 2013 .

Mierlo, H. A. M. F. O., de Minister van Buitenlandse Zaken en J. P. Pronk, de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking. ‘Kamerstuk Tweede Kamer der Staten Generaal. 24 844. Financiële verantwoordingen over het jaar 1995.’ Overheid.nl. Gepubliceerd op 30 augustus 1996. 7 augustus 2012 .

Mondriaan Fonds. n.d. december 2012. 7 december .

Mondriaan Fonds. Versie 15 april 2013. 13 mei 2013 .

Open Ateliers ZO. Dagelijkse update. 28 oktober 2012 . 129 Perrée, Rob. ‘In de hoeken van de stilte.’ SBK. Versie augustus 2011. 4 december 2012 .

Perrée, Rob. ‘Kunstenaar, meer dan een kunstenaar.’ Marcel Pinas. n.d. 5 mei 2013 .

Perrée, Rob. ‘Op weg naar een nieuwe Waka Tjopu? Hedendaagse kunst in Suriname.’ Rob Perrée. n.d. 12 september 2012 .

Perrée, Rob. ‘Patricia Kaersenhout @ C&H artspace.’ Versie 15 januari 2012. 19 maart 2013 .

Perrée, Rob (vert. Jane Hall). ‘Rob Perrée / The Wakaman Project. Cry ’ Small Axe. Versie januari 2009. 3 mei 2013 .

Perrée, Rob. ‘Two Exhibitions with Caribbean Art. Missed Opportunities?’ Srananart’s Blog. Versie 22 september 2012. 3 oktober 2012 .

Pinas, Marcel. n.d. 8 mei 2013 .

PvdA-integratienota 2009. n.d. 27 februari 2013 .

Readytex. n.d. 5 mei 2013 .

Readytex. n.d. 5 mei 2013 .

Redactie Aworaki. ‘Geen wuivende palmen op Caribische tentoonstelling.’ RNW. Versie 6 juni 2012. 20 augustus .

Redactie Suriname. ‘Decembermoorden terugkerend thema voor Kurt Nahar.’ RNW. Versie 21 september 2012. 4 december 2012 . 130 Redactie Suriname. ‘Erwin de Vries ereburger van Amsterdam.’ RNW. Versie 4 september 2009. 18 december 2012 .

Redactie Suriname. ‘Meer dan alleen Decembermoorden in tentoonstelling.’ RNW. Versie 15 september 2011. 4 december 2012 .

Redactie Wereldjournalisten. ‘Iris Kensmil in Stedelijk.’ Wereldjournalisten. Dagelijkse update. 15 april 2013 .

Rukun Budi Utama. Laatste update 17 december 2007. 12 maart 2013 .

Rukun Budi Utama. Versie 8 september 2005. 12 maart 2013 .

Rutherford, Jonathan. ‘The Third Space. Interview with Homi Bhabha.’ In: Rutherford, Jonathan, red. Identity. Community, Culture, Difference. Londen: 1990: 207-221. Scribd. 15 april 2013 .

Ruygt, Anne. ‘Hoe zwart is kunst?’ In: Metropolis M. Versie 31 januari 2013. 26 februari 2013 .

Ruyters, Domeniek. ‘Medusa’s hoofd.’ In: Metropolis M. Versie 6 maart 2013. 12 mei 2013 .

SAPsite. Versie 28 januari 2008. 22 april 2013 .

SBK. n.d. 7 februari 2013 .

SMBA. n.d. 16 januari 2013 .

SMBA. n.d. 3 februari 2013 .

SMBA. n.d. 14 april 2013 .

131 SMBA. n.d. 7 maart 2013 .

Smits, Alice. ‘Niet willen weten – Nederland in postkoloniaal perspectief.’ Framer Framed. n.d. 26 februari 2013 .

StarNieuws. Dagelijkse update. 10 maart 2013 .

Stedelijk Museum Amsterdam. n.d. 5 augustus 2012 .

Stedelijk Museum Amsterdam. n.d. 5 januari 2013 .

Stedelijk Museum Amsterdam. n.d. 18 maart .

Stedelijk Museum Amsterdam. n.d. 14 april 2013 .

Stipriaan, Alex van. ‘Marcel Pinas is een Marron.’ Marcel Pinas. n.d. 8 mei 2013 .

SurinamStars. n.d. 5 oktober 2012 .

Tedja, Michael. n.d. 10 november 2012 .

Tedja, Michael. n.d. 5 maart 2013 .

Temporary Stedelijk 3. n.d. 18 maart .

Tjan A Way, Euritha. ‘Eigen kader moet kunstwereld impuls geven.’ Caraïbisch uizicht. Versie 10 februari 2012. 30 mei 2013 .

132 Tosari, Priscilla. ‘Razia Barsatie: “Als je kunstenaar wil worden, moet je reizen”.’ In: Sranan Art Xposed, editie 2 (februari 2010). 12 november 2012 .

Tosari, Priscilla. ‘Sara Blokland: foto’s als middel om een verhaal te vertellen.’ In: Sranan Art Xposed, editie 3 (oktober 2010). 22 mei 2013

Tosari, Priscilla. ‘Wakaman & andere grensoverschrijdende kunstprojecten.’ In: Sranan Art Xposed, editie 1 (september 2009). 11 november 2012 .

Tosari, René. Recente update. 20 september 2012 .

Tropenmuseum. n.d. 29 november 2012 .

Tropenmuseum. n.d. 11 maart 2013 .

UvAWiki. Laatste update 17 maart 2010. 6 mei 2013 .

Vanabbemuseum. n.d. 10 mei 2013 .

Vanabbemuseum. n.d. 10 mei 2013 .

Vanabbemuseum. n.d. 10 mei 2013 .

Vanabbemuseum. Versie januari 2012. 10 mei 2013 .

Verbeke Foundation. n.d. 29 november 2012 .

Vries, Erwin de. n.d. 20 september 2012 .

133 Waterkant.Net. Versie 25 augustus 2012. 23 maart 2013 .

Waterkant.Net. Versie 14 maart 2010. 8 december 2012 .

Waterkant.Net. Versie 4 november 2012. 3 december 2012 .

Waterkant.Net. Versie 23 augustus 2009. 20 september 2012 .

Waterkant.Net – Suriname.NL. n.d. 10 februari 2013 .

Welling, Wouter. ‘Een tentoonstelling in historisch perspectief.’ In: Meijer, Maaike, Rosemarie Buikema, red. Cultuur en migratie in Nederland. Kunsten in beweging 1980-2000. Den Haag: 2004: 97-112. DBNL. n.d. 12 april 2013 .

Westen, Mirjam.’Kunst van de dag.’ Galeries.nl. n.d. 4 december 2012 < Westen 15 juni 2013.

Wikipedia. Versie 10 maart 2013. 10 april 2013 .

Winking, Kerstin. ‘Postkolonialisme nieuwe stijl.’ In: Metropolis M, nr. 4 (augustus/september 2010). 2 april 2013 .

Winter, Myra. ‘Een artistiek bemiddelaar tussen Nederland en Suriname.’ In: Meijer, Maaike, Rosemarie Buikema, red. Cultuur en migratie in Nederland. Kunsten in beweging 1900-1980. Den Haag: 2003: 257-274. DBNL. n.d. 6 augustus 2012 . 134 Literatuur

Abegg, Lilian. Erwin de Vries. Beeldhouwer – schilder: 50-jarig jubileum 1998-1948 Suriname Nederland / Erwin de Vries Sculptor – painter: 50th anniversary 1998-1948 Suriname The Netherlands. Uitgegeven door Erwin de Vries en Lilian Abegg: 1998.

Ammersingh, S. ‘Eindelijk een “echt” museum. Internationale doorbraak Surinaamse kunst in zicht?’ De Ware Tijd, zaterdag 21 december 1996.

Arnason, H. H., Elizabeth Mansfield. History of Modern Art. New Jersey: 2010.

Baud, Michael, e.a. Etniciteit als strategie in Latijns-Amerika en de Caraïben. Amsterdam: 1994.

Benali, Drefa. ‘De Kunst van In- en Uitsluiting. Allochtone beeldende kunstenaars in relatie tot de Nederlandse gevestigde kunstwereld.’ Roest, 13 (juni 2002): 15-20.

Berk, Anne. ‘Tulpen uit Suriname. Een boeket van individualisten.’ In: Kunstbeeld, jrg. 21, nr. 2 (1997): 20-22.

Bertheux, Maarten. In: Culturele diversiteit in Nederlandse musea: 32 interculturele projecten 1994-1998. Berg, Hans Onno van den, e.a., red. Amsterdam: 1999, 32-35.

Bertheux, Maarten. ‘Twintig jaar beeldende kunst in Suriname. Twenty years of visual art in Surinam 1975-1995.’ In: Stedelijk Museum Bulletin (november/december 1996).

Bhabha, Homi K. The Location of Culture. Londen/New York: 1994.

Binnendijk, Chandra van, Paul Faber. Beeldende kunst in Suriname. De twintigste eeuw – Visual Art in Suriname. The Twentieth Century. Amsterdam: 2000.

Binnendijk, Chandra van, Paul Faber, red. Sranan. Cultuur in Suriname. Amsterdam/ Rotterdam/Paramaribo: 1992.

Binnendijk, Chandra van, Paul Faber. Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname, 1975-1995 – Twenty years of visual art in Suriname, 1975-1995. Paramaribo/Amsterdam/Rotterdam: 1995.

Borg, Lucette ter. ‘Michael Tedja zoekt overdaad.’ NRC Handelsblad, 28 februari & vrijdag 1 maart 2013. 135 Bossema, Wim. ‘Een golf aan installaties.’ De Volkskrant, 10 september 2010.

Bossema, Wim. ‘Hirst hoort in het Tropenmuseum.’ De Volkskrant, 6 december 2008.

Braak, Lex ter. ‘Voorwoord.’ In: Breddels, Lilet, Lex ter Braak, e.a., red. 6(0) Ways … Culturele diversiteit en de kunstpraktijk. Rotterdam: 2010, 7-9.

Breddels, Lilet. ‘Werelden.’ In: Breddels, Lilet, Lex ter Braak, e.a., red. 6(0) Ways … Culturele diversiteit en de kunstpraktijk. Rotterdam: 2010, 11-17.

Bronwasser, Sacha. ‘Vluchtige blik in een overvolle wereld.’ De Volkskrant, 6 februari 2013.

Bruijn, Hans de, Hans den Hartog Jager. Atelier.Vijftig kunstenaarsportretten. Haarlem: 2009.

Cozier, Christopher. ‘Uitgangspunten – Vijf momenten.’ In: Meijer zu Schlochtern, Thomas, red. Paramaribo SPAN. Hedendaagse kunst in Suriname. Amsterdam: 2010, 20-29.

Dölle, Mariette. ‘Inleiding.’ In: Dölle, Mariette, Malka Jonas, red. Conversations on Paramaribo Perspectives. Rotterdam: 2010, 6-7.

Dölle, Mariette, Malka Jonas, red. Conversations on Paramaribo Perspectives. Rotterdam: 2010.

Elkins, James. Stories of Art. Londen: 2002.

Ellenbroek, Willem. ‘Surinaamse kunst bestaat niet.’ De Volkskrant, 13 december 1996.

Enwezor, Okwui. ‘The Black Box.’ In: Documenta 11_Platform 5: Exhibition Catalogue . Stuttgart: 2002.

‘Eregalerij zet kunstenaars in het zonnetje’. De Ware Tijd, 25 oktober 2012.

‘Expositie’. Weekkrant Suriname, 17 december 1997.

Fuchs, Rudi. ‘Millimeterwerk.’ De Groene Amsterdammer, 20 september 2010.

Gallois, Christophe. ‘Een archipel van lokale reacties. Nicholas Bourriaud over het altermoderne.’ In: Metropolis M, nr. 1 (2009): 30-36.

Gevers, Ine, e.a., red. Ik + De Ander. Contemporary art exhibition on the human condition. [tent.cat.] Zeist: 1994.

136 Gevers, Ine, e.a., red. ‘Normaliteit op recept.’ In: Niet Normaal. Diversiteit in kunst, wetenschap & samenleving. [tent.cat.] Rotterdam: 2009.

Gölpinar, Özkan. ‘Leren leven met verschil.’ In: Contrast, jrg. 18, nr. 7 (juli 2011): 22-24.

Groenendijk, Rens. ‘Een kleurrijk mengsel’. Haagse Courant, 21 oktober 2005.

Hagenaars, Hanne. ‘Tussen macht en machteloosheid.’ In: Mister Motley, jrg. 9, nr. 32 (juni 2012): 193-194.

Hoffmann, Nancy. In: Who More Sci-Fi Than Us? Hoffmann, Nancy, Frank Verputten, red. Who More Sci-Fi Than Us: Contemporary Art from the Caribbean. [tent.cat.] Amersfoort, Kunsthal KAdE. Amsterdam: 2012: 10-11.

Hoffmann, Nancy, Frank Verputten, red. Who More Sci-Fi Than Us: Contemporary Art from the Caribbean. [tent.cat.] Amersfoort, Kunsthal KAdE. Amsterdam: 2012.

Huddart, David. Homi K. Babha. New York: 2006.

Jans, Erwin. ‘Het meervoud van de multicultuur.’ In: Etcetera, jrg. 19, nr. 76 (maart 2001): 5- 8.

Jansen van Galen, John. ‘Het blanke masker van Nola Hatterman.’ Het Parool, 14 december 1996.

Jungerman, Remy. ‘Tussen Mondriaan en winti.’ In: Mister Motley, jrg. 9, nr. 32 (juni 2012): 178-181.

Jungerman, Remy. ‘Wakaman gaat lopen.’ In: Grantsaan, Gillion, Remy Jungerman, red. Wakaman: drawing lines – connecting dots. Contemporary art – Suriname. Amsterdam: 2009, 103-104.

Kempen, Michiel van. ‘De schrijver met de grootste energie sinds Albert Helman.’ NRC Handelsblad, 18 november 2000.

Kensmil, Iris. ‘Van wie is een ‘eigen’ verleden eigenlijk?’ In: Mister Motley, jrg. 9, nr. 32 (juni 2012): 190.

Keunen, Mirjam, Wilco Boom. ‘Ode aan Surinaamse kunst.’ Algemeen Dagblad, 18 december 1996. 137 Knol, Meta, Lejo Schenk. ‘Het onderscheid tussen westerse en niet-westerse kunst is achterhaald.’ NRC Opinie en Debat, 2 januari 2010.

Kuijp, Jasper van der. ‘Kleur bekennen, deel 2 – De kunst van het kiezen.’ Verslag van het op 17 oktober 2003 in Zaal De Unie gehouden debat Kleur bekennen, deel 2 – De kunst van het kiezen.

Landvreugd, Charl. ‘Agnosia: notities over het niet weten.’ In: Perrée, Rob, red. Agnosia, Groepstentoonstelling Zwart Nederlandse kunstenaars. (Publicatie behorend bij de tentoonstelling). Amsterdam: 2011.

Landvreugd, Charl. ‘Notities over zwarte Nederlandse esthetiek.’ In: Dölle, Mariette, Malka Jonas, red. Conversations on Paramaribo Perspectives. Rotterdam: 2010, 58-67.

Landvreugd, Charl. ‘Spirited Gestures: Notes on Life Masquerding as Art.’ In: Hoffmann, Nancy, Frank Verputten, red. Who More Sci-Fi Than Us: Contemporary Art from the Caribbean. [tent.cat.] Amersfoort, Kunsthal KAdE. Amsterdam: 2012, 14-18.

Lint, Roos van der. ‘Caribische kunstenaars zijn als kikkers.’ In: Kunstbeeld.NL, nr. 7/8 (2012): 66-73.

Martis, Adi. ‘Wakaman goes Caribbean.’ In: Grantsaan, Gillion, Remy Jungerman, red. Wakaman: drawing lines – connecting dots. Contemporary art – Suriname. Amsterdam: 2009, 107-109.

Meijer, Emile. Farawe: Acht kunstenaars van Surinaamse oorsprong. Heusden: 1985.

Meijer zu Schlochtern, Thomas. ’Ter Inleiding.’ In: Meijer zu Schlochtern, Thomas, red. Paramaribo SPAN. Hedendaagse beeldende kunst in Suriname. Amsterdam: 2010, 9-17.

Mister Motley. ‘Behoud de cultuur. Marcel Pinas.’ In: Mister Motley, jrg. 9, nr. 32 (juni 2012): 187-189.

Mister Motley. ‘Een jongen van buiten. Neil Fortune.’ In: Mister Motley, jrg. 9, nr. 32 (juni 2012): 184-186.

‘Museumdirecteur Rudi Fuchs: Het ergste van vreemdgaan is de ontrouw aan jezelf.’ NRC Handelsblad, 2 november 1996.

138 Pieters, Din. ‘Nederlandse invloed in recente Surinaamse kunst.’ NRC Handelsblad, 19 december 1996.

Pontzen, Rutger. ‘Mijn antennes werken wereldwijd. Interview met Okwui Enwezor.’ Vrij Nederland, 8 juni 2002.

Rahan, Stuart, ‘Wakamanproject: Surinaamse kunstwereld is twee naslagwerken rijker.’ De Ware Tijd, 11 juli 2009.

Said, Edward W. Orientalism. Londen: 1978.

Samwel, Diederik. ‘Direct uit het hart.’ NRC Handelsblad, 28 juni 2012.

Seebus, Judi. ‘Beeldende kunst. Suriname in retrospectief.’ Financieele Dagblad, 18 & 20 januari 1997.

Smallenburg, Sandra. ‘Hoe modern is de Surinaamse kunst?’ In: Decorum, jrg. 15, nr. 1/2 (maart 1997): 51-54.

Smallenburg, Sandra. ‘Neil Fortune.’ De Volkskrant, 3 september 2010.

Smets, Sandra. ‘Kunstenaars over de erfenis van de slavernij.’ Rotterdams Dagblad, 25 november 2003.

Steward Martin, ‘A new world art? Documenting Documenta 1.’ In: Radical Philosophy 122 (November/December 2003).

Stokstad, Marilyn. Art History. New Jersey: 2010.

Teksten voor een boekje bij de tentoonstelling De erfenis van slavernij, verkregen via Sandra van den Broek van de afdeling Collecties en Presentaties van het Wereldmuseum Rotterdam op 22 november 2012.

Veen, Fineke van der. ‘Tropische vogels boven de Arena.’ In: Internationale Samenwerking, nr. 12 (december 1996), bijlage 2: 1-12.

Velde, Paola van de. ‘Overzicht van twintig jaar in Stedelijk Museum: Surinaamse kunst bruisend en vitaal.’ De Telegraaf, 27 december 1996.

139 Verkuyten, Maykel. Etnische identiteit. Theoretische en empirische benaderingen. Amsterdam: 1999.

Verkuyten, Maykel. Identiteit en diversiteit. De tegenstelling voorbij. Amsterdam: 2010.

Vermeulen, Hans. Etnische groepen en grenzen. Surinamers, Chinezen en Turken. Weesp: 1984.

Visser, Marieke. ‘Onderweg.’ In: Grantsaan, Gillion, Remy Jungerman, red. Wakaman: drawing lines – connecting dots. Contemporary art – Suriname. Amsterdam: 2009, 104-107.

Visser, Marieke. ‘Van het een komt het ander.’ In: Dölle, Mariette, Malka Jonas, red. Conversations on Paramaribo Perspectives. Rotterdam: 2010, 10-17.

Vries, Alex de, e.a., red. ‘Remy Jungerman. Afrointensity: Omdat mijn werk afro is geïnspireerd.’ Publicatie van het Amsterdams Grafisch Atelier: 2006.

Vries, Marina de. ‘Een melange van kleuren.’ De Volkskrant, 3 juli 2009.

Wainwright, Leon. ‘De Black Atlantic, Suriname en Nederland.’ In: Dölle, Mariette, Malka Jonas, red. Conversations on Paramaribo Perspectives. Rotterdam: 2010, 36-51.

Weber, Max. In: Habermas, J. Der philosophische Diskurs der Moderne, Frankfurt: 1985.

Weekkrant Suriname, 17 december 1997.

Mondeling

Eyck van Heslinga, Corien van. Persoonlijk gesprek. 5 augustus 2012.

Faber, Paul. Persoonlijk gesprek. 5 juni 2013.

Fortune, Neil. Persoonlijk gesprek. 24 maart 2013.

Jungerman, Remy. Persoonlijk gesprek. 16 oktober 2012 & 24 maart 2013.

Kaersenhout, Patricia. Persoonlijk gesprek. 30 oktober 2012.

Landvreugd, Charl. Persoonlijk gesprek. 14 augustus 2012.

140 Nahar, Kurt. Persoonlijk gesprek. 12 augustus 2012.

Perrée, Rob. Persoonlijk gesprek. 8 oktober 2012.

Vries, Erwin de. Persoonlijk gesprek. 29 mei 2012.

Winter, Myra. Persoonlijk gesprek. 11 juli 2012.

Archief

Stedelijk Museum Amsterdam: Archief van Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname, 1975 – 1995 (1996/1997), archiefnr. na 1980, doos 299:

- Binnendijk, Chandra van. Twintig jaar beeldende kunst in Suriname 1975-1995. Video. In opdracht van het Stedelijk Museum door Henneke van Grootheest en Sam Németh. Amsterdam: Stedelijk Museum Amsterdam. Amsterdam: 1996, plaatscode VD 2 C 26.

- Correspondentie van H. J. Gortzak, directeur Tropenmuseum, aan R. Fuchs 7 september 1995.

- Correspondentie van Kit-Ling Tjon Pian Gi aan R. Fuchs 16 april 1996.

- Correspondentie van M. van Nieuwenhuyzen aan M. Winter 8 oktober 1996.

- Correspondentie van R. Fuchs aan bruikleengever 24 februari 1997.

- Correspondentie van R. Fuchs aan Consulaat Republiek van Suriname 23 januari 1996.

- Lijst met extra geselecteerde werken. Ongespecificeerd.

- Projectplan voor een tentoonstelling over Surinaamse beeldende kunst (20 jaar kunst in Suriname 1975-1995) door P. Faber 29 juni 1995.

141 Ongearchiveerd

Koninklijk Instituut voor de Tropen te Amsterdam:

Inhoudelijk verslag van het Koninklijk Instituut voor de Tropen aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken op 24 februari 1997. Koninklijk Instituut voor de Tropen te Amsterdam, gezien op 5 juni 2012.

Overig

Broek, Sandra van den (Afdeling Collecties en Presentaties van het Wereldmuseum Rotterdam). Persoonlijke e-mail. 22 november 2012.

Winter, Myra. Persoonlijke e-mail. 7 november 2012.

142 BIJLAGE 1: OVERZICHT SURINAAMSE GROEPSEXPOSITIES

Periode 1997-2002

Krin Prakseri (dec 1997 – mrt 1998). Kunstbemiddelingsbureau Reni Art, Amstelveen. Met: John Lie A Fo (1945), Carlos Blaaker (1961), Ron Flu (1934), René Tosari (1948), Iléne Themen (1957), Letitia Brunst (1950), Glen Kallasingh (1959), Julius Bekker (1939).

Surinaamse kunst (dec 2002). De Synagoge, Buren.

Periode 2003-2007

Exotic Caribbean (mrt – mei 2003). Museum Tongerlohuys, Roosendaal. Met: George Struikelblok (1973), Marcel Pinas (1971), John Lie A Fo (1945).

Hedendaagse kunst uit Suriname (okt 2003 – jan 2004). Wereldmuseum, Rotterdam. Met: George Struikelblok (1973), Marcel Pinas (1971).

De erfenis van slavernij (okt 2003 – nov 2004). Wereldmuseum, Rotterdam. Met: Marcel Pinas (1971), Armand Baag (1941-2001).

Sporen in de Kunst: Beelden van traditie en vrijheid (okt – nov 2005). Pulchri Studio, Den Haag. Met: Ardie Setropawiro (1958), August Bohé (1965), Daniël Djojoatmo (1973), Soeki Irodikromo (1945), Reinier Asmoredjo (1962), Robert Bosari (1950), Sato Atmopawiro (1949), René Tosari (1948), Paul Irodikromo (1971). Financiering: Gemeente Den Haag.

Wakaman (okt – dec 2005). TENT, Rotterdam. Met: Remy Jungerman (1959), Gillion Grantsaan, (1968), Michael Tedja (1971). Financiering: Fonds BKVB.

Holland Art Fair 2006 (2006). Den Haag.

143 Caribbean Expres (mei 2007). Galerie Nola Hatterman voor Surinaams/Caribische kunst in Muziekcentrum Vredenburg, Utrecht. Met: Janos Beyer (1940), Robert Doelwijt (1951), Patricia Kaersenhout (1966), Rinaldo Klas (1954), Kurt Nahar (1972), George Struikelblok (1973), Iléne Themen (1957).

Diasporakunstenaars (mei 2007). Faculteit Geesteswetenschappen, Utrecht. Remy Jungerman (1959), Gillion Grantsaan (1968), Iris Kensmil (1970), Natasja Kensmil (1973). Financiering: Gemeente Utrecht.

Periode 2008-2013

Expositie van Surinaamse kunstenaars (feb 2008). SBK Tilburg.

Multiculturalism (apr – mei 2009). VillaNuts, Den Haag. Met: Remond Mangoensemito, Sunil Puljhun (1978), Ravi Rajcoomar (1973), Raul Wongsodihardjo. Financiering: O.a. Stichting Maldoror.

Eat the Frame (jun – aug 2009). Galerie Nouvelles Images, Den Haag. Dwight Marica (1973), René Tosari (1948), Eric Reding.

Licht aan Zee AA (jun – aug 2009). Kunsthal 52, Den Helder. Met: Remy Jungerman (1959), Iris Kensmil (1970), Kurt Nahar (1972), Marcel Pinas (1971). Financiering: Gemeente Den Helder, Provincie Noord-Holland, Prins Bernard Cultuurfonds.

Sribi Switi… San e psa (mrt – apr 2010). Pulchri Studio, Den Haag. Met: Kurt Nahar (1972), Marcel Pinas (1971), Patricia Kaersenhout (1966). Financiering: Hivos-NCDO Cultuurfonds, Mondriaan Stichting.

SURE Suriname (okt 2010). Tijdens Arti 2010, Den Haag.

Paramaribo Perspectives (sep – nov 2010). TENT, Rotterdam.

144 Met: Ken Doorson (1978), Neil Fortune (1983), Sri Irodikromo (1972), Jurgen Lisse (1982), Kurt Nahar (1972), Ravi Rajcoomar (1973), Dhiradj Ramsamoedj (1986), George Struikelblok (1973), Roberto Tjon A Meeuw (1969). Financiering: O.a. Fonds BKVB, CBK Rotterdam, Gemeente Rotterdam dienst Kunst en Cultuur, Hivos NCDO Cultuurfonds, VSBfonds, Rabobank Rotterdam.

Short Stories from Suriname (okt 2010). ROT(T)TERDAM, Rotterdam.

De verleiding van Coronie/2 (feb – mrt 2011). Haagse Kunstkring, Den Haag. Met: Sunil Puljhun (1978), Roddney Tjon Poen Gie (1962), Sri Irodikromo (1972), Kurt Nahar (1972), George Struikelblok (1973), Soeki Irodikromo (1945), René Tosari (1948), Rinaldo Klas (1954).

Agnosia (jul – sep 2011). CBK Zuidoost, Amsterdam. Met: Patrick de Vries, Tiquestar Illuminat Rex (1974), Brian Coutinho (1975), Felix de Rooy (1952). Financiering: CBK Zuidoost.

Running Thread (Wakaman) (dec 2011 – feb 2012). Galerie C&H art space, Amsterdam. Met: Remy Jungerman (1959), Iris Kensmil (1970), Charl Landvreugd (1971), Kurt Nahar (1972).

Who More Sci-Fi Than Us (mei – aug 2012). Kunsthal KAdE, Amersfoort. Met: Remy Jungerman (1959), Charl Landvreugd (1971), Marcel Pinas (1971). Financiering: O.a. Mondriaan Fonds, VSBfonds, Prins Bernard Cultuurfonds,

Gedeelde Erfenis: slavernijverleden in de kunst. CBK Zuidoost, Amsterdam (jun – aug 2013). Kunstenlab, Deventer (sep – okt 2013) Met: Sara Blokland (1969), Nardo Brudet (1968), Frank Creton (1941), Brian Coutinho (1975), Ken Doorson (1978), Jeannette Ehlers, Remy Jungerman (1959), Iris Kensmil (1970), Patricia Kaersenhout (1966), Charl Landvreugd (1971), Helen Martina (1958), George Struikelblok (1973). Financiering: CBK Zuidoost.

145 BIJLAGE 2: OVERZICHT SURINAAMSE KUNSTENAARS

Sara Blokland (1969) Kunstopleiding - Gerrit Rietveld Academie, Amsterdam (1999). - Sandberg Instituut, Amsterdam (2001). - Universiteit Leiden (MA Film en Fotografie), Leiden (2011). Museale solo-exposities - Museum Het Domein, Sittard (2002). Museale groepsexposities - Stedelijk Museum Amsterdam, Amsterdam (2003). - Museum voor Moderne Kunst Arnhem, Arnhem (2003, 2010). - Museum De Paviljoens, Almere (2004). - Teylers Museum, Haarlem (2005). - GEM Museum voor actuele kunst, Den Haag (2006). - Zuiderzeemuseum, Enkhuizen (2008). - Fotomuseum, Den Haag (2008). - Gemeentemuseum Den Haag, Den Haag (2008/2009). - Stedelijk Museum Schiedam, Schiedam (2009). Niet-museale solo-exposities - Galerie Tweeënhalf-vierenhalf, Amsterdam (1999). - Van Zoetendaal Collectie, Amsterdam (2001). - Kabinetten v/d Vleeshal, Middelburg (2002). - Stella Theater, Den Haag (2003). - Van Zoetendaal Galerie, Amsterdam (2001, 2006). Werk in museale collecties - Fries Museum, Leeuwarden. - Zuiderzeemuseum, Enkhuizen. - Gemeentemuseum Den Haag, Den Haag. - Museum voor Moderne Kunst Arnhem, Arnhem. - Fotomuseum Den Haag, Den Haag. - Museum het Domein, Sittard. - De Vleeshal (Gemeentemuseum Middelburg), Middelburg. Erkenningsprijzen/-subsidies

146 - Toekenning De Vleeshal (1999). - Subsidie Amsterdams Fonds voor de Kunst (2000). - Mama Cash Art Award (2001). - Subsidie Fonds voor Beeldende Kunsten, Architectuur en Design (startstipendium) (2004). - Subsidie Amsterdams Fonds voor de Kunst (2005). - Subsidie Fonds voor Beeldende Kunsten, Architectuur en Design (basisstipendium) (2006). - Subsidie Mondriaan Fonds (basisstipendium) (2012).

Neil Fortune (1983) Kunstopleiding: - Nola Hatterman Instituut, Paramaribo (2002-2006). - Gerrit Rietveld Academie, Amsterdam (2007-2011). Niet-museale solo-expositie - Galerie 23 voor hedendaagse Afrikaanse kunst en Caribische kunst (SBK), Amsterdam (2013).

Jungerman (1959) Kunstopleiding - Academie voor Hoger Kunst- en Cultuuronderwijs, Paramaribo (1985-1989). - Gerrit Rietveld Academie, Amsterdam (1990-1993). Museale solo-exposities - Museum De Paviljoens, Almere (2000). - Zeeuws Museum, Middelburg (2008). - Museum Het Domein, Sittard (2008). Museale groepsexposities - Stedelijk Museum Amsterdam, Amsterdam (1997 (2x), 1999). - Museum voor Moderne Kunst Arnhem, Arnhem (1998, 2004, 2005). - Museum Amstelkring, Amsterdam (2001). - Museum De Paviljoens, Almere (2003). - Gorcums Museum, Gorcum (2005). - Museum het Catharina Gasthuis, Gouda (2006). - Museum Tongerlohuys, Roosendaal (2007).

147 - Museum het Domein, Sittard (2012). Niet-museale solo-exposities - Galerie Lumen Travo, Amsterdam (1997, 1998, 1999, 2002, 2005). - Het Oude Slot, Heemstede (1999). - Buro Leeuwarden, Leeuwwarden (2003). - Gemak, Den Haag (2004). - Kunstvlaai, Amsterdam (2006). - Metis-NL Gallery, Amsterdam (2010). - Galerie 23 voor hedendaagse Afrikaanse en Caribische kunst (SBK), Amsterdam (2012). - Galerie C&H art space, Amsterdam (2013). Werk in museale collecties - Stedelijk Museum Amsterdam, Amsterdam. - Museum voor Moderne Kunst Arnhem, Arnhem. - Museum Het Domein, Sittard. - Zeeuws Museum, Middelburg. - Museum De Paviljoens. Erkenningsprijzen - Fritschy Cultuur Prijs 2008 (2008).

Patricia Kaersenhout (1966) Kunstopleiding - Gerrit Rietveld Academie, Amsterdam. Museale groepsexposities - Museum van Bommel van Dam, Venlo (2002). - Wereldmuseum, Rotterdam (2003/2004). - Fotomuseum Rotterdam, Rotterdam (2007). Niet-museale solo-exposities - Cultureel Centrum Vrije Universiteit, Amsterdam (2000). - Chassé Theater, Breda (1999/2000). - Salsedo, Breda (2002). - CBK Zuidoost, Amsterdam (2003). - Podium ‘t Beest, Goes (2005). - Galerie C&H art space, Amsterdam (2009, 2011/2012).

148 Erkenningsprijzen: - Van Bommel van Dam Prijs, finalist (2005). - Black Magic Woman Award, finalist (2005).

Iris Kensmil (1970) Kunstopleiding - Minerva Academie, Groningen (1992-1996). Museale solo-exposities: - Museum Jan Cunen, Oss (2008). Museale groepsexposities - Gemeentemuseum Den Haag, Den Haag (2001, 2002). - Museum Bommel van Dam, Venlo (2003, 2004). - Stedelijk Museum, Amsterdam (2010/2011). - Dordrechts Museum, Dordrecht (2011/2012). - Museum De Paviljoens, Almere (2012). Niet-museale solo-exposities - Galerie Ferdinand van Dieten, Amsterdam (2003, 2005, 2006, 2008). Werk in museale collecties - Stedelijk Museum Amsterdam, Amsterdam. Erkenningsprijzen - Wim Izaks Prijs 2004 (2004).

Natasja Kensmil (1973) Kunstopleiding - Vrije Tekenacademie, Amsterdam (1990-1992). - Gerrit Rietveld Academie, Amsterdam (1992-1996). - De Ateliers, Amsterdam (1996-1998). Museale solo-exposities - Fries Museum, Leeuwarden (2002). - Cobra Museum voor moderne kunst, Amstelveen (2003/2004). Museale groepsexposities - Teylers Museum, Haarlem (2003). - Museum Jan Cunen, Oss (2003). - Centraal Museum, Utrecht (2004).

149 - Apeldoorns Museum Coda, Apeldoorn (2005). - Singer Museum, Laren (2006). - Stedelijk Museum ’s-Hertogenbosch, ’s-Hertogenbosch (2011). - Stedelijk Museum Schiedam, Schiedam(2011). - Kunsthal, Rotterdam (2011). - Museum De Paviljoens, Almere (2012). Niet-museale solo-exposities - Galerie De Praktijk, Amsterdam (1999, 2001, 2002). - De Nederlandsche Bank, Amsterdam (2000). - Galerie Paul Andriesse, Amsterdam (2007, 2009, 2011). Werk in museale collecties - Gemeentemuseum Den Haag, Den Haag. Erkenningsprijzen - Koninklijke Subsidie voor de Vrije Schilderkunst (1998). - Buning Brongers Prijs (1998). - Wolvecamp Prijs (2002). - Philip Morris Kunstprijs (2003).

Charl Landvreugd (1971) Kunstopleiding - Showroom MaMa (Programma voor jonge curatoren), Rotterdam (2007). - Goldsmiths University (BA Fine Art & History of Art), Londen (2005-2008). - Studio Museum (Intern Curatorial Department), New York (2008). - Columbia University (MA Modern Art: Critical and Curatorial Studies), New York (2008-2010). Niet-museale solo-exposities - CBK Zuidoost, Amsterdam (2011). - Galerie Contempo, Rotterdam (2012).

Kurt Nahar (1972) Kunstopleiding - Nola Hatterman Instituut, Paramaribo (1993-1997). - Edna Manley School of the Visual and Performing Arts, Jamaica (2000-2002). Niet-museale solo-exposities

150 - Galerie 23 voor hedendaagse Afrikaanse kunst en Caribische kunst (SBK), Amsterdam (2011). - Galerie Nola Hatterman voor Surinaams/Caribische kunst, Amsterdam (2012).

Marcel Pinas (1971) Kunstopleiding - Nola Hatterman Instituut, Paramaribo (1987-1990). - Edna Manley College of the Visual and Performing Arts, Jamaica (1997-1999). - Sandberg Instituut, Amsterdam (2009-)? Museale solo-exposities - Stedelijk Museum Schiedam, Schiedam (2009). Museale groepsexposities - Museum Tongerlohuys, Roosendaal (2003). - Wereldmuseum, Rotterdam (2003). - Museum de Fundatie, Zwolle (2006). - Tropenmuseum, Amsterdam (2006, 2009/2010). Niet-museale solo-exposities - Gemak, Den Haag (2009). - Verbeke Foundation, Bergen (2011). - Galerie Nola Hatterman voor Surinaams/Caribische kunst, Amsterdam (2001, 2006). - Galerie De Roos van Tudor, Leeuwarden (2006). - Art lease Contemporary Art, Utrecht (2007, 2x). - Galerie SANAA voor kunst uit Afrika en de diaspora, Utrecht (2012). Werk in museale collecties - Tropenmuseum, Amsterdam. Erkenningsprijzen - Business Finance Art Award (2003).

George Struikelblok (1973) Kunstopleiding: - Nola Hatterman Instituut, Paramaribo (1987-1991). - Edna Manley School of the Visual and Performing Arts, Jamaica (1997-1999). Museale groepsexposities - Wereldmuseum, Rotterdam (2003).

151 - Museum Tongerlohuys, Roosendaal (2003). Niet-museale solo-exposities - Galerie Nola Hatterman voor Surinaams/Caribische kunst, Amsterdam (2001, 2012). - CBK Rotterdam, Rotterdam (2007). - Artlease Utrecht, Utrecht (2008). - Galerie 48 (SBK), Breda (2009). - Galerie voor moderne Afrikaanse kunst van Huijs Basten Asbeck, Groenlo (2007, 2012). - Galerie 23 voor hedendaagse Afrikaanse kunst en Caribische kunst (SBK), Amsterdam (2010, 2012).

Michael Tedja (1971) Kunstopleiding - Gerrit Rietveld Academie, Amsterdam (1991-1996). - Art Institute of Chicago, Chicago (1993). - Sandberg Instituut, Amsterdam (1996-1998). Museale solo-exposities - Fries Museum, Leeuwarden (1998). - Museum Jan Cunen, Oss (2002). - Cobra Museum voor moderne kunst, Amstelveen (2013). Museale groepsexposities - Kunsthal Rotterdam, Rotterdam (1998). - Stedelijk Museum Amsterdam, Amsterdam (1999, 2001, 2002, 2003). - Museum voor Moderne Kunst Arnhem, Arnhem (2005). - Fries Museum, Leeuwarden (2000, 2003, 2x). - Museum Jan Cunen, Oss (2003). - Centraal Museum, Utrecht (2004, 2010). - Tropenmuseum, Amsterdam (2007). Niet-museale solo-exposities - Maria Kapel, Hoorn (1998). - Stedelijk Museum Buro Amsterdam, Amsterdam (1999). - Galerie Gerhard Hofland, Amsterdam (2000, 2002). - Hortustunnel, Amsterdam (2005). - Grafisch Atelier Utrecht, Utrecht (2005). - Galerie Nouvelles Images, Den Haag (2007). 152 Werk in museale collecties - Stedelijk Museum Amsterdam, Amsterdam. - Museum voor Moderne Kunst Arnhem, Arnhem. - Fries Museum, Leeuwarden. - Centraal Museum, Utrecht. - Museum Jan Cunen, Oss. Erkenningsprijzen - Charlotte Köhlerprijs (2001).

153 AFBEELDINGEN

afb. 1. Ron Flu. Een kreet van afschuw. 1983. Olieverf op doek, 120 x 85 cm. Collectie kunstenaar.

afb. 2. Erwin de Vries. Dansende vrouw. 1994. Acrylverf op doek, 135 x 105 cm. Collectie kunstenaar.

154

afb. 3. Soeki Irodikromo. Nandi. 1977-1978. Olieverf op doek, 95 x 65 cm. Collectie kunstenaar.

afb. 4. Cliff San A Jong. Hiroshima mon amour. 1983. Olieverf op doek, 148 x 148 cm. Collectie P. Favery. 155

afb. 5. Paul Woei. She from the sky. 1986-1992. Mahoniehout, 125 cm lang, 53 cm breed. Collectie kunstenaar.

afb. 6. Ruben Karsters. Naakte vrouw op stoel. 1994. Conté op papier, 59 x 38,5 cm. Collectie kunstenaar. 156

afb. 7. Remy Jungerman. Personage. 1989. Olieverf op paneel, 46 x 39 cm. Collectie Liauw Anjie.

afb. 8. Carlos Blaaker. Zonder titel. 1988. Olieverf op doek, 124 x 145 cm. Collectie Liauw Anjie. 157

afb. 9. Carlos Blaaker. De bliksem. 1988. Olieverf op doek, 124 x 145 cm. Collectie Liauw Anjie.

afb. 10. Carlos Blaaker. FO-2. 1988. Olieverf op doek, 124 x 145 cm. Collectie Liauw Anjie. 158 afb. 11. Carlos Blaaker. De kunstenmaker. 1988. Olieverf op doek, 124 x 145 cm. Collectie Liauw Anjie.

afb. 12. Anand Binda. Watermolenstraat. 1992. Olieverf op doek, 72 x 98 cm. Collectie kunstenaar.

159 afb. 13. Rinaldo Klas. Erfwoningen. 1990. Olieverf op doek, 61 x 76 cm. Collectie EBS.

afb. 14. Soeki Irodikromo. De koning en zijn rijdier. 1998. Olieverf op doek, 85 x 60 cm. Collectie A. Harmsma.

160 afb. 15. Anand Binda. Mangroveboom in afb. 16. Rudi Getrouw. Zonder titel rivierlandschap. 1998. Olieverf op doek, (abstract in grijstinten). 1967. 97 x 110 cm. Collectie kunstenaar. Olieverf op board, 123 x 125 cm. Collectie kunstenaar.

afb. 17. Iris Kensmil. Sidonhopo. 2010. Muurschildering en tekeningen, gemengde technieken.

161 afb. 18. Patricia Kaersenhout. Print op textiel.

afb. 19. Charl Landvreugd. Still uit Atlantic Transformerz 2010. 2010.

162 afb. 20. Charl Landvreugd. Movt nr. 5: La virginité de l'Europe. 2012. Gemengde media.

afb. 21. Marcel Pinas. Pangie kibi man I, II & III (triptiek). 2005. Gemengde media, 280 x 135 (x3).

163 afb. 22. Marcel Pinas. San e psa. 2010. Installatie, 500 x 150 x 200.

afb. 23. George Struikelblok. Tru lobi (True love). 2012. Acryl op doek.

164 afb. 24. Kurt Nahar. In de hoeken van de stilte. 2011. Installatie.

afb. 25. Kurt Nahar. Hall of Shame. 2011. Installatie.

165

afb. 26. Neil Fortune. Zonder titel. 2013 Acryl, houtskool en krijt op canvas.

afb. 27. Natasja Kensmil. The Exorcism of Anastasia Romanov. Driedelig houtskool en vetkrijt op papier, (nr 1) 152 x 150 cm. 166

afb. 28. Michael Tedja. Verscheidene tekeningen in SNAKE, Cobra Museum, Amstelveen, 2013.

afb. 29. Remy Jungerman. Bakru. 2007. Gemengde media, 300 x 220 x 38 cm.

167 afb. 30. Remy Jungerman. Atlantic Voices. 2013. Gemengde media, 109 x 168 x 21 cm.

afb. 31. Sara Blokland. Reproductie van Family deel 1 & 2. 2007-2008.

168 AFBEELDINGENLIJST afb. voorblad. Remy Jungerman. Kikkerschilderijen en –installaties. 1996, afkomstig uit fotoarchief Stedelijk Museum Amsterdam. afb. 1. Ron Flu. Een kreet van afschuw. 1983. Olieverf op doek, 120 x 85 cm. Collectie kunstenaar, afkomstig uit Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname, 1975-1995 – Twenty years of visual art in Suriname, 1975-1995. Paramaribo/Amsterdam/Rotterdam, 1995: 47. afb. 2. Erwin de Vries. Dansende vrouw. 1994. Acrylverf op doek, 135 x 105 cm. Collectie kunstenaar, afkomstig uit Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname, 1975-1995 – Twenty years of visual art in Suriname, 1975-1995. Paramaribo/Amsterdam/Rotterdam, 1995: 89. afb. 3. Soeki Irodikromo. Nandi. 1977-1978. Olieverf op doek, 95 x 65 cm. Collectie kunstenaar, afkomstig uit Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname, 1975-1995 – Twenty years of visual art in Suriname, 1975-1995. Paramaribo/Amsterdam/Rotterdam, 1995: 58. afb. 4. Cliff San A Jong. Hiroshima mon amour. 1983. Olieverf op doek, 148 x 148 cm. Collectie P. Favery, afkomstig uit Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname, 1975-1995 – Twenty years of visual art in Suriname, 1975-1995. Paramaribo/Amsterdam/Rotterdam, 1995: 78. afb. 5. Paul Woei. She from the sky. 1986-1992. Mahoniehout, 125 cm lang, 53 cm breed. Collectie kunstenaar, afkomstig uit Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname, 1975-1995 – Twenty years of visual art in Suriname, 1975-1995. Paramaribo/Amsterdam/Rotterdam, 1995: 92. afb. 6. Ruben Karsters. Naakte vrouw op stoel. 1994. Conté op papier, 59 x 38,5 cm. Collectie kunstenaar, afkomstig uit Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname, 1975-1995 – Twenty years of visual art in Suriname, 1975-1995. Paramaribo/Amsterdam/Rotterdam, 1995: 69. afb. 7. Remy Jungerman. Personage. 1989. Olieverf op paneel, 46 x 39 cm. Collectie Liauw Anjie, afkomstig uit Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname, 1975-1995 – Twenty years of visual art in Suriname, 1975-1995. Paramaribo/Amsterdam/Rotterdam, 1995: 64.

169 afb. 8. Carlos Blaaker. Zonder titel. 1988. Olieverf op doek, 124 x 145 cm. Collectie Liauw Anjie, afkomstig uit Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname, 1975-1995 – Twenty years of visual art in Suriname, 1975-1995. Paramaribo/Amsterdam/Rotterdam, 1995: 39. afb. 9. Carlos Blaaker. De bliksem. 1988. Olieverf op doek, 124 x 145 cm. Collectie Liauw Anjie, afkomstig uit Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname, 1975-1995 – Twenty years of visual art in Suriname, 1975-1995. Paramaribo/Amsterdam/Rotterdam, 1995: 40. afb. 10. Carlos Blaaker. FO-2. 1988. Olieverf op doek, 124 x 145 cm. Collectie Liauw Anjie, afkomstig uit Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname, 1975-1995 – Twenty years of visual art in Suriname, 1975-1995. Paramaribo/Amsterdam/Rotterdam, 1995: 40. afb. 11. Carlos Blaaker. De kunstenmaker. 1988. Olieverf op doek, 124 x 145 cm. Collectie Liauw Anjie, afkomstig uit Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname, 1975-1995 – Twenty years of visual art in Suriname, 1975-1995. Paramaribo/Amsterdam/Rotterdam, 1995: 41. afb. 12. Anand Binda. Watermolenstraat. 1992. Olieverf op doek, 72 x 98 cm. Collectie kunstenaar, afkomstig uit Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname, 1975-1995 – Twenty years of visual art in Suriname, 1975-1995. Paramaribo/Amsterdam/Rotterdam, 1995: 37. afb. 13. Rinaldo Klas. Erfwoningen. 1990. Olieverf op doek, 61 x 76 cm. Collectie EBS, afkomstig uit Twintig Jaar Beeldende Kunst in Suriname, 1975-1995 – Twenty years of visual art in Suriname, 1975-1995. Paramaribo/Amsterdam/Rotterdam, 1995: 70. afb. 14. Soeki Irodikromo. De koning en zijn rijdier. 1998. Olieverf op doek, 85 x 60 cm. Collectie A. Harmsma, afkomstig uit Beeldende kunst in Suriname. De twintigste eeuw – Visual Art in Suriname. The Twentieth Century. Amsterdam, 2000: 78. afb. 15. Anand Binda. Mangroveboom in rivierlandschap. 1998. Olieverf op doek, 97 x 110 cm. Collectie kunstenaar, afkomstig uit Beeldende kunst in Suriname. De twintigste eeuw – Visual Art in Suriname. The Twentieth Century. Amsterdam, 2000: 43.

170 afb. 16. Rudi Getrouw. Zonder titel (abstract in grijstinten). 1967. Olieverf op board, 123 x 125 cm. Collectie kunstenaar, afkomstig uit Beeldende kunst in Suriname. De twintigste eeuw – Visual Art in Suriname. The Twentieth Century. Amsterdam, 2000: 64. afb. 17. Iris Kensmil. Sidonhopo. 2010. Muurschildering en tekeningen, gemengde technieken, afkomstig van 15 juni 2013. afb. 18. Patricia Kaersenhout. Print op textiel, afkomstig van 15 juni 2013. afb. 19. Charl Landvreugd. Atlantic Transformerz 2010. 2010. Video still, afkomstig van 15 juni 2013. afb. 20. Charl Landvreugd. Movt nr. 5: La virginité de l'Europe. 2012. Gemengde media. Foto: Mike Bink, afkomstig van 15 juni 2013. afb. 21. Marcel Pinas. Pangie kibi man I, II & III (triptiek). 2005. Gemengde media, 280 x 135 (x3), afkomstig van 15 juni 2013. afb. 22. Marcel Pinas. San e psa. 2010. Installatie, 500 x 150 x 200. 2010, afkomstig van 15 juni 2013. afb. 23. George Struikelblok. Tru lobi (True love). 2012. Acryl op doek, afkomstig van 15 juni 2013. afb. 24. Kurt Nahar. In de hoeken van de stilte. Installatie, afkomstig van 15 juni 2013.

171 afb. 25. Kurt Nahar. Hall of Shame. 2011. Installatie, afkomstig van 15 juni 2013. afb. 26. Neil Fortune. Zonder titel. 2013. Acryl, houtskool en krijt op canvas, afkomstig van < http://www.sbk.nl/galerie/23/expo.html?id=841> 15 juni 2013. afb. 27. The Exorcism of Anastasia Romanov. Driedelig houtskool en vetkrijt op papier, (nr 1) 152 x 150 cm, afkomstig van 15 juni 2013. afb. 28. Michael Tedja. Verscheidene tekeningen in SNAKE, Cobra Museum, Amstelveen, 2013, afkomstig van 15 juni 2013. afb. 29. Remy Jungerman. Bakru. 2007. Gemengde media. Foto: Aatjan Renders, afkomstig van 15 juni 2013. afb. 30. Remy Jungerman. Atlantic Voices. 2013. Gemengde media, 109 x 168 x 21 cm. Foto: Aatjan Renders, afkomstig van 16 juni 2013. afb. 31. Sara Blokland. Reproductie van Family deel 1 & 2. 2007-2008, afkomstig van 16 juni 2013.

172

173