Anarchisme Van De Daad
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Anarchisme van de daad A.L. Constandse bron A.L. Constandse, Anarchisme van de daad. Kruseman, Den Haag 1969 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/cons002anar01_01/colofon.htm © 2008 dbnl / erven A.L. Constandse 5 Voorwoord De theorieën van het anarchisme zijn veelzijdig en zelfs zo gevarieerd, dat innerlijke tegenstellingen daarin niet ontbreken. Het was niet in de eerste plaats mijn doel, een overzicht te geven van de beginselen en idealen der grote geestelijke leiders - Bakoenin, Proudhon, Kropotkin, Reclus, Domela Nieuwenhuis, Tolstoi enz. - die deze beweging hebben geïnspireerd. Het oogmerk van deze studie is veeleer te schetsen, welke de houding het standpunt en de activiteiten zijn geweest der anarchisten in revolutionaire peroden of situaties. Vandaar de nadruk op hun rol bij omwentelingen in Frankrijk en Rusland, bij burgeroorlogen in Parijs en Spanje. Maar ook individuele daden hebben historische betekenis: politieke moordaanslagen, burgerlijke of militaire dienstweigering, antiautoritair lijdelijk verzet. Ten slotte zijn er de veranderingen in het gedragspatroon, zoals uit het optreden van Amsterdamse provo's, Berlijnse apo's en Parijse enragés, die anarchistische argumenten hebben aangewend, is gebleken. Met name het weer moderne verschijnsel der buitenparlementaire revolutionaire oppositie in West-Europa en Noord-Amerika, en dat van de nonconformistische levenshouding der jongeren is aanleiding geweest tot deze actuele terugblik op een verleden, dat in het heden sterker voortleeft dan men had kunnen vermoeden. Wat dit aangaat belicht dit historisch overzicht een bepaald aspect van de diepe crisis onzer civilisatie. Dr. A.L. Constandse A.L. Constandse, Anarchisme van de daad 7 I Herleving van een theorie In de schemer De tweede wereldoorlog heeft een einde gemaakt aan het bestaan van anarchistische bewegingen van noemenswaardige omvang. Reeds vóórdien was haar vonnis geveld. Het Russische bolsjewisme had geprobeerd de libertaire vorm van socialisme met wortel en tak uit te roeien; in Duitsland, waar het ideaal van een staatloze wereld en een federatie van vrije communes altijd uitermate zwak was geweest, maakte het nationaal-socialisme een einde aan de laatste verschijningsvormen daarvan; in Italië, waar vanouds wel een voedingsbodem had bestaan voor aan de staat vijandige opvattingen, verdreef het fascisme deze met geweld; het laatste bolwerk van het anarchisme, Catalonië, werd tenslotte in een bloedige burgeroorlog geliquideerd met de nederlaag van de Spaanse republiek. Waar elders nog kleine kernen aanwezig waren geweest - de Verenigde Staten, Mexico, Argentinië bijvoorbeeld - of in kleinere Europese landen zoals Zweden en Nederland leidde de ontwikkeling tot het geleidelijk afsterven der beweging. In Frankrijk bleef een met Spaanse en Italiaanse immigranten versterkte kern, die zich echter met moeite handhaafde. De tweede wereldoorlog, met zijn heftige herleving van het nationalisme, ook in de verzetsbewegingen der bezette gebieden, versterkte na de nederlaag van Hitler en Mussolini de positie der ‘commandanten’. Een typisch voorbeeld daarvan bood Joegoslavië, omdat de communistische partij daar uitdrukking gaf aan het revolutionaire patriottisme. Zij deed zulks ook in China, Vietnam en Albanië. Wat Cuba aangaat, waar Fidel Castro en de zijnen aanvankelijk meer door radicale burgerlijke democratische idealen waren bezield dan door sociaal-revolutionaire aspiraties, ook hier voerde de verdere evolutie tot het autoritaire bewind ener weliswaar originele, maar toch marxistische eenheidspartij. De oorzaken van het A.L. Constandse, Anarchisme van de daad 8 anarchistische falen lagen voor de hand. In geen enkel bezet land vermochten vrije socialisten, afkerig van nationalisme en georganiseerd geweld en onwillig partij te kiezen in het bloedige conflict tussen staten, een rol van enige betekenis te spelen. In een actuele worsteling waren zij onmachtig geweest in te grijpen op grond van hun theorieën. Waar zij het deden geschiedde dit ten koste van een deel van hun verregaande utopische idealen. Hoewel de Spaanse anarchisten gedurende de burgeroorlog nog de meest positieve bijdrage hebben geleverd tot de vorming van sociaal-economische organen met een hoge mate van zelfbestuur, en zij ernstig streefden naar het scheppen van vrije communes, hadden hun deelneming aan de binnenlandse krijg en hun samenwerking met de republikeinen ook van hen grote ideologische concessies geëist. Voorlopig bleek dus het lot van anarchistische bewegingen bezegeld te zijn. Niettemin werd het twintig jaar na het einde van de oorlog duidelijk, dat haar theorieën niet vergeten waren. Deze gaven, meestal in andere vormen, gestalte aan een hernieuwd vrijheidsverlangen. Zowel in de kapitalistische als in de communistische wereld herleefde de belangstelling voor figuren als Bakoenin en Kropotkin, voor anarchistische guerillaleiders uit de Russische en Spaanse burgeroorlogen (zoals Machno en Durruti) maar ook voor voorstanders van lijdelijk verzet tegen het militarisme, uit de school van David Thoreau en Tolstoi. Tijdens de bevrijdingsoorlogen in gewezen afhankelijke gebieden tenslotte doken gedachten op, die eerder uit de denkwereld van Bakoenin dan uit de theorieën van Marx konden worden afgeleid. Een jonge intelligentsia Vrijheidlievende denkbeelden kwamen de laatste jaren het meest naar voren in de provocerende ideeën van jongeren, gewoonlijk door studenten beïnvloed of geleid, die de oorlog verklaarden aan het ‘establishment’ en de ‘regenten’. Nederlandse provo's, Berlijnse apo's (voorstanders van een buitenparlementaire oppositie) en Franse ‘enragés’ hebben individualistische of sociaal-revolutionaire theorieën verkondigd, waarin A.L. Constandse, Anarchisme van de daad 9 anarchistische elementen een belangrijke rol speelden. De leuzen bij studentenstakingen en demonstraties voor zelfbestuur en uitdaging van het gezag, met als klap op de vuurpijl: ‘Het is verboden te verbieden’, getuigden daarvan. Maar in zekere zin was de theorie van het anarchisme, voorzover aangewend (met name door de Nederlandse provo's) ter rechtvaardiging van de rebellie, mede een element der provocatie en eerder middel dan doel. Men had hier immers te doen met opstandigen in een moderne verzorgingsstaat, die men ‘revolutionairen zonder revolutie’ zou kunnen noemen. De basis van een mogelijk verzet, de arbeidersklasse, was geenszins geneigd een macht te vormen tot omwenteling der maatschappelijke verhoudingen. De studenten streefden zelf allereerst reformistische doeleinden na, binnen het raam van de bestaande samenleving, of zij vormden daarin tamelijk geïsoleerde kernen. De geëiste hervorming van het onderwijs en van de organisatie der universiteiten; de verlangde medezeggenschap der studerenden; de afwijzing van de invloed der grote zakenlieden en managers (niet zelden vertegenwoordigd in de besturen van de instellingen van hoger onderwijs); en de begeerte elk onderricht kritisch te mogen beoordelen waren niet onverenigbaar met een burgerlijke democratie. Geen vorm van gezag was meer heilig, het moest zich rechtvaardigen (redelijk, zedelijk, sociaal) maar niet elk gezag werd afgewezen. De democratie had tegenover het communisme gepocht op de idealen van welvaart en vrijheid, en de jongeren presenteerden haar de rekening. Welvaart mocht niet de militaire leiders ten goede komen, maar zij moest het de jongeren mogelijk maken onbekommerd te studeren, of zich te wijden aan economisch nutteloze maar creatieve bezigheden, aan happenings en pop-art. Vrijheid moest beduiden, dat de machines meer en meer de taak overnamen der loonslaven en dat vrije tijd ook benut kon worden voor demonstraties, protesten, culturele manifestaties en voor de eis het bestaan zinvol in te richten naar ieders individuele aard. Vooral tegen de geestdodende discipline, die in de grote steden wordt geëist, en tegen de heerschappij der mandarijnen, van het volk vervreemd, richtte zich het verzet. Kenmerkend was de onwil, zich te onderwerpen aan de militaire dienstplicht. In West-Duitsland hadden A.L. Constandse, Anarchisme van de daad 10 van 1955 tot 1967 vijftigduizend jongeren een beroep gedaan op de wet, die in bijzondere gevallen dienstweigering mogelijk maakt. In 1968 verlangden drieduizend recruten, reeds in het leger ingelijfd, te worden ontslagen uit de strijdkrachten, en van hen had zeventig procent het einddiploma van een gymnasium. De redenen die voor de onthouding werden aangevoerd waren voor veertig procent van religieuze aard, voor vier en dertig procent ethisch van karakter, en voor vijftien procent politiek. Van de verzoeken om ontheffing van dienstplicht werden er tachtig procent ingewilligd: met onwillige honden zou het toch slecht hazen vangen zijn geweest, en de mentaliteit van de strijdkrachten zou deerlijk aangetast kunnen worden door welbespraakte studerenden. Het succes van zulk een strijdwijze is echter slechts mogelijk, doordat een democratie wordt geconfronteerd met de consequenties van haar eigen beginselen. Tegenover een meedogenloze dictatuur zou de methode onbruikbaar zijn geweest. In het najaar van 1968 bleek zelfs in Mexico dat tientallen studenten hun oppositie met de dood betalen moesten. Anti-communisme Overigens was deze stroming evenzeer tegen de communistische bonzen als tegen de kapitalistische regenten gekeerd. De Frans-Duitse studentenleider Cohn-Bendit schreef in 1968 zijn boek ‘Le gauchisme, remède à la maladie sénile du communisme’. Uit de titel blijkt, dat de auteur een dissidente communist wenst te zijn, en zijn opvattingen zijn dan ook