Bacchus. Lyrisch leesboek over de god Bacchus, met aantekeningen en vertalingen, tevens een illustratie van het translatio-imitatio-aemulatio-principe. Deel 2
J.D.P. Warners en L.Ph. Rank
bron J.D.P. Warners en L.Ph. Rank, Bacchus. Deel 2. 1971
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/warn003bacc02_01/colofon.php
© 2011 dbnl / erven J.D.P. Warners en L.Ph. Rank V
Con sentimenti di cordiale amicizia dedico questo secondo libro su Bacco al manager dell'Hotel Majestic a Napoli, il signor Evaristo Moscetta, e anche al barista dello stesso albergo, il signor Peppino Ranaldi. J.D.P. Warners
J.D.P. Warners en L.Ph. Rank, Bacchus. Lyrisch leesboek over de god Bacchus, met aantekeningen en vertalingen, tevens een illustratie van het translatio-imitatio-aemulatio-principe. Deel 2 IX
Voorwoord
Nogmaals willen we onze dank betuigen aan Drs. H. Gerversman en mevrouw A.M. van Roosmalen-de Caes: beiden hebben ons weer onschatbare diensten bewezen.
J.D.P. Warners en L.Ph. Rank, Bacchus. Lyrisch leesboek over de god Bacchus, met aantekeningen en vertalingen, tevens een illustratie van het translatio-imitatio-aemulatio-principe. Deel 2 XI
Verantwoording
Dit tweede Bacchus-deel vormt de voltooiing van onze wijngodonderzoekingen. In het eerste deel van 1968 hielden wij ons voornamelijk bezig met het werk van mytografen en geleerden uit middeleeuwen en renaissance: zij brachten ons bij uitgebreide allegorische verklaringen en etymologische interpretaties. Onze uitgave van Daniel Heinsius' Bacchushymne, in 1965, maakt het noodzakelijk in het bijzonder de aandacht nu nog te richten op enkele griekse, latijnse, neo-latijnse en franse gedichten over Bacchus, die onderling een merkwaardige samenhang vertonen en die we reeds in onze Heinsius-uitgave ontmoetten: het Bacchuspatroon is dan min of meer nagetekend. Bacchusliederen uit tragici en comici (Sophocles, Antigone, vs. 1115 vv., Aristophanes, Ranae, 325 vv.) moesten we ter zijde laten; dat geldt ook voor Theocritus 26. Tenslotte zagen we ook af van een behandeling van Seneca's Bacchi laudes (Oedipus, vs 403-508). Men zou van twee belangrijke Bacchus-renaissances kunnen spreken: ten tijde van keizer Augustus, toen een sodalicium van dichters, waartoe Horatius, Propertius en Ovidius behoorden, de god centraal stelden en 17 maart de Liberalia uitbundig vierden (Ovidius, Trist. v, 3). Een tweede herleving vindt plaats in Frankrijk van ongeveer 1550, toen Ronsard en zijn vrienden zich met een ware hartstocht op deze materie wierpen. Tenslotte: we zouden de Bacchuslijn nog veel verder, tot diep in de romantiek kunnen doortrekken. Petrus Burmannus' aantekening op Propertius 3, 17, geven we een aparte plaats: wat Burmannus in nuce meedeelt is voor ons onderzoek van grote betekenis geweest. Nog één naam moet genoemd worden: de zo geleerde Ronsard-uitgever Laumonier wees ons het spoor van de franse letterkunde naar de neolatijnse.
J.D.P. Warners en L.Ph. Rank, Bacchus. Lyrisch leesboek over de god Bacchus, met aantekeningen en vertalingen, tevens een illustratie van het translatio-imitatio-aemulatio-principe. Deel 2 1
I. Griekse poëzie
1. Homerische Hymnen
Griekse barden hebben de homerische epen voorgedragen en aldus voor het nageslacht bewaard in mondelinge overdracht, totdat ze tenslotte opgeschreven werden. Soms lieten de barden hun epische voordracht voorafgaan door gedienten, de προο μια, die zij zelf maakten. Een verzameling van zulke gedichten vinden we in de bundel Homerische Hymnen, in verschillende tijden ontstaan, maar als er algemene jaartallen genoemd moeten worden, zou dat ongeveer tussen 700 en 300 voor Christus zijn. In ieder geval tonen de hymnen een duidelijke homerische taaltraditie, waarbij het grootse voorbeeld vaak zeer nauwkeurig gevolgd is. Wie zich in deze hymnen verdiept, ontmoet een waarlijk bloeiend episch talent, prachtige gedetailleerde beschrijvingen; zo worden we verrast door groot verteltalent in een zeer beperkte omvang: het is alsof we Homerus op verkleinde schaal te lezen krijgen. De voor ons belangrijkste hymne is de zevende, aan Dionysus gewijd. Het hier vertelde en rijkgeschakeerde verhaal van de god wordt voorafgegaan en gevolgd door tweemaal twee regels, die op bijzondere wijze een inleiding en een afsluiting vormen. Het lijkt buiten twijfel dat de aangeduide regels van zeer traditionele aard zijn en wellicht zelfs sjablonen genoemd zouden kunnen worden, maar het is wel onze overtuiging dat dergelijke traditionalismen daarom nog niet van strukturele betekenis verstoken zijn. Vers I richt zich tot de lezer van de hymne en omvat het plan van de dichter: Ik zal Semele's roemrijke zoon Dionysus gedenken. In de reeks godenhymnen die deze bundel bevat, valt deze aanhef niet in het bijzonder op: de zesde hymne aan Aphrodite begint met deze woorden: Ik wil van Aphrodite zingen... In de zevende hymne is Dionysus aan de beurt. Maar binnen dit ene gedicht horen we toch onmiddellijk de plechtige en gedragen inzet, die de hymne geheel zal beheersen. Het valt ook op dat de dichter geen hulp van de
J.D.P. Warners en L.Ph. Rank, Bacchus. Lyrisch leesboek over de god Bacchus, met aantekeningen en vertalingen, tevens een illustratie van het translatio-imitatio-aemulatio-principe. Deel 2 2
Muze inroept, zoals in andere hymnen soms wel het geval is: de dichter is zelf aan het woord, hijzelf roept de wonderdaden van de god opnieuw in de herinnering en hij zal het fraaie beeld van Dionysus in de volgende regels zelf tot stand brengen. De slotregels (vss. 58vv.) zijn evenmin van een grote originaliteit, maar ook nu zijn ze binnen het gedicht van eigen en bijzondere waarde: nogmaals roept de dichter de zoon van de schone Semele aan en hij besluit met deze woorden: nooit zou ik een lieflijk lied kunnen formeren als ik u vergat. De dichter die Dionysus wil bezingen zou dat nooit kunnen als de god hem niet inspireerde. Prachtige regels: de wijngod is oorsprong en doel van het voorafgaande vers, hij inspireert het gedicht dat over hemzelf handelt. We zullen nog meer voorbeelden tegenkomen, waarin de wijngod als dichtergod figureert. Hoe gedenkt de dichter nu de god Dionysus? Episch gesproken door één beroemde scene uit het gevarieerd goddelijk avonturenkonglomeraat te kiezen: het verhaal van Dionysus en de tyrreense zeerovers, waarin de god straffend en genade schenkend optreedt. De mytologische gegevens zijn prachtig, rijkgekleurd verteld, in het bijzonder door de adjektieven; voorts is er een dialogische afwisseling en juist de betrekkelijk geringe omvang van het geheel schenkt de lezer een bondigheid-in-volledigheid die frappant is. De inzet is anders dan wij uit andere bronnen kennen: een zeer jeugdige jongen vertoeft op de rotsen aan de zeekust, zijn prachtige lokken waaien rond zijn gezicht; om zijn krachtige gestalte draagt hij een purperen gewaad. Landende schepelingen voeren hem gevankelijk weg zonder te weten wie hij is: een koningszoon? een god? Hoe dan ook, de gevangene, aan boord gebracht, moet geboeid worden, maar nu blijkt dat hij zich niet door mensenhanden van zijn vrijheid laat beroven. En die omstandigheid zet het scheepsvolk wel aan het denken. Allereerst spreekt de stuurman tot de schepelingen: Wie hebben jullie gevangen genomen (vs. 17)? Is het Zeus, Apollo of Poseidon? Het is de stuurman in ieder geval duidelijk dat de gevangene geen sterfelijk mens is, maar eerder een god, en hij weet geen andere mogelijkheid om voor zich en de zijnen het leven te redden dan zo gauw als
J.D.P. Warners en L.Ph. Rank, Bacchus. Lyrisch leesboek over de god Bacchus, met aantekeningen en vertalingen, tevens een illustratie van het translatio-imitatio-aemulatio-principe. Deel 2 3
het mogelijk is de gevangene weer aan land te zetten. Maar de kapitein is een andere mening toegedaan (vs. 25): de stuurman moet zich met het hem toevertrouwde werk bezighouden, voor de gevangene zullen de anderen wel zorgen. Bovendien: een god heeft hun deze gevangene in handen gespeeld. Voortreffelijke tegenstelling in inzicht van stuurman en kapitein: de gevangene is een god, of de gevangene is hen door een godheid gegeven. Na deze dialoog een epische beschrijving van datgene wat de nog steeds niet geïdentificeerde gevangene bewerkstelligt: plotseling stroomt er wijn over het schip, zoet en welriekend. Tot boven in de mast groeit de wijnstok omhoog, met druiven beladen; klimop omrankt de mast en de dollen van de roeiriemen zijn bekranst. En dan begrijpen de schepelingen wie ze aan boord hebben, zonder dat ze de naam van de god noemen, maar ze willen nu wel graag van hun buit bevrijd worden: hij moet nu ogenblikkelijk van het schip verwijderd worden. Maar het is te laat: Dionysus neemt de gestalte van een leeuw aan en er is ook een berin op het dek te zien. Aldus openbaart de god zijn wezen aan zijn belagers. Waanzinnig van angst drommen ze rondom de stuurman die zoveel eerder de situatie op werkelijke waarde getaxeerd had en die nu ook niets te lijden krijgt van de wraakoefeningen van de god. De leeuw grijpt de kapitein en de zeelieden springen over boord; in zee veranderen ze in dolfijnen. Alleen de stuurman ontkomt; Dionysus noemt zich nu aan hem bij name en hij roept de stuurman op goede moed te hebben. Dan sluit de dichter met de regels die we reeds eerder onder de aandacht gebracht hebben.
We wijzen slechts op de twee andere homerische hymnen (1 en 26) die ook aan Dionysus gewijd zijn. Ze zijn van veel kleiner omvang en ook hun inhoud is van minder betekenis dan de hiervoor besproken hymne. De eerste hymne, 21 regels omvattend, geeft in het eerste gedeelte een antwoord op de befaamde vraag waar de wijngod geboren is. Allerlei mogelijkheden passeren de revu,
J.D.P. Warners en L.Ph. Rank, Bacchus. Lyrisch leesboek over de god Bacchus, met aantekeningen en vertalingen, tevens een illustratie van het translatio-imitatio-aemulatio-principe. Deel 2 4
maar de dichter kiest onherroepelijk voor Nysa, dat ver van Foenicië en dichtbij Egypte ligt (vs. 8). In de verzen 17vv. lezen we nogmaals over het verband tussen Dionysus en de dichter:
ο δ σ οιδο δομεν ρχ μενοι λ γοντ ς τ , ο δ π στι σε πιλη μεν ερ ς μεμν σ αι οιδ ς·
Onze duitse vertaling geeft:
Wir Sänger Singen von dir zum Beginn und am Ende; es ist gar nicht möglich, Dass einer deiner vergässe, doch heiligen Sanges gedächte.
Over Hymne 26 de volgende twee opmerkingen. Nadat de dichter gezegd heeft dat hij een lied ter ere van Dionysus zal aanheffen, noemt hij de god γλα ς, glanzend. En vervolgens is er sprake van de nimfen die de zeer jonge god onder hun hoede namen. Het is wellicht dienstig hierbij te vermelden dat deze nimfen vaak tot het gevolg van de wijngod gerekend worden.
J.D.P. Warners en L.Ph. Rank, Bacchus. Lyrisch leesboek over de god Bacchus, met aantekeningen en vertalingen, tevens een illustratie van het translatio-imitatio-aemulatio-principe. Deel 2 6
ε ς Δι νυσον