Bacchus Lyrisch Leesboek Over De God Bacchus, Met Aantekeningen En Vertalingen; Tevens Een Illustratie Van Het Translatio-Imitatio-Aemulatio-Principe Deel 2

Total Page:16

File Type:pdf, Size:1020Kb

Bacchus Lyrisch Leesboek Over De God Bacchus, Met Aantekeningen En Vertalingen; Tevens Een Illustratie Van Het Translatio-Imitatio-Aemulatio-Principe Deel 2 Utrechtse Publikaties Voor Algemene Literatuurwetenschap J. D. P. Warners en L. Ph. Rank Bacchus Lyrisch leesboek over de god Bacchus, met aantekeningen en vertalingen; tevens een illustratie van het translatio-imitatio-aemulatio-principe Deel 2 Athenaeum Polak & Van Gennep Bacchus J. D. P. Warners en L. Ph. Rank Bacchus Lyrisch leesboek over de god Bacchus, met aantekeningen en vertalingen, tevens een illustratie van het translatio-imitatio-aemulatio-principe deel II Utrechtse Publikaties voor Algemene Literatuurwetenschap Athenaeum Polak & Van Gennep Amsterdam 1971 De Utrechtse Publikaties voor Algemene Literatuurwetenschap staan onder redactie van J. C. Brandt Corstius en H. P. H. Teesing ©197o Instituut voor Algemene Literatuurwetenschap van de Rijksuniversiteit te Utrecht. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke an- dere wijze dan ook, zonder schriftelijke toestemming van de uit- gever. No part of this book may be reproduced by print, photoprint, micro- film or any other means, without written permission from the pu- blisher. Boekverzorging: Jacques Janssen gvn Druk omslag: NV Drukkerij Hooiberg, Epe Druk binnenwerk: Koninklijke Drukkerij Van de Garde NV, Zaltbommel Con sentimenti di cordiale amicizia dedico questo secondo libro su Bacco al manager dell'Hotel Majestic a Napoli, it signor Evaristo Moscetta, e anche al barista dello stesso al- bergo, it signor Peppino Ranaldi. J. D. P. Warners Inhoud Voorwoord ix Verantwoording xi t Griekse Poëzie i. Homerische Hymnen i 2. Orphische Hymnen 13 3. Anthologia Palatina 63 II Latijnse poëzie Z. Catullus 71 2. Propertius 83 3. Lygdamus 94 4. Horatius 105 iri Neo-Latijnse Poe-zie i. Marullus I21 2. Flaminio i36 3. Anselmo 147 4. Muret 152 5. Scaliger (J.C.) i66 6. Alciati 201 iv Nationale talen i. Ronsard 211 2. Dorat vertaalt Ronsard 279 3. Daniel Heinsius 303 4. Van Aitzema vertaalt D. Heinsius 308 5. Opitz vertaalt D. Heinsius 310 v Nicolaas Heinsius 313 Besluit 359 Voorwoord Nogmaals willen we onze dank betuigen aan Drs. H. Gerversman en mevrouw A. M. van Roosmalen-de Caes: beiden hebben ons weer onschatbare diensten bewezen. IX Verantwoording Dit tweede Bacchus-deel vormt de voltooiing van onze wij ngodonderzoekingen. In het eerste deel van 1 968 hielden wij ons voornamelijk bezig met het werk van mytografen en geleerden uit middeleeuwen en renaissance: zij brachten ons bij uitgebreide allegorische verklaringen en etymologi- sche interpretaties. Onze uitgave van Daniel Heinsius' Bacchushymne, in 1965, maakt het noodzakelijk in het bijzonder de aandacht nu nog te richten op enkele griekse, latijnse, neo-latijnse en franse gedichten over Bacchus, die onderling een merk- waardige samenhang vertonen en die we reeds in onze Heinsius-uitgave ontmoetten: het Bacchuspatroon is dan min of meer nagetekend. Bacchusliederen uit tragici en comici (Sophocles, Antigone, vs. 1115 vv., Aristophanes, Ranae, 325 vv.) moesten we ter zijde laten; dat geldt ook voor Theocritus 26. Tenslotte zagen we ook af van een behandeling van Seneca's Bacchi laudes (Oedipus, vs 403- 5o8). Men zou van twee belangrijke Bacchus-renaissances kun- nen spreken: ten tijde van keizer Augustus, toen een sodalicium van dichters, waartoe Horatius, Propertius en Ovidius behoorden, de god centraal stelden en 17 maart de Liberalia uitbundig vierden (Ovidius, Trist. v, 3) . Een tweede herleving vindt plaats in Frankrijk van ongeveer 1550, toen Ronsard en zijn vrienden zich met een ware hartstocht op deze materie wierpen. Tenslotte: we zouden de Bacchuslijn nog veel verder, tot diep in de romantiek kunnen doortrekken. Petrus Burman- nus' aantekening op Propertius 3, z7, geven we een aparte plaats: wat Burmannus in nuce meedeelt is voor ons onder- zoek van grote betekenis geweest. Nog één naam moet ge- noemd worden: de zo geleerde Ronsard-uitgever Laumonier wees ons het spoor van de franse letterkunde naar de neo- latijnse. XI I. GRIEKSE POËZIE i. Homerische Hymnen Griekse barden hebben de homerische epen voorgedragen en aldus voor het nageslacht bewaard in mondelinge over- dracht, totdat ze tenslotte opgeschreven werden. Soms lie- ten de barden hun epische voordracht voorafgaan door ge- dichten, de cpooi..ua, die zij zelf maakten. Een verzameling van zulke gedichten vinden we in de bundel Homerische Hymnen, in verschillende tijden ontstaan, maar als er alge- mene jaartallen genoemd moeten worden, zou dat ongeveer tussen 700 en 300 voor Christus zijn. In ieder geval tonen de hymnen een duidelijke homerische taaltraditie, waarbij het grootse voorbeeld vaak zeer nauwkeurig gevolgd is. Wie zich in deze hymnen verdiept, ontmoet een waarlijk bloeiend episch talent, prachtige gedetailleerde beschrijvingen; zo worden we verrast door groot verteltalent in een zeer be- perkte omvang: het is alsof we Homerus op verkleinde schaal te lezen krijgen. De voor ons belangrijkste hymne is de zevende, aan Diony- sus gewijd. Het hier vertelde en rijkgeschakeerde verhaal van de god wordt voorafgegaan en gevolgd door tweemaal twee regels, die op bijzondere wijze een inleiding en een af - sluiting vormen. Het lijkt buiten twijfel dat de aangeduide regels van zeer traditionele aard zijn en wellicht zelfs sja- blonen genoemd zouden kunnen worden, maar het is wel onze overtuiging dat dergelijke traditionalismen daarom nog niet van strukturele betekenis verstoken zijn. Vers i richt zich tot de lezer van de hymne en omvat het plan van de dichter: Ik zal Semele's roemrijke zoon Dionysus ge- denken. In de reeks godenhymnen die deze bundel bevat, valt deze aanhef niet in het bijzonder op: de zesde hymne aan Aphrodite begint met deze woorden: Ik wil van Aphro- dite zingen ... In de zevende hymne is Dionysus aan de beurt. Maar binnen dit ene gedicht horen we toch onmiddel- lijk de plechtige en gedragen inzet, die de hymne geheel zal beheersen. Het valt ook op dat de dichter geen hulp van de Muze inroept, zoals in andere hymnen soms wel het geval is: de dichter is zelf aan het woord, hijzelf roept de wonder- daden van de god opnieuw in de herinnering en hij zal het fraaie beeld van Dionysus in de volgende regels zelf tot stand brengen. De slotregels (vss. 58vv.) zijn evenmin van een grote origi- naliteit, maar ook nu zijn ze binnen het gedicht van eigen en bijzondere waarde: nogmaals roept de dichter de zoon van de schone Semele aan en hij besluit met deze woorden: nooit zou ik een lieflijk lied kunnen formeren als ik u vergat. De dichter die Dionysus wil bezingen zou dat nooit kunnen als de god hem niet inspireerde. Prachtige regels: de wijngod is oorsprong en doel van het voorafgaande vers, hij inspi- reert het gedicht dat over hemzelf handelt. We zullen nog meer voorbeelden tegenkomen, waarin de wijngod als dich- tergod figureert. Hoe gedenkt de dichter nu de god Dionysus? Episch ge- sproken door één beroemde scene uit het gevarieerd godde- lij k avonturenkonglomeraat te kiezen: het verhaal van Dionysus en de tyrreense zeerovers, waarin de god straffend en genade schenkend optreedt. De mytologische gegevens zijn prachtig, rij kgekleurd verteld, in het bijzonder door de adj ektieven ; voorts is er een dialogische afwisseling en juist de betrekkelijk geringe omvang van het geheel schenkt de lezer een bondigheid-in-volledigheid die frappant is. De inzet is anders dan wij uit andere bronnen kennen: een zeer jeugdige jongen vertoeft op de rotsen aan de zeekust, zijn prachtige lokken waaien rond zijn gezicht; om zijn krachtige gestalte draagt hij een purperen gewaad. Landende schepe- lingen voeren hem gevankelijk weg zonder te weten wie hij is: een koningszoon? een god? Hoe dan ook, de gevangene, aan boord gebracht, moet geboeid worden, maar nu blijkt dat hij zich niet door mensenhanden van zijn vrijheid laat beroven. En die omstandigheid zet het scheepsvolk wel aan het denken. Allereerst spreekt de stuurman tot de schepe- lingen : Wie hebben jullie gevangen genomen (vs. 17)? Is het Zeus, Apollo of Poseidon? Het is de stuurman in ieder geval duidelijk dat de gevangene geen sterfelijk mens is, maar eerder een god, en hij weet geen andere mogelijkheid om voor zich en de zijnen het leven te redden dan zo gauw als het mogelijk is de gevangene weer aan land te zetten. Maar de kapitein is een andere mening toegedaan (vs. 25) : de stuurman moet zich met het hem toevertrouwde werk bezighouden, voor de gevangene zullen de anderen wel zorgen. Bovendien: een god heeft hun deze gevangene in handen gespeeld. Voortreffelijke tegenstelling in inzicht van stuurman en kapitein: de gevangene is een god, of de gevangene is hen door een godheid gegeven. Na deze dialoog een epische beschrijving van datgene wat de nog steeds niet geïdentificeerde gevangene bewerkstel- ligt: plotseling stroomt er wijn over het schip, zoet en wel- riekend. Tot boven in de mast groeit de wijnstok omhoog, met druiven beladen; klimop omrankt de mast en de dollen van de roeiriemen zijn bekranst. En dan begrijpen de schepelingen wie ze aan boord hebben, zonder dat ze de naam van de god noemen, maar ze willen nu wel graag van hun buit bevrijd worden: hij moet nu ogenblikkelijk van het schip verwijderd worden. Maar het is te laat: Dionysus neemt de gestalte van een leeuw aan en er is ook een berin op het dek te zien. Aldus openbaart de god zijn wezen aan zijn belagers. Waanzinnig van angst drom- men ze rondom de stuurman die zoveel eerder de situatie op werkelijke waarde getaxeerd had en die nu ook niets te lijden krijgt van de wraakoefeningen van de god. De leeuw grijpt de kapitein en de zeelieden springen over boord; in zee veranderen ze in dolfijnen. Alleen de stuurman ontkomt; Dionysus noemt zich nu aan hem bij name en hij roept de stuurman op goede moed te hebben. Dan sluit de dichter met de regels die we reeds eerder onder de aandacht gebracht hebben. We wijzen slechts op de twee andere homerische hymnen (i en 26) die ook aan Dionysus gewijd zijn.
Recommended publications
  • Noé Sangariou: Étude Sur Le Déluge En Phrygie Et Le Syncrétisme Judéo-Phrygien, Paris : A
    Adolphe Joseph Reinach Noé Sangariou: Étude sur le déluge en Phrygie et le syncrétisme judéo-phrygien, Paris : A. Durlacher, 1913, 95 p. Ce document fait partie des collections numériques des Archives Paul Perdrizet, le projet de recherche et de valorisation des archives scientifiques de ce savant conservées à l’Université de Lorraine. Il est diffusé sous la licence libre « Licence Ouverte / Open Licence ». http://perdrizet.hiscant.univ-lorraine.fr NOÉ SANGARIOTJ tTUDE SUR LE D~LUGE EN PHRYGIE ET LE SYNCRÉTISME JUDÉO·PHRYGIEN PAR Adolphe REINACH PARIS LIBRAIRIE A. DURLACHER 83 bis, RUE LAFAYETTE i9!3 NOÉ SANGARIOTJ tTUDE SUR LE D~LUGE EN PHRYGIE ET LE SYNCRÉTISME JUDÉO·PHRYGIEN PAR Adolphe REINACH PARIS LIBRAIRIE A. DURLACHER 83 bis, RUE LAFAYETTE i9!3 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 NOÉ SAN<;ARIOU ÉTUDE SUR LE DÉLUGE EN PHRYGIE ET LE SYNCHÉTISME JUDÉO-PHRYGIEN VERSAILLES. - IMP. CERF, !)9, RUE DUPLESSIS. NOÉ SANGARIOU ~TUDE SUR LE D~LUGE EN PHRYGIE ET LE SYNCRÉTISME JUD~O·PHRYGIEN PAR Adolphe REINACH PARIS LIBRAIRIE A. DURLACHER 83 bis, RUE LAFAYETTE 1913 NOÉ SANGARIOU ÉTUDE SOR LE DÉLUGE EN PHRYGIE ET LE SYNCRÉTISME JUDÉO-PHRYGIEN L'idée du présent mémoit·e est due à une découverte qui en explique le tit l'e. Le nom de Noé Sangariou, lu sur une épitaphe trouvée clans les fouilles de Tllasos, m'a aussitôt suggéré que, si l'on pouvait prouver que Noé fut un des noms portés par l'hypostase de la Grande Déesse J:?lu·ygienne connue généralement sons le nom de Nana, fille elu Sangarios, le fleuve de Cybèle, on pourrait clé­ duire de ce fait, pour la localisation à Apamée en Phrygie de l'Mche de Noé, une explication meilleure que celles qui ont été jus­ qu'ici proposées.
    [Show full text]
  • The Histories
    Place Names Latitude Longitude Numbers of Times Mentioned Adriatic Sea 42.7752864 15.885196 3 Paphos 34.757212 32.406593 1 Oaxos 35.3080415 24.8441326 2 Petra 35.25 26.25 2 Siphnus 35.208535 26.108246 4 Abae 38.5831615 22.929852 5 Abdera 40.93950935 24.9795992 13 Abydos 26.409131 31.91627145 18 Acarnania 38.71765475 21.19036225 2 Achaia 38.10212147 22.22458591 8 Achelous river 38.3388321 21.1067111 3 Acheron river 39.2348296 20.4831346 2 Achilleum 39.914982 26.1511315 1 Achilles 46.5 31.5 1 Pyrene 42.468926 2.866662 1 Adramytteum 39.5023635 26.936321 1 Aegaen Sea 37.44094966 25.85418454 9 Aegina island 37.7409397 23.430141 51 Egyptian sea 31.15802 32.68554 1 Egypt 19.21140877 30.56732963 263 Aeolia 38.84644288 26.95080175 2 Ethiopia 14.125005 38.721522 22 Aetolia 38.51650426 21.75966982 1 Agathyrsi 47.5 27.5 11 Agora 40.513545 26.786353 1 Aegae 38.154879 22.314637 2 Aegaleos Mountain 37.154 21.721 1 Aege 39.978627 23.666064 1 Aegira 38.1297925 22.377887 1 Aegilea island 38.1771519 24.1749085 2 Aegion 38.252707 22.081952 1 Aenea 40.439481 22.879124 2 Aenus 40.7248985 26.085729 2 Aenyra 40.683333 24.65 1 Aesa 40.309275 23.060368 1 Acanthus 40.39975 23.880112 8 Acragas 37.29289215 13.58945448 4 Acrothoum 38.4526062 23.2197021 1 Akrothooi 40.183833 24.34933 1 Alabanda 37.59557847 27.97571613 2 Alalia 42.10240033 9.511828 2 Alopecae 37.95 23.749997 1 Alpeni 38.801852 22.586084 4 Amathus 34.712264 33.13708095 3 Ampelus headland 37.75 26.75 2 Amphicaea 38.642319 22.598214 1 Amphissa 38.518403 22.374172 2 Anagyrous 37.8300155 23.804843 1 Anaphlystus
    [Show full text]
  • Historia Animalium
    ''^y-i )\'r-i" . ,j ;i' '\-^:"t. rHi 'h — 30 New Words UY THE LIBRARY ctionary are OF in England Me» of Dr. THE UNIVERSITY \of the WorTc. OF CALIFORNIA LOS ANGELES vised and im- CfOAH POBTPR, The p the most useful .>iotiona of the cheapest Dooks ev GIFT 1. Comp From the Library of 3 based as far at wordB- ple«. In ail cata Dlctiot Henry Goldman, Ph.D. tpeUing is givm. part, a explitni 1886-1972 hLs has been en- wanted ^EBaisB and Mr. 2. Aeon ,her scholars. The departi )rd Is indicated bj werem ich are explainfil and ret inted at the bottom 'vhioh had previously been sImoRt univer- of tach page. sally adopted. In the present edition all the definitions have been carefully and 7. The Illustrative Citations.—No methodically analysed by W. G. Webster, labonr has been spared to embody t>nch Ksq., the Rev. Channcey Gooflrxh, Prof. quotations from standard authors as may LiSTnan, Prof. Whitney, and Prof. Oilman, Uirow light on the definitions, or pos- with the assistance and under the snper- sess any special Interest of thought or Intendence of Prof. Goodrich. language. 3. JJcientific and Teclinici>I Temu. 8. The Synonyms.—These are sub- In order to secure the attuoet completeness Joined to the words to which they belong, aocnracy of definition, this md department and are very complete. has been snbdlvlded among eminent Scholars and Experta, including Prof.Dana, 9. The Illustrations, which exceed 3000, Fret. Lyman, &c. are inserted, not for the sake of ornament, 4. Etymology.—The eminent philo- but to elncidat« the meaning of words logist, Dr.
    [Show full text]
  • © in This Web Service Cambridge University
    Cambridge University Press 978-1-107-03825-7 - The Geography Of Strabo Duane W. Roller Index More information Index Ethnyms may be indexed with their toponyms. Romans are generally listed under their nomen, except for a few (e.g. Cicero, the emperor Tiberius) much better known by another name. Many toponyms in the Geography appear in a number of variants. Often these are significant and represent the history of the name or its form in different languages, but in other cases they may simply indicate differences between Strabo’s sources or even errors. Nevertheless, in the interest of thoroughness and clarity, many variants appear in this index. Moreover, it is not always possible to determine whether repeated mentions of the same toponym in the same region are identical or different places. Aarassos, 545 Achaia Aba, Phokaian city, 435 in Aria, 497 Aba, queen of Olbe, 25, 633 in the Kaukasos, 479 Abaeitians, 593 in the Peloponnesos, 323, 364, 379, 381, 385, 441 Abai, 415 in Thessaly, 422 Abantians, 435 Roman province, 777 Abantis, 435 Achaian Argos, 363, 367 Abaris, 297 Achaian camp, 567 Abas, 422 Achaian Cape, 642 Abdera Achaian council, 380 Iberian city, 169 Achaian Federation, 373 Thracian city, 330, 510, 527, 609 Achaian Phthiotians, 421 Abderos, 330 Achaian Phthiotis, 74 Abeakos, 489 Achaian Wall, 122 Abella, 250 Achaians, 261, 262, 338, 340, 343, 364, 370, 381, Abians, 39, 292, 293, 295, 296, 298, 530 422, 424, 455 Abile, 766 Achaiion, 568, 574, 575 Abilyx, 180 Achaikaros, 711 Abisares, 655 Achaimenidians, 681 Abonouteichos, 523 Achaios,
    [Show full text]
  • Badw · 039602104
    THESAVRVS LINGVAE LATINAE VOLVMEN IX 1 N En (en v. l. 25 sq.). littera decima tertia (vel duodecima, v. enim vol. c. respectu geminationis:Conc.S II 3, 1 Rustic. p. 223, 3 [respic. Matth. 1, VII 2, 755, 3; significatur littera gr. n p. 2, 2. 13, hebr. n p. 2, 25). de 20] ‘gennethen’, sive per unam en litteram sive per duas eqs. [i. gen(n)hueÂn. genere v. infra sub 1aa. nomen est indecl.; occurrunt e. g. sing. nom. N praebet vers. ant.]. p. 223, 4 si duas posueris en litteras [NN vel N codd. Vitr.9,7,4.al., acc. Nigid. Gell. 19, 14, 7. al., abl. Varro ling. 6, 75. al., vers. ant.]). plur. acc. Mar.Victorin. gramm. 4, 11. Conc. p. 2, 3. [dub. trad. 5 b agitur de ratione inter n et alias litteras intercedente: a quae- Qvint. inst. 1, 7, 8 illud n (illud enim cod. unus et edd. rec.).] libet exempla:Qvint. inst. 1, 5, 60 latinum, quod o et n litteris finiretur 1 de appellatione litterae: a varia exempla; littera nominatur (sc. ut ‘Platon’ sim.), non reperiebant. Diom. gramm. I 425, 10 n consonans per n (en): a solum: genere non apparente: CIL I2 2903 (saec. semivocalis liquida tam praeponitur quam subiungitur vocalibus ..., item IV 2 a. Chr.? in alphabeto ut:Inscr. Notiz. Scavi 1922 p. 484 n. 19 [Pom- subiungitur mutis. al. b respic. litterae mutatae vel substitutae peiis]. al.). Vel. gramm. VII 77, 18. et saepe. neutr. :Varro ling. 6, 10 (exempla potiora;nin plures consonantes transire dicit Prisc.
    [Show full text]
  • Heroides and Amores
    «<^ %=& '*/);• r? °A W*i" V^ - •jMNfl fe. LIBRARY THE UNIVERSITY CALIFORNIA, SAN DIEGO UNIVERSITY OF CALIFORNIA LA iOLLA, *QUJFC** ^*snv,. > "^ 22ID'/ n- G° ^ Ti— ^|H Social Sciences & Humanities Library University of California, San Diego Please Note: This item is subject to recall. Date Due C7 MAR 1 6 19 UNIVERSITY OF CALIFORNIA. SAN DIEGO 3 1822 01957 4995 THE LOEB CLASSICAL LIBRARY EDITED BY T. E. PAGE, Litt.D., and W. H. D. ROUSE, Litt.D. OVID HEROIDES AND AMORES OVID HEROIDES AND AMORES WITH AN ENGLISH TRANSLATION BY GRANT SHOWERMAN PROFESSOR OF LATIN IN THE DNIVBBSITV 0] WISCONSIN I . LONDON : WILLIAM HKINEMANN NEW YORK : THE MACMILLAN CO. MCMXIV CONTENTS PAGE THE HEROIDES 1 THE A MORES S13 INDEX 509 I THE HEROIDES OVID'S LIFE Publius Ovidius Naso was born at Sulmo, a city about ninety miles south-east of Rome, in the country of the Paeligni, on March 20, 43 B.C., the year of the second triumvirate, composed of Augustus, Antony, and Lepidus, and the year of the proscription and death of the Ciceros. His family had been of equestrian rank for several generations. Ovid's education was begun at Sulmo, and com- pleted at Rome and Athens. In deference to his father's wishes, he pursued, with his brother, the rhetorical studies usual with the ambitious young men of the time, expecting to enter upon a public career ; but so fervent was his passion for literature, and so irresistible his instinct for literary art—he himself says that whatever he attempted to write took the form of verse—that he found it impossible to follow the profession of his father's preference.
    [Show full text]
  • Copyright by Bart Anthony Natoli 2014
    Copyright by Bart Anthony Natoli 2014 The Dissertation Committee for Bart Anthony Natoli certifies that this is the approved version of the following dissertation: Speech, Community, and the Formation of Memory in the Ovidian Exilic Corpus Committee: ______________________________________ Karl Galinsky, Supervisor ______________________________________ Alessandro Barchiesi ______________________________________ Laurel Fulkerson ______________________________________ Rabun Taylor ______________________________________ L. Michael White Speech, Community, and the Formation of Memory in the Ovidian Exilic Corpus by Bart Anthony Natoli, B.A., M.A Dissertation Presented to the Faculty of the Graduate School of the University of Texas at Austin in Partial Fulfillment of the Requirements for the Degree of Doctor of Philosophy The University of Texas at Austin May 2014 uxori et filio, cum gratiis et amore Acknowlegments This dissertation results, in part, from a 2008 seminar on Ovid, conducted by Professor Karl Galinsky. During that seminar, I was allowed to explore the brilliance of the Metamorphoses as well as to foster a love for all of the works of Ovid. In regards to speech loss in particular, I was fortunate enough to be encouraged to present a small project on the reception of the topic of speech loss in the Metamorphosis of Franz Kafka. Therefore, I first must thank Karl for introducing me to the Ovidian corpus and for his encouragement and expertise in the field. There are also many other individuals whom I should thank for their insights and efforts. I thank Alessandro Barchiesi, first, for his guidance in framing my argument and for his help during the infantile stages of this paper. Next, I thank Laurel Fulkerson, Rabun Taylor, L.
    [Show full text]
  • Neméthy's Ciris Ciris Epyllion Pseudovergilianum. Edidit, Adnotationibus Exegetiris Et Criticis Instruxit Geyza Némethy, Academiae Litterarum Hungaricae Sodalis
    The Classical Review http://journals.cambridge.org/CAR Additional services for The Classical Review: Email alerts: Click here Subscriptions: Click here Commercial reprints: Click here Terms of use : Click here Neméthy's Ciris Ciris epyllion pseudovergilianum. Edidit, adnotationibus exegetiris et criticis instruxit Geyza Némethy, academiae litterarum Hungaricae sodalis. Budapestini, sumptibus academiae litterarum Hungaricae. 1909. 8vo. Pp. 159. 3 kronen. A. E. Housman The Classical Review / Volume 23 / Issue 07 / November 1909, pp 224 - 226 DOI: 10.1017/S0009840X00003930, Published online: 27 October 2009 Link to this article: http://journals.cambridge.org/abstract_S0009840X00003930 How to cite this article: A. E. Housman (1909). The Classical Review, 23, pp 224-226 doi:10.1017/ S0009840X00003930 Request Permissions : Click here Downloaded from http://journals.cambridge.org/CAR, IP address: 132.239.1.231 on 12 Apr 2015 224 THE CLASSICAL REVIEW comments on the name, it is not clear where earlier editors, wherever derived from, is Mco8otov comes from ; from Koechly Ma>A.au>u shown to be correct; and as Modaeus was would appear to be the MS. reading. In any not a character of much importance, his case, as the MwScuos of the B.M. fragment occurrence in both the B.M. fragment and the was evidently an Indian (since Bombus and ' Dionysiaca' is a link of some value, and other followers of Dionysus were shooting at perhaps tends to support Kenyon's con- him), it seems fairly certain that he and the jecture that these epic fragments are from Mw&uos—Mci>A.(uo$ of the ' Dionysiaca' were the 'Bassarica.' the same person.
    [Show full text]
  • Personnifications Du Désir D'écrire Dans La Poésie Lyrique Néo-Latine
    ÉCOLE PRATIQUE DES HAUTES ÉTUDES Mention « Histoire, textes et documents » Doctorat en Études latines Mélanie BOST-FIEVET Personnifications du désir d’écrire dans la poésie lyrique néo-latine. Les Muses de Giovanni Pontano et de Jean Salmon Macrin Thèse présentée en vue de l’obtention du grade de docteur dirigée par Mme Perrine GALAND, Directeur d’études à l’École pratique des Hautes Études soutenue le samedi 6 décembre 2014 Jury : Mme Donatella COPPINI, professeur, Università degli Studi di Firenze Mme Perrine GALAND, directeur d’études, École pratique des Hautes Études Mme Sylvie LAIGNEAU, professeur, Université de Bourgogne Mme Virginie LEROUX, maître de conférences, Université de Reims Champagne-Ardennes M. John NASSICHUK, associate professor, University of Western Ontario 2 Remerciements Ad dilectam magistram. Merci à Perrine Galand, qui fut pour cette thèse le premier maillon de la chaîne inspirée et la pierre à limer, qui a insufflé du sens dans les études classiques et dans l’idée d’humanisme, et qui a si patiemment guidé mon exploration de diverses fantaisies. Ad parentes. Merci à ma mère, Joyce Gabus, et à mon père, Hubert Bost, pour m’avoir offert leur école d’exigence, d’élégance et d’intelligence. Cette thèse, née dans les turbulences, espère être le fruit de leur héritage commun. Ad magistros. Merci aux chercheurs accueillants et bienveillants qui m’ont guidée, inquiète, dans les méandres du monde universitaire et m’y ont donné place : Hélène Casanova-Robin, Nathalie Catellani-Dufrêne, Donatella Coppini, Philip Ford, Laure Hermand-Schebat, Sylvie Laigneau- Fontaine, Virginie Leroux, John Nassichuk. Ad sodales. Merci à mes compagnons de recherche, généreux et solidaires, Lucie Claire, Adeline Lionetto, Olivier Pédeflous, Judith Rohman, et, plus loin mais toujours là, à David Nouvel.
    [Show full text]
  • The Chora Formation of the Greek Cities of Aegean Thrace. Towards a Chronological Approach to the Colonization Process
    The Chora Formation of the Greek Cities of Aegean Thrace. Towards a Chronological Approach to the Colonization Process Alexandre Baralis The notion of chora within the Greek colonial world still constitutes a difficult reality to agree upon, as regards the organisation of its space, the chronology of its formation or even its borders themselves. Defined as the territory imme- diately surrounding a city, the chora remains, according to most of the studies devoted to it, a space which the city is supposed to have dominated politically and economically, to have used for its necropolis and to have cultivated for its agricultural needs from the city’s foundation onwards or shortly thereaf- ter. A place of exchange or conflict, and sometimes of cohabitation, the chora raises the question of the relationship between cities traditionally considered to be of essentially Greek population and their immediate native hinterland. Answering this question is often done by drawing on models developed for Magna Graecia and a few examples from written sources. This paper attempts a survey of the situation in Aegean Thrace, a recent area of archaeological research and still poorly known by scholars. In this region of the Greek colonial world it is possible to approach the formation process of the city territory in a chronological way which allows a fruitful reconsideration of the complex relationship between the Greek settlers and the local populations.1 Greek colonization in context: Aegean Thrace before the arrival of the first Greek settlers The term “Aegean Thrace,” common nowadays in historical bibliographies, is a recent geographical notion. It is applied to an area strongly disputed at the beginning of the 20th century, which lies now entirely within the limits of the administrative district of western Thrace in northern Greece.
    [Show full text]
  • The Love of the Nightingale by Timberlake Wertenbaker
    The Love of the Nightingale by Timberlake Wertenbaker Audition Date: Wednesday, September 11th, 6:45pm To Prepare: 1) Read the Play 2) Read this packet 3) Prepare a one-minute monologue accordingly. 1 This Packet. This audition packet is meant to provide actors with some preliminary information about the play as they prepare for their audition. It is intended as a supplement to reading Timberlake Wetenbaker’s script in its entirety, not a replacement. In other words: Read the play in its entirety. An attachment for the full script PDF is in the same email that contained this packet. Make sure to read through the different character breakdowns and give careful consideration as to what sort of monologue might showcase your ability to embody one of them. Do you relate to the early playfulness of Philomele? Her later defiance? Do you respond to the Niobe’s jaded resignation that there is terrible injustice in the world? What sort of monologue might communicate Tereus’s entitlement? What of Procne’s feelings of isolation when she goes to live in a foreign environment with an unfamiliar husband? Perhaps you enjoy the poetic commentary of the chorus. There are many ways to go, but consider the tone of the play and the emotional requirements of the characters. The Plot and its Sources. Let’s not mince words, Philomele is a horrifying myth; so horrifying that we need to ask ourselves why we would continue to tell it thousands of year since Sophocles presented a play based on it at the festival Dionsyia in the 5th century B.C.E.
    [Show full text]
  • Interpretations of Greek Mythology (Routledge Revivals)
    Routledge Revivals Interpretations of Greek Mythology Interpretations of Greek Mythology, first published in1987, builds on the innovative work of Walter Burkert and the ‘Paris school’ of Jean-Pierre Vernant, and represents a renewal of interpretation of Greek mythol­ ogy. The contributors to this volume present a variety of approaches to the Greek myths, all of which eschew a monolithic or exclusively structuralist hermeneutic method. Specifically, the notion that mythology can simply be read as a primitive mode of narrative history is rejected, with emphasis instead being placed on the relationships between mythology and history, ritual and political genealogy. The essays concentrate on some of the best known characters and themes — Oedipus, Orpheus, Narcissus — reflecting the complexity and fascination of the Greek imagination. The volume will long remain an indispensable tool for the study of Greek mythology, and it is of great interest to anyone interested in the development of Greek culture and civilisation and the nature of myth. This page intentionally left blank Interpretations of Greek Mythology Edited by Jan Bremmer Routledge Taylor & Francis Croup First published in 1987 by Croom Helm Ltd This edition first published in 2014 by Routledge 2 Park Square, Milton Park, Abingdon, Oxon, OX14 4RN and by Routledge 711 Third Avenue, New York, NY 10017 Routledge is an imprint of the Taylor & Francis Group, an informa business © 1987 Jan Bremmer The right of the Editor Jan Bremmer to be identified as author of this work has been asserted by him in accordance with sections 77 and 78 of the Copyright, Designs and Patents Act 1988.
    [Show full text]