PDF Hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen The version of the following full text has not yet been defined or was untraceable and may differ from the publisher's version. For additional information about this publication click this link. http://hdl.handle.net/2066/107603 Please be advised that this information was generated on 2017-12-06 and may be subject to change. KARAKTER EN CULTUUR DER ROMEINEN IN SINT AUGUSTINUS' DE CIVITATE DEI l-V •»'t;11"^ pimi; U- í Í мI Uиt ""Ь { f и J i— BIBLIOTHEEK DOOR Zr. AGNES DICKER OEZ. VAN J. M. J. VOORWOORD. In Februari 1929 werd door de Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte van de Vrije Universiteit te Amsterdam een prijsvraag uitgeschreven, waarbij verlangd werd : Een beschrijving en verklaring van Augustinus' opvatting en beoordeeling van volkskarakter en cultuur der Romeinen in De Civitate Dei I—V. Mijn beantwoording van deze prijsvraag ontving van de Faculteit een eervolle vermelding en tevens een mild, niet in uitzicht gesteld geschenk. Ditzelfde werk verschijnt thans in druk. Noch aan den opzet, noch aan de uitwerking der stof werd iets veranderd. Ik behandelde dus slechts die punten, waarvoor gegevens te vinden waren in de eerste vijf boeken van S. Augustinus' De Civitate Dei. Waar dit noodig of nuttig scheen, heb ik parallellen getrokken met andere werken van Augustinus. Verder heb ik zeer dikwijls de resultaten, die ik bij mijn onder zoek over Augustinus had verkregen, vergeleken met de uitingen van heidensche auteurs en steeds met die van andere oud-christelijke schrijvers. Bij deze laatste beperkte ik me tot Augustinus' Latijnsche voorgangers met één uitzondering, n.l. een citaat uit Tatianus. De motiveering hiervan is ter plaatse aangegeven. Het was me een groóte vreugde, dat bij den groei van het werk steeds meer als Augustinus' grondgedachte op den voor grond trad : de tegenstelling tusschen het Godsrijk en het rijk der aardschgezinden ; eenerzijds de diepe duisternis der civitas terrena, waar zelfliefde en hoogmoed heerschen, anderzijds het stralende, gouden licht der civitas Dei, waar Godsliefde en deemoed wonen. » ENKELE OPMERKINGEN VOORAF. De oud-christelijke schrijvers zijn geciteerd naar Migne. In een noot is telkens de oorspronkelijke tekst aan de vertaling toegevoegd. Voor de Civitas Dei en de Confessiones gebruikte ik echter de uitgaven van Dombart-Kalb en Knöll in de Bibliotheca Teubneriana. Waar deze twee werken zijn aangehaald, is alleen de vertaling, niet de Latijnsche tekst gegeven. Zonder nadere aanduiding zijn de citaten ontleend aan de Civitas Dei. Waar een verwijzing op paragraaf of caput zou kunnen slaan, is steeds het laatste bedoeld, tenzij het ter plaatse uit drukkelijk anders wordt aangegeven. Bij citaten uit of verwijzingen naar moderne schrijvers, is slechts de naam van den schrijver genoemd, zoo noodig met den verkorten titel van het werk. Voor den volledigen titel dier werken verwijs ik naar de alphabetische bibliographie. Daarin heb ik slechts die werken opgenomen, die meer onmiddellijk verband hielden met het onderwerp. 1 HOOFDSTUK I. DE H.AUGUSTINUS EN ZIJN TIJD. Voor we tot ons eigenlijk onderwerp overgaan, wilde ik enkele opmerkingen maken over Augustinus, het milieu, waarin hij leefde, en zijn De Civitate Dei in het algemeen. Deze inleiding is daarom onoutbeerlijk, omdat zoowel de persoonlijkheid van Augustinus en haar omlijsting in tijd en ruimte, als het doel en het algemeen karakter zijner Civitas Dei helder voor onzen geest moeten staan, willen we met succes kunnen beginnen aan onze taak: uit het eerste gedeelte van dit reuzenwerk het beeld te reconstrueeren, dat Augustinus zich van karakter en cultuur der Romeinen gevormd had en, zoo mogelijk, te verklaren, waarom dit beeld die trekken ver toonde en geen andere. De tijd, waarin Augustinus leefde, is voor ons nog bijzonder van interesse, omdat deze in zeer vele opzichten gelijkt op den onzen. En dat Augustinus zoo dikwijls een modern denker, ja soms zelfs de eerste moderne mensch1 ) genoemd wordt, vindt voorzeker ten deele zijn oorzaak in den persoon, ten deele echter ook in de tijdsomstandigheden. Bertrand zegt zeer juist over zijn leeringen: „Ces enseigne ments s'adressent à nous, répondent à nos préoccupations d'hier ou d'aujourd'hui. Cette existence, le siècle où elle s'est déroulée nous rappellent notre siècle et nous-mêmes. Le retour de circonstances semblables a amené des situations et des caractères semblables: c'est presque notre portrait."2) 1) Hamack citeert deze uitdrukking van Siebeck en voegt er aan toe : „Ich habe ihn schon seit Jahren gebraucht." (Dogm. III, p. 106). — s) Prologue, I. 3 Het was een tijd, waarin de hoog ontwikkelde Romeinsch- Hellenistische cultuur haar zenith reeds lang had overschreden en in rassche decadentie haar ondergang tegemoet ging. Veel werd er gered, doordat het werd opgenomen in de jonge, levenskrachtige christelijke cultuur, maar bij dit proces kreeg de vorm een geheel anderen inhoud en veranderden de waarde verhoudingen essentieel. Wanneer A. Bauer zegt, dat het Christendom „überhaupt ein Teil der Antike" is en dat het „vereinzelt und besonders ohne seine hellenistischen Voraus setzungen betrachtet gar nicht verstanden werden kann" 1 ), is dit slechts ten deele waar. Zeker, we mogen den samenhang met het reeds bestaande niet uit het oog verliezen en den invloed daarvan niet gering schatten, maar het Christendom te qualifi- ceeren als „ein Teil der Antike" is toch wel verkeerd gezien. Juist omdat het Christendom in wezen een radicaal breken met de begrippen van het heidendom met zich bracht, ontstond tusschen beide een strijd op leven en dood, waarvan Augu stinus de laatste stadia meemaakte en medestreed. Het was een kritieke tijd. Ondanks de eerlijke pogingen van mannen als Praetextatus en Symmachus won het Christendom steeds meer veld ; zij streden voor een verloren zaak. De maatschappij, die meende zelf doeleinde te mogen zijn, moest wijken voor een, waarin God het begin- en eindpunt en tevens het centrum van alles was. Dit zien we ook thans. „De ontzettende crisis, waarin de moderne cultuur thans verkeert, doet vermoeden, dat de komende heerschappij van het Christelijk théisme zich op de puinhoopen van de hedendaagsche cultuur zal vestigen, zooals ook in de dagen van Augustinus de organische cultuur periode haar intrede deed, terwijl de antieke cultuur in bloed en jammer onderging met het oude Romeinsche rijk."2) In het midden der vierde eeuw, in dien tijd, waarin Christen dom en antieke cultuur elkander reeds op velerlei wijze hadden beïnvloed, werd Augustinus geboren. De strijd tusschen het hoogere en het lagere, tusschen het Goddelijke en het menschelijke, tusschen een leven òm dit leven en een leven om een geluk hiernamaals, brandde niet alleen buiten hem, maar hij *) p. 99. — «) Haitjema, p. 246. 4 moest dien in snijdende felheid en hooglaaiende hevigheid door worstelen in eigen hart. Augustinus is niet licht te benaderen ; als in elke groóte persoonlijkheid leven ook in hem sterke con trasten. Zelfs iemand als Harnack erkent eerlijk, dat het zoo moeilijk is „der Eigenart dieses Mannes völlig gerecht zu werden. Diese ist sein Geheimnis und seine Grösse, und man verwundet sie vielleicht schon durch jede Analyse."1) Anderzijds echter wordt hij ons juist zooveel nader gebracht door zijn echt menschelijk moeten worstelen tegen verkeerde begeerten in eigen ziel, tegen zijn brandend verlangen naar menschelijken roem en zijn felle zinnelijkheid. 2 ) „Pour peu que nous entrions dans la familiarité de ses livres, nous reconnais sons en lui une âme fraternelle, qui a souffert, senti, pensé à peu près comme nous."3) Augustinus was gesproten uit een huwelijk, waarin we zoo wel de heidensche als de christelijke cultuur weerspiegeld zien : zijn vader Patricius was tot kort voor zijn dood heiden, zijn moeder Monnica een goede Christin. We kunnen dus a priori verwachten, dat in Augustinus' opvoeding beide factoren zich zullen doen gelden. Toch was, gelijk bekend is, de invloed zijner moeder overwegend. En één feit zegt ons overduidelijk, hoe diep haar lessen in zijn hart moeten zijn doorgedrongen. Als negentienjarige jongeman las hij, daar de cyclus zijner studiën dit toen medebracht. Cicero's Hortensius. Dit werk bracht hem in verrukking, niet om taal en stijl alleen, maar voornamelijk om zijn inhoud. Het deed hem het ijdele van louter rhetorische studiën inzien en wekte in hem een groot verlangen naar de philosophie. En toch legde hij het tenslotte onvoldaan terzijde ; het smaakte hem niet, „enkel en alleen, omdat de naam van Christus er in ontbrak, die naam, dien ik met de moeder melk had ingedronken." 4 ) En dat midden in een tijd vol geeste lijke en zedelijke afdwalingen! Deze kiem was levenskrachtig genoeg, om niet verstikt te worden door het Manichaeisme, het scepticisme, het Neo-Platonisme, en ze bloeide tenslotte heer- *) Dogm. III, p. 63sq. — 3) Zelf zegt hij: „llxoris honorlsque illecebra detlnebar." (De Beat Vit, 1 ; P. L. XXXII, 961.) — 8) Bertrand, Prologue, II. — *) Conf. Ill, 4. 5 lijk uit, toen Monnica's zoon overging tot het Christendom. Als Augustinus dan na zijn terugkeer in Afrika priester en later bisschop van Hippo Regius is geworden, richten zich weldra bij belangrijke kwesties de oogen der geheele Christen heid op den grooten kerkvoogd in dit bescheiden stadje en luisteren allen gretig naar zijn uitspraken. Voor bijna al zijn werken is dan ook een concrete aanleiding aan te wijzen. Veel meer dan tegen het heidendom schreef hij tegen de valsche leer binnen den boezem van het Christendom zelf. Maar één groot werk, zijn De Civitate Dei, richt zich met zwaar geschut tegen de heidenen. Augustinus kon uit eigen ervaring spreken, hij was nog juist bijtijds geboren om het publieke heidensche leven mee te maken, met al zijn glans, doch ook met al zijn verderf. Zoowel in Madaura als in Carthago deed hij er aan mee. En het was hoofdzakelijk Romeinsch heidendom, dat hij daar leerde kennen.