LAMPAS Inhoud Lampas 53 (2020) 2 53e jaargang nummer 2 juni 2020 De Romeinse Limes in Nederland Stephan Mols en De Romeinse Limes in Nederland 113 Rien Polak

Rien Polak De grenzen van het Romeinse Rijk 124 Eenheid in verscheidenheid

Marieke van Dinter Limes en landschap 137 De samenhang tussen het landschap en de Romeinse forten in de Rijndelta

Christian Kicken De infrastructuur in het gebied van de Neder-Germaanse 146 en Stephan Mols  Limes

Julia Chorus De forten langs de Rijn in Romeins Nederland 157

Stijn Heeren Van Bataafse auxiliarii naar Frankische foederati 174 Migratie in de archeologie en nieuwe groepen in het grensgebied van Germania secunda

Harry van Romeins Nijmegen 194 Enckevort 500 jaar legerplaats en stad

Kleurkatern 209

Laura Kooistra Brood en vlees 241 en Maaike Groot De rol van de agrarische samenleving in de limeszone bij de bevoorrading van militairen en burgers

Jasper de Bruin Grensgevallen 259 Militaire en civiele gemeenschappen in de Limeszone

Marenne Zandstra Culturele diversiteit aan de Neder-Germaanse limes 271

Erik Graafstal en De nieuwe kleren van de keizer? 282 Tom Hazenberg De lange weg naar een aantrekkelijk Werelderfgoed 53 (2020) 2 AMPAS 9 789087 048563 issn 0165-8204 tijdschrift voor classici Lampas 2020-2 omslag.indd 1 L 19-05-2020 15:44 Beknopte auteursinstructies Lampas. Tijdschrift voor classici L A M P A S Uitgebreide auteursinstructies op lampas.verloren.nl. Tijdschrift voor classici 1 Inzending kopij Jaargang 53 nummer 2, juni 2020 Zend uw kopij per e-mail naar: [email protected].

Redactie 2 Omvang dr. Rutger Allan (Grieks, Vrije Universiteit Amsterdam), dr. Bert van den Berg Een artikel in Lampas bevat maximaal 7.500 woorden inclusief voetnoten en (Antieke Filosofie, Universiteit Leiden), Lola Bos BA (redactiesecretaris; Uni- bibliografie. versiteit van Amsterdam), dr. Jaap-Jan Flinterman (Oude Geschiedenis, Vrije 3 Stijl en opmaak Universiteit Amsterdam), dr. Mark Heerink (Latijn, Universiteit van Amster- Houd de opmaak zo eenvoudig mogelijk. Gebruik geen afkortingen. Een heldere dam en Vrije Universiteit Amsterdam), dr. Hugo Koning (Klassieke Talen, struc­tuur wordt op prijs gesteld (liefst met tussenkopjes). Stanislascollege Delft), drs. Suzanne Luger (Klassieke Talen, St. Ignatius- gymnasium Amsterdam, ILO/POWL, Universiteit van Amsterdam), dr. Stephan 4 Citaten van en verwijzingen naar Griekse en Latijnse teksten Mols (Klassieke Archeologie, Radboud Universiteit Nijmegen), drs. Kokkie van Geef Griekse eigennamen in Latijnse vorm (Aeschylus, Thucydides). Vertaal Griekse Oeveren (Klassieke Talen, St. Ignatius-gymnasium Amsterdam, Vrije Univer- en Latijnse citaten. Plaats vertalingen tussen enkelvoudige aanhalingstekens. Cursiveer siteit Amsterdam, VCN), dr. Remco Regtuit (Grieks, Rijksuniversiteit Gro- Latijnse citaten. Zet langere citaten (meer dan 20 woorden) als bloktekst: ingesprongen ningen), dr. Sofie Remijsen (Oude Geschiedenis, Universiteit van Amster- en door witregels van de hoofdtekst gescheiden. Gebruik in verwijzingen alleen dam), dr. Rodie Risselada (voorzitter; Latijn, Universiteit van Amsterdam). Arabische cijfers (1, 2, 3). Redactieadres 5 Citaten van en verwijzingen naar secundaire literatuur Redactiesecretariaat Lampas / Lola Bos Verwijs naar secundaire literatuur volgens het auteur (jaartal: pagina)-systeem. Bij­ Universiteit van Amsterdam – Opleiding GLTC voor­beeld: ‘Feeney (2007: 92-96) stelt dat ...’; ‘vergelijk Slings (1997: 107 n. 17)’. Zet lange cita­ ten­ (meer dan 20 woorden) als bloktekst (zie boven), korte citaten tussen Postbus 94203, 1090 GE Amsterdam enkele aan­halingstekens. e-mail: [email protected] websiteadres: lampas.verloren.nl Lampas is, met uitzondering van de recentste twee jaargangen, online be- 6 Bibliografie schikbaar via www.lampasonline.nl. De literatuurlijst bevat uitsluitend de in uw artikel genoemde auteurs. Geen afkortingen. Voor reacties op of ideeën over de inhoud van Lampas: [email protected] Opmaak:

Uitgever, administratie en abonnementen Artikel in bundel: Uitgeverij Verloren BV Slings, S.R. 1997. ‘Figures of Speech and their Lookalikes. Two further exercises Torenlaan 25, 1211 JA Hilversum in the pragmatics of the Greek sentence’, in E.J. Bakker (ed.), Grammar as telefoon 035-6859856 Interpretation. Greek literature in its linguistic context, Amsterdam, 169-214. e-mail: [email protected] websiteadres: www.verloren.nl Artikel in tijdschrift: Lampas verschijnt vier keer per jaar. Hemelrijk, E.A. 2007. ‘Local Empresses. Priestesses of the imperial cult in Prijzen voor 2020: Jaarabonnement € 45,–; Studentenabonnement € 27,– (stuur the cities of the Latin West’, Phoenix 61, 318-349. a.u.b. een kopie van de collegekaart naar de uitgever); Abonnement voor in- Boek: stellingen en bibliotheken € 60,–; Losse nummers € 15,– Jong, I.J.F. de. 2001. A Narratological Commentary on the Odyssey, Betaling gaarne binnen 30 dagen na toezending van een rekening door de uit- Cambridge. gever. Abonnementen worden aangegaan voor een jaargang en automatisch verlengd, tenzij bij opgave uitdrukkelijk anders wordt aangegeven. Opzeg- 7 Samenvatting, correspondentieadres en auteursinformatie ging dient te geschieden bij de uitgever vóór ingang van de nieuwe jaargang, Bij uw artikel levert u (1) een Engelstalige samenvatting (maximaal 200 woorden), dus vóór 1 januari van het nieuwe jaar. (2) uw correspondentieadres (post en e-mail) en (3) een beknopte biografie (functie, affiliatie, onderzoeksgebied en publicaties, maximaal 70 woorden). Op het omslag: Artist impression van het castellum van Valkenburg en het bij- behorende kampdorp, gezien vanuit het noorden. Op de voorgrond de Rijn, 8 Illustraties op de achtergrond het kwelderlandschap van de Rijnmonding, met een wir- De redactie stelt illustraties (met bijschriften en bronvermeldingen) op prijs. Deze war van geulen. Beeld: Mikko Kriek/Nederlandse Limes Samenwerking. worden geplaatst indien van voldoende grootte en kwaliteit; uitgangspunt is een resolutie van 300 dpi bij een formaat van 10x15 cm. Bij vragen (bijvoorbeeld over de ISSN 0165-8204 ISBN 978 90 8704 856 3 rechten van afbeeldingen) kunt u contact opnemen met de redactiesecretaris.

Lampas 2020-2 omslag.indd 2 19-05-2020 15:44 De Romeinse Limes in Nederland

Stephan Mols en Rien Polak

Summary: For more than five hundred years the southern part of the belonged to the Roman Empire, more particularly to the province of (Lower ). The left bank of the river served as the external boundary of this province, once the ambition to annex the Germanic territories across the river had been abandoned. Although the Lower German Limes is only a modest part of the whole frontier system of the Roman Empire, it can boast of various distinctive characteristics, the most important of which is the outstanding preservation of timber buildings, ships and other organic remains in the water-­ logged conditions of the Rhine delta. This paper presents a brief history of this frontier section and addresses a few general issues, as an introduction to a series of papers discussing a variety of aspects of the frontier and of life in a frontier zone.

In januari 2020 heeft de Nederlandse Limes Samenwerking na jarenlange voorbereidingen het rapport waarin wordt gepleit voor de nominatie van het Neder-Germaanse deel van de Romeinse rijksgrens, de limes, ingediend bij UNESCO in Parijs. Dit is een goede aanleiding voor Lampas om stil te staan bij deze grens en de gevolgen van de Romeinse aanwezigheid. In de Romeinse tijd maakte de zuidelijke helft van Nederland deel uit van het Romeinse Rijk en vormde het samen met een deel van Duitsland de provincie Germania in- ferior, Neder-Germanië. Hoewel ook de limes meer in het algemeen aan de orde komt, ligt de nadruk op Nederland in de Romeinse tijd. Wij zijn de au- teurs, allen specialisten op het gebied van aspecten die met die rijksgrens zijn verbonden, zeer erkentelijk voor hun bijdragen.

1 Aan de rand van het Romeinse Rijk

Meer dan vijfhonderd jaar lang maakte de zuidelijke helft van ons land deel uit van het Romeinse Rijk, van de Gallische Oorlogen in 58-52 v.Chr. tot de val van het West-Romeinse Rijk rond 480 n.Chr. Vanaf de eerste eeuw n.Chr. behoorde het gebied tot de provincie Germania inferior. De buiten- grens daarvan volgde de linkeroever van de Rijn, van Remagen ten zuiden van Bonn tot Katwijk aan de Noordzeekust (zie afb. 1 in het kleurkatern).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 113 20-05-2020 08:38 114 Lampas 53 (2020) 2

De Neder-­Germaanse Limes, zoals deze grenssector doorgaans wordt aan- geduid, was met een lengte van ongeveer 400 kilometer maar een bescheiden deel van de grens van het Romeinse Rijk. In de tweede eeuw n.Chr. strekte deze zich in een wijde boog uit rond de Middellandse Zee, over drie conti- nenten en een afstand van naar schatting 7500 kilometer (zie afb. 1 van Polak in het kleurkatern).1 Het noorden van ons land was buiten de formele rijksgrens gelegen, maar behoorde wel tot de Romeinse invloedssfeer, althans in de ogen van Rome. Hoewel de pogingen om het te annexeren na enige tijd werden gestaakt, liet Rome haar aanspraken op het gebied nog niet meteen varen. Perioden van re- latieve rust in de onderlinge betrekkingen werden geregeld onderbroken door snel escalerende conflicten, afhankelijk van de militaire agenda van het Ro- meinse Rijk en van de onderlinge verhoudingen tussen de Germaanse groe- pen aan de overkant van de Rijn.

2 De grens langs de Rijn

De zuidgrens van de provincie Germania inferior, die na de hervormingen van Diocletianus (284-305) Germania secunda ging heten, werd gevormd door een beekje, de huidige Vinxtbach, ten zuidoosten van Bonn.2 In de late tweede en de derde eeuw eindigde hier, op de tegenoverliggende Rijnoever, de zogenaamde Obergermanisch-Raetische Limes, de vaak kaarsrecht verlopen- de kunstmatige landgrens die de Rijn verbond met de Donau, even ten noord- westen van Regensburg (zie afb. 6 van Polak in het kleurkatern). De eerste twintig kilometer vanaf de provinciegrens stroomafwaarts, naar het noorden, liep de Rijn door een smal dal tussen de uitlopers van de en het Westerwald, die deel uitmaken van het Rheinische Schiefergebirge. Het eerste fort, in Remagen, bood een goed zicht op dit deel van de rivier. Even verder opende zich de vlakte waar de Neder-Rijn zich vrij meanderend in een drie kilometer brede gordel insneed in oudere rivierterrassen. De militai- re posten lagen hier hoog en droog op de terrasrand, doorgaans op een punt waar het terras door een rivierbocht werd aangesneden, en vaak tegenover een toegang tot het Germaanse gebied aan de overkant van de Rijn. Even stroomafwaarts van Xanten nam het verval van de Rijn af en begon de rivier zand af te zetten op de oevers; dit omslagpunt geldt als het begin van de

1 Zie voor het geheel van de Romeinse rijksgrens de bijdrage van Rien Polak in dit themanummer (p. 124-136). Goede actuele overzichtswerken zijn Klee (2006); Klose en Nünnerich-Asmus (2006); Breeze (2011); Reddé (2014). Het kleurkatern is te vinden op p. 209-240. De afbeeldingen zijn daar- in geordend per artikel. 2 Zie Graafstal, Willems en Bödecker (2018) voor een wat uitvoeriger en rijk geïllustreerde schets van de Neder-Germaanse Limes. Een goede ingang bieden ook Lendering en Bosman (2010); Van der Heijden (2016); Van der Tuuk (2017); Van Ginkel en Vos (2018).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 114 20-05-2020 08:38 Stephan Mols en Rien Polak De Romeinse Limes in Nederland 115

delta. Dicht bij het huidige Lobith bevond zich het splitsingspunt van de Rijn en de Waal (zie afb. 3 in het kleurkatern). De laatste had zich in de IJzertijd tot de belangrijkste afvoer van het rivierwater ontwikkeld, maar de Romeinen ga- ven de voorkeur aan de noordelijke tak, die verschillende toegangen bood tot het Germaanse voorland. Daarom begon Drusus, stiefzoon van Augustus en jongere broer van de latere keizer Tiberius, tijdens zijn Germaanse campagnes van 12-9 v.Chr. met de aanleg van een dam op de splitsing, die meer water in de noordelijke tak moest voeren; de dam werd pas onder keizer Nero (54-68) voltooid (zie afb. 4 in het kleurkatern). Tussen Xanten en Utrecht werd het landschap overwegend bepaald door een afwisseling van relatief droge oeverwallen en laaggelegen, betrekkelijk natte komgebieden. In de omgeving van Xanten en Nijmegen lagen echter nog restanten van stuwwallen langs de rivier. Van hieraf kon een groot deel van het rivierengebied worden overzien. Stroomafwaarts van Utrecht raakte de Rijn ingeklemd tussen een uitgestrekt ontoegankelijk veengebied, dat zich aan beide kanten van de rivier uitstrekte tot bij Leiden (zie afb. 2 in het kleur- katern). Daar begonnen de strandwallen, de voorlopers van de tegenwoor- dige duinen. De Neder-Germaanse Limes eindigde ten slotte bij Katwijk aan de Noordzeekust. Het laatste fort, bekend als de en alleen over- geleverd door oude gravures en beschrijvingen, is ten prooi gevallen aan de erosie van de kust. In het nu dichtbebouwde Rijnland kan men zich nauwelijks meer een voor- stelling maken van het Romeinse landschap, waar de nog onbedijkte Rijn zich sterk meanderend een weg baande en bij elk hoogwater bochten kon afsnij- den of een nieuwe loop kon vormen. De lage oeverwallen werden geregeld overstroomd, maar toch werden de militaire posten ook stroomafwaarts van Xanten direct aan de rand van de rivier gebouwd.3 Dit laat zien dat de beveili- ging van het scheepvaartverkeer de voornaamste functie was van de militaire infrastructuur.

3 Hoofdlijnen van de geschiedenis

Het Rijnland ging deel uitmaken van het Romeinse Rijk tijdens de Gallische Oorlogen van 58-52 v.Chr. Het lijdt geen twijfel dat de troepen van Caesar destijds in het zuiden van ons land kampen hebben aangelegd, maar tot nog toe hebben we daarvan geen resten gevonden. Het oudste archeologisch aan- getoonde legerkamp is een grote basis op de Hunerberg in Nijmegen.4 Deze

3 Zie voor de relatie tussen het landschap en de militaire infrastructuur de bijdrage van Marieke van Dinter in dit themanummer (p. 137-145), en voor de afzonderlijke forten de bijdrage van Julia Cho- rus (p. 157-173). 4 Zie voor de belangrijke rol van Nijmegen de bijdrage van Harry van Enckevort (p. 194-208).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 115 20-05-2020 08:38 116 Lampas 53 (2020) 2

moet zijn aangelegd in 19 v.Chr., voor een strafexpeditie aan de overkant van de Rijn. In 12 v.Chr. werd een veel groter offensief gelanceerd, onder lei- ding van de al genoemde Drusus. In de dertig jaren die hierop volgden bleken Romeinse overwinningen en afgedwongen vredesverdragen uiteindelijk niet meer te zijn dan onderbrekingen van het gewapende Germaanse verzet tegen de Romeinse expansie. In 17 n.Chr. zette Tiberius een streep onder de ambitie om een groot ge- bied aan de overkant van de Rijn te annexeren. De Romeinse troepen werden teruggetrokken op de linkeroever van de Rijn. In de daarop volgende decen- nia werden de in grote bases geconcentreerde troepen verdeeld over kleinere posten. Zo ontstond geleidelijk wat de eerste lineaire grens zou zijn van het Romeinse Rijk. In 47 n.Chr. deed de legeraanvoerder Corbulo een nieuwe poging om Germaanse gebieden aan de overkant van de Rijn onder Romeins gezag te brengen, maar Claudius riep hem onverbiddelijk terug. Rond het midden van de eerste eeuw werden de houten legioenskampen in Xanten en Neuss in steen herbouwd, wat de indruk versterkt dat er in die tijd geen in- tentie meer was om de status quo te wijzigen. De relatieve stabiliteit van het Romeinse bestuur ten westen van de Rijn werd abrupt verstoord door de strijd om het purper na de dood van Nero, in het Vierkeizerjaar (69). Vitellius, de toenmalige commandant van het Neder- Germaanse leger, was een van de troonpretendenten en nam een groot deel van zijn troepen mee naar Italië om zijn aanspraken op het keizerschap kracht bij te zetten. Het verzwakte Rijnleger zag zich geconfronteerd met een grote opstand van stammen aan weerskanten van de rivier, die bekendstaat als de Bataafse Opstand (69-70). Toen de machtsstrijd in Rome was beslecht, werd de opstand aan de Rijn met groot machtsvertoon neergeslagen. Rond 85 lijkt de status quo aan de Rijn te zijn bezegeld door de omzetting van de Boven- en Neder-Germaanse militaire districten in Romeinse provin- cies. Dit was de opmaat naar een reductie van de omvang en mobiliteit van het Neder-Germaanse leger in de late eerste en vroege tweede eeuw, waarna meer dan een eeuw van betrekkelijke rust volgde, hoewel ook na de dood van keizer Commodus (180-192) weer een strijd om de heerschappij losbrandde. Even na 230 was het gedaan met de relatieve rust en volgden twee eeuwen van bijna onophoudelijke machtswisselingen. Nieuwe golven van migratie en de vorming van grote tribale verbanden aan de overkant van Rijn en Donau deden de druk op de grenzen sterk toenemen. De slagkracht van de grenstroe- pen was al afgenomen door de interne conflicten en een ernstige economische crisis. De Neder-Germaanse Limes had daardoor herhaaldelijk te lijden van aanvallen door een nieuwe Germaanse federatie: de Franken. Hoewel er geen aanwijzingen zijn voor grootschalige verwoestingen, lijkt de militaire contro- le in de loop van de derde eeuw sterk te zijn afgenomen. Tegen het einde van de derde eeuw werd de orde hersteld, toen onder meer

Lampas 20202 binnenwerk.indb 116 20-05-2020 08:38 Stephan Mols en Rien Polak De Romeinse Limes in Nederland 117

Diocletianus tal van hervormingen doorvoerde in het administratieve en mi- litaire bereik. Het rijk werd in tweeën gedeeld en voortaan door twee gelijk- waardige keizers bestuurd. De legers aan de grenzen werden uitgedund ten gunste van sterke mobiele legers in het achterland. De militaire posten aan de grens werden opgegeven of verkleind, maar in het laatste geval wel voorzien van dikke stenen muren en ver uitstekende torens, om langdurige belegerin- gen te kunnen doorstaan. Het succes van de herziene strategie varieerde al naar gelang de stabiliteit van het keizerlijke gezag. In de vijfde eeuw stortte de grensverdediging voorgoed in, en toen Keulen kort na 450 door de Franken werd overgenomen, hield het Romeinse gezag in het Rijnland op te bestaan.5

4 Twee netelige kwesties

Met het begrip ‘Neder-Germaanse Limes’ zijn twee samenhangende netelige kwesties verbonden: vanaf welk moment kunnen we spreken van een provin- cie Germania inferior en vanaf welk moment kan de militaire infrastructuur langs de Rijn worden aangemerkt als limes in de zin van een als rijksgrens fungerende militaire infrastructuur? Over beide onderwerpen verschillen de meningen, ook in recente literatuur. Hier zullen de kwesties alleen maar kort worden aangestipt.6 In de andere bijdragen aan dit themanummer zijn uiteen- lopende opvattingen te vinden. Zeker is dat het gebied dat later de provincie Germania inferior zou vormen vanaf de verovering door Caesar deel uitmaakte van Gallia comata, en later, na de administratieve inrichting en onderverdeling van dat gebied door Augus- tus, van de provincie (Gallia) Belgica. In het jaar 90 is in een militair diploma – een oorkonde waarin de verlening van rechten aan een afzwaaiende soldaat van de vloot of de hulptroepen is vastgelegd (zie afb. 5 in het kleurkatern) – voor het eerst sprake van militaire eenheden qui sunt in Germania superiore, ‘die zijn (gestationeerd) in Boven-Germanië’. De formulering geeft aan dat Boven-Germanië op het moment van schrijven een eigenstandige provincie was, afgescheiden van Gallia Belgica, en daarmee Neder-Germanië ook. In de geschreven bronnen wordt al in de context van de veldtochten van Germani- cus (14-16 n.Chr.) melding gemaakt van een Boven- en een Neder-­Germaans legerkorps,7 en in ere-inscripties van oud-commandanten komen de korpsen

5 Zie voor de ontwikkelingen in de Laat-Romeinse tijd de bijdrage van Stijn Heeren in dit thema- nummer (p. 174-193). 6 Zie voor de discussie over de provincievorming onder andere Eck en Pangerl (2003); Eck (2004); Ausbüttel (2011). 7 Tacitus, Annales 1.31: duo ad ripam Rheni exercitus erant: cui nomen superiori sub C. Silio legato, inferiorem A. Caecina curabat, ‘Er lagen twee legers op de oever van de Rijn: het zogeheten Boven- Germaanse leger stond onder leiding van de legaat C. Silius; A. Caecina had het commando over het Neder-Germaanse leger’ (eigen vertaling).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 117 20-05-2020 08:38 118 Lampas 53 (2020) 2

voor vanaf het midden van de eerste eeuw.8 Over de vraag of dit impliceert dat er toen al twee Germaanse provincies bestonden, lopen de meningen uiteen. Dit geldt ook voor de mogelijkheid dat er al onder Augustus een ongedeelde Germaanse provincie was gevormd. De meest gehoorde opvatting is dat de twee Germaanse provincies rond 85 werden afgescheiden van Gallia Belgica, na de afsluiting van de Chattenoorlog van Domitianus (keizer van 81 tot 96), die werd gevierd met een emissie van munten met opschrift Germania capta en een symbolische weergave van de Romeinse zege. De omvorming van de aanvankelijk louter offensieve militaire bases aan de Rijn tot een limes in de zin van versterkte rijksgrens is lang in het jaar 47 ge- dateerd, toen Claudius een einde maakte aan een Over-Rijnse expeditie van de Neder-Germaanse legeraanvoerder Corbulo en hem beval zijn troepen te- rug te trekken op de linkeroever van de Rijn.9 Pas tamelijk recent is gebleken dat de meeste forten tussen Bunnik-Vechten en Valkenburg, die in de oudere opvatting als uitvloeisel van die maatregel zouden zijn gebouwd, al in of kort na het jaar 40 zijn gesticht.10 Het ligt daardoor voor de hand dat ze aangelegd zijn om de bevoorrading te beveiligen van de Britse expeditie die Caligula in 40 wilde ondernemen, maar Claudius uiteindelijk pas in 43 in gang zette. In de ogen van velen is er daarmee geen reden meer om dit te beschouwen als het begin van een Neder-Germaanse Limes, en moet men die eerder verbinden met de inrichting van de provincie Germania inferior omstreeks het jaar 85.

5 Een bijzondere grenssector

Hoewel de Neder-Germaanse Limes maar een bescheiden deel vormt van het geheel van de grenzen van het Romeinse Rijk, kan deze grenssector zich la- ten voorstaan op bijzondere kwaliteiten. Het was hier dat voor het eerst een fijnmazig lineair grenssysteem ontstond, dat zich over honderden kilometers uitstrekte en eeuwenlang op dezelfde plaats zou blijven liggen. Door de lig- ging aan de Rijn was het daarmee ook de eerste riviergrens van het Romeinse Rijk. De ontwikkeling die hier al in de vroege eerste eeuw inzette kreeg ge- leidelijk een vervolg in andere delen van het Rijk, totdat zich in de tweede eeuw een permanente versterkte linie uitstrekte over drie continenten. In het Westen stortte dit systeem rond het midden van de vijfde eeuw in. De Neder-­ Germaanse Limes is met dat al de enige grenssector die het verhaal van de ver- dediging van het West-Romeinse Rijk van vroeg tot laat kan vertellen. De omvorming van een offensief naar een meer defensief systeem wordt ge- ïllustreerd door de vervanging van grote, onregelmatig gevormde bases voor

8 Ausbüttel (2011: 403, met noot 55 en 56). 9 Tacitus, Annales 11.19-20. 10 Vergelijk de bijdrage van Julia Chorus aan dit themanummer (p. 157-173).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 118 20-05-2020 08:38 Stephan Mols en Rien Polak De Romeinse Limes in Nederland 119

een veldleger door een mix van meer gestandaardiseerde posten van uiteenlo- pende formaten, die het mogelijk maakte om een uitgestrekt gebied met een betrekkelijk kleine troepenmacht te controleren. In het Duitse deel van de Neder-Germaanse Limes liggen verscheidene concentraties van oefenkam- pen, die laten zien dat het leger voortdurend in staat van paraatheid verkeerde en ongeregeldheden op regionale schaal de kop in kon drukken; bij grote ca- lamiteiten werden ook troepen van elders aangevoerd. Kleine, massieve forten getuigen van de veranderende strategie in de vierde eeuw. Al met al biedt de Neder-Germaanse Limes daardoor een staalkaart van de Romeinse militaire strategie en architectuur. Daarbij zijn de oudste, in hout gebouwde fases van de militaire forten op veel plaatsen uitzonderlijk goed bewaard door de hoge grondwaterstand. Dat levert zeldzame details op van militaire bouwtechnie- ken, en dankzij dendrochronologie – datering met behulp van jaarringen van bomen – een bijzonder fijnmazige chronologie. De veelal hoge grondwaterspiegel heeft ook geleid tot een uitstekende conservering van andere organische materialen, zoals leer en zaden, en van voorwerpen van metaal. Vooral in de rivierbeddingen bij de forten, die als stortplaats voor afval werden gebruikt, hebben deze materialen zich in grote hoeveelheden opgehoopt. Ook werden hier – waarschijnlijk als onderdeel van een ritueel bij het afzwaaien uit militaire dienst – wapens en uitrustingsstuk- ken aan de goden geofferd. De gelaagde afvalpakketten in de rivier vormen daardoor een schatkamer van het dagelijks leven aan de grens. In de rivier- beddingen zijn verder inmiddels meer dan twintig schepen gevonden, bijna allemaal gebruikt voor goederentransport. Nergens langs de rijksgrens zijn zoveel schepen tevoorschijn gekomen, en bovendien in een conditie die on- gekende inzichten biedt in de Romeinse scheepsbouw (zie afb. 6 in het kleur- katern). Het landschap van de dynamische Neder-Rijn met zijn voortdurend op- schuivende meanders was niet bijzonder geschikt voor de aanleg van een mili- taire infrastructuur. De verplaatsingen van de rivierloop veroorzaakten erosie op sommige plaatsen en aanwas op andere, terwijl soms hele nieuwe beddin- gen werden gevormd. In de delta werden de lage oeverwallen keer op keer overstroomd. Toch bood de linkeroever van de Rijn bijna vijf eeuwen lang onderdak aan een groot grensleger. Klaarblijkelijk woog het strategisch be- lang van de beveiliging van de Rijn ruimschoots op tegen de uitdagingen die zijn veranderlijke aard met zich meebracht. De noodzaak om in de dynami- sche omstandigheden van het rivierenlandschap een complexe militaire infra- structuur in stand te houden, leidde tot ontwerpen en constructies die elders langs de rijksgrenzen niet of nauwelijks voorkomen. Het met de hand gegra- ven Kanaal van Corbulo, dat de Rijn en de Maas achter de strandwallen met elkaar verbond, is met zijn lengte van meer dan tien kilometer een uitzonder- lijke demonstratie van de inspanningen die het Romeinse leger zich getroostte

Lampas 20202 binnenwerk.indb 119 20-05-2020 08:38 120 Lampas 53 (2020) 2

om het landschap aan te passen aan de strategische behoeftes. Maar vaker was het de militaire infrastructuur die werd aangepast aan het onvoorspelbare ri- vierenlandschap. Zo werden fortontwerpen aangepast, wachttorens gebouwd om bochtige stukken van de rivier te bewaken, rivieroevers versterkt, kwets- bare secties van wegen beschermd tegen erosie en overstroming en oevers uit- gebouwd als de rivier zich terugtrok. Door al deze onderscheidende kenmer- ken is de Neder-Germaanse Limes de riviergrens bij uitstek. Maar een grenssysteem omvatte veel meer dan alleen militaire installaties en de weg en de rivier waardoor ze met elkaar waren verbonden.11 Het onder- houd van de infrastructuur en de bevoorrading van de troepen was afhanke- lijk van allerlei ondersteunende voorzieningen, zoals aquaducten en pannen- bakkerijen.12 De forten werden omgeven door burgerlijke nederzettingen, die onderdak boden aan vooral soldatengezinnen, handelaren en ambachtslieden. Aan de Neder-Rijn was de invloed van het leger op het landschap en de re- gionale bevolking groter dan elders, en niet alleen doordat het met zijn tien- duizenden manschappen een groot aandeel had in de totale bevolking van de provincie.13 Het leger was ook betrokken bij civiele bouwprojecten die door verschillende keizers werden opgezet om het trage urbanisatieproces te ver- snellen en de ontwikkeling van het gebied te bevorderen. Zo droeg het leger bij aan het ontstaan en de bloei van steden in een gebied waar deze een nieuw verschijnsel waren.14

6 Op weg naar werelderfgoed

De grens van het Romeinse Rijk voldoet als geheel ruimschoots aan de ei- sen die UNESCO, de organisatie voor onderwijs, wetenschap en cultuur van de Verenigde Naties, stelt aan werelderfgoed: erfgoed dat van uitzonderlijke waarde is voor de hele mensheid.15 Drie delen van de Romeinse rijksgrens zijn al ingeschreven op de Werelderfgoedlijst: de Muur van Hadrianus in Noord-Engeland (1987), de Obergermanisch-Raetische Limes in Zuidwest-­ Duitsland (2005) en de Muur van Antoninus Pius in Schotland (2008) (zie afb. 1 en 2 van Polak in het kleurkatern). In 2018 is een deel van de rivier- grens langs de ­Donau voorgedragen, dat zich uitstrekt van Beieren tot de Hongaars-Kroatische­ grens. Naar verwachting zal het Werelderfgoedcomité deze grenssector medio 2020 toevoegen aan de Werelderfgoedlijst. De Neder-

11 Zie voor de infrastructuur van Romeins Nederland in meer algemene zin de bijdrage van Chris- tian Kicken en Stephan Mols in dit themanummer (p. 146-156). 12 Zie voor de voedselvoorziening de bijdrage van Laura Kooistra en Maaike Groot (p. 241-258). 13 Zie voor de culturele diversiteit van het leger de bijdrage van Marenne Zandstra (p. 271-281). 14 Zie voor de relatie tussen het leger en de civiele bevolking de bijdragen van Jasper de Bruin en Harry van Enckevort (respectievelijk p. 259-270 en p. 194-208). 15 Zie voor de Romeinse rijksgrens als werelderfgoed Ployer, Polak en Schmidt (2019).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 120 20-05-2020 08:38 Stephan Mols en Rien Polak De Romeinse Limes in Nederland 121

Germaanse Limes is in januari 2020 voorgedragen bij UNESCO, door middel van een gezamenlijk door Nederland en Duitsland opgesteld nominatiedos- sier.16 Na een uitvoerige evaluatie door ICOMOS, het adviesorgaan voor cul- tureel werelderfgoed, zal het Werelderfgoedcomité medio 2021 besluiten om de Neder-Germaanse Limes in te schrijven op de Werelderfgoedlijst, of het dossier ter verbetering terugverwijzen.17

7 Terminologie

De wetenschappelijke literatuur over de Romeinse grenzen en militaire in- frastructuur staat bol van Latijnse termen als limes (grens), castra (legioens- vesting) en burgus (Laat-Romeinse wachttoren). Hoewel deze voorkomen in geschreven bronnen of monumentale inscripties, is het lang niet altijd zeker dat wij ze gebruiken op een manier die overeenkomt met de oorspronkelijke reikwijdte. Dit geldt zeker voor het begrip limes, waarmee doorgaans de met militai- re posten versterkte buitengrens van een Romeinse provincie wordt aange- duid, en ook wel het geheel van die grensposten.18 In lijn hiermee spreken we in ons land gewoonlijk van ‘de Romeinse Limes’ en ‘de Neder-Germaanse ­Limes’, en een enkele maal van limes ad Germaniam inferiorem. Dat laatste is gebaseerd op een zinsnede uit een lofrede op Constantijn de Grote (306- 337), waarin echter niet precies hetzelfde staat: sed eodem impetu quo redieras in Gallias tuas perrexisti ad inferiorem Germaniae limitem, ‘maar in dezelfde opmars waarmee u in uw Gallische provincies was teruggekeerd, bent u door- gestoten tot aan de verste rand van Germanië’.19 Dit is de enige bron waarin het begrip limes direct is verbonden met Germania en inferior, maar het heeft hier niet de betekenis van de militaire infrastructuur van de grens. Ook in an- dere teksten wordt het meer in algemene territoriale zin gebruikt, als ‘grens- district’. Het begrip limes wordt in literaire bronnen nogal eens gebruikt in combinatie met ripa, zoals in nec iam de limite imperii et ripa, sed de hiber- niis legionum et possessione dubitatum, ‘het waren niet langer de land- en ri- viergrenzen van het rijk, maar de winterkampen van de legioenen en het bezit

16 Zie voor de nominatie van de Neder-Germaanse Limes voor de Werelderfgoedlijst www.limeswerelderfgoed.nl. 17 Zie voor de presentatie van het Nederlandse deel van de Neder-Germaanse Limes de bijdrage van Erik Graafstal en Tom Hazenberg in dit themanummer (p. 282-293). 18 Zie voor dit begrip Isaac (1998). 19 Panegyrici Latini 12(9).21.5. Inferior kan in een geografische context verschillende betekenissen hebben: ‘verder stroomafwaarts, dichter bij zee, of verder van het binnenland’ (Oxford Latin Dic- tionary, inferior betekenis 1 b). Vanuit Romeins perspectief kunnen we dit interpreteren als ‘ver- der van Rome vandaan’. In de tijd van de lofrede heette de provincie al Germania secunda. Met dank aan Vincent Hunink voor zijn hulp bij de interpretatie en vertaling van dit fragment.

Lampas 20202 binnenwerk.indb 121 20-05-2020 08:38 122 Lampas 53 (2020) 2

(van de gebieden) die in gevaar waren’.20 Hier zijn limes en ripa duidelijk ter- ritoriale begrippen. Omdat de Neder-Germaanse grens een riviergrens was, is het niet vreemd dat in verscheidene bronnen sprake is van ripa Rheni, op- nieuw in territoriale zin.21 Ondanks al deze tegenwerpingen wordt in dit the- manummer vastgehouden aan het ingeburgerde begrip ‘Neder-­Germaanse Limes’. Antieke bronnen als het anonieme De munitionibus castrorum (begin twee- de eeuw n.Chr.?) en Vegetius’ Epitoma rei militaris hebben ons een overvloe- dig militair jargon overgeleverd, maar het is niet altijd duidelijk aan welke archeologische resten we de gebruikte termen kunnen koppelen. In de weten- schappelijke literatuur zijn geleidelijk allerlei conventies ontstaan, zoals het gebruik van castra voor een permanent kamp voor een of twee legioenen en castellum voor een fort van ca. 1 tot 5 hectare, in het bijzonder voor een fort van een afdeling hulptroepen: een ala (cavalerie), cohors peditata (infanterie) of cohors equitata (infanterie aangevuld met cavalerie). Rond dergelijke per- manente kampen lagen in de regel de al genoemde burgerlijke nederzettingen, die we gewoonlijk canabae legionis (bij een legioensvesting) en ‘militaire vi- cus’ (bij een hulptroepenfort) noemen. Deze vaktermen, en vele andere, wor- den ook in dit themanummer gebruikt.

Radboud Institute for Culture & History Departement Geschiedenis, Kunstgeschiedenis en Oudheid Radboud Universiteit Erasmusplein 1 6525 HT Nijmegen [email protected], [email protected]

Verantwoording van de kaarten

Afb. 1: de ondergrond is een bewerking van de SRTM30 datasets (dem-bestanden) van https://www.usgs.gov (US Geological Survey, Earth Resources Observation and Science). Afb. 2-3: de ondergrond is ontleend aan de digitale dataset behorende bij Vos en de Vries 2013 (kaart 100 AD): https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/bronnen-en-kaarten/documenten/publica- ties/2019/01/01/paleogeografische-kaarten-zip.

20 Tacitus, Agricola 41.2 (eigen vertaling). 21 Onder andere in Tacitus, Historiae 4.55: Tutor ripae Rheni a Vitellio praefectus, ‘Tutor was door Vitellius aangesteld als prefect van de Rijnoever’ (vertaling Vincent Hunink 2010).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 122 20-05-2020 08:38 Stephan Mols en Rien Polak De Romeinse Limes in Nederland 123

Bibliografie

Ausbüttel, F.M. 2011. ‘Die Gründung und Teilung der Provinz Germania’, Klio 93.2, 392-410. Breeze, D.J. 2011. The frontiers of imperial Rome, Barnsley. Eck, W. 2004. ‘Augustus und die Grossprovinz Germanien’, Kölner Jahrbuch 37, 11-22. Eck, W. en A. Pangerl. 2003. ‘Sex. Iulius Frontinus als Legat des niedergermanischen Heeres. Zu neu- en Militärdiplomen in den germanischen Provinzen’, Zeitschrift für Papyrologie und Epigraphik 143, 205-219. Ginkel. E. van en W. Vos. 2018. Grens van het Romeinse Rijk. De limes in Zuid-Holland, Utrecht. Graafstal, E.P. , W.J.H. Willems en S. Bödecker. 2018. Frontiers of the Roman Empire. The Lower German Limes, Leiden. http://www.limesoesterreich.at/FRE_DOWNLOADS/The_Lower_German_Limes.pdf (geraad- pleegd op 1-3-2020). Heijden, P. van der. 2016. Grens van het Romeinse Rijk. De limes in Gelderland, Utrecht. Hunink, V. 2010. Tacitus. Historiën, Amsterdam. Klee, M. 2006. Grenzen des Imperiums. Leben am römischen Limes, Stuttgart. Klose, G. en A. Nünnerich-Asmus. 2006. Grenzen des römischen Imperiums, Mainz. Isaac, B. 1998. ‘The meaning of the Terms limes and limitanei’, Journal of Roman Studies 7, 125-147. Lendering, J. en A. Bosman. 2010. De rand van het Rijk. De Romeinen en de Lage Landen, Amster- dam. Ployer, R., M. Polak en R. Schmidt. 2019. The Frontiers of the Roman Empire. A thematic study and proposed World Heritage nomination strategy, Wenen. Reddé, M. 2014. Les frontières de l’Empire romain, Lacapelle-Marival. Tuuk, L. van der. 2017. De Romeinse limes. De grenzen van het Rijk in de Lage Landen, Utrecht. Vos, P. en S. de Vries. 2013. 2e generatie paleogeografische kaarten van Nederland (versie 2.0), Utrecht.

Lampas 20202 binnenwerk.indb 123 20-05-2020 08:38 De grenzen van het Romeinse Rijk Eenheid in verscheidenheid

Rien Polak

Summary: In the second century AD the Roman Empire reached its largest extent. By that time the military infrastructure at the periphery of the Empire stretched over thousands of kilometres, across the three continents surrounding the Medi­ terranean Sea. Rome had to exert its power in very different climates and land­ scapes, and deal with external threats varying from the highly developed ­Parthian Empire to hardly organised nomadic groups. The military infrastructure at its boundaries was therefore quite diverse, but nevertheless the military installations show many similarities across the Empire, due to the frequent displacements of army units and their commanders. This paper provides a concise overview of the frontier sections on all three continents and a brief discussion of differences and similarities.

In de tweede eeuw n.Chr. bereikte het Romeinse Rijk zijn grootste omvang (zie afb. 1 in het kleurkatern), door de inlijving van grote delen van Mesopo­ tamië en van het Dacische koninkrijk ten noorden van de Donau. Ook werd de laatste grote cliëntstaat, het Nabataeïsche koninkrijk, omgevormd tot de provincie Arabia. De militaire infrastructuur aan de rand van het Rijk strekte zich daarop uit over duizenden kilometers, verdeeld over de drie continenten die de Middellandse Zee omgeven. Dit in essentie lineaire systeem is pas ontstaan vanaf de Vroege Keizertijd. De eerdere Romeinse veroveringen hadden vooral plaatsgevonden in gebie­ den met een sterk hiërarchische samenleving, waar Rome controle kon uit­ oefenen door verdragen te sluiten met de regionale elite of troepen te legeren in steden en andere machtscentra. In Asia en Africa was deze aanpak ook in de Keizertijd nog enige tijd succesvol, maar in Europa kwam Rome al snel in aanraking met veel losser georganiseerde en mobielere samenlevingen, die het met de vertrouwde aanpak niet in de greep kreeg. Na vergeefse pogingen om vaste voet aan de grond te krijgen aan de overzijde van de Rijn en de Donau werden de grote offensieve bases langs deze rivieren verkleind en aangevuld met een uitgestrekt lint van kleinere kampen. Verdeeld over de rivieroevers oefende een grote legermacht hier controle uit over het gebied aan de over­ zijde.

Lampas 20202 binnenwerk.indb 124 20-05-2020 08:38 Rien Polak De grenzen van het Romeinse Rijk 125

In de derde eeuw bleek dit systeem niet langer opgewassen tegen de combi­ natie van toenemende externe migratiedruk en interne politieke instabiliteit. De militaire schil langs de buitenrand werd daarop gereduceerd ten gunste van een mobiel leger in het achterland. In de vijfde eeuw bleek ook deze om­ vorming de desintegratie van het Rijk in het Westen niet te kunnen voorko­ men. In het Oosten zou het Byzantijnse Rijk echter nog duizend jaar stand­ houden.

1 De grenzen op drie continenten

Binnen het uitgestrekte Romeinse Rijk bestonden grote verschillen in klimaat en landschap, van uitgestrekte laagvlaktes tot ontoegankelijke hooggebergtes en van regenrijke rivierdelta’s tot droge (half)woestijnen. Ook de aard en in­ tensiteit van de externe bedreigingen verschilde sterk van de ene streek tot de andere, van vaak weinig georganiseerde nomadische groepen tot het machtige Parthische rijk. Vanuit dit gezichtspunt bezien is het niet verrassend dat de militaire infrastructuur aan de rijksgrenzen een grote diversiteit kende, van de aaneengesloten Muur van Hadrianus in Noord-Engeland tot het open net­ werk van wachtposten langs wegen en rond steden in Noord-Afrika. Alvorens in te gaan op de overeenkomsten en verschillen tussen de grens­ sectoren worden eerst de grenzen van de drie continenten in grote lijnen ge­ schetst.1 Daarbij is de aandacht steeds gericht op de situatie in de tweede eeuw n.Chr. Voor Europa is in de regel goed aan te geven waar de grenzen zich in die tijd bevonden, maar voor Noord-Afrika en het Midden-Oosten is dat veel moeilijker, zoals ook blijkt uit de diffuse waaier van punten op de weergege­ ven kaarten. Het meeste archeologische onderzoek in deze streken is uitge­ voerd in de tijd van de koloniale overheersing, toen veel sites alleen vanuit de lucht in kaart zijn gebracht, zonder aanvullend onderzoek op de grond dat in­ zicht zou kunnen leveren in hun datering.

1.1 Africa Met uitzondering van Egypte, dat altijd een bijzondere positie heeft ingeno­ men, was het Romeins territorium in Noord-Afrika beperkt tot een 90-400 kilometer brede strook langs de kust van de Middellandse Zee (zie afb. 3 in het kleurkatern).2 Het omvatte het gebied waarbinnen sedentaire landbouw zonder irrigatiesystemen mogelijk was. In deze zone bevonden zich de grote steden, waarvan een deel Fenicische of Griekse wortels had. Binnen het door

1 Goede actuele overzichtswerken zijn Klee (2006); Breeze (2011a); Reddé (2014). 2 Zie voor de grenzen in Noord-Afrika ook Mattingly et al. (2013).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 125 20-05-2020 08:38 126 Lampas 53 (2020) 2

Rome ingelijfde gebied was het Atlasgebergte van grote invloed op het neder­ zettingspatroon; met zijn tot ruim 4000 meter hoge toppen strekt het zich uit van de Atlantische Oceaan in het westen tot in Tunesië in het oosten. In Romeins Noord-Afrika kunnen drie delen met verschillende kenmer­ ken worden onderscheiden: de lager gelegen delen ten westen van het Rif-­ gebergte en de Midden-Atlas, de door de Tell-Atlas gedomineerde strook langs de westelijke Middellandse Zee en de smalle kuststrook rond de Golf van Sirte (of Sidra). De Romeinse provincie Mauretania Tingitana lag inge­ klemd tussen de Atlantische Oceaan in het westen, de Midden-Atlas in het zuidoosten en het Rifgebergte in het noordoosten. Net als het in het oosten aangrenzende Mauretania Caesariensis was het door Claudius (41-54) van een deel van een koninkrijk omgevormd tot Romeinse provincie. In Mauretania Tingitana was nauwelijks sprake van een limes in de zin van een lineaire militaire structuur aan de rand van het Romeinse territorium.3 Al­ leen in het zuiden was de smalle toegang tot het kustgebied afgesloten met een gracht en muur. In het noorden werden de toegangen vanaf de Middelland­ se Zee door enkele forten bewaakt. De wegen die de hoofdstad Tingi (Tan­ giers) in het noorden verbonden met de steden Sala (Rabat) in het zuidwes­ ten en Volubilis in het zuidoosten, waren beveiligd met kleine forten, en het welvarende Volubilis was bovendien door wachtposten omringd. Al met al had Tingitana maar een zeer bescheiden militaire bezetting, van hooguit 5000 man. In Volubilis gevonden inscripties uit de late tweede eeuw wekken de in­ druk dat Moorse groepen in aangrenzende gebieden door verdragen indirect onder Romeins toezicht stonden. De militaire installaties in Mauretania Caesariensis verschoven rond 200 van de noordflank naar de zuidflank van de Tell-Atlas. In het Aurès-­gebergte, dat het Atlasmassief aan de oostkant afsluit, werden ook 40-150 kilometer lange kunstmatige barrières aangelegd in de vorm van door poorten onder­ broken stenen muren met een gracht ervoor. Het hele systeem diende om controle uit te oefenen over de nomadische groepen die zich op het ritme van de seizoenen met hun kuddes verplaatsten. Kennelijk volstond hier in de re­ gel een lichte vorm van toezicht, want de militaire posten waren klein en wer­ den bemand vanuit de enige legioensvesting in de regio, Lambaesis (Lambèse, Algerije). Vanaf het Aurès-gebergte tot in het oosten van Libië waren alleen enke­ le vruchtbare delen van de kuststrook bewoond, die behoorden tot de pro­ vincies Africa proconsularis en Creta et Cyrenae. De militaire posten bevon­ den zich hier langs de wegen die de rand van het bewoonde gebied volgden en toegang boden tot de grote steden aan en bij de kust. Verder lagen er wat

3 Vergelijk voor het gebruik van het begrip limes paragraaf 7 van de bijdrage van Rien Polak en Step­ han Mols in dit themanummer (p. 121-122).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 126 20-05-2020 08:38 Rien Polak De grenzen van het Romeinse Rijk 127

vooruitgeschoven posten in oases langs de karavaanroutes die door de Saha­ ra voerden (zie afb. 8 in het kleurkatern). Ook hier was het garnizoen maar klein; voor heel noordelijk Africa, met uitgezondering van Egypte, ging het al met al maar om ca. 30.000 man. Over een afstand die gelijk is aan die van de Noordzee tot de Zwarte Zee lagen er daarmee minder troepen dan alleen al in Neder-Germanië rond 100 het geval was.

1.2 Egypte Egypte was in veel opzichten een geval apart. Het bewoonde gebied was hier grotendeels beperkt tot de Nijldelta en het door uitgestrekte woestijnen ge­ flankeerde dal van de Nijl. De militaire versterkingen waren verdeeld over drie gebieden: de Nijldelta en de kuststrook, het gebied langs de Nijl en de Oostelijke Woestijn (zie afb. 4 in het kleurkatern). In dat laatste gebied be­ vonden zich vitale verbindingen tussen het Nijldal en de havens aan de kust van de Rode Zee. Ook lagen hier mijnen en groeven met kostbare delfstof­ fen zoals porfier (zie afb. 9 in het kleurkatern). De troepen die waren verdeeld over kleine wachtposten in de woestijn zagen toe op de winning van de delf­ stoffen en beveiligden het Nijldal tegen invallen van groepen nomaden. Het leger van heel Egypte telde rond het midden van de tweede eeuw waarschijn­ lijk niet meer dan 15.000 man, waaronder een enkel legioen.

1.3 Het Nabije Oosten Tijdens de Late Republiek oefende Rome over grote delen van het Nabije Oosten alleen indirect controle uit, via verdragen met regionale heersers. Met­ tertijd veranderden echter steeds meer cliëntstaten in Romeinse provincies, al was dit een grillig verlopend proces. Van de punt van de Golf van Akaba, de noordoostelijke uitloper van de Rode Zee, tot aan de Eufraat bij Raqqa (Syrië) ontstond geleidelijk een lint van militaire posten langs de grens van het gebied waar nog jaarlijks 200 millimeter neerslag valt (zie afb. 5 in het kleurkatern). Hier liepen de karavaanroutes langs de rand van de Syrische woestijn; routes dwars door de woestijn werden gecontroleerd door vooruitgeschoven pos­ ten bij belangrijke oases. Het is echter onzeker of in dit gebied al in de tweede eeuw sprake was van een lineaire militaire infrastructuur; zeker een deel van de bekende posten lijkt pas vanaf de late derde of vierde eeuw te kunnen wor­ den gedateerd (zie afb. 10 in het kleurkatern). Van Raqqa naar het noorden fungeerde de bovenloop van de Eufraat als de drager van de militaire infrastructuur, door de bijna 4000 meter hoge Taurus tot aan de voet van het al even onherbergzame Pontische gebergte. Van daar­ uit kan via enkele hoge passen de Zwarte Zee worden bereikt, waar de vloot­ basis Trapezus (Trabzon, Turkije) was gelegen. Ten oosten van deze verbin­

Lampas 20202 binnenwerk.indb 127 20-05-2020 08:38 128 Lampas 53 (2020) 2

ding tussen de Eufraat en de Zwarte Zee bevonden zich Mesopotamië en het koninkrijk Armenia, de twee gebieden waar het Romeinse en het Parthische Rijk voortdurend met elkaar streden om het gezag. Het is dan ook niet ver­ wonderlijk dat meer dan driekwart van het ca. 60.000 man sterke garnizoen in het Oosten – de troepen in het roerige binnenland van Iudaea/Syria Palaes- tina niet meegerekend – in dit conflictgebied was gestationeerd.

1.4 Europa De grenzen in Europa vallen in drie groepen uiteen: de riviergrenzen langs de Rijn en Donau, de kunstmatige grenzen in gebieden waar geen geschikte ri­ vieren voorhanden waren en de grens van de provincie Dacia. De grens langs de Donau was het resultaat van een geleidelijke noordwaart­ se uitbreiding van het Rijk, die niet overal in hetzelfde tempo verliep.4 Na de verovering van de vitale Alpenpassen onder Augustus werd de controle van grote gebieden langs de boven- en benedenloop van de Donau nog een tijd lang overgelaten aan regionale leiders. Op zijn laatst onder Claudius werden alle gebieden op de zuidoever van de Donau echter als Romeinse provincie ingericht, van west naar oost: Raetia, Noricum, Pannonia en Moesia. De mili­ taire infrastructuur volgde deze ontwikkeling betrekkelijk traag, met eerst al­ leen enkele legioensvestingen bij belangrijke oversteekplaatsen van de rivier. De verdichting met kleinere versterkingen in Pannonia en Moesia volgde pas in de late eerste en de tweede eeuw (zie afb. 7 in het kleurkatern). De dicht­ heid en grootte van de militaire posten hangen sterk samen met het landschap, waar uitgestrekte vlaktes worden onderbroken door bergketens waar de ri­ vier zich door nauwe, diep uitgesleten dalen slingert (zie afb. 11). Zo bevindt zich ten zuiden van Aquincum (Budapest) een lange reeks wachttorens, waar­ van de functie in enkele gevallen in overgeleverde inscripties is vastgelegd: keizer Commodus (180-192) ‘versterkte de hele oever door torens op te bou­ wen vanaf de grond en op geschikte plaatsen troepen te stationeren tegen de heimelijke oversteek van rovers’.5 Behalve met kleinschalige invallen had Rome aan de Donau ook te stellen met machtige tegenstanders. Hiertoe behoorde onder meer het Dacische ko­ ninkrijk, waarvan het centrum zich in Transsylvanië bevond, omgeven door de tot ca. 2500 meter hoogte reikende Karpaten. Nadat Domitianus (81-96) met moeite een Dacische inval over de Donau had afgeslagen, wist Trajanus (98-117) met versterkingen uit tal van andere provincies de Daciërs op de

4 Zie voor de grens langs de Donau ook Jilek (2009); Czysz et al. (2008); Jilek, Kuttner en ­Schwarcz (2011); Harmadyová, Rajtár en Schmidtová (2008); Visy (2009); Korać et al. (2014); Dyczek (2008). 5 Bijvoorbeeld de inscriptie EDCS 9900567 uit 182-185: ripam omnem burgis a solo ex/tructis item praesidis per loca / opportuna ad clandestinos la/trunculorum transitus oppositis / munivit (vertaling met dank aan Vincent Hunink).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 128 20-05-2020 08:38 Rien Polak De grenzen van het Romeinse Rijk 129

Afb. 11 Westelijke uiteinde van de Đerdapska Klisura of IJzeren Poort, de nauwe kloof waarin de Donau zich door de zuidelijke uitlopers van de Karpaten slingert. De opname is van na de bouw van een waterkrachtcentrale, die het waterpeil met 35 me- ter heeft verhoogd. Foto: Marcin Szala.

knieën te krijgen en hun kerngebied in te lijven als de provincie Dacia. De toegang vanuit het noorden en oosten via de soms met muren en grachten ge­ blokkeerde passen werd gecontroleerd door hooggelegen wachttorens met een zichtverbinding met lager gelegen forten; de legioensvestingen bevonden zich verder in het binnenland. De verbinding met de Donau liep in het wes­ ten door de uitlopers van de Karpaten en in het oosten dwars door de Roe­ meense Vlakte, aanvankelijk langs de rivier de Olt.6 De tussen deze twee toe­ gangen langs de Donau gelegen posten werden veelal verlaten, maar toen de provincie Dacia rond 270 werd opgegeven, werd dit deel van de Donaugrens weer hersteld. Aan de bovenloop van de Rijn en de Donau, ruwweg tussen Mainz en ­Regensburg, werden de militaire posten vanaf het midden van de eerste eeuw geleidelijk naar het noorden en oosten verplaatst, steeds dieper het Germaan­ se gebied in. Zo werd de naar binnen gerichte ‘knie’ tussen de bovenloop van de Rijn en de Donau afgesneden en een vruchtbaar gebied ingelijfd. Na het midden van de tweede eeuw kwam de expansie hier tot stand langs een over grote afstanden kaarsrechte lijn, onderbroken door een 50 kilometer lange sector langs de rivier de Main (zie afb. 6 in het kleurkatern). Aanvankelijk be­

6 Zie voor de forten in de Roemeense Vlakte Țentea en Matei-Popescu (2016).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 129 20-05-2020 08:38 130 Lampas 53 (2020) 2

stond deze zogenaamde Obergermanisch-Raetische Limes uit een met een dichte keten van torens versterkte weg, met forten op enige afstand in het ach­ terland, maar na verloop van tijd werd hieraan een palissade toegevoegd, die in Raetia uiteindelijk door een stenen muur werd opgevolgd. In Germania superior werd deze met torens en forten versterkte barrière rechts van de Rijn (stroomafwaarts bekeken, dus ten oosten van de Rijn) doorgetrokken tot aan de grens met Germania inferior. De dichtstbijzijnde legioensvestingen lagen bij Mainz en Straatsburg aan de Rijn en bij Regensburg aan de Donau; over de rivieren waren deze grote bases gemakkelijker te bevoorraden dan wanneer ze dichter bij de grenslijn zouden zijn gelegen. Direct stroomafwaarts van de grens tussen de beide Germaanse provincies verlaat de Rijn het Rheinische Schiefergebirge en opent zich de vlakte van de Neder-Rijn. De militaire infrastructuur volgde hier al vanaf de eerste eeuw de linkeroever van de Rijn (de westelijke oever van de Rijn), en na de splitsing van Rijn en Waal die van de noordelijke tak, tot aan de Noordzee. Dit deel van de grens van het Rijk wordt elders in dit themanummer uitgebreider be­ sproken.7 Rond het midden van de tweede eeuw was het garnizoen aan de Rijn en Do­ nau naar schatting 170.000 man sterk, met nog eens 20.000 man in Dacia. Om­ gerekend naar de lengte van de grenssector was het leger in Europa daarmee ongeveer even sterk als dat aan de grens met het Parthische Rijk. Dit waren duidelijk de sterkst bedreigde delen van de rijksgrens. Caesar had al tijdens zijn Gallische Oorlogen (58-52 v.Chr.) voet gezet op Britse bodem, waarna in het zuidoosten enkele regionale leiders als cliëntko­ ningen met Rome verbonden bleven. Het heeft er de schijn van dat Caligula (37-41) serieus van plan was om de greep op het gebied te versterken, waar­ bij hij in de interne conflicten tussen de Britse cliënten mogelijk een welkome rechtvaardiging zag voor een poging om militaire successen te boeken die die van zijn voorgangers op zijn minst zouden evenaren. Maar het was uiteinde­ lijk zijn opvolger Claudius die vanaf 43 de verovering van Britannia in gang zette, vermoedelijk met dezelfde drijfveer. Vanuit het zuidoosten breidde de annexatie zich eerst uit naar het noorden en het westen, om pas na de moei­ zame verovering van Wales in de Flavische tijd (69-96) de noordelijke helft van het eiland te bereiken. Onder Domitianus drongen de Romeinse troepen door tot de zuid- en westrand van de Schotse Hooglanden, maar deze opmars werd gestuit door de dringende noodzaak om eenheden te verplaatsen naar de Donau. Onder Hadrianus (117-138) werd een met kleine forten en torens versterkte stenen muur aangelegd over een 110 kilometer brede landengte in het Noor­ den (zie afb. 2 in het kleurkatern en afb. 12 in dit artikel); al snel werd het

7 Namelijk in de bijdragen van Marieke van Dinter (p. 137-145) en Julia Chorus (p. 157-173).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 130 20-05-2020 08:38 Rien Polak De grenzen van het Romeinse Rijk 131

Afb. 12 De Muur van Hadrianus ten westen van Housesteads. Foto: Steven Fruit- smaak.

systeem met een serie grotere forten uitgebreid.8 Twintig jaar later besloot Antoninus Pius (138-161), anders dan zijn voorganger een keizer zonder militaire ervaring, om een goede honderd kilometer noordelijker, over een slechts 60 kilometer brede landengte een nieuwe kunstmatige barrière aan te leggen. Deze werd opgetrokken uit zoden, die gestapeld werden op een bed van steen, en versterkt met forten.9 Na nog eens twintig jaar werd deze Muur van Antoninus Pius weer verlaten ten gunste van de Muur van Hadrianus. De dichtstbijzijnde legioensvesting was die van York, niet minder dan 125 kilo­ meter ten zuiden van de Muur van Hadrianus.

2 Eenheid en verscheidenheid

Hoewel de grenssectoren als zodanig sterk verschillend van karakter waren, vertoonden de militaire installaties tal van overeenkomsten. Dit is niet zo vreemd als we bedenken dat zowel de troepen als de commandanten overal in het uitgestrekte Rijk werden ingezet en geregeld van standplaats wissel­ den. Zo heeft het uit Nijmegen bekende Tiende Legioen ook dienst gedaan in

8 Zie onder anderen Breeze (2011b). 9 Zie onder anderen Breeze (2009).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 131 20-05-2020 08:38 132 Lampas 53 (2020) 2

Spanje, Hongarije en Oostenrijk, en heeft het lang in Bonn gelegerde Eerste Legioen deelgenomen aan de Dacische, Parthische en Marcomannische Oor­ logen, om steeds weer terug te keren naar zijn standplaats. Commandanten bleven in de regel maar twee of drie jaar aan een eenheid verbonden. Daarna werden ze overgeplaatst, bevorderd naar een eenheid met een hogere status of benoemd in een bestuurlijke functie. Als gevolg van deze mobiliteit zagen de commandanten ver uiteengelegen delen van het Rijk. Een goed gedocu­ menteerd voorbeeld is dat van Pertinax, die in 193 drie maanden keizer was.10 In de periode tussen ca. 160 en 175 had hij militaire commando’s bekleed in Syria, Britannia, Moesia, Germania inferior (commandant van de in Köln-­ Alteburg gestationeerde vloot) en Pannonia superior. Ook met Noord-Afrika was hij bekend, als gouverneur van Africa proconsularis. De inzet van troepen en hun commandanten in het gehele rijk werkte de uniformiteit van militaire installaties en de verbreiding van innovaties in de hand. Legioensvestingen en forten voor hulptroepen hadden in grote lijnen dezelfde indeling, al was er altijd ruimte voor aanpassingen vanwege eigen­ aardigheden van het landschap, beschikbare bouwmaterialen en de aard en omvang van het garnizoen. De verdedigingswerken bestonden uit een wal of muur die door een of meer droge grachten was omgeven. In elke zijde be­ vond zich een poort, waarop de wegen aansloten die de hoofdindeling van het binnenterrein bepaalden; ook langs de binnenkant van de wal of muur liep een weg. In het hart van het kamp lag het hoofdkwartier, met dichtbij de commandantswoning, graanpakhuizen en andere centrale voorzieningen zo­ als werkplaatsen of een hospitaal. De manschapsbarakken lagen hier als een schil omheen, met directe toegang tot de uitvalswegen. De Rijndelta is een van de gebieden die bijzondere eisen stelden, doordat de ondergrond vaak niet stevig genoeg was om de druk van een met hout of zo­ den beklede aarden wal of van zware stenen muren goed op te vangen. Op de plaats van een aarden wal werd daarom vaak eerst een raster van naast elkaar gelegde boomstammetjes aangebracht, en onder stenen muren werden ter versteviging van de ondergrond aangescherpte palen ingeslagen, tot wel twin­ tig per vierkante meter. In ons land zijn de forten heel lang van hout gebouwd, omdat natuursteen uit de Eifel en het Moezelgebied moest worden aange­ voerd. Elders in het Rijk is altijd of al veel eerder in natuursteen gebouwd. Bij de inrichting van een kamp was de aard en omvang van het garnizoen een bepalende factor. Legioenen hadden een vaste samenstelling, en het gros van de hulptroepen is onder te brengen in een beperkt aantal varianten, van alleen infanterie, cavalerie, of een combinatie van beide. Lang is gedacht dat dergelijke eenheden altijd op volle sterkte in een kamp waren ondergebracht, maar inmiddels stapelen de aanwijzingen zich op dat dit lang niet altijd het ge­

10 Historia Augusta, Pertinax 1-4.

Lampas 20202 binnenwerk.indb 132 20-05-2020 08:38 Rien Polak De grenzen van het Romeinse Rijk 133

Afb. 13 Vloerresten van een deel van een manschapsbarak uit de eerste bouwfase van het fort in het centrum van Alphen aan den Rijn. A: wapenkamers. B: slaapver- trekken. Foto: Radboud Universiteit Nijmegen.

val was. Eenheden konden langdurig onderbezet zijn, verdeeld over meerdere standplaatsen of tijdelijk uitgedund door inzet in steengroeven of pannenbak­ kerijen, of door bijdragen aan de militaire politie of de garde van de gouver­ neur. Als een afdeling structureel minder manschappen had dan de nominale omvang, volstond een kleiner kamp. De vesting van het Tiende Legioen op de Hunerberg bijvoorbeeld was kleiner dan voor legioensvestingen gebruikelijk is, en lijkt daarom permanent detachementen te hebben moeten afstaan. Al­ leen al door dit verschijnsel waren de kampen heterogener van opzet dan men op grond van de uniformering van het leger zou verwachten. Daarbij maakte het ook nog veel uit of een afdeling geheel of gedeeltelijk uit ruiters bestond, want cavaleriepaarden werden binnen het kamp gestald en er was extra op­ slagcapaciteit nodig voor hun voer. Overzichtsplattegronden van militaire kampen wekken vaak de indruk van een zeer systematische uitvoering van een bouwplan, maar die schijn be­ driegt. Gebouwen staan vaak niet op een rechte lijn, tussenafstanden variëren en wanden staan niet haaks op elkaar (zie afb. 13). Dat wordt ongetwijfeld ten dele veroorzaakt door een continu en ongeregeld proces van reparatie en ver­ nieuwing, maar het is ook de vraag of het terecht is om onze hedendaagse nor­ men als referentiekader te gebruiken. Verder moet ook de rol van persoonlij­

Lampas 20202 binnenwerk.indb 133 20-05-2020 08:38 134 Lampas 53 (2020) 2

ke voorkeuren en gebruiken niet worden onderschat. Zo zijn er bij de Muur van Hadrianus duidelijke verschillen waarneembaar tussen de delen die door verschillende legereenheden zijn aangelegd. Bij andere installaties dan forten en gebouwen zien we eveneens globale overeenkomsten tussen wijd uiteengelegen gebieden. Zo werden lineaire ver­ sperringen toegepast in het noorden van Britannia, Germania superior en Raetia, Dacia, en Mauretania Caesariensis en Africa proconsularis. Omdat er geen centrale militaire organisatie was, kunnen zulke oplossingen langs uit­ eenlopende kanalen verspreid zijn: een gouverneur – die tevens de oppercom­ mandant was van de troepen in zijn provincie – die een nieuwe provincie te besturen kreeg, of een commandant of eenheid die naar een ander gebied werd verplaatst. Langs elk van deze wegen kunnen ook andere innovaties over het Rijk zijn verbreid, zoals de toenemende mate waarin hoek- en tussentorens van versterkingen buiten de weermuur uit gingen steken, om het bereik van geschut op de directe omgeving van de muur te verbeteren. Alleen een grondige rijksbrede vergelijking van militaire installaties kan meer inzicht opleveren in de mate van eenheid en verscheidenheid. Een ver­ eiste daarbij is dat de installaties zelf en hun verschillende bouwfasen goed ge­ dateerd kunnen worden. Dit laat niet alleen in Noord-Afrika en het Midden- Oosten nog veel te wensen over, maar bijvoorbeeld ook aan de benedenloop van de Donau. In al deze gebieden liggen veel militaire posten ver van de be­ woonde wereld, waardoor ze vaak relatief slecht zijn onderzocht.

3 Op weg naar Werelderfgoed

In de bijdrage over het Nederlandse deel van de rijksgrens elders in dit the­ manummer (Mols en Polak, paragraaf 6, p. 120-121) is al vermeld dat en­ kele grenssectoren in Europa deel uitmaken van de Werelderfgoedlijst van ­UNESCO, en dat andere delen daarvoor zijn voorgedragen, waaronder de Neder-­Germaanse Limes. Bij de nominatie van de Obergermanisch-­Raetische Limes in 2004 is de ambitie uitgesproken om op termijn de gehele Romeinse rijksgrens op de lijst van Werelderfgoed te plaatsen.11 In Europa zal dit stre­ ven mogelijk al over enkele jaren zijn bereikt, maar in het Midden-Oosten en Noord-­Afrika is nog een lange weg te gaan. Uit het hier geboden overzicht mag echter duidelijk zijn dat deze gebieden veel toe te voegen hebben aan de Europese grenzen. Dat geldt niet alleen voor het sterk afwijkende klimaat en landschap en voor de vaak relatief open militaire infrastructuur, maar zeker ook voor de zichtbaarheid van de militaire installaties aan het oppervlak, want nergens zijn zoveel muren bovengronds bewaard als daar.

11 Zie hiervoor Breeze, Jilek en Thiel (2005) en Ployer, Polak en Schmidt (2019).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 134 20-05-2020 08:38 Rien Polak De grenzen van het Romeinse Rijk 135

Radboud Institute for Culture & History Departement Geschiedenis, Kunstgeschiedenis en Oudheid Radboud Universiteit Erasmusplein 1 6525 HT Nijmegen [email protected]

Verantwoording van de kaarten12

De kaarten bij dit artikel zijn een combinatie van uiteenlopende bronnen, waarvan een deel online be­ schikbaar is. De gebruikte data worden hieronder opgesomd in de volgorde van de kaartlagen, van bo­ ven naar onder: Legioensvestingen: een deel van de locaties is afkomstig van http://legionaryfortresses.info. Kleinere militaire installaties – Noord-Afrika (behalve Egypte): grotendeels afkomstig uit een databe­ stand dat bereidwillig ter beschikking is gesteld door M. Sterry (Durham University). Kleinere militaire installaties – Egypte en Midden-Oosten: gefilterd uit een databestand (csv-bestand) van https://pleiades.stoa.org/downloads, dat voortbouwt op de ‘Barrington Atlas of the Greek and Roman World’. Uit dit bestand zijn de records gefilterd die de waarde ‘forts’ hebben in het veld featureTyp en ‘roman’ in het veld timePeriodsKeys. Locaties die ver van de veronderstelde lijn van de tweede eeuw liggen, zijn weggelaten. Kleinere militaire installaties – Europa: gefilterd uit databestanden (xls-bestanden) die bereidwillig ter beschikking zijn gesteld door de landen verenigd in het ‘Frontiers of the Roman Empire World Heritage Cluster’. Provinciegrenzen: bewerking van de grenzen van een reeks kaarten van het ‘Frontiers of the Roman Empire Culture 2000 project’, https://www.univie.ac.at/limes/html/maps_download.php). Rivieren: dataset (shapefiles) van http://ihp-wins.unesco.org/layers/geonode:world_rivers. Overig binnenwater, zeeën en oceanen: World Water Bodies dataset (Layer Package) van http://www.arcgis.com. Hoogtekaart: bewerking van de GTOPO30 datasets (dem-bestanden) van https://www.usgs.gov (US Geological Survey, Earth Resources Observation and Science).

Bibliografie

Breeze, D.J. 2009. Frontiers of the Roman Empire – The Antonine Wall, Edinburgh. http://www.limes-oesterreich.at/FRE_DOWNLOADS/FRE_Antonine_Wall.pdf (geraadpleegd op 1-3-2020). Breeze, D.J. 2011a. The frontiers of imperial Rome, Barnsley. Breeze, D.J. 2011b. Frontiers of the Roman Empire – Hadrian’s Wall, Hexham. http://www.limes-oesterreich.at/FRE_DOWNLOADS/Hadrians_Wall.pdf (geraadpleegd op 1-3-2020). Breeze, D.J., S. Jilek en A.Thiel. 2005. Frontiers of the Roman Empire – Grenzen des Römischen Rei- ches – Frontières de l’Empire Romain, Edinburgh/Esslingen/Wenen. http://www.limes-oesterreich.at/FRE_DOWNLOADS/FRE_BROCHURE.pdf (geraadpleegd op 1-3-2020).

12 Deze verantwoording en de bibliografie zijn ook online te vinden (www.lampas.verloren.nl) ten behoeve van lezers die de URLs willen gebruiken.

Lampas 20202 binnenwerk.indb 135 20-05-2020 08:38 136 Lampas 53 (2020) 2

Chorus, J. 2020. ‘De forten langs de Rijn’, Lampas 53, 157-173. Czysz, W., A. Faber, C. Flügel en C.S. Sommer. 2008. Frontiers of the Roman Empire – The Danube Limes in Bavaria. http://www.limesoesterreich.at/FRE_DOWNLOADS/FRE_BROCHURE_GERMANY.pdf (geraadpleegd op 1-3-2020). Dinter, M. van. 2020. ‘Limes en Landschap. De samenhang tussen het landschap en de Romeinse forten in de Rijndelta’, Lampas 53, 137-145. Dyczek, P. (2008). Frontiers of the Roman Empire – The Lower Danube Limes in Bulgaria, Warschau/ Wenen. http://www.limes-oesterreich.at/FRE_DOWNLOADS/FRE-LowerDanube-in-Bulgaria.pdf (geraadpleegd op 1-3-2020). EDCS: Epigraphische Datenbank Clauss-Slaby. http://www.manfredclauss.de (geraadpleegd op 1-3-2020). Harmadyová, K., J. Rajtár en J. Schmidtová. 2008. Frontiers of the Roman Empire – Slovakia, Nitra. http://www.limes-oesterreich.at/FRE_DOWNLOADS/FRE_BROCHURE_SK.pdf (geraadpleegd op 1-3-2020). Jilek, S. 2009. Frontiers of the Roman Empire – The Danube Limes. A Roman river frontier, Warschau.­ http://www.limes-oesterreich.at/FRE_DOWNLOADS/Danube_Limes.pdf (geraadpleegd op 1-3-2020). Jilek, S., E. Kuttner en A. Schwarcz. 2011. Frontiers of the Roman Empire – The Danube Limes in Au- stria, Wenen. http://www.limes-oesterreich.at/FRE_DOWNLOADS/FRE_AT_web.pdf (geraadpleegd op 1-3- 2020). Klee, M. 2006. Grenzen des Imperiums. Leben am römischen Limes Stuttgart. Korać, M., S. Golubović, N. Mrđić, G. Jeremić en S. Pop-Lazić. 2014. Frontiers of the Roman Empire – Roman Limes in Serbia, Belgrado. http://www.limes-oesterreich.at/FRE_DOWNLOADS/Roman_Limes_Serbia.pdf (geraadpleegd op 1-3-2020). Mattingly, D., A. Rushworth, M. Sterry en V. Leitch, Frontiers of the Roman Empire – The African Frontiers, Edinburgh. http://www.limes-oesterreich.at/FRE_DOWNLOADS/NAfrica_web.pdf (geraadpleegd 1-3-2020). Mols, S. en R. Polak. 2020. ‘De Romeinse Limes in Nederland’, Lampas 53, 113-123. Ployer, R., M. Polak en R. Schmidt. 2019. The Frontiers of the Roman Empire. A thematic study and proposed World Heritage nomination strategy, Wenen. Reddé, M. 2014. Les frontières de l’Empire romain, Lacapelle-Marival. Țentea, O. en F. Matei-Popescu. 2016. Frontiers of the Roman Empire – Between Dacia and Moesia Inferior. The Roman forts in Muntenia under Trajan, Boekarest. http://www.limesoesterreich.at/FRE_DOWNLOADS/Frontiers_of_the_Roman_Empire._Be­ tween_D.pdf (geraadpleegd op 1-3-2020). Visy, Z. 2009. Frontiers of the Roman Empire – The Roman Army and the Limes. The Roman Limes in Hungary, Pécs. http://www.limes-oesterreich.at/FRE_DOWNLOADS/FRE_magyar.pdf (geraadpleegd op 1-3- 2020).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 136 20-05-2020 08:38 Limes en landschap De samenhang tussen het landschap en de Romeinse ­forten in de Rijndelta Marieke van Dinter

Summary: From the AD 40s onwards a dense Roman military system was estab- lished along the Oude Rijn in the Netherlands. It has long been questioned why this system was established in a wetland area, and how it went on to become the northwest frontier or limes of the Roman Empire. In order to shed new light on this longstanding historical debate a detailed paleogeographical map was constructed. From the information assembled in this new map it can be concluded that this mil- itary system, which comprised a combination of forts and watchtowers, was estab- lished to watch over the river Rhine and its traffic, and to guard all waterways that gave access to the Rhine from the Germanic territories further north, and to and from the river Meuse further south to the delta. It is clear that strategic and logistical motives determined the size and location of all of the forts and military installations in this fortified transport corridor. The construction of the series of forts from the early 40s AD onwards has been corre- lated with the conquest of Britain from AD 43 onwards, but the building project was initiated in the reign of Caligula (AD 37-41).

In de eerste eeuw n.Chr. legden de Romeinen een reeks forten aan in de Rijn- Maasdelta. De forten maakten deel uit van de militaire infrastructuur die zich geleidelijk ontwikkelde op de linkeroever van de Rijn. Na verloop van tijd vormde deze de buitengrens van de provincie Germania inferior, die reikte van Remagen in Duitsland tot de Noordzeekust (zie afb. 1 van Mols en Polak in het kleurkatern). In Nederland strekte dit systeem zich uit over een lengte van ca. 140 kilo- meter, vanaf de Bijland bij Lobith tot aan de monding van de Oude Rijn bij Katwijk aan Zee (zie afb. 2 en 3 van Mols en Polak in het kleurkatern). De Rijn-Maasdelta vormde in de Romeinse tijd nog een netwerk van onbedijkte en verschillende, tegelijk functionerende rivierarmen. Door de afwezigheid van dijken vonden overstromingen bijna jaarlijks plaats en konden de rivie- ren zich vrij verleggen. Dicht bij de rivieren waren meestal geen hoger gele- gen (rivier)terrassen aanwezig, zoals verder stroomopwaarts in Duitsland en aan de Donau. Daardoor waren de landschappelijke condities in onze streken heel anders.

Lampas 20202 binnenwerk.indb 137 20-05-2020 08:38 138 Lampas 53 (2020) 2

De forten die in de delta werden gebouwd, lagen zeer dicht bij elkaar. De vraag rijst waarom zo’n systeem van dicht op elkaar gebouwde forten hier werd aangelegd en waarom het in de loop van de tijd in een grenssysteem ver- anderde. Tot nu toe werd verondersteld dat het rivierenlandschap, en dan met name het westelijke deel waar ook veel veengroei plaatsvond, zeer slecht toe- gankelijk en marginaal was.1 Daarnaast waren de forten relatief klein; ze bo- den slechts plaats aan maximaal 500 man. De verklaring voor het kleine for- maat van de forten luidde lang dat de ruimte op de oeverwallen in dit deel van Nederland vaak beperkt was voor de aanleg van grotere complexen.2 Het archeologisch onderzoek naar het Romeinse grenssysteem in de delta was in eerste instantie met name gericht op de grootte, vorm en inrichting van de forten, en op hun bouwhistorie.3 Pas bij het onderzoek op het Markveld in Valkenburg (Zuid-Holland) in 1985-1988 is gebleken dat de menselijke activiteiten destijds in een zeer dynamische omgeving plaatsvonden. Daarna vormden geologisch en paleolandschappelijk onderzoek vaak een wezenlijk onderdeel van archeologische onderzoeken in de limeszone. Dat leverde veel nieuwe informatie op over het omringende landschap en zijn ontwikkeling. Daaruit is duidelijk naar voren gekomen dat het Romeinse leger zich voort- durend moest aanpassen aan de problemen en beperkingen van de natuurlijke omgeving.4 Tussen Lobith en Wijk bij Duurstede heeft het landschap sterk te lijden ge- had onder erosie door voortdurende verleggingen van de rivier. In het wes- telijke deel van de delta, stroomafwaarts van Utrecht, is het landschap uit de Romeinse periode juist relatief goed bewaard, doordat de Rijn zich na die tijd niet meer ingrijpend heeft verplaatst. Het gebied ten westen van Utrecht is daarom bij uitstek geschikt om de relatie tussen het dynamische rivierenland- schap en de inrichting van de militaire infrastructuur te bestuderen. De korte schets die hieronder volgt, is gebaseerd op een synthetiserend landschappelijk onderzoek dat deelt uitmaakte van een interdisciplinair project getiteld ‘Een duurzame grens? De inrichting van de Romeinse grens in de Rijndelta’.5

1 Geologie

Op afbeelding 4 in het kleurkatern zijn de actieve rivieren in de Rijn-Maas- delta in de Romeinse tijd weergegeven. De fortenreeks werd gebouwd aan de

1 Van Es (1981); Bloemers (1983); Whittaker (1994). 2 Hessing (1995: 89). 3 Bechert en Willems (1995), met verwijzingen naar oudere literatuur. 4 Polak et al. (2020: 38-51). 5 Van Dinter (2013). Het project is vanaf 2004 uitgevoerd aan de Radboud Universiteit, met financie- ring van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 138 20-05-2020 08:38 Marieke van Dinter Limes en landschap 139

Nederrijn en de Oude Rijn, die als R(h)enus werden aangeduid.6 Bij Katwijk mondde de Rijn via een estuarium uit in de Noordzee. De monding van de Oude Rijn vormde de op een na grootste riviermonding van Nederland. In Utrecht takte de Vecht af van de Oude Rijn, in noordelijke richting, en mond- de bij Castricum uit in zee. Maar deze riviertak was ook verbonden met het Flevomeer7 en van daaruit met het Waddengebied in het noorden. De Maas- mond vormde destijds de grootste riviermonding en werd aangeduid als He- linium.8 De IJssel zoals wij die nu kennen bestond nog niet, maar bestond uit twee door een waterscheiding van elkaar gescheiden beekdalen.9 In het noor- delijke en oostelijke deel van de delta vormden stuwwallen de begrenzing van de delta, in het zuiden de Brabantse zandgronden; de kust bestond uit een reeks lage duinen. De rivierlopen vormden tijdens de jaarlijkse overstromingen hoge oever- wallen naast de rivierbedding. Verder van de rivier bezonk klei en ontstonden relatief laaggelegen komgebieden. Het hoogteverschil tussen de oeverwallen en kommen bedroeg ca. 1 à 2 meter. Het veengebied in het westen bestond uit elzenbroekbossen en hoogveengebieden. De hoogvenen konden tot wel 4 à 5 meter hoogte groeien (zie afb. 1 in het kleurkatern).

2 Landschap en infrastructuur

De oeverwallen van de Oude Rijn blijken in de Romeinse tijd een smalle, be- gaanbare corridor te hebben gevormd in een uitgestrekt nat en slecht begaan- baar gebied (zie afb. 2 in het kleurkatern).10 De breedte van de oeverwallen va- rieerde van 1 à 2 kilometer in het oostelijke en westelijke deel van het gebied tot slechts 800 meter in het centrale deel tussen Bodegraven en Alphen aan den Rijn. De achterliggende komgebieden waren alleen geschikt als hooi- en weiland. De rivier zelf was ca. 100 meter breed en 7 meter diep in het oostelij- ke deel, maar werd stroomafwaarts van de afsplitsing van de Vecht bij Utrecht wat smaller, ca. 40 à 80 meter breed en 4 à 6 meter diep. Ten westen van Valkenburg­ lag het door kwelders geflankeerde estuarium met verschillende zandbanken. Tijdens stormvloeden kon het zeewater kilometers ver landin- waarts, tot voorbij Leiden, worden opgestuwd.

6 Zo bijvoorbeeld Plinius, Naturalis Historia 4.101; Tacitus, Annales 2.6. 7 Plinius, Naturalis Historia 4.101; Mela 3.24. 8 Plinius, Naturalis Historia 4.101. Tacitus noemt het een os immensum, een ‘immense monding’ (Annales 2.6). 9 Onder andere Makaske et al. (2008) en Groothedde (2013: 49-60). 10 Een gedetailleerde kaart, schaal 1: 50.000, en de bijbehorende digitale lagen zijn beschikbaar via www.persistent-identifier.nl/?identifier=urn:nbn:nl:ui:13-08qf-sf en https://www.academia.edu/ 5169100/Van_Dinter_2013_NJG_92-1_Appendix_1_Limes_map_A0.

Lampas 20202 binnenwerk.indb 139 20-05-2020 08:38 140 Lampas 53 (2020) 2

2.1 Forten De forten blijken allemaal aan de zuidzijde van de Oude Rijn te zijn aange- legd, vrijwel direct tegen de rivier aan en met de lange zijde gericht naar het water. Palenrijen in de oeverzone direct voor de forten wijzen op de aanwe- zigheid van kadewerken en aanlegsteigers. De forten blijken ook steeds pal naast of recht tegenover de monding van al veel eerder ontstane veenriviertjes te zijn gebouwd. Zo lag het fort in Woerden waarschijnlijk tegenover de mon- ding van de Grecht, het fort in Bodegraven naast de Oude Bodegrave, het fort in Zwammerdam tegenover de monding van de Meije en het fort in Alphen aan den Rijn tegenover die van de Aar. Deze nog bevaarbare riviertjes vorm- den doorlopende verbindingen met de Vecht of de Maas. De genoemde for- ten lagen dus op strategische posities. Het fort in Utrecht lag bij de afsplitsing van de Vecht, het fort bij De Meern op het splitspunt van twee stroomrug- gen, en het verdwenen fort bij Katwijk (Brittenburg) op de zuidrand van het estuarium.11 Het fort bij Valkenburg is waarschijnlijk direct achter het estua- rium gebouwd, waar de oeverwallen breed genoeg waren en niet overstroom- den tijdens de dagelijkse cycli van eb en vloed. Het fort in Leiden lag aan een voorloper van de Vliet, die door het Kanaal van Corbulo met de Maas werd verbonden. De hoogte van de oeverwallen blijkt niet bepalend te zijn geweest voor de plaats waar de forten werden gebouwd. In Alphen aan den Rijn, bijvoorbeeld, werd het fort aangelegd in een lage en zeer zompige zone, en niet op de 200 meter verder naar het westen gelegen, bijna 1 meter hoger gesitueerde oever- wal.12 De hoogteligging en de daaraan gekoppelde overstromingsfrequentie blijken dus niet bepalend te zijn geweest voor de locatiekeuze. Het effect van overstromingen is bij meerdere forten aangetoond.13 In en rond deze forten zijn zandige overstromingslagen aanwezig, en bij het fort in Alphen aan den Rijn zijn bovendien verspoelde objecten aangetroffen, waaronder schrijftafel- tjes, tentharingen en een bijna complete houten deur. De breedte van de oeverwallen blijkt geen beperkende factor te zijn geweest voor de omvang van de forten. De oeverwallen strekten zich nog tientallen tot honderden meters uit achter de forten, die een gemiddelde grootte hebben van 80 bij 100 meter en daarmee hooguit half zo groot zijn als elders in het Rijk. De geringe grootte van de forten is dus intentioneel en niet bepaald door het landschap, zoals eerder gedacht.

11 Buijtendorp (2019). 12 Polak et al. (2004). 13 Een goed voorbeeld is Alphen aan den Rijn: Bogaers en Haalebos (1987, met afb. 7).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 140 20-05-2020 08:38 Marieke van Dinter Limes en landschap 141

2.2 Wachttorens Tussen de forten blijken diverse wachttorens en andere kleine militaire in- stallaties te zijn gebouwd.14 Deze torens waren, net als de forten, opgebouwd uit hout en aarde. Ze hadden een oppervlak van ca. 3,5 bij 3,5 meter en waren omgeven door een droge gracht, soms met aangepunte staken erin. De torens hadden waarschijnlijk één bovenverdieping. Ook deze militaire bouwwerken zijn op strategische plaatsen opgericht. De wachttorens zijn gebouwd aan de rand van de rivier, met iets overlappend uitzicht en vaak op de hoek van een rivierbocht. Hierdoor werd het zicht op de rivier tussen twee forten afgedekt en was men verzekerd van een compleet zicht op de rivier. Als de rivier in de loop van de tijd verschoof, werd even verderop een nieuwe wachttoren ge- bouwd. Het contact tussen de wachttorens onderling en tussen de torens en de forten was gebaseerd op zicht en verliep via (rook)signalen en vlaggen.15 De maximale afstand tussen twee torens lijkt 2 à 2,5 kilometer te zijn geweest.16

2.3 Romeinse weg Op de Tabula Peutingeriana, een middeleeuwse kopie van een Romeinse we- genkaart uit de vierde eeuw, staat een weg afgebeeld langs de Rijn, fl(umen) R(h)enus (zie afb. 2 van Kicken en Mols in het kleurkatern). De kaart geeft de afstanden tussen de verschillende forten en steden aan (zie tabel 1), die in de regel zeer goed blijken te kloppen. De afstanden tussen de forten waren on- regelmatig en relatief klein, minder dan een halve dagmars of soms slechts op een uur loopafstand. Resten van de verbindingsweg tussen de forten zijn ook daadwerkelijk aan- getroffen.17 De weg lag aan de zuidkant van de rivier, meestal op de oeverwal, maar sommige stukken zijn door het komgebied aangelegd. Het wegtracé volgde namelijk niet overal de rivier, maar werd zo recht mogelijk aangelegd, waarbij rivierbochten werden afgesneden. Sommige forten lagen niet direct aan de weg, maar waren daar door middel van zijwegen op aangesloten. Over zompige laagtes, zoals verlande restgeulen, werden bruggen aangelegd.18 De weg is gewoonlijk 4 à 6 meter breed, is vaak aangelegd op een laag dijkje van kleiplaggen, werd begrensd door een of twee bermgreppels en was gepla- veid met grind, stukken dakpan en/of schelpen. Het grind moet van stroom- opwaarts zijn aangevoerd, terwijl uit de schelpsoorten blijkt dat deze bij de kust zijn verzameld. De oudste herkenbare wegconstructie dateert uit het ein-

14 Langeveld et al. (2010: 27-43). 15 Woolliscroft (2001). 16 Op basis van deze afstand zijn nieuwe posities van wachttorens tussen de forten voorgesteld op de gedetailleerde Limeskaart waarnaar wordt verwezen in noot 10. 17 Luksen-IJtsma (2010). 18 Ilson (2011); Arkema (in voorbereiding).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 141 20-05-2020 08:38 142 Lampas 53 (2020) 2

de van de eerste eeuw n.Chr.; de weg lijkt tot aan het begin van de derde eeuw te hebben gefunctioneerd.

Tabel 1. Vergelijking van de afstanden tussen de Romeinse forten op de Tabula Peutingeriana en de paleogeografische kaart (* 1 leuga = ca. 2,2 kilometer)

Tabula Paleogeografische Peutingeriana kaart leugae* km km Vechten (Fletione) – De Meern 8,7 (Utrecht – De Meern) 12 26,4 (6,8) 22,3 De Meern – Woerden (Lauri) 13,6 Woerden – Bodegraven 10,2 Bodegraven – Zwammerdam 5 11,0 12,8 2,6 (Nigropullo) Zwammerdam (Nigropullo) – 2 4,4 5,1 Alphen aan den Rijn (Albanianis) Alphen aan den Rijn (Albanianis) – 5 11,0 ~ 12,0 Leiden-Roomburg (Matilone) Leiden-Roomburg (Matilone) – 3 6,6 7,8 Valkenburg (Pretoriu Agrippine) Valkenburg (Pretoriu Agrippine) – 2 4,4 ~ 5,0 Katwijk (Lugduno)

2.4 Kanalen In de Romeinse tijd zijn in het westelijke deel van de rivierdelta ten minste twee kanalen gegraven, namelijk het Kanaal van Corbulo en de Mare (zie afb. 3 in het kleurkatern).19 Door de waterscheiding tussen bestaande (veen)rivier- tjes te doorgraven hoefde slechts een beperkte hoeveelheid werk te worden verzet om de gewenste verbindingen te creëren. Op deze manier verbond het Kanaal van Corbulo de Rijn met de Maasmond, terwijl de Mare bij De Meern een verbinding creëerde tussen de Rijn en de Hollandse IJssel. Als gevolg van de daarop volgende doorstroming en resulterende erosie is het vaak moeilijk deze doorgravingen daadwerkelijk aan te tonen. Maar bij het Kanaal van Cor- bulo zijn op verschillende plaatsen schopsteken in het onderliggende veen be- waard gebleven: het harde bewijs voor menselijk handelen (zie afb. 3 in het kleurkatern). Door de aanleg van deze kanalen werden niet alleen ‘de onze- kerheden en gevaren van de oceaan vermeden’,20 maar werden ook de trans- portroutes in de delta korter en minder kwetsbaar voor piraterij.

19 De Kort en Raczynski-Henk (2008); Van der Kamp (in voorbereiding). 20 Tacitus, Annales 11.20.

Lampas 20202 binnenwerk.indb 142 20-05-2020 08:38 Marieke van Dinter Limes en landschap 143

3 Discussie

De forten en andere militaire bouwwerken in de westelijke Rijn-Maasdelta blijken dus allemaal op strategische locaties te zijn gebouwd. Niet alleen het splitsingspunt van de Rijn en Vecht en het estuarium werden bewaakt, maar ook alle kleinere mondingen van veenriviertjes. Deze veenriviertjes vormden een onderling verbonden netwerk, waardoor doorgaand transport mogelijk was vanaf de Vecht naar de Rijn, de Hollandse IJssel en de Maas. Alleen door- gaande toegangspunten tot de Rijn blijken te zijn bewaakt. Via een aantal van deze riviertjes kon het Romeinse leger ook de Germaanse gebieden in het Noorden bereiken. Omgekeerd vormden ze echter ook toegangspoorten tot de Rijn voor potentiële aanvallers, zoals Friezen en Chauken. Het lijkt erop dat men door de bewaking van deze mondingen het binnenvallen en plunde- ren van de delta wilde voorkomen. Alle forten die vanaf de jaren 40 zijn aangelegd, werden direct aan de ri- vieroever gebouwd, ongeacht de hoogteligging van het terrein. Blijkbaar wa- ren de bereikbaarheid van de forten via het water en het uitzicht op de ri- vier belangrijker dan de vergrote kans op overstromingen en de aanwezigheid van een stevige en droge ondergrond. Palenrijen voor de forten wijzen op de aanwezigheid van aanlegplaatsen. Via deze kades konden manschappen wor- den verplaatst en voorraden worden aangevoerd. Per jaar waren duizenden scheepsladingen nodig om het leger in de delta van eten, bouwmaterialen en andere goederen te voorzien.21 Transport over het water was de gemakkelijk- ste en goedkoopste manier om materiaal en manschappen te verplaatsen.22 Het feit dat de eerste aantoonbare militaire weg pas aan het eind van de eer- ste eeuw is aangelegd, ondersteunt de hypothese dat de rivier de belangrijkste transportcorridor was.23 Door de aanleg van vrijstaande wachttorens en an- dere kleine militaire bouwwerken tussen de forten lijkt het defensiesysteem in de Rijn-Maasdelta te zijn gecompleteerd. De start van de bouw van de reeks forten in het begin van de jaren 40 lijkt aan te geven dat deze bouwcampagne te maken heeft met de verovering van Britannia vanaf 43 n.Chr.24 Deze invasie vereiste grootschalige transporten van troepen en materieel over de Rijn. Het lijkt logisch dat de Romeinen deze aanvoerlijn wilden bewaken en veiligstellen. Recent is duidelijk geworden dat de meeste forten aan de Rijn al zijn gebouwd in 40/41 n.Chr. tijdens het be- wind van Caligula of kort na het aantreden van Claudius, en niet pas vanaf 47, zoals lang werd verondersteld.25 Pas aan het eind van de eerste eeuw n.Chr.,

21 Konen (2008). 22 Sommer (2009). 23 Polak (2009); Sommer (2009). 24 Polak (2009). 25 Zie ook paragraaf 4 van de bijdrage van Stephan Mols en Rien Polak in dit themanummer (p. 117-118).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 143 20-05-2020 08:38 144 Lampas 53 (2020) 2

bij de inrichting van de provincie Germania inferior, werd de rivier echt de grens van het Romeinse Rijk.26

4 Conclusie

Het landschap blijkt bepalend te zijn geweest voor het ontwerp en de inrich- ting van de militaire fortenreeks. Bij de keuze voor de bouwlocaties speelden zowel strategische als logistieke motieven een rol. De wachttorens tussen de forten dienden niet alleen om problemen op en aan de rivier tijdig op te mer- ken, maar ook om berichten tussen de forten snel door te geven.

ADC Archeoprojecten Nijverheidsweg-Noord 114 3812 PN Amersfoort [email protected]

Bibliografie

Arkema, M. in voorbereiding. Een Romeinse brug in Rijnvliet Noord, Utrecht (Basisrapportage Ar- cheologie). Bechert, T. en W.J.H. Willems. 1995. De Romeinse Rijksgrens tussen Moezel en Noordzeekust, Utrecht. Bloemers, J.H.F. 1983. ‘Acculturation in the Rhine/Meuse Basin in the Roman Period. A preliminary survey’, in R.W. Brandt en J. Slofstra (eds), Roman and Native in the Low Countries. Spheres of interaction, Oxford (BAR International Series 184), 159-209. Bogaers, J.E. en J.K. Haalebos. 1987. ‘Opgravingen te Alphen aan den Rijn in 1985 en 1986’, Wester- heem 36, 296-302. Buijtendorp, T. 2019. Brittenburg. Verdronken hoeksteen van het Romeinse Rijk, Leiden. Dinter, M. van. 2013. ‘The Roman Limes in the Netherlands. How a delta landscape determined the location of the military structures’, Netherlands Journal of Geosciences – Geologie en Mijnbouw 92.1, 11-32. Es, W.A. van. 19813. De Romeinen in Nederland, Bussum. Groothedde, M. 2013. Een vorstelijke palts te Zutphen? Macht en prestige op en rond het plein ’s-Gra- venhof van de Karolingische tijd tot aan de stadsverlening, Zutphen (Zutphense Archeologische Publicaties 77). Hessing, W.A.M. 1995. ‘Het Nederlandse kustgebied’, in T. Bechert en W.J.H. Willems, De Romeinse Rijksgrens tussen Moezel en Noordzeekust, Utrecht, 89-101. Ilson, P.J. 2011. Backbone A12 Lunetten-Veenendaal. Gemeente Bunnik. Archeologisch onderzoek: een archeologische begeleiding (protocol opgraven), Weesp (RAAP-notitie 3937). Kamp, J.S. van der. in voorbereiding. De Mare aan de Meerndijk, Utrecht (Basisrapportage Archeo- logie). Konen, H. 2008. ‘Die Bedeutung und Funktion von Wasserwegen für die römische Heeresversorgung an Rhein und Donau in der frühen und hohen Kaiserzeit’, in J.-S. Kühlborn (ed.), Rom auf dem

26 Zie ook paragraaf 4 van de bijdrage van Mols en Polak in dit nummer (p. 117-118).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 144 20-05-2020 08:38 Marieke van Dinter Limes en landschap 145

Weg nach Germanien. Geostrategie, Vormarschtrassen und Logistik. Internationales Kolloquium in Delbrück-Anreppen vom 4. bis 6. November 2004, Münster (Bodenaltertümer Wetfalens 45), 303-322. Kort, J.W. de en Y. Raczynski-Henk. 2008. Plangebied Rietvinklaan 5, Gemeente Leidschendam- . Archeologisch vooronderzoek. Een bureau- en inventariserend onderzoek (proefsleu- ven), Weesp (RAAP-rapport 1428). Langeveld, M.C.M., A. Luksen-IJtsma en E.P. Graafstal. 2010. Wegens wateroverlast. LR39 De Balije II. Wachttorens, rivierdynamiek en Romeinse infrastructuur in een rivierbocht van de Heldammer Stroom, Utrecht (Basisrapportage Archeologie 11). Luksen-IJtsma, A. 2010. De limesweg in West-Nederland. Inventarisatie, analyse en synthese van ar- cheologisch onderzoek naar de Romeinse weg tussen Vechten en Katwijk, Utrecht (Basisrapportage Archeologie 40). Makaske, B., G.J. Maas en D.G. van Smeerdijk. 2008. ‘The Age and Origin of the Gelderse IJssel’, Netherlands Journal of Geosciences 87.4, 323-337. Mols, S. en M. Polak. 2020. ‘De Romeinse limes in Nederland’, Lampas 53, 113-123. Polak, M. 2009. ‘The Roman military Presence in the Rhine Delta in the Period c. AD 40-140’, in A. Morillo, N. Hanel en E. Martín (eds), Limes XX. XX Congreso Internacional de Estudios sobre la Frontera Romana. XXth International Congress of Roman Frontier Studies, Leon (España), Septi- embre 2006, Madrid (Anejos de Gladius 13.2), 945-953. Polak, M., S. Bödecker, L. Berger, M. Zandstra en T. Leene. 2020. Frontiers of the Roman Empire. The Lower German Limes. Nomination file for the inscription on the UNESCO World Heritage List. Part I, Nomination file, Bonn. Polak, M., R.P.J. Kloosterman en R.A.J. Niemeijer. 2004. Alphen aan den Rijn – Albaniana 2001-2002. Opgravingen tussen de Castellumstraat, het Omloopkanaal en de Oude Rijn, Nijmegen (Libelli Noviomagenses 7). Sommer, S. 2009. ‘Why there? The positioning along riverine frontiers of the Roman Empire’, in W.S. Hanson (ed.), The Army and Frontiers of Rome. Papers offered to David J. Breeze on the occasion of his sixty-fifth birthday and his retirement from Historic Scotland, Portsmouth, Rhode Island (Jour- nal of Roman Archaeology Supplementary Series 74), 103-114. Weber, E. 1976. Tabula Peutingeriana. Codex Vindobonensis 324, Graz. Whittaker, C.R. 1994. Frontiers of the Roman Empire. A social and economical study, Baltimore. Woolliscroft, D.J. 2001. Roman Military Signalling, Stroud/Charleston.

Lampas 20202 binnenwerk.indb 145 20-05-2020 08:38 De infrastructuur in het gebied van de Neder-Germaanse Limes

Christian Kicken en Stephan Mols

Summary: In this contribution we first explain what is referred to as infrastructure in ancient times and how ancient authors looked at this phenomenon. We also de­ scribe the sources which we have to reconstruct the infrastructural networks in the period before and during the Roman expansion in this part of Northwestern Eu- rope. The major part of this article addresses the questions of where and when the various forms of infrastructure were built, and what they were used for in the area of the Lower Germanic Limes. We will conclude our contribution with an outline of future research on infrastructural aspects of the limes.

1 Inleiding

Een zoektocht naar afbeeldingen van de Neder-Germaanse Limes op inter- net levert vooral landkaarten op met een kronkelige lijn en een paar stippen erlangs. Deze stippen markeren de militaire versterkingen en de nabijgelegen burgerlijke nederzettingen die de rijksgrens vormgaven. De grenszone om- vatte echter ook de verbindingen tussen de stippen, die deel uitmaakten van een uitgebreid infrastructureel netwerk. Dit verbond de grens met de rest van het Romeinse Rijk, waardoor het achterland van de limes de militaire aanwe- zigheid in de grenszone kon ondersteunen. Omdat de term ‘infrastructureel netwerk’ erg breed is, is wellicht niet voor iedereen direct duidelijk wat wordt aangeduid met het begrip ‘infrastructuur’. Hoewel de term is opgebouwd uit het Latijnse infra (onder) en struere (bouwen) is het gebruik ervan zoals we dat nu kennen pas in de tweede helft van de twintigste eeuw ontstaan vanuit militair taalgebruik.1 Later kreeg het woord vooral een industriële betekenis, waardoor het tegenwoordig vaak met economie in verband wordt gebracht. De term wordt daarom in Van Dale gedefinieerd als ‘het totaal van onroe- rende voorzieningen die het economisch leven mogelijk maken, zoals wegen, bruggen, vliegvelden, havens enz.’.2 Deze definitie gaat vooral in op trans- portmiddelen en -mogelijkheden, waarvan enkele al in de Klassieke Oudheid in gebruik waren.

1 Het is als Engels leenwoord overgenomen in de Nederlandse taal, zie www.meertens.knaw.nl/uitleenwoordenbank > Zoeken > infrastructuur (geraadpleegd op 28-1-2020). 2 Van Dale Online Nederlands (geraadpleegd op 10-2-2020), s.v. infrastructuur.

Lampas 20202 binnenwerk.indb 146 20-05-2020 08:38 Christian Kicken en Stephan Mols De infrastructuur bij de limes 147

In deze bijdrage wordt uiteengezet hoe de Romeinse infrastructuur zich heeft ontwikkeld in de grenszone en het achterland van de Neder-Germaanse Limes in de periode waarin een deel van Noordwest-Europa werd geïncor- poreerd in het Romeinse Rijk. Eerst gaan we in op wat wordt aangeduid met infrastructuur in de Oudheid en op welke manieren antieke auteurs naar een fenomeen als infrastructuur keken. Daarna wordt beschreven op welke bron- nen onze kennis van de infrastructuur in de periode vóór en tijdens de Ro- meinse expansie in dit deel van Noordwest-Europa is gebaseerd. Het groot- ste deel van dit artikel is gewijd aan de vragen waar, wanneer en waarvoor de verschillende vormen van infrastructuur werden aangelegd. We sluiten onze bijdrage af met een aantal onderzoeksvragen waarop we in de komende jaren een antwoord hopen te vinden.

2 Infrastructuur in de Oudheid

In de Griekse-Romeinse wereld bestond er geen woord om het fenomeen aan te duiden dat wij tegenwoordig infrastructuur noemen. Men was wel be- kend met het idee dat er voorzieningen waren die het algemeen belang dien- den. Dat idee treffen we in de tweede helft van de eerste eeuw v.Chr. al aan bij de Romeinse architect Vitruvius, die onderscheid maakt tussen openbare gebouwen en privégebouwen. De eerste categorie verdeelt hij in drie soor- ten: verdedigingswerken, heiligdommen en bouwwerken voor ‘algemeen ge- bruik’ (ad usum publicum), zoals havens, fora, zuilengalerijen, badhuizen en theaters.3 Vitruvius bespreekt hier echter alleen gebouwen en voorzieningen binnen een stad en richt zicht niet op bouwwerken die de steden verbinden, zoals land- en waterwegen. Zijn tijdgenoot Strabo, de geograaf, geeft meer informatie hierover en komt in zijn beschrijving dichter in de buurt van wat we tegenwoordig verstaan onder infrastructuur. Hij prijst niet alleen de ma- nier waarop de Romeinen hun wegen, aquaducten en riolen in Rome hebben aangelegd, maar ook de Romeinse vaardigheid om op het platteland – met al zijn heuvels en dalen – aquaducten aan te leggen en wegen die breed genoeg zijn om volgeladen karren ruimte te geven.4 De Romeinse nadruk op het be- lang van wegenbouw en watervoorziening is ook terug te zien in de bouw- politiek van keizer Augustus, die in zijn Res Gestae schrijft dat hij aquaduc- ten, de Via Flaminia en bruggen heeft gerenoveerd.5 Bij Cicero en Livius is

3 Vitruvius, De Architectura 1.3.1. 4 Strabo, Geographica 5.3.8-9. In een vergelijking tussen Romeinse en Griekse stedenbouw prijst Strabo de Romeinen, aangezien de Grieken volgens hem vooral moeite steken in esthetiek, stads- verdediging, havens en vruchtbaarheid van het ommeland. Goede wegenbouw was voor de Romei- nen ook noodzakelijk: zij hadden kortere transportroutes over land nodig in tegenstelling tot de Grieken, wier transport grotendeels via schepen op zee verliep, zie Schneider (2011: 63). 5 Res Gestae 20.2, 20.5. Zie Lampas 52.3 (2019).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 147 20-05-2020 08:38 148 Lampas 53 (2020) 2

te lezen waarom hij en andere leden van de Romeinse elite zoveel aandacht besteedden aan infrastructuur: met aanleg of onderhoud van infrastructurele voorzieningen kon men roem verwerven. De censor Appius Claudius Cae- cus stond voor altijd in het Romeinse geheugen gegrift als bouwheer van de Via Appia en de Aqua Appia, waarvan de aanleg is begonnen in de late vierde eeuw v.Chr.6 Het is daarom ook niet vreemd dat de Romeinen al tijdens de Republiek de aanleg en het onderhoud van dit soort voorzieningen instituti- onaliseerden in de vorm van de ambtelijke taken cura viarum en cura aqua- rum.7 Romeinse infrastructuur draaide voornamelijk om watervoorziening, transport en alle bouwwerken ter ondersteuning van deze twee voorzienin- gen zoals bruggen, schepen, kanalen, dammen en riolen. De Duitse oudhis- torica Anne Kolb heeft een goede definitie voor antieke infrastructuur in het algemeen gegeven: ‘Bauten und Anlagen, die prinzipiell den Austauschpro- zessen der Gesellschaft, d.h. Produktion und Verteilung von Gütern sowie Kommunikation, aber auch der allgemeinen Verbesserung der Lebensum- stände dienten.’8 Tegelijkertijd stelden die infrastructurele voorzieningen de Romeinen in staat om het groeiende imperium te controleren: infrastructuur bewerkstelligde macht. Het is daarom niet vreemd dat infrastructuur van we- zenlijk belang was voor de ontwikkeling van de Neder-Germaanse Limes, die in essentie de begrenzing van de Romeinse macht in het noorden van het Romeinse Rijk vormde en consolideerde. Voor Romeinse auteurs als Fronti- nus, die onder meer over aquaducten schreef, en Plinius de Oudere waren de infrastructurele voorzieningen daarom tevens symbolen voor de macht en de grootte van het Romeinse Rijk.9

3 Bronnen voor pre-Romeinse en Romeinse infrastructuur

De vormen van infrastructuur die voor de komst van de Romeinen in Noordwest-­Europa bestonden, moeten vrij eenvoudig zijn geweest. Boom- stamkano’s en andere kleine boten moeten de gangbare vaartuigen zijn ge- weest voor vervoer over water. De verspreiding van handelsproducten laat zien dat er in die periode al maritiem (vracht)verkeer op het Kanaal en de Noordzee was, waarbij gebruik kon worden gemaakt van voertuigen voor

6 Cicero, De Officiis 2.60; Livius, Ab Urbe Condita 9.29.5-8. 7 Schneider (2011: 65). 8 Kolb (2014: 10). 9 Frontinus, De Aquis Urbis Romae 119: rem enixiore cura dignam, cum magnitudinis Romani im- perii vel praecipuum sit indicium, ‘iets wat meer bijzondere zorg verdient, omdat het de beste getui- genis geeft van de grootsheid van het Romeinse Rijk’ (eigen vertaling); Plinius, Naturalis Historia 36.123-125, over watervoorziening, onder meer: fatebitur nil magis mirandum fuisse in toto orbe terrarum, ‘we zullen zonder meer toegeven dat er in de hele wereld nog nooit iets opmerkelijkers is geweest’ (eigen vertaling).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 148 20-05-2020 08:38 Christian Kicken en Stephan Mols De infrastructuur bij de limes 149

korte reisafstanden zoals boomstamkano’s, kleine boten, zogenaamde sewn- plank boats en eenvoudige zeilschepen.10 Gaius Julius Caesar noemt al het be- staan van grotere, Keltische (zee)schepen, die gebouwd waren van eikenhou- ten balken die aan elkaar werden bevestigd met grote ijzeren nagels.11 Hoewel het ontzettend lastig is om landwegen uit deze tijd te identifice- ren, moeten ze er wel zijn geweest. Aanwijzingen daarvoor zijn de restanten van zogenaamde veenwegen: landwegen met een houten constructie die ge- bouwd werden om veengebieden begaanbaar te maken. Een goed voorbeeld van een dergelijke weg uit de pre-Romeinse tijd is de 3,4 kilometer lange veen- weg die in 1965 werd ontdekt in het veengebied Wittemoor in de Noord-­ Duitse gemeente Berne (zie afb. 1 in het kleurkatern). Dendrochronologisch onderzoek toont aan dat deze veenweg rond 135 v.Chr. is gebouwd en ruim honderdvijftig jaar lang moet zijn gebruikt.12 Daarnaast moeten er natuurlij- ke paden zijn ontstaan door het drijven van vee of de mobiliteit van mensen. Sporen van inter­regionale wegenbouw uit deze tijd zijn vooralsnog niet aan- getroffen, maar bij de verovering van het gebied hebben de Romeinen waar- schijnlijk gebruikgemaakt van het wegennet dat er al was.13 Aanwijzingen voor Romeinse infrastructuur in dit deel van het Rijk zijn in veel ruimere mate voorhanden, vooral voor wegenbouw. Voor informatie over de ontwikkeling van het Romeinse wegennetwerk en de overige vormen van infrastructuur in het noorden van het Rijk staan ons verschillende bron- nen ter beschikking: Romeinse auteurs, de beroemde Peutingerkaart (Tabu- la Peutingeriana; zie afb. 2 in het kleurkatern), het reisboek van Antoninus (Itinerarium provinciarum Antonini Augusti, kortweg Itinerarium Antonini) uit de tijd van de Tetrarchie, de kosmografie van Ravenna (Cosmographia Ravennatis Anonymi), mijlpalen, inscripties en resten van Romeinse wegen, bruggen, schepen en wagens. Hoewel het manuscript van de Tabula Peutin- geriana uit de twaalfde of dertiende eeuw stamt, gaat deze terug op oudere voorbeelden, waaronder een uit de vierde eeuw; en wellicht was er zelfs nog een ouder voorbeeld, aangezien in de baai van Napels ook de steden Hercula- neum en Pompeii een plaats hebben, die al in de eerste eeuw bedolven werden door de uitbarsting van de Vesuvius.14 Ook de Cosmographia van een anonie- me auteur uit Ravenna uit de zevende of achtste eeuw gaat terug op een ou-

10 Morris (2010: 21, 25). 11 Caesar, De Bello Gallico 3.13. Strabo geeft ook een beschrijving van deze schepen, zie Geo­ graphica 4.4.1. 12 Steuer (2006: 72-74). 13 Bockius (2018: 183-184; 187; 194). 14 Zie voor deze kaart Stuart (1991). Het origineel van de Peutingerkaart kwam in 1508 in het bezit van Konrad Peutinger en is tegenwoordig in het bezit van de Oostenrijkse Nationale Bibliotheek. Museum Het Valkhof in Nijmegen bezit een van de 250 kopieën die in 1598 van deze kaart zijn gemaakt. Zie de bijdrage van Julia Chorus in dit themanummer voor uitleg bij de namen op het deel van de kaart waarop Nederland in de Romeinse tijd is aangegeven (p. 157-173).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 149 20-05-2020 08:38 150 Lampas 53 (2020) 2

der exemplaar. Archeologen maken daarnaast al langere tijd gebruik van onder meer lucht- foto’s om wegtracés op te sporen en jaarringdateringen om de ouderdom te bepalen van bouwwerken zoals bruggen en palen die gebruikt zijn bij de aan- leg van wegen.15 Die laatste methode wordt ook ingezet om resten van Ro- meinse schepen te dateren, waarmee er een nauwkeuriger beeld van het Ro- meinse transportverkeer op de rivieren ontstaat.16

4 De Romeinen veroveren het noorden

De vroege ontwikkeling van Romeinse infrastructuur in Noordwest-Europa was natuurlijk sterk verbonden met de Romeinse expansie in dit gebied. De eerste duidelijke aanwijzingen voor een vorm van infrastructuur kunnen ge- dateerd worden in 55 v.Chr., toen Caesar in de buurt van de huidige stad Ko- blenz (Duitsland) een houten brug liet bouwen om met zijn troepen de Rijn over te steken.17 De Duitse oudhistoricus Michael Rathmann leest in het re- laas van Caesar over zijn campagnes in 54-53 v.Chr. ook het bestaan van twee interregionale wegen, namelijk een route vanaf de Rijnbrug bij Koblenz naar Bonn langs de Rijn en een route van Keulen naar Tongeren.18 Het is ondui- delijk of deze routes al voor de komst van Caesar bestonden of dat hij deze wegen voor troepenverplaatsingen had aangelegd. Noordwest-Europa was voor Caesar en de meeste van zijn tijdgenoten nagenoeg onbekend terrein; daarom moest het gebied eerst worden verkend voordat nieuwe transport- mogelijkheden voor de Romeinse troepen konden worden aangelegd. In 44 v.Chr. gaf Caesar, volgens Julius Honorius, een auteur uit de vierde of vijfde eeuw, de opdracht om het gebied in kaart te brengen, een onderneming die in 27 v.Chr. onder Augustus’ veldheer Marcus Vipsanius Agrippa werd vol- tooid.19 In de tweede helft van de eerste eeuw v.Chr. begonnen Augustus en Agrippa ook met wegenbouw in centraal Gallië, wellicht gebruikmakend van de geografische gegevens uit eerdere verkenningen. In die periode begon de ontsluiting van het noordwesten van het Romeinse Rijk vanuit Lugdunum (Lyon), met Agrippa als gangmaker. Agrippa liet volgens Strabo een weg van Lugdunum naar de Rijn aanleggen, in dit geval naar de voorloper van Ro-

15 Een goed overzicht van deze bronnen voor het Romeinse wegennetwerk biedt Van der Heijden (2016). 16 Zie bijvoorbeeld de minutieuze analyse van de onderdelen van het schip De Meern 1 in Jansma en Morel (2007). 17 Caesar, De Bello Gallico 4.16-19. 18 Rathmann (2004: 2-3). 19 Julius Honorius, Cosmographia 1-2. Noordwest-Europa werd volgens Honorius als het ‘westen’ (occidentalis) door een Griekse cartograaf Didymus in kaart gebracht.

Lampas 20202 binnenwerk.indb 150 20-05-2020 08:38 Christian Kicken en Stephan Mols De infrastructuur bij de limes 151

meins Keulen.20 Op grond van de dendrochronologische datering van de eer- ste fase van de brug bij Trier gebeurde dit vermoedelijk in ca. 18-17 v.Chr.21 Agrippa begon waarschijnlijk ook met de aanleg van een verbinding van Ge- soriacum (Boulogne-sur-Mer) aan het Kanaal naar de Rijn bij Keulen. Langs deze tegenwoordig als Via Belgica aangeduide weg ontstonden al in de Au- gusteïsche tijd nederzettingen.22 Deze weg is overigens een goed voorbeeld van infrastructuur waarvoor ondersteunende bouwwerken nodig waren: bij Maastricht vormde de Maas een hindernis, die leidde tot de bouw van een Ro- meinse brug; wellicht is deze eerst vormgegeven als een eenvoudige, houten constructie en later in steen herbouwd.23 Een belangrijke markering van het Romeinse wegennetwerk zijn de mijl- palen, maar geen van de in Nederland gevonden exemplaren stamt uit de Au- gusteïsche tijd. Volgens Rathmann hechtten de Romeinse autoriteiten in deze periode nog geen waarde aan het opstellen van mijlpalen als symbool van de Romeinse macht.24 De vroegst dateerbare mijlpaal in Romeins Nederland stamt uit de tijd van Trajanus en is gevonden in Beek (gemeente Berg en Dal) bij Nijmegen (zie afb. 3 in het kleurkatern).25 Behalve de naam van de keizer werden er ook afstanden op aangegeven.26 Veel informatie over het vroege gebruik van de rivieren als Romeinse trans- portwegen is er niet, hoewel er verschillende aanwijzingen zijn dat deze vorm van infrastructuur intensief werd benut door de Romeinen. Transport over waterwegen was niet alleen veel gemakkelijker in militair opzicht, maar ook goedkoper dan bevoorrading over land. Tegelijkertijd is moeilijk vast te stel- len welke waterwegen gebruikt kunnen zijn. Veel kleine rivieren in het Ro- meinse noorden werden tot in de Middeleeuwen gebruikt, maar zijn daarna onbevaarbaar geworden.27 Vermoedelijk bereikten de Romeinse troepen Nij- megen in 19 v.Chr. via de Maas, en werd het in Nijmegen gestationeerde leger-

20 Strabo, Geographica 4.6.11. 21 Hollstein (1980: 135) vermeldt palen met kapdata in 18 en 17 v.Chr. De weg tussen Lyon en Trier werd mogelijk al vanaf 39/38 v.Chr. aangelegd, zie Polak en Kooistra (2013: 394-395). 22 Andrikopoulou-Strack (2008: 17-18). Via Belgica is een moderne benaming voor deze route die ook op de Tabula Peutingeriana te vinden is. Hoewel het niet ongewoon was om een weg te noe- men naar de bouwheer, zijn er voor Noordwest-Europa geen Latijnse wegennamen bekend. 23 Panhuysen (2015: 96). In het midden of de tweede helft van de eerste eeuw heeft men de eenvou- dige brug waarschijnlijk vervangen door een steviger model. 24 Rathmann (2004: 4, 6). 25 Het opschrift (CIL 13.9162) luidt: Imp(erator) Cae(sar) Ne[r]/va Traian[us] / Aug(ustus) Ger(manicus) po[nt(ifex)] / max(imus) trib(unicia) [pot(estate) 3] / p(ater) p(atriae) co(n)s(ul), ‘Keizer Caesar Nerva Trajanus Augustus Germanicus, hogepriester, met het ambt van volkstri- buun, vader des vaderlands, consul’ (eigen vertaling). De mijlpaal bevindt zich in de collectie van Museum Het Valkhof, Nijmegen. 26 Andere mijlpalen zijn bekend uit Monster, Rijswijk en Den Haag, te dateren in de tweede en der- de eeuw, en uit Eygelshoven (gemeente Kerkrade), te dateren in de vierde eeuw. Er zijn ook nog mijlpaalfragmenten uit Nijmegen en Rimburg bekend, maar die zijn dermate afgesleten of kapot dat de tekst onleesbaar is. 27 Teigelake (2008: 497-498).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 151 20-05-2020 08:38 152 Lampas 53 (2020) 2

onderdeel ook aanvankelijk via die rivier bevoorraad, zoals de Nederlandse archeologen Polak en Kooistra hebben geopperd.28 Terwijl de Rijn voorna- melijk voor militair transport werd ingericht, bleef de Maas waarschijnlijk een belangrijke bevoorradingsroute voor Nijmegen en andere, later aange- legde forten van de Neder-Germaanse Limes. De Romeinse troepen had- den immers voedsel nodig, dat via deze rivier vanuit het graanrijke Gallië en het lössgebied in het huidige Zuid-Limburg, België en Noord-­Frankrijk kon worden aangevoerd.29 De Rijn, de natuurlijke grens van de Neder-­Germaanse Limes, werd korte tijd later de voornaamste waterweg. Om deze vaarroute voor Romeinse schepen te verbeteren werden bovendien grote waterbouw- kundige projecten uitgevoerd. De bekendste daarvan werden volgens Tacitus en Suetonius gepland door Nero Claudius Drusus, de jongste stiefzoon van ­Augustus.30 Drusus liet tussen 12 en 9 v.Chr. één (fossam, Tacitus) of meerde- re (fossas, Suetonius) kanalen tussen de Rijn en het Flevomeer aanleggen om de Romeinse troepen via de Waddenzee toegang te geven tot de mondingen van de Eems, Weser en Elbe. Het is onduidelijk waar het ‘Kanaal van Drusus’ precies heeft gelegen, maar er zijn drie mogelijke verbindingen: bij de Vecht, de Gelderse Vallei of in het gebied van de IJssel.31 Een project van Drusus waar meer duidelijkheid over bestaat, is de dam (agger of moles) die hij vanaf ongeveer 9 v.Chr. liet bouwen om de waterafvoer door de noordelijke Rijn- takken te vergroten ten koste van de Waal (zie afb. 4 van Mols en Polak in het kleurkatern). De bouw van de dam is volgens Tacitus voltooid door (A.) Pompeius Paulinus, 63 jaar na het begin van de aanleg door Drusus.32 Deze dam moet hebben gelegen in de omgeving van het huidige recreatiegebied de Bijland bij Herwen in Gelderland, en het fort dat daar gelegen moet hebben kan dankzij een inscriptie geïdentificeerd worden als het castellum genaamd Carvium (ad molem) (zie afb. 4 in het kleurkatern).33 Over de verdere ontwikkeling van de Romeinse infrastructuur in ­Noordwest-Europa tijdens de veldtochten van Drusus, Tiberius en Germa- nicus (12 v.Chr.-16 n.Chr.) is zeer weinig bekend. Wel kennen we uit deze periode een haven, namelijk de (militaire) haven bij Velsen. Die werd waar- schijnlijk in 15 of 16 n.Chr. aangelegd, ter ondersteuning en beveiliging van de militaire campagnes in Noordwest-Europa.34

28 Polak en Kooistra (2013: 396) 29 Polak en Kooistra (2013: 396*; 399*; 411-412). 30 Suetonius, Claudius 1.2; Tacitus, Annales 2.8. 31 Verhagen et al. (2017: 461-462). 32 Tacitus, Historiae 5.19 (functie); Annales 13.53 (bouw en voltooiing). 33 Polak en Kooistra (2013: 401-402). 34 Polak en Kooistra (2013: 427-428). Een goed overzicht van Romeinse havens aan de Rijn biedt Mirschenz (2018).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 152 20-05-2020 08:38 Christian Kicken en Stephan Mols De infrastructuur bij de limes 153

5 Het veroverde gebied wordt ingericht

Tijdens de regering van Caligula (37-41) en Claudius (41-54) kreeg de inrich- ting van de infrastructuur in de grenszone en het achterland van de Neder- Germaanse Limes hernieuwde aandacht, toen zij het Gallische wegennetwerk tot aan de Rijn lieten uitbreiden. Die bouwactiviteit is ook terug te zien in ar- cheologische vondsten: de vroegst bekende mijlpaal in het Rijnland, uit Ko- blenz, is volgens de inscriptie door Claudius opgesteld.35 De Romeinse generaal Gnaeus Domitius Corbulo hield zich in die tijd ook met waterbouw bezig, zoals blijkt uit een passage bij Tacitus.36 In 47 n.Chr. begon hij met de aanleg van een drieëntwintig mijl lang kanaal tussen de mon- ding van de Rijn en de Maas, om een veilig alternatief te creëren voor de bui- tengaatse route over de Noordzee. Dendrochronologisch onderzoek van houten palen langs het kanaal heeft kapdata in 50 n.Chr opgeleverd. De lig- ging van dit kanaal is in de afgelopen dertig jaar steeds duidelijker gewor- den. Het was een gegraven verbinding tussen de Gantel, die bij Naaldwijk uitkwam in de Maasmond, en een natuurlijke geul die bij Leiden-Roomburg in de Rijn uitmondde. De loop is van Rijswijk tot Voorschoten nauwkeurig door booronderzoek en opgravingen vastgesteld.37 Bij de huidige stand van onderzoek is het moeilijk om te beschrijven hoe de scheepsbouw en scheepvaart zich ontwikkelden in Noordwest-Europa. In 1893 werden bij Vechten (gemeente Bunnik) resten van een Romeins schip gevonden, waarvan de scheepsconstructie op basis van koolstofanalyse te da- teren valt in de ruime periode 44 v.Chr.-54 n.Chr. Het is echter niet zeker of dit het oudste Romeinse schip van Nederland kan worden genoemd, aange- zien het sterke gelijkenis vertoont met twee jongere schepen uit het Duitse Oberstimm aan de Donau. De constructie van deze drie schepen maakt dui- delijk dat het wendbare patrouilleboten waren.38 Dat er in de eerste eeuw al militaire schepen door Romeins Nederland voeren is in elk geval bij Tacitus te lezen, die schrijft dat Corbulo in 47 n.Chr. triremes (driedekkers) via de Rijn naar de Noordzee liet varen om Chaukische zeerovers onder leiding van de Cananefaat Gannascus te bestrijden.39 Volgens Tacitus was er in latere ja- ren ook vrachtverkeer op de Rijn, maar dit bracht wel risico’s met zich mee.

35 Zie Rathmann (2004: 5). Zie ook Stephan Mols en Rien Polak, elders in dit themanummer (p. 113- 123). 36 Tacitus, Annales 11.20. 37 De Kort & Raczynski-Henk (2014: 53; 65-68). 38 Polak en Kooistra (2013: 420-421); Schmidhuber-Aspöck (2018: 239-240). De vondst van enkele Romeinse schepen bij Zwammerdam (gemeente Alphen aan den Rijn) in de jaren 70 heeft een zeer belangrijke rol gespeeld in de Romeinse scheepsarcheologie. Het Archeon Museumpark in Al- phen aan de Rijn is van plan in de toekomst ruimte te geven aan een Nationaal Romeins Scheep- vaartmuseum, zie http://www.zwammerdamschepen.nl/het-project.html (geraadpleegd op 21-2- 2020). 39 Tacitus, Annales 11.18.

Lampas 20202 binnenwerk.indb 153 20-05-2020 08:38 154 Lampas 53 (2020) 2

Zo was de rivier in 69-70 n.Chr. niet alleen door een laag waterpeil vanwege een droge zomer moeilijk bevaarbaar voor graantransporten, maar ook de Batavenopstand zorgde in dezelfde periode voor Germaanse aanvallen op be- voorradingsschepen op de Rijn.40 De Noordwest-Europese binnenvaart moet in de eerste eeuw grotendeels hebben bestaan uit schepen die we tegenwoor- dig nog aanduiden als platbodem of praam. Deze schepen hadden een groot draagvermogen, wat bijvoorbeeld het vervoer van natuursteen over rivieren vergemakkelijkte. Door het gebruik van dit scheepstype als vrachtschip, veer- boot of drijvend werkplatform kan het beschouwd worden als het meest ef- fectieve transportmiddel uit de Romeinse tijd.41

6 Conclusie en open vragen

De Romeinse infrastructuur in de grenszone en het achterland van de limes in het gebied dat op zijn laatst in de tijd van Domitianus tot de provincie Ger- mania inferior ging behoren,42 diende allereerst een militair doel: zeer grote troepenmachten moesten zich snel kunnen verplaatsen en adequaat bevoor- raad kunnen worden in dit nieuwe deel van het Romeinse Rijk. Daartoe wer- den nieuwe wegen aangelegd die in verbinding stonden met de belangrijkste natuurlijke transportwegen, namelijk grote rivieren zoals de Maas en de Rijn. Tegelijkertijd werd het transport over de rivieren verbeterd door de aanleg van kanalen en dammen. Het landschap van Noordwest-Europa werd daar- door steeds meer bepaald door de infrastructuur die de Romeinen aanlegden, waarmee de Romeinse machthebbers tegelijkertijd duidelijk konden maken dat zij het nu in het gebied voor het zeggen hadden. Hoewel we een steeds beter beeld krijgen van de ontwikkeling van de infra- structuur in Nederland in de Romeinse tijd, zijn er nog veel onbeantwoorde vragen, bijvoorbeeld over de relatie met de periode voorafgaand aan de Ro- meinse bezetting. Tussen Ter Apel (Groningen) en Valthe (Drenthe) zijn in de negentiende eeuw verschillende stukken van een veenweg, de zogenaam- de Valtherbrug, opgegraven (zie afb. 5). Dendrochronologisch onderzoek leverde kapdata op die aantonen dat de weg waarschijnlijk gebouwd werd rond 15 v.Chr. en tot zeker in de tweede eeuw is benut.43 Kunnen we het ge- bruik van zulke houten wegen ook terugzien in de Romeinse wegenbouw van Noordwest-­Europa? Uit de Romeinse tijd zelf zijn grote delen van belang- rijke wegen vooralsnog onbekend, bijvoorbeeld de weg tussen Tongeren en

40 Tacitus, Historiae 4.26 (droge zomer); 5.23.1 (Germaanse aanvallen). Polak en Kooistra (2013: 396). 41 Schmidhüber-Aspöck (2018) geeft een uitgebreide omschrijving van het antieke platbodemschip. 42 Zie de bijdrage van Stephan Mols en Rien Polak in dit themanummer (p. 113-123). 43 Lanting en Van der Plicht (2006: 427).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 154 20-05-2020 08:38 Christian Kicken en Stephan Mols De infrastructuur bij de limes 155

Afb. 5 G.J. Landheer bij de opgraving van de Val- therbrug (1891-1992). Fo- tograaf: onbekend. Bron: Wikimedia Commons. Licentie: publiek domein. Link: https://commons. wikimedia.org/wiki/ File:Landweer_opgra- ving_Valtherbrug.jpg.

Nijmegen, die voor een groot deel langs de westoever van de Maas moet heb- ben gelopen. Er is ook veel discussie over de oorsprong van de platbodems in het noorden van het Romeinse Rijk, aangezien (nog) niet duidelijk is of dit scheepstype uit een pre-Romeinse of uit een mediterrane scheepsbouw- traditie is ontstaan.44 Ook is de vraag relevant of er sprake was van een voor- opgezet plan dat aan de uitleg van de infrastructuur in Romeins Nederland ten grondslag lag, of dat we eerder moeten denken aan een reeks van ad hoc- beslissingen over delen van de infrastructuur die in onze ogen een coherent geheel zijn. De komende jaren hopen we meer inzicht te krijgen in dit span- ningsveld tussen traditie en vernieuwing door onderzoek dat deel uitmaakt van het nationale onderzoeksproject op het gebied van de Klassieke Oud- heid, Anchoring Innovation, waarvoor het ministerie van OCW/NWO een Zwaartekrachtsubsidie heeft verleend aan een consortium van de landelijke onderzoekschool OIKOS.45

Radboud Institute for Culture & History Departement Geschiedenis, Kunstgeschiedenis en Oudheid Radboud Universiteit Erasmusplein 1 6525 HT Nijmegen [email protected], [email protected]

44 Schmidhuber-Aspöck (2018: 231-233). Het scheepstype wordt daarom ook vaak ‘Gallo-­Romeins’ of ‘Romeins-Keltisch’ genoemd. 45 Zie hiervoor Lampas 51.4 (2018).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 155 20-05-2020 08:38 156 Lampas 53 (2020) 2

Bibliografie

Andrikopoulou-Strack, J.-N. 2008. ‘Zu Fuß, zu Pferd, im Wagen. Auf der Via Belgica von Köln nach Rimburg’, in B. Wüller, J.-N. Andrikopoulou-Strack en S. Jenter (eds), Erlebnisraum Römerstraße Via Belgica, Aken (Materialien zur Bodendenkmalpflege im Rheinland 18.2), 17-29. Bockius, R. 2018. ‘Zur Bedeutung von Landtransport und Flussschifffahrt in vorrömischer Zeit am Niederrhein’, in C. Eger (ed.), 179-200. Chorus, J. 2020. ‘De forten langs de Rijn’, Lampas 53, 157-173. Eger, C. (ed.). 2018. Warenwege – Warenflüsse. Handel, Logistik und Transport am römischen Nieder- rhein, Oppenheim am Rhein (Xantener Berichte 32). Heijden, P. van der. 2016. Romeinse wegen in Nederland, Utrecht. Hollstein, E. 1980. Mitteleuropäische Eichenchronologie, Mainz. Jansma, E. en J.M.A.W. Morel (eds). 2007. Een Romeinse rijnaak gevonden in Utrecht-De Meern. Re- sultaten van het onderzoek naar de platbodem De Meern I, Amersfoort (Rapportage Archeologi- sche Monumentenzorg 144). Kolb, A. (ed.). 2014. Infrastruktur und Herrschaftsorganisation im Imperium Romanum. Herrschafts- strukturen und Herrschaftspraxis III Akten der Tagung in Zürich 19.-20.10.2012, Berlijn. Kort, J.-W. de en Y. Raczynski-Henk. 2014. ‘The Fossa Corbulonis between the Rhine and Meuse Es- tuaries in the Western Netherlands’, Water History 6, 51-71. Lanting, J. en J. van der Plicht. 2006. ‘De 14C-chronologie van de Nederlandse pre- en protohistorie V. Midden- en Late IJzertijd’, Palaeohistoria 47/48, 241-427. Mirschenz, M. 2018. ‘Römische Häfen am Rhein. Eine Herausforderung für die Forschung’, in C. Eger (ed.), 247-270. Mols, S. en M. Polak. 2020. ‘De Romeinse Limes in Nederland’, Lampas 53, 113-123. Morris, F. 2010. and Channel Connectivity during the Late Iron Age and Roman Period (175/150 BC-AD 409), Oxford (BAR International Series 2157). Müller, M. H.-J. Schalles en N. Zieling (eds), Colonia Ulpia Traiana. Xanten und sein Umland in rö- mischer Zeit, Mainz (Geschichte der Stadt Xanten 1). Panhuysen, T. 2015. ‘In het achterland van Romeinse steden’, in P. Tummers, L. Berkvens, A.-J. Bijs- terveld, A. Knotter, L. Wessels, F. Hermans en E. Van Royen (eds), Limburg. Een geschiedenis I: tot 1500, Maastricht, 81-111. Polak, M. en L. Kooistra. 2013. ‘A Sustainable Frontier? The establishment of the Roman frontier in the Rhine delta. Part 1: From the end of the Iron Age to the death of Tiberius (c. 50 BC-AD 37)’, Jahrbuch des Römisch-Germanischen Zentralmuseums Mainz 60, 355-458. Rathmann, M. 2004. ‘Die Reichsstraßen der Germania Inferior’, Bonner Jahrbücher 204, 1-45. Schmidhuber-Aspöck, G. 2018. ‘Binnenschifffahrt auf dem Rhein in römischer Zeit’, in C. Eger (ed.), 229-243. Schneider, H. 2011. ‘Infrastruktur und Naturraum im Imperium Romanum’, in B. Hermann (ed.), Bei- träge zum Göttinger Umwelthistorischen Kolloquium 2010-2011, Göttingen, 59-77. Steuer, H. 2006. ‘Über anthropomorphe Moorpfähle der vorrömischen Eisenzeit’, in W-R. Teegen, R. Cordie, O. Dörrer, S. Rieckhoff en H. Steuer (eds), Studien zur Lebenswelt der Eisenzeit. Fest- schrift fur Rosemarie Muller, Berlijn/New York, (Ergänzungsbände zum Reallexikon der Germa- nischen Altertumskunde 53), 69-88. Stuart, P. 1991. De Tabula Peutingeriana, Nijmegen (Museumstukken 2). Teigelake, U. 2008. ‘Schiffsverkehr auf dem Niederrhein’, in M. Müller, H.-J. Schalles en N. Zieling (eds), 495-506. Verhagen, J., S. Kluiving, E. Anker, L. van Leeuwen en M. Prins. 2017. ‘Geoarchaeological Prospec- tion for Roman Waterworks near the late Holocene Rhine-Waal Delta Bifurcation, the Nether- lands’, Catena 149, 460-473.

Lampas 20202 binnenwerk.indb 156 20-05-2020 08:38 De forten langs de Rijn in Romeins ­N e derland

Julia Chorus

Summary: During the early forties AD the Roman army built several timber auxi- liary forts on the southern bank of the Lower Rhine. Remains of nine timber forts and a fortlet, sometimes well preserved, have been found in the western part of the Netherlands, in the Rhine delta: at Vechten (Bunnik), Utrecht, De Meern, Woer- den, Bodegraven, Zwammerdam, Alphen aan den Rijn, Leiden-Roomburg and Valkenburg () and the fortlet at Valkenburg-Marktveld. There also are indications of military presence further upstream, but there are hardly any tra- ces to be found. The Rhine has destroyed most of the evidence, except for dredge finds and some structures in Arnhem-Meinerswijk and Herwen-De Bijland. Wood was available in the surroundings and it was used for building the forts. In the last quarter of the second century AD most of these auxiliary forts were partly rebuilt in stone. This paper gives an overview of the recent thoughts on the Roman forts on the Lower Rhine in the Netherlands in their political context.

1 Metamorfose van het Nederlandse rivierengebied

De bouw van de eerste Romeinse legerkampen langs de Neder-Rijn, de Kromme Rijn en de Oude Rijn in de loop van de eerste eeuw n.Chr. zal voor een grote gedaantewisseling van het rivierengebied hebben gezorgd. Onge- veer om de 15 kilometer, en later op een nog kleinere onderlinge afstand, werd pal aan de rivier een fort gebouwd. Deze houten forten met een omvang van 1 tot 1,5 hectare zouden de komende 120 jaar het beeld van de omgeving bepalen, samen met hun omliggende, bijbehorende bebouwing, kampdorpen (vici), grafvelden en wegen. De Romeinse aanwezigheid in het gebied had niet alleen grote politieke, economische en culturele consequenties, maar ook de ecologische gevolgen waren enorm. Voor de bouw van de castella – forten voor auxilia, de hulptroepen in het Romeinse leger – en de daartussen gelegen wachttorens werden in de directe omgeving hectares aan bos gekapt.1 Rond 160-180 n.Chr. vond opnieuw een verandering in het landschap plaats. De houten castella werden vernieuwd met stenen verdedigingswerken en enkele stenen gebouwen binnen de muren.

1 Kooistra et al. (2013); Van Dinter et al. (2014).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 157 20-05-2020 08:38 158 Lampas 53 (2020) 2

De forten zijn op strategische punten gebouwd, tegenover de monding van kleine noordelijke zijrivieren in de Rijn of juist op de plaats waar vanuit het zuiden een riviertje uitkwam in de Rijn.2 De standaardafstand van een dag- mars tussen de forten gaat in ons rivierengebied niet op. Het landschap heeft de locatie van de forten en ook de wachttorens en de wegen sterk bepaald. Opvallend is dat alle forten direct aan de rivier zijn gebouwd. Ondanks het gevaar voor overstromingen is duidelijk met opzet voor deze locatie gekozen. Andere overeenkomsten zijn onder meer hun rechthoekige plattegrond (met uitzondering van Alphen aan den Rijn), hun kleine formaat in vergelijking met forten in andere delen van het Romeinse Rijk en de interne verdeling in slechts twee delen, de praetentura en de latera praetorii; de elders aanwezige retentura ontbreekt. Dit is karakteristiek voor de forten in West-Nederland, maar omdat het fort van Arnhem-Meinerswijk dezelfde kenmerken vertoont, was het vermoedelijk ook in het oostelijke rivierengebied gebruikelijk (zie afb. 1). Het veel grotere castellum in Bunnik-Vechten vormt tot nu toe de enige uitzondering; in zijn laatste bouwfase vertoonde dit fort een veel ge- bruikelijker indeling in drie delen, zoals bijna alle andere hulptroepenforten laten zien.3 De Nederlandse forten zijn gemiddeld 120 meter lang en 80 meter breed, met verdedigingswerken die bestaan uit een omwalling van hout en aarde van ca. 3 meter breed of een stenen muur van ca. 1,5 meter breed en 4 à 5 meter hoog. Hierin waren drie of vier poorten en hoektorens aangebracht, en vaak tussentorens op regelmatige onderlinge afstanden, met een hoogte van bijna 8 meter. Twee wegen verdeelden het binnenterrein: de via principalis deelt het terrein in twee lange stroken, en de via praetoria liep haaks daarop vanuit de voorpoort (porta praetoria) naar het hoofdkwartier (principia), en deelde de voorste zone van het kamp in tweeën. Welke gebouwen zich waar bevonden, was voor ieder fort anders. Alleen de plaats van het hoofdkwartier, de principia, stond vast: aan de via principalis tegenover de via praetoria. Het bestond uit een binnenplaats met erachter een basilica, die werd gebruikt voor (religieuze) ceremonies en juridische en ad- ministratieve werkzaamheden. Een rij vertrekken daarachter bevatte een klein heiligdom, het sacellum, waar zich ook het vaandel, de legerstandaarden en de kas bevonden, en aan weerszijden daarvan lagen kantoren. Het armamenta- rium, de wapenkamer, bevond zich ook in de principia. De andere gebouwen, zoals barakken, eventuele stallen en opslagruimten, het praetorium (woonhuis van de commandant), en eventueel een horreum (graanopslag), een valetudinarium (ziekenhuis) en een fabrica (werkplaats) kunnen op iedere plaats op het binnenterrein hebben gestaan. De horrea wa-

2 Zie de bijdrage van Marieke van Dinter in dit themanummer (p. 137-145). 3 Johnson (1987: 264).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 158 20-05-2020 08:38 Julia Chorus De forten langs de Rijn in Romeins ­Nederland 159

Afb. 1 Vergelijking tussen de gangbare plattegrond van een hulptroepenfort links (Johnson 1987: Abb. 19) en die van het (West-)Nederlandse fort, zoals de vroegste bouwfase in Valkenburg rechts (vernieuwde tekening René Reijnen en Julia Chorus, Chorus in voorbereiding a).

ren meestal dicht bij een van de poorten te vinden. Tegen de omwalling of muur bevonden zich latrines. In de meeste Nederlandse forten was ruimte voor maximaal 480 man.

2 Antieke bronnen

De forten in het onderzoeksgebied komen in verschillende antieke bronnen voor. De belangrijkste bron is de Tabula Peutingeriana, een middeleeuwse kopie van een Laat-Romeinse wegenkaart (zie afb. 2 van Kicken en Mols in het kleurkatern). Op deze kaart zijn verschillende plaatsen in ons land te her- kennen, zowel langs de Maas als langs de Rijn. De eerste plaats aan de monding van de Rijn (flumen Rhenus) is Lugdunum, dat Katwijk moet zijn geweest. Na Lugdunum liggen op korte afstand van elkaar Praetorium Agrippinae (Katwijk-Valkenburg), Matilo (Leiden-Roomburg), Albanianae (Alphen aan den Rijn), Nigrum Pullum (Zwammerdam), Laurium (Woerden), Fletio (een verschrijving van Fectio, Bunnik-Vechten), Levefanum (Rijswijk bij Wijk bij Duurstede?), Carvo (Kesteren?) en Castra Herculis (Arnhem-Meinerswijk?). Daarna volgt Noviomagus (Nijmegen) op enige afstand van de Rijn. Op het

Lampas 20202 binnenwerk.indb 159 20-05-2020 08:38 160 Lampas 53 (2020) 2

merendeel van deze plaatsen zijn daadwerkelijk resten van Romeinse forten opgegraven. Het laat zien dat de Peutingerkaart met de daarop aangegeven af- standen een redelijk adequate weergave was van het Romeinse Rijk. Een andere, iets oudere belangrijke bron is het Itinerarium provinciarum Antonini Augusti. Deze Romeinse reisgids uit de derde eeuw vermeldt langs een van de behandelde routes vijf forten in ons gebied: Lugdunum (Katwijk), Albanianae (Alphen aan den Rijn), Traiectum (Utrecht), Mannaricium (Mau- rik) en Carvo (Kesteren?). Twee hiervan komen niet voor op de Peutinger- kaart: Traiectum en Mannaricium.

3 Archeologische resten van houten forten

Vooral in het West-Nederlandse rivierengebied zijn veel restanten van hou- ten structuren van forten gevonden. Door de hoge grondwaterstand en de be- perkte erosie door de Rijn in de post-Romeinse tijd zijn hout en andere orga- nische materialen als leer en dierlijk bot hier goed geconserveerd. Daardoor is van de houten castella stroomafwaarts van Vechten (Bunnik) veel meer overgebleven dan stroomopwaarts. Van oost naar west gaat het om forten in Vechten, Utrecht, De Meern, Woerden, Bodegraven, Zwammerdam, Alphen aan den Rijn, Leiden-Roomburg, Valkenburg en Katwijk (zie afb. 2 van Mols en Polak in het kleurkatern). Van het fort in Katwijk is door de verwoestende werking van de zee waarschijnlijk bijna niets meer over, maar we kennen het van vondsten en notities van oude waarnemingen in de zestiende eeuw en la- ter (zie afb. 2). Eventuele restanten van een stenen fort liggen misschien nog enkele honderden meters van de huidige kustlijn af.4 De overige tien West- Nederlandse forten hebben meer nagelaten; zo is hun locatie bekend en zijn er sporen van verdedigingswerken en binnenbebouwing. Over het gebied ten oosten van Vechten weten we veel minder. Daar moe- ten veranderingen in de loop van de Rijn in de afgelopen eeuwen veel res- ten van forten hebben weggevaagd, zoals – van west naar oost – in Rijswijk (Gelderland), Maurik, Kesteren en Duiven-Loowaard. Een combinatie van een strategisch logische locatie en grote hoeveelheden – militair – Romeins vondstmateriaal, dat voornamelijk is verzameld tijdens baggerwerkzaamhe- den, levert indirect bewijs voor deze legerplaatsen. Op sommige plaatsen zijn wel resten van forten gevonden, zoals in Arnhem-Meinerswijk en Herwen- De Bijland. De kennis over de militaire bouwwerken langs de Rijn varieert nogal. Zo is er van een aantal forten informatie over de locatie en enig inzicht in de perio-

4 Dijkstra en Ketelaar (1965); Parlevliet (2002: 117). Zie ook de TimeTravel App over Brittenburg en het bijbehorende publieksboekje over de Romeinse forten in Zuid-Holland: Van den Berg en Hen- kes (2018), gebaseerd op onderzoek en teksten van de auteur.

Lampas 20202 binnenwerk.indb 160 20-05-2020 08:38 Julia Chorus De forten langs de Rijn in Romeins ­Nederland 161

Afb. 2 3D-reconstructie van de Brittenburg in de Laat-Romeinse tijd op basis van zestiende-eeuwse prenten, uit TimeTravelApp (Xinas BV, Stevie Heru Prabowo/ Julia Chorus).

disering, dankzij kleinschalige opgravingen. Andere legerplaatsen zijn uitvoe- rig onderzocht. Door alle gegevens samen te brengen en aan te vullen, is een goed beeld te geven van het vroege Nederlandse castellum in zijn verschillen- de fasen van gebruik.5

4 Vroeg-Romeinse legerplaatsen

De eerste sporen van de Romeinse bezetting in het Rijnland staan in verband met de militaire campagnes door Agrippa in de tijd van Augustus.6 Omstreeks 19 v.Chr. is op de Hunerberg in Nijmegen een grote militaire basis met een capaciteit van 10 tot 15.000 manschappen gebouwd.7 Tussen 16 en 12 v.Chr. is het kamp ontruimd. Samen met andere legerkampen in het Rijngebied, zo- als Xanten, Neuss en Moers-Asberg, vormde Nijmegen een uitvalsbasis tij-

5 Dit maakt deel uit van het promotieonderzoek van de auteur (Chorus in voorbereiding a), dat voor een aanzienlijk gedeelte bestaat uit de analyse van de verdedigingswerken en de binnenbebouwing van de castella aan de Rijn. Ook worden mogelijke invloeden van voorlopers en een vergelijking met contemporaine forten in Britannia en het Rijn- en Donaugebied bij het onderzoek betrokken. 6 Kemmers (2006a: 61-62; 65); Niemeijer (2013: 71). Polak en Kooistra (2013: 393) schetsen de ach- tergrond van de gehele Vroeg-Romeinse ontwikkeling tot aan de dood van Tiberius, waarbij histo- rische en archeologische gegevens worden gecombineerd. 7 Zie voor de Nijmeegse legerkampen ook de bijdrage van Harry van Enckevort in dit themanummer (p. 194-208).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 161 20-05-2020 08:38 162 Lampas 53 (2020) 2

dens de veldtochten die Drusus vanaf 12 v.Chr. in het Germaanse gebied aan de overkant van de Rijn uitvoerde. Rond 12 v.Chr. werd een kleiner kamp aangelegd op het Kops Plateau. In de eerste decennia van de eerste eeuw n.Chr. lagen kortstondig nog enkele kleine kampen in Nijmegen. Deze kun- nen onder meer dienst hebben gedaan tijdens de campagnes van Germanicus in het Over-Rijnse gebied in 14-16 n.Chr. Ondertussen verschenen ook de eerste forten verder stroomafwaarts langs de Rijn: kort voor het begin van de jaartelling in Vechten8 en tussen 10 en 20 n.Chr. in Arnhem-Meinerswijk.9 In Herwen-De Bijland en mogelijk Duiven-Loo- waard wijzen baggervondsten ook op militaire aanwezigheid in deze periode.10 In Vechten volgden na de bouw van het eerste kamp nog zes versterkingen elkaar op. Dat gebeurde in een periode van ruim tweehonderd jaar. De res- ten van deze bouwfasen van versterkingen zijn boven elkaar gevonden. De eerste vijf, alle uit de vroege eerste eeuw n.Chr., zijn het moeilijkst te recon- strueren.11 Van deze versterkingen is namelijk slechts één zijde bekend. Het is goed mogelijk dat deze deel uitmaken van aanzienlijk grotere kampen dan we op de meeste andere plaatsen langs de Rijn kennen. Behalve delen van ver- dedigingswerken zijn uit verschillende perioden ook resten van horrea voor graanopslag en andere gebouwen, zoals barakken en mogelijk een praetori- um, tevoorschijn gekomen. Omstreeks het midden van de eerste eeuw kregen de opeenvolgende kampen een andere oriëntatie, wat waarschijnlijk verband houdt met overstromingen en veranderingen in het landschap, zoals een ver- andering in de loop van de rivier.12 In de beginperiode van de militaire aanwezigheid op deze plaats zal Vechten een belangrijke rol hebben gespeeld in de bevoorrading van de troepen die aan de overkant van de Rijn opereerden. De ligging bij de splitsing van de Rijn en de noordwaarts afbuigende Vecht en de aanwezigheid van horrea zijn daar- voor goede aanwijzingen.13 Ten noorden van de Rijn werd een vlootstation in Velsen gebouwd aan een zijarm van het Oer-IJ, die in verbinding stond met de rivier de Vecht. De aan- leg van het fort in Velsen wordt in 15 of 16 n.Chr. gedateerd. 14 Daarom is het met zekerheid verbonden met Germanicus’ activiteiten aan de overkant van de Rijn.15

8 Zandstra en Polak (2012: 249); Polak (2014). 9 Willems (1986: 329-356); Bechert en Willems (1995: 77); Polak en Kooistra (2013: 426). 10 Willems (1986: 25; 257-258); Bechert en Willems (1995: 64-65; 77-78), Polak et al. (2020: 354-363). 11 Zandstra en Polak (2012); Polak (2014). 12 Zandstra en Polak (2012: 252). 13 Polak en Kooistra (2013: 419-420). 14 Morel (1988); Bosman (1997); Bechert en Willems (1995: 99); Bosman en De Weerd (2004). 15 In Winsum (Friesland) zijn Vroeg-Romeinse vondsten aangetroffen die op een militaire aanwe- zigheid wijzen. Deze zijn mogelijk ook in verband te brengen met Germanicus. Sporen van mili- taire structuren zijn hier echter nooit aangetroffen (Galestin 2002: 233; 2003: 478).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 162 20-05-2020 08:38 Julia Chorus De forten langs de Rijn in Romeins ­Nederland 163

5 Systematische uitbreiding in de vroege jaren veertig

Vanaf het begin van de jaren veertig van de eerste eeuw vond er een systema- tische uitbreiding van het aantal forten op de linkeroever van de Rijn plaats. Naast de forten die er al lagen en mogelijk in deze jaren zijn vernieuwd wer- den negen nieuwe hulptroepenforten gebouwd. In Valkenburg gebeurde dat omstreeks 40 n.Chr., nog tijdens het bewind van Caligula.16 Ook in Alphen aan den Rijn en De Meern verschenen in de vroege jaren veertig castella, en mogelijk ook in Woerden. Eerder ging men ervan uit dat de laatste drie forten pas in of kort na 47 n.Chr. waren gebouwd. In dat jaar trok generaal Corbulo op bevel van kei- zer Claudius zijn troepen terug achter de Rijn en moest hij zijn veldtocht ten noorden van de Rijn staken.17 Daarom werd lange tijd gedacht dat de gehele reeks castella aan de Rijn pas vanaf 47 was gebouwd, om hiermee een grens aan te leggen. Recente opgravingen hebben deze theorie fundamenteel veran- derd, waarbij dendrochronologie – datering met behulp van de jaarringen van hout – een essentiële rol speelt.

Valkenburg Al kort na grootschalige opgravingen in de Tweede Wereldoorlog werd de bouw van het eerste fort op grond van munten, aardewerk en historische ge- gevens van in totaal zeven bouwfasen rond 40 n.Chr. gedateerd.18 Valkenburg is het meest compleet onderzochte castellum in Nederland, waarvan veel goed geconserveerd hout is overgebleven (zie afb. 1). Maar bijna alle opgravingen zijn uitgevoerd voordat de dendrochronologie zijn intrede deed; alleen bij en- kele recentere opgravingscampagnes konden dendrochronologische analyses worden uitgevoerd.19 Deze wezen op een Laat-Romeinse, vierde-eeuwse fase van het castellum, maar onlangs is duidelijk geworden dat de jongste jaarrin- gen van het hout in kwestie in de eerste eeuw moeten worden geplaatst.20

Alphen aan den Rijn Het castellum in het centrum van Alphen aan den Rijn, dat als enige in de Rijndelta de vorm heeft van een parallellogram, blijkt al in 40/41 n.Chr. te zijn gesticht (zie afb. 3). Door de vele dendrochronologische gegevens en munten

16 De Weerd (1977: 271). 17 Tacitus, Annales 11.19. 18 Van Giffen (1948: 172; 1955: 119) ging uit van het voorjaar van 42 n.Chr. en Glasbergen (1972: 148 en 151) na opgravingen in 1962 van ca. 40 n.Chr. 19 Groenman-van Waateringe en Van Beek (1988). 20 Polak en Jansma (in voorbereiding).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 163 20-05-2020 08:38 164 Lampas 53 (2020) 2

is een nauwkeurige datering in de winter van 40-41 bepaald.21 Nog maar twin- tig jaar geleden zijn grootschalige opgravingen in het centrum van Alphen aan den Rijn uitgevoerd, die veel informatie over de levensloop van het castellum hebben opgeleverd. Vooral door het goed geconserveerde hout dat in groten getale is onderzocht, is veel duidelijk geworden over houtgebruik, herkomst en datering.22

De Meern Onderzoek van het castellum in De Meern, dat alleen resten van binnenbe- bouwing betrof, heeft geen dendrochronologische data opgeleverd.23 Maar de munten geven een zelfde beeld als in Alphen aan den Rijn, waardoor een be- gindatering in ca. 41 n.Chr. ook voor De Meern aannemelijk is.24 Deze forten uit de vroege jaren 40 werden waarschijnlijk gebouwd als on- derdeel van Caligula’s expedities in 39/40 n.Chr. tegen Germaanse stammen aan de overkant van de Rijn.25 Ook het veronderstelde castellum van Duiven- Loowaard kan in dit verband zijn gebouwd, of herbouwd.26 Verder trof deze keizer voorbereidingen om Britannia te veroveren. De Rijn moet hierbij een belangrijke rol hebben gespeeld in verband met de bevoorrading van de over- zeese troepen. Uiteindelijk kon Caligula zijn plan echter niet doorzetten en werd hij in januari van het jaar 41 vermoord. Zijn opvolger Claudius heeft de bouw van de reeks forten doorgezet en is uiteindelijk in 43 n.Chr. Britannia binnengevallen, profiterend van de voor- bereidingen door zijn voorganger. De implicatie van de nieuwe dateringen van enkele forten is dat de keten van forten aan de Neder-Rijn al door Ca- ligula werd gepland, en niet door diens opvolger Claudius. Deze forten zijn daarom in een geheel andere politieke context gebouwd dan eerder werd aan- genomen. Ze waren (nog) niet bedoeld als onderdelen van de eerste grensvor- ming in dit rivierengebied, maar maakten deel uit van een bewakingssysteem van een route naar de Noordzee die veilige en gecontroleerde transporten naar Britannia mogelijk moest maken.27

21 Polak et al. (2004b: 54, 61 en 250); Kemmers in Polak et al. (2004b: 165-188); Kemmers (2006b). 22 Van Rijn in Polak et al. (2004b: 216-237). 23 Kalee en Isings (1980; 1984); Van der Kamp (2019); Chorus (in voorbereiding b). 24 Kemmers (2009). 25 Barrett (1989); Winterling (2005). 26 Bechert en Willems (1995: 77). 27 Polak (2009: 949).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 164 20-05-2020 08:38 Julia Chorus De forten langs de Rijn in Romeins ­Nederland 165

Afb. 3 De plattegrond van de eerste bouwfase van het castellum in Alphen aan den Rijn. Dikgedrukt/gearceerd is opgegraven, overige (de- len van) gebouwen zijn aan- gevuld. Het parallellogram lijkt verband te houden met de ligging van een natuur- lijke kreek aan de noordkant van het fort (René Reijnen en Julia Chorus, Chorus in voorbereiding a).

Woerden

Kort na de start van de verovering van Britannia werd in Woerden een fort ge- bouwd, op basis van de munten waarschijnlijk omstreeks 45 n.Chr.28 Door een fort te bouwen tussen De Meern en Alphen aan den Rijn werd de onderlinge afstand tussen de forten verkleind, waardoor de controle op het vervoer van goederen, voedsel en mogelijk soldaten over de Rijn werd verbeterd, in een pe- riode waarin de scheepvaart naar de Noordzee en vervolgens Britannia sterk moet zijn toegenomen. Opvallend is dat de tweede bouwfase van het castellum, die al snel op de eerste volgde, een andere oriëntatie had.29 Mogelijk hadden

28 Kemmers in Blom en Vos (2008: 269-288). 29 Blom en Vos (2008).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 165 20-05-2020 08:38 166 Lampas 53 (2020) 2

veranderingen in het landschap en een veranderende loop van een van de zijri- viertjes ter hoogte van het castellum met de nieuwe oriëntatie te maken.

6 Claudius en zijn generaal Corbulo

Forten die we in verband kunnen brengen met het jaar 47, zijn die in Utrecht, Zwammerdam en Leiden-Roomburg. Resten van een castellum in Bodegra- ven kunnen ook uit deze periode stammen. Met de bouw van deze nieuwe forten werd de onderlinge afstand tussen de castella verkleind van gemiddeld 15 naar 5 kilometer. De beveiliging van de Rijn werd daarmee dus verder op- gevoerd.

Utrecht De basis voor een datering van de verschillende bouwfasen in Utrecht wordt alleen door vondsten en brandlagen gevormd, omdat – ondanks de vele goed geconserveerde houtresten die bij oude opgravingen zijn blootgelegd – den- drochronologische gegevens ontbreken (zie afb. 4). Aanzienlijke delen van het castellum zijn onderzocht, maar nog niet alles is gepubliceerd.30

Zwammerdam Ook het fort van Zwammerdam is uitsluitend gedateerd op grond van vondst- materiaal en brandlagen. Deze wijzen op een begindatering rond 47.31 De om- vang en betekenis van de eerste militaire post op deze locatie waren lange tijd onduidelijk, maar inmiddels zijn er toch aanwijzingen voor een fort in deze periode.32

Leiden-Roomburg De datering van de bouw van het fort in Leiden-Roomburg is problematisch. Van het hier gelegen castellum is weinig meer opgegraven dan kleine segmen- ten van de verdedigingswerken.33 De aangetroffen resten stammen uit een re- latief late houtbouwfase en uit de steenbouwfase. Van de binnenbebouwing zijn geen sporen onderzocht. De aard van de militaire bebouwing die hier vóór 70 heeft gestaan is daardoor niet met zekerheid te bepalen. Toch wij-

30 Van Giffen et al. (1934-1938); Ozinga et al. (1989); Chorus (2013). 31 Haalebos (1977: 47-55). 32 Chorus (in voorbereiding a). 33 Polak et al. (2004a: 31-41); Brandenburgh en De Bruin (2015: 220-224).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 166 20-05-2020 08:38 Julia Chorus De forten langs de Rijn in Romeins ­Nederland 167

Afb. 4 Foto van de opgraving op het Domplein te Utrecht in 1934. Houten, liggende palen van de fundering van de wal van het castellum (Erfgoed Utrecht).

zen vondsten op de mogelijkheid van een zo vroege militaire aanwezigheid.34 De bouw van het fort hangt ongetwijfeld samen met het Kanaal van Corbu- lo, want de nu bekende steenbouwfase is daarop georiënteerd.35 Houten be- schoeiingen van dit kanaal kunnen op grond van dendrochronologisch on- derzoek in 50 n.Chr. worden gedateerd.36

Bodegraven De eerste tekenen van Romeinse bezetting in Bodegraven zijn lange tijd in de jaren 60 n.Chr. gedateerd, op grond van de dendrochronologisch bepaalde kapdata van twee palen van een toegangspoort in de zomer van 61 n.Chr.37 Het fort in Bodegraven moet echter al uit een eerdere periode stammen, om- dat de gedateerde poortstaanders deel uitmaakten van een reparatie van de poort. Vondsten van aardewerk ondersteunen een vroegere bouwdatum, mo- gelijk al in de vroege jaren 40.38 Behalve een poortgebouw met aansluitende

34 Polak et al. (2004a: 41 en 44-45). 35 Brandenburgh en De Bruin (2016). Zie voor het kanaal de bijdrage van Marieke van Dinter in dit themanummer (p. 137-145). 36 Polak et al. (2020: 69). 37 Hanraets (1995). 38 Niemeijer in Habraken en Van Mousch (2004: 24-26). Polak et al. (2012) noemen de mogelijkheid dat al rond het jaar 50 troepen aanwezig kunnen zijn geweest, op basis van aardewerkonderzoek door Haalebos (1980). Chorus (2017: 21).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 167 20-05-2020 08:38 168 Lampas 53 (2020) 2

delen van de omwalling zijn resten van binnenbebouwing blootgelegd. Paal- resten van wanden, een grote haardplek en veel liggend hout van vloerdelen kunnen in combinatie met vondsten van metaalbewerking goed wijzen op een fabrica.39

7 Reparaties en herbouw

Alle castella binnen het onderzoeksgebied vertonen sporen van reparatie, ver- bouwing of herbouw. Soms was dit slechts plaatselijk en bleef de rest van de constructie, zoals een poorttoren, in stand. In andere gevallen zijn verschil- lende onderdelen van verdedigingswerken of van de binnenbebouwing in één keer geheel vernieuwd. Of dergelijke verbouwingen in verband zijn te bren- gen met grootschalige verbouwing of zelfs totale herbouw van een castellum is vaak moeilijk te bepalen. Tot het begin van de tweede eeuw is bij verbou- wingen steeds gebruikgemaakt van hout, aarde, zoden en leem. Pas tegen het einde van de eerste eeuw verschijnen pannen van gebakken klei op daken van gebouwen, ter vervanging van houten dakspanen of stro en riet. Verschillende bestaande castella zullen rond het jaar 42 zijn verbouwd, ter voorbereiding op de verovering van Britannia, en/of rond 47, toen Corbu- lo zijn troepen moest terugtrekken achter de Rijn. In de meeste forten zijn twee of drie verbouwingsfasen vast te stellen, alle tussen de vroege jaren 40 en 69/70. De enige herbouwcampagne waarbij het merendeel van de forten was betrokken volgde op hun vernietiging tijdens de Bataafse Opstand in 69/70 n.Chr., waarvan dikke brandpakketten van houtskool en oranje verbrande leem getuigen.40 Tegelijkertijd zijn ook enkele nieuwe forten gebouwd. In Valkenburg- Marktveld, ca. 550 meter ten zuidoosten van het oudere castellum in het cen- trum van Valkenburg, werd een klein fort van 34 bij 40 meter gebouwd.41 De binnenbebouwing bestond alleen uit barakken en stallen. Ten oosten van Vechten verschenen nieuwe forten in Rijswijk, Maurik, Kesteren en mis- schien ook Randwijk.42 Terwijl het systeem van forten en wachttorens in de eerste fase waarschijn- lijk was bedoeld om bescherming te bieden tegen Germaanse invallen en een ​veilige doorgang voor transport te bewerkstelligen als voorbereiding op de Britse expeditie, kreeg het systeem pas later de functie van een werkelij-

39 Van der Kooij et al. (2005: 283-284, 2191); Van der Kooij et al. (2013: 84-85); Chorus (in voorbe- reiding a). Vos et al. (2016) interpreteren de sporen als delen van een barak. 40 Het fort in Bodegraven is niet herbouwd na de Bataafse Opstand in 69/70 n.Chr. Ook Goossens (in voorbereiding) ondersteunt dat idee na recent onderzoek. Vos et al. (2016) gaan echter wel uit van een steenbouwfase in Bodegraven. 41 Van Dierendonck et al. (1993: 37; 1997: 549). 42 Willems (1986: 250-252), Bechert en Willems (1995: 78-81).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 168 20-05-2020 08:38 Julia Chorus De forten langs de Rijn in Romeins ­Nederland 169

ke grensbewaking. Waarschijnlijk was dat pas tegen het einde van de eerste eeuw.43 In die periode werden de forten voor het eerst ook over land met el- kaar verbonden. De vroegste, goed dateerbare resten van wegen stammen uit omstreeks 89 n.Chr.44 Toch moet er eerder een weg (of pad) zijn geweest, die de forten in het gebied met elkaar verbond, maar waarvan tot nu toe geen waarneembare sporen zijn gevonden.45

8 Van hout naar steen

Tot ongeveer 100/120 n.Chr. lijkt er weinig te zijn verbouwd aan de for- ten langs de Rijn. Toch vonden in deze tijd grote veranderingen plaats in het noordelijke grensgebied, zoals de stichting van de provincie Germania infe- rior en de aanleg van de eerste grote verbindingsweg tussen de castella. Tij- dens het bewind van Trajanus en Hadrianus werden de forten in Vechten, Utrecht, Leiden-Roomburg en Valkenburg herbouwd. Opvallend is dat de nieuwe houten forten een stenen hoofdkwartier kregen (zie afb. 5). Uit Lei- den-Roomburg en Valkenburg zijn bouwinscripties bekend uit respectieve- lijk 103/111 en 116/117 n.Chr., die hiermee in verband worden gebracht. Vanaf 160 n.Chr. werden de meeste forten gedeeltelijk omgebouwd in steen: de verdedigingswerken en de principia, en in sommige plaatsen ook andere gebouwen, zoals het praetorium in Utrecht. Hierbij werd vooral ge- bruikgemaakt van tufsteen. Andere gebouwen, zoals barakken en stallen, ble- ven uit hout en leem bestaan.46 Deze periode van herbouw nam zeker veertig jaar in beslag, zodat er duidelijk geen sprake was van één grote herbouwcam- pagne, zoals na de Bataafse Opstand het geval was. Vergeleken met andere regio’s van het Romeinse Rijk vond de ombouw naar steen in ons gebied pas laat plaats, waarschijnlijk omdat natuursteen hier niet voorhanden was. Het veelgebruikte tufsteen, bijvoorbeeld, moest vanuit het Eifelgebergte worden aangevoerd. De verstevigde stenen forten langs de Rijn hebben er hooguit honderd jaar gestaan voordat ze – al dan niet tijdelijk – werden verlaten. De bezetting van de meeste forten langs de Rijn lijkt in het laatste kwart van de derde eeuw n.Chr. te zijn geëindigd. Sporen uit de vierde eeuw zijn langs de Nederlandse Rijn beperkt tot losse vondsten.47 Alleen voor Katwijk mogen we op grond van de overgeleverde afbeeldingen aannemen dat er in de Laat-Romeinse tijd

43 Graafstal (2002). Zie ook de bijdrage van Stephan Mols en Rien Polak in dit themanummer (pa- ragraaf 4, p. 117-118). 44 Luksen-IJtsma (2010: 77). 45 Luksen-IJtsma (2010: 76-77). 46 Chorus (2018). 47 Bechert en Willems (1995: 26-27). Zie ook de bijdrage van Stijn Heeren in dit themanummer (p. 174-193).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 169 20-05-2020 08:38 170 Lampas 53 (2020) 2

Afb. 5 3D-reconstructie van het castellum in Leiden Roomburg omstreeks 100/120 op grond van de opgravingsgegevens en aanvullingen, uit TimeTravelApp (Xinas BV, Stevie Heru Prabowo/Julia Chorus).

nog een fort is geweest. Nadat de forten zijn ontruimd, zijn ze in de loop van de tijd grondig gesloopt, om het kostbare gesteente te gebruiken voor nieuwe gebouwen.

Chorus Archeologie Wijdstraat 25 3421 AJ Oudewater [email protected]

Bibliografie

Barrett, A.A. 1989 (1993). Caligula. The corruption of power, Londen. Bechert, T. en W.J.H. Willems (eds). 1995. De Romeinse rijksgrens tussen Moezel en Noordzeekust, Utrecht. Berg, N. van den en T. Henkes. 2018. Romeinse forten in Zuid-Holland, Assen. Blom, E. en W.K. Vos (eds). 2008. Woerden-Hoochwoert. De opgravingen 2002-2004 in het Romein- se castellum Laurium, de vicus en van het schip de ‘Woerden 7’, Amersfoort (ADC Monografie 2, ADC Rapport 910).

Bosman, A.V.A.J. 1997. Het culturele vondstmateriaal van de Vroeg-Romeinse versterking Velsen 1, dissertatie Universiteit van Amsterdam. Bosman, A.V.A.J. en M. de Weerd. 2004. ‘Velsen. The 1997 excavations in the early Roman base and a reappraisal of the post-Kalkriese Velsen/Vechten dating evidence’, in F. Vermeulen, K. Sas en W. Dhaeze (eds), Archaeology in Confrontation. Aspects of Roman military presence in the Northwest.

Lampas 20202 binnenwerk.indb 170 20-05-2020 08:38 Julia Chorus De forten langs de Rijn in Romeins ­Nederland 171

Studies in honour of Prof. Em. Hugo Thoen, Gent (Archaeological reports Ghent University 2), 31-62. Brandenburgh, C.R. en J. de Bruin. 2015. Met de voeten in het water. Archeologisch onderzoek aan de oostzijde van castellum Matilo te Leiden, Leiden. Chorus, J.P. 2013. Binnenbebouwing van het Romeinse castellum in Utrecht. Uitwerking van de op- gravingen in de Pandhof van de Dom (1956 en 1964), Utrecht (Basisrapportage Archeologie 93). Chorus, J.P. 2017. ‘Building timber auxiliary Forts in the Lower Rhine Delta in the Netherlands (A.D. 40-140)’, in T. Kaszab-Olschewski en I. Tamerl (eds), Wald- und Holznutzung in der römischen Antike. Festgabe für Jutta Meurers-Balke zum 65. Geburtstag, Heidelberg (Archäologische Be- richte, Band 27), 19-36. Chorus, J.P. 2018. ‘First in Timber, next in Stone. The use of timber in auxiliary forts along the Low- er Rhine in the Netherlands’, in C.S. Sommer en S. Matešic (eds), Limes XXIII. Proceedings of the 23rd International Congress of Roman Frontier Studies Ingolstadt 2015, Mainz (Beiträge zum Wel- terbe Limes, Sonderband 4), 545-552. Chorus, J. P. In voorbereiding a. Romeinse houten forten op de West-Nederlandse Rijnoever in de eer- ste en vroege tweede eeuw (voorlopige titel), dissertatie Radboud Universiteit Nijmegen. Chorus, J.P. In voorbereiding b. Binnenbebouwing van het Romeinse castellum in Utrecht, De Meern. Opgravingen op de Hoge Woerd in 1973 en 1982-1983, Utrecht (Basisrapportage Archeologie 94). Dierendonck, R.M. van, D.P. Hallewas en K.E. Waugh. 1993. The Valkenburg Excavations 1985-1988. Introduction and detail studies, Amersfoort (Nederlandse Oudheden 15/Valkenburg Project 1). Dijkstra, H. en F.C.J. Ketelaar. 1965. Brittenburg. Raadsels rond een verdronken ruïne, Bussum. Dinter, M. van, L.I. Kooistra, M.K. Dütting, P. van Rijn en C. Cavallo. 2014. ‘Could the local Popu- lation of the Lower Rhine Delta supply the Roman Army? Part 2. Modelling the carrying capacity of the delta using archaeological, palaeo-ecological and geomorphological data’, Journal of Archae- ology in the Low Countries 5.1, 5-50. Dinter, M. van. 2020. ‘Limes en landschap. De samenhang tussen het landschap en de Romeinse forten in de Rijndelta’, Lampas 53, 137-145. Enckevort, H. van. 2020. ‘Romeins Nijmegen. 500 jaar legerplaats en stad’, Lampas 53, 194-208. Feijst, L.M.B. van der en C.R. Brandenburgh (eds). 2015. Park Matilo Fase 3. Een archeologische bege- leiding, Amersfoort, (ADC-rapport 3519). Galestin, M.C. 1999/2000. ‘Winsum-Bruggeburen. First report on the excavation. An early Roman outpost among the Frisians? Part one: the coins’, Palaeohistoria 41/42, 225-235. Galestin, M.C. 2001/2002a. ‘Winsum-Bruggeburen. Second report on the excavation. The Roman pot- tery’, Palaeohistoria 43/44, 435-467. Galestin, M.C. 2001/2002b. ‘Winsum-Bruggeburen. Third report on the excavation. Bronze and other Roman finds’, Palaeohistoria 43/44, 469-482. Giffen, A.E. van. 1948. ‘De Romeinsche castella in den dorpsheuvel te Valkenburg aan den Rijn (Z.H.) (Praetorium Agrippinae) I. De opgravingen in 1941’, Jaarverslag van de Vereeniging voor Terpen- onderzoek 25-28, 1-316. Giffen, A.E. van. 1955. ‘De Romeinse castella in de dorpsheuvel te Valkenburg aan de Rijn (Z.H.), II. De opgravingen in 1942-1943 en 1946-1950’, Jaarverslag van de Vereeniging voor Terpenonder- zoek 33-37, 1-209. Giffen, A.E. van, C.W. Vollgraff, en G. van Hoorn. 1934-1938. Opgravingen op het Domplein te Utrecht. Wetenschappelijke verslagen I-IV, Haarlem. Glasbergen, W. 1972. De Romeinse castella te Valkenburg Z.H. De opgravingen in de dorpsheuvel in 1962, Groningen (Cingula 1). Goossens, T.A. In voorbereiding. Nader onderzoek naar het Romeins castellum te Bodegraven. Ar- cheologische begeleiding volgens protocol Opgraven in plangebied De Vierkom, ten westen van de Oud-Bodegraafseweg (gemeente Bodegraven-Reeuwijk), Leiden (Archol Rapport 456). Graafstal, E.P. 2002. ‘Logistiek, communicatie en watermanagement. Over de uitrusting van de Ro- meinse rijksgrens in Nederland’, Westerheem 51, 2-27. Groenman-van Waateringe, W. en B.L. van Beek. 1988. ‘De Romeinse castella te Valkenburg Z.H. Ze- ventiende opgravingscampagne 1980, werkput VI 1’, in J.H.F. Bloemers (ed.), Archeologie en oeco-

Lampas 20202 binnenwerk.indb 171 20-05-2020 08:38 172 Lampas 53 (2020) 2

logie van Holland tussen Rijn en Vlie, Assen/Maastricht (Studies in Prae- en Protohistorie 2), 1-120. Haalebos, J.K. 1977. Zwammerdam – Nigrum Pullum. Ein Auxiliarkastell am Niedergermanischen Limes, Amsterdam (Cingula 3). Haalebos, J.K. 1980. ‘Versierde terra sigillata uit Bodegraven’, Westerheem 29, 36-45. Habraken, J. en R. van Mousch. 2004. Bodegraven Oud Bodegraafseweg/Overtocht. Inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven, ’s-Hertogenbosch (BAAC-rapport 03.184/04.016). Hanraets, E. 1995. Ring Intern Rapport 1995 005, Amersfoort. Heeren, S. 2020. ‘Van Bataafse auxiliarii naar Frankische foederati. Migratie in de archeologie en nieuwe groepen in het grensgebied van Germania secunda’, Lampas 53, 174-193. Johnson, A. 1987. Römische Kastelle des 1. und 2. Jahrhunderts n. Chr. in Britannien und in den ger- manischen Provinzen des Römerreiches, Mainz (Kulturgeschichte der Antiken Welt 37). Kalee, C.A. en C. Isings. 1980. ‘Beknopt verslag van een opgraving in De Meern’, Jaarboek Oud- Utrecht, 5-25. Kalee, C.A. en C. Isings. 1984. ‘De archeologische opgraving op de Hoge Woerd in De Meern in 1982- 1983’, Officieel orgaan van de Historische Vereniging Vleuten, De Meern, Haarzuilens 4.1, 180-183. Kamp, J. van der. 2019. Schachten vol schatten LR86. Archeologisch onderzoek in en rond het castellum in De Meern (Utrecht), Utrecht (Basisrapportage Archeologie 95). Kemmers, F. 2006a. Coins for a Legion. An analysis of the coin finds from the Augustan legionary for- tress and Flavian canabae legionis at Nijmegen, Mainz (Studien zu Fundmünzen der Antike 21). Kemmers, F. 2006b. ‘Coins, Countermarks and Caligula. The connection between the auxiliary forts in the Lower Rhine delta and the invasion of Britain’, Bulletin of the Hadrianic Society, 5-11. Kemmers, F. 2006c. De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (ge- meente Utrecht), Intern rapport Bouwhistorisch en Archeologisch Centrum gemeente Utrecht, Utrecht. Kemmers, F. 2009. ‘De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (ge- meente Utrecht)’, Jaarboek voor Munt- en Penningkunde 95, 1-64. Kooij, D. van der, S. Sprey, M. Dijkstra en H. Postma. 2005. ‘Romeinen in Bodegraven. AWN-opgra- vingen in de periode van 1995 tot 2002’, Westerheem 54, 275-306. Kooij, D. van der, S. Sprey en H. Postma. 2013. Romeins Bodegraven. AWN-opgravingen in Bodegra- ven 1995, 1996 en 2002, Alphen aan den Rijn (AWN-afdeling Rijnstreek, Renus reeks 6). Kooistra, L.I. , M. van Dinter, M.K. Dütting, P. van Rijn en C. Cavallo. 2013. ‘Could the local Popula- tion of the Lower Rhine Delta supply the Roman Army? Part 1. The archaeological and historical framework’, Journal of Archaeology in the Low Countries 4.2, 5-23. Luksen-IJtsma, A. 2010. De limesweg in West-Nederland. Inventarisatie, analyse en synthese van ar- cheologisch onderzoek naar de Romeinse weg tussen Vechten en Katwijk, Utrecht (Basisrapportage Archeologie 40). Mols, S. en M. Polak. 2020. ‘De Romeinse limes in Nederland’, Lampas 53, 113-123. Morel, J.-M.A.W. 1988. De vroeg-Romeinse versterking te Velsen 1. Fort en haven, Amsterdam. Niemeijer, R. 2013. ‘Die westlichen Wehranlagen des augusteischen Lagers auf dem Hunerberg in Nijmegen. Die Ausgrabungen der Radboud Universiteit 1987-1997’, Kölner Jahrbuch 46, 35-74. Ozinga, L.R.P., T.J. Hoekstra, M.D. de Weerd en S.L.Wynia. 1989. Het Romeinse castellum te Utrecht. De opgravingen in 1936, 1938, 1943/44 en 1949 uitgevoerd onder leiding van A.E. van Giffen met medewerking van H. Brunsting, aangevuld met latere waarnemingen, Utrecht (Studies in Prae- en Protohistorie 3). Parlevliet, D. 2002. ‘De Brittenburg voorgoed verloren’, Westerheem 51, 115-121. Polak, M. 2009. ‘The Roman military Presence in the Rhine Delta in the period c. AD 40-140’, in A. Morillo, N. Hanel en E. Martín (eds), Limes XX. XX Congreso Internacional de Estudios sobre la Frontera Romana, XXth International Congress of Roman Frontier Studies, Léon (España), Septi- embre, 2006, Madrid (Anejos de Gladius 13.2), 945-953. Polak, M., J. van Doesburg en P.A.M.M. van Kempen. 2004a. Op zoek naar het castellum Matilo en het St. Margarethaklooster te Leiden-Roomburg. Het archeologisch onderzoek in 1999-2000, Amers- foort (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 109).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 172 20-05-2020 08:38 Julia Chorus De forten langs de Rijn in Romeins ­Nederland 173

Polak, M., R.P.J. Kloosterman en R.A.J. Niemeijer. 2004b. Alphen aan den Rijn – Albaniana 2001- 2002. Opgravingen tussen de Castellumstraat, het Omloopkanaal en de Oude Rijn, Nijmegen (Li- belli Noviomagenses 7). Polak, M., R. Niemeijer en E. van der Linden. 2012. ‘Alphen aan den Rijn – Albaniana and the dating of the Roman Forts in the Rhine Delta’, in D. Bird (ed.), Dating and interpreting the Past in the Western Roman Empire. Essays in honour of Brenda Dickinson, Oxford, 267-294. Polak, M. en L. I. Kooistra. 2013. ‘A Sustainable Frontier? The establishment of the Roman frontier in the Rhine delta. Part 1: From the end of the Iron Age to the death of Tiberius (c. 50 BC-AD 37)’, Jahrbuch des Römisch-Germanischen Zentralmuseums 60, 355-458. Polak, M. 2014. ‘An early Roman naval Base at Vechten. Facts and fiction’, in Römisch-Germanisches Zentralmuseum (ed.), Honesta Missione – Festschrift für Barbara Pferdehirt, Mainz (RGZM Mo- nographie 100), 69-97. Polak, M., S. Bödecker, L. Berger, M. Zandstra en T. Leene. 2020. Frontiers of the Roman Empire – The Lower German Limes. Nomination file for the inscription on the UNESCO World Heritage List. Part IIA – Annex 1, Catalogue of component parts, Netherlands, Bonn. Polak, M. en E. Jansma. In voorbereiding. ‘Farewell to the Late Roman Phase of the Fort at Valken- burg. A revision of the tree-ring dates’, Germania. Vos, W. K. , J. J. Lanzing en H. Siemons. 2016. Romeins Bodegraven. Een overzicht van en visie op de archeologische bewoningsresten. http://vosarcheo.nl/data/documents/ROMEINS_BODEGRAVEN_febr2016.pdf Weerd, M.D. de. 1977. ‘The Date of Valkenburg I reconsidered. The reduction of a multiple choice question’, in B.L. van Beek, R.W. Brandt en W. Groenman-van Waateringe (eds), Ex Horreo. IPP 1951-1976, Amsterdam, (Cingula 4), 255-289. Willems, W.J.H. 1986. Romans and Batavians. A regional study in the Dutch eastern river area, Heer- hugowaard (eerder verschenen in Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodem- onderzoek 31 en 34 (1981 en 1984). Winterling, A. 2005. Caligula. Een biografie (vertaling uit het Duits door J. Godfried), Amsterdam. Zandstra, M.J.M. en M. Polak. 2012. De Romeinse versterkingen in Vechten-Fectio. Het archeologisch onderzoek in 1946-1947, Nijmegen (Auxiliaria 11).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 173 20-05-2020 08:38 Van Bataafse auxiliarii naar Frankische foederati Migratie in de archeologie en nieuwe groepen in het grensgebied van Germania secunda Stijn Heeren

Summary: In the Late Roman period the Batavians disappeared from the written sources, and archaeologically speaking, nearly all rural settlements and cities of the Southern Netherlands ceased to exist, alongside the civilian centres. There is no good explanation for this depopulation but slight hints point to the population’s deportation. In the early 5th century several settlements were inhabited again. Jud- ging by the style of the house plans, the pottery and jewelry, the inhabitants came from the area north of the Rhine. Ubiquitous gold finds in the same area imply that they were paid by the Roman government. They are called Franks in the writ- ten sources and most likely served as foederati when regular Roman troops left in 401/402. Migration has always been a thorny issue in archaeology: based on ethnic inter- pretation of artefacts, arrows were drawn on maps, but theoretical objections si- lenced this approach, at least in theoretically-oriented archaeology. Migration can further be researched by new scientific methods (aDNA and isotope analysis of human remains); the results for the Roman period are not yet spectacular. More is expected from the analysis of settlement complexes by various methods: a) pro- venancing pottery by geochemical and mineralogical analysis, b) combined with stylistic study; c) isotopic analysis of associated animal bones, to see whether the animals were brought on the hoof over long distances; d) stylistic analysis of the house plan, and e) plotting the circulation area of the metal jewelry. This combina- tion can ascertain whether the inhabitants of settlements were migrants originally and how quick they adapted to their new environment.

1 Van Bataven naar Franken

Sinds de herontdekking van Tacitus’ geschriften in de Renaissance hebben de Bataafse Opstand en Bataafse hulptroepen in Romeinse legers een vaste plaats in de Nederlandse geschiedenis verworven.1 Zestien jaar geleden werden de Bataven opnieuw centraal gesteld in een grote expositie in Museum het Valk- hof in Nijmegen. Met de ondertitel ‘Verhalen van een verdwenen volk’ werd

1 Teitler (1998).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 174 20-05-2020 08:38 Stijn Heeren Van Bataafse auxiliarii naar Frankische foederati 175

de aandacht gevestigd op het verdwijnen van de Bataven in de Late Oudheid.2 Later verschenen er andere groepen in het Nederlandse grensgebied, aange- duid als Franken. Veel onderzoekers hebben reeds geconstateerd dat dit een Romeinse verzamelnaam is voor uiteenlopende groepen, die in de vijfde eeuw anders begrepen moet worden dan de eerste vermeldingen in de derde eeuw.3 Toch is vooral het label ‘de Franken’, dat een stam of eenheid impliceert, blij- ven hangen. Lange tijd zijn de vroege Franken gezien als vijanden van de Ro- meinse autoriteit.4 Recentelijk is juist benadrukt dat een bepaalde deelgroep van de Franken functioneerde in Romeinse kaders: zij werden uit de Romein- se staatskas betaald om als foederati (‘geallieerden’) Romeinse belangen in het noorden te dienen.5 In het bovenstaande zijn vrij vlot enkele thema’s gepasseerd die echter niet onproblematisch zijn, ten eerste het verdwijnen van de Bataven. Hoe kan het dat deze bevolkingsgroep van naam en faam verdwijnt, schijnbaar zonder een spoor achter te laten? Mogen we parallel aan het opdrogen van verwijzingen naar de Bataven in de geschreven bronnen een ontvolking van het Bataafse ge- bied concluderen, en zo ja, wat waren daarvan de oorzaken? Een tweede hei- kele kwestie is de immigratie van de Franken. Waar kwamen ze vandaan? In welke materiële resten kunnen we hen herkennen? Wat zijn de aanwijzingen dat zij tegen of met Romeinse legers vochten? Beide vraagstukken zijn niet op te lossen door alleen historische bronnen te raadplegen. Ze vragen om uitkomsten van archeologisch onderzoek. Maar voordat we de archeologische resultaten kunnen bespreken, moet een nog fundamentelere vraag worden gesteld: kan de archeologie eigenlijk wel migra- tiepatronen aan het licht brengen? Lange tijd is gedacht dat dat niet mogelijk is. Wat is er dan veranderd? Deze bijdrage zal de bovenstaande vragen bespre- ken en ten dele beantwoorden.

2 De ontvolking van Zuid-Nederland

In de vroege 21ste eeuw is het aantal archeologische opgravingen sterk toege- nomen ten opzichte van de twintigste eeuw. Bovendien heeft met name de dendrochronologie – datering met behulp van jaarringen van bomen – een sterke ontwikkeling doorgemaakt, waardoor we over betere dateringen be- schikken. In veel rurale nederzettingen uit de Romeinse tijd zijn waterputten aangelegd, en houten delen daarvan die tot onder de grondwaterspiegel reik- ten, kunnen met behulp van dendrochronologie gedateerd worden (zie tabel

2 Swinkels (2004). 3 De Boone (1954); Zöllner (1970); Blok (1974). 4 Blok (1974: 11-21); Dierkens en Périn (2003). 5 Heeren (2017); Roymans (2017).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 175 20-05-2020 08:38 176 Lampas 53 (2020) 2

Tabel 1. Dendrochronologische dateringen van waterputten uit nederzettings- opgravingen in de Lage Landen

Vindplaatsen ten zuiden/ Dendrochronologische datering westen van de Rijn Helmond-Brandevoort du Pré 193-205 Helmond-Brandevoort du Pré 198-210 Helmond-Brandevoort du Pré 203-210 Best-Aarle 206 Lieshout-Beekseweg (west) 206 Nederweert-Rosveld 211-212 Wijnegem na 214 (+/- 5) Venray-Hoogriebroek 230 Deurne-Groot Bottelsche Akker 236 Veldhoven-Zilverackers (Oerle Zuid) 235-236 Breda-West, Huifakker na 232 Breda-West, Huifakker na 239 Reusel-Kruisstraat 242 Hoogeloon-Kerkakkers na 227 (ca. 244) Best-Aarle 254/255 Herk-de-Stad, Donk na 383 Hambach 500 393 (+/- 5) Bergeijk na 396 en 402 Alphen-Kerkakkers 401-403 Gennep-Stamelberg na 390 Gennep-Stamelberg 408 Valburg-Molenzicht 418 (+/- 6) Meldert-Zelemsebaan na 422 Breda-West, Steenakker na 465 Vindplaatsen ten noorden van de Rijn Dendrochronologische datering Didam-Kerkwijk 321 (+/- 6) Heeten-Hordelman na 316 Heeten-Hordelman 335/336

1). Vooral het zandgebied ten zuiden van de Maas is rijk aan opgegraven wa- terputten. Een kleiner aantal komt uit het gebied tussen Maas en Rijn. Uit de tabel blijkt dat in de vroege derde eeuw nog heel wat waterputten werden aan- gelegd, en eveneens een hele serie in het tweede kwart van die eeuw. Slechts één waterput dateert uit het midden van de derde eeuw (254 n.Chr.). Daarna werd er 140 jaar lang geen enkele waterput aangelegd ten zuiden van de Rijn. Pas in de periode rond 400 is er weer merkbare bouwactiviteit. Ter vergelij-

Lampas 20202 binnenwerk.indb 176 20-05-2020 08:38 Stijn Heeren Van Bataafse auxiliarii naar Frankische foederati 177

king zijn ook enkele voorbeelden uit het gebied ten noorden van de Rijn op- genomen, en daar is wél vierde-eeuwse activiteit. Wanneer we ook naar ander materiaal kijken, zoals aardewerk en munten uit nederzettingen in Noord-Brabant en Vlaanderen (zie afb. 1), blijken die hetzelfde beeld te geven: er is geen nederzetting die aantoonbaar de derde eeuw overleeft. De nederzetting die het langst bewoond bleef is Breda-West, dat tot ca. 280-300 bleef bestaan.6 Vierde-eeuws vondstmateriaal is wel goed bekend uit grafvelden elders, maar uitermate schaars in grote delen van het gebied. Als er al een enkele vierde-eeuwse munt of fibula (mantelspeld) in de nederzettingen werd aan- getroffen, werd deze niet in samenhang met herkenbare nederzettingsstruc- turen gevonden.7 In het zand- en leemgebied gebied ten noorden van de weg Keulen-Tongeren-Bavay tot de Maaskant zijn geen boerderijen of samenhan- gende spoorcomplexen die in de eerste helft of midden van de vierde eeuw worden gedateerd. Er zijn enkele mogelijke uitzonderingen. Een boerderij bij Cuijk-De Nielt is rond het midden van de vierde eeuw gedateerd,8 evenals een verzameling aardewerk uit Donk (Herk-de-Stad, België).9 In de Betuwe zijn veel minder nederzettingen opgegraven dan in Noord- Brabant. De schaarse gegevens wijzen hier in dezelfde richting. Tiel-­Passewaaij en Geldermalsen-Hondsgemet kennen een einddatering vergelijkbaar met die van Breda: te oordelen naar de kleine muntjes die in de vroege jaren 270 zijn geslagen, eindigde de bewoning in de laatste decennia van de derde eeuw. Op beide terreinen is nog jonger materiaal aanwezig, maar gezien het ontbreken van munten uit het eerste deel van de vierde eeuw moet dat waarschijnlijk aan de late vierde of vijfde eeuw worden toegeschreven (zie paragraaf 4).10 Een uitzondering is de villa van Ewijk-De Grote Aalst. Daar zijn vierde-eeuwse muntjes, militaire kledingspelden en uitrustingstukken gevonden die gezien kunnen worden als aanwijzing voor militair gebruik (een wachttoren?) op de voormalige steenbouwnederzetting.11 In Tiel-Medel is ook sprake van Laat- Romeinse, militair getinte vondsten, eveneens bij een voormalige villa of hei- ligdom.12 Ook elders in de Over-Betuwe zijn wat meer uitzonderingen op de regel gevonden,13 die in lijn met Ewijk en Tiel als hernieuwd en afwijkend ge- bruik van oude nederzettingen kunnen worden gezien.

6 Van Enckevort (2004). 7 Heeren (2015). 8 Van den Brink en Van Renswoude (2017: 145). 9 Van Impe (1983). 10 Voor de chronologie van Tiel-Passewaaij, zie Heeren en Roymans (2014: 29). Geldermalsen- Hondsgemet: Van Renswoude en Van Kerckhove (2009), met name de bijdrage van Aarts (2009). 11 Willems (1984: 155); Vos en Blom (2012: 307-312). 12 Habermehl et al. (2019); Van der Velde et al. (in voorbereiding). 13 Van Enckevort et al. (2017: 212-225).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 177 20-05-2020 08:38 178 Lampas 53 (2020) 2

Lampas 20202 binnenwerk.indb 178 20-05-2020 08:38 Stijn Heeren Van Bataafse auxiliarii naar Frankische foederati 179

Afb. 1 De bewoningsgeschiedenis van opgegraven nederzettingen in de Lage Lan- den, gebaseerd op vondsten, met name aardewerk en munten. Dikke lijn: zekere da- tering. Dunne lijn: mogelijke datering, afhankelijk van de onzekere datering van aardewerk.

Deze situatie op het platteland weerspiegelt de ontwikkeling van de steden. Nijmegen blijft een militair centrum door de nieuwbouw van een castellum op het Valkhof, maar de civiele stad Ulpia Noviomagus wordt opgegeven.14 Het- zelfde geldt waarschijnlijk voor Xanten: de nieuwe naam Tricensimae, ‘bij het Dertigste’, wijst op een legerplaats van het Dertigste Legioen.15 Waarschijnlijk verviel ook hier de civiele functie van civitas-hoofdplaats: het platteland er- omheen is leeg.16 In Voorburg-Forum Hadriani wijst niets op vierde-­eeuwse activiteit, terwijl er nog wel vondstmateriaal uit de late derde eeuw is aange- troffen.17 Tongeren wordt gereduceerd in omvang, maar binnen de verkleinde stadsmuur blijft de stad wel bloeien, zoals blijkt uit de aanwezigheid van een kerk en rijke stadsvilla’s.18 Als gevolg van het verdwijnen van hoofdplaatsen kende de Laat-Romeinse provincie Germania secunda slechts twee distric- ten (zie afb. 2a), zoals de Notitia Galliarum ook stelt,19 terwijl de Midden- Romeinse provincie Germania inferior nog zes districten had (zie afb. 2b). Over de oorzaken van de ontvolking is niet veel met zekerheid te zeggen. Er is gekeken naar derde-eeuwse brandlagen, maar betrouwbare voorbeelden zijn niet te vinden. Oorlogvoering in Zuid-Nederland is daardoor niet op ar- cheologische gronden aannemelijk te maken.20 Verder zijn bodemdegradatie en een epidemie als mogelijke oorzaken genoemd. Hiervoor zijn echter geen concrete aanwijzingen, en bovendien zouden deze onvoldoende zijn voor de geconstateerde complete en langdurige verlating. Bij die verklaringsmodellen past eerder een partiële ontvolking en herstel in de decennia erna,21 wat niet uit de archeologische data blijkt.22 Een deels speculatieve verklaring waarvoor wel kleine indicaties aanwezig zijn, is ontvolking door deportatie. Ten eerste zou het goed in het bredere his- torische kader passen. Van keizer Aurelianus (271-275) is bekend dat hij de Romeinse provincie Dacia ten noorden van de Donau ontruimd heeft, omdat die niet te verdedigen was tegen de vele aanvallen door ‘barbaren’. Precies die

14 Heeren (2015, met verwijzingen). Vergelijk de bijdrage van Harry van Enckevort in dit thema- nummer (p. 194-208). 15 Otten en Ristow (2008). 16 Gechter en Künow (1986). 17 Van Kerckhove (2014). 18 Vanderhoeven (2017). 19 In provincia Germania secunda civitates num II / metropolis civitas Agrippinensium / civitas Tungrorum. Seeck (1962: 267). 20 Heeren (2015, met verwijzingen). 21 Zie Scheidel (2002) voor de Antonijnse pest in Egypte. 22 Heeren (2015).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 179 20-05-2020 08:38 180 Lampas 53 (2020) 2

Afb. 2 Kaart van de provincie Germania inferior (ca. 85-293 n.Chr.) boven (a) en de provincie Germania secunda (ca. 293-402) onder (b).

keizer onderwierp ook het Gallische rijk, het door Postumus en opvolgers (260-274) bestuurde, afgescheiden rijksdeel.23 Het Neder-Rijnse gebied ver- vulde in het Gallische rijk een sleutelrol en Willems suggereert dat Postumus zelf een Bataaf geweest is.24 Behalve als strafmaatregel kan deportatie van Ba- taven en andere groepen in het grensgebied tevens worden gezien als reorga- nisatie: het villagebied ten zuiden van de weg Keulen-Tongeren-Bavay, waar

23 Willems (1984: 248-250); Drinkwater (1987). 24 Willems (1984: 249).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 180 20-05-2020 08:38 Stijn Heeren Van Bataafse auxiliarii naar Frankische foederati 181

veel graan werd verbouwd, is waarschijnlijk wel getroffen door oorlogvoe- ring en het is goed mogelijk dat Aurelianus de restbevolking van de relatief arme gronden met weinig agrarische productie in de Betuwe en Zuid-Neder- land heeft verplaatst om de veel productievere villa-regio opnieuw te bevol- ken. Ten tweede past deportatie als enige verklaring bij het geobserveerde pa- troon, namelijk complete en langdurige ontvolking. De kleine aanwijzingen in de geschreven bronnen voor dit scenario betreffen de laeti (overwonnen volken die land kregen toegewezen in ruil voor het leveren van rekruten voor het Romeinse leger) die in Noord-Gallië zijn neergezet, zoals we uit vierde-­ eeuwse bronnen vernemen.25 Op diverse plaatsen, zoals in Arras en Noyon (Noord-Frankrijk) is een Praefectus Laetorum Batavorum geïnstalleerd.26 Losjes vertaald is dat een (rekruterings)officier voor Bataafse overwonnenen. Het lijkt er daarom op dat de bewoners van de Betuwe, Maaskant en Zuid- Nederlandse zandgronden door Aurelianus zijn gedeporteerd naar die ge- bieden, zodat zij braakliggende gronden konden bewerken. Strikt genomen hoorden de bewoners ten zuiden van de Maas natuurlijk niet bij de Bataven, maar het is vaker vastgesteld dat Romeinse etnische aanduidingen fluïde zijn: rekruten van Texuandri en Cananefaten werden eerder al door de Romeinen ingedeeld in Bataafse eenheden.27 Het is daarom niet vreemd dat na deportatie ook Cananefaten en deelgroepen van de Tungri samen met Bataven onder de bekende Batavennaam in Belgica secunda werden neergezet.

3 Migratie in de archeologie: heet hangijzer en nieuwe benaderingen

3.1 Etnische interpretatie van archeologische vondsten

In de negentiende eeuw werden veel Europese natiestaten gevormd en werd er gezocht naar voorgangers van deze naties in de Oudheid. Het werd als de taak van de archeoloog gezien om groepen uit historische geschriften aan te wijzen in de archeologie.28 Archeoloog Gustaf Kossinna ontwikkelde hier- voor een model. In zijn boek Die Herkunft der Germanen (1911) schetste hij eerst regionale verschillen in de materiële cultuur, om die ‘cultuurprovincies’ vervolgens te relateren aan historisch bekende volken.29 In navolging daarvan is een traditie ontstaan van etnische Deutung. Zo zijn Angelsaksisch aarde- werk, Frankische bijlen (de francisca) en Thüringse fibulae breed gebruikte begrippen. Een verspreidingskaart van bijvoorbeeld Thüringse fibulae werd

25 Zie Halsall (2007: 152-153) voor de bronnen en interpretatie van laeti, dediticii en foederati. 26 Seeck (1962: 217). 27 Derks (2009: 243). 28 Brather (2004: 11-28). 29 Kossinna (1911); vergelijk Jones (1997: 2); Hakenbeck (2008).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 181 20-05-2020 08:38 182 Lampas 53 (2020) 2

op die manier gebruikt om het stamgebied van de Thüringers vast te stellen.30 Vindplaatsen van deze objecten buiten het stamgebied werden gezien als be- wijs voor migratie. Het etnisch aanduiden van archeologische vondsttypen gebeurt tot op de dag van vandaag.31 Migratieonderzoek op basis van vondsttypen werd in eerste instantie ook in Engeland overgenomen. Childe (1925) accepteerde de methode, maar zwak- te deze wel af: hij gebruikte vaak de term diffusionism in plaats van migra­ tion, waarbij hij de mogelijkheid openliet dat het niet om migratie van mensen hoefde te gaan, maar ook overdracht van technieken of ideeën kon betreffen. Zijn werk is decennialang het standaardwerk gebleven over migratiestromen in Europa.32 Na de Tweede Wereldoorlog kwam er fundamentele kritiek. Artefacten uit een bepaalde regio kunnen later in andere regio’s zijn nagemaakt met dezelf- de stijlkenmerken, zonder dat migratie de oorzaak hoeft te zijn. Vanaf de ja- ren 70 van de twintigste eeuw wordt expliciet opgeroepen tot een retreat from migrationism.33 Ook de etnische Deutung zelf staat op losse schroeven. In de sociale we- tenschappen wordt het begrip identiteit diepgaand geanalyseerd, en vanaf de late twintigste eeuw ook toegepast op de archeologie.34 Men realiseert zich dat identiteit een complex samenspel is van overlappende sociale rollen. On- der andere leeftijd, geslacht, beroep, gezinssituatie, religie, etniciteit en gender zijn aspecten van onze persoonlijke identiteit. Identiteit is flexibel en situatie- gebonden: aan een vreemde vertel je bijvoorbeeld je leeftijd en woonplaats, terwijl je met bekenden praat over je beroep en je gezinssituatie. Als jong per- soon vormen je studieplannen of favoriete muziek deel van de identiteit, ter- wijl voor een ouder persoon sociale positie en welvaart belangrijk kunnen zijn. Met deze kennis over flexibele identiteit in het achterhoofd, is het onwaar- schijnlijk dat etnische identiteit in het verleden voor iedereen belangrijk is ge- weest, en dat deze tot uitdrukking werd gebracht door één object zoals een fibula. Het belang van volk en etniciteit is een Europees verschijnsel uit de negentiende en twintigste eeuw en moet heel anders worden begrepen dan et- nische labels in de Oudheid. Etnische duiding van artefacten uit het verleden moet op deze gronden worden afgewezen.35 Het resultaat van de bovenstaande revisie is dat verklaringen voor verande- ringen in de materiële cultuur vooral gezocht werden in interne veranderin- gen: mode, technische vernieuwing en nieuwe handelsroutes werden de be-

30 Martin (2014). 31 Zie bijvoorbeeld Quast (2009) voor de Vroege Middeleeuwen. In Nederland bijvoorbeeld Taay- ke (1996/1997). 32 Childe (1925). 33 Adams et al. (1978); vergelijk Hakenbeck (2008). 34 Jones (1997); Brather (2004). 35 Halsall (2000); Geary (2002); Härke (2004) en vele anderen.

Lampas 20202 binnenwerk.indb 182 20-05-2020 08:38 Stijn Heeren Van Bataafse auxiliarii naar Frankische foederati 183

langrijkste verklaringen achter sterke stijlveranderingen, terwijl migratie niet aan de orde kwam.36 Guy Halsall reconstrueert weliswaar een antieke wereld waarin ruimte is voor migratie van groepen mensen, maar hij stelt dat de ar- cheologie deze migraties niet kan bewijzen.37

3.2 Nieuwe benaderingen: gebouwplattegronden Toch lijken er in een enkel geval wel archeologische aanwijzingen te zijn die op migratie duiden. De ontwikkeling van huisarchitectuur van de Bronstijd tot de Vroegmoderne periode is op hoofdlijnen bekend. In Noord-Nederland­ wordt de huizenbouw gedomineerd door driebeukige constructies (zie afb. 3).38 Dat betekent dat het dak gedragen wordt door steeds twee palen in de binnenruimte, die aan drie kanten ruimte laten: de drie ‘beuken’. Er is een grote variatie in bijgebouwen. Eén vorm moet echter apart genoemd wor- den, en dat is de hutkom: een klein bijgebouw met houten wanden die zijn ingegraven in de grond, en waarvan alleen het bovenste deel van de wanden en het dak boven het grondoppervlak uitsteken. Op een erf worden vaak één driebeukige huisplattegrond, diverse hutkommen en bijgebouwen van andere vorm gevonden. In Zuid-Nederland is de bouwtraditie in de Romeinse tijd tweebeukig: het dak wordt gedragen door een enkele rij palen, met twee ‘beuken’ aan weers- zijden (zie afb. 3).39 In de Vroeg-Romeinse tijd is hier echter ook een meng- vorm met een twee- en een driebeukig gedeelte bekend. In de regel zijn in de tweede en derde eeuw echter vrijwel alle huizen ten zuiden van de Rijn twee- beukig van constructie. In de afgelopen decennia zijn in Zuid-Nederland af en toe driebeukige huis- plattegronden en hutkommen gevonden. Het eerste duidelijke voorbeeld was in Gennep, waar vier huisplaatsen en meer dan honderd hutkommen wer- den opgegraven. Meteen rees het idee dat de bewoners van deze nederzetting Frankische migranten waren.40 Losse hutkommen waren ook al in Geldrop gedocumenteerd.41 Diverse plaatsen volgden, onder meer Goirle en Breda- West (zie afb. 4).42 In Tiel-Passewaaij en Tilburg zijn veel kleinere huizen ge- vonden, eveneens van noordelijk model.43 Al deze vondsten dateren uit de

36 Zie Lucy (1998) voor een vroegmiddeleeuws voorbeeld. 37 Halsall (2012). 38 Huijts (1992); Waterbolk (2009). 39 Het fundament is de Oss-typologie: Schinkel (1998). De diversiteit is verder uitgewerkt door Lange et al. (2014). 40 Heidinga en Offenberg (1992). 41 Bazelmans (1990). 42 Berkvens en Taayke (2004); Bink (2005). 43 De plattegrond van het type Wijster B2 is in Wijster (Drenthe) als bijgebouw geïnterpreteerd, maar in Tiel als klein hoofdgebouw. Zie Heeren (2007), met referenties.

Lampas 20202 binnenwerk.indb 183 20-05-2020 08:38 184 Lampas 53 (2020) 2

Afb. 3 Tweebeukige huizenbouwtraditie van Zuid-Nederland volgens de Oss- typologie (naar Schinkel 1998, appendix 1) en driebeukige huizenbouwtraditie in Noord-Nederland (naar Waterbolk 1999: 108, figuur 1).

Laat-Romeinse tijd. Overigens worden ook in Frankrijk incidenteel huisplat- tegronden van het Noord-Nederlandse type gevonden.44 Het idee dat huisplattegronden met de ‘noordelijke’, driebeukige construc- tie ten zuiden van de Rijn op migranten van Frankische herkomst wijzen, is niet zonder weerwoord gebleven. Theuws en Hiddink hebben betoogd dat het ook mogelijk is dat deze bouwwijze in de vierde eeuw de norm is ge- worden in Noord-Frankrijk, en dat de vijfde-eeuwse exemplaren in Zuid-­ Nederland te relateren zijn aan noordwaarts reizende geromaniseerde lie- den.45 Hamerow bestudeerde de Angelsaksische immigratie in Engeland en

44 González et al. (2001); Kasprzyk (2018). 45 Theuws en Hiddink (1998); Theuws (2008).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 184 20-05-2020 08:38 Stijn Heeren Van Bataafse auxiliarii naar Frankische foederati 185

Afb. 4 Plattegrond van Breda-West, Steen­akker. Aan de zuid-w­ ­est-zijde­ bevinden zich twee­ beukige boerderijen uit de tweede en derde eeuw. Aan de noordzijde ligt een driebeukige huis- plattegrond omgeven door hutkommen, an- dere ­bijgebouwen, door handgevormd aardewerk in de periode rond 400 n.Chr. gedateerd. Naar ­Berkvens en Taayke (2004: 39, Abb. 2).

merkte op dat de hutkommen daar ook werden geïntroduceerd, maar niet de bijbehorende drieschepige woonstalhuizen.46 Zij verklaart dit uit interac- tie: de Romeins-Britse bevolking aldaar had andere normen voor de hoofd- gebouwen en de immigranten conformeerden zich daaraan. Ook Burmeister geeft een dergelijk voorbeeld: migranten uit allerlei windstreken trokken naar Noord-Amerika in de zeventiende tot negentiende eeuw en bijna allemaal verruilden zij hun eigen huizenbouwtraditie voor de Fins-Scandinavische balkenhut, een vorm die het beste bij het landschap paste. Ook het dieet en aardewerk werd snel aangepast. Burmeister betoogt dat alleen de eerste gene- ratie migranten de eigen huisarchitectuur probeerde te introduceren, maar dat door een combinatie van landschappelijke factoren en sociale interactie de ei- gen traditie snel verlaten werd. Dit betekent dat Fins-Scandinavische huisty- pen zeker niet met personen van die herkomst geassocieerd mogen worden.47 Toch is het bovenstaande geen reden om af te stappen van het idee dat de driebeukige plattegronden in het geval van Zuid-Nederland aan noordelijke

46 Hamerow (1999). 47 Burmeister (2000).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 185 20-05-2020 08:38 186 Lampas 53 (2020) 2

immigranten te koppelen zijn. In de sporen rondom de afwijkende huis- en bijgebouwen is in veel nederzettingen handgevormde keramiek gevonden die in Drenthe en Friesland gewoon is. Ook worden fibulae gevonden die ten noorden van de Rijn gebruikelijk zijn. Verder is in Zuid-Nederland, bijvoor- beeld in Goirle en Alphen, en in het Vlaamse Meldert ook rogge gevonden, een gewas dat wel uit Noord-Nederland bekend is, maar tot dan toe niet uit Zuid-Nederland. Het feit dat niet alleen de huisarchitectuur maar ook dieet, uiterlijk vertoon en vaatwerk dezelfde herkomst aangeven, is een sterke aan- wijzing dat het inderdaad om immigranten gaat.48 Waarom is de adoptie van lokale vormen zoals Hamerow en Burmeister die beschreven hebben in dit geval niet opgetreden? Dat komt ten eerste door de eerder genoemde ontvolking: het gebied was sinds de late derde eeuw vrijwel leeg. De nieuwe immigranten opereerden niet in een sociaal dynamische om- geving en behielden daarom hun eigen tradities. In de tweede plaats worden de landschappen van Oost- en Noord-Nederland enerzijds en het gebied ten zuiden en westen van de Maas anderzijds beide gedomineerd door zandgron- den en zijn ze daarom goed vergelijkbaar. Er was geen reden om hun bouw- wijze of dieet aan te passen.

3.3 Natuurwetenschappelijke methoden: isotopenanalyse en aDNA Het debat over migratie in de archeologie is recent weer opgeleefd door de introductie van twee nieuwe methoden: isotopenanalyse en antiek DNA (aDNA). Isotopenanalyse van tandglazuur, en dan met name strontiumisoto- pen, kan een globale herkomst opleveren voor een begraven persoon of dier.49 De opbouw van ons lichaam, al onze cellen in bot en huid, zijn gevormd uit ons eten en drinken. Water en voedsel, zelfs van exact dezelfde planten- soort, vertonen kleine verschillen in samenstelling, al naar gelang de regio waar het stroomt en groeit. Wanneer een persoon ver gaat reizen, krijgt hij/zij in de nieuwe regio ander voedsel en water binnen, wat resulteert in een ande- re strontium-ratio in het lichaam. Van belang daarbij is dat de kiezen op ver- schillende leeftijden gevormd worden: het tandglazuur van de eerste kies mi- neraliseert in het eerste levensjaar, dat van de tweede kies tussen het zesde en achtste levensjaar en dat van de derde kies tussen een leeftijd van veertien en twintig jaar oud. Als er een verschil is in de strontiumratio van de eerste kies en tweede of derde kies, of het strontiumsignaal afwijkt van dat van de regio waar het skelet is opgegraven, heeft die persoon tijdens het leven gereisd.50 Analyse van genetische informatie uit menselijk weefsel (DNA) kan ge- bruikt worden voor migratieonderzoek, al is dit niet eenvoudig. DNA wordt

48 Heeren (2017). 49 Het onderstaande is gebaseerd op Kootker (2017); zie daar voor verdere verwijzingen. 50 Kootker (2017).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 186 20-05-2020 08:38 Stijn Heeren Van Bataafse auxiliarii naar Frankische foederati 187

immers elke generatie aan alle biologische kinderen meegegeven en is dus op zichzelf niet te dateren. Om het voor migratieonderzoek in te zetten moet de eerste introductie bewezen worden. Oud DNA (aDNA) kan geïsoleerd worden uit goed bewaarde en steriel bemonsterde skeletten uit archeologi- sche opgravingen. Pas wanneer aDNA nieuw is, dus niet aanwezig in andere begravingen uit een periode ouder dan die van het geanalyseerde skelet, kan immigratie van een nieuwe groep mensen worden aangetoond. Voor de pre- historie zijn spectaculaire resultaten geboekt, maar voor de Romeinse tijd nog niet.51 Voor de Romeinse tijd is dit op korte termijn ook nog niet te verwach- ten: van de eerste tot derde eeuw was crematie de norm, en daarbij gaat alle DNA verloren. Vanaf de vierde eeuw is onverbrand begraven gewoon, maar in veel gebieden in Nederland blijven skeletten niet goed bewaard door de bo- demomstandigheden. Het zal daarom nog wel enige tijd duren voordat er vol- doende geschikte skeletresten uit gedateerde begravingen voorhanden zijn. Voor isotopenanalyse geldt deels dezelfde beperking: het te onderzoeken materiaal moet uit goed bewaarde skeletten met intacte kiezen komen. Daar- bij komt dat maar weinig resultaten echt inzicht geven in de herkomst. Veel isotopenwaarden kunnen wel worden uitgedrukt als ‘niet lokaal’, maar waar de persoon in kwestie dan vandaan komt (enkele kilometers verder, of veel grotere afstanden?), is lang niet altijd vast te stellen. Het andere resultaat, een isotopensignaal dat consistent is met lokale waarden, betekent niet meteen dat het individu geen migrant is: er is vrij veel overlap van isotopenwaarden in Europa, dus dezelfde ratio kan in verschillende gebieden de gangbare waarde zijn. Daardoor is de methode wel indicatief voor menselijke mobiliteit, maar kan zelden een precieze herkomst worden gegeven.

3.4 Het samenbrengen van methodes: contextgebonden interdiscipli- nair onderzoek Een veelbelovende benadering is om bij opgravingen met een goede conser- vering en vondstrijke contexten meerdere methoden te combineren. Wanneer het vermoeden bestaat dat in een nederzetting migranten hebben gewoond, bijvoorbeeld op basis van een uitheemse huisplattegrond of een ‘vreemde’ stijl van handgevormd aardewerk, kan men de herkomst van het aardewerk bepa- len door de chemische samenstelling van de scherven te vergelijken met die van scherven uit vermoede herkomstregio’s.52 Zouden er ook dierlijke resten worden gevonden in dezelfde contexten, dan kan men de herkomst van het aardewerk vergelijken met de herkomst van de huisdieren, want van eerste- generatie migranten mag men verwachten dat zij huisdieren meevoeren. Wel

51 Halsall (2012). 52 Van Kerckhove (2019).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 187 20-05-2020 08:38 188 Lampas 53 (2020) 2

moet men zich realiseren dat het isotopisch signaal snel lokaal wordt: jonge dieren die ter plaatse worden geboren en gevoed, hebben meteen het lokale strontiumsignaal. In het geval van de Laat-Romeinse onverbrande lijkbegravingen is iso- topenanalyse een logische eerste stap om te bepalen of deze personen mi- granten zijn. Het in kaart brengen van het circulatiegebied van de bijgiften is een andere benadering: gordels, aardewerk of benen kammen die regelma- tig in Laat-Romeinse graven worden gevonden, hebben een specifiek circu- latiegebied en aan de hand van die gebieden kan worden aangegeven in welke netwerken de eigenaar functioneerde. Het is interessant om te kijken of de circulatiegebieden van de bijgiften overeenkomen met de resultaten van de isotopenanalyse.

4 Historische context van de herbevolking in de vroege vijfde eeuw

In het bovenstaande zijn verschillende aanwijzingen aan bod gekomen voor de herkomst van de nieuwe bewoners van Zuid-Nederland en Vlaanderen: huisplattegronden, sieraden, aardewerk en dieet sluiten aan bij patronen die in Midden- en Oost-Nederland en Noordwest-Duitsland gewoon zijn. Op basis van de waterputten is de stichting van nieuwe nederzettingen rond 400 n.Chr. gedateerd. Veel dateringen zijn niet zo precies, maar de resultaten van Alphen en Bergeijk wijzen respectievelijk 401-403 en 402 n.Chr. aan. Dit komt exact overeen met het tijdstip waarop de hooggeplaatste generaal Stili- cho alle Rijntroepen naar Noord-Italië verplaatste om de door de Goten be- legerde keizer Honorius te ontzetten.53 Er zijn aanwijzingen dat de immigranten voor de Romeinse zaak vochten. Er is een schatvondsthorizont in de Lage Landen aanwijsbaar in de vroege vijfde eeuw,54 met de jongste munten geslagen onder Arcadius (vanaf 395), Honorius (vanaf 395) of Constantijn III (407-411). Deze worden gezien als betalingen aan foederati, ‘barbaarse’ krijgergroepen die Rome’s belang dien- den. Over Constantijn III zegt Zosimus dat hij garnizoenen langs de Rijn le- gerde, voor het eerst sinds Julianus, en dat hij daarmee veiligheid bracht.55 Tevens is uit de bronnen bekend dat hij gezanten naar de Franken en de Ala- mannen stuurde.56 We mogen veilig aannemen dat hij hun diensten met goud betaalde en dat de schatten die in Nederland, Noordwest-Duitsland, België en Noord-Frankrijk worden gevonden deposities zijn die met deze krijger- groepen samenhangen. Na Constantijn III droogde de goudstroom even op,

53 Claudianus, De Bello Gothico 419-429 (Plattnauer 1956). 54 Roymans (2017). 55 Zosimus, Historia Nova 6.3.3 (Paschoud 1989). 56 Zosimus, Historia Nova 6.2.4 (Paschoud 1989); vergelijk Hoffmann (1995: 560).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 188 20-05-2020 08:38 Stijn Heeren Van Bataafse auxiliarii naar Frankische foederati 189

om onder Valentinianus III (425-455) weer hervat te worden.57 De jongste West-Romeinse goudbetaling aan een groep foederati in het Neder-Rijnge- bied is gedateerd onder Majorianus (457-461): de recent opgegraven schat van Lienden.58 Het zou onjuist zijn om te spreken over ‘de’ Franken. Uit de geschreven bronnen blijkt dat er veel verschillende Frankische groepen waren, met wis- selende loyaliteit. Bij de beroemde slag bij Châlons (455) tussen Aetius en At- tilla vochten sommige Frankische groepen aan Romeinse zijde en andere aan die van de Hunnen.59 Waarschijnlijk woonden in het Nederlandse rivierenge- bied en de aangrenzende Brabantse zandgronden de families van krijgers die dienst deden in Romeinse netwerken. De mannen waren periodiek in limes- forten gestationeerd of op campagne in het Seinebekken, terwijl hun fami- lie was neergestreken in een nederzetting in Zuid-Nederland, een gebied dat door Stilicho was vrijgegeven en lang daarvoor ontvolkt was.60 Overigens claimde men wel een symbolische afstamming van de voorma- lige, rurale bevolking: de vijfde-eeuwse inhumatiegraven zijn in een aan- tal gevallen, zoals bij Tiel-Passewaaij, Zoelen-Scharenburg en bij Someren-­ Waterdael, aangetroffen tussen de crematiegraven uit de tweede en derde eeuw. Bij Ewijk-De Grote Aalst en Tiel-Medel zijn graven waarin een Ro- meinse soldatengordel is meegegeven, gevonden bij ruïneuze restanten van Romeinse steenbouw (een villa of een heiligdom). Dit is een duidelijk signaal dat men zichzelf als opvolgers van de voormalige Romeinse ingezetenen be- schouwde. In aanmerking genomen dat de soldaten in goud betaald werden vanuit de Romeinse staatskas, is er een gerede mogelijkheid dat ze een deels Romeinse identiteit cultiveerden. We zouden er daarom verstandig aan doen om deze Franken eerder te zien als geromaniseerde Germanen of Germaanse Romeinen dan als aanvallers die de Romeinse provincie binnenvielen en over- namen.61

5 Conclusie

Archeologisch is vastgesteld dat Zuid-Nederland in de late derde eeuw sterk ontvolkt raakte. Die ontvolking is compleet voor het Cananefaatse gebied en het deel van de civitas Tungrorum ten noorden van de weg Bavay-Tongeren-­ Keulen. De Neder-Betuwe en het gebied rond Xanten trof hetzelfde lot.

57 Roymans (2017), met verdere verwijzingen. 58 Roymans en Heeren (2017). 59 Jordanes, Getica 36.191 (Mommsen 1961); Gregorius Turonensis, Historia Francorum 2.7 (Thorpe,­ 1974). 60 Roymans en Heeren (2017). 61 Heeren (2017).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 189 20-05-2020 08:38 190 Lampas 53 (2020) 2

Schaarse uitzonderingen zijn te vinden rondom Tongeren, Cuijk en Nijme­ gen, de kernen met een vierde-eeuwse militaire aanwezigheid. De Over-­ Betuwe en Maaskant zijn eveneens zwaar getroffen maar kenden mogelijk enige vorm van (militaire?) herbewoning in de vierde eeuw. De oorzaken voor deze ontvolking zijn niet goed bekend: oorlogsvoering, een epidemische ziekte of bodemdegradatie kunnen hierbij een rol gespeeld hebben, maar zijn niet aangetoond; ze schieten ook tekort als verklaring voor de omvang en de lange duur van de ontvolking. Er zijn kleine aanwijzingen dat de gehele bevolking gedeporteerd is naar zuidelijker streken (Noord- Frankrijk), mogelijk door Aurelianus in 274-275. Het platteland bleef de eeuw erna vrijwel leeg; alleen enkele militaire posten zoals Cuijk, Nijmegen en Xanten bleven bemand. In de vroege vijfde eeuw, waarschijnlijk als gevolg van de terugtrekking van Romeinse legers naar het huidige Italië in 401-402, kwam immigratie op gang in de eerder verlaten delen van de provincie. Op diverse plekken werden op- nieuw kleine nederzettingen gesticht. De stijl van huisplattegronden, hand- gevormd aardewerk en sieraden zijn bekend uit gebieden ten noorden van de Rijn. De immigranten werden door de Romeinen waarschijnlijk tot de Fran- ken gerekend. De krijgers uit deze groepen werden betaald met goud uit de Romeinse staatskas om de Romeinse belangen te dienen in het gebied van de Loire tot de Rijn, en aangeduid met de term foederati.62

Faculteit Geesteswetenschappen / CLUE+ Vrije Universiteit De Boelelaan 1105 1081 HV Amsterdam [email protected]

Bibliografie

Aarts, J. 2009. ‘Romeins geld in Geldermalsen-Hondsgemet’, in Van Renswoude en Van Kerckhove (eds), Opgravingen in Geldermalsen-Hondsgemet. Een inheemse nederzetting uit de Late IJzertijd en Romeinse tijd, Amsterdam, 287-302. Adams, W.Y., D.P. van Gerven en R.S. Levy. 1978. ‘The Retreat from Migrationism’, Annual Review of Anthropology 7, 483-532. Bazelmans, J. 1990. ‘Een Germaanse nederzetting uit de 4de en 5de eeuw’, in J. Bazelmans en F. Theuws (eds), Tussen zes gehuchten. De Laat-Romeinse en middeleeuwse bewoning van Geldrop-’t Zand, Amsterdam, 24-31. Berkvens, R. en E. Taayke, 2004. ‘Germanische Besiedlung der späten Kaiserzeit in Breda-West (NL)’, in M. Lodewijckx, Bruc Ealles Well. Archaeological essays concerning the peoples of north-west Eu-

62 Dit artikel is geschreven in het kader van het onderzoeksproject ‘Tiel-Medel als sleutelsite voor vernieuwend onderzoek naar migratie en etnogenese in de Romeinse frontier’ (NWO dossier 342-60-004, Vindplaatsen van Internationaal Belang).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 190 20-05-2020 08:38 Stijn Heeren Van Bataafse auxiliarii naar Frankische foederati 191

rope in the first millennium AD, Leuven, 37-71. Bink, M. 2005. Goirle Huzarenwei. Definitief onderzoek, ‘s-Hertogenbosch (BAAC-rapport 04.134). Blok, D.P. 1974. De Franken in Nederland, Bussum. Boone, W.J. de. 1954. De Franken van hun eerste optreden tot de dood van Childerik, Amsterdam. Brather, S. 2004. Etnische Interpretationen in der frühgeschichtlichen Archäologie. Geschichte, Grund- lagen und Alternative, Berlijn/New York (Ergänzungsbände zum Reallexikon der Germanische Altertumskunde 42). Brink, V. van der en J. van Renswoude. 2017. ‘Sporen, structuren en fasering’ , in D. Habermehl & J. van Renswoude (eds), Duizenden jaren wonen op een rivierduin. Archeologisch onderzoek naar sporen van nederzettingsactiviteit tussen het Mesolithicum en de Nieuwe Tijd te Cuijk-De Nielt, Amersfoort (Nederlandse Archeologische Rapporten 44), 91-165. Burmeister, S. 2000. ‘Archaeology and Migration. Approaches to an archaeological proof of migra- tion’, Current Anthropology 41-4, 539-567. Childe, V.G. 1925. The Dawn of European Civilization, Londen. Derks, T. 2009. ‘Ethnic Identity in the Roman Frontier. The epigraphy of the and other Lower Rhine tribes’, in T. Derks en N. Roymans (eds), Ethnic constructs in antiquity. The role of power and tradition, Amsterdam (Amsterdam Archaeological Studies 13), 239-282. Dierkens, A. en P. Périn. 2003. ‘The 5th-century Advance of the Franks in Belgica II. History and ar- chaeology’, in E. Taayke, J.H. Looijenga, O.H. Harsema en H.R. Reinders (eds), Essays on the Ear- ly Franks, Groningen (Groningen Archaeological Studies 1), 165-193. Drinkwater, J.F. 1987. The Gallic Empire. Separatism and continuity in the north-western provinces of the Roman Empire A.D. 260-274, Wiesbaden. Enckevort, H. van. 2004. ‘Het gedraaide aardewerk uit de Romeinse tijd’, in C.W. Koot en R. Berk- vens (eds), Bredase akkers eeuwenoud. 4000 jaar bewoningsgeschiedenis op de rand van zand en klei, Breda (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 102), 281-358. Enckevort, H. van, J. Hendriks en M. Nicasie, 2017. Nieuw licht op donkere eeuwen. De overgang van de Laat-Romeinse tijd naar de Vroege Middeleeuwen in Zuid-Nederland, Amersfoort (Nederland- se Archeologische Rapporten 58). Enckevort, H. van. 2020. ‘Romeins Nijmegen. 500 jaar legerplaats en stad’, Lampas 53, 194-208 Gechter, M. en J. Künow. 1986. ‘Zur ländlichen Besiedlung des Rheinlandes in römischer Zeit’, Bon- ner Jahrbücher 186, 377-396. Geary, P. 2002. The Myth of Nations. The medieval origins of Europe, Princeton/Oxford. González, V., P. Ouzoulias en P. van Ossel. 2001. ‘Saint-Ouen-du-Breuil (Haute-Normandie, Frank- reich) – eine Germanische Siedlung aus der Mitte des 4. Jahrhunderts in der Lugdunensis Secunda. Neue Ergebnisse zur Eingliederung von Germanen in den nordwestlichen Provinzen des römi- schen Reiches’, Germania 79.1, 43-61. Habermehl, D.S., J. van Kampen en J. van Renswoude (eds). 2019. Opgravingen te Tiel-Medel-Hazen- kamp en -De Reth. Twee grafvelden uit de Romeinse tijd en nederzettingssporen uit de Late IJzer- tijd, Vroeg-Romeinse tijd en Laat-Romeinse tijd, Amsterdam. Hakenbeck, S. 2008. ‘Migration in Archaeology. Are we nearly there yet?’, Archaeological Review from Cambridge 23.2, 9-26. Halsall, G. 2000. ‘Archaeology and the Late Roman Frontier in Northern Gaul. The so-called “Föder- atengräber” reconsidered’, in W. Pohl en H. Reimitz (eds), Grenze und Differenz im frühen Mittel­ alter, Wenen, 167-180. Halsall, G. 2007. Barbarian Migrations and the Roman West 376-568, Cambridge. Halsall, G. 2012. ‘Archaeology and Migration. Rethinking the debate’, in R. Annaert, K. de Groote, Y. Hollevoet, F. Theuws, D. Tys, L. Verslype (eds), The Very Beginning of Europe? Cultural and so- cial dimensions of early-medieval migration and colonisation (5th-8th century), Brussel, 29-40. Hamerow, H. 1999. ‘Anglo-Saxon Timber Buildings. The continental connection’, in H. Sarfatij, W.J.H. Verwers en P.J. Woltering (eds), In Discussion with the Past. Archaeological studies present- ed to W.A. van Es, Amersfoort, 119-128. Härke, H. 2004. ‘The Debate on Migration and Identity in Europe’, Antiquity 78, 453-456.

Lampas 20202 binnenwerk.indb 191 20-05-2020 08:38 192 Lampas 53 (2020) 2

Heeren, S. 2007. ‘Van Bataven naar Franken. De Laat-Romeinse tijd in Tiel-Passewaaij’, in N. Roy- mans, T. Derks en S. Heeren (eds), Een Bataafse gemeenschap in de wereld van het Romeinse Rijk. Opgravingen bij Tiel-Passewaaij, Utrecht, 59-70. Heeren, S. 2015. ‘The Depopulation of the Lower Rhine Region in the Third Century. An archaeo- logical perspective’, in N. Roymans, T. Derks en H.A. Hiddink (eds), The Roman Villa of Hooge- loon and the Archaeology of the Periphery, Amsterdam (Amsterdam Archaeological Studies 22), 271-294. Heeren, S. 2017. ‘From Germania Inferior to Germania Secunda and Beyond. A case study of mi- gration, transformation and decline’, in N. Roymans, S. Heeren en W. De Clercq (eds), 149-178. Heeren, S. en J. Roymans. 2014. Archeologisch onderzoek op de vindplaats van gouden munten en hakzilver uit de 5de eeuw bij Pey, gemeente Echt-Susteren, Amsterdam (Zuidnederlandse Arche- ologische Rapporten 57). Heidinga, H.A. en G.A.M. Offenberg. 1992. Op zoek naar de vijfde eeuw. De Franken tussen Rijn en Maas, Amsterdam. Hoffmann, D. 1995: ‘Edowech und Decimius Rusticus’, in F.E. König en S. Rebetez (eds), Arculiana. Ioanni Boegli anno sexagesimo quinto feliciter peracto amici discipuli collegae socii dona dederunt, Avenches, 559-568. Huijts, C.S.T.J. 1992. De voor-historische boerderijbouw in Drenthe. Reconstructiemodellen van 1300 vóór tot 1300 na Chr., Groningen. Impe, L. van. 1983. ‘Het oudheidkundig bodemonderzoek in Donk (gem. Herk-de-Stad) 1977-1982’, Archaeologica Belgica 255. Miscellanea Archaeologica in honorem H. Roosens, Brussel, 65-94. Jones, S. 1997. The Archaeology of Ethnicity. Constructing identities in the past and present, Londen/ New York. Kasprzyk, M. 2018. ‘L’équipement et les formes des établissements ruraux du Bas-Empire (milieu du IIIe-milieu du Ve siècle p.C.) dans l’est du diocèse des Gaules’, in M. Reddé (ed.), Gallia Rustica. Les campagnes du Nord-Est de la Gaule de la fin de l’Âge du Fer à l’Antiquité tardive 2, Bordeaux, 235-305. Kootker, L.M. 2017. Mapping Migrations. The application of strontium isotopes in Dutch cultural her- itage research, Amsterdam. Kossinna, G. 1911. Die Herkunft der Germanen, Leipzig. Martin, M. 2014. ‘Ethnic Identities of Constructions in Archaeology(?). The case of the Thuringi’, in J. Fries-Knoblach, H. Steuer en J. Hines (eds), The Baiuvarii and Thuringi. An ethnographic per- spective, San Marino. Mommsen, T. 1961. Iordanis. Romana et Getica, Berlijn. Kerckhove, J. van. 2014. ‘Het Romeinse aardewerk’, in M.J. Driessen en E. Besselsen (eds), Voorburg- Arentsburg. Een Romeinse havenstad tussen Rijn en Maas, Amsterdam, 321-469. Kerckhove, J. van. 2019. ‘Het aardewerk uit de Romeinse tijd’, in D.S. Habermehl, J. van Kampen en J. van Renswoude (eds), Opgravingen te Tiel-Medel-Hazenkamp en -De Reth. Twee grafvelden uit de Romeinse tijd en nederzettingssporen uit de Late IJzertijd, Vroeg-Romeinse tijd en Laat-Ro- meinse tijd, Amsterdam, 245-330. Lange, G., E.M. Theunissen, J.H.C. Deeben, J. van Doesburg, J. Bouwmeester en T. de Groot (eds). 2014. Huisplattegronden in Nederland. Archeologische sporen van het huis, Amersfoort. Lucy, S. 1998. The Early Anglo-Saxon Cemeteries of East Yorkshire. An analysis and reinterpretation, Oxford (British Archaeological Reports, British Series 272). Otten, T. en S. Ristow. 2008. ‘Xanten in der Spätantike’, in M. Müller, H.-J. Schalles en N. Zieling (eds), Colonia Ulpia Traiana. Xanten und sein Umland in römischer Zeit, Mainz, 549-582. Paschoud, F. 1989. Zosime. Histoire nouvelle, Parijs. Plattnauer, M. 1956. Claudianus in Two Volumes, Cambridge MA. Quast, D. 2009. Foreigners in Early Medieval Europe. Thirteen international studies on early medie- val mobility, Mainz. Renswoude, J. van en J. van Kerckhove (eds). 2009. Opgravingen in Geldermalsen-Hondsgemet. Een inheemse nederzetting uit de Late IJzertijd en Romeinse tijd, Amsterdam (Zuidnederlandse Arche-

Lampas 20202 binnenwerk.indb 192 20-05-2020 08:38 Stijn Heeren Van Bataafse auxiliarii naar Frankische foederati 193

ologische Rapporten 35). Roymans, N. 2017. ‘Gold, Germanic Foederati and the End of Imperial Power in the Late Roman North’, in N. Roymans, S. Heeren en W. De Clercq (eds), 57-80. Roymans, N., S. Heeren en W. de Clercq (eds). 2017. Social Dynamics in the Northwest Frontiers of the Late Roman Empire, Amsterdam (Amsterdam Archaeological Studies 26). Roymans, N. en S. Heeren. 2017. ‘The Late Roman Solidus Hoard from Lienden (prov. Gelderland/ NL). A window on Romano-Frankish contacts in the mid-5th-century Lower Rhine region’, Archäologisches Korrespondenzblatt 47.3, 397-412. Seeck, O. 1876 (herdruk 1962). Notitia Dignitatum accedunt Notitia Urbis Constantinopolitanae et Laterculum Prouinciarum, Frankfurt. Scheidel, W. 2002. ‘A Model of Demographic and Economic Change in Roman Egypt after the An- tonine Plague’, Journal of Roman Archaeology 15, 97-114. Schinkel, C. 1998. ‘Unsettled Settlement. Occupation remains from the Bronze Age and the Iron Age at Oss-Ussen’, in H. Fokkens (ed.), The Ussen-project. The first decade of excavations at Oss, Leiden (Analecta Praehistorica Leidensia 30), 5-305. Swinkels, L. 2004. De Bataven. Verhalen van een verdwenen volk, Amsterdam/Nijmegen. Taayke, E. 1996/1997. ‘Einheimische Keramik der nördlichen Niederlande, 600 v.Ch. bis 300 n.Ch., Teil V: Übersicht’, Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 42, 163-208. Teitler, H. 1998. De Opstand der ‘Batavieren’, Hilversum. Theuws, F. en H.A. Hiddink. 1996. ‘Der Kontakt zu Rom’, in A. Wieczorek (ed.), Die Franken, Weg- bereiter Europas. Vor 1500 Jahren. König Chlodwig und seine Erben. Ausstellungskatalog Reiss- Museum Mannheim, Mainz, 66-80. Theuws, F. 2008. ‘ “Terra non est.” Zentralsiedlungen der Volkerwanderungszeit im Maas-Rhein-­ Gebiet’, in H. Steuer en V. Bierbrauer (eds), Hohensiedlungen zwischen Antike und Mittelalter von den Ardennen bis zur Adria. Berlijn/New York (Ergänzungsbände zum Reallexikon der Ger- manische Altertumskunde 58), 765-793. Thorpe, L. 1974. The history of the Franks by Gregory of Tours, Harmondsworth (Penguin Classics L295). Vanderhoeven, A. 2017. ‘The Late Roman Town of Tongeren in Germania Secunda’, in N. Roymans, S. Heeren en W. De Clercq (eds), 127-148. Velde, H. van der, L. van der Feijst en E. Blom. in voorbereiding. Cirkelen rond de Hoge Hof. Een opgraving naar bewoning en landgebruik gedurende de Romeinse tijd en Middeleeuwen, Amers- foort (ADC-rapport). Vos, W.K. en E. Blom. 2012. ‘Synthese’, in E. Blom, L.M.B. van der Feijst en H.A.P. Veldman (eds), Plangebied Keizershoeve I. Archeologisch onderzoek op ‘De Grote Aalst’ te Ewijk, Amersfoort (ADC-rapport 2000), 285-320. Waterbolk, H.T. 1999. ‘From Wijster to Dorestad and Beyond’, in H. Sarfatij, W.J.H. Verwers en P.J. Woltering (eds), In Discussion with the Past. Studies in honour of W.A. van Es, Zwolle, 107-118. Waterbolk, H.T. 2009. Getimmerd verleden. Sporen van voor- en vroeghistorische houtbouw op de zand- en kleigronden tussen Eems en IJssel, Groningen. Willems, W.J.H. 1984. ‘Romans and Batavians. A regional study in the Dutch eastern river area II’, Be- richten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 34, 39-331. Zöllner, E. 1970. Geschichte der Franken bis zur Mitte des sechsten Jahrhunderts, München.

Lampas 20202 binnenwerk.indb 193 20-05-2020 08:38 Romeins Nijmegen 500 jaar legerplaats en stad

Harry van Enckevort

Summary: The Roman period in the history of Nijmegen starts in 19 BC with the construction of a large military camp on the Hunerberg and ends with the fall of the Western Roman Empire in 476 AD. During this period of nearly 500 years the dynamic history of Nijmegen and the surrounding Batavian area was part- ly determined by well-considered decisions made by Roman emperors and their army commanders in the province. In addition, incoming Germanic tribes, rebel- ling Romans and natural events such as climate change and two pandemics each determined the course of this history in its own unique way. Since 1914 archaeo- logical research within the municipal boundaries has uncovered the remains of va- rious military fortresses and smaller camps, urban settlements, small hamlets, bu- rial grounds and an aqueduct. The results of these excavations unravel parts of the history of the oldest city in the Netherlands, but much is still awaiting discovery in the Nijmegen soil and in the archaeological depots. De Romeinse geschiedenis van Nijmegen begint in 19 v.Chr. met de bouw van een grote legerplaats op de Hunerberg en eindigt met de val van het West- Romeinse rijk in 476 n.Chr. Archeologisch onderzoek binnen de gemeen- tegrenzen heeft vanaf 1914 resten van verschillende militaire versterkingen, stedelijke nederzettingen, kleine gehuchten, grafvelden en een aquaduct aan het licht gebracht. Daarmee is een deel van de geschiedenis van de oudste stad van Nederland ontrafeld, maar veel wacht nog op ontdekking in de Nijmeeg- se bodem en in de archeologische depots.1 Gedurende deze periode van bijna 500 jaar is de dynamische geschiedenis van Nijmegen en het omringende Ba- taafse gebied deels bepaald door al dan niet doordachte beslissingen van Ro- meinse keizers en hun legeraanvoerders in de provincie. Daarnaast bepaalden binnenkomende Germanen, rebellerende Romeinen (Julius Civilis, Maternus, Clodius Albinus, Postumus) en natuurlijke gebeurtenissen als klimaatveran- dering en twee pandemieën elk op geheel eigen wijze de loop van deze ge- schiedenis.

1 Delen van deze bijdrage zijn gebaseerd op de publicaties van Willems et al. (eds, 2005); Willems en Van Enckevort (2009); Van Enckevort (2012).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 194 20-05-2020 08:38 Harry van Enckevort Romeins Nijmegen 195

1 De komst van de Romeinen

In 59 v.Chr. wordt Julius Caesar consul en daarna gouverneur van de pro- vincies Gallia Cis- en Transalpina en Illyria. Kort daarop trekt hij met zijn troepen noordwaarts. Zijn verslag van de Gallische Oorlogen tussen 58 en 51 v.Chr. op het grondgebied van Frankrijk, België en mogelijk ook Zuid-­ Nederland – Commentarii de Bello Gallico – is voor de Lage Landen de eerste aanzet tot de overgang van de prehistorie naar de Romeinse tijd. Van het ver- blijf van zijn troepen in Zuid-Nederland zijn (nog) geen eenduidige archeo- logische aanwijzingen voorhanden, al zouden baggervondsten (menselijk bot en zwaarden) bij Kessel/Lith aan de Maas wijzen op een veldslag in 55 v.Chr., waarbij Caesars legers strijd leveren met de stammen van de Tencteri en Usi- petes.2 Twee jaar later laat hij de in Zuid-Nederland en Noord-België woon- achtige stam van de Eburones uitroeien.3 Na zijn vertrek zijn grote delen van het gebied ten zuiden van de Rijn grotendeels ontvolkt. Als in het noordwesten van Spanje de Cantabrische oorlogen (29-19 v.Chr.) voor Rome gunstig zijn afgelopen, richt keizer Augustus zijn blik op het noor- den. Hij stuurt zijn vriend, schoonzoon en legeraanvoerder Marcus Vipsanius Agrippa als gouverneur naar Gallië (20-19 v.Chr.) om de lokale onrust en een Germaanse dreiging te beteugelen. Daarnaast zet Agrippa grootschalige infra- structurele werken in gang, waarbij wegen in noordelijke richting worden aan- gelegd. Kort daarvoor of misschien tegelijkertijd vestigt zich in het oostelijke, sinds enkele decennia grotendeels ontvolkte deel van het Nederlandse rivie- rengebied op Romeins initiatief een deel van de in het Duitse Hessen woon- achtige Chatti.4 Zij gaan samen met de restanten van de oudere bevolking, waarna deze nieuwe bevolkingsgroep door de Romeinen als Batavi wordt aangeduid. Rond 19 v.Chr. vestigen zich ca. 15.000 Romeinse soldaten in een 42 hec- tare grote, uit hout en aarde opgetrokken legerplaats op de strategisch gelegen Hunerberg in het oosten van Nijmegen (zie afb. 1 in het kleurkatern). Hun komst heeft door de behoefte aan bouw- en brandhout in de directe omgeving tot een grootschalige ontbossing geleid. Munten van het Divos Julius-type la- ten zien dat een deel van deze troepen uit het huidige Noord-Italië afkomstig is.5 Aangenomen wordt dat deze als kwartiermakers zijn ingezet in de voorbe- reidingen op de komende inlijving van delen van het Germaanse gebied aan de overzijde van de Rijn. De legerplaats lijkt echter kort na de nederlaag in 17/16 v.Chr. (clades Lolliana) van het in Neuss gestationeerde Vijfde Legioen tegen de tussen de Rijn en Lippe woonachtige stam van de Sugambri te zijn opgege-

2 Roymans (2019: 115-125). 3 Caesar, De Bello Gallico 6.34. 4 Voorheen onbewoond; Tacitus, Historiae 4.12: vacua cultoribus. 5 Kemmers (2006).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 195 20-05-2020 08:38 196 Lampas 53 (2020) 2

ven. Van de lotgevallen van minstens twee, mogelijk drie toentertijd op de Hu- nerberg in Nijmegen gelegerde legioenen is niets bekend. Na deze nederlaag vertrekt Augustus in 16 v.Chr. zelf naar Gallië om daar orde op zaken te stellen. Nadat dit gelukt is, draagt hij in de zomer van 13 v.Chr. het commando van het Rijnleger over aan zijn stiefzoon Drusus en keert terug naar Rome. In hetzelfde jaar worden minstens vijf legioenen en talrijke hulptroepen vanuit Midden-Gallië, Aquitanië en Noord-Spanje naar de Rijn gedirigeerd. Op het ten oosten van de Hunerberg gelegen Kops Plateau wordt in het daarop volgende jaar een vier hectare grote versterking gebouwd (zie afb. 2 in het kleurkatern). Binnen de wal verrijst een in Italische stijl uitgevoerde luxueuze woning (praetorium) met een grondoppervlak van meer dan 2000 m2, die geheel uit hout en leem is opgetrokken.6 Vermoed wordt dat Drusus hier zijn domicilie had gedurende een of meer rustperioden tijdens zijn veldtoch- ten, die tot aan de Elbe reiken. Hieraan komt in 9 v.Chr. een einde door zijn dood na een val van een paard. Ook zijn opvolgers Tiberius (8-7 v.Chr.; 4-6 en 10-12 n.Chr. ), Varus (9 n.Chr.) en Germanicus (14-16 n.Chr.) kunnen hier tij- delijk verbleven hebben tijdens hun veldtochten tegen de Germaanse stammen aan de overzijde van de Rijn. Op basis van de ingekraste namen op het uit het huidige Italië afkomstige tafelaardewerk van terra sigillata is duidelijk dat op het plateau tot in de eerste decennia na het begin van de jaartelling vooral legi- oenssoldaten verbleven. Kort voor of tijdens de bouw van de versterking op het Kops Plateau stich- ten de Romeinen twee kilometer westelijker, in het huidige centrum van Nij- megen, een hoofdplaats voor de Bataven met de naam Oppidum Batavorum (of Batavodurum). Aan de basis van het ontstaan en de latere groei van de hoofdplaats lag ongetwijfeld het streven van de Romeinse autoriteiten om de Bataven een Romeins bestuursmodel op te leggen, en zo de integratie van het veroverde gebied in het Romeinse imperium te bevorderen. Het Bataafse stamgebied zou uiteindelijk omgevormd worden tot de civitas Batavorum, een regionale bestuurseenheid, met als hoofdplaats Oppidum Batavorum. De civitas omvatte in grote lijnen het noordoostelijke deel van de provincie Noord-Brabant en het gebied tussen Rijn en Maas: de Betuwe, het Rijk van Nijmegen, het Land van Maas en Waal en een klein deel van de Duitse Kreis Kleve. De definitieve omvorming tot bestuurseenheid zou echter pas honderd jaar later zijn beslag krijgen. Tot die tijd mag de civitas nog als het stamgebied van de Bataven gezien worden. De bebouwing in de hoofdplaats concentreert zich aanvankelijk aan weers- zijden van de belangrijkste doorgaande weg, waardoor gesproken mag wor- den van lintbebouwing. Opgravingen geven een goede inkijk in het zuidelijke deel van de bebouwing van de oudste voorganger van het moderne Nijmegen.

6 Peterse (2005).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 196 20-05-2020 08:38 Harry van Enckevort Romeins Nijmegen 197

Daar stonden een aantal ‘rijtjeshuizen’ die met de ca. 6 meter brede voorzijde op de belangrijkste verkeersader waren georiënteerd. De uit hout en leem op- getrokken huizen hadden vermoedelijk een dak van houtspanen (shingles) en waren aanvankelijk bijna 50 meter lang (zie afb. 5a). Op basis van de vele in- gekraste namen op het gevonden aardewerk, dat eerder tijdens de diensttijd gebruikt was, wordt vermoed dat in deze huizen uit het Romeinse leger afge- vloeide veteranen hebben gewoond.7 Tiberius, de broer van Drusus en eveneens stiefzoon van Augustus, slaagt er in het laatste decennium voor het begin van de jaartelling bijna in om Germanië als nieuwe provincie aan het imperium toe te voegen. De rust die voortvloeit uit de ‘pacificatie’ van de Germaanse stammen aan de overzijde van de Rijn is echter slechts schijn. In 9 n.Chr. lijdt legeraanvoerder P. Quinctilius Varus een grote nederlaag, de clades Variana, als hij met zijn troepen in een hinder- laag loopt in het Teutoburgerwoud. Drie legioenen en een groot aantal hulp- troepen worden nabij Kalkriese in de buurt van Osnabrück in de pan gehakt. Germanicus, de adoptiefzoon van de inmiddels keizer geworden Tiberius, onderneemt in de jaren 14-16 verschillende expedities aan de overzijde van de Rijn om de verloren gegane legioensstandaarden (adelaars) van Varus te her- overen en de daar wonende stammen definitief te pacificeren. Deze onderne- ming vormt een zware financiële belasting voor de Gallische provincies en brengt behalve de herovering van de legioenstandaarden weinig succes. Het besluit van Tiberius om Germanicus terug te roepen lijkt dan ook een logi- sche consequentie en betekent achteraf bezien het einde van de pogingen om rechts van de Rijn een Romeinse provincie in te richten. Ter ere van de ‘over- winning’ op de Germanen wordt daarna in Oppidum Batavorum een onge- veer 7,5 meter hoge pijler opgericht waarop naast keizer Tiberius verschillen- de Romeinse goden prijken (zie afb. 6 in het kleurkatern).8 Omstreeks 40 n.Chr. wordt de grensverdediging met de bouw van verster- kingen en wachtposten op de zuidoever van de Neder-Rijn ingericht, waar- mee de limes ad Germaniam inferiorem, de Neder-Germaanse limes, defi- nitief gestalte krijgt.9 In diezelfde tijd wordt een nieuwe versterking op het Kops Plateau gebouwd. Op grond van de vondst van enkele ijzeren helmen met een bedekking van paardenhaar en de bijbehorende met zilverblik over- trokken maskers wordt vermoed dat daarin een deel van de Bataafse ruiterij, de ala Batavorum, is ondergebracht. Wat de precieze functie van deze verster- king is geweest, blijft vooralsnog echter onduidelijk. In diezelfde tijd worden de meeste huizen in de Bataafse hoofdplaats ver- bouwd, waarbij sommige huizen naar achteren worden uitgebreid tot een lengte van maximaal 60 meter (zie afb. 5b). De voorheen inpandige toiletten

7 Van Enckevort en Heirbaut (2015b). 8 Panhuysen (2002). 9 Zie ook paragraaf 4 van de bijdrage van Stephan Mols en Rien Polak in dit nummer (p. 117-118).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 197 20-05-2020 08:38 198 Lampas 53 (2020) 2

Afb. 5 Geschematiseerd overzicht van de Ro- meinse percelen op de St. Josephhof. Boven (a) in de Augusteïsche tijd, on- der (b) in de Claudisch- Neronische tijd. Don- kergrijs: secundaire weg; middelgrijs: huizen en bijgebouwen; lichtgrijs: achtererven (Harry van Enckevort/Tim van der Weyden, Bureau Archeo- logie en Bodemkwaliteit gemeente Nijmegen).

worden naar het achtererf verplaatst en vinden onderdak in aparte toilethuis- jes. Een ander nieuw architectonisch element vormen de kelders die in som- mige huizen worden aangelegd. Daarnaast worden de lemen wanden voorzien van pleisterwerk waarop de bewoners, de laatste trends in de mode volgend,

Lampas 20202 binnenwerk.indb 198 20-05-2020 08:38 Harry van Enckevort Romeins Nijmegen 199

door specialisten muurschilderingen laten aanbrengen. Ook wordt Oppidum Batavorum uitgebreid tot een oppervlak van ca. 20 hectare en krijgt het meer en meer een stedelijk karakter, met op sommige plaatsen in het straatbeeld le- vensgrote beelden. Het grotendeels ontbreken van ingekraste namen op vaat- werk uit deze periode laat vermoeden dat in die tijd in deze huizen geen fami- lies van veteranen meer wonen.10 Ook op het Bataafse platteland vinden rond het jaar 40 de eerste verande- ringen plaats, door de stichting van vici als Cuijk (Ceuclum), Elst en Sint-Mi- chielsgestel, secundaire centra waar vooral niet-agrarisch werkzame mannen met hun families wonen. In deze dorpsachtige nederzettingen vormen handel en ambachtelijke activiteiten een belangrijk middel van bestaan. Daarnaast fungeren deze nederzettingen als religieuze centra voor de bewoners van het omliggende platteland, dat nog een ‘prehistorisch’ karakter heeft. Daar do- mineren vooral gehuchten, kleine groepen boerderijen en geïsoleerd gelegen boerderijen het landschap, net als in de eeuwen voor het begin van de jaar- telling. Deze boerderijen zijn in die tijd geheel uit hout en leem opgetrok- ken. Uit opgravingen in deze nederzettingen blijkt dat de daar woonachtige families vooral lokaal met de hand gemaakt aardewerk gebruiken. ‘Romein- se’ voorwerpen als op een draaischijf vervaardigd aardewerk uit de stedelijke centra en het Middellandse Zeegebied, maar ook Romeinse munten bereiken slechts in beperkte mate de agrarische huishoudens op het Bataafse platteland.

2 Na de Bataafse Opstand

Zoals eerder opgemerkt heeft het in de bedoeling van het Romeinse gezag ge- legen om Oppidum Batavorum naar het voorbeeld van Romeinse steden in het mediterrane gebied te laten uitgroeien tot een volwaardige stad. De Ba- taafse opstand in 69/70 n.Chr. smoort deze ontwikkeling nadat de opstande- lingen de nederzetting in brand hebben gestoken. De opstand is gericht tegen de aantasting van de Bataafse sociale structuren, onder meer als gevolg van de grootschalige en steeds brutere rekrutering van Bataven ten behoeve van het Romeinse leger. Daarnaast heeft ongetwijfeld de beschuldiging van verraad tegen de Bataafse leiders Gaius Julius Civilis en zijn broer Claudius Paulus een belangrijke rol gespeeld. Tacitus vermeldt in zijn verslag van de opstand de namen van enkele hoofdrolspelers, waaronder Civilis en zijn tegenstre- ver Quintus Petillius Cerialis, de bevelhebber van de Romeinse troepen die de opstand in het jaar 70 weet neer te slaan.11 Een van de andere genoemde hoofdrolspelers, de ervaren officier buiten dienst Aquilius, kreeg in een eer-

10 Van Enckevort en Heirbaut (2015b). 11 Tacitus, Historiae 4 en 5.

Lampas 20202 binnenwerk.indb 199 20-05-2020 08:38 200 Lampas 53 (2020) 2

der stadium van deze crisissituatie de leiding over de nog resterende Romeinse troepen in het rivierengebied, maar wordt kort daarop door de opstandelingen verslagen. Op een met zilverblik bedekte bronzen schijf van het Kops Plateau staat zijn naam, geschreven als Aquillius (zie afb. 7 in het kleurkatern). Na het neerslaan van de opstand bouwt Legio II Adiutrix (de Helpster) op de puinhopen van de Bataafse hoofdplaats een legerplaats, maar het daar- op volgende jaar vertrekt zij alweer naar Chester (Deva) in Engeland.12 Kort daarna vestigt Legio X Gemina (de Tweeling) zich op de Hunerberg en bouwt daar een uit hout en leem opgetrokken legerplaats (zie afb. 3 in het kleurka- tern). Vanaf het einde van de jaren negentig van de eerste eeuw krijgt deze legerplaats een meer permanent karakter, waarbij de omwalling en de ge- bouwen geleidelijk in steen worden herbouwd. Het oppervlak bedraagt dan ongeveer 16 hectare. Een enkele kilometers lang aquaduct vanaf Berg en Dal voorzag de bezetting met water. Of in de legerplaats alle 5000 à 6000 man- schappen van het Tiende Legioen konden worden ondergebracht, valt gezien de omvang te betwijfelen. Kleinere eenheden van het legioen waren vermoe- delijk elders gestationeerd. Zo was een detachement in het nabijgelegen Berg en Dal (De Holdeurn) actief in een pannen- en pottenbakkerij. De kalksteen voor de bekleding van de muren van de gebouwen in de legerplaats is groten- deels aangevoerd uit de Franse plaats Norroy aan de Moezel, in de buurt van Metz. In de funderingen en het opgaande muurwerk is respectievelijk grauw- acke en tufsteen uit de Duitse Eifel toegepast. Zowel in Norroy als in de Eifel zijn aanwijzingen dat soldaten van het legioen bij de winning van natuursteen betrokken zijn geweest. Buiten de legerplaats ontstaat al snel een nederzetting met een stedelijk ka- rakter, de canabae legionis. Hier wordt de tros van het legioen ondergebracht. Het gaat vooral om familieleden van de soldaten, maar ook werkplaatsen van ambachtslieden en winkels krijgen een plek. Daarnaast worden in de canabae legionis ook verschillende grote gebouwen opgetrokken, zoals een markthal (forum), een amfitheater en een herberg. Na het vertrek van het Tiende Legioen naar Boedapest (Aquincum) in 103/ 104 worden tot in het derde kwart van de tweede eeuw kleinere eenheden in de legerplaats gestationeerd om het militaire complex te onderhouden. Het groot- ste deel van de canabae legionis is dan al opgegeven. Volgens stempels op dak- pannen beheren in het begin de Vexillatio Britannica en een eenheid van de Legio VIIII Hispana uit de provincie Britannia de legerplaats. Omstreeks het jaar 120 neemt een detachement van de in Xanten gestationeerde Legio XXX Ulpia Victrix deze taak over. Het zwaartepunt van de burgerlijke bewoning komt na de opstand in Nij- megen-West te liggen. Daar wordt kort na de komst van het Tiende Legioen

12 Van Enckevort en Heirbaut (2015a).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 200 20-05-2020 08:38 Harry van Enckevort Romeins Nijmegen 201

een nieuwe Bataafse hoofdplaats gesticht. In eerste instantie concentreert de bebouwing zich aan weerszijden van de weg die vanuit Nijmegen in weste- lijke richting naar het rivierengebied voert. In de jaren 80 van de eerste eeuw wordt het militaire district aan de Neder-Rijn omgevormd tot de provincie Germania inferior, met als hoofdplaats Keulen.13 Daarbij wordt de provincie op een lager bestuursniveau definitief in civitates opgedeeld. Rond het jaar 100 krijgt de Bataafse hoofdplaats van keizer Marcus Ulpius Trajanus stads- rechten en de nieuwe naam Ulpia Noviomagus, de ‘Ulpische Nieuwmarkt’. Zij wordt daarmee de hoofdplaats van de civitas Batavorum. Hiermee is Nij- megen, waarvan de moderne naam teruggaat op deze Romeinse voorganger, de oudste stad van Nederland. De verlening van stadsrechten heeft grote gevolgen gehad voor de inwo- ners. Een aanwijzing daarvoor is uit een in 1995 gedane vondst af te leiden (zie afb. 8). Het betreft een fragment van een bronzen tabella met daarop minstens vier maal de naam M. Ulpius. Dit document is ondertekend door een aantal Bataafse mannen uit de stedelijke toplaag die blijkbaar in het jaar 98 of iets la- ter het burgerrecht en een daarmee gepaard gaande naam naar Romeins model van de keizer hebben gekregen. Op basis van de consulnamen (L.Lulius Usus) SER(vianus II) en (L.Licinius) SV(ra II) op de achterzijde, kan deze inscriptie in januari of februari van het jaar 102 n.Chr. gedateerd worden. Uit het tijdens de opgravingen gevonden aardewerk wordt duidelijk dat tot het begin van de tweede eeuw veel van het gebruikte aardewerk, waarin voed- sel en drank verpakt was, door lokale pottenbakkers is gefabriceerd. Daarna wordt het aardewerk (met inhoud) grotendeels uit het Rijnland, Maasland, Noord- en Zuidoost-Frankrijk en Spanje aangevoerd. Vermoedelijk is deze omslag te koppelen aan het verkrijgen van stadsrechten, waarin ook marktrecht was inbegrepen. De toekenning van stadsrechten gaat verder gepaard met in- grijpende veranderingen in het straatbeeld van Ulpia Noviomagus, waarbij de stad wordt omgevormd tot een op Romeinse leest geschoeid bestuurscentrum van de civitas Batavorum, en uitgroeit tot een oppervlak van enkele tiental- len hectaren. Rond het jaar 100 worden enkele nieuwe openbare gebouwen in de nog jonge stad ingepast, zoals een badhuis en het tempelcomplex op het huidige Maasplein. Het badhuis verrees op nog braakliggend terrein. Voor de bouw van de tempels moesten echter enkele huizen en pottenbakkersbedrij- ven wijken. De gestempelde dakpannen van het Tiende Legioen op beide lo- caties laten zien dat zij voor haar vertrek uit Nijmegen betrokken is geweest bij deze bouwwerkzaamheden. Daarnaast is het legioen blijkens de gestem- pelde dakpannen in die periode op enigerlei wijze ook betrokken geweest bij de verbouwing van de versterkingen van de limes op de zuidelijke oever van

13 Zie ook paragraaf 4 van de bijdrage van Stephan Mols en Rien Polak in dit themanummer (p. 117- 118).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 201 20-05-2020 08:38 202 Lampas 53 (2020) 2

Afb. 8 Voor- en achterzijde van een fragment van een bronzen tabella (54 x 47 millimeter) die tijdens een opgraving in Ulpia Noviomagus ­is gevonden (André Simons, Bureau Archeologie en Bodemkwaliteit gemeente Nijmegen).

de Rijn en bij de (her)bouw van tempels in Elst-Centrum en Elst-Westeraam en verschillende villa’s in de civitas Batavorum. Op het platteland wonen de meeste mensen nog steeds in vici, gehuchten en geïsoleerd gelegen boerderijen. De bloei die de stad na de opstand door- maakt, is terug te zien op het omringende platteland, waar in de late eerste eeuw de eerste villa’s verrijzen. De eigenaren van de belangrijkste landgoe- deren, waarvan onder meer resten zijn opgegraven in Druten (Klepperhei), Ewijk (Grote Aalst/Koningshoeve), Mook-Plasmolen (St. Jansberg) en Wij- chen (Tienakker), waren als grootgrondbezitters vermoedelijk lid van de op Romeinse leest geschoeide bestuurlijke elite van municipale magistraten en de ordo decurionum in de civitas Batavorum. Zij woonden grote delen van het jaar in Ulpia Noviomagus, en mogelijk zijn het hun namen die op de eerder genoemde tabella staan vermeld.

Lampas 20202 binnenwerk.indb 202 20-05-2020 08:38 Harry van Enckevort Romeins Nijmegen 203

Na de stadsrechtverlening en de ingrijpende bouwwerkzaamheden leiden de inwoners van Ulpia Noviomagus en het omringende platteland geduren- de enkele decennia een rustig leven (zie afb. 9 in het kleurkatern). Aan deze pax romana komt in 165 een einde. Vanaf dat jaar teistert een pokkenpan- demie (Antonijnse Plaag) grote delen van het Romeinse Rijk,14 wat gepaard gaat met een onrustige periode. In die tijd wordt de legerplaats op de Hu- nerberg definitief opgegeven en wordt begonnen met de aanleg van de eerste verdedigingswerken rond Ulpia Noviomagus. De aanleg van een gracht en mogelijk een wal of palissade hebben echter niet kunnen voorkomen dat de stad in brand wordt gestoken. In deze jaren lukt het sommige inwoners nog wel om hun waardevolle bezittingen te verbergen, maar niet meer om deze daarna weer op te halen. Ook op andere plaatsen zijn brandlagen uit deze periode aangetroffen, zoals op een tempelterrein in Empel nabij ’s-Herto- genbosch en in delen van Tongeren.15 De oorzaak van deze catastrofale ge- beurtenissen moet misschien gezocht worden in de bedreigingen die het gehe- le Neder-­Rijngebied in het kielzog van de pandemie in de laatste decennia van de tweede eeuw treffen. Het is niet waarschijnlijk dat de Germaanse stam van de – die in de jaren 172-174 vanuit het Noord-Duitse kustgebied over zee aanvallen op West-Nederland en België pleegt – verantwoordelijk gesteld kan worden voor de stadsbranden in ver van de kust gelegen plaatsen als Nij- megen en Tongeren. Eerder moet gedacht worden aan interne problemen in het noordwesten van het Romeinse imperium. Misschien bestaat er een relatie met de opstand van Maternus in 185-186 of met de machtsstrijd om de troon tussen Clodius Albinus en Septimius Severus. Deze strijd heeft grote gevol- gen gehad voor Germania inferior want in 196 faalt Albinus in een poging het Rijnland te veroveren, hoewel hij Virius Lupus, de gouverneur van Germania inferior en een medestander van Severus, verslaat. Later dat jaar beëindigt Se- verus de strijd om de troon door een grote veldslag bij Lyon te winnen. Rond het jaar 200 krabbelt Ulpia Noviomagus weer een beetje op, hoewel de grandeur uit de eerste zeventig jaar van haar bestaan niet meer wordt be- reikt. Het stedelijk areaal wordt nog wel met ca. twintig procent uitgebreid en omgeven door nieuwe verdedigingswerken, maar opvallend genoeg blij- ven grote delen van de stad onbewoond. Grote aantallen scherven van vaat- werk en botten maken duidelijk dat verschillende van de vrijgekomen perce- len door pottenbakkers en slagers worden ingericht voor hun bedrijfsmatige activiteiten. Door het ontbreken van voldoende archeologische informatie blijft voorlopig onduidelijk hoe de stad er in de derde eeuw heeft uitgezien. Vanaf 249 wordt het Romeinse Rijk opnieuw getroffen door een pandemie (Pest van Cyprianus).16 Tegelijkertijd verandert het klimaat in onze streken.

14 Harper (2017: 164-218). 15 Roymans en Derks (1994); Vanderhoeven, Vynckier en Vynckier (1991: 113). 16 Harper (2017: 136-145).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 203 20-05-2020 08:38 204 Lampas 53 (2020) 2

Door een temperatuurdaling en een teruggang in de neerslag verslechteren de omstandigheden voor de landbouw.17 Deze ontwikkelingen gaan gepaard met een toename van de onrust, onder meer door Germaanse invallen, in het noordwesten van het Romeinse Rijk, als gevolg waarvan Ulpia Noviomagus kort na het jaar 270 wordt verlaten.

3 Een castellum op het Valkhof

Op het Valkhof in het centrum van Nijmegen verrijst min of meer gelijktij- dig of niet lang daarna een door een zware hout-aarden wal en twee grachten beschermd, circa 2 hectare groot castellum (zie afb. 4 in het kleurkatern). De verdedigingswerken worden gecompleteerd door een nog verder naar buiten gelegen, eerste verdedigingslinie van eveneens twee grachten.18 Lange tijd is onduidelijk geweest wanneer deze versterking is gebouwd, aan het einde van de derde eeuw of onder de regeringsperiode van Constantinus I (306-337)? Uit onderzoek aan de munten uit het in dezelfde tijd gebouwde castellum in Cuijk blijkt dat nabootsingen van de in late derde eeuw officieel gangbare an- toniniani uit de tijd van Claudius II Gothicus (268-270) en de daarop volgen- de jaren tot in de vroege vierde eeuw in omloop zijn gebleven.19 Daardoor is het eerder veronderstelde archeologische hiaat in de bewoning tussen 270/280 en 310 in Cuijk gedicht. Dat er in de late derde eeuw geen bewoningshiaat in Cuijk heeft bestaan, blijkt ook uit het aardewerk uit die tijd dat in de Maas nabij het castellum in Cuijk is gevonden.20 Nader onderzoek aan de duizen- den Laat-Romeinse munten alsook het aardewerk uit die tijd moet duidelijk maken of ook in Nijmegen een bewoningshiaat ontbreekt tussen de opgave van Ulpia Noviomagus en de bouw van het castellum op het Valkhof. Voor- lopig maken enkele tientallen onderzochte munten uit de jaren 270-310 uit de omgeving van het Valkhof en het nagenoeg ontbreken van dergelijke munten in het stadsgebied van Ulpia Noviomagus het aannemelijk dat het Valkhof en zijn omgeving al in de late derde eeuw wordt bewoond.21 Daarmee wordt het waarschijnlijk dat ook een deel van de inwoners van het kort daarvoor verla- ten Ulpia Noviomagus onderdak heeft gevonden op het Valkhof. Rond het midden van de vierde eeuw wordt de wal van de versterking op het Valkhof aan de voorzijde bekleed met een zware tufstenen muur. Daar- mee vertoont de ontwikkeling van de Nijmeegse verdedigingswerken sterke

17 McCormick et al. (2012: 185). 18 Van Enckevort en Thijssen (2014). 19 Van der Vin (2002); Kropff en Van der Vin (2003). 20 Thijssen (2011: 174). 21 Reijnen (2010: 173-174).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 204 20-05-2020 08:38 Harry van Enckevort Romeins Nijmegen 205

gelijkenis met die van het castellum in Cuijk.22 Het is goed mogelijk dat de verstening van beide castella het gevolg is van een door Valentinianus I geïni- tieerd bouwprogramma.23 Dat de bouwwerkzaamheden gelijktijdig zijn uit- gevoerd met de in de winter of lente van 368-369 uitgevoerde herstelwerk- zaamheden aan de brug over de Maas bij het castellum van Cuijk is zeer wel mogelijk.24 Archeologisch onderzoek op het Valkhof maakt duidelijk dat een deel van het gebruikte bouwmateriaal afkomstig is uit de ruïnes van de verla- ten stad en de nabijgelegen grafmonumenten. De opgravingen op en rond het Valkhof hebben weinig resten opgeleverd die informatie leveren over de bewoners van Nijmegen en hun activiteiten in die tijd. De kledingaccessoires en de grafgiften die in de beide buiten de versterking gelegen grafvelden zijn aangetroffen, lenen zich daar veel beter voor.25 Ook zijn binnen de wal van het castellum geen sporen van contempo- raine gebouwen bekend. Buiten het castellum zijn wel gebouwresten gevon- den. Zo lag direct ten oosten van de weg naar Cuijk, direct buiten de buitenste grachtengordel, een opslagplaats (horreum) waar graan of andere zaken wa- ren opgeslagen.26 Voorts zijn tussen beide grachtengordels de resten van en- kele andere gebouwen aangetroffen, maar hun functie is onbekend. Een in 1990 uitgevoerd archeologisch onderzoek op de hoek van de Berg en Dalseweg en de St. Canisiussingel maakte duidelijk dat er in de vierde eeuw ook mensen buiten de versterking hebben gewoond. Daar zijn de restanten van een klein, gedeeltelijk ingegraven gebouw (hutkom) gevonden met afme- tingen van ruim 4 bij 2,5 meter. Bij dergelijke gebouwtjes, die toegeschreven worden aan van de overzijde van de Rijn afkomstige Franken, moet men aan verdiepte schuurtjes denken die gebruikt zijn voor de opslag van voorraden en ambachtelijke activiteiten, waaronder het weven van stoffen en bewerken van metaal. Op de bodem van de hutkom zijn verbrande stukken leem terug- gevonden, die waarschijnlijk van een (brood?)oven afkomstig zijn.27 Ook aan de voet van het Valkhof worden in die tijd activiteiten ontplooid blijkens de vondst van muurresten, maar wat deze hebben ingehouden blijft vooralsnog onduidelijk.28 Het is onduidelijk wanneer een einde komt aan de bewoning van het castel- lum, omdat binnen de verdedigingswerken nauwelijks opgravingen zijn ge- daan. Ook in de toekomst zijn die niet te verwachten, vanwege de aanwijzing

22 Bogaers (1967: 109, figuur 9 en 110-111). 23 Ammianus Marcellinus, Res Gestae 28.2.1. Zie ook Bogaers (1966: 68-70); Bogaers (1967: 111). 24 Goudswaard, Kroes en Van der Beek (2000-2001: 483). 25 Steures (2013). 26 Heirbaut en Van Enckevort (2010: 258-261). 27 Van Enckevort en Thijssen (1996: 91-92 en 134-135). 28 Brunsting (1955); Brunsting (1956); Van Tent (1973: 131-134, speciaal figuur 8 met het tracé van de muur die zo goed bewaard was gebleven dat deze zeker ook in Vroege Middeleeuwen nog een belangrijk topografisch element in het landschap moet hebben gevormd).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 205 20-05-2020 08:38 206 Lampas 53 (2020) 2

ervan als een van rijkswege beschermd archeologisch terrein. In de nabije toe- komst wordt de beschermde status nog versterkt, als het Valkhof zal worden aangewezen als werelderfgoed. De kennis over de bewoning en het gebruik van het Valkhof in de Laat-Romeinse tijd zal dan vooral gehaald moeten wor- den uit de vondsten en documentatie van oude opgravingen, die in de archeo- logische depots zijn opgeslagen. Ook zal een hernieuwde analyse van de vele honderden graven uit de Laat-Romeinse grafvelden vragen over de bewoners van deze versterking kunnen beantwoorden (zie afb. 10 in het kleurkatern).29 Vooralsnog lijken de grafvondsten erop te wijzen dat het castellum in de vijf- de eeuw is opgegeven, maar of dit (ver) vóór de teloorgang van het West-­ Romeinse Rijk is geschied, is nog in nevelen gehuld. Wel maakt een groep graven duidelijk dat er in de late vijfde eeuw zeker nog een groep mensen woonde. Daarna bestaat er onduidelijkheid over de bewoning in Nijmegen. In de achtste eeuw wordt de oude Romeinse versterking op het Valkhof tot palts omgebouwd en bezoeken Karel de Grote en zijn opvolgers regelmatig Nijmegen.30

4 Epiloog

Vanaf de twaalfde eeuw komt een tweede golf van winning van natuursteen op gang. Tufsteen, basalt, kwartsiet en ander steenmateriaal uit de verloren gegane stad werden ingezet bij de bouw van de burcht op het Valkhof en hui- zen in de middeleeuwse stad en bij de aanleg van de eerste vestingwerken. Dat Nijmegen in 1230 van Rooms-Koning Hendrik VII voor de tweede maal stadsrechten kreeg zal het hergebruik van dit bouwmateriaal zeker hebben bevorderd. Door de almaar voortschrijdende sloop werden de Romeinse ruï- nes van Ulpia Noviomagus en de legerplaats op de Hunerberg geleidelijk uit- gevlakt en geëgaliseerd en als akker- en weiland in cultuur gebracht. De laatste berichten over tufsteenwinning in Nijmegen-West stammen uit de zeventien- de eeuw. Daarmee zijn de laatste resten van Romeins Nijmegen uit het land- schap weggevaagd.

Gemeente Nijmegen Bureau Archeologie en Bodemkwaliteit Postbus 9105 6500 HG Nijmegen [email protected]

29 Steures (2013). 30 Hendriks et al. (2014).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 206 20-05-2020 08:38 Harry van Enckevort Romeins Nijmegen 207

Bibliografie

Bogaers, J.E. 1966. ‘Opgravingen te Cuijk, 1964-1966’, Bulletin Koninklijke Nederlandse Oudheid- kundige Bond 65, *65-*72.31 Bogaers, J.E. 1967. ‘Enige opmerkingen over het Nederlands gedeelte van de limes van Germania in- ferior (Germania secunda)’, Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonder- zoek 17, 99-114. Brunsting, H. 1955. ‘Nijmegen. Opgravingen aan de Waalkade’, Opgravingsnieuws van de samenwer- kende oudheidkundige instellingen 1, 2.3-8 en 3.3. Brunsting, H. 1956. ‘Steenstraat/Waalkade te Nijmegen’, Nieuwsbulletin van de Koninklijke Neder- landse Oudheidkundige Bond 9. Afdeling archeologisch Nieuws 6e serie, *21. Enckevort, H. van en J.R.A.M. Thijssen, met bijdragen van J. van den Besselaar, P. Boer, C. Brok, D. Fontijn en C. Vermeeren. 1996. Graven met beleid. Gemeentelijk archeologisch onderzoek in Nij- megen 1989-1995, Abcoude/Nijmegen. Enckevort, H. van en E.N.A. Heirbaut (eds). 2010. Opkomst en ondergang van Oppidum Batavorum, hoofdplaats van de Bataven. Opgravingen op de St. Josephhof in Nijmegen 1 (Archeologische Berich- ten Nijmegen, Rapport 16). Enckevort, H. van. 2012. Gebundelde sporen. Enkele kanttekeningen bij aardewerk en nederzettin- gen uit Romeins Nederland, Nijmegen. (proefschrift Universiteit Leiden/Archeologische Berich- ten Nijmegen – Monografie 7) Enckevort, H. van en J.R.A.M. Thijssen. 2014. ‘Het Valkhof en omgeving tot het einde van de Romeinse tijd’, in H. Peterse et al. (eds), 23-41. Enckevort, H. van en E.N.A. Heirbaut. 2015a. ‘The Fortress of Legio II Adiutrix (AD 70-71) on the Ruins of Oppidum Batavorum (Nijmegen, NL)’, in L. Vagalinski en N. Sharankov (eds), Procee- dings of the 22nd International Congress of Roman Frontier Studies. Ruse, Bulgaria, September 2012, Sofia (Bulletin of the National Institute of Archaeology XLII), 31-36. Enckevort, H. van en E.N.A. Heirbaut. 2015b. ‘Nijmegen, from Oppidum Batavorum to Vlpia Nov- iomagus, Civitas of the Batavi. Two successive civitas-capitals’, in M. Reddé en W. Van Andringa (eds), ‘La naissance des capitales de cités en Gaule Chevelue’, Gallia 72.1, 285-298. Goudswaard, B., R.A.C. Kroes en H.S.M. van der Beek (eds). 2000-2001. ‘The Late Roman Bridge at Cuijk’, Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 44, 439-554. Harper, K. 2017. The Fate of Rome. Climate, disease, and the end of an empire, Princeton/Oxford. Heirbaut, E.N.A. en H. van Enckevort. 2010. ‘Het centrum van Nijmegen in de Laat-Romeinse tijd’, in H. van Enckevort en E.N.A. Heirbaut (eds), 253-264. Hendriks, J., J.A. den Braven, H. van Enckevort en J.R.A.M. Thijssen. 2014. ‘Een noordelijk steunpunt. Vroegmiddeleeuws Nijmegen vanuit een archeologisch perspectief’, in H. Peterse et al. (eds), 43- 71. Kemmers, F. 2006. Coins for a Legion. An analysis of the coin finds from the Augustan legionary for- tress and Flavian canabae legionis at Nijmegen, Mainz (Studien zu Fundmünzen der Antike 21). Kropff, A. en J. van der Vin. 2003. ‘Coins and Continuity in the Dutch River Area at the End of the Third Century AD’, European Journal of Archaeology 6.1, 55-87. McCormick, M., U. Büntgen, M.A. Cane, E.R. Cook, R. Edward, K. Harper, P.J. Huybers, T. Litt, S.W. Manning, P.A. Mayewski, A.F.M. More, K. Nicolussi en W. Tegel. 2012. ‘Climate Change during and after the Roman Empire. Reconstructing the past from scientific and historical evi- dence’, Journal of Interdisciplinairy History 43.2, 169-220. Mols, S. en M. Polak. 2020. ‘De Romeinse limes in Nederland’, Lampas 53, 113-123. Panhuysen, T.A.S.M. 2002. De Romeinse godenpijler van Nijmegen, Nijmegen (Museumstukken 8). Peterse, K. 2005. ‘Luxury Living in the Praetorium on the Kops Plateau in Nijmegen. Quotations of mediterranean principles in Roman provincial architecture’, BABesch 80, 163-198.

31 In de oorspronkelijke publicatie zijn de kolomnummers van een * voorzien om deze te onder- scheiden van de gewone pagina’s in het tijdschrift. Hetzelfde geldt voor Brunsting (1956).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 207 20-05-2020 08:38 208 Lampas 53 (2020) 2

Peterse, H., D. Verhoeven, R. Camps, R. Klein, B. Kruijsen, J. Kuys, M. Nicasie en M. Smit (eds). 2014. Het Valkhof. 2000 jaar geschiedenis, Nijmegen. Reijnen, R.W. 2010. ‘Munten uit de zuidwesthoek van de St. Josephhof’, in H. van Enckevort en E.N.A. Heirbaut (eds), 165-189. Roymans, N. en T. Derks (eds). 1994. De tempel van Empel. Een Hercules-heiligdom in het woonge- bied van de Bataven, ‘s Hertogenbosch (Graven naar het Brabantse verleden 2). Roymans, N. 2019. ‘Caesar’s Conquest and the Archaeology of Mass Violence’, in A.P. Fitzpatrick en C. Haselgrove (eds), Julius Caesar’s Battle for Gaul. New archaeological perspectives, Oxbow/ Haverton, 113-133. Steures, D.C., met bijdragen van C.C. Bakels , H. Brunsting, H. van Enckevort, R.C.G.M. Lauwerier, G.M. Vogelsang-Eastwood en P.A.M. Zoetbrood. [2013]. The Late Roman Cemeteries of Nijme- gen, Amersfoort/Nijmegen (Nederlandse Oudheden 17/Description of the Archaeological Collec- tions in Museum Het Valkhof at Nijmegen 15). Tent, W.J. van. 1973 ‘Excavations along the limes’, Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkun- dig Bodemonderzoek 23, 123-134. Thijssen, J.R.A.M. 2011. ‘Laat-Romeins aardewerk uit de Maas bij Cuijk’, Westerheem 60.4, 166-176. Vanderhoeven, A., G. Vynckier en P. Vynckier. 1991. ‘Het oudheidkundig bodemonderzoek aan de Kielenstraat te Tongeren. Interimverslag 1987’, Archeologie in Vlaanderen 1, 107-128. Vin, J.P.A. van der. 2002. ‘Romeinse munten’, in H. van Enckevort en J.R.A.M. Thijssen (eds), Cuijk. Een regionaal centrum in de Romeinse tijd, Utrecht (Archeologische Berichten Nijmegen 5), 73-79. Willems, W.J.H., H. van Enckevort, J.K. Haalebos en J.R.A.M. Thijssen (eds). 2005. Nijmegen. Ge- schiedenis van de oudste stad van Nederland. Deel 1. Prehistorie en Oudheid, Wormer. Willems, W.J.H. en H. van Enckevort. 2009. met bijdragen van P.W. van den Broeke M. Erdrich, F. Kemmers, A. Koster, R. Lauwerier, K. Peterse, R. Polak, P. Schut, L. Swinkels, J.R.A.M. Thijs- sen en K. Zee. Vlpia Noviomagvs. Roman Nijmegen. The Batavian capital at the imperial frontier, Portsmouth, Rhode Island (Journal of Roman Archaeology Supplementary Series 73).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 208 20-05-2020 08:38 mols en polak 209

Afb. 1 (Mols en Polak) De militaire installaties langs de Rijn in Germania ­inferior, omstreeks 100 n.Chr., aangevuld met vroegere en latere posten en met de vier in de grenszone gelegen steden. 1: Brittenburg (Katwijk); 2: Valkenburg (Katwijk); 3: Roomburg (Leiden); 4: Alphen aan den Rijn; 5: Zwammerdam (Alphen aan den Rijn); 6: Bodegraven; 7: Woerden; 8: De Meern (Utrecht); 9: Utrecht-Domplein; 10: Vechten (Bunnik); 11: Rijswijk (Buren); 12: Maurik (Buren); 13: Kesteren (Neder-Betuwe); 14: Randwijk (Overbetuwe); 15: Meinerswijk (Arnhem); 16: Loowaard (Duiven); 17: Herwen-De Bijland (Zevenaar); 18: Keeken (Kleve); 19: Steincheshof (Till-Moyland); 20: Wissel (Kalkar); 21: Altkalkar (Kalkar); 22: Büderich (Wesel); 23: Drüpt (Alpen); 24: Asciburgium (Moers-Asberg); 25: Gellep (Krefeld); 26: Dormagen; 27: Alteburg (Köln-Marienburg); 28: Remagen; Vroeg- Romeins: a: Velsen; b: Kops Plateau (Nijmegen); Laat-Romeins: A: Valkhof (Nijmegen); B: Qualburg (Bedburg-Hau); C: Xanten-Tricensimae; D: Haus Bürgel (Monheim); E: Deutz (Keulen).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 209 20-05-2020 08:38 210 mols en polak

Afb. 2 en 3 (Mols en Polak) Projectie van de locaties van de militaire installaties op een paleogeografische reconstructie van het landschap rond 100 n.Chr. Legenda: a. strandwallen/zandgebied; b. riviervlakte; c: veengebied; 1: legioensvesting; 2: fort. 3: fort (onzeker); 4: wachttoren; 5: wachttoren (onzeker).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 210 20-05-2020 08:38 mols en polak 211

Afb. 4 (Mols en Polak) Artist impression van de dam op de splitsing van Rijn en Waal, gezien vanuit het westen. Ingeklemd tussen de beide rivieren het castellum Carvium (Herwen-De Bijland), met links daarvan de militaire vicus en daarboven de lage heuveltjes van de begraafplaats. Beeld: Mikko Kriek/Nederlandse Limes Samenwerking.

Lampas 20202 binnenwerk.indb 211 20-05-2020 08:38 212 mols en polak

Afb. 5 (Mols en Polak) Restant van de buitenkant van een bronzen militair diploma­ uit Elst, dat het eervol ontslag (honesta missione in de eerste regel van het derde tekstblok) boekstaaft van een ruiter van de ala Batavorum, een uit Bataven gerekruteerde afdeling cavalerie. Foto: Museum Het Valkhof, Nijmegen.

Lampas 20202 binnenwerk.indb 212 20-05-2020 08:38 mols en polak 213

Afb. 6 (Mols en Polak) Opgraving van een uitstekend geconserveerde Romeinse platbodem in de nieuwbouwwijk Leidsche Rijn te Utrecht. Foto: Ton Penders/ Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

Lampas 20202 binnenwerk.indb 213 20-05-2020 08:38 214 polak

Afb. 1 (Polak) De grenzen van het Romeinse Rijk in de tweede eeuw n.Chr., met de namen en globale contouren van de grensprovincies (streeplijn), legioensvestingen (rood) en kleinere militaire installaties (zwart).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 214 20-05-2020 08:38 polak 215

Afb. 2 (Polak) Militaire installaties in Oost-Europa: legioensvestingen (rood) en kleinere militaire installaties (zwart).

Afb. 3 (Polak) Militaire installaties in Noord-Afrika: de legioensvesting van Lambaesis (rood) en kleinere militaire installaties (zwart).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 215 20-05-2020 08:38 216 polak

Afb. 4 (Polak) Links: militaire installaties in Egypte: de legioensvesting van Alexandria-Nikopolis (rood) en kleinere militaire installaties (zwart).

Afb. 5 (Polak) Rechts: militaire installaties in het Nabije Oosten: legioensvestingen (rood) en kleinere militaire installaties (zwart).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 216 20-05-2020 08:38 polak 217

Afb. 6 (Polak) Militaire installaties in West-Europa: legioensvestingen (rood) en kleinere militaire installaties (zwart).

Afb. 7 (Polak) Militaire installaties in Oost-Europa: legioensvestingen (rood) en kleinere militaire installaties (zwart).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 217 20-05-2020 08:38 218 polak

Afb. 8 (Polak) Hoofdpoort van de vooruitgeschoven post Bu Njem-Ghoiala in de Lybische woestijn. Foto: Marco Prins.

Afb. 9 (Polak) De kleine militaire post bij de steengroeve van de Mons Claudianus in de Oostelijke Woestijn in Egypte. Foto: Andrew Trotter.

Afb. 10 (Polak) De uitstekend geconserveerde oostelijke muur van het kleine Laat- Romeinse fort van Qasr Bshir in Jordanië. Foto: Hubert Bartkowiak.

Lampas 20202 binnenwerk.indb 218 20-05-2020 08:38 van dinter 219

Afb. 1 (Van Dinter) Schematische doorsnedes door de delta stroomafwaarts van Utrecht. a: oostelijke deel: b: centrale deel: c: westelijke deel.

Lampas 20202 binnenwerk.indb 219 20-05-2020 08:38 220 van dinter

Afb. 2 (Van Dinter) Landschapskaart van de militaire infrastructuur langs de Oude Rijn.

Afb. 3 (Van Dinter) Kanaal van Corbulo in Leidschendam-Voorburg. a: dichtge- slibd kanaal (grijze klei); b: schopsteek in onderliggend veen. Foto’s: Erik Graafstal.

Lampas 20202 binnenwerk.indb 220 20-05-2020 08:38 van dinter 221

Afb. 4 (Van Dinter) Ligging van de actieve stroomgordels - met daarbinnen de actieve rivierlopen - in de Rijn-Maasdelta in de Romeinse tijd.

Lampas 20202 binnenwerk.indb 221 20-05-2020 08:38 222 kicken en mols

Afb. 1 (Kicken en Mols) Moderne reconstructie van de antieke veenweg in het Duitse gebied Wittemoor. Fotograaf: Matthias Süßen. Bron: Wikimedia Commons. Licentie: Creative Commons Attribution 3.0 Unported. Link: https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Bohlenweg_Wittemoor47.jpg.

Afb. 2 (Kicken en Mols) Details van Nijmeegse kopie (1598) van de Peutingerkaart, waarop het Nederlandse deel is uitgelicht. Foto: Museum het Valkhof, Nijmegen.

Lampas 20202 binnenwerk.indb 222 20-05-2020 08:38 kicken en mols 223

Afb. 3 (Kicken en Mols) Romeinse mijlpaal, gevonden in Beek bij Nijmegen. Foto: Museum Het Valkhof, Nijmegen.

Lampas 20202 binnenwerk.indb 223 20-05-2020 08:38 224 kicken en mols

Afb. 4 (Kicken en Mols) Grafsteen waarop Carvium ad molem is vermeld. Foto: Museum het Valkhof, Nijmegen.

Lampas 20202 binnenwerk.indb 224 20-05-2020 08:38 kleurkatern 225

Afb. 1 (Van Enckevort) Nijmegen in de jaren 19-16 v.Chr. A Militaire nederzetting, B civiele nederzetting, C grafveld, D gracht, E weg; 1 legerplaats Hunerberg, 2 Oppidum Batavorum (Michiel van Willigen, Bureau Archeologie en Bodemkwaliteit gemeente Nijmegen).

Afb. 2 (Van Enckevort) Nijmegen in de jaren 12 voor - 69/70 n.Chr. A Militaire nederzetting, B civiele nederzetting, C grafveld, D gracht, E weg, F opgegeven gracht; 1 commandopost Kops Plateau, 2-7 kampementen voor hulptroepen, 8 Oppidum Batavorum, 9-10 lintbebouwing, 11-12 landelijke nederzettingen (Michiel van Willigen, Bureau Archeologie en Bodemkwaliteit gemeente Nijmegen).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 225 20-05-2020 08:38 226 Lampas 53 (2020) 2

Afb. 3 (Van Enckevort) Nijmegen in de jaren 71-270/280. A Militaire nederzetting, B civiele nederzetting, C grafveld, D gracht, E weg; 1 legerplaats van het Tiende Legioen op de Hunerberg, 2 canabae legionis, 3 nederzetting Waalkade, 4 nederzetting Vlaamse Gas, 5 Ulpia Noviomagus (Michiel van Willigen, Bureau Archeologie en Bodemkwaliteit gemeente Nijmegen).

Afb. 4 (Van Enckevort) Nijmegen de jaren 270/280-457. A Militaire nederzetting, B civiele nederzetting, C grafveld, D gracht, E weg, F opgegeven gracht; 1 castellum, 2 nederzetting Hertogstraat/Sint Canisiussingel, 3 nederzetting Waalkade, 4 verlaten stad Ulpia Noviomagus, 5 grafveld Binnenstad, 6 grafveld Oost (Michiel van Willigen, Bureau Archeologie en Bodemkwaliteit gemeente Nijmegen).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 226 20-05-2020 08:38 van enckevort 227

Afb. 6 (Van Enckevort) Deel van een kalkstenen godenpijler bestaande uit blokken van 90 x 80 x 80 centimeter, die oorspronkelijk ca. 6 meter hoog is geweest. Een man offert op een altaar gewijd aan keizer Tiberius, daarboven zweeft een Victoria. De pijler is in Museum Het Valkhof opgesteld (Rob Mols, Bureau Archeologie en Bodemkwaliteit gemeente Nijmegen).

Afb. 7 (Van Enckevort) Met zilverblik bedekte bronzen beslagplaat met een diameter van 5,5 centimeter van C. Aquillius Proculus, centurio van het Achtste Legioen Augusta (Museum Het Valkhof, Nijmegen).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 227 20-05-2020 08:38 228 van enckevort

Afb. 9 (Van Enckevort) Impressie van Ulpia Noviomagus omstreeks 170 n.Chr. (Peter Nuyten).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 228 20-05-2020 08:38 van enckevort 229

Afb. 10 (Van Enckevort) Grafgiften uit een Laat-Romeins graf uit de binnenstad van Nijmegen (Museum Het Valkhof, Nijmegen).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 229 20-05-2020 08:38 230 kooistra en groot

Afb. 2 (Kooistra en Groot) Verkoolde graankorrels van meerrijige bedekte gerst uit een archeologische opgraving Foto: BIAX Consult.

Lampas 20202 binnenwerk.indb 230 20-05-2020 08:38 kooistra en groot 231

Afb. 3 (Kooistra en Groot) Voorbeeld van dierlijke resten van rund, paard en schaap uit een archeologische opgraving. Foto: Maaike Groot.

Lampas 20202 binnenwerk.indb 231 20-05-2020 08:38 232 zandstra

Afb. 2 (Zandstra) Plaatsen van herkomst van soldaten van het Tiende Legioen zoals genoemd in grafinscripties gevonden in Nijmegen. Afbeelding: Rien Polak.

Lampas 20202 binnenwerk.indb 232 20-05-2020 08:38 zandstra 233

Afb. 3 (Zandstra) Afgebroken graffito met de tekst CARNVNT[---] op een terra sigillata-bord in de collectie van Museum Het Valkhof, Nijmegen. Foto: Museum Het Valkhof, Nijmegen.

Lampas 20202 binnenwerk.indb 233 20-05-2020 08:38 234 zandstra

Afb. 5 (Zandstra) Germaanse ‘ruitjesschoen’ uit de rivier de Maas bij Cuijk, met daarachter een moderne replica. Foto: Marenne Zandstra, met dank aan Stichting Mergor in Mosam en Museum Ceuclum.

Lampas 20202 binnenwerk.indb 234 20-05-2020 08:38 graafstal en hazenberg 235

Afb. 2 (Graafstal en Hazenberg) Een van de oudste visualisaties van het Romein- se verleden in Nederland is die van de principia (hoofdgebouw) van het castellum Nigrum Pullum op het terrein van zorginstelling Ipse de Bruggen in Zwammerdam. In 2016 is deze visualisatie volledig vernieuwd tot Castellumtuin als onderdeel van het Limesbezoekerscentrum NIGRVM PVLLVM. Foto: ACASA.

Lampas 20202 binnenwerk.indb 235 20-05-2020 08:38 236 graafstal en hazenberg

Afb. 1 (Graafstal en Hazenberg) De Ne- derlandse Limes kent vele kleine en gro- tere bezoeklocaties, zoals parken en mu- sea, maar ook kunst- werken en informatie- panelen. Kaart: DaF Architecten.

Lampas 20202 binnenwerk.indb 236 20-05-2020 08:38 graafstal en hazenberg 237

Lampas 20202 binnenwerk.indb 237 20-05-2020 08:38 238 graafstal en hazenberg

Afb. 3 (Graafstal en Hazenberg) Sinds enkele jaren waakt de principia (hoofdgebouw) van het Romeinse castellum Meinerswijk weer over de Rijnoever bij Arnhem. Foto: Henk Braam en Paul van der Heijden.

Lampas 20202 binnenwerk.indb 238 20-05-2020 08:38 graafstal en hazenberg 239

Afb. 4 (Graafstal en Hazenberg) Bij binnenkomst van Limesbezoekerscentrum NIGRVM PVLLVM lopen bezoekers over het vloerkunstwerk ZW6, de reconstructie­ op ware grootte van het vrachtschip Zwammerdam 6. Foto: Arie van der Graaf/Ipse de Bruggen.

Afb. 5 (Graafstal en Hazenberg) Een van de spektakelstukken van de Nederland- se Limes is het Romeinse schip De Meern 1, centraal opgesteld in Castellum Hoge Woerd. Foto: Aafke Holwerda.

Lampas 20202 binnenwerk.indb 239 20-05-2020 08:38 240 graafstal en hazenberg

Afb. 6 (Graafstal en Hazenberg) Castellum Hoge Woerd speelt een verbindende rol in de wijk Leidsche Rijn (gemeente Utrecht): theater, restaurant, stadsboerderij en natuurlijk ook archeologisch museum met een rijk aanbod aan educatie en een actie- ve ArcheoHotspot. Foto: Aafke Holwerda.

Lampas 20202 binnenwerk.indb 240 20-05-2020 08:39 Brood en vlees De rol van de agrarische samenleving in de limeszone bij de bevoorrading van militairen en burgers Laura Kooistra en Maaike Groot

Summary: This paper presents the current state of knowledge on food supply to the Roman Limes, vici and towns in the Netherlands – based on archaeobotanical and archaeozoological research – and the role of the local countryside. For the first century AD, several areas of origin for the food can be established. Cereals were imported, but also supplied from the regions adjacent to the Rhine; pulses and oil seeds may have been sourced locally. Cattle were both imported and obtained lo- cally. Population density in the countryside was low and farmers were not used to structurally producing surplus food. In the earliest phase, the army probably re- quisitioned cattle and raised pigs and chickens. From the late first century, supply was organised better and the local farmers supplied more of the cereals and meat required by the army, vici and towns. However, certain cereals were still impor- ted. Orchards and vegetable gardens were located near the towns, where chickens were also raised. Throughout the Roman period, wild fruits and hazelnuts could be gathered and game, wild birds and fish hunted by consumers. Saltwater fish and seashells indicate trade with coastal regions. Wine, olive oil, fish sauce, preserved fruits, pine nuts, preserved meat and fish were imported from other provinces.

‘Une armée marche à son estomac’, oftewel ‘Een leger marcheert op zijn maag’. Deze beroemde uitspraak van Napoleon zou evengoed van Julius Cae- sar kunnen zijn. Ook deze wist maar al te goed dat een goed bevoorradings- systeem noodzakelijk was om een veldtocht tot een succes te maken. Zo is in zijn Gallische Oorlogen te lezen dat zijn soldaten tijdens de veldtocht tegen de Helvetiërs in 58 v.Chr. voedsel voor meerdere dagen bij zich droegen.1 Daarnaast was er een aanvoerlijn over water vanuit het Romeinse achterland en werd voedsel goedschiks of kwaadschiks betrokken uit de stamgebieden waar het leger doorheen trok. Niet voor niets vonden de veldtochten in de zo- mer plaats, als de oogst rijp op het land stond. De logistiek rond de bevoorra- ding van een staand leger lijkt anders georganiseerd te zijn geweest. De beno- digde goederen en het voedsel werden gekocht, hoewel niet valt uit te sluiten dat een deel door belastingheffing werd verkregen. Die afhankelijkheid van goederen en voedsel van elders gold waarschijnlijk ook voor de stedelingen en de burgers van de kampdorpen (vici) bij de forten.

1 Caesar, De Bello Gallico 1.16; 1.23.

Lampas 20202 binnenwerk.indb 241 20-05-2020 08:39 242 Lampas 53 (2020) 2

Tot zover het verhaal zoals het ons via historische bronnen is overgeleverd. Er zijn echter geen Romeinse bronnen over de bevoorrading van de leger- kampen, vici en steden in onze regio. Voor informatie daarover en de bijdrage daaraan van de agrarische samenleving in de limeszone is archeologisch on- derzoek cruciaal. Vooral in de afgelopen vijftien jaar is veel nieuwe archeolo- gische informatie beschikbaar gekomen. Naast agrarische nederzettingen in de limeszone zijn ook legerplaatsen langs de Rijn en de Noordzeekust, kamp- dorpen en de Romeinse steden Ulpia Noviomagus Batavorum (Nijmegen) en Municipium Aelium Cananefatium (Voorburg), ook wel Forum Hadriani genoemd, onderzocht (zie afb. 1 van Mols en Polak in het kleurkatern). Op grond van de verzamelde gegevens wordt hier een beeld geschetst van de be- voorrading van het Romeinse leger, de vici en de steden, en van de rol die de agrarische samenleving in de limeszone daarin speelde. De nadruk ligt daarbij op de verworvenheden uit de archeobotanie en archeozoölogie, die respec- tievelijk plantaardig materiaal en dierlijke resten uit archeologische sporen bestuderen. Voordat wordt ingegaan op het bevoorradingsonderzoek en de wetenswaardigheden daaruit, volgt eerst een korte introductie van de beide vakgebieden.

1 Archeobotanie

Archeobotanie is de studie van plantenresten uit archeologische opgravin- gen. Traditioneel bestaat dit vak uit drie subdisciplines met elk eigen, maar ook deels overlappende vraagstellingen: hout, inclusief houtskool, palynolo- gische resten en botanische macroresten. Voor onderzoeksvragen rond voed- selvoorziening zijn vooral de laatste twee subdisciplines van belang.2 Daarom zal hier alleen op die twee kort worden ingegaan. Tot palynologische resten worden microscopisch kleine plantenresten zo- als stuifmeel en sporen gerekend. Omdat deze resten bij opgravingen onzicht- baar zijn, worden ze verzameld door grondmonsters te nemen. Aan de hand van palynologisch materiaal kan met name een beeld verkregen worden van het landschap waarin mensen leefden: kwamen er bossen, moerassen, gras- landen, heidevelden en/of akkers voor? En waren die gelegen op voedselarme of voedselrijke bodem? Daarnaast levert stuifmeel van voedselgewassen en eetbare planten informatie op over voedsel en de herkomst daarvan. Vragen met betrekking tot de voedingseconomie zijn echter de core business van het macro­restenonderzoek. Bij macrorestenonderzoek staan de net zichtbare plantenresten centraal (zie

2 Voor informatie over het belang van hout- en houtskoolonderzoek in de archeologie en een uitge- breid overzicht van het vakgebied archeobotanie, zie Kooistra en Brinkkemper (2016).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 242 20-05-2020 08:39 Laura Kooistra en Maaike Groot Brood en vlees 243

afb. 2 in het kleurkatern). Ook deze resten worden verzameld door grond- monsters te nemen. Vroeger concentreerde het onderzoek zich op zaden en vruchten. Tegenwoordig is er ook aandacht voor andere plantenresten zoals knollen, wortels, blad- en stengelresten. Macrorestenonderzoek wordt zowel ingezet om informatie te verkrijgen over akker- en tuinbouw als om kennis op te doen over het plantaardige voedsel dat mensen hebben gegeten. Inmid- dels is men ook in staat om de samenstelling van verkoolde etensresten te ont- rafelen door toepassing van geavanceerde technieken. Hoewel archeobotanie in het centrum van het archeologisch onderzoek thuishoort, is het een weerbarstige discipline, die (daarom?) meestal niet ten volle wordt benut. Plantenresten blijven namelijk lang niet altijd bewaard en als de conserveringscondities wel goed zijn, dan blijven de resten tijdens veld- werk vaak onopgemerkt omdat ze zo klein zijn.

2 Archeozoölogie

Archeozoölogie is de studie van dierlijke resten uit archeologische opgravin- gen. Hierbij staan vragen met betrekking tot menselijke activiteiten centraal. Op elke archeologische vindplaats waar de conserveringsomstandigheden gunstig zijn, worden dierenbotten gevonden (zie afb. 3 in het kleurkatern). Dit is in de meeste gevallen consumptieafval, maar regelmatig worden ook complete skeletten van dieren gevonden. De botten worden meestal met de hand verzameld. Alleen wanneer botten van kleine dieren en vissen worden verwacht, worden grondmonsters genomen. Botten die consumptieafval vertegenwoordigen, zijn meestal sterk gefrag- menteerd. Voor elk botfragment wordt waar mogelijk de diersoort, het ske- letelement, of het bot van de linker- of rechterzijde van het lichaam afkomstig is, de leeftijd van het dier en het geslacht bepaald. Slacht- en bewerkings- sporen, brandsporen en vraatsporen van honden of andere dieren laten zien wat er na de dood van het dier met het lichaam gebeurd is. Door van de wat completere botten de maten op te nemen krijgen we een beeld van het for- maat en de vorm van dieren. Natuurwetenschappelijke methoden zoals sta- biele isotopenanalyse kunnen nog meer informatie geven, bijvoorbeeld over de herkomst van dieren of over hun voedsel, maar deze worden nog nauwe- lijks standaard toegepast.3

3 Zo is de verhouding tussen de natuurlijk voorkomende varianten van strontium (87Sr en 86Sr) gerela- teerd aan de geologische ondergrond en daarmee karakteristiek voor een bepaald gebied. Via drink- water en voedsel nemen dieren en mensen strontium op in hun lichaam; dit strontium wordt in de lokale verhouding in weefsel opgeslagen. Vooral tanden en kiezen lenen zich voor strontiumiso- topenanalyse. Door de strontiumverhouding in kiezen van dieren uit archeologische opgravingen te onderzoeken en die te vergelijken met bekende lokale waardes, kan vastgesteld worden of dieren lokaal opgroeiden of juist niet. De verhouding tussen verschillende zuurstofisotopen is afhankelijk

Lampas 20202 binnenwerk.indb 243 20-05-2020 08:39 244 Lampas 53 (2020) 2

Al deze data samen geven een beeld van diverse aspecten van mens-­ dierrelaties in het verleden. Voorbeelden van deze aspecten zijn: – veeteelt: welke landbouwhuisdieren werden gehouden en in welke ver- houding, op welke leeftijden werden ze geslacht, voor welke toepas- sing: vlees, melk, wol of arbeid? – jacht: welke wilde dieren werden bejaagd? – voedsel: welke dieren werden gegeten? – handel: in vlees, huiden, vet of in hele dieren – slacht: de slachtwijze is cultureel bepaald en laat voor de Romeinse tijd interessante veranderingen zien – industrie: welke artefacten werden van dierlijk bot en gewei gemaakt, hoe werden leer en hoorn verwerkt?

3 Achtergronden van het onderzoek

Voor deze publicatie is gebruikgemaakt van bestaande archeobotanische en archeozoölogische literatuur van agrarische, militaire en burgerlijke contex- ten uit de limeszone. Onder de limeszone wordt hier het rivierengebied en het kustgebied tussen de Rijn en de Maas verstaan. Dit waren de stamgebieden van respectievelijk de Bataven en de Cananefaten. In verband met de beschik- bare archeobotanische en -zoölogische gegevens komen in dit artikel twee pe- rioden aan bod. De eerste periode is de Vroeg-Romeinse tijd van 19 v.Chr. tot het einde van de eerste eeuw n.Chr. In deze periode bestond de lokale bevolking uit boeren en was de bevolkingsdichtheid laag. Uit het begin dateren Romeinse militai- re kampen op de Hunerberg en het Kops Plateau in Nijmegen, later gevolgd door legerplaatsen in Bunnik-Vechten en Arnhem-Meinerswijk, en een mi- litaire haven bij Velsen. Rond het midden van de eerste eeuw n.Chr. werden op de zuidoever van de Rijn kleine, houten forten gebouwd, waarvan die tus- sen Bunnik-Vechten en de Rijnmonding het best bewaard zijn. Kort voor het begin van de jaartelling ontstond de militair-civiele nederzetting Oppidum Batavorum in Nijmegen, die in het vierkeizerjaar (69 n.Chr.) verwoest werd. De tweede periode, de Midden-Romeinse tijd, liep van het einde van de eerste eeuw tot en met de derde eeuw. Het zuidelijke deel van Nederland be- hoorde tot de Romeinse grensprovincie Germania inferior. De agrarische be- volking in de limeszone bereikte in de tweede eeuw de hoogste dichtheid.4

van de lokale temperatuur en hoeveelheid neerslag en kan in combinatie met strontiumisotopen iets zeggen over mogelijke herkomstgebieden van vee. Koolstofisotopen zijn gerelateerd aan het soort voedsel dat door vee geconsumeerd werd; er kan bijvoorbeeld onderscheid gemaakt worden tussen vee dat in open gebieden graasde en vee dat in dicht bos graasde. 4 Willems (1984); Vossen (2007).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 244 20-05-2020 08:39 Laura Kooistra en Maaike Groot Brood en vlees 245

De forten langs de Rijn bleven gehandhaafd. Vanaf het midden van de eerste eeuw kwamen vici tot ontwikkeling, meestal bij militaire legerplaatsen. Deze vici werden bevolkt door handelaren en ambachtslieden, burgers dus die deels afhankelijk waren van voedsel van elders. Voor dit artikel zijn de resultaten uit de vici bij de steden gerekend. In deze periode kwamen twee steden tot bloei: Ulpia Noviomagus Batavorum (Nijmegen), de opvolger van Oppidum Batavorum, in het stamgebied van de Bataven, en Forum Hadriani / Muni- cipium Aelium Cananefatium (Voorburg) in het stamgebied van de Canane- faten. De archeobotanie richtte zich met name op informatie verkregen uit macro- restenonderzoek, aangevuld met gegevens uit palynologisch onderzoek. Het onderzoek bestond uit het per periode vergelijken van gegevens uit militaire, burgerlijke (steden en vici) en agrarische vindplaatsen. Daarnaast is op kwa- litatieve wijze gezocht naar aanwijzingen voor de productie van een surplus aan cultuurgewassen.5 De archeozoölogische gegevens zijn gebruikt om de verhoudingen tussen de belangrijkste vleesleveranciers (rund, schaap of geit en varken) vast te stel- len. Daarnaast is – waar dit informatie over bevoorrading oplevert – gekeken naar de leeftijdsverdeling van vee en de maten van runderen. Andere dieren die als voedsel hebben gediend, zijn gedomesticeerd gevogelte (kip), wilde zoogdieren, vogels, vissen en schaaldieren; naar deze soorten is kwalitatief (aan- of afwezigheid) gekeken. De archeobotanische en -zoölogische onderzoeken leveren geen informatie op over de hoogte van het eventuele surplus dat de boeren konden produce- ren en het benodigde voedsel voor militairen, vici-bewoners en stedelingen. Om daar greep op te krijgen wordt tegenwoordig gebruikgemaakt van reken- modellen.6

4 Augusteïsche periode tot en met het derde kwart van de eerste eeuw

4.1 Boeren In deze periode bestond de lokale bevolking uit boeren die in een tamelijk egalitair stamverband leefden. Het is daarom niet waarschijnlijk dat de lo- kale bevolking structureel meer voedsel produceerde dan nodig was voor ei- gen gebruik. De boeren verbouwden granen, zoals emmertarwe, meerrijige

5 Voor een overzicht van parameters, zie Kooistra (1996: 18-22). 6 Voor een beschrijving van methoden, zie Kooistra (1996: 66-73); Groot et al. (2009); Van Dinter et al. (2014); Groot (2016); Joyce (2019).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 245 20-05-2020 08:39 246 Lampas 53 (2020) 2

Tabel 1. Voorkomen van voedselplanten (Kooistra 2009)

Periode Vroeg-Romeinse tijd Midden-Romeinse tijd Type nederzetting agrarisch militair vicus/ agrarisch militair vicus/ stad stad Aantal nederzettingen 22 8 2 34 3 3 Granen broodtarwe - ◊  o   emmer       haver     -  meerrijige bedekte gerst       pluimgierst  ◊  o -  rogge o o  o -  spelt o ◊  o   Peulvruchten duivenboon ◊ o - ◊ -  erwt --- o -  linze o -  -- o Oliehoudende zaden huttentut ◊ o  o o o maanzaad --- o -  raapzaad1 ◊ -  ◊ - o vlas ◊ ◊ - ◊ -  zwarte mosterd1 - o - o - o Noten en vruchten, inheems beuk,2 bosaardbei, dauw- braam, duindoorn, eik,2 framboos, gewone braam, ◊  o ◊   gewone vlier, hazelnoot, jeneverbes, rode kornoel- je, sleedoorn Noten en vruchten, gekweekt/geïmporteerd appel, amandel, dadel, druif, kers, kroosjes, olijf, peer, perzik, pijnboom, o  o o ◊  tamme kastanje, vijg, walnoot, watermeloen Groenten en kruiden anijs, biet, bonenkruid(?), dille, koriander, pasti- naak, selderij, tuinkers, o ◊ o ◊ o  veldsla, venkel, wild kat- tenkruid, wilde marjolein

Lampas 20202 binnenwerk.indb 246 20-05-2020 08:39 Laura Kooistra en Maaike Groot Brood en vlees 247

Periode Vroeg-Romeinse tijd Midden-Romeinse tijd Type nederzetting agrarisch militair vicus/ agrarisch militair vicus/ stad stad Planten met mogelijk medicinaal of religieus gebruik bilzekruid, ijzerhard, ◊ o -  ◊ o lampionplant

1 kan ook als groente gegeten zijn  75-100% 2 hoeft niet te zijn gegeten  50-75% ◊ 25-50% o 1-25% - 0%

gerst, pluimgierst en haver (zie tabel 1).7 In Noordoost-Nederland kwam rog- ge voor en in agrarische nederzettingen bij Nijmegen zijn aanwijzingen voor spelttarwe en trosgierst gevonden.8 Naast granen kwamen peulvruchten voor, meestal duivenboon, een enkele keer linze. Aan gewassen met oliehoudende zaden zijn vlas en huttentut aangetroffen. Een enkele keer kwam raapzaad voor; het is onduidelijk of van dit gewas de rapen of de oliehoudende zaden werden gebruikt.9 Fruit en hazelnoten werden in de wijde omgeving verza- meld, want er waren in deze tijd nog geen boomgaarden. Aanwijzingen voor andere voedselproducten zijn schaars. Dat heeft onder andere met conserve- ring te maken, want als er resten bewaard gebleven zijn, dan zijn die meest- al verkoold. In een gematigde klimaatzone waartoe onze streken behoren, blijven onverkoolde plantenresten vrijwel alleen in waterverzadigde condi- ties bewaard.10 Ook is het met name bij wilde planten lang niet altijd duidelijk of ze alleen maar deel uitmaakten van de vegetatie of dat ze ook zijn gegeten. Zo worden in opgravingen regelmatig zaden van grote brandnetel gevonden. Deze smakelijke plant komt van nature voor op voedselrijke en stikstofrijke plaatsen in moerasbossen en in nederzettingen. Wat vlees betreft at men vooral rundvlees en daarnaast vlees van schapen of geiten, paarden en in mindere mate varkens.11 Dat varkens slechts in kleine aantallen gehouden werden, wordt doorgaans aan het landschap geweten, dat bosarm was en daarmee niet de mogelijkheid bood om varkens zich te laten voeden met eikels en noten. Wild, gevogelte, vis en schaaldieren werden wei- nig gegeten. Melk of melkproducten van koemelk werden geconsumeerd,12 maar de hoeveelheden verschillen per nederzetting. Behalve voor voedsel wa-

7 Kooistra (2009). 8 Kooistra en Kubiak-Martens (2016). 9 Van raapzaad zijn tot op heden alleen zaden gevonden. 10 In een woestijn- en arctisch klimaat kunnen plantenresten onder meer omstandigheden bewaard blijven. 11 Groot (2016). 12 Groot (in voorbereiding).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 247 20-05-2020 08:39 248 Lampas 53 (2020) 2

ren landbouwhuisdieren belangrijk als leveranciers van wol, trekkracht, mest en leer.

4.2 Militairen Palynologisch onderzoek aan afvallagen onderaan de steilrand van de stuw- wal waarop de legerplaats op het Kops Plateau in Nijmegen was gelegen, le- verde veel graanstuifmeel op.13 Het was niet op soort te determineren, maar de overmaat wijst erop dat graanproducten een belangrijke voedselcompo- nent van de soldaten moeten zijn geweest.14 Datzelfde geldt voor het fort van Arnhem-Meinerswijk. Ook hier verwijst het vele graanstuifmeel in een afval- context naar het nuttigen van graanrijk voedsel.15 Een vergelijking van de resultaten uit agrarische en militaire complexen uit deze periode maakt duidelijk dat een deel van het graan moet zijn geïmpor- teerd. Dat blijkt niet alleen uit het palet aan graansoorten in de forten, waar- tussen broodtarwe is gevonden, maar ook uit de aanwezigheid van zaden van bolderik, in die tijd een wilde plantensoort van graanakkers in ­Midden- en Zuid-Europa, een duidelijke indicator voor aanvoer van graan van elders.16 Er zijn meer aanwijzingen voor import van voedsel uit andere delen van het Romeinse Rijk. Dat geldt niet alleen voor de amforen met wijn, olijfolie en vissaus. Elk militair complex uit deze periode heeft exotische plantaardige producten opgeleverd. Zo zijn in het havenbekken van Velsen pitten van amandel, druif, olijf, perzik en vijg aangetroffen, naast kruiden als koriander, zaden van watermeloen en schaaldelen van walnoot – allemaal soorten die in die tijd niet in onze streken voorkwamen.17 Waarschijnlijk is het fruit in inge- maakte of gedroogde vorm aangevoerd, want soorten als druif, perzik en vijg blijven anders niet zo lang goed. In de legerplaatsen uit deze tijd zijn echter ook voedselplanten aanwezig die van boeren uit Noordwest-Europa betrok- ken kunnen zijn. Het gaat daarbij met name om enkele graansoorten, peul- vruchten en oliehoudende zaden, en om fruit en hazelnoten die in de omge- ving verzameld kunnen zijn (zie tabel 1). Op de meeste militaire vindplaatsen is rund de meest voorkomende dier- soort. De legerplaats op de Hunerberg in Nijmegen en een van de havenfor- ten bij Velsen laten opvallend hoge percentages varken zien (meer dan 50%).18 Ook de legerplaats in Valkenburg (Zuid-Holland) heeft met 38% een hoog

13 Teunissen en Teunissen-van Oorschot (1980). 14 De graansoorten die in de Romeinse tijd in gebruik waren, waren zelfbestuivend. Dat betekent dat het stuifmeel binnen de bloem blijft en pas vrijkomt bij het dorsen of het verwerken van het graan tot voedsel. 15 Teunissen et al. (1987). 16 Zie onder andere Kooistra (2009); Van der Meer (2017). 17 Pals (1997). 18 Koopmans (1996); Thijssen (1988); Zeiler (2010).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 248 20-05-2020 08:39 Laura Kooistra en Maaike Groot Brood en vlees 249

percentage varken.19 In een van de wachttorens in Utrecht-Leidsche Rijn werd relatief veel vlees van schapen of geiten gegeten.20 Deze toren lijkt daar- naast te zijn bevoorraad met rundvlees en niet met complete runderen.21 Dit past bij het kleine aantal soldaten dat in een wachttoren gelegerd was. Kip is in negen van de twaalf militaire contexten uit deze periode aangetroffen. Hoe- wel het moeilijk is om de bijdrage van kip aan de soldatenkost te schatten, laat het grote aantal kippenbotjes in Velsen zien dat kip hier zeker van belang was voor de voedselvoorziening.22 In het Augusteïsche legerkamp op de Hunerberg bij Nijmegen vinden we relatief veel wild: vooral ree en haas.23 Het is mogelijk dat de jacht een tijd- verdrijf voor de officieren vormde, maar het is ook voorstelbaar dat dit een noodzakelijke aanvulling op het menu was. Ook in andere vroege legerkam- pen werd wild gegeten: edelhert, wild zwijn, ree, haas en oerrund. Soorten als bever, lynx, vos en das werden waarschijnlijk voor hun pels bejaagd. Vari- atie op het menu vormden wilde vogels, vooral ganzen en eenden,24 en zoet- watervissen, die lokaal bejaagd en gevangen werden. Het is echter lastig vast te stellen hoe vaak soldaten vogel of vis gegeten hebben. Een pot met lijster- borstjes en een pot met geconserveerde Spaanse makreel, die op het Kops Plateau in Nijmegen zijn gevonden,25 vormden waarschijnlijk een delicates- se. Zoutwatervis is in drie legerkampen aangetroffen. Voor Valkenburg en Velsen, beide dicht bij de kust, is dit niet opvallend, maar dat we horsma- kreel in Nijmegen vinden is opmerkelijk.26 Opvallend voor de wachttoren van Utrecht-Leidsche Rijn is de grote hoeveelheid mosselen die daar gevon- den is.27 Ook in Woerden, Velsen en Valkenburg zijn schaaldieren aanwezig, in dit geval oesters.28

4.3 Burgers Voor de vroege periode hebben we archeobotanische gegevens van een kamp- dorp bij de legerplaats van Utrecht-De Meern en van Oppidum Batavorum

19 Prummel (1975). 20 Esser et al. (2007). 21 Groot (2016: 191). 22 Prummel (1987). 23 Koopmans (1996); Thijssen (1988). 24 Het is mogelijk dat een deel van de eenden en ganzen tamme vogels en geen wilde waren. Dit is echter lastig vast te stellen en daarom wordt er hier van uitgegaan dat we met wilde vogels te ma- ken hebben. Het is goed te beseffen dat dit verschil consequenties heeft voor eventuele conclusies over voedselvoorziening en jacht. 25 Lauwerier (1993; 2009). 26 Gehasse (1997); Koopmans (1996); Zeiler (2010). 27 Esser et al. (2007). 28 Van Dijk (2008); Prummel (1975); Zeiler (2010).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 249 20-05-2020 08:39 250 Lampas 53 (2020) 2

Afb. 4 Percentages per diersoort (aantal fragmenten bot) voor de drie belangrijkste vleesleveranciers. Paard is hier niet afgebeeld omdat vlees van deze soort in steden en legerkampen niet gegeten werd.

in Nijmegen (zie tabel 1).29 Het beeld lijkt op dat van de militaire vindplaatsen uit deze periode; een verscheidenheid aan granen die uit de omgeving verkre- gen kunnen zijn en import van mogelijk spelttarwe, koriander en selderij uit het Romeinse Rijk. Archeozoölogische gegevens komen van twee assembla- ges uit Oppidum Batavorum, die elk een ander beeld geven.30 In beide gevallen is rund de meest voorkomende diersoort, maar de percentages varken lopen met 15 en 34% nogal uiteen (zie afb. 4). Mogelijk bestonden er verschillen in eetgewoonten binnen de stad. Ook in de stad werd het voedsel aangevuld met kip, wilde vogels en zoetwatervis.

29 Hänninen en Vermeeren (1995); Kooistra (2008); Verbruggen et al. (2018). 30 Lauwerier (1988); Robeerst (2005).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 250 20-05-2020 08:39 Laura Kooistra en Maaike Groot Brood en vlees 251

5 Eind eerste eeuw tot en met midden derde eeuw

5.1 Boeren

De agrarische samenleving binnen de grenzen van het Romeinse Rijk maakte een ontwikkeling door van een op zelfvoorziening gerichte bedrijfsvoering naar een die op surplus gericht was. Op het eerste gezicht lijkt daarvan in de limeszone niet veel zichtbaar. De boerderijen werden nog steeds van hout ge- bouwd, hoewel het bouwplan en de afmetingen van periode tot periode ver- schilden. Ook de afmetingen van de schuren veranderden, en in de tweede eeuw waren vooral de graanschuren aan de forse kant. Het gewas­assortiment bleef in hoge mate gelijk aan dat van de voorgaande periode. Aan graan werd emmer, meerrijige bedekte gerst, haver en een beetje pluimgierst verbouwd. In het kustgebied verbouwde men in de tweede eeuw gedurende een kor- te periode spelttarwe. Hoewel een enkele keer een enkele graankorrel van broodtarwe is gevonden, zijn er geen aanwijzingen voor het verbouwen van dit gewas. Naast akkerbouwgewassen zijn er aanwijzingen voor moestuinen waarin kruiden uit het mediterrane gebied werden gekweekt, zoals dille en koriander, en ook groente werd verbouwd, waaronder biet. In deze periode deden boomgaarden hun intrede in onze streken, met gedomesticeerde fruit- bomen en walnootbomen. Wat vlees betreft bleef het rund de belangrijkste leverancier; het belang nam zelfs nog toe in deze periode (zie afb. 4). Het belang van schaap en geit nam af; dit had waarschijnlijk vooral te maken met een afname in de behoefte aan lokaal geproduceerde wol.31 Het paard was economisch gezien ook een be- langrijke soort in de tweede en derde eeuw, en dan vooral omdat de vraag naar paarden, als rijdieren en voor transport, vanuit het leger groot was. De boeren in het oostelijk deel van de limeszone sprongen hierop in door een surplus aan paarden te fokken.32 Op het platteland werd soms paard gegeten, maar in de steden, vici en legerkampen niet of nauwelijks. Melkproducten lijken in de meeste nederzettingen minder belangrijk dan in de voorgaande periode; alleen in het westen van de limeszone bleef melk van belang.33 Kip kwam al op plattelandsnederzettingen voor en werd ook in deze periode aangetroffen, maar het lijkt geen groot deel van de voeding uit te hebben gemaakt; we zien ook geen toename in het aantal vindplaatsen met kip (zie afb. 5). Wilde vogels, vooral ganzen en eenden, zijn in iets min- der dan de helft van de vindplaatsen op het platteland aangetroffen.34 Vis is in een kwart van de vindplaatsen aanwezig; zoutwatervis alleen in het westelijke

31 Groot (2008). 32 Groot (2016: 131-132). 33 Groot (in voorbereiding). 34 Groot (2016: 94, tabel E5.15 (vogel) en E5.16 (vis)).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 251 20-05-2020 08:39 252 Lampas 53 (2020) 2

Afb. 5 Het percentage vindplaatsen waar kip is aangetroffen, per periode en type vindplaats.

deel van de limeszone. Het lage aandeel visresten kan deels met de verzamel- wijze van het dierlijk bot te maken hebben. Visresten zijn klein en worden meestal alleen bij het zeven van grondmonsters gevonden. Af en toe wer- den edelhert, oerrund, wild zwijn, ree en eland bejaagd en hun vlees zal ze- ker gegeten zijn.35 Voor al deze soorten geldt dat de bijdrage aan het dagelijkse menu waarschijnlijk gering was. In acht vindplaatsen zijn oesters of andere zeeschelpen aangetroffen.

5.2 Militairen Er zijn vrij weinig archeobotanische vondsten uit militaire contexten uit deze periode. Dat heeft er vooral mee te maken dat de archeologische sporen slechter bewaard zijn gebleven, omdat ze dichter onder het huidige maaiveld zijn gelegen. Het palet aan granen bestaat uit emmertarwe, meerrijige bedek- te gerst, broodtarwe en spelttarwe. Daarnaast zijn mediterrane kruiden en groenten gedocumenteerd en een enkel schaaldeel van walnoot. In deze periode wordt nog meer rundvlees gegeten dan in de vorige ­periode

35 Groot (2016: 91, tabellen E5.11 en E5.12).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 252 20-05-2020 08:39 Laura Kooistra en Maaike Groot Brood en vlees 253

(zie afb. 4). Opvallend is dat er in het legioenskamp in Nijmegen minder rundvlees en meer vlees van varken en schaap of geit is genuttigd dan op de andere militaire vindplaatsen in deze periode.36 In het legioenskamp zijn ook resten van kip, gans, eend, duif en oesters aangetroffen. Schelpen (mosselen en een alikruik) vinden we ook in een wachttoren in Utrecht-Leidsche Rijn en in Alphen aan den Rijn.37 Wild zoals edelhert, ree, wild zwijn, oerrund en haas is in vrijwel alle legerkampen gevonden. Niet verrassend is dat in de militaire complexen Den Haag-Scheveningseweg en Valkenburg, beide dicht bij zee, zoutwatervissen gegeten werden.38 Daarnaast werden hier ook enkele zoet- watervissen, een variatie aan wilde vogels en mogelijk zelfs zeezoogdieren zo- als walvis, bruinvis en zeehond gegeten.

5.3 Burgers De vici langs de Rijn en langs de kust hebben dezelfde plantenresten opgele- verd als de naastgelegen militaire forten. In Municipium Aelium Cananefa- tium, de stad van de Cananefaten, is een grote variatie aan voedselgewassen gevonden. Dit heeft te maken met de goede conserveringscondities voor on- verkoolde plantenresten in het westen van ons land. De vici en de stad laten een variatie aan granen, kruiden en groenten zien (zie tabel 1). Voor vrijwel alle categorieën geldt dat voedselplanten zowel uit de limeszone kunnen zijn aan- gevoerd als over grote afstand geïmporteerd. Het valt verder niet uit te sluiten dat kruiden en groenten door burgers werden gekweekt. De informatie met betrekking tot Ulpia Noviomagus is gefragmenteerder, deels door de minder goede conserveringscondities. Toch zijn juist hier de beste aanwijzingen voor boomgaarden aangetroffen, in de vorm van snoeihout.39 Interessant zijn verder de resten van pijnboompitten, vijgen en dadels in een aantal kuilen die dicht bij de tempel lagen waar de godin Fortuna vereerd zal zijn.40 Deze soorten zijn uit het mediterrane gebied geïmporteerd en vervolgens geofferd. Ook in burgerlijke contexten nam de consumptie van rundvlees in de twee- de en derde eeuw toe. Schaap en varken werden gegeten, maar in veel mindere mate, zeker wanneer we rekening houden met het verschil in grootte en dus vleesopbrengst tussen deze dieren en rund. Kip komt in driekwart van de bur- gerlijke contexten voor, maar nergens in grote aantallen. Op de meeste vindplaatsen wordt wild aangetroffen, vooral edelhert en ree, maar in kleine aantallen, waaruit blijkt dat het voor de voedselvoorziening

36 Lauwerier (1988); Carmiggelt et al. (1998); Cavallo et al. (2008); Gehasse (1997); Groot (2016); Van Mensch (1974); Zeiler (2010). 37 Van Dijk (2010); Kuijper en Turner (1992). 38 Carmiggelt et al. (1998); Gehasse (1997). 39 Van Rijn et al. (1998). 40 Hänninen en Vermeeren (1997).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 253 20-05-2020 08:39 254 Lampas 53 (2020) 2

niet van groot belang was. In Municipium Aelium Cananefatium en de vicus van Valkenburg zijn veel verschillende soorten vis aangetroffen, zowel zoet- als zoutwatersoorten.41 Ook in de vicus van Den Haag-Ockenburgh is zeevis gegeten.42 Zoetwatervis wordt in meerdere burgerlijke contexten gevonden. Vooral in Municipium Aelium Cananefatium is een grote variatie aan schelpen gevonden, maar waarschijnlijk werden alleen oester, mossel, kokkel, alikruik en wulk gegeten.43 Ook in de verder van de kust gelegen vici van Woerden en Kesteren en in de stad Ulpia Noviomagus werden zeeschelpen gegeten.44

6 Bevoorradingsstrategieën en de rol van de agrarische bevolking in de limeszone

Uit de analyses van de archeobotanische en -zoölogische gegevens komt naar voren dat er uiteenlopende herkomstgebieden waren voor het voedsel voor militairen, vici-bewoners en stedelingen. Globaal gesproken geldt voor beide onderscheiden tijdvakken dat een deel van het voedsel werd aangevoerd uit verschillende regio’s van het Romeinse Rijk. Daarop wijzen niet alleen de am- foren voor wijn, olijfolie en vissaus, maar voor de Vroeg-Romeinse tijd ook de runderen in de legerplaats op het Kops Plateau in Nijmegen, die duidelijk groter waren dan die op het platteland.45 Daarnaast is op die vroege militaire legerplaatsen graan met daartussen onkruiden uit Midden-Europa aanwezig, evenals mediterraan fruit en kruiden. In de Midden-Romeinse tijd lijken ver- schuivingen plaats te vinden. Een aantal mediterrane kruiden zoals dille en koriander werd in onze streken geïntroduceerd en verbouwd in moestuinen in vici, steden en agrarische nederzettingen. Datzelfde geldt voor boomgaar- den voor gedomesticeerd fruit en walnoot, en kippen. Desalniettemin werd in de Midden-Romeinse tijd nog steeds veel voedsel over grote afstanden aan- gevoerd uit diverse delen van het Romeinse Rijk. Zo werd broodtarwe zelfs in de Midden-Romeinse tijd nauwelijks in Germania inferior verbouwd. De boeren in het lössgebied in het zuiden van de provincie specialiseerden zich in de productie van spelttarwe, dat vervolgens naar de militairen, vici-bewoners en stedelingen in de limeszone kan zijn verhandeld. Het lijkt er inderdaad op dat het graan, ook dat voor het Romeinse leger, verhandeld werd. Een mooi bewijs voor graanhandel is een offersteen van een Nervische graanhandelaar die in 1669 in Nijmegen is gevonden.46 De vondsten van zeevis en zeeschelpen

41 Beerenhout (2014); Gehasse (1997). 42 Zeiler (2006). 43 Kuijper et al. (2014). 44 Van Dijk (2008); Lauwerier (1988); Groot en Robeerst (2014). 45 Groot (2016: 204-207). 46 Onder anderen Driessen (2007: 161*; 277-278).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 254 20-05-2020 08:39 Laura Kooistra en Maaike Groot Brood en vlees 255

in het binnenland in beide perioden kunnen worden opgevat als aanwijzingen voor handel met het kustgebied.47 Specialistisch onderzoek van oesterschel- pen uit Midden-Romeins Municipium Aelium Cananefatium maakt aanne- melijk dat deze van de Franse/Engelse kust kwamen.48 Naast deze duidelijke aanwijzingen voor aanvoer van voedsel over grote afstanden zijn er met name van de vroegste fasen van kampen uit de Vroeg- Romeinse tijd aanwijzingen dat het Romeinse leger in de kampen kippen en varkens fokte om aan de vleesbehoefte te voldoen.49 In deze periode was de bevoorrading vanuit de limeszone niet optimaal. Het lijkt erop dat graan van beide zijden van de Rijn werd betrokken en dat er beslag werd gelegd op voedsel. Dat laatste kan worden afgeleid uit archeozoölogische resten uit het legerkamp op de Hunerberg in Nijmegen.50 Het opvallend hoge aandeel jonge dieren in vergelijking met andere vindplaatsen wijst erop dat kuddes runderen of delen ervan in beslag zijn genomen. Vanaf het einde van de eerste eeuw n.Chr. doen de boeren van de limes- zone ten zuiden van de Rijn volop mee aan de bevoorrading van leger, vicus en stad.51 Deze veronderstelling is gebaseerd op veranderingen in de neder- zettingsstructuur in dit gebied, waarbij sprake is van een toename van opslag van emmertarwe en meerrijige bedekte gerst in een aantal agrarische neder- zettingen. Dit wijst op centrale opslag van de oogst voordat deze werd afge- voerd naar legerkampen, vici of steden.52 Een vergelijking van de afmetingen van runderbotten uit militaire en stedelijke contexten met die uit plattelands- contexten heeft aannemelijk gemaakt dat runderen lokaal betrokken kunnen zijn.53 De vergelijkbaar lage aantallen botten van schaap en varken in con- sumptieplaatsen en boerennederzettingen wijzen eveneens op aanvoer vanuit de limeszone. De archeobotanische en -zoölogische gegevens maken duidelijk dat de be- voorradingsstrategieën van leger, kampdorp en stad in de limeszone in onze regio in grote lijnen overeenkwamen met bevoorradingsstrategieën die in Ro- meinse bronnen staan vermeld: er werd voedsel aangevoerd uit andere regio’s van het Romeinse rijk en men betrok voedsel uit de directe omgeving.

BIAX Consult Symon Spiersweg 7D2 1506 RZ Zaandam [email protected]

47 Groot (2016: 93, tabel E5.14). 48 Kuijper et al. (2014). 49 Cavallo et al. (2008: 74*; 76*; 78); Thijssen (1988: 64); Groot (2016: 175). 50 Groot (2016: 150-151, 188). 51 Kooistra (2009); Kooistra en Groot (in druk). 52 Zie ook Groot et al. (2009). 53 Groot (2016: 207-208).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 255 20-05-2020 08:39 256 Lampas 53 (2020) 2

Institut für Prähistorische Archäologie Freie Universität Berlin Fabeckstraße 23-25 14195 Berlijn [email protected]

Bibliografie

Beerenhout, B. 2014. ‘Visresten van Voorburg-Arentsburg’, in M. Driessen en E. Besselsen (eds), Voorburg-Arentsburg. Een Romeinse havenstad tussen Rijn en Maas, Amsterdam (Themata 7), 797-822. Carmiggelt, A., F.J. Laarman en J.A. Waasdorp. 1998. ‘Het archeozoölogisch onderzoek’, in A. Car- miggelt (ed.), Romeinse vondsten van de Scheveningseweg te Den Haag. De dieren- en plantenres- ten, Den Haag (Haagse Oudheidkundige Publicaties 4), 11-37. Cavallo, C., L.I. Kooistra en M.K. Dütting. 2008. ‘Food Supply to the Roman Army in the Rhine Del- ta in the First Century A.D.’, in S. Stallibrass en R. Thomas (eds), Feeding the Roman Army. The archaeology of production and supply in NW Europe, Oxford. Dijk, J. van. 2008. ‘Archeozoölogie’, in E. Blom en W.K. Vos (eds), Woerden-Hoochwoert. De opgra- vingen 2002-2004 in het Romeinse castellum Laurium, de vicus en van het schip de “Woerden 7”, Amersfoort (ADC Monografie 2), 301-324. Dijk, J. van. 2010. ‘Zoöarcheologisch onderzoek’, in M.C.M. Langeveld, A. Luksen-IJtsma en E.P. Graafstal (eds), Wegens wateroverlast. LR 39 De Balije II: wachttorens, rivierdynamiek en Ro- meinse infrastructuur in een rivierbocht van de Heldammer Stroom, Utrecht (Basisrapportages Ar- cheologie 11), 171-176. Dinter, M. van, L.I. Kooistra, M.K. Dütting, P. van Rijn en C. Cavallo. 2014. ‘Could the Local Popu- lation of the Lower Rhine Delta Supply the Roman Army? Part 2: Modelling the carrying capacity of the delta using archaeological, palaeo-ecological and geomorphological data’, Journal of Archae- ology in the Low Countries 5.1, 5-50. Driessen, M.J. 2007. Bouwen om te blijven. De topografie, bewoningscontinuïteit en monumentaliteit van Romeins Nijmegen, Amersfoort (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 151). Esser, E., B. Beerenhout en W. Kuijper. 2007. ‘Dierlijk bot, visresten en schelpen. De wacht aan tafel’, in J.S. van der Kamp (ed.), Vroege wacht. LR31 Zandweg: archeologisch onderzoek van twee eerste- eeuwse houten wachttorens in Leidsche Rijn, Utrecht (Basisrapportage Archeologie 16), 144-158. Gehasse, E.F. 1997. Valkenburg. Het botmateriaal uit de Marktveldgeul 1985-1988, Amsterdam/ Amersfoort (Intern rapport IPP/ROB). Groot, M. 2008. ‘Surplus Production of Animal Products for the Roman Army in a Rural Settlement in the Dutch River Area’, in S. Stallibrass en R. Thomas (eds), Feeding the Roman Army. The archae- ology of production and supply in the North-West Roman provinces, Oxford, 83-98. Groot, M. 2016. Livestock for Sale. Animal husbandry in a Roman frontier zone. The case study of the civitas Batavorum, Amsterdam (Amsterdam Archaeological Studies 24). Groot, M. In voorbereiding. Cattle Management in the Iron Age and Roman Netherlands. Groot, M., S. Heeren, L.I. Kooistra en W.K. Vos. 2009. ‘Surplus Production for the Market? The agrarian economy in the non-villa landscapes of Lower Germany’, Journal of Roman Archaeolo- gy 20, 231-252. Groot, M. en A. Robeerst. 2014. ‘Dierlijk bot’, in R.P.J. Kloosterman, M. Polak en M. Zandstra (eds), Opgravingen op het terrein van het voormalige Canisiuscollege in Nijmegen, 1987-1997, Vondsten uit castra en canabae, I, Nijmegen (Auxiliaria 14), 261-295. Hänninen, K. en C. Vermeeren. 1995. Het karakter van Nijmegen. Een overzicht van de karakterise- ring van zadenmonsters van de Biezenstraat, Gerard Noodtstraat, Hessenberg, Kruisweg, Maas-

Lampas 20202 binnenwerk.indb 256 20-05-2020 08:39 Laura Kooistra en Maaike Groot Brood en vlees 257

plein, Piersonstraat en Rivierstraat en het onderzoek aan hout van de opgravingen Hessenberg, Ge- rard Noodtstraat, Maasplein, Rivierstraat en Weurtse weg, Amsterdam (Biaxrapport 10). Hänninen, K. en C. Vermeeren. 1997. Exotische offers. Botanisch onderzoek aan kuilen uit de Romein- se Fortuna-tempel op het Maasplein in Nijmegen, Zaandam (BIAXiaal 51). Joyce, J. 2019. Farming along the limes. Using agent-based modelling to investigate possibilities for sub- sistence and surplus-based agricultural production in the Lower Rhine region between 12 BCE and 270 CE, Amsterdam (Proefschrift Vrije Universiteit Amsterdam). Kooistra, L.I. 1996. Borderland Farming. Possibilities and limitations of farming in the Roman period and Early Middle Ages between the Rhine and Meuse, Assen. Kooistra, L.I. 2008. Utrecht-De Meern (LR58). Sporen van een Vroeg- en Midden-Romeinse vicus on- derzocht op botanische resten, Zaandam (BIAXiaal 380). Kooistra, L.I. 2009. ‘The Provenance of Cereals for the Roman Army in the Rhine Delta based on Ar- chaeobotanical Evidence’, Beihefte der Bonner Jahrbücher 58.1, 219-237. Kooistra, L.I. en O. Brinkkemper. 2016. KNA-Leidraad Archeobotanie, archeologie en resten van planten, Gouda. Kooistra, L.I. en L. Kubiak-Martens. 2016. ‘Botanisch onderzoek’, in E.N.A. Heirbaut en C.W. Koot (eds), Archeologisch onderzoek naar vindplaats 9/57 en de bewoningsgeschiedenis van de IJzer- tijd en de Romeinse tijd, Nijmegen (Archeologische Berichten Nijmegen – Rapport 61), 840-856. Kooistra, L.I. en M. Groot. In druk. ‘Supplying Food to Ulpia Noviomagus Batavorum’, in M. Brüg- gler, J. Opladen-Kauder en H. van Enckevort (eds), Proceedings of the 19th International Congress of Classical Archaeology. Volume 46: Town-country relations in the northern parts of Germania in- ferior from an economic perspective, Heidelberg, 19-33. Koopmans, L. 1996. Vroeg-Romeins botmateriaal van de Hunerberg te Nijmegen, Amsterdam (Scrip- tie Universiteit van Amsterdam). Kuijper, W.J. en H. Turner. 1992. ‘Diet of a Roman Centurion at Alphen aan den Rijn, The Nether- lands, in the First Century AD’, Review of Palaeobotany and Palynology 73, 187-204. Kuijper, W., S. Lampe en J. Slopsma. 2014. ‘Schelpen’, in M. Driessen en E. Besselsen (eds), Voorburg- Arentsburg. Een Romeinse havenstad tussen Rijn en Maas, Amsterdam (Themata 7), 823-831. Lauwerier, R.C.G.M. 1988. Animals in Roman Times in the Dutch Eastern River Area, Amersfoort (Nederlandse Oudheden 12). Lauwerier, R.C.G.M. 1993. ‘Twenty-eight Bird Briskets in a Pot. Roman preserved food from Nijme- gen’, Archaeofauna 2, 15-19. Lauwerier, R.C.G.M. 2009. ‘Animal Husbandry and Fishing’, in W.J.H. Willems en H. van Enckevort (eds), Ulpia Noviomagus. Roman Nijmegen. The Batavian capital at the imperial frontier, Ports- mouth, Rhode Island (Journal of Roman Archaeology Supplementary Series 73), 158-164. Meer, W. van der. 2017. Archeobotanisch onderzoek van een kuil uit de eerste fase van castellum Hoge Woerd (LR86), Zaandam (BIAXiaal 990). Mensch, P.J.A. van. 1974. Archeo-zoölogisch onderzoek van de dierresten uit het castellum te Zwam- merdam, Amsterdam (Intern rapport Universiteit van Amsterdam). Pals, J.P. 1997. ‘Introductie van cultuurgewassen in de Romeinse tijd’, in A.C. Zeven (ed.), De intro- ductie van onze cultuurplanten en hun begeleiders van het Neolithicum tot 1500 AD, Wageningen (Vereniging voor Landbouwgeschiedenis), 25-51. Polak, M. en L.I. Kooistra. 2015. A Sustainable Frontier? The establishment of the Roman frontier in the Rhine Delta. Part 1: From the end of the Iron Age to the death of Tiberius (c. 50 BC-AD 37). Jahrbuch des Römisch-Germanischen Zentralmuseums Mainz 60, 355-458. Prummel, W. 1975. ‘Some Reflections on the Faunal Remains of the Roman Castellum Valkenburg, excavations 1962’, in A.T. Clason (ed.), Archaeozoological studies, Amsterdam, 225-229. Prummel, W. 1987. ‘Poultry and Fowling at the Roman Castellum Velsen I’, Palaeohistoria 29, 183- 201. Rijn, P. van, K. Hänninen en C. Vermeeren. 1998. Hout van Nijmegen gebundeld. Houtonderzoek van Nijmegen van de Romeinse vindplaats Weurtse Weg en de postmiddeleeuwse opgravingen van Hessenberg, Hezelstraat en Waalkade, Amsterdam (BIAXiaal 70).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 257 20-05-2020 08:39 258 Lampas 53 (2020) 2

Robeerst, J.M.M. 2005. ‘Interaction and Exchange in Food Production in the Nijmegen Frontier Area during the Early Roman Period’, in J. Bruhn, B. Croxford en D. Grigoropoulos (eds), TRAC 2004. Proceedings of the fourteenth Annual Theoretical Roman Archaeology Conference, University of Durham 26-27 March 2004, Oxford. Teunissen, D. en H.G.C.M. Teunissen-van Oorschot. 1980. ‘The Development of the Environment of the Kops Plateau, near Nijmegen’, Berichten Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonder- zoek 30, 255-275. Teunissen, D., H. Teunissen-van Oorschot en R. de Man. 1987. ‘Palynological Investigations in Cas- tellum Meinerswijk near Arnhem (The Netherlands)’, Proceedings of the Nederlandse Akademie van Wetenschappen Series C, 90.2, 211-229. Thijssen, J.R.A.M. 1988. Romeins botmateriaal uit Nijmegen en Woerden, Amsterdam (Scriptie Uni- versiteit van Amsterdam). Verbruggen, F., S. Lange en L. Kubiak-Martens. 2018. Archeobotanisch onderzoek aan sporen uit de Late IJzertijd en Romeinse tijd van vindplaats 1 (Hazenkamp) en 3 (De Reth) te Tiel-Medel, Zaan- dam (BIAXiaal 1075). Vossen, I. M. J. 2007. ‘Landschap, bewoning en landgebruik in de Romeinse tijd rondom Tiel’, in N.G.A.M. Roymans, A.M.J. Derks en S. Heeren (eds), Een Bataafse gemeenschap in de wereld van het Romeinse Rijk. Opgravingen te Tiel-Passewaaij, Utrecht, 33-44. Willems, W.J. H. 1984. ‘Romans and Batavians. A regional study in the Dutch Eastern River Area, II’, Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 34, 39-331. Zeiler, J.T. 2006. Dierlijke resten uit Ockenburgh. Archeozoölogisch onderzoek van botmateriaal uit Ockenburgh, gem. Den Haag, (IJzertijd en Romeinse tijd), Leeuwarden (ArchaeoBone rapport/ Intern rapport BIAX Consult/Gemeente Den Haag). Zeiler, J.T. 2010. Een haven vol botten. Archeozoölogisch onderzoek van botmateriaal uit de Romeinse haven Velsen 2 (ca. 30-50 n.Chr.), Haren (ArchaeoBone rapport 84).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 258 20-05-2020 08:39 Grensgevallen Militaire en civiele gemeenschappen in de Limeszone

Jasper de Bruin

Summary: The subject of this article is the interaction between the military and ci- vilian communities in the Dutch Limes zone. Central questions are what influence the Roman army had on the civilian population, how the contacts between both groups were shaped, and how the individual soldiers interacted with civilians. The influence of the army was most prominent at the forts, but was also present outsi- de the areas where the military was stationed. Civilians enlisted in the army, crea- ting intermediaries. The Roman cities also functioned as transition points between the army and the civilian population, but they may have had other, more primary military functions as well. Contacts between the two groups were generally peace- ful and provided benefits for both. As military and civilian communities became increasingly intertwined, it is likely that individual contacts between the two also contributed to this process.

Het grensgebied van het Romeinse Rijk in Nederland werd bewoond door verschillende groepen, die globaal ingedeeld kunnen worden in militaire, ste- delijke en plattelandsgemeenschappen.1 In deze bijdrage staat de interactie tussen het militaire en het civiele centraal, waarbij aandacht wordt geschon- ken aan vragen zoals welke invloed het Romeinse leger had op de burger- bevolking, hoe de contacten verliepen tussen beide groepen en hoe de indi- viduele soldaten omgingen met mensen uit de civiele gemeenschappen. De gegevens zijn grotendeels gebaseerd op archeologische vondsten. De militaire gemeenschappen bevonden zich in Romeins Nederland voor- namelijk langs de Rijn, waar zich een keten van forten (castella) bevond (zie afb.1 van Mols en Polak in het kleurkatern). Rondom deze forten bevonden zich militaire vici, burgerlijke nederzettingen die bewoond werden door aan het leger gelieerde mensen. In Nijmegen bevonden zich lange tijd (detache- menten van) legioenen, die in een groot fort gehuisvest waren (castra), waar- omheen zich eveneens een burgerlijke nederzetting bevond (canabae). Daar- naast bevonden zich ook soldaten langs de Noordzeekust, in de omgeving van het huidige Den Haag.2 Ook de Romeinse vloot bezat in ieder geval drie versterkingen aan zee, namelijk bij de mondingen van de Rijn (Katwijk), de

1 Mattingly (2006: 18). 2 De Bruin (2019a: 109-111); De Bruin (2019b: 137-153).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 259 20-05-2020 08:39 260 Lampas 53 (2020) 2

Maas (Naaldwijk) en de Schelde (in de omgeving van Veere).3 Daarnaast voer- de het leger allerlei politietaken uit en waren soldaten ook om andere redenen vaak op pad, bijvoorbeeld om voorraden in te slaan of tijdens verlof. Al met al was het grensgebied in Nederland, in ieder geval de zone langs de Rijn en direct ten zuiden daarvan, als het ware doordrenkt van soldaten. Dit moet een grote impact hebben gehad op de in deze regio woonachtige burgerbevolking. De burgerbevolking woonde in steden als Nijmegen en Voorburg en op het platteland, waar men voornamelijk woonde in traditionele houten boerderij- en, die woonstalhuizen worden genoemd omdat woonhuis en stal zich onder één dak bevonden. Een belangrijk verschil tussen de Romeinse soldaten ener- zijds en het gros van de stedelingen en plattelandsbewoners anderzijds was hun juridische positie. Hoewel de Romeinse soldaten lang niet allemaal offici- ële Romeinse staatsburgers waren, konden zij wel beschikken over wettelijke voordelen zoals het officieel benoemen van erfgenamen en de mogelijkheid om de gouverneur en zelfs de keizer te benaderen voor juridische bijstand.4 Deze voordelen werden door menig militair uitgebuit. Soldaten gingen zich in sommige gevallen te buiten aan geweld tegen burgers5 en afpersing was een dagelijkse routine.6 Als de civiele bevolking een klacht indiende over het ge- drag van de soldaten, werd deze behandeld door een militair tribunaal in het fort en het mag geen verbazing wekken dat dit zelden tot veroordelingen leid- de.7 De juridische positie van de soldaten zorgde hierdoor voor een duidelijke onbalans in de verhouding tussen het leger en de civiele bevolking, een aspect dat een belangrijke rol zal hebben gespeeld in de contacten tussen beide so- ciale groepen. Het voert echter te ver om de soldaten alleen als brute gewel- denaars te beschouwen, want in de directe omgeving van de soldaten leefden ook civiele groepen die daar klaarblijkelijk graag vertoefden. Waarschijnlijk was het voor de gemiddelde inwoner van het Romeinse Rijk wel raadzaam om conflicten met Romeinse militairen te vermijden.

1 Het leger en de bewoners van de militaire vici

Het contact tussen het Romeinse leger en de civiele bevolking vond in eerste instantie plaats in de militaire vici, de burgerlijke nederzettingen die rondom de forten waren gelegen. Hier woonde een bont gezelschap van aan het le- ger gelieerde personen, zoals handelaren en ambachtslieden. Ook tot slaaf gemaakte personen en vrijgelatenen maakten deel uit van deze gemeenschap

3 De Bruin (2012: 152). 4 Mattingly (2006: 204). 5 Mattingly (2006: 205). 6 Haynes (2013: 48). 7 Mattingly (2006: 205).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 260 20-05-2020 08:39 Jasper de Bruin Grensgevallen 261

(zie afb. 1). Een belangrijke groep be- woners werd gevormd door oud-mi- litairen en hun families, alsmede de partners en kinderen van de soldaten in actieve dienst. De vondst van vrou- wen- en kinderschoenen in het fort in Vindolanda in Noord-Engeland en de verspreiding van aan vrouwen te rela- teren objecten in forten in Duitsland suggereert dat de families van de sol- daten hier regelmatig vertoefden en er waarschijnlijk zelfs woonden.8 In Ne- derland wijst vooral het kinderspeel- goed uit Valkenburg (Zuid-Holland) op de aanwezigheid van kinderen in het fort (zie afb. 2). De archeologische vondsten in zo- wel de forten als de omliggende bur- gerlijke nederzettingen wijzen op een innige band tussen de bevolkingsgroe- Afb. 1 Grafsteen van de vrijgelaten pen. Op het gebied van de materiële vrouw Salvia Fledimella, opgericht cultuur zijn geen duidelijke verschil- door haar patroon Sextius Salvius. Foto: len merkbaar. Zo werd in beide neder- Rijksmuseum van Oudheden, Leiden. zettingen met geld betaald en zijn er evenveel aanwijzingen voor geletterd- heid.9 Grote overeenkomsten vinden we ook met betrekking tot religieuze ui- tingen en het grafritueel; met name dat laatste laat zien dat beide groepen zich één gemeenschap voelden. Soldaten en bewoners van de omliggende neder- zetting liggen doorgaans begraven in hetzelfde grafveld, zoals in Valkenburg.10 Ook bij het Romeinse fort in Birdoswald in Noord-Engeland laten de begra- vingen in het grafveld aldaar zien ‘[…] just how close the military body of each auxiliary soldier often was to other non-soldiers who lived alongside him.’11 Economisch gezien lijken forten en de daarmee geassocieerde nederzettin- gen één geheel te vormen. Handel, overslag, distributie en productie wor- den gezamenlijk uitgevoerd en haveninstallaties beperken zich niet alleen tot zones langs de forten; ook daarbuiten zijn kadewerken aangetroffen, zoals in Valkenburg.12 Vanuit archeologisch perspectief lijken de bewoners van de

8 Haynes (2013: 16). 9 Brouwer (1987: 21); Hazenberg en Wynia (2007). 10 De Bruin (2019a: 77). 11 Haynes (2013: 371). 12 Vos en Van der Linden (2011: 161-164).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 261 20-05-2020 08:39 262 Lampas 53 (2020) 2

Afb. 2 Kinderspeelgoed uit het Romeinse fort in Valkenburg (Zuid-Holland). Foto: Rijksmuseum van Oudheden, Leiden.

forten met de omliggende nederzettingen langs de Rijn zo veel op elkaar, dat terecht gesproken kan worden van één gemeenschap. Het contact tussen de soldaten en de inwoners van naastgelegen nederzettingen verliep echter niet altijd zonder incidenten. Zo is uit Vindolanda een brief bekend waarin een handelaar, die zichzelf kenschetst als een onschuldige van overzee (hominem trasmarinum), zich bij de gouverneur beklaagt over het feit dat hij met stok- ken in elkaar is geslagen.13 In de brief is ook te lezen dat de klacht van de han- delaar genegeerd werd door de lokale officieren en niet in behandeling kon worden genomen door de commandant van de eenheid, omdat deze ziek was. Dit zou erop kunnen wijzen dat de handelaar door militairen in elkaar is ge- slagen. Het is opmerkelijk dat deze brief, die alleen als concept is overgele- verd, is gevonden in een barak in het fort.14 Ondanks dit soort schermutselingen zal het merendeel van de contacten tussen soldaten en de bewoners van de omliggende burgerlijke nederzettin- gen wel een vreedzaam karakter hebben gehad, niet in de laatste plaats door de aanwezigheid van de familie van de soldaten. Zowel het fort als de omliggende nederzetting werden in toenemende mate door de soldaten beschouwd als een thuis. Het is niet voor niets dat de soldaten die in 233 n.Chr. met Alexander Severus op campagne waren in het Nabije Oosten, snel terug wilden naar het Donaugebied toen ze hoorden dat de grens werd aangevallen: men wilde huis en haard koste wat kost beschermen.15

13 http://vindolanda.csad.ox.ac.uk/TVII-344 (Tab. Vindol. II 344) 14 Het commentaar van Bowman en Thomas bij deze tablet, op de pagina van de in de vorige noot genoemde site, suggereert: ‘The evidence for civilians, including traders, in contact with the mi- litary is very welcome […], but the hypothesis that the author had been flogged by a centurion may help to explain the puzzling fact that a civilian text, if that is indeed what it is, was deposited and found in the barrack-block within the fort.’ 15 Haynes (2013: 90).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 262 20-05-2020 08:39 Jasper de Bruin Grensgevallen 263

2 Het leger en de steden

In Nederland lagen twee steden in het directe achterland van de limes: Voor- burg (Forum Hadriani/Municipium Aelium Cananefatium) en Nijmegen (Ulpia Noviomagus/Municipium Batavorum). Deze steden waren de hoofd- plaatsen van de districten van respectievelijk de Cananefaten en de Bataven. In relatie tot het Romeinse leger vertonen beide plaatsen, naast enkele overeen- komsten, ook grote verschillen. In het Cananefaatse gebied werd de markt- plaats Forum Hadriani ingericht rond de jaren 20 van de tweede eeuw n.Chr, op de plek van een al bestaande plattelandsnederzetting die daar rond 100 n.Chr. was ontstaan.16 De naam van de plaats geeft aan dat de stichting onder keizer (Publius Aelius) Hadrianus plaatsvond.17 De marktplaats was gunstig gelegen: aan een kreek die een natuurlijke haven vormde en die via het kanaal van Corbulo verbinding had met zowel de Maas als de Rijn.18 De kern van de nederzetting lag op de rand van het duingebied, wat ook landverkeer moge- lijk maakte. In hoeverre het Romeinse leger direct de hand had in de stichting van deze plaats is onduidelijk, maar het graven van het kanaal van Corbulo in de eer- ste helft van de eerste eeuw heeft in ieder geval wel bijgedragen aan de ont- sluiting van de locatie waar later Forum Hadriani werd gesticht. Daarnaast was juist in de eerste helft van de tweede eeuw sprake van verhoogde militaire activiteiten in de omgeving van Forum Hadriani. Zo werd in het duingebied bij Ockenburgh ten zuidwesten van Den Haag een tijdelijk kampement op- gericht19 en was de vloot actief in de regio, getuige de restanten van een mo- numentale inscriptie uit Naaldwijk (zie afb. 3), met een datering in 130 of 131 n.Chr.20 Ook na het midden van de tweede eeuw bleven militaire steunpunten in gebruik in het duingebied.21 Aardewerkvondsten uit de haven van Forum Hadriani wijzen ook op een relatie met het leger,22 evenals de ruime aanwezig- heid van stempels van militaire eenheden.23 Wellicht speelde de nederzetting van meet af aan een rol in de bevoorrading van militairen in het duingebied en had het leger op zijn beurt weer een belangrijke rol in de ontwikkeling van de nederzetting. In Nijmegen begon de eerste stedelijke ontwikkeling al vóór de jaartelling, rond 10 v.Chr., met de aanleg van de grote, met een gracht omgeven neder-

16 De Bruin (2019a: 125-128). 17 Bogaers (1971: 128); Buijtendorp (2010: 241); Hessing (1999: 154); Waasdorp (2003: 57-59). 18 Kooistra (2014: 46). 19 De Bruin (2019a: 99). 20 Derks (2010: 286-287). 21 De Bruin (2019b: 137-153). 22 Vooral de aanwezigheid van zogenaamde Wetterauer Ware is opvallend, zie Van Kerckhove (2014: 340-343). 23 Van Diepen (2014: 526-527).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 263 20-05-2020 08:39 264 Lampas 53 (2020) 2

Afb. 3 Monumentale inscriptie op bronsplaat. Onderaan staat de classis (vloot) vermeld. Foto: ADC Archeo- projecten, Amersfoort.

zetting Oppidum Batavorum. Het is aannemelijk dat het leger een rol speelde in de ontwikkeling van deze nederzetting.24 De latere stad Ulpia Noviomagus, die meer naar het westen lag, ontwikkelde zich pas na 70 n.Chr. en groeide rond 100 n.Chr. uit tot een plaats met marktrecht, verleend door keizer (Mar- cus Ulpius) Trajanus.25 Bouwwerkzaamheden in Noviomagus, zoals de aanleg van een badhuis en tempels, werden uitgevoerd door het in Nijmegen gele- gerde Tiende Legioen,26 zoals blijkt uit het gebruikte bouwmateriaal (een spe- cifieke leisteensoort voor de funderingen van de gebouwen) en de vondst van bakstenen met stempels van het Tiende Legioen. De stad verkreeg in de twee- de eeuw de officiële stadsstatus van municipium en daarmee de naam Muni- cipium Batavorum.27 Ook in de tweede eeuw waren in de omgeving van de Romeinse stad soldaten gelegerd, hoewel hun aantal in de loop van de tijd waarschijnlijk wel afnam. De rol van het leger in de ontwikkeling van de stad in Nijmegen was echter groot. Forum Hadriani ontwikkelde zich gedurende de tweede en derde eeuw tot een civiel centrum, dat in ieder geval vóór 151 n.Chr, net als Nijmegen, de sta- tus van municipium verwierf en daarmee een nieuwe naam: Municipium Ae- lium Cananefatium.28 De stad was vanaf dat moment ook het centrale punt

24 Van Enckevort en Heirbaut (2015: 287; 289). 25 Van Enckevort en Heirbaut (2015: 293-294). Zie ook de bijdrage van Harry van Enckevort in dit themanummer (p. 194-208). 26 Van Enckevort en Heirbaut (2015: 295-296). 27 Haalebos (2000: 35-39). 28 De Bruin (2019a: 129).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 264 20-05-2020 08:39 Jasper de Bruin Grensgevallen 265

voor onder meer belastinginning en de overslag van goederen naar de militai- re nederzettingen in het duingebied van Den Haag, maar ook naar de castel- la.29 Een interessant voorbeeld vormen de vele schouderbladen van runderen, voorzien van een gat en brandsporen, die zijn aangetroffen in de haven van de stad, wat wijst op het grootschalig roken van schouderham.30 Deze hammen werden ook getransporteerd naar de castella.31 In periodes van verhevigde mi- litaire activiteiten vervulde de stad mogelijk ook een meer primaire militai- re functie, bijvoorbeeld als bevoorradingsknooppunt of plaats om troepen te verzamelen; ditzelfde kan voor de Romeinse stad in Nijmegen worden ver- ondersteld.32 Hoe het contact tussen individuele soldaten en inwoners van de steden ver- liep, is niet duidelijk. De vondsten uit Forum Hadriani wijzen wel op het grotendeels ontbreken van luxegoederen, die juist in de militaire nederzettin- gen worden aangetroffen.33 Mogelijk was er dus wel een verschil in relatieve rijkdom en koopkracht tussen soldaten en stedelingen, al hebben er natuur- lijk ook verschillen bestaan tussen de steden onderling wat welvaart betreft. Helaas is uit Nijmegen weinig bekend over het relatieve welstandsniveau van de stedelingen. Waarschijnlijk bevonden zich altijd wel enkele soldaten in de stad, als politieagent of gewoon met verlof: de stad zal zeker ook vermaak hebben geboden aan de soldaten. Tenslotte konden veteranen van het leger zich in deze plaats vestigen, waarmee de stedelijke bevolking in toenemende mate een militair tintje kreeg.

3 Het leger en de regionale bevolkingsgroepen: Bataven en Canane- faten

Nec residunt Brittunculi ut iaculos mittant, ‘evenmin bestijgen de Britjes hun paard om speren te werpen’.34 Deze zin is afkomstig uit een van de notities uit Vindolanda en toont duidelijk aan dat de Romeinse soldaten in Noord-Enge- land neerkeken op de regionale bevolking (Brittunculi in plaats van het neu- trale Brittones).35 Maar welke informatie leveren de archeologische bronnen op over de interactie tussen het Romeinse leger en de plattelandsbevolking in onze streken? Alvorens deze vraag te kunnen beantwoorden moet een be-

29 Van Kerckhove (2014: 467-472). 30 Cavallo en Slopsma (2014: 747-748). 31 Van Mensch en IJzereef (1977: 146-149). 32 De Bruin (2019b: 145). 33 Driessen (2014: 180); Bink en Franzen (2009: 432). 34 http://vindolanda.csad.ox.ac.uk/TVII-164 (Tab. Vindol. II 164, 4-6). De vertaling is van de hand van de auteur, naar Bowman (20032: 103). 35 Bowman (20032: 103).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 265 20-05-2020 08:39 266 Lampas 53 (2020) 2

langrijk voorbehoud worden gemaakt. De bewoners van Romeins Nederland vielen uiteen in verschillende groepen. Het meeste onderzoek heeft plaatsge- vonden naar door de Romeinen benoemde ‘stammen’ als de Bataven en de Cananefaten. Uit archeologisch onderzoek blijkt dat deze zogenaamde stam- men op hun beurt ook weer uiteenvielen in kleinere groepen.36 De relatie van het leger met deze groepen zal ook verschillend geweest zijn per locatie en in opeenvolgende periodes. Anderzijds was het Romeinse leger belangrijk in het creëren van deze stamverbanden37 en zijn er aanwijzingen dat de regionale be- volking zich gedurende de Romeinse tijd ook steeds meer identificeerde met deze door de Romeinen gehanteerde stamnaam.38 Van autochtone stammen die al lang bestonden was dus zeker geen sprake. Het identificeren van contacten tussen het Romeinse leger en de platte- landsbewoners op basis van archeologische vondsten is uitermate gecompli- ceerd. Men is het erover eens dat veel Romeinse gebruiksvoorwerpen en idee- ën die ingang vonden op het platteland daar in ieder geval voor een deel via het Romeinse leger terechtkwamen. Anderzijds moet de aanwezigheid van het Romeinse leger, met zijn uitgesproken (materiële) cultuur, een zekere uitstra- ling en invloed hebben gehad in de wijdere omgeving. Dit verliep echter niet geleidelijk, zoals je misschien zou verwachten. Zo blijkt in het Bataafse ge- bied de interactie tussen het leger en de lokale Bataafse bevolking tot het jaar 70 n.Chr. beperkt van aard te zijn geweest.39 Dat is opvallend, want het gebied viel toen al negentig jaar binnen de invloedssfeer van het Romeinse leger en de Bataven leverden van oudsher veel manschappen aan het Romeinse leger.40 Een vergelijkbaar fenomeen kan bij de Cananefaten worden waargenomen. Ook hier valt de militaire invloed moeilijk vast te stellen, zeker voor de eerste eeuw van de bewoning in deze regio.41 Daarnaast zijn er duidelijke regionale verschillen te zien, vooral in het mo- ment waarop Romeinse gebruiksvoorwerpen en ideeën op het platteland wer- den geïntroduceerd;42 dit gebeurde in het Bataafse gebied veel eerder dan in de Cananefaatse regio.43 Dit verschil kan veroorzaakt zijn door de grote aantal- len Bataven die in het Romeinse leger dienst deden, maar ook door de stati- onering van (onderdelen van) Romeinse legioenen in Nijmegen, aan de rand van het woongebied van deze stam. Van deze legioenen was vooral het Tien- de Legioen (indirect) betrokken bij bouwactiviteiten op het platteland, zoals

36 De Bruin (2019a: 243). 37 Roymans (2004: 251). 38 De Bruin (2019a: 245). 39 Heeren (2014: 163-167); Van Enckevort (2005: 85). 40 Roymans (2004: 222-225); Van Enckevort (2005: 90). 41 De Bruin (2019a: 227-228). 42 Heeren (2014: 169). 43 De Bruin (2019a: 229-230); Heeren (2014: 168).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 266 20-05-2020 08:39 Jasper de Bruin Grensgevallen 267

de constructie van tempels en Romeinse villa’s.44 Daarnaast bevonden ook veteranen van deze legioenen zich op het platteland, zoals blijkt uit een wij- inscriptie op een bronzen plaatje, gevonden bij de tempel van Empel bij Den Bosch (zie afb. 4).45 In het Cananefaatse gebied zijn nooit legioenen gestati- oneerd geweest en dit zou kunnen verklaren waarom men daar pas later kon beschikken over Romeins materiaal. In beide regio’s keerden ook afgezwaai- de soldaten van de hulptroepen terug, die uit deze omgeving afkomstig waren, zoals blijkt uit twee teruggevonden militaire diploma’s.46 De rol die deze vete- ranen speelden in de bemiddeling tussen het leger en de plattelandsbevolking, kan groot zijn geweest.47 Toch lijkt in de Cananefaatse regio vooral de stich- ting van een officiële stad in Voorburg vóór 151 n.Chr. een belangrijke rol te hebben gespeeld48 en ook voor het Bataafse gebied kan dit moment belangrijk zijn geweest.49 Beide steden waren echter, zoals eerder vermeld, ook gelieerd aan het militaire apparaat. Het leger oefende dus zowel direct als indirect invloed uit op het platteland. Er is weinig bekend over de manier waarop de contacten plaatsvonden, maar het is aannemelijk dat deze in de loop van de tijd intensiveerden, in de eerste plaats doordat de regionale bevolking zelf dienst nam in het leger, maar vooral door allerlei politieke en economische ontwikkelingen die het gebied door- maakte, zoals de stichting van marktplaatsen en steden en de levering van goe- deren van het platteland aan de stad en het leger. Individuele soldaten zullen regelmatig op het platteland hebben vertoefd, maar er is weinig bekend over hoe zij omgingen met de lokale bevolking. Veteranen die op het platteland woonden zullen zeker gefungeerd hebben als een soort ‘smeermiddel’ tussen de soldatengemeenschappen en de regionale bevolking.

4 Conclusie

Al met al rijst het volgende beeld op van de interactie tussen het militaire en het civiele in Romeins Nederland. De invloed van het Romeinse leger op de burgerbevolking was niet altijd even intens en verschilde per plaats en situ- atie. Bij militaire forten was deze natuurlijk het grootst, maar het moge dui- delijk zijn dat de invloed van het leger veel verder reikte en dat zelfs mensen in meer afgelegen plattelandsgebieden te maken kregen met het leger, zowel

44 Van Enckevort (2005: 89); Van Enckevort (2012: 273; 275; 279); Willems en Van Enckevort (2009: 150). 45 Roymans en Derks (1994: 26). 46 Bogaers (1979: 357-371); Haalebos (2000: 31-71). 47 Zie De Bruin (2019a: 8-12) voor een overzicht van de discussies omtrent terugkerende veteranen en hun rol binnen de plattelandsgemeenschappen. 48 De Bruin (2019a: 230; 244). 49 Heirbaut (2013: 126); Willems et al. (2009: 77).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 267 20-05-2020 08:39 268 Lampas 53 (2020) 2

Afb. 4 Wij-inscriptie op een verzilverd bronzen plaat- je, gevonden bij de tempel van Empel bij Den Bosch. Het plaatje vermeldt Julius Genialis, veteraan van het Tiende Legioen. Foto: F. Gijbels.

direct, door middel van soldaten die zich bezighielden met politietaken en het inkopen van voorraden, als indirect, via producten en ideeën die vanuit de le- gerplaatsen hun weg vonden naar het platteland. Daarnaast namen mensen uit de burgerbevolking dienst in het leger, waardoor er als het ware intermedi- airs ontstonden. De steden fungeerden ook duidelijk als transitiepunten tus- sen het leger en de civiele bevolking, hoewel de steden ook meer primaire mi- litaire taken konden hebben. De contacten tussen beide groepen verliepen wisselend en waren van na- ture ongelijk door de juridisch voordelige positie waarin de soldaten zich be- vonden. Ondanks berichten over het wangedrag van soldaten is het de vraag of het Romeinse leger door de burgerbevolking gezien werd als een bezet- tingsmacht waarmee niet te sollen viel, en of zij de soldaten als een soort on- derdrukkers zagen. De groeiende verwevenheid tussen beide groepen pleit hiertegen, en onderdrukking van de burgerbevolking lag ook minder voor de hand wanneer er zich in hun midden ook oud-strijdmakkers bevonden. Dat neemt niet weg dat zaken als afpersing en pesterijen zeker konden voor- komen, maar over het algemeen zullen de contacten vreedzaam van aard zijn geweest en zullen beide groepen geprofiteerd hebben van de interactie. Hoe individuele soldaten omgingen met mensen uit de civiele gemeenschappen is lastiger te duiden; archeologisch vondstmateriaal maakt het maar zelden mo- gelijk om individuen te identificeren. Maar aangezien de militaire en civiele groepen in Romeins Nederland steeds meer verweven met elkaar raakten is het aannemelijk dat ook de individuele contacten tussen beide aan dit proces hebben bijgedragen.

Lampas 20202 binnenwerk.indb 268 20-05-2020 08:39 Jasper de Bruin Grensgevallen 269

Rijksmuseum van Oudheden Rapenburg 28 2311 EW Leiden [email protected]

Bibliografie

Bink, M. en P.F.J. Franzen. 2009. Forum Hadriani Voorburg. Definitief Archeologisch Onderzoek, ­’s-Hertogenbosch (BAAC-rapport A-05.0125). Bogaers, J.E. 1971. ‘Voorburg-Arentsburg. Forum Hadriani’, Oudheidkundige Mededelingen uit het Rijksmuseum van Oudheden 52, 128-138. Bogaers, J.E. 1979. Ein römisches Militärdiplomfragment aus Monster-Poeldijk. Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 29, 357-371. Bowman, A.K. 20032. Life and Letters on the Roman Frontier. Vindolanda and its people, Londen. Brouwer, M. 1987. ‘Graffiti op aardewerk’, in E.J. Bult en D.P. Hallewas (eds), Graven bij Valkenburg II. Het archeologisch onderzoek in 1986, Delft, 21-27. Bruin, J. de. 2012. ‘Connectivity in the South-Western Part of the Netherlands during the Roman Pe- riod (AD 0-350)’, Analecta Praehistorica Leidensia 43/44, 145-157. Bruin, J. de. 2019a. Border Communities at the Edge of the Roman Empire. Processes of change in the Civitas Cananefatium, Amsterdam (Amsterdam Archaeological Studies 28). Bruin, J. de. 2019b. ‘From The Hague to Britannia. Severan military activities along the North Sea coast (193-235 AD)’, in R.J. van Zoolingen (ed.), Ab Harenis Incvltis. Artikelen voor Ab Waasdorp, Gemeente Den Haag, afdeling Archeologie, 137-153. Buijtendorp, T.M. 2010. Forum Hadriani. De vergeten stad van Hadrianus. Ontwikkeling, uiterlijk en betekenis van het Nederlandse Pompeji, Amsterdam (dissertatieVrije Universiteit Amsterdam). Cavallo, C. en J. Slopsma. 2014. ‘Zoogdieren en vogels’, in M. Driessen en E. Besselsen (eds), 741-794. Derks, T. 2010. ‘Vier neue Bronzeinschriften aus Naaldwijk (Niederlande)’, Zeitschrift für Papyrolo- gie und Epigraphik 173, 283-293. Diepen, L. van. 2014. ‘Stempels op bouwkeramiek’, in M. Driessen en E. Besselsen (eds), 524-527. Driessen, M. en E. Besselsen (eds). 2014. Voorburg-Arentsburg. Een Romeinse havenstad tussen Rijn en Maas (Themata 7). Driessen, M. 2014. ‘Samenvattende synthese’, in M. Driessen en E. Besselsen (eds), 149-198. Enckevort, H. van. 2005. ‘The Significance of the Building Activities of Trajan and the Legio X Gem- ina for the Integration of the Batavians into the Roman Empire’, in Z. Visy (ed.). Limes XIX, Pro- ceedings of the XIXth International Congress of Roman Frontier Studies Held in Pécs, Hungary, September 2003, Pécs, 85-94. Enckevort, H. van. 2012. Gebundelde sporen. Enkele kanttekeningen bij aardewerk en nederzettingen uit Romeins Nederland, Leiden (dissertatie Universiteit Leiden). Enckevort, H. van. en E.N.A. Heirbaut. 2015. ‘Nijmegen, from Oppidum Batavorum to Vlpia Nov- iomagus, Civitas of the Batavi. Two successive civitas-capitals’, Gallia 72.1, 285-298. Enckevort, H. van. 2020. ‘Romeins Nijmegen. 500 jaar legerplaats en stad’, Lampas 53, 194-208. Haalebos, J.K. 2000. ‘Traian und die Hilfstruppen am Niederrhein. Ein Militärdiplom des Jahres 98 n. Chr. aus Elst in der Over-Betuwe (Niederlande)’, Saalburg Jahrbuch 50, 31-71. Haynes, I. 2013. Blood of the Provinces. The Roman auxilia and the making of provincial society from Augustus to the Severans, Oxford/New York. Hazenberg, T en S.L. Wynia. 2007. ‘Aardewerk. Catalogus graffiti’, in E. Blom en W.K. Vos (eds), Woerden-Hoochwoert. De opgravingen 2002-2004 in het Romeinse Castellum Laurium, de vicus en van het schip de ‘Woerden 7’, Amersfoort (ADC Rapport 910), Bijlage III. Heeren, S. 2014. ‘The Material Culture of Small Rural Settlements in the Batavian Area. A case study

Lampas 20202 binnenwerk.indb 269 20-05-2020 08:39 270 Lampas 53 (2020) 2

on discrepant experience, creolisation, Romanisation or globalisation?’, in H. Platts, J. Pearce, C. Barron, J. Lundock en J. Yoo (eds), TRAC 2013. Proceedings of the Twenty-Third Theoretical Ro- man Archaeology Conference King’s College, London 2013, Oxford, 159-173. Heirbaut, E.N.A. (ed.). 2013. De zuidwestelijke hoek van Ulpia Noviomagus in kaart gebracht. Deel 1, Nijmegen (Archeologische Berichten Nijmegen – Rapport 41). Hessing, W.A.M. 1999. ‘Building Programmes for the Lower Rhine Limes. The impact of the vis- its of Trajan and Hadrian to the Lower Rhine’, in H. Sarfatij, W.J.H. Verwers en P.J. Woltering, In Discussion with the Past. Archaeological studies presented to W.A. van Es, Amersfoort/Zwolle, 149-156. Kerckhove, J. van. 2014. ‘Het Romeinse aardewerk’, in M. Driessen en E. Besselsen (eds), 321-472. Kooistra, L.I. 2014. ‘De geschiedenis van het landschap en het landgebruik in Voorburg-Arentsburg’, in M. Driessen en E. Besselsen (eds), 42-46. Mattingly, D.J. 2006. An Imperial Possession. Britain in the Roman Empire, 54 BC-AD 409, Londen. Mensch, P.J.A. van en G.F. IJzereef. 1977. ‘Smoke-dried Meat in Prehistoric and Roman Netherlands’, in B.L. van Beek, R.W. Brandt en W. Groenman-van Waateringe, Ex Horreo, Amsterdam (Cin- gula 4), 144-150. Roymans, N. 2004. Ethnic Identity and Imperial Power. The Batavians in the early Roman empire, Amsterdam (Amsterdam Archaeological Studies 10). Roymans, N. en T. Derks. 1994. ‘Het heiligdom te Empel. Algemene beschouwingen’, in N. Roymans en T. Derks, De tempel van Empel. Een Hercules-heiligdom in het woongebied van de Bataven, ­’s-Hertogenbosch (Graven naar het Brabantse verleden 2), 10-38. Vos, W.K. en E. van der Linden (eds). 2011. Rondom Romeinse rijtjeshuizen. Archeologisch onder- zoek naar de Romeinse vicus van Valkenburg (ZH) ‘De Woerd’, Leiden (Hazenberg Archeologi- sche Serie 2). Waasdorp, J.A. 2003. IIII M.P. naar M.A.C. Romeinse mijlpalen en wegen, Den Haag (Haagse Oud- heidkundige Publicaties 8). Willems, W.J.H. en H. van Enckevort. 2009. VLPIA NOVIOMAGUS – Roman Nijmegen. The Bata­ vian capital at the imperial frontier, Portsmouth Rhode Island (Journal of Roman Archaeology Supplement 73). Willems, W.J.H., H. van Enckevort en J.R.A.M. Thijssen. 2009. ‘Spatial Development of the Town’, in Willems en Van Enckevort, 69-79. Willems, W.J.H., E. Graafstal en T. Leene. 2015. ‘A Pearl Necklace. The Lower German Limes World Heritage nomination’, Analecta Praehistorica Leidensia 45, 191-208.

Lampas 20202 binnenwerk.indb 270 20-05-2020 08:39 Culturele diversiteit aan de Neder-­ Germaanse Limes

Marenne Zandstra

Summary: The forts and surrounding villages situated on the Lower German Li- mes were inhabited by people with very diverse ethno-cultural backgrounds. They came from all corners of the Roman Empire, and beyond, to the north-western frontier. In this article four case studies are put in the spotlight to illustrate the high rate of cultural diversity among these military communities.

De Romeinse troepen die in ons land gelegerd waren en de mensen die in hun kielzog gevolgd waren, vormden in etnisch en cultureel opzicht een bijzonder heterogeen gezelschap. In deze bijdrage wordt aan de hand van vier voorbeel- den een indruk gegeven van de culturele smeltkroes die de Neder-Germaanse Limes was.1 Deze voorbeelden volgen elkaar chronologisch op, te beginnen met een casestudy uit Velsen uit de eerste helft van de eerste eeuw n.Chr., ver- volgens een uit Nijmegen van rond het jaar 100, daarna een uit Valkenburg (Zuid-Holland) uit de tweede eeuw n.Chr. en tot slot een casus uit Cuijk da- terend uit de vierde eeuw n.Chr.

1 Het Neder-Germaanse leger in aantallen

Rond het jaar 100 lagen er meer dan dertig forten in het Neder-Rijnse gebied, dat zich uitstrekte van Remagen in het zuidoosten tot Katwijk aan Zee in het noordwesten. Dit gebied viel onder het gezag van het Neder-Germaanse le- ger. Verschillende epigrafische bronnen, die voornamelijk bestaan uit militai- re diploma’s, monumentale inscripties en baksteenstempels, informeren ons over de samenstelling van het leger van de provincie Germania inferior. De manschappen van het Romeinse leger zijn te verdelen in ruwweg drie groepen: de legioensoldaten, de hulptroepensoldaten en de vlootsoldaten. De legioenen vormden de ruggengraat van het Romeinse leger. Een legioen be- stond uit ruim 5.000 man, waarvan het overgrote deel voetsoldaten waren, al beschikte elk legioen over een kleine afdeling ruiterij. In principe mochten al-

1 Een volledig beeld zou veel meer ruimte vergen dan hier beschikbaar is. Zie voor een uitvoerig overzicht Zandstra (2019).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 271 20-05-2020 08:39 272 Lampas 53 (2020) 2

leen mannen met volledig Romeins burgerrecht tot een legioen toetreden. Het traditionele rekruteringsgebied voor de legioenen omvatte het mediterrane kerngebied in het zuiden van Europa. Dit gebied werd langzaam uitgebreid, en tegen het einde van de tweede eeuw n.Chr. wierven legioenen hun nieuwe rekruten hoofdzakelijk in de provincie waarin ze gelegerd waren. Toen kei- zer Caracalla in 212 n.Chr. aan alle vrijgeboren inwoners van het Rijk burger- recht verleende, nam de beschikbare mankracht in aantal sterk toe. Hoewel de meeste militaire versterkingen langs de Neder-Rijn niet groot genoeg waren om een compleet legioen te huisvesten, is het waarschijnlijk dat ze bemand zijn geweest door detachementen van legioensoldaten, mogelijk samen met hulptroepensoldaten. De basismacht van legioenen werd aangevuld met auxilia, ‘hulptroepen’, die bestonden uit voetsoldaten in cohortes, uit ruiters in alae, of uit gemeng- de eenheden van zowel cavalerie als infanterie – de cohortes equitatae. Die eenheden bestonden uit ongeveer 500 man of uit ongeveer 1.000 man. Bij de hulptroepen speelde de cavalerie een veel grotere rol dan bij de legioenen. Met name de hulptroepensoldaten vertegenwoordigden een breed cultureel spec- trum, en aangezien ze de meeste militaire versterkingen langs de Neder-Rijn bemanden, speelden ze een belangrijke rol aan de Neder-Germaanse Limes. De rekruten voor de hulptroepen kwamen oorspronkelijk uit de provincies waar Romeins burgerschap, dat toegang gaf tot de beter betaalde legioenen, nog een zeldzaam goed was. Deze mannen waren afkomstig uit alle windstre- ken: niet alleen uit de gebieden die kort ervoor waren toegevoegd aan het Ro- meinse Rijk, maar ook uit gebieden buiten het Rijk. Zodra gebieden langer deel uitmaakten van het Rijk, verspreidde zich ook daar echter het burger- recht meer en meer, met als gevolg dat mannen toe konden treden tot de legi- oenen. Waar in het begin vooral mannen uit Germanië, Gallië en van het Ibe- risch Schiereiland in dienst gingen als auxiliarii, verschoof in de loop van de tijd het zwaartepunt van de rekrutering voor de hulptroepen naar Zuidoost- Europa. In de praktijk werden nieuwe rekruten voor de hulptroepen daar ge- worven, waar ze op dat moment het meest effectief vandaan gehaald konden worden; dat hoeft dus niet per se in de directe omgeving van de legerkampen te zijn geweest waar aanvulling van de manschappen nodig was. Dit bestand aan militaire eenheden werd nog verder aangevuld met vloot- soldaten, die dienden in de classis Germanica. Deze vloot had zijn hoofd- kwartier in Köln-Alteburg, maar er zijn sterke aanwijzingen dat vlootsolda- ten ook elders langs de Rijn waren gelegerd, onder meer in Bunnik-Vechten en in Velsen. Naar schatting telde de Neder-Germaanse vloot op volle sterkte in totaal 8.000 à 9.000 manschappen. De vroegste epigrafische bronnen wek- ken de indruk dat veel van de vlootsoldaten en hun officieren uit het Grieks- talige Oosten afkomstig waren. Dit is echter een vertekend beeld, want de schriftelijke bronnen vertellen ons dat er in het bijzonder onder de roeiers

Lampas 20202 binnenwerk.indb 272 20-05-2020 08:39 Marenne Zandstra Culturele diversiteit aan de Neder-Germaanse­ Limes 273

mannen van inheemse, regionale komaf waren, onder wie Bataven. Wel lijkt het waarschijnlijk dat ervaren zeelieden met een oosterse achtergrond sleutel- posities op de schepen van de provinciale vloot hadden, in ieder geval tot 70 n.Chr. Net als een hulptroepensoldaat kon een vlootsoldaat na het eervol uit- dienen van zijn diensttijd (25 jaar voor een hulptroepensoldaat, 26 jaar voor een vlootsoldaat) het Romeins burgerrecht krijgen, in elk geval vanaf de late eerste eeuw. Het is niet eenvoudig om het totale aantal soldaten te berekenen dat gestati- oneerd was in het Neder-Rijnse gebied, omdat de bronnen niet volledig zijn. Er zijn in elk geval veel fluctuaties geweest. Ten tijde van Tiberius’ heerschap- pij waren er mogelijk 42.000 reguliere soldaten gelegerd, de vlootsoldaten niet meegerekend. Na de Bataafse Opstand (69/70 n.Chr.) telde het leger waar- schijnlijk eveneens rond de 40.000 manschappen. Onder Trajanus werd het aantal troepen in Neder-Germanië echter drastisch gereduceerd, met meer dan veertig procent. Zeer waarschijnlijk hing dit samen met de Dacische Oor- logen (101-102, 105-106 n.Chr.), waarvoor grote hoeveelheden manschappen naar het Donaugebied werden overgeplaatst. Aan de Neder-Rijn waren daar- mee rond 110 n.Chr. ongeveer 22.500 soldaten gestationeerd, waarvan onge- veer 11.000 legioensoldaten.2 Daar mogen 8.000 tot 9.000 vlootsoldaten bij opgeteld worden. De hoge aantallen van de eerste eeuw n.Chr. worden daarna niet meer gehaald.

2 Van de Balkan naar Velsen

Bij opgravingen in Velsen, Noord-Holland, zijn de resten aangetroffen van militaire versterkingen die kunnen worden gedateerd in de eerste eeuw n.Chr. Het vroegste complex, dat bekend is onder de naam Velsen 1, was in gebruik in de jaren tussen 15 n.Chr. en 30/40 n.Chr. Het was aangelegd op de oever van het Oer-IJ, ooit de meest noordelijke tak van de Rijn (zie afb. 1 en 2 van Mols en Polak in het kleurkatern). Met zijn versterkte haven diende het waar- schijnlijk als uitvalsbasis voor de operaties van het Romeinse leger langs de Noordzeekust. Het fort werd vermoedelijk in 47 n.Chr., toen keizer Clau- dius opdracht gaf om de Romeinse troepen terug te trekken vanuit het gebied aan de overzijde van de Rijn, door het Romeinse leger verlaten. Een van de vondsten uit Velsen 1 is een bodemscherf van een bord uit het tweede kwart van de eerste eeuw n.Chr. Op de rand van de scherf is nog een deel van een ingekraste naam (graffito) te lezen. Lange tijd werd gedacht dat hier BATAVI stond, ‘van de Bataaf’, maar het is beter BATON te lezen,

2 Polak (2009: 950-951).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 273 20-05-2020 08:39 274 Lampas 53 (2020) 2

Afb. 1 Graffito (a), fibula (b) en riembeslag (d-e) uit Velsen met een associatie met de Balkan. Bronnen: a: Zandstra (2015: fig. 3); b: Haalebos (1986: afb. 33, 4); c: Henrich (2013: Abb. 164); d: Bosman en De Weerd (2004: afb. 9, 11); e: Bosman (1997: afb. 6.21, 14).

waarbij de N is afgebroken (zie afb. 1a).3 Waarschijnlijk was er oorspronke- lijk BATONIS ingekrast: ‘van Bato’. De naam Bato kwam veel voor in de Ro- meinse provincie Pannonia, nu een deel van Hongarije, Oostenrijk, Kroatië, Servië en Slovenië. De hypothese dat we hier te maken hebben met een bord dat eens het eigendom was van een man uit Pannonia, wordt versterkt door andere vondsten. In Velsen zijn namelijk ook onderdelen van klederdracht

3 Zandstra (2015).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 274 20-05-2020 08:39 Marenne Zandstra Culturele diversiteit aan de Neder-Germaanse­ Limes 275

gevonden die werd gedragen door vrouwen en meisjes uit Pannonia en het aangrenzende Noricum. Zo is in Velsen 2, het complex dat Velsen 1 opvolgde, een fibula (kledingspeld) gevonden die nauw aansluit bij een vroeg Norisch- Pannonisch type, omdat de dubbele knoop die deze fibula uit Velsen siert kenmerkend is voor fibulae uit dat gebied (zie afb. 1b) Onder de vondsten uit Velsen 1 bevinden zich verder twee kleine, bootvormige beslagdelen van brons, die ooit bevestigd waren op een riem, en een smal, geprofileerd riem- uiteinde van brons (zie afb. 1c-e). Beide typen riembeslag kunnen worden ge- dateerd in de eerste eeuw n.Chr.4 De graffito, de fibula en het riembeslag vertellen ons samen dat minstens één man – maar waarschijnlijk meer – vanuit zijn geboortegrond in Panno- nia naar de Noordzeekust is gekomen, in dienst van het Romeinse leger. Als de identificatie van Velsen met het door Tacitus genoemde castellum Flevum juist is, dan mag worden aangenomen dat er zowel legioensoldaten als hulp- troepensoldaten in het fort te Velsen gelegerd waren.5 Die hulptroepensol- daten kunnen goed van de Balkan afkomstig zijn geweest. Een analyse van de ons beschikbare inscripties uit de Romeinse tijd laat zien dat soldaten uit Pannonië de grootste groep vormen onder de hulptroepensoldaten waarvan de herkomst genoemd is, zeker na de eerste eeuw n.Chr. De meeste eenhe- den die oorspronkelijk uit manschappen van Pannonische herkomst beston- den, werden echter al vroeg in de eerste eeuw gelicht, na de onderdrukking van een grote opstand in 9 n.Chr.6 ‘Bato’ uit Velsen kan lid zijn geweest van een van die hulptroepeneenheden. Behalve deze man van de Balkan lijken er een of meer vrouwen vanuit die regio naar het noorden te zijn gereisd. Ook uit andere bronnen krijgen we meer en meer de indruk dat het Romeinse le- ger heel wat vrouwen én kinderen op de been bracht. Uit het vervolg van deze bijdrage zal blijken dat andere vondsten langs de Neder-Germaanse Limes hierop aansluiten.

3 Soldaten van het Tiende Legioen in Nijmegen

Na de Batavenopstand van 69/70 n.Chr. vestigde legio X Gemina, het Tien- de Legioen, zich op de Hunerberg in het oosten van het huidige Nijmegen. Voor de soldaten van dit legioen, dat tot ca. 104 n.Chr. in Nijmegen gelegerd was, hebben we dankzij enkele bewaard gebleven grafstenen zicht op waar zij oorspronkelijk vandaan kwamen. Inscripties op steen zijn zeldzaam in Ne-

4 Zandstra (2015: 233). 5 Tacitus, Annales 4.72.3: haud spernenda illic civium sociorumque manus litora Oceani praeside- bat, ‘een niet te verwaarlozen hoeveelheid burgers en bondgenoten bewaakte daar de kust van de Oceaan’ (eigen vertaling). 6 Zandstra (2019: 58-59; 72-73; 80-81).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 275 20-05-2020 08:39 276 Lampas 53 (2020) 2

derland, zeker uit de eerste eeuw. Dat komt niet in de laatste plaats doordat de kalk- en zandsteen die gewoonlijk voor inscripties gebruikt werd niet van nature in de Nederlandse bodem voorkomt, maar uit onder andere Lotharin- gen moest worden aangevoerd. In enkele inscripties worden geboorteplaatsen van soldaten genoemd. Als men die uitzet op de kaart (zie afb. 2 in het kleur- katern), blijken het locaties in Noord-Italië, Zuid-Frankrijk en Spanje te zijn, de traditionele rekruteringsgebieden voor de legioenen. Aangezien het Tiende Legioen lange tijd in Spanje was gelegerd voordat het naar de Rijn kwam, zul- len in die tijd vooral ook Spanjaarden tot dit legioen zijn toegetreden. Zoals in de inleiding al kort besproken is, haalde het Tiende Legioen, net als de andere legioenen in het westen van het Romeinse Rijk, zijn rekruten aan- vankelijk uit het Italische kerngebied, maar werden al vanaf de eerste eeuw v.Chr. steeds meer mannen gerekruteerd onder de bevolking van nieuw ver- worven provincies. In het begin waren dat vooral mannen met burgerrecht uit die gebieden in Gallia Narbonensis, in Africa Proconsularis en op het Iberisch Schiereiland waar Italische kolonisten zich hadden gevestigd, maar geleidelijk aan werden ook de nieuwe grensgebieden en in het bijzonder de kampdorpen die tot ontwikkeling kwamen bij de legioensforten een belangrijke bron voor mankracht. Zij verschijnen ten tonele in de eerste eeuw n.Chr., nemen sterk in aantal toe gedurende de tweede eeuw en worden de belangrijkste bron voor de westerse legioenen in de derde eeuw. Zo putten uiteindelijk de hulptroepen en de legioenen uit dezelfde reservoirs aan mankracht, en vervaagde de schei- ding tussen deze twee typen troepen die oorspronkelijk sterk verschilden. Het Tiende Legioen dat zich na 70 in Nijmegen vestigde, heeft nogal wat omzwervingen gemaakt. Tussen 63 en 70 is het van Spanje naar Oostenrijk, terug naar Spanje en bijna direct weer door naar de Lage Landen getrokken. Die hoge mobiliteit rond het jaar 70 heeft alles te maken met de burgeroor- log en de Bataafse Opstand: toen de Bataven en andere gelijkgezinden in op- stand kwamen, moesten er manschappen van elders ‘ingevlogen’ worden om die rebellie neer te slaan. Een van die eenheden was het Tiende Legioen, dat op dat moment nog maar net terug was uit het tegenwoordige Oostenrijk, waar het een paar jaar in Carnuntum gestationeerd was geweest. Die stationering in Carnuntum heeft zijn sporen tot in Nijmegen nagelaten, zoals onder meer blijkt uit een scherf van een bord van terra sigillata, in de collectie van Muse- um Het Valkhof (zie afb. 3 in het kleurkatern). De precieze vindplaats is niet bekend, maar alles wijst erop dat het stuk uit Nijmegen komt. Op de scherf staat te lezen: CARNVNT. Dat kan eigenlijk alleen maar aangevuld worden tot iets als CARNVNTINVS, ‘man uit Carnuntum’. Een variant daarop ken- nen we van een grafsteen uit Rome waarop we de naam ‘Iulia Carnuntilla’ lezen.7 Deze Julia moet wel uit Carnuntum afkomstig zijn, omdat er nog bij

7 CIL VI 37271.

Lampas 20202 binnenwerk.indb 276 20-05-2020 08:39 Marenne Zandstra Culturele diversiteit aan de Neder-Germaanse­ Limes 277

vermeld staat, in afkorting: ex pr(ovincia) P(annonia) super(iore), ‘uit de pro- vincie Pannonia superior’, waarvan Carnuntum op een gegeven moment de hoofdstad was. Deze Carnuntilla was getrouwd met een veteraan uit het le- ger. Haar grafsteen dateert uit de tweede helft van de eerste eeuw. Het is niet onmogelijk dat haar man ooit in het Tiende Legioen heeft gediend. Het Ro- meinse leger werkte dus niet alleen de mobiliteit van mannen in de hand, maar ook die van vrouwen.

4 Manschappen van cohors IIII Thracum in Valkenburg

Bij Valkenburg lag in de Romeinse tijd een legerkamp dat onderdak bood aan soldaten uit ver uiteengelegen delen van het Rijk. In de beginjaren, van 39/40 n.Chr. tot 41/42 n.Chr., waren hier zowel infanterie- als cavalerie-onderde- len van cohors III Gallorum equitata ondergebracht, een oorspronkelijk in Gallië gelichte hulptroepeneenheid. Vanaf ongeveer 42 n.Chr. tot de Bataafse Opstand in 69 n.Chr. was het fort ingericht voor een cavalerie-eenheid. Na de Bataafse Opstand werd het fort aangepast om daarin de cohors IIII Thra- cum equitata onder te brengen. Toen rond 180 n.Chr. het voorheen in hout en leem opgetrokken legerkamp vergroot en herbouwd werd in steen, vormde deze eenheid vermoedelijk nog steeds het garnizoen. Het bewijs voor de aanwezigheid van cohors IIII Thracum equitata in Val- kenburg wordt gevormd door drie vondsten. De eerste twee zijn stempels op fragmenten dakpan gevonden in Valkenburg, die de afkorting CHO IIII TR weergeven. De stempels kunnen door het ontbreken van de eretitels pia fide- lis (Domitiana) met enig voorbehoud worden gedateerd in de periode 71-89 n.Chr.8 De derde vondst bestaat uit een kalkstenen bouwfragment (zie afb. 4). Op dit fragment staat een deel van een monumentale inscriptie. Dankzij het for- mulaire karakter van dergelijke inscripties kan de oorspronkelijke inscriptie verregaand worden gereconstrueerd. Aangevuld staat er:

[Imp(eratori) Caesari / Divi Nervae f(ilio) / Nervae Traiano / Aug(usto)] Ge[r(manico) Dacico / Parthi]co pon[t(ifici) max(imo) / Coh(ors)] IIII Th[rac(um) p(ia) f(idelis)].9

‘Voor Imperator Caesar Nerva Trajanus Augustus, zoon van de vergoddelijkte

8 Domitianus verleende het hele Neder-Germaanse leger de eretitels pia fidelis Domitiana nadat het in de eerste dagen van het jaar 89 de opstand onder leiding van de Boven-Germaanse gouverneur Lucius Antonius Saturninus de kop in had gedrukt. De titel Domitiana verviel na de moord op de keizer in 96. De eretitels komen veel voor in monumentale inscripties en in stempels op baksteen, maar het ontbreken van de titels is geen sluitend bewijs voor een datering vóór 89. 9 L’Année épigraphique (1989: 559) (eigen vertaling).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 277 20-05-2020 08:39 278 Lampas 53 (2020) 2

Afb. 4 Bouwinscriptie uit de tijd van Trajanus van het Marktveld bij Val- kenburg (Zuid-Holland). Foto: Radboud Universi- teit Nijmegen.

Nerva, overwinnaar van de Germanen, overwinnaar van de Daciërs, overwinnaar van de Parthen, opperpriester, heeft het Vierde Cohort van de Thraciërs, Toege- wijd en Trouw, dit gebouwd’. Deze bouwinscriptie kan worden gedateerd in de periode tussen 20/21 febru- ari 116, de datum waaraan de titel Parthicus is gelieerd, en de dood van keizer Trajanus op 9 augustus 117. Vermoedelijk was de inscriptie boven de ingang van het hoofdkwartier aangebracht, nadat dit aan het begin van de tweede eeuw in steen was opgetrokken. Aan leden van dit cohort, en vermoedelijk ook hun verwanten, zijn moge- lijk ook de zogenaamde bustum-graven toe te schrijven die als onderdeel van het grafveld buiten het fort zijn opgegraven. Bij dit graftype is de brandstapel (bustum) direct boven, of soms ook in, een kuil opgericht.10 Na de crematie zijn de resten van de brandstapel samen met de crematieresten achtergebleven in de kuil, die daarmee fungeert als grafkuil. In de provincie Germania infe- rior verscheen dit graftype pas in de tweede helft van de eerste eeuw n.Chr., wat sterk doet vermoeden dat het niet van inheemse oorsprong is. Onder- zoek heeft uitgewezen dat er vier verspreidingsgebieden van bustum-graven kunnen worden aangewezen, namelijk Frankrijk, Italië, het Rijngebied en Zuidoost-Europa (het Balkangebied en de regio grenzend aan Zwarte Zee). Daarbij kan voor grafvelden met bustum-graven in het huidige Roemenië continuïteit vanaf de Grieks-Hellenistische periode tot en met de Romeinse tijd worden aangetoond. Dit suggereert dat bustum-graven zeer waarschijn- lijk in Zuidoost-Europa hun oorsprong vinden.11

10 Vergelijk Paulus, Epitome Festi de verborum significatu pagina 32 M: bustum proprie dicitur locus, in quo mortuus est combustus et sepultus, diciturque bustum, quasi bene ustum, ‘de term bustum wordt in het bijzonder gebruikt voor de plaats waar een overledene verbrand en bijgezet is, en het wordt bustum genoemd omdat het een samentrekking is van bene (‘goed’) en ustum (‘verbrand’)’. (eigen vertaling). 11 Smits (2006: 31; 155-157).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 278 20-05-2020 08:39 Marenne Zandstra Culturele diversiteit aan de Neder-Germaanse­ Limes 279

In het grafveld van Valkenburg-Marktveld dateren de aangetroffen bustum- graven uit de jaren tussen de Bataafse Opstand en het eind van de tweede eeuw n.Chr.12 De datering van de vroegste graven van dit type lijkt dus sa- men te vallen met de komst van de cohors IIII Thracum equitata in Valken- burg, kort na de Bataafse Opstand. Hoogstwaarschijnlijk hebben leden van deze eenheid, oorspronkelijk afkomstig uit Thracië in Zuidoost-Europa, de traditie van het bustum-graf in Valkenburg geïntroduceerd. Niet alleen man- nen, maar ook vrouwen en kinderen zijn met de betreffende graven in Val- kenburg-Marktveld geassocieerd. Er is gesuggereerd dat dit erop wijst dat de lokale bevolking de traditie overnam,13 maar het zou ook kunnen betekenen dat vrouwen en kinderen in het kielzog van hun mannelijke verwanten vanuit Thracië naar de Rijngrens zijn gereisd. In de volgende casestudy zien we van dit verschijnsel een vergelijkbaar voorbeeld.

5 Germaanse invloeden in Laat-Romeins Cuijk

Voor de Laat-Romeinse tijd hebben we maar zeer beperkt zicht op de samen- stelling van het Romeinse leger dat in de Lage Landen opereerde. In deze pe- riode richtte Rome het militaire apparaat langs de grens opnieuw in, waarbij geleidelijk afstand werd gedaan van een lineaire stationering van troepen. In plaats daarvan kwam er een mobiele ruiterij, die snel kon ingrijpen bij moei- lijkheden in het achterland. Keizer Constantijn (306-337 n.Chr.) zette de re- organisatie door en richtte een sterk offensief leger op, dat snel daar waar no- dig ingezet kon worden. Dit aanvalsleger werd organisatorisch gescheiden van het verdedigingsleger. Het aanvalsleger bestond in de basis uit manschap- pen die betrokken werden uit het verdedigingsleger, de bestaande legioenen die langs de grens gestationeerd waren. Deze kern werd uitgebreid met nieu- we rekruten, maar waar zij precies vandaan kwamen, blijft vaak onduidelijk. De aanwezigheid van Germanen, waaronder ook ‘geromaniseerde’ Franken, wordt echter wel het meest benadrukt in de schriftelijke bronnen.14 In sommige gevallen hebben we het geluk dat we informatie uit schriftelij- ke bronnen kunnen toetsen aan archeologische bronnen. Zo werd er in 1989 bij het bergen van resten van de Laat-Romeinse brug in de Maas bij Cuijk een groot aantal leerfragmenten gevonden, hoofdzakelijk van schoenen.15 Dank- zij de met de schoenvondsten geassocieerde munten en dendrochronologi- sche gegevens kunnen deze fragmenten worden gedateerd in ongeveer 330- 340 n.Chr. Het is niet alleen een van de grootste, maar ook een van de best

12 Smits (2006: 63-64; 155-157). 13 Smits (2006: 157). 14 Le Bohec (2010: 72-75). Zie ook de bijdrage van Stijn Heeren in dit themanummer (p. 174-193). 15 Van Driel-Murray (2007).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 279 20-05-2020 08:39 280 Lampas 53 (2020) 2

gedateerde vondstcomplexen van Laat-Romeins schoeisel uit Noordwest- Europa. Onder het schoeisel zijn duidelijk twee verschillende tradities te herkennen. Enerzijds zijn er lage veterschoenen, sandalen en slippers in een mediterrane traditie, anderzijds zijn er rekbare, zogenaamde ‘ruitjesschoenen’, die meer aansluiten bij een Germaanse traditie (zie afb. 5 in het kleurkatern). Beide ty- pen schoeisel komen in grote en kleine maten voor. Hieruit valt af te leiden dat er mannen, vrouwen en kinderen met verschillende culturele achtergron- den in het vierde-eeuwse Cuijk leefden. Een deel van hen was afkomstig uit wat nu Noord-Duitsland is, of onderhield daar nauwe banden mee. Dicht bij de locatie van de Romeinse brug bij Cuijk zijn de sporen aange- troffen van twee opeenvolgende Laat-Romeinse castella. De vroegste van de twee was vermoedelijk in hout opgetrokken en omgeven door een aarden wal. Dat is opmerkelijk, omdat er verder geen vestingwerken uit hout en aarde en van dit formaat bekend zijn uit de vierde eeuw. In de loop van de vierde eeuw is het castellum in steen herbouwd. Veel details van de precieze uitleg en date- ring van de vestingwerken zijn nog onduidelijk, maar het staat wel vast dat ze aan een kruispunt van wegen lagen, een overgang over de Maas beheersten en als verzamelpunt dienden voor voorraden voor het leger.16 Het is onbekend van welke eenheid of eenheden manschappen hier gestationeerd waren, maar de schoeiselvondst wijst erop dat er zowel contacten met het mediterrane ge- bied als met het noorden van het Vrije Germanië waren.

6 Culturele diversiteit van begin tot eind

De militaire gemeenschap aan de Neder-Germaanse Limes was een smelt- kroes van culturen. Mannen, vrouwen en kinderen uit alle delen van het Rijk, en uit gebieden daarbuiten, leefden er samen en brachten hun eigen culture- le invloeden mee. Van Noord-Afrika tot Scandinavië en van de Britse eilan- den tot het Midden-Oosten – vanuit alle windstreken bereikten mensen de Neder-Germaanse Limes. Ze introduceerden onder andere nieuwe namen, kledingstukken, accessoires en grafrituelen in deze regio. De materiële weer- slag hiervan in ons bodemarchief geeft ons zicht op waar die mensen vandaan kwamen. De geografische accenten veranderden door de tijd heen, maar cul- turele diversiteit was er al vanaf het moment dat de eerste soldaten van de le- gioenen, hulptroepen en vlooteenheden van het Romeinse leger de Lage Lan- den binnentrokken.

16 Haalebos (2002).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 280 20-05-2020 08:39 Marenne Zandstra Culturele diversiteit aan de Neder-Germaanse­ Limes 281

Museum Het Valkhof Kelfkensbos 59 6511 TB Nijmegen [email protected]

Bibliografie

Bohec, Y. le. 2010. Das römische Heer in der Späten Kaiserzeit, Stuttgart. Bosman, A.V.A.J. 1997. Het culturele vondstmateriaal van de Vroeg-Romeinse versterking Velsen 1 (dissertatie Universiteit van Amsterdam). Bosman, A.V.A.J. en M. de Weerd 2004. ‘Velsen. The 1997 excavations in the Early Roman base and a reappraisal of the Post-Kalkriese Velsen/Vechten dating evidence’, in F. Vermeulen, K. Sas en W. Dhaeze (eds), Archaeology in Confrontation. Aspects of Roman military presence in the North- west. Studies in honour of Prof. Em. Hugo Thoen, Gent (Archaeological Reports Ghent Univer- sity 2), 31-62. Driel-Murray, C. van. 2007. ‘Mode in de nadagen van het Keizerrijk. De schoenen van Cuijk’, Wes- terheem 56.3, 133-141. Haalebos, J.K. 1986. Fibulae uit Maurik, Leiden (Oudheidkundige Mededelingen uit het Rijksmuse- um van Oudheden te Leiden, Supplement 65). Haalebos, J.K. 2002. ‘De laatantieke castella’, in H. van Enckevort en J. Thijssen (eds), Cuijk. Een regi- onaal centrum in de Romeinse tijd, Utrecht (Archeologische Berichten Nijmegen 5), 81-88. Heeren, S. 2020. ‘Van Bataafse auxiliarii naar Frankische foederati. Migratie in de archeologie en nieuwe groepen in het grensgebied van Germania secunda’, Lampas 53, 174-193. Henrich, P. 2013. ‘Römische Tracht aus Südosteuropa im Rheinland – Hinweis auf Migration?’, in D. Schmitz en M. Sieler (eds), Überall zu Hause und doch fremd. Römer unterwegs, Petersberg (Kata- loge des LVR-Römermuseums im Archäologischen Park Xanten 5), 216-217. Polak, M. 2009. ‘The Roman Military Presence in the Rhine Delta in the Period c. AD 40-140’, in A. Morillo, N. Hanel en E. Martín (eds), Limes XX. XX Congreso Internacional de Estudios sobre la Frontera Romana, XXth International Congress of Roman Frontier Studies, Léon (España), Septi- embre, 2006, Madrid (Anejos de Gladius 13.2), 945-953. Smits, L. 2006. Leven en sterven langs de limes. Het fysisch-antropologisch onderzoek van vier graf- veldpopulaties uit de noordelijke grenszone van Germania inferior in de Vroeg- en Midden-Ro- meinse tijd, Enschede. Zandstra, M. 2015. ‘The Artist Formerly Known As Batavus. A reinterpretation of a graffito from Velsen (prov. Noord-Holland/NL)’, Archäologisches Korrespondenzblatt 45, 229-236. Zandstra, M.J.M. 2019. Miles away from home. Material culture as a guide to the composition and de- ployment of the Roman army in the Lower Rhine area during the 1st century AD, Nijmegen.

Lampas 20202 binnenwerk.indb 281 20-05-2020 08:39 De nieuwe kleren van de keizer? De lange weg naar een aantrekkelijk Werelderfgoed

Erik Graafstal en Tom Hazenberg

Summary: It is in the nature of the Dutch Limes, buried as it is under later river sediments and modern townscapes, that it is fundamentally invisible. Over the past fifteen years, a surge of local initiatives to create Roman references and replicas in our public spaces has gone a long way to make up for this. Many of these ‘emper- or’s new clothes’ have been styled in a bold new language of ‘Dutch design’, giving a distinct imprint to this corner of the Frontiers of the Roman Empire. The flipside of the Dutch approach, typically averse to central coordination, could be a lack of coherence and sustained management. This paper will draw up an interim bal- ance sheet. After a cycle tour along the Dutch Limes sector we will look into two major recent endeavours of public outreach: the Zwammerdam ships project with its twin hubs of the NIGRVM PVLLVM visitor centre and the Archeon museum park at Zwammerdam and Alphen aan den Rijn, respectively, and the making of Castellum Hoge Woerd at Utrecht, a true to scale replica of the local Roman fort. The paper concludes with some of the most urgent lessons learnt.

Juni 2018. 24 leerlingen van het Cygnus Gymnasium in Amsterdam fietsen met hun docenten klassieke talen en geschiedenis de hele Romeinse Limes in Nederland af.1 Ze bezoeken Park Matilo, fietsen langs de Oude Rijn via Al- phen en Woerden naar Utrecht om in Castellum Hoge Woerd het Romeinse schip te bewonderen. Dan naar Vechten om over Castellum Fectio te banje- ren. Na een vrolijke fietstocht door de Bataafse Betuwe bereiken ze via Elst Museum Het Valkhof in Nijmegen om vervolgens afscheid te nemen van het Nederlandse deel van de Frontiers of the Roman Empire.

Steeds vaker vormt de Romeinse Limes het decor voor buitenschoolse acti- viteiten van niet alleen gymnasia maar ook ander middelbaar en lager onder- wijs. Deze groeiende interesse vanuit het onderwijs wordt toegejuicht door de archeologen. Met deze belangstelling wordt ook een belangrijk doel van UNESCO bereikt. Deze organisatie van de Verenigde Naties streeft ernaar om door middel van onderwijs, wetenschap en cultuur het begrip tussen men- sen en landen te vergroten. Onderwijs over cultureel erfgoed is bij uitstek een uiting van dit streven.

1 Link naar de Limes Journaal Clip over de Limesfietstocht van het Cygnus Gymnasium 2018: https://www.youtube.com/watch?v=QIgvkZ68DZo (geraadpleegd op 20 maart 2020).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 282 20-05-2020 08:39 Erik Graafstal en Tom Hazenberg De nieuwe kleren van de keizer? 283

De resten van de Romeinse Limes in Nederland – en in de Duitse deelstaten Nordrhein-Westfalen en Rheinland Pfalz – zullen, als alles goed gaat, vanaf zomer 2021 de status van UNESCO Werelderfgoed hebben. Met die erken- ning zal de limes naar verwachting een nog populairder reisdoel worden, niet alleen voor leerlingen maar ook voor andere geïnteresseerden zoals wijkbe- woners, wandelaars en fietsers en cultuurtoeristen. Om in de educatie- en re- creatiebehoefte te voorzien moet echter nog veel werk worden verzet. Het aanstaande werelderfgoed bevindt zich immers ondergronds en is dus gro- tendeels onzichtbaar. Daarnaast bestaat de limes uit een aaneenschakeling van archeologische monumenten die midden in moderne, vaak verstedelijkte en ‘verrommelde’ landschappen liggen. Ten slotte is het voor veel bezoekers las- tig om de 120 kilometer lange Nederlandse Limessector te begrijpen als een samenhangend monument met een gemeenschappelijke geschiedenis. Het zichtbaar maken van de limes kent al een traditie van een halve eeuw, met als vroeg voorbeeld de plattegrond van het hoofdkwartier van Castel- lum Nigrum Pullum in Zwammerdam (gemeente Alphen aan den Rijn) (zie afb. 2 in het kleurkatern). In de decennia die daarop volgden zijn meer po- gingen gedaan om de limes voor een breed publiek ‘beleefbaar’ te maken. In Museumpark Archeon werden reconstructies van Romeinse gebouwen opge- trokken, en vanaf 2005 ontwikkelden diverse gemeenten plannen voor groot- schalige visualisaties in de openbare ruimte naar aanleiding van recente op- gravingen. Van 2007 tot 2016 werd de limes op die manier zichtbaar gemaakt in Woerden, Leiden-Roomburg, Utrecht-Leidsche Rijn, Bunnik-Vechten en Arnhem-Meinerswijk. De resultaten van de Nederlandse aanpak, waarbij ar- cheologen nauw samenwerken met overheden, landschapsarchitecten en lo- kale partners, ogen robuust, zijn soms gewaagd, lijken succesvol en trekken daarom steeds meer de aandacht, ook van buitenlandse limes-‘ontwikkelaars’. Deze wijze van visualisering van de Romeinse grens mogen we gerust Dutch Design noemen. Maar hoe succesvol is de limes nu eigenlijk? Voldoen en volstaan de gerea- liseerde Dutch Design-projecten inmiddels om in de cultuur-toeristische en educatieve behoefte te voorzien? In dit artikel willen we beschrijven hoe de diverse publieksgroepen nu al van de Romeinse Limes kunnen genieten door langs de limes te wandelen, fietsen en varen en zo de voornaamste places of in- terest te bezoeken (zie afb. 1 in het kleurkatern). Wat uitgebreider beschrijven we twee spraakmakende Dutch Design-projecten: de schepen van Zwammer- dam en Castellum Hoge Woerd. We proberen onderwijl een beeld te schetsen van de huidige stand van het publieksbereik van de Nederlandse Limes. Ten slotte benoemen we aandachtspunten om tot nog aantrekkelijker presentaties en programma’s te komen, die de bezoeker op een toegankelijke manier langs dit deel van de grens van het Romeinse Rijk zullen leiden.

Lampas 20202 binnenwerk.indb 283 20-05-2020 08:39 284 Lampas 53 (2020) 2

1 Wat is er nu al te zien?

Maar laten we eerst eens, net als de Cygnus-Gymnasiasten, langs de Neder- landse Limes fietsen. Er zijn al veel places of interest, geschikt om met school- klassen op een actieve manier de Romeinse geschiedenis van Nederland en Noord-Europa te beleven. Om meer inzicht te krijgen in de veelheid van ont- dekkingen, bezoeklocaties en verhalen, kan de Nederlandse Limes worden onderverdeeld in vijf thematische eenheden.2 Van west naar oost zijn dat: – Limes in/aan zee: Katwijk, Valkenburg en de Noordzeekust – De Schepenlimes: Voorburg, Leiden – Utrecht – Het ruimtelijke systeem: Utrecht – Leidsche Rijn – De Bataafse Limes: Betuwe – Rome’s commandopost: Nijmegen en omgeving

1.1 De limes en de zee Bij de uitwateringssluizen van de Oude Rijn in Katwijk, waar een monument- je herinnert aan Caligula, die hier vermoedelijk ooit verlangend uitkeek naar Britannia, begint onze route. Meer informatie over de mysterieus in zee ver- dwenen Brittenburg is te vinden in het Katwijks Museum. Via de Zanderij, een Romeinse en Merovingische nederzetting, bereiken we Valkenburg. Op het Castellumplein vertellen betonnen verwijzingen over het fort. Op ver- zoek kan ook het Toren Museum open, een must voor de limestoerist. De volgende stop is Leiden. Eerst het Rijksmuseum van Oudheden (RMO), waar sinds kort een heuse limesmuur de spectaculaire Romeinse afdeling comple- teert. Daar liggen ook de belangrijkste vondsten van het fort Matilo (Leiden- Roomburg), de volgende bezoeklocatie, nu ingericht als Park Matilo. Hier worden veel verhalen verteld, en de Romeinse tuin is bijzonder. Bij Matilo is een afslag te maken naar het zuiden om fietsend langs de Vliet, het voorma- lige Kanaal van Corbulo, Forum Hadriani te bereiken, de hoofdstad van de Civitas Cananefatium. Daar zijn Museum Swaensteijn en Park Arentsburgh de hoofdattracties.

1.2 Schepenlimes De volgende echte limesplaats is het centrum van Alphen aan den Rijn, met een groot aantal kunstzinnige verbeeldingen. De vondsten van de opgravin- gen aldaar liggen in het Romeins Museum van Museumpark Archeon, even

2 Visser et. al. 2016. Interpretatiekader voor de Romeinse Limes in Nederland. Het cement voor een aantrekkelijk erfgoed, Nederlandse Limes Samenwerking. Te downloaden via: https:// www.romeinen.nl/uploads/media/59a1bff30cb7b/limes-interprkader-def4.pdf?token=/uploads/ media/59a1bff30cb7b/limes-interprkader-def4.pdf

Lampas 20202 binnenwerk.indb 284 20-05-2020 08:39 Erik Graafstal en Tom Hazenberg De nieuwe kleren van de keizer? 285

verderop. In het park kunnen de leerlingen het Romeinse leven zelf onder- gaan. Tevens kunnen klassen hier goed overnachten in de Romeinse herberg. Sinds enkele jaren worden in Museumpark Archeon de zes Zwammerdam- schepen gerestaureerd. We zijn nu dan ook beland in het kerngebied van de Schepenlimes. Beroemd zijn de grote aantallen Romeinse binnenvaartsche- pen die in de Oude Rijn bij Zwammerdam, Woerden en Utrecht-Leidsche Rijn (De Meern) zijn ontdekt. In Zwammerdam heet de zorginstelling Ipse de Bruggen de limestoerist welkom in het Limesbezoekerscentrum NIGRVM PVLLVM. De bouw van deze zorginstelling rond 1970 vormde de aanleiding voor de ontdekking van de schepen en het nabijgelegen grensfort. Enkele ki- lometers stroomopwaarts ligt Bodegraven; de hier opgegraven militaire struc- turen, waaronder het in het jaar 61 vernieuwde poortgebouw, bezorgen de archeologen nog steeds hoofdbrekens. Enkele visualiseringen en informatie- borden herinneren aan de Romeinse aanwezigheid, evenals een replica van de prachtige Romeinse helm die is gevonden achter Fort Wierickerschans, nu te bewonderen in het RMO. Dat Waterliniefort ligt verder op de route en is de moeite waard vanwege een vitrine met Romeins vondstmateriaal en als voor- beeld van een ‘modern’ castellum. Hierna bereiken we Woerden, waar de Castellumgarage als ‘Drive-in Mu- seum’ is ingericht met opgravingsfoto’s, verbeeldingen van het Romeinse le- ven en de resten van een geroeid vrachtschip. Een route door de stad leidt ons langs alle Woerdense scheepsvondsten. Een bijzondere collectie is te bewon- deren op de zolder van het Stadsmuseum Woerden, waaronder het prachtig bewaarde altaar dat is gewijd aan keizer Elagabalus (218-222). Dan op weg naar de Leidsche Rijn, waar de bouw van een grote nieuwbouwwijk een com- pleet militair grenslandschap blootlegde. Op veel authentieke vindplaatsen zijn lieux de mémoire ingericht, zoals markeringen van wachttorens en de Romeinse weg. De hoofdbestemming vormt Castellum Hoge Woerd, een moderne reconstructie van het lokale grensfort met diverse limestentoonstel- lingen en veel audiovisuele uitleg. In het atrium schittert een Romeins vracht- schip, dat met zijn resten van een dekhuisje een van de hoogtepunten van de Nederlandse Limes vormt. Spectaculair zijn de meubels, gereedschappen en de persoonlijke uitrusting van de schipper, die tentoongesteld worden langs de prachtige hellingbaan rond het schip. Een paar kilometer verderop vormt het Domplein het decor voor de vol- gende limesattractie, DOMunder. Hier kunnen we afdalen in het verleden. Er zijn oude funderingen te zien van voorgangers van de Domkerk, met daartus- sen een verticale doorsnede door het hart van het Romeinse fort Traiectum. Weer boven is de muur van het castellum te volgen in de straten rondom het Domplein in de vorm van een cortenstalen plint waaruit licht en soms ook ne- vel opstijgt. Een van de oudste forten ligt ten oosten van Utrecht, in Vechten. Het Waterliniemuseum in Fort Vechten heeft een kleine, maar fijne limes-

Lampas 20202 binnenwerk.indb 285 20-05-2020 08:39 286 Lampas 53 (2020) 2

expositie. Het spektakelstuk is echter het plateau van Castellum Fectio zelf, waar een immens betonnen kunstwerk de lay-out van het castellum toont. In het beton zijn vondsten, replica’s en teksten verwerkt. Een veilige plek om Romeins te struinen en te leren over dit roemruchte verleden. Vanaf Fectio en het even verderop liggende Houten, met het archeologische museum Het Oude Station, zijn de places of interest van de Nederlandse Li- mes dunner gezaaid. Daarentegen wordt het fietsplezier des te groter vanwege het groene landschap. Dit begint al langs de Kromme Rijn, op weg naar Wijk bij Duurstede. Museum Dorestad toont de resten van Castellum Levefanum, dat zelf volledig door de Rijn is verspoeld, met als topstuk de Helm van Ti- tus.3 En dan met de pont de oversteek naar de Betuwe.

1.3 Bataafse Limes Een prachtige groene route voert door het land van de Bataven. Een bypass via Ommeren brengt ons bij Streekmuseum Baron van Brakell, waar de his- torische rol van de Bataven wordt belicht. Via Kesteren en de wat laag uitge- vallen replica van een wachttoren bij Opheusden leidt de weg naar het oos- ten. Het religieuze leven van de geromaniseerde Bataven wordt verteld in het Tempel|Kerkmuseum in Elst. De riviergrens wordt weer echt gevolgd bij Arnhem-Meinerswijk. Met de visualisatie van hoofdkwartier en achterpoort in de vorm van schanskorven controleert deze versterking ook nu nog de Rijn (zie afb. 3 in het kleurkatern). Het rivierengebied ten oosten van Arnhem biedt ruimte aan de twee laatste forten op Nederlandse bodem, Duiven-Loo- waard (vondsten in het Liemers Museum, Zevenaar) en Herwen-Bijlandse Waard, met op de dijk een replica van de beroemde grafsteen die de Dam van Drusus vermeldt. Hier buigen we af naar het machtscentrum van de Neder- landse Limes: Nijmegen.

1.4 Rome’s commandopost Natuurlijk kan de regio Nijmegen niet ontbreken om de limes in volle om- vang te begrijpen. Hoofdattractie in Rome’s commandocentrum is Museum Het Valkhof met vrijwel alle topvondsten uit de legerplaats zelf en de wijde omtrek, waaronder een indrukwekkende collectie helmen en het origineel van de grafsteen uit Herwen. Even verderop biedt het voormalige Museum Kam een blik terug naar de tijd waarin de archeologie nog in de kinderschoenen stond maar zich wel theatraal presenteerde.4 Vanaf hier fietsen we over het voormalig legerkamp van het Tiende Legioen, met diverse informatiepanelen,

3 Museum Dorestad wordt momenteel verbouwd en opent in 2021 op een nieuwe locatie, in het oude Stadhuis op de Markt, haar poorten met een volledig vernieuwde inrichting. 4 Heropening verwacht in 2022.

Lampas 20202 binnenwerk.indb 286 20-05-2020 08:39 Erik Graafstal en Tom Hazenberg De nieuwe kleren van de keizer? 287

naar het Kops Plateau. Hier valt het on-Nederlandse landschap in het oog. De hoogte bood het Romeinse leger een strategische positie verheven boven de Waal en de Bataafse vlakte. Ook de omgeving van Nijmegen biedt bijzonde- re getuigen van de strategische rol van Rome’s commandocentrum, zoals de enorme dakpannenindustrie bij de Holdeurn in Berg en Dal, het nabijgelegen aquaduct en Museumpark Orientalis, waar een replica ligt van een Romeinse liburna, een rivierboot in mediterrane bouwstijl. Zo eindigt de indrukwek- kende fietstocht weer bij de kernwaarde van de limes: de rivier als strategische en logistieke verbinding van een wijds monument.

2 Dutch Design

De hierboven beschreven fietstocht brengt ons langs tal van grote limesloca- ties waaraan sinds 2005 door veel partijen is gewerkt. Park Matilo in Leiden is zo’n voorbeeld, evenals de Castellumgarage in Woerden en Fectio bij Vech- ten. In dit artikel willen de schrijvers twee andere Dutch Design-projecten belichten. Hoe is het lokale initiatief ontstaan, welke partijen zijn betrokken en met welke ambitie? En hoe ziet de toekomst eruit van deze projecten in sa- menhang met de ontwikkeling van de Nederlandse Limes?

2.1 De schepen van Zwammerdam Veel van wat de laatste jaren is ontwikkeld, is het directe gevolg van de ont- dekking van de Romeinse schepen in Zwammerdam in de jaren 1971-1974. Deze zijn samen met de grote scheepsopgravingen in Woerden en Utrecht- Leidsche Rijn van grote betekenis voor ons begrip van de rol van de Ne- der-Germaanse Limes in de Romeinse militaire strategie als essentiële infra- structuur voor de bevoorrading van de grenstroepen en als verbinding tussen Germania en Gallia enerzijds en de Noordzee en Britannia anderzijds. Het belang van deze schepen vormde voor de provincie Zuid-Holland de reden om de Zwammerdamschepen tot iconen te verklaren in de ontwikkeling van haar deel van de limes op weg naar werelderfgoed. Het is echter geen sinecure om de Zwammerdamschepen in te zetten als icoon en te presenteren aan een breed publiek. De afgelopen decennia zijn al enkele pogingen gedaan om de schepen te restaureren en te exposeren. Een van die pogingen heeft geleid tot de oprichting van Archeon met een repli- ca van een van de schepen van Zwammerdam, dus vergeefse moeite was dit geenszins. Ook de twee kano’s van Zwammerdam zijn altijd tentoongesteld geweest in Ketelhaven en Lelystad. Maar de authentieke collectie ‘Zwammer- dam-schepen’ bestond vooralsnog uit acht containers geconserveerd eiken- hout, onbereikbaar voor het publiek.

Lampas 20202 binnenwerk.indb 287 20-05-2020 08:39 288 Lampas 53 (2020) 2

Aangezien de maatschappelijke ontwikkeling van de Zwammerdamsche- pen niet bepaald een quick win is, was het van belang om de werkelijke inte- resse in kaart te brengen. Wie wilde er na al die jaren zich langdurig verbinden aan deze voor de wetenschap belangrijke collectie? Een onderzoek wees uit dat, naast de initiatiefnemers Hazenberg Archeologie en de provincie Zuid- Holland, een aantal partijen in de regio Alphen/Zwammerdam geïnteresseerd was om mee te denken, waaronder de gemeente Alphen aan den Rijn, zor- ginstelling Ipse de Bruggen en Museumpark Archeon.5 De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, eigenaar van de scheepsresten, zag in het initiatief een mooie verbinding tussen de plannen voor Batavialand en de limesregio. Voor Archeon boden de Zwammerdamschepen een mooie kans op uitbreiding van de museale status en de gemeente Alphen zag in de Zwammerdamschepen marketinginstrumenten voor de profilering als maritiem-logistiek centrum. Het haalbaarheidsonderzoek viel toevallig samen met de ambitie van Ipse de Bruggen om hun centrale gebouw op de Hooge Burch, de vindplaats van de Zwammerdamschepen, te vernieuwen. De opgravingen van het Romeinse Castellum Nigrum Pullum en de schepen behoren tot het collectieve geheu- gen van de instelling. Veel medewerkers, familieleden van cliënten en dorps- bewoners hebben de opgravingen nog meegemaakt of kenden de vondsten die in vitrines in het directiegebouw werden getoond. Het bestuur van Ipse de Bruggen was gecharmeerd van het idee om de vindplaats van de Zwammer- damschepen te markeren en open te stellen voor het publiek. Dit sloot aan bij de ambitie om van de Hooge Burch een open wijk van Zwammerdam te ma- ken. Limestoerisme versterkt de toegankelijkheid en zichtbaarheid. Door dit wederzijds enthousiasme gingen de ontwikkelingen snel. Een ar- cheoloog werd toegevoegd aan het bouwteam van het nieuwe facilitaire ge- bouw, dat de toepasselijke naam ‘De Haven’ kreeg. Naast Grand Café en multifunctionele zaal werd het Limesbezoekerscentrum NIGRVM PVL- LVM een integraal onderdeel van de nieuwbouw. Het bezoekerscentrum bestaat nu uit een tentoonstelling over de ontdekking van de Zwammer- damschepen, het Romeinse grensfort en bijbehorende handelsnederzetting. Spectaculair is de keramieken vloer bij de entree in de vorm van een van de schepen, op ware grootte (zie afb. 4 in het kleurkatern). Buiten loopt een wan- delroute naar de Castellumtuin. De oude verbeelding van het hoofdkwartier, aangelegd in de jaren 70, is omgezet in een driedimensionaal beeld van houten banken, bij wijze van ruïneuze funderingen. Daarnaast verbeelden kleurrijke banieren de muren van het grensfort. De cliënten zijn op allerlei manieren be- trokken bij de totstandkoming en exploitatie, zoals de aanleg van de Castel- lumtuin, het maken van de banieren en de bediening van Grand Café De Ha-

5 T. Hazenberg et.al. 2014. De terugkeer van de Zwammerdamschepen. Een haalbaarheidsonder- zoek, Hazenberg AMZ Publicatie 2014-01. Het onderzoek was het initiatief van Bert Zandbergen en Tom Hazenberg, uitgevoerd samen met de Universiteit Leiden.

Lampas 20202 binnenwerk.indb 288 20-05-2020 08:39 Erik Graafstal en Tom Hazenberg De nieuwe kleren van de keizer? 289

ven. In de winkel zijn limesproducten te koop, die ook weer zijn vervaardigd door bewoners, en de Educatiegroep geeft jaarlijks de cursus ‘Romeinen’ aan een groep cliënten. Het Romeinse programma van NIGRVM PVLLVM, zo- als rondleidingen, evenementen en tentoonstellingen ligt in handen van Het Genootschap, een groep van vrijwilligers, ondersteund door – eveneens vrij- willige – professionals. Op deze wijze heeft het limesnetwerk een bestaansze- kere bezoeklocatie langs de limes en heeft Ipse de Bruggen een extra dimensie aan de Hooge Burch toegevoegd en de integratie bevorderd tussen cliënten en nieuwe bezoekers. De restauratie van de Zwammerdamschepen zelf werd als te hoog gegrepen geacht voor een zorginstelling. Het succes van NIGRVM PVLLVM vormde echter wel een stimulans om ook dit te gaan organiseren. Museumpark Arche- on was bereid mee te denken met de provincie en de Rijksdienst voor het Cul- tureel Erfgoed om de Zwammerdamschepen te restaureren en te presenteren in een nieuw te bouwen Nationaal Romeins Scheepvaart Museum. Ten tijde van het schrijven van dit artikel is de restauratie van de collectie in volle gang. De restauratie wordt uitgevoerd door een groep professionals en vrijwilligers, voor het oog van het publiek dat massaal Museumpark Archeon bezoekt. Inmiddels doen nieuw ontwikkelde nationale wandel- en fietsroutes Zwam- merdam aan en groeit het bezoekersaantal van NIGRVM PVLLVM gestaag. Dit zal alleen maar meer worden door de continue aandacht in de regio voor ‘Operatie Zwammerdamschepen’ en de ontwikkeling van het museum voor de Zwammerdamschepen bij Museumpark Archeon.

2.2 Castellum Hoge Woerd Een tweede project dat wij hier wat langer bezoeken, is Castellum Hoge Woerd. Deze eigentijdse replica van een Romeins fort ging in 2015 open voor het publiek, met een unieke programmacombinatie: een theater, een stads- boerderij, een museum en een restaurant. Pronkstuk van het Castellum is het 25 meter lange Romeinse vrachtschip. Maar er is nog veel meer te zien in dit ongebruikelijke site museum, dat is gebouwd op de plek van een oorspron- kelijk castellum, een wettelijk beschermd monument en onderdeel van het voorgedragen Werelderfgoed. Het concept en ontwerp zijn ontstaan in de ja- ren van financiële crisis en bezuinigingen rond 2010. Hoe heeft dit bijzondere project tot stand kunnen komen? Cultuurhistorische waarden hebben altijd een voorname rol gespeeld in de planvorming en realisatie van Leidsche Rijn, met 30.000 woningen een heu- se nieuwe stad ten westen van Utrecht. Vanaf het Masterplan uit 1995 is ge- streefd naar een zorgvuldige inpassing van het oude cultuurlandschap, zodat de nieuwe wijken herkenbare wortels in het verleden zouden hebben. Daar- naast hebben vanaf 1997 meer dan honderd opgravingsprojecten plaatsge-

Lampas 20202 binnenwerk.indb 289 20-05-2020 08:39 290 Lampas 53 (2020) 2

vonden, waardoor we beschikken over complete kennislandschappen voor de prehistorie, Romeinse tijd, Vroege en Late Middeleeuwen. Kortom, er is van aanvang af zwaar geïnvesteerd in een stadslandschap met een herkenbare bio- grafie én in de verhalen die daarbij horen. Bij deze ambitie hoorde natuurlijk ook een centrale plek, een interpretation centre, waar alle verhalen in samen- hang zouden kunnen worden gebracht (zie afb. 5 in het kleurkatern). Een aanjager was de opgraving van het schip De Meern 1 in 2003. Het schip moet rond 180-200 ten onder zijn gegaan met alles wat op dat moment aan boord was – een zeldzaam Pompeï-scenario. De open dagen in mei 2003 trokken zo’n 30.000 bezoekers in twee weekends. Vanaf dat moment was het schip in het hart gesloten van de lokale bevolking, als een baken van trots en identiteit. Een paar weken later lag er een brief van de Wijkraad Leidsche Rijn op de deurmat van de gemeente, met de vraag hoe het Utrechtse college dacht een plek te gaan scheppen voor de terugkeer, na conservering, van ‘ons’ schip. De archeologen van Erfgoed Utrecht hadden altijd de droom gekoesterd om de Hoge Woerd ooit ‘wakker te kussen’. Het was een van de weinige vrij gelegen castellum-complexen die in Nederland resteerden, maar onherken- baar doordat de drukke Castellumlaan en ’t Zand over de anderhalf meter hoge ‘bult’ denderden. Zorgelijker was het sluipend verval waaraan het mo- nument al jaren onderhevig was, door graafwerk voor kabels en leidingen en de periodieke vernieuwing van boomgaarden. In 1982 was midden in het voormalige castellum nog een dubbel woonhuis gebouwd. De keuze was simpel: óf het monument langzaamaan geërodeerd zien wor- den, óf de hele boel opkopen, zodat betere voorwaarden voor behoud van de archeologische resten konden worden gecreëerd. Maar alleen al de aanloop- kosten – denk aan het opkopen van het dubbele woonhuis en tien hectare boomgaard, en het omleggen van wegen – waren zodanig dat een zeer robuus- te business case vereist was. Een verkenning langs archeologische bezoekers- centra in Nederland en buitenland leerde dat 30 à 35.000 bezoekers gangbaar was. Dat was beslist een te smalle basis om zo’n grote transformatie en inves- tering te rechtvaardigen. Het kwam er dus op aan de programmatische basis te verbreden. Voor het stadsdeel Leidsche Rijn stond al langer een theater gepland, liefst ook met buitenpodium. Eveneens gepland was een stadsboerderij met tuinen voor schooljeugd en omwonenden, en een uitgebreid educatief programma over mens en leefomgeving. Rond 2008 was het basisconcept van het castellum rond en kon het project opstomen langs drie verschillende lijnen. De programmatische samenwerking was het eenvoudigste onderdeel. Al heel snel kwam een kruisbestuiving op gang tussen de thema’s Erfgoed, Cul- tuur en Natuur. Want hoe mooi is het niet als het theater Ovidius’ Metamor- fosen programmeert als onderdeel van het jaarlijkse Romeins Festijn, zoals gebeurde in mei 2019?

Lampas 20202 binnenwerk.indb 290 20-05-2020 08:39 Erik Graafstal en Tom Hazenberg De nieuwe kleren van de keizer? 291

De tweede lijn was het ontwerpproces. De ruimtelijke vertaling lag voor de hand: voortbouwen op de tot in detail bekende Romeinse topografie, essenti- eel om dit tot een geloofwaardige plek te maken. Het mooie van het ‘cultuur- park’ Castellum Hoge Woerd is: alles wat je ziet, dat wil zeggen de moderne visualisatie van het fort, de grachten, de rivier, de wegen en het badhuis, ligt bovenop de authentieke Romeins resten, behalve de replica van de Romeinse wachttoren. Het castellum zelf was een tour de force. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed eiste dat de nieuwe bouwwerken niet meer dan 1,5 procent zetting teweeg zouden brengen op het manshoog bewaarde archeologische pakket in de ondergrond. Voor de herbouw van het fort werd de oplossing gevonden in een ultra-light tunnelelement. Door de breedte van de wallen iets op te rekken tot 6 meter, kon 400 strekkende meter ruimte worden gevonden voor kan- toren, stallen, expositiezalen en educatoria. De theaterzaal en het restaurant werden door de architect verwerkt in een paviljoen, waar bezoekersgroepen die misschien helemaal niet voor de archeologie waren gekomen onverhoeds worden geconfronteerd met het verleden. De derde lijn was: bloed, zweet en tranen – tien jaar lang de juiste mensen weten te overtuigen dat het misschien niet zo’n idioot idee was om die verlo- ren plek te transformeren tot een experimenteel cultuurpark. Dat het pleidooi uiteindelijk voet aan de grond kreeg, was misschien wel eerst en vooral te dan- ken aan de meervoudige maatschappelijke functie. Castellum Hoge Woerd is een plek voor de lokale gemeenschap, een focus van ontmoeting, participatie en trots. Daarnaast en pas daarna is het Castellum ook een museum met een voor de archeologie van Romeinse Nederland bovenlokale uitstraling. Kroonjuweel is de presentatie van het schip De Meern 1 (zie afb. 6 in het kleurkatern). Met zijn unieke inventaris is dit de meest complete vondstas- semblage van een Romeins binnenvaartschip dat wij in Noordwest-Europa kennen. Museum Hoge Woerd heeft een eigenzinnige benadering: gebaseerd op verhaallijnen, interactief en immersief. Daarbij wordt het hele Castellum gebruikt als vertelplatform. Daaraan worden virtuele belevingslagen toege- voegd, bijvoorbeeld in de vorm van de ‘tijdvensters’ in de poorttorens. Een rondgang over de wallen levert een fysieke en virtuele ervaring op van de schaal van en het leven in een garnizoensstadje aan de Nederlandse Limes. Daarbij heeft het museum een groot aanbod aan educatie, niet alleen voor het basisonderwijs, maar steeds meer ook voor het voortgezet onderwijs, waarbij – onvermijdelijk – de hedendaagse versie van het Romeinse schrijf- plankje intensief wordt benut. Daarnaast is er bijzondere programmering op hoogtijdagen als Romeinenweek en Nationale Archeologiedagen. Maar wat het Castellum bijzonder maakt, is dat deze plek ook ‘bespeeld’ wordt door een theater en een stadsboerderij. Zo kan de museumbezoeker in het zomer- seizoen verrast worden door het Oogstfeest in de tuinen van het Castellum

Lampas 20202 binnenwerk.indb 291 20-05-2020 08:39 292 Lampas 53 (2020) 2

of muziek op het buitenpodium tijdens de ‘Lazy Sunday Afternoons’. Het is misschien juist deze mix van boodschappen en bezoekersstromen die Castel- lum Hoge Woerd tot een bijzondere toevoeging aan het publieksbereik rond de limes maakt.

3 Conclusie

De projecten naar aanleiding van de schepen van Zwammerdam en Castellum Hoge Woerd zijn mooie voorbeelden van de Dutch Design-aanpak. Daarbij zijn zij in die zin succesvol dat zij kennelijk voldoen aan de verwachting van het publiek, wat zich vertaalt in de steeds groeiende publieke belangstelling. In NIGRVM PVLLVM voelen de limesbezoekers zich welkom en waarde- ren ze de hoogwaardige limespresentatie in de onverwachte omgeving van een Grand Café midden in een zorginstelling. De restauratie van de Zwammer- damschepen in Museumpark Archeon wordt ervaren als een waardevolle au- thentieke aanvulling op de laagdrempelige beleving van de Romeinse recon- structies en de verhalen van de Archeotolken. En Castellum Hoge Woerd is vanaf het begin een publiekstrekker geweest, maar wel een die stevig veran- kerd is in het stadsdeel Leidsche Rijn. Het succes van deze nieuwe limesat- tracties lijkt gerelateerd aan de mogelijkheid om een mooie presentatie of vi- sualisatie te exploiteren als maatschappelijk kapitaal. Een algemene ervaring met de visualisaties en andere projecten langs de li- mes is dat het realiseren ervan relatief gemakkelijk gaat. Voor de visualisatie van een castellum of Romeinse straatkunst zijn vaak voldoende partijen en ook geld te vinden, zoals de gemeente, een museum of een winkeliersvereni- ging. Maar om het resultaat in stand te houden of, beter nog, blijvend in te zetten om een breed publiek met de limes te laten kennismaken of om de ken- nis van de limes op een specifieke locatie te verdiepen, is meer nodig, vooral blijvende zorg en aandacht en een educatieve of toeristische ambitie door een adopterende partij. En juist deze ontbreken vaak. Na de totstandkoming van het fysieke resultaat is de verwachting dat het publiek er zelfstandig gebruik van zal maken. Inmiddels zijn er veel voorbeelden van limesvisualisaties of andere publieksproducten die al snel weer door het publiek zijn vergeten, ook omdat zij kort na de opening al geen duidelijk doel meer dienden. De succes- volle projecten zijn die waarbij het duurzaam gebruik door maatschappelijke partners vooraf in de projectplannen is meegenomen. Kort en goed: limes­ visualisaties – en ook andere erfgoedinitiatieven – hebben een eigenaar nodig. Deze maatschappelijke inbedding en duidelijkheid over eigenaarschap brengt ons bij een tweede les die is opgedaan bij het ontwikkelen van de li- mes. De limes is al lang niet meer het werkterrein van alleen archeologen. Het limes­netwerk is het laatste decennium sterk verbreed met professionals in erf-

Lampas 20202 binnenwerk.indb 292 20-05-2020 08:39 Erik Graafstal en Tom Hazenberg De nieuwe kleren van de keizer? 293

goed, toerisme, stads- en landschapsontwikkeling, natuureducatie, cultuur en onderwijs. Daaronder werken veel ambtenaren, maar ook kleine onderne- mers, en een groot aantal vrijwilligers. Deze diversiteit aan partners maakt ook dat limesattracties steeds vaker deel gaan uitmaken van een breder pu- blieksaanbod, als kwalitatief hoogstaande bijdrage aan natuureducatie, stad- stoerisme of cultuurroutes. De limes zal hier zelf zeker ook van profiteren omdat de limes of ‘de Romeinen’ meestal een te smalle basis vormen om zelf- standig een publiek te trekken of voldoende te vermaken. De Dutch Design-projecten waaraan de Nederlandse Limes internationale waardering ontleent onderscheiden zich door het bewustzijn dat de limes niet op zichzelf kan staan en gebaat is bij verregaande samenwerking of zelfs inte- gratie met andere maatschappelijke velden. In NIGRVM PVLLVM heeft de limes een deal gesloten met de zorg, in Museumpark Archeon met het toeris- me, sociale zaken en regiomarketing en in Castellum Hoge Woerd met de cul- tuursector, horeca en allerlei wijkvoorzieningen. Deze samenwerkingen bie- den de Nederlandse Limes niet alleen een aantal mooie nieuwe parels aan de ketting van publieksattracties. Ze bieden ook een blijvende kwaliteitswinst, van waaruit verder kan worden gebouwd aan een steeds mooiere route voor nieuwe groepen gymnasiasten op ontdekkingsreis langs de Nederlandse Li- mes.

Stadsplateau 1 3521AZ Utrecht [email protected]

1Arch/Hazenberg Archeologie Van Bemmelenstraat 33 2313 RA Leiden [email protected]

Lampas 20202 binnenwerk.indb 293 20-05-2020 08:39 Auteurs 53.2

Jasper de Bruin promoveerde in 2017 aan de Universiteit Leiden op een stu- die naar de Cananefaten. Hij is geïnteresseerd in de Romeinse archeologie van Nederland in de breedste zin, met een focus op de bewoning in het gebied van de Cananefaten, handelsnetwerken en de Romeinse Limes. Naast zijn werk als conservator van de afdeling ‘Nederland in de Romeinse tijd’ in het Rijks- museum van Oudheden is hij aangesteld als universitair docent Romeinse ar- cheologie aan de Faculteit der Archeologie van de Universiteit Leiden.

Julia Chorus studeerde Klassieke Archeologie aan de Universiteit Leiden. Na enkele jaren archeologisch veldwerk in Nederland – waaronder de op- graving van het castellum in Alphen aan den Rijn – startte zij met promotie- onderzoek over de castella in West-Nederland aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Daarnaast werkt ze als freelancer onder meer aan het uitwerken van oude opgravingen, 3D-reconstructies van Romeinse forten en als project- leider van het onderzoeks- en publieksproject Romeinse vicus aan de Rijn.

Marieke van Dinter is fysisch-geograaf bij ADC Archeoprojecten. Ze maakt landschapsreconstructies van opgravingen aan de hand van de natuurlijke bo- demopbouw en daterend en paleo-ecologisch onderzoek. Ze is in 2017 gepro- moveerd aan de Faculteit Geowetenschappen van de Universiteit Utrecht op een studie van het nederzettingslandschap in de Rijndelta in de Romeinse tijd en Vroege Middeleeuwen.

Harry van Enckevort studeerde in 1986 aan de toenmalige Katholieke Uni- versiteit Nijmegen af in de Historische Geografie. In 1988 voltooide hij zijn opleiding Culturele Prehistorie, met nadruk op de archeologie van de Romein- se tijd, aan de Universiteit van Amsterdam. Hij is sinds 1995 als archeoloog werkzaam bij de gemeente Nijmegen. In 2012 promoveerde hij aan de Uni- versiteit Leiden. Hij is auteur van verschillende overzichtspublicaties over de Romeinse tijd in Zuid-Nederland, en Nijmegen in het bijzonder.

Lampas 20202 binnenwerk.indb 294 20-05-2020 08:39 Auteurs 53.2 295

Erik Graafstal is gemeentelijk archeoloog van Utrecht en initiatiefnemer en coördinator van Museum Hoge Woerd. Hij heeft jarenlang opgravingen uit- gevoerd en aangestuurd rond de limes in Leidsche Rijn, het nieuwe stads- deel ten westen van Utrecht. Als onderzoeker richtte hij zich de laatste tien jaar vooral op de ontwikkeling van Romeinse grenssystemen in Noordwest-­ Europa. Graafstal was betrokken bij de eerste stadia van het proces van de Werelderfgoednominatie van de Neder-Germaanse Limes.

Maaike Groot studeerde Provinciaal-Romeinse archeologie aan de Vrije Uni- versiteit Amsterdam en Osteoarcheologie aan de Universiteit van Southamp- ton. In 2007 promoveerde ze op zoöarcheologisch onderzoek naar materiaal uit drie Romeinse vindplaatsen in Tiel. Zij heeft onderzoeksprojecten in Ne- derland, Zwitserland en Engeland uitgevoerd en werkt sinds 2017 als docent zoöarcheologie aan de Freie Universität in Berlijn. Veeteelt en veranderingen in de agrarische economie in Late IJzertijd en Romeins Nederland zijn haar belangrijkste onderzoeksthema’s.

Tom Hazenberg is archeoloog/ondernemer (1Arch/Hazenberg Archeolo- gie) en gastonderzoeker bij de Universiteit Leiden. Hij ontwikkelde projecten op het grensgebied van archeologie, publieksbereik en stimulering van soci- ale cohesie. Hazenberg is curator van de beroemde collectie Zwammerdam­ schepen gedurende de restauratie in Museumpark Archeon en de totstandko- ming van het Nationaal Romeins Scheepvaart Museum. Daarnaast coördineert hij het Zuid-Hollandse project Exploitatie en promotie van de Limes. In 2018 ontving hij de Cultuurprijs Zuid-Holland.

Stijn Heeren is universitair docent aan de Vrije Universiteit Amsterdam en tevens projectleider van het onderzoek Tiel-Medel als sleutelsite voor ver- nieuwend onderzoek naar migratie en etnogenese in de Romeinse frontier en projectcoördinator van het burgerwetenschapsproject Portable Antiquities of the Netherlands (PAN). Zijn onderzoeksinteresses omvatten hoofdzakelijk de archeologie van Nederland van de Late IJzertijd tot in de Vroege Middel- eeuwen. Daarbinnen vormen de (Laat-) Romeinse tijd, rurale gemeenschap- pen, grafritueel, menselijke mobiliteit en materiaalstudies het zwaartepunt.

Christian Kicken studeerde GLTC en Oudheidstudies aan de Radboud Uni- versiteit Nijmegen. Sinds 1 april 2020 is hij als promovendus aangesteld bij het Radboud Institute for Culture & History, waar hij onderzoek doet in het kader van het onderzoeksprogramma Anchoring Innovation. De titel van het onderzoek is: Old Roads, New Ways. Adapting and Anchoring the Infra­ structure of the Roman Empire in its Northwestern Provinces (c. 50 BCE – 140 CE).

Lampas 20202 binnenwerk.indb 295 20-05-2020 08:39 296 Lampas 53 (2020) 2

Laura Kooistra studeerde Biologie met hoofdvakken palynologie en paleo- ethnobotanie aan de Universiteit Leiden. Na haar studie werkte ze mee aan tal van archeologische onderzoeken, de laatste 25 jaar vanuit BIAX Consult. In 1996 promoveerde zij op een onderzoek waarin de landbouwgeschiedenis van de Romeinse tijd en Vroege Middeleeuwen centraal stond. Vanaf 2004 doet zij onderzoek naar bevoorradingsstrategiën van het Romeinse leger met plantaardig voedsel.

Stephan Mols is universitair hoofddocent Klassieke en Provinciaal-Romein- se Archeologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Hij is projectleider van het multidisciplinaire onderzoeksproject Mapping the Via Appia. In zijn onderzoek houdt hij zich verder bezig met interieurs in context. Hij publi- ceert over meubilair, wandschilderingen en mozaïeken. Daarnaast bestudeert hij stenen monumenten in Romeins Nederland.

Rien Polak is onderzoeker en docent aan de Radboud Universiteit Nijme- gen. Zwaartepunten in zijn onderzoek zijn de grenzen van het Romeinse Rijk en de ruimtelijke en statistische analyse van archeologisch vondstmate- riaal. De laatste jaren is hij nauw betrokken bij de nominatie van de Neder- Germaanse ­Limes voor de Werelderfgoedlijst van UNESCO, waarover het Werelderfgoed­comité naar verwachting medio 2021 een besluit zal nemen.

Marenne Zandstra volgde na haar studie aan de Universiteit Utrecht de op- leiding West-Europese Archeologie aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Zij kwam vervolgens in dienst bij de Radboud Universiteit in Nijmegen, waar zij enkele jaren werkte als archeologisch specialist bij het archeologisch pro- jectbureau Auxilia. In 2019 is zij gepromoveerd aan de Radboud Universiteit op haar onderzoek naar de samenstelling en verdeling van de Romeinse troe- pen in het Neder-Rijnse gebied gedurende de eerste eeuw n.Chr. Nu is zij werkzaam als conservator archeologie bij Museum Het Valkhof in Nijmegen.

Lampas 20202 binnenwerk.indb 296 20-05-2020 08:39 Beknopte auteursinstructies Lampas. Tijdschrift voor classici L A M P A S Uitgebreide auteursinstructies op lampas.verloren.nl. Tijdschrift voor classici 1 Inzending kopij Jaargang 53 nummer 2, juni 2020 Zend uw kopij per e-mail naar: [email protected].

Redactie 2 Omvang dr. Rutger Allan (Grieks, Vrije Universiteit Amsterdam), dr. Bert van den Berg Een artikel in Lampas bevat maximaal 7.500 woorden inclusief voetnoten en (Antieke Filosofie, Universiteit Leiden), Lola Bos BA (redactiesecretaris; Uni- bibliografie. versiteit van Amsterdam), dr. Jaap-Jan Flinterman (Oude Geschiedenis, Vrije 3 Stijl en opmaak Universiteit Amsterdam), dr. Mark Heerink (Latijn, Universiteit van Amster- Houd de opmaak zo eenvoudig mogelijk. Gebruik geen afkortingen. Een heldere dam en Vrije Universiteit Amsterdam), dr. Hugo Koning (Klassieke Talen, struc­tuur wordt op prijs gesteld (liefst met tussenkopjes). Stanislascollege Delft), drs. Suzanne Luger (Klassieke Talen, St. Ignatius- gymnasium Amsterdam, ILO/POWL, Universiteit van Amsterdam), dr. Stephan 4 Citaten van en verwijzingen naar Griekse en Latijnse teksten Mols (Klassieke Archeologie, Radboud Universiteit Nijmegen), drs. Kokkie van Geef Griekse eigennamen in Latijnse vorm (Aeschylus, Thucydides). Vertaal Griekse Oeveren (Klassieke Talen, St. Ignatius-gymnasium Amsterdam, Vrije Univer- en Latijnse citaten. Plaats vertalingen tussen enkelvoudige aanhalingstekens. Cursiveer siteit Amsterdam, VCN), dr. Remco Regtuit (Grieks, Rijksuniversiteit Gro- Latijnse citaten. Zet langere citaten (meer dan 20 woorden) als bloktekst: ingesprongen ningen), dr. Sofie Remijsen (Oude Geschiedenis, Universiteit van Amster- en door witregels van de hoofdtekst gescheiden. Gebruik in verwijzingen alleen dam), dr. Rodie Risselada (voorzitter; Latijn, Universiteit van Amsterdam). Arabische cijfers (1, 2, 3). Redactieadres 5 Citaten van en verwijzingen naar secundaire literatuur Redactiesecretariaat Lampas / Lola Bos Verwijs naar secundaire literatuur volgens het auteur (jaartal: pagina)-systeem. Bij­ Universiteit van Amsterdam – Opleiding GLTC voor­beeld: ‘Feeney (2007: 92-96) stelt dat ...’; ‘vergelijk Slings (1997: 107 n. 17)’. Zet lange ci­ta­ten (meer dan 20 woorden) als bloktekst (zie boven), korte citaten tussen Postbus 94203, 1090 GE Amsterdam enkele aan­halingstekens. e-mail: [email protected] websiteadres: lampas.verloren.nl Lampas is, met uitzondering van de recentste twee jaargangen, online be- 6 Bibliografie schikbaar via www.lampasonline.nl. De literatuurlijst bevat uitsluitend de in uw artikel genoemde auteurs. Geen afkortingen. Voor reacties op of ideeën over de inhoud van Lampas: [email protected] Opmaak:

Uitgever, administratie en abonnementen Artikel in bundel: Uitgeverij Verloren BV Slings, S.R. 1997. ‘Figures of Speech and their Lookalikes. Two further exercises Torenlaan 25, 1211 JA Hilversum in the pragmatics of the Greek sentence’, in E.J. Bakker (ed.), Grammar as telefoon 035-6859856 Interpretation. Greek literature in its linguistic context, Amsterdam, 169-214. e-mail: [email protected] websiteadres: www.verloren.nl Artikel in tijdschrift: Lampas verschijnt vier keer per jaar. Hemelrijk, E.A. 2007. ‘Local Empresses. Priestesses of the imperial cult in Prijzen voor 2020: Jaarabonnement € 45,–; Studentenabonnement € 27,– (stuur the cities of the Latin West’, Phoenix 61, 318-349. a.u.b. een kopie van de collegekaart naar de uitgever); Abonnement voor in- Boek: stellingen en bibliotheken € 60,–; Losse nummers € 15,– Jong, I.J.F. de. 2001. A Narratological Commentary on the Odyssey, Betaling gaarne binnen 30 dagen na toezending van een rekening door de uit- Cambridge. gever. Abonnementen worden aangegaan voor een jaargang en automatisch verlengd, tenzij bij opgave uitdrukkelijk anders wordt aangegeven. Opzeg- 7 Samenvatting, correspondentieadres en auteursinformatie ging dient te geschieden bij de uitgever vóór ingang van de nieuwe jaargang, Bij uw artikel levert u (1) een Engelstalige samenvatting (maximaal 200 woorden), dus vóór 1 januari van het nieuwe jaar. (2) uw correspondentieadres (post en e-mail) en (3) een beknopte biografie (functie, affiliatie, onderzoeksgebied en publicaties, maximaal 70 woorden). Op het omslag: Artist impression van het castellum van Valkenburg en het bij- behorende kampdorp, gezien vanuit het noorden. Op de voorgrond de Rijn, 8 Illustraties op de achtergrond het kwelderlandschap van de Rijnmonding, met een wir- De redactie stelt illustraties (met bijschriften en bronvermeldingen) op prijs. Deze war van geulen. Beeld: Mikko Kriek/Nederlandse Limes Samenwerking. worden geplaatst indien van voldoende grootte en kwaliteit; uitgangspunt is een resolutie van 300 dpi bij een formaat van 10x15 cm. Bij vragen (bijvoorbeeld over de ISSN 0165-8204 ISBN 978 90 8704 856 3 rechten van afbeeldingen) kunt u contact opnemen met de redactiesecretaris.

Lampas 2020-2 omslag.indd 2 19-05-2020 15:44 19-05-2020 15:4419-05-2020 15:44

juni 2020 juni

tijdschrift voor classici AMPAS De Romeinse Limes in Nederland Limes in De Romeinse

e jaargang nummer 2 nummer 53e jaargang L

LAMPAS 53 (2020) 2 282 146 157 174 194 209 241 259 271 113 124 137

naar Frankische foederati auxiliarii naar Frankische Migratie in de archeologie en nieuwe groepen in het Migratie in de archeologie en nieuwe grensgebied van Germania secunda Nijmegen Romeins 53 (2020) 2 53 (2020) Lampas Grensgevallen in de Limeszone Militaire en civiele gemeenschappen limes Culturele diversiteit aan de Neder-Germaanse De nieuwe kleren van de keizer? De lange weg naar een aantrekkelijk Werelderfgoed Van Bataafse Van 500 jaar legerplaats en stad Kleurkatern Brood en vlees in de limeszone De rol van de agrarische samenleving burgers bij de bevoorrading van militairen en Eenheid in verscheidenheid Limes en landschap het landschap en de Romeinse De samenhang tussen forten in de Rijndelta het gebied van de Neder-Germaanse De infrastructuur in Limes Nederland Rijn in Romeins De forten langs de De Romeinse Limes in Nederland in Nederland Limes De Romeinse Rijk van het Romeinse De grenzen issn 0165-8204

y van y van 9 789087 048563 Harr Marenne Zandstra Jasper de Bruin Marieke van Dinter Marieke van Christian Kicken Julia Chorus Erik Graafstal en Erik Graafstal Hazenberg Tom Laura Kooistra en Maaike Groot Enckevort Stijn Heeren en Stephan Mols Rien Polak Stephan Mols en Stephan Rien Polak Inhoud Lampas 2020-2 omslag.indd 1Lampas 2020-2 omslag.indd 1