Bon Dia! Met Wie Schrijf Ik?
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Bon dia! Met wie schrijf ik? Wim Rutgers bron Wim Rutgers, Bon dia! Met wie schrijf ik? Charuba, Oranjestad 1988 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/rutg014bond01_01/colofon.htm © 2007 dbnl / Wim Rutgers II ‘Misschien zullen de kinderen van dit volk eens hun hoofden buigen over de legendes van hun stam...’ (Frank Martinus Arion: Stemmen uit Afrika) Wim Rutgers, Bon dia! Met wie schrijf ik? 4 Ter introductie ‘.... u weet niets van mij, niets, alstublieft, luistert u naar mijn geschiedenis, die ik ga vertellen ....’ Alioum Fantouré: Tussen de keerkringen ‘Zeg, moet je horen ....!’ Iemand vertelt zijn belevenissen aan een al of niet geïnteresseerde luisteraar, die op het verhaal misschien ongelovig reageert - waarop het verhaal nog wat spannender wordt gemaakt; of enthousiast - waarop de verteller zijn geschiedenis nog een beetje aandikt. Maar er wordt geluisterd. En dat merkt de verteller direct aan de reacties. Zo gemakkelijk heeft een schrijver het niet. Die zit eenzaam aan een bureau op een pen te kauwen of naar de schrijfmachine te staren. De auteur weet helemaal niet hoe de eventuele lezer op het verhaal zal reageren. Enthousiast? Zal het verhaal begrepen worden? Een auteur kan ook niets meer corrigeren; zoals hij zijn geschiedenis eenmaal geschreven heeft, zo blijft het er staan. Ook voor lezers die in andere landen en culturen leven of in andere tijden als het verhaal een ‘blijvertje’ is. Een Caraïbische auteur heeft het nog moeilijker, want die schrijft vaak niet alleen voor lezers in eigen tijd en land, maar ook nog voor lezers die ver daarbuiten wonen - in Nederland bijvoorbeeld - en in een andere taal dan die thuis geleerd is. Als een schrijver van de Antillen het Nederlands als voertaal voor zijn verhalen kiest, weet hij dat hij met zijn eigen mensen communiceert in een taal, die voor hen allebei aangeleerd is op school, als tweede taal. Bovendien weet hij dat als hij in Nederland uitgegeven wordt en gelezen - hij voor een vreemd publiek schrijft dat zijn land niet kent, voor mensen die in een land wonen dat hijzelf misschien ook niet zo goed kent. Als je iemand opbelt moet je nog wel eens vragen: ‘Met wie spreek ik’, als je zijn naam niet hoort of zijn stem niet herkent. Een schrijver is als hij uit een ander land, een andere cultuur en een andere taal komt, soms nog moeilijker te herkennen. Daarom moet hij zich zeker afvragen: ‘Met wie schrijf ik?’ Een lezer heeft misschien ook problemen met een ‘vreemd’ boek en vraagt zich af: ‘Met wie lees ik?’ Literatuur is expressie van de schrijver, maar ook communicatie tussen lezer en auteur als van vlees en bloed, en tussen lezer en mensen van papier, de personen die in het boek optreden in hun doen, zeggen, denken, willen en voelen. De rode draad die door dit hele boek loopt zou je kunnen omschrijven als ‘talen naar expressie en communicatie’, een probleem waarop diverse auteurs steeds weer terugkomen. Uit de velerlei mogelijkheden die Caraïbische auteurs hebben, kiezen ze een bepaalde (soort) taal waarin ze zichzelf kunnen zijn en zich emotioneel kunnen uiten èn waarmee ze tot een lezerspubliek kunnen doordringen. Hét dilemma van ex-koloniale Derde-Wereld-auteurs is om zichzelf te zijn in eigen (ei)land èn het talen naar begrip en waardering in die grote wereld daarbuiten. Wim Rutgers, Bon dia! Met wie schrijf ik? 5 Deel I Schrijvers - boeken - lezers Wim Rutgers, Bon dia! Met wie schrijf ik? 6 Hoofdstuk 1. Een historisch overzicht 1. Op zoek naar een boek 2. Nederlandse aandacht voor ‘De West’ 3. Wederzijds begrip? 4. Arubaanse en Nederlands-Antilliaanse kinderliteratuur 5. Arubaanse en Nederlands-Antilliaanse jeugdliteratuur. 6. Lijst van kinderboeken 7. Lijst van jeugdliteratuur ‘Antilliaanse kinderen waren altijd volgepompt met wetenswaardigheden over Nederland via boeken, maar in Nederland konden de kinderen via hun boeken amper iets over de Antillen aan de weet komen.’ (Miep Diekmann, Bzzlletin, jrg. 5, 1976 nr. 39) Wim Rutgers, Bon dia! Met wie schrijf ik? 7 1. Op zoek naar een boek In het januari-nummer 1970 van het algemeen-culturele door Frank Martinus Arion geredigeerde tijdschrift Ruku verweet de bekende Nederlandse jeugdboeken-auteur Miep Diekmann aan de Antilliaanse auteurs, dat ze te weinig aandacht aan de jeugd besteedden: ‘En wat doen jullie, schrijvers van hier, om je kinderen op die wijze te stimuleren, om hen los te weken uit een te schools patroon van leven? Om hen in de eerste plaats de waarde te laten inzien van hun eigen gedachtenwereld en expressie?’ (Ruku, jaargang 1, no. 6, jan. 1970, p. 9). Miep Diekmann groeide in Willemstad op Curaçao op en had in 1970 al diverse kinder- en jeugdboeken over de Antillen gepubliceerd, bijvoorbeeld de vierdelige serie Cu luz na man (1962/1964) voor de lagere school in opdracht van de Antilliaanse regering, en een half dozijn jeugdboeken als De boten van Brakkeput (1955), Padu is gek (1956), Gewoon een straatje (1957), Driemaal is scheepsrecht (1958), En de groeten van Elio (1961) en Marijn bij de lorredraaiers (1965). Daarom had ze zeker recht van spreken. Was er inderdaad zo weinig geschreven? Wie bij de Antilliaanse boekhandels binnenloopt om eens te kijken wat daar aan eigen kinder- en jeugdliteratuur verkrijgbaar is, zal met (bijna) lege handen al gauw weer buiten staan. Er is nauwelijks iets te koop, is er ook niets geschreven? Wat is er, waar kan ik het vinden? Waar kan ik lezen over wat er zoal gepubliceerd is? Over de Arubaanse en Nederlands Antilliaanse kinder- en jeugdliteratuur is tot nu toe maar heel weinig geschreven. Het is daarnaast trouwens moeilijk te vinden wát er geschreven is, omdat gepubliceerde overzichtelijke bibliografieën nagenoeg ontbreken. Nu is de kinder- en jeugdliteratuur zelf nog maar weinig uitgebreid. Wat er geschreven is, is vooral voor kinderen van zes tot twaalf jaar bestemd; jeugdliteratuur voor dertien- tot zestienjarigen is er nog maar heel weinig. Wie dit onderwerp wil bestuderen vindt een uitstekend hulpmiddel in de beknopte uitgave: Literatuuroverzicht van de Nederlandse Antillen (Sticusa 1985), afdeling ‘Jeugdlectuur’, omdat daarin heel wat titels bij elkaar gezocht zijn. Maar de indeling ervan is nogal verwarrend omdat er boeken van niet-Antillianen OVER de Nederlandse Antillen èn boeken van Antillianen zelf - de eigenlijke Antilliaanse kinder- en jeugdliteratuur - in opgenomen zijn. Als we ons onderwerp definiëren als ‘jeugdliteratuur geschreven door Antilliaanse auteurs’, dan vallen de eerste auteurs af als groep. En daar is veel voor te zeggen, omdat ze vaak weinig ‘Antilliaans’ zijn in hun werk. Het decor is van Curacao of van een ander eiland, de thematiek heeft niets of nauwelijks met het betreffende eiland te maken. Via het zeven keer per jaar verschijnende Sticusa-journaal houdt deze stichting gelukkig het recente werk bij. Wie de moeite neemt de losse nummers achtereenvolgens door te bladeren op de ‘aanwinsten op de boekenmarkt’ is volledig op de hoogte. De jeugdbibliothecaresse Viola Statia heeft vanaf 1982 en het laatst in 1985 complete bibliografieën gemaakt ten behoeve van de jeugdbibliotheek, voor Nederlandstalige en Papiamentstalige werken. In 1980 gaf haar collega bibliothecaresse Rayna Bikker een overzicht in een stencil, getiteld ‘Literatura pa mucha na Papiamentu of na Hulandes tratando den ambiente i situashon na Antiyas’ uit. Maar dit zijn eigenlijk vooral interne stukken die veel te weinig verspreid zijn en daarom moet een onderzoeker zich voorlopig behelpen, onder andere met de catalogus of Wim Rutgers, Bon dia! Met wie schrijf ik? 8 kaartenbak van de jeugdbibliotheek. In de Encyclopedie van Suriname (1977) is er niets te vinden over de kinder- en jeugdliteratuur van dat land. Gelukkig heeft Carel de Haseth in de Encyclopedie van de Nederlandse Antillen (1985) wél de ‘jeugdlectuur’ verwerkt en geschreven over de belangrijkste auteurs in een apart lemma: Sonia Garmers, Diana Lebacs, Nilda Pinto. Elis Juliana, Pierre Lauffer en Ernesto Rosenstand. In Met eigen stem (1980) hebben de auteurs Andries van der Wal en Freek van Wel een hoofdstuk aan de ‘Antilliaanse jeugdliteratuur’ gewijd en een aparte paragraaf aan de brugfiguur Miep Diekmann. Gedurende de jaren dat de boekenpagina van de Amigoe-weekendbijlage Napa onder redactie van Jos de Roo, Walter Palm en vooral Carel de Haseth stond (tweede helft van de jaren zeventig en het begin van de jaren tachtig) werd ook daar gelukkig veel aandacht aan nieuwe uitgaven van de Antillen besteed, vooral door de recensente Viola Statia. Nu zijn de bibliotheken zodanig georganiseerd dat alles systematisch wordt bijgehouden, maar in het verleden toen men een bibliotheek alleen als uitleencentrum van boeken beschouwde, is veel verloren gegaan of gewoon weggegooid - waardoor veel waardevol materiaal definitief weg is. Zo moeten we ons eerste paragraaf jammergenoeg een beetje in mineurstemming beginnen: er is (nog) niet zoveel en wát er is moet in het algemeen moeizaam bij elkaar gezocht worden. Gelukkig dat ik daarom aan het slot toch twee belangrijke scripties kan noemen. Harry Theirlynck die drie jaar op Curacao woonde, schreef zijn doctoraalscriptie Van Maria tot Rosy; over Antilliaanse literatuur (Nijmegen 1984, Leiden 1986) waarin hij hoofdstuk 8 aan de Antilliaanse jeugdliteratuur wijdde. Een de Bonaireaanse Ini Statia schreef in november 1984 haar Groningse M.O.-B scriptie Konta mi algu krioyo: Nederlandstalige Antilliaanse jeugdliteratuur (vreemd of eigen?). Maar voor beide uitstekende werkstukken geldt dat ze te weinig verspreid zijn en ook nauwelijks te krijgen zijn. Wim Rutgers, Bon dia! Met wie schrijf ik? 9 2. Nederlandse aandacht voor ‘De West’ Voordat er auteurs in het Caraïbisch gebied zelf gaan schrijven voor de kinderen en jeugd in hun land, zijn er een aantal Nederlanders die over de Nederlandse Antillen (vooral Curacao) en Suriname schrijven. Maar in tegenstelling tot de aandacht voor ‘De Oost’ (Nederlands-Indië/Indonesië) is die voor ‘De West’ in Nederland altijd relatief gering geweest. Terwijl in Suriname zelf de kinderen jeugdliteratuur nog maar moeizaam van de grond komt en de Nederlandse Antillen een relatief groter eigen produktie hebben, is de Nederlandse aandacht omgekeerd evenredig.