PDF Van Tekst
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 23 bron OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 23. Stichting Instituut ter Bevordering van de Surinamistiek, [Nijmegen] 2004 Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/_oso001200401_01/colofon.php Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn. [Nummer 1] Afbeeldingen omslag Omslag voorzijde: bovenste rij van links naar rechts: Frits Wols, Joanna Werners, Albert Helman. Middelste rij: Astrid Roemer, Rabin Baldewsingh, Edgar Cairo. Onderste rij: Shrinivasi, Rappa, Chitra Gajadin. De afbeelding op de achterzijde is een maluana. Dit is een ronde houten schijf van bijna een meter middellijn, die door de Wayana-Indianen wordt gebruikt om in ronde huizen de nok van binnen af te sluiten. Op deze maluana, waarvan het origineel in het Academiegebouw te Leiden te zien is, zijn aan weerszijden van het middelpunt figuren afgebeeld die een zogenaamde kuluwayak voorstellen, een dier (geest) met twee koppen en kuifveren. OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 23 6 Michiel van Kempen & Peter Meel Surinaamse letteren in meervoudig perspectief De Surinaamse literatuur van na de onafhankelijkheid heeft een opvallende ontwikkeling doorgemaakt. Afgezet tegen wat er vóór 1975 gebeurde, zijn auteurs tal van nieuwe wegen ingeslagen. Een van die nieuwe wegen bestaat hieruit dat romans en dichtbundels die recentelijk zijn verschenen veel minder sterk een nauwe maatschappijbetrokkenheid uitdragen dan het gros van de vroegere teksten. Wat is er aan de hand? Welke ontwikkelingen voltrekken zich en hoe komt dat? Dat zijn de vragen die het uitgangspunt vormden voor het colloquium Surinamistiek dat op 29 november 2003 plaatsvond in Amsterdam. Onderzoekers probeerden vast te stellen naar welke werkelijkheid de literaire teksten verwijzen, in hoeverre deze literaire werkelijkheid overeenstemt met de historische werkelijkheid, welke visie de desbetreffende auteur op deze werkelijkheid ontvouwt en met welke literaire middelen deze werkelijkheid naar voren komt. Vast staat dat het overgrote deel van de Surinaamse schrijvers nauw betrokken is bij wat er gebeurt in de samenleving. Suriname is nooit afwezig in hun werk, ongeacht of zij in of buiten Suriname verblijven, ongeacht de houding die zij tegenover Suriname innemen, ongeacht de thema's die zij in hun werk aanroeren. In de meeste gevallen is deze belangstelling duidelijk aanwijsbaar en verlustigt de schrijver zich in het leveren van commentaar op de Surinaamse maatschappij. Soms gebeurt dit subtiel en terloops, soms op hoge toon en met uitroeptekens. Er zijn natuurlijk ook auteurs die zich uitvoerig documenteren alvorens hun licht te laten schijnen op de Surinaamse maatschappij; dat is in het bijzonder het geval bij schrijvers van historische romans. Schrijvers verwerken in hun boeken een specifieke kijk op de werkelijkheid en verwoorden inzichten en opvattingen die men in geschriften van niet-literatoren vaak niet of anders gepresenteerd zal aantreffen. Hoewel historici zich hiervan bewust zijn, hebben zij de verhouding tussen literatuur en geschiedenis echter lange tijd als problematisch beschouwd. Romans en dichtbundels waren belangrijke cultuurgoederen en gewaardeerde uitingen van vooruitgang en beschaving, maar vanuit wetenschappelijk oogpunt suspect, zo niet onbruikbaar. In het bijzonder sociaal-economisch historici richtten zich op datgene wat tel- en meetbaar was en hadden geen oog voor wat zij afdeden als autonome producten van de verbeelding. Voor politiekhistorici golden romans op zijn best als de artistieke verbeelding van his- OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 23 7 torische handelingen en gebeurtenissen, die veel beter vanuit de oorspronkelijke bronnen geanalyseerd en begrepen konden worden. Onder invloed van het postmodernisme en het postkolonialisme is er vooral binnen de cultuurgeschiedenis steeds meer aandacht gekomen voor de maatschappelijke kennis die aan literaire werken kan worden ontleend. Kennis over samenlevingen, gemeenschappen en menselijk verkeer. In toenemende mate zijn onderzoekers ervan doordrongen geraakt dat romans, korte verhalen en gedichten aandacht vragen voor ambities, verlangens en dromen, voor illusies, obsessies en idealen, voor gevoelens en stemmingen, kortom voor die aspecten van het bestaan die zich niet in cijferreeksen en modellen laten vangen, maar die kenmerkend zijn voor de levensechtheid van maatschappelijke processen en ontwikkelingen. Meer historici zien tegenwoordig het belang in van dergelijke waarnemingen en zijn zich bewust van de complementaire rol die literatuurwetenschappers en historici kunnen hebben in het doorgronden van de maatschappelijke werkelijkheid. De ontwikkelingsgang van de Surinaamse letteren is inmiddels grondig gedocumenteerd in enkele recent verschenen bloemlezingen en een omvangrijke literatuurgeschiedenis (Van Kempen 1993, 1995, 1999, 2002 en 2003). Een aantal deelaspecten van die literatuurhistorie zijn uitputtend bestudeerd1 en ook de sociale en politiek-culturele achtergronden waartegen de literaire teksten gelezen moeten worden, hebben de afgelopen jaren in verschillende studies aandacht gekregen (Cohen 1991; Meel 1997 en 1999; Jansen van Galen 2000; Gobardhan-Rambocus 2001; Marshall 2003). De artikelen in dit nummer willen dieptepeilingen geven naar verschillende aspecten van de literatuurontwikkeling. Om de jongste ontwikkelingen historisch reliëf te geven, achtten wij het noodzakelijk om ook de literatuur uit de koloniale tijd en uit de bloeiperiode van het nationalisme te belichten. Maar omdat het om niet meer dan acht dieptepeilingen gaat, kan deze collectie artikelen natuurlijk slechts een beperkte reikwijdte hebben, zowel naar historische tijd als naar onderwerp. Zo wordt aan de opkomst van de geschreven volkstalen na 1975 slechts marginaal aandacht besteed.2 De behandelde auteurs zijn in meerderheid urbaan georiënteerd en bedienen zich overwegend van het (Surinaams-) Nederlands. Als het om de volkstalen gaat, wordt evenmin een andere complexe problematiek aan de orde gesteld: in hoeverre de opkomst van de volkstalen in de geschreven literatuur zich verhoudt tot het proces van natievorming. Hoe een literatuur, opgedeeld langs etnische lijnen, langzaam weg- 1 Bijvoorbeeld Paasman 1984 over de koloniale literatuur en Price & Price 1991 over de orale literatuur van de Saamaka. 2 Op het colloquium leverde schrijver-dichter Rabin Baldewsingh een vlammend statement af over de opkomst van de Surinaams-Hindostaanse literatuur. Hij gaf als zijn mening ten beste dat daarin ‘werk op hoog niveau, laat staan een meesterwerk, nog ontbeert.’ OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 23 8 groeit van die opdeling, wordt uit de verzamelde bijdragen wel duidelijk. Of daardoor ook een spanningsveld ontstaat met de literatuur die nog een nadrukkelijk etnisch-cultureel stempel draagt, blijft buiten beschouwing. Geschiedschrijving en cultuurbeschouwing zijn niet los te zien van het subject: het persoonlijk perspectief en de voorkeuren van de onderzoeker bepalen de selectie van de feiten en het interpreterend kader waarbinnen die feiten geplaatst worden. Dit inzicht is gemeengoed geworden in alle takken van de menswetenschappen en is ons tot leidraad geweest bij de samenstelling van dit nummer. Telkens ontvouwen twee auteurs hun visie op hetzelfde onderwerp, zij het vanuit verschillende invalshoeken, al was het alleen maar omdat het om onderzoekers uit verschillende disciplines gaat. Zo bekijken Bert Paasman en Patricia Gomes de poëzie van de 18de-eeuwse planter Paul François Roos. Paasman, hoogleraar koloniale en postkoloniale cultuur en literatuur, neemt daarbij bewust een tegenwoordig weinig geapprecieerde positie in: hij tracht te kijken met de blik van Roos en zijn tijdgenoten. Historica Gomes kiest voor een ander perspectief. Zij plaatst de teksten van Roos in een historische context en benadrukt dat zijn poëzie als een vorm van verhulling, zelfrechtvaardiging en misleiding moet worden beschouwd. Opmerkelijk genoeg heeft de bijdrage van Gomes geresulteerd in een artikel dat niet minder sterk ideologisch gekleurd is, dan de koloniale blik die Paasman zich voor de duur van dit artikel eigen maakte. De schrijversgeneratie van de jaren '60 komt aan bod in de bijdragen van Cynthia Abrahams en Peter Meel. Literatuurwetenschapster Abrahams werpt nieuw licht op de Caraïbische contacten van de vlaggendrager van de nationalisten, R. Dobru. Historicus Meel analyseert het werk van een migrante, die als een onafhankelijke scepticus ten opzichte van Dobru gesitueerd kan worden: Bea Vianen. De jaren na de onafhankelijkheid krijgen aandacht in de stukken van Sharda Ganga en Jos de Roo. Theatermaakster Sharda Ganga onderzoekt de tendensen in het toneelleven van Suriname, terwijl criticus Jos de Roo de teksten van onder meer Hugo Pos, Mala Kishoendajal en Ellen Ombre bestudeert. Ganga en De Roo vinden elkaar in hun kritiek op het begrip ‘identiteit’. Tenslotte wordt de verrassende opbloei van de vrouwenliteratuur in recente jaren van commentaar voorzien door Els Moor, uitgeefster en critica van De Ware Tijd Literair, en literatuurwetenschapster Isabel Hoving. Moor plaatst het werk van de nieuwe lichting debutanten in het perspectief van de Surinaamse literatuurgeschiedenis, terwijl Hoving aandacht vraagt voor de Caraïbische context waarbinnen