De Eindeloze Jaren Zestig
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
De eindeloze jaren zestig Geschiedenis van een generatieconflict Hans Righart bron Hans Righart, De eindeloze jaren zestig. Geschiedenis van een generatieconflict. Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam Antwerpen 1995 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/righ002eind01_01/colofon.htm © 2008 dbnl / erven Hans Righart 9 Woord vooraf De jaren zestig boeien mij om twee redenen. De eerste is beroepsmatig: als historicus zoek ik de verklaring voor een breuk die Nederland waarschijnlijk ingrijpender veranderde dan de Tweede Wereldoorlog heeft gedaan. Veel van wat we anno 1995 als heel vanzelfsprekend beschouwen, vindt zijn oorsprong in de jaren zestig. De openheid waarmee we tegenwoordig over seks praten, de egalitaire manier waarop kinderen met hun ouders omgaan, de democratisering van ooit onaantastbare gezagsverhoudingen op school, werk en universiteit, de alomtegenwoordigheid van popmuziek, dit alles en nog veel meer valt terug te voeren tot de jaren zestig. In zekere zin zijn de jaren zestig nog altijd niet afgelopen; de mythe duurt voort en de culturele nabijheid. van een tijdperk dat al ruim een kwarteeuw achter ons ligt, is opmerkelijk. Of de erfenis van het mythische decennium in alle opzichten positief te waarderen valt, is een vraag waarop dit boek geen antwoord geeft. Toen ik er een paar jaar geleden aan begon, wilde ik in de eerste plaats weten waar de jaren zestig vandaan kwamen. Hoe moeten we deze samenballing van vernieuwing en verandering verklaren? Op die vraag heeft, voor zover ik weet, nog niemand een bevredigend antwoord gegeven, en dit boek wil een eerste poging daartoe zijn. De tweede reden voor mijn fascinatie is gelegen in mijn persoonlijke biografie. Geboren in het jaar 1954 mag ik mij volgens de generatiesociologie nog net tot de Protestgeneratie (1940-1955) rekenen. Ik héb ze dus nog meegemaakt, de Jaren Zestig, zij het niet als actief deelnemer in het hoofdstedelijk Magies Sentrum, maar als leerplichtig toeschouwer ergens in de provincie, aanvankelijk kort gebroekt en gekapt, later in rafelige jeans en met steeds langer groeiend hoofdhaar. Als ‘vierenvijftiger’ weet ik mij gevormd door de jaren zestig, misschien meer nog dan vroegere geboortecohorten, al was het maar omdat het decennium voor een deel samenviel met mijn puberteit, de leeftijdsfase waarin een kind zich losmaakt van zijn ouders en zich op de samenleving begint te oriënteren. Natuurlijk heb ik in de jaren ze- Hans Righart, De eindeloze jaren zestig 10 ventig en tachtig genoeg ‘bijgeleerd’ om in de kille jaren negentig overeind te blijven, maar mijn culturele basisbagage is-zoals bij velen van mijn generatiegenoten - vermoedelijk very sixtiesh gebleven. En wat dat precies betekent, zal hopelijk na lezing van dit boek duidelijk zijn. De vermenging van een persoonlijk en een professioneel engagement heb ik tijdens het schrijven niet als een belemmering ervaren, omdat de jaren zestig in feite net zo ambivalent zijn als de auteur van dit boek. De sixties zijn zowel een ongelofelijk verhaal als een ingewikkeld historisch probleem. Die ambivalentie stelt de historicus voor een dubbele opdracht: hij moet het verhaal met al zijn hilarische, vertederende en verbijsterende momenten zo goed mogelijk vertellen; tegelijk moet hij een wetenschappelijk aanvaardbare verklaring voor deze diepe breuk in de naoorlogse geschiedenis geven. Terwijl de eerste opdracht vraagt om een vermogen tot inleving in die tijd - men kan het ook liefde voor de tijd noemen - , doet de tweede taak een beroep op zijn analytische distantie. Ofschoon er momenten van hevige rolverwarring zijn geweest - bijvoorbeeld tijdens het geblader in de oude jaargangen van Aloha - , hoop ik toch dat mijn geestelijke gespletenheid aan De eindeloze jaren zestig ten goede is gekomen. Of dat werkelijk zo is, maakt de lezer uit. Daarom bepaal ik mij hier verder tot het bedanken van een aantal mensen en instellingen die zéker hebben bijgedragen aan de kwaliteit van de tekst. De eindversie van het manuscript werd becommentarieerd door Paul Luykx, Arend Jan Heerma van Voss en Piet de Rooy. Ik ben hun zeer dankbaar voor hun suggesties, correcties en kritiek. Ingrid Roelfsema en Barbara Schreuders waren enthousiaste en onmisbare student-assistenten, die veel tijdrovend opzoek- en controlewerk overnamen en bovendien als vertegenwoordigers van de zogeheten Verloren Generatie een waardevolle klankbordfunctie hadden. Student-assistent Pascal Lenferink was behulpzaam bij het samenstellen van de bibliografie. Mirjam Bok maakte zoveel prints van het manuscript dat ze van ieder hoofdstuk de eerste alinea uit haar hoofd kent. De redactie van Popfoto dank ik voor haar ruimhartige gastvrijheid, toen ik in het VNU-gebouw te Haarlem de jaargangen van onder andere Muziek Expres en Tuney Tunes raadpleegde. Lutgard Mutsaers van het Poparchief Nederland hielp bij de illustraties. De immer behulpzame Wim Noordhoek leverde, waarschijnlijk zonder het zelf te weten, inspiratie. Het Utrechtse Onder- Hans Righart, De eindeloze jaren zestig 11 zoeksinstituut voor Geschiedenis en Cultuur verleende mij in 1995 enige onderwijsassistentie waardoor ik mij in het laatste half jaar zoveel mogelijk kon vrijmaken voor de afwerking van het boek. De stafleden van de afdeling Politieke Geschiedenis dank ik voor hun collegiale souplesse, waarmee ook zij het vreugdevol werken aan dit boek mogelijk gemaakt hebben. Monique ten slotte ben ik zeer verplicht voor haar liefde, kameraadschap en vooral het geduld waarmee ze nu al bijna twintig jaar mijn muzikale voorkeur verdraagt. Aan Monique draag ik daarom dit boek op. And the beat goes on... Hans Righart, april 1995 Hans Righart, De eindeloze jaren zestig 12 Inleiding1 Vragen bij een decennium Historici beeldhouwen de vormeloze Tijd. Grote ruwe brokken hebben ze er al uitgebeiteld, zoals her Pleistoceen, de Steentijd, de Oudheid, de Middeleeuwen en de Vroeg-Moderne Tijd. Er zijn ook meer gepolijste tijdscherven die slechts ten dele rekenkundige tijdsaanduidingen zijn: de ‘gouden’ zeventiende eeuw en de ‘verlichte’ achttiende eeuw. En ten slotte zijn er de gladde kiezeltjes zoals we ze tegenwoordig in journalistiek, reclame en mode prefereren: de decennia, bij voorkeur voorzien van een kernachtig adjectief, zoals de ‘gezapige’ jaren vijftig, de ‘swingende’ jaren zestig, de ‘sombere’ jaren zeventig en de ‘no-nonsense’ - jaren tachtig. Misschien moet de populariteit van dit oppervlakkige ‘hitparade’-denken gezocht worden in het geruststellende feit dat een decennium kleiner is dan wij. Zo lijkt het er even op dat niet wij sterfelijk zijn, maar de Tijd. En aan de ogenschijnlijke herhaalbaarheid van decennia - beleef ze opnieuw op de interactieve compact disk! - zou men de hoogmoedige illusie kunnen verbinden dat de wijzers van de Tijd stilgezet, teruggedraaid of anderszins gemanipuleerd kunnen worden. Toch gaat dit boek ook over een decennium: de jaren zestig. In het geval van de jaren zestig krijgt men soms het idee dat het om een omgekeerd trauma gaat. Oorlogsslachtoffers begonnen veelal pas enkele decennia na de bezetting last te krijgen van hun traumatische ervaringen. Maar de vermoeide veertigers en vijftigers die anno 1995 verlangend terugkijken naar the gay sixties, hebben een omgekeerd probleem. Zij worstelen niet met het verleden, maar met het heden. Het heden waarin zij niet langer jong zijn, nog weinig illusies koesteren en een stuk dichter bij de dood staan dan de opgewekte flower power-generatie, die dacht mensheid en geschiedenis opnieuw te kunnen laten beginnen. Zo lijken vooral de eigen problemen door een waas van nostalgie op de samenleving geprojecteerd te worden. In feite gaat het voor Hans Righart, De eindeloze jaren zestig 13 een belangrijk deel om leeftijdsproblemen, mid-levencrisis, menopauze, of hoe men dit soort levenspijn en doodsangst verder ook mag noemen. Over zulke projecties gaat dit boek niet, al is het de vraag in hoeverre iedere historicus, zij het meestal ongewild, ook een autobiografie in zijn werk legt. Mij gaat het hier echter om een van de belangrijkste technieken van het historisch ambacht: de kunst van het periodiseren. Hoe kunnen we de naoorlogse geschiedenis van Nederland verdelen in hanteerbare tijdsblokken en haar zo begrijpelijker maken? Onder de Nederlandse historici bestaat enige overeenstemming over het breukkarakter van de jaren zestig. In een discussie over de vraag in hoeverre de Tweede Wereldoorlog als een cesuur in de twintigste-eeuwse Nederlandse geschiedenis beschouwd moet worden, heeft de historicus J.C.H. Blom geschreven: ‘Zo er al sprake zou zijn van een breuk in de jongste geschiedenis van Nederland, dan zou die in de jaren zestig te vinden zijn en niet in de bezettingstijd. [...] Pas in de jaren zestig, met enige voorboden in de jaren vijftig, gaat het hele systeem kraken.’2 Tegelijk met deze vaststelling beginnen echter de problemen: immers wanneer de jaren zestig inderdaad een breuk in de naoorlogse Nederlandse geschiedenis vormen, is de vraag direct wát er dan precies brak en waarom eigenlijk. De meest opvallende veranderingen tijdens de jaren zestig zijn in een willekeurige valgorde snel opgesomd: economische groei en in het kielzog daarvan welvaart en uitbreiding van de sociale zekerheid, sociaal-economische spanningen, politieke vernieuwing en radicalisme, ontzuiling, ontkerkelijking en deconfessionalisering, de snelle opmars van de televisie, grotere seksuele vrijheid, de opkomst van een jongerencultuur, de vorming van een militante, links-ideologische studentenbeweging en ten slotte een verhevigd generatieconflict.