Bezit Van Het Vrouwenklooster Gratis Epub, Ebook
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
BEZIT VAN HET VROUWENKLOOSTER GRATIS Auteur: H.H. Ekkel Aantal pagina's: 48 pagina's Verschijningsdatum: none Uitgever: none||9789080562745 EAN: nl Taal: Link: Download hier Het klooster te “Werslo” Bis Mai in Cloppenburg-Stapelfeld Cloppenburg Kooistra e. De Friezen en hun geschiedenis in vijftig verhalen Leeuwarden Mol ed. Mol en J. Jansma ed. Bärenfänger en J. Kegler red. Thoen e. The history of the coastal environment in the North Sea area reconsidered. Corn Publication Series 13 Turnhout Feikens en J. An Annual Review 1 [] Kloosters en bezit in middeleeuws Friesland tussen Vlie en Eems Macht, besit en romte yn Fryslân Aan het eind van de middeleeuwen telden de Friese landen tussen Vlie en Eems meer dan 80 kloosters van verschillende orden. Onderzoeksthema Macht, besit en romte yn Fryslân Projectleider prof. Hans Mol Medewerkers prof. Gilles de Langen. Biddende nonnen, miniatuur uit de late dertiende eeuw. De Cisterciënzer abdij van Klaarkamp bij Rinsumageest, op een terp die in de Romeinse tijd al bestond. Heel verwonderlijk is de keuze voor tamelijk vrije regels niet: het gaat namelijk om vrouwen, die in hun leven het dienen van God centraal gesteld hebben zonder kloosterling te worden. Veel door de Moderne Devotie geïnspireerde vrouwenkloosters waren in de stad gelegen of kwamen op een bepaald moment binnen de stadsmuren te liggen. Met uitzondering van het klooster St. Agnes liggen alle kloosters in de binnenstad van Nijmegen. Het mag dan ook weinig verwonderlijk heten dat de stad met haar kloosters in contact stond. Op economisch gebied hebben de steden zich uitvoerig met de kloosters beziggehouden. Op verschillende manieren probeerden steden paal en perk te stellen aan de economische ontwikkeling van de kloosters:. Hoezeer deze regels ook daadwerkelijk gehandhaafd werden, is echter de vraag. In Nijmegen lijken ze lange tijd dode letter te zijn geweest, met uitzondering van het vierde punt. Zo droeg de stad vaak bij aan verbouwingskosten en in tijden van gebrek schonk zij de zusters voedsel. Religieuze vrouwen vormden een belangrijk onderdeel van het stadsleven, vooral in steden als Nijmegen waar veel begijnhuizen, conventen en kloosters waren. Zoals zij het straatbeeld mede bepaalden, droegen hun huizen bij aan het aangezicht van de stad, vooral in de vorm van kapellen. Verder speelden zij een rol bij de armen- en ziekenzorg in de steden. De cellezusters vormden hiervan het duidelijkste voorbeeld in Nijmegen. Kloosters stonden niet alleen in relatie tot de stad, maar ook in relatie tot elkaar. Deze relatie kan op verschillende manieren tot stand zijn gekomen. In de eerste plaats kan het ene klooster vanuit het andere worden gesticht. Zo trokken in twee zusters vanuit Mariënburg in Nijmegen naar Diest, waar zij het regularissenklooster Mariëndaal te Diest stichtten. Op dat laatste voorwerk stond een Mariakapel, onder meer vermeld in een aflaatbrief van Verder land te Borger , waarbij in een korenmolen werd gebouwd. Het landbezit bedroeg in ruim hectare. Ook herbergde het klooster al in het begin van de dertiende eeuw een meisjesschool. In werd de parochie van Menkeweer geïncorporeerd. Het klooster werd in geplunderd door Staatse troepen; de nonnen weken in uit naar Groningen, waar een huis in de Herestraat werd aangekocht. Dit refugium bleef tot in gebruik. Ook Witheren genoemd. De kloosterlingen noemden zich gewoonlijk kanunniken en kanunnikessen; de benaming monniken en nonnen was de conversen of lekenbroeders en -zusters gereserveerd. De mannenkloosters of proosdijen werden niet geleid door een abt, maar door een proost; de vrouwenkloosters of priorijen door een prior. In werden de inwoners van premonstratenzer kloosters in Friesland, Groningen en Ostfriesland geteld. Het genoemde aantal kloosterlingen is aan de hoge kant; mogelijk werden van het klooster afhankelijke boerenfamilies meegerekend. Dit klooster lag bij Kloosterburen en werd waarschijnlijk in gesticht als dochterklooster van Mariëngaarde in het Friese Hallum en was gewijd aan Sint Johannes de Evangelist. In volgde de aansluiting bij de orde van de premonstratenzers; de mannen verhuisden naar Nijenklooster. Beide kloosters zouden in samen inwoners hebben gehad. De abdij bezat ongeveer hectare cultuurgrond en delen van nabijgelegen kweldergronden. Bovendien behoorde ongeveer een derde van het eiland Rottumeroog tot het kloosterbezit. Volgens overleveringen was er ook een voorwerk te Grijssloot. De korenmolen van Molenrij wordt in vermeld. De veenderijen lagen in Kropswolde. Het klooster speelde een rol van betekenis in de waterstaatsorganisatie; de abt was voorzitter eerste schepper van het Schouwerzijlvest. De abt trad verder op als scheidsrechter bij rechtszaken in het onderkwartier de Marne. De dorpskerk was geïncorporeerd bij het klooster, dat tevens enkele prebendes te Leens en Warfhuizen bezat. De gebouwen werden omstreeks grotendeels verwoest. Het klooster bezat een refugium te Groningen in de Turftorenstraat hoek Uurwerkersgang , dat tot in gebruik bleef. De kloostergemeenschap werd omstreeks opgelost. Nijenklooster in de Marne was een mannenklooster onder het bestuur van de abt van Oldenklooster, gesticht in Tot het grondbezit behoorde het Munnekeaagt te Eenrum. Volgens sommige berichten werd het klooster rond beschouwd als afzonderlijke parochie. Vrouwenklooster Campo Rosarum of Rozenkamp ook Nijenklooster tussen Jukwerd en Krewerd , aanvankelijk een dubbelklooster, gesticht rond door Emo van Romerswerf, een neef van Emo van Bloemhof. In de dertiende eeuw worden als voorwerken grangia secus Emesam en Hora genoemd. Op grond van een aantekening denkt men bij het laatste aan Garbendeweer bij Holwierde , waar het klooster later landbezit had. Ook wordt wel gedacht aan Oosterdijkshorn. In trok Emo van Bloemhof met de monniken vanuit Nijenklooster naar Wittewierum om daar het klooster Bloemhof te stichten. De nonnen bleven achter in Rozenkamp. Het klooster stond sindsdien onder leiding van Wittewierum. Met dit klooster deelde men ook het refugium in Groningen. Het monnikenklooster Floridus hortus of Bloemhof werd gesticht in en sloot zich in aan bij de orde van de premonstratensers. Het maakte oorspronkelijk deel uit van het dubbelklooster Nijenklooster te Jukwerd. In of werd dit klooster gesplitst en gingen de monniken naar Wittewierum , nadat het klooster het merendeel van de patronaatsrechten van de dorpskerk in handen had gekregen. Deze kerk fungeerde sindsdien tevensals kloosterkerk. Beide kloosters zouden in samen inwoners hebben gehad, een aantal dat vermoedelijk met een korreltje zout moet worden genomen. Het klooster lag op de rechteroever van de voormalige Fivel , die op het moment van de stichting al aan het verzanden was. Het bezat ongeveer hectare grond verspreid in Fivelingo en de voorwerken van dit klooster lagen onder andere in Westeremden Dydingemonken , Dudinge monnijcken of Westeremdervoorwerk , Garrelsweer Nienhuis , Hoeksmeer in den Ham , Holwierde Klein Wierum , gesticht in , maar in terug ontvangen van Palmar , Sint Annen Roggenvoorwerk , Boersterweg 65 en misschien ook Wirdum. Een voorwerk te Finsterwolde dat het klooster in van Palmar overnam, hield vermoedelijk niet lang stand. Vanuit het Zandtstervoorwerk te Zijldijk waren de kloosterlingen actief bij de indijking van de Fivelboezem. Uit de Kroniek van Emo en Menko blijkt dat het klooster een groot aandeel heeft gehad in de bedijking van dit gebied; de abt was tevens Overste Schepper van het Generale Zijlvest der Drie Delfzijlen. Tevens gaf hij met zijn college uit Ten Boer leiding aan de organisatie van de Acht Zijlvesten. In de 13e eeuw verkreeg het klooster parochierechten te Westeremden , Scharmer , Uithuizen en Krewerd eind 13e eeuw. Deze geïncorporeerde kerken gingen later weer verloren. In de 16e eeuw had het klooster parochierechten te Kolham. Het premonstratenzer dubbelklooster Porta sanctae Mariae lag ten zuiden van de Reide in een voormalig hoogveengebied. Palmar of Palmaer wordt voor het eerst genoemd in Het klooster bezat voorwerken te Klein Wierum bij Holwierde vermoedelijk verkregen van Wittewierum , Finsterwolde en Bohnenburg bij Hamswehrum Krummhörn. Het klooster verkreeg in het patronaat over de kerk van Reide vermoedelijk Oosterreide van de abt van Werden , maar het klooster heeft zijn rechten vermoedelijk niet kunnen doorzetten, zoals blijkt uit klachten van dorpsbewoners omstreeks In fungeerde de commandeur van Oosterwierum als dorpspastoor. In het klooster vonden tevens de landdagen van het Reiderland plaats, terwijl ook de bestuurders van het Reiderzijlvest er geregeld vergaderden. Door voortdurende overstromingen in het Dollardgebied werd het in opgeheven, de bezittingen doorverkocht aan de premonstratenzers van Wittewierum. Het klooster Mariagenade of Gratia Sanctae Mariae werd gesticht in als dubbelklooster, later werd het een nonnenklooster. In zou het klooster bewoners hebben gehad. Het bezat ongeveer ha. De voorwerken lagen onder andere aan de Graauwedijk te Overschild en mogelijk te Hoeksmeer , Eenum Luppingahuizen en Ter Apel tot Het landbezit werd nog in de 15e eeuw geassocieerd met de Schiltwoldmanna munkum oftewel de monijcken to Schiltwolda , waarmee kennelijk de lekenbroeders op de voorwerken werden bedoeld. Het Witte Munckhuijs aan de Graauwedijk kwam later bekend te staan als 't Susterhuis nu 'Klein-Transvaal' ; mogelijk fungeerde het een tijdlang als begijnenconvent. De proost had tevens de leiding van het Woldzijlvest. In werden de Groningse bezittingen van het klooster Barthe bij Hesel toegevoegd aan het kloosterbezit, nadat