Bibliografie
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
BIBLIOGRAFIE ARCHITECTUUR STEDEBOUW EN RUIMTELIJKE ORDENING TUIN- EN LANDSCHAPSARCHITECTUUR MONUMENTENZORG EN BOUWHISTORIE 2000-2005 Samenstelling Niek Smit Met een inleiding van Freek Schmidt Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici Utrecht 2006 Inhoudsopgave Woord vooraf - Freek Schmidt 2 Toelichting bij de bibliografie - Niek Smit 5 Bibliografie I Architectuur - algemeen 7 II Architectuur - regionaal en lokaal 26 III Stedebouw, vestingbouw, ruimtelijke ordening 53 IV Tuin- en landschapsarchitectuur 70 V Monumentenzorg en bouwhistorie - algemeen 79 VI Monumentenzorg en bouwhistorie - rapporten 96 Bibliografie VNK 2006 1 Woord vooraf Deze bibliografie is opgesteld in opdracht van de Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici. Zij geeft een overzicht van hoofdzakelijk Nederlandse publicaties en rapporten, verschenen in de periode 2000- 2005, die van nut zijn voor de studie van architectuur, stedebouw en ruimtelijke ordening, tuin- en landschapsarchitectuur, monumentenzorg en bouwhistorie. Het zijn studiegebieden waarin traditioneel veel werk wordt verzet door architectuurhistorici, opgeleid aan de Nederlandse kunsthistorische opleidingen. Maar zij zijn zeker niet de enigen. Het vakgebied wordt ook afgegraasd door architecten, bouwkundigen, tuin- en landschapsarchitecten, stedebouwkundigen, planologen, (historisch) geografen, archeologen, bouwhistorici en beoefenaren van andere ontwerpende, uitvoerende en historische disciplines. Om de bruikbaarheid van deze bibliografie te vergroten is het criterium losgelaten dat de auteurs gediplomeerde kunsthistorici moeten zijn, al geldt voor de meeste dat zij wel degelijk een architectuurhistorische achtergrond hebben. Voor het gemak wordt hier daarom voor alle soorten auteurs die in de bibliografie voorkomen de verzamelnaam architectuurhistoricus aangehouden. In deze gewijzigde opzet omvat de bibliografie bij benadering alle publicaties die van nut zijn voor studiedoeleinden. Daarmee is de kans vergroot dat deze ook buiten de ledenkring van de VNK zal worden gebruikt als onderzoeksinstrument. De beschikbaarheid van een digitale versie draagt daar nog eens extra aan bij. Het vakgebied dat in deze bibliografie wederom is onderverdeeld in drie studiegebieden en een aparte rubriek monumentenzorg, is uitgestrekt. Een relatief klein deel van de output bestaat uit wetenschappelijk onderzoek dat aan universiteiten plaatsvindt of van daaruit wordt begeleid – onderzoek dat overigens in toenemende mate wordt gefinancierd uit tweede en derde geldstroom. De vakuitoefening is slechts voor een klein deel gericht op de (internationale) academische wereld. Eén van de conclusies die de bibliografie toelaat, is dat de Nederlandse vakgemeenschap zich bijna uitsluitend richt op onderzoek van het Nederlandse grondgebied. Slechts enkele onderzoekers zijn bijna volledig van de Nederlandse bodem afgestapt en bewegen zich bij voorkeur in internationale onderzoekscircuits van bijvoorbeeld de Italiaanse, Franse of Engelse architectuur en theorie, of van het Noord-Europese cultuurgebied. Dat zijn echter uitzonderingen. Het lijkt binnen de architectuurgeschiedschrijving, meer dan elders in de kunstgeschiedenis, ongebruikelijk om uitgebreid studie te maken van onderwerpen die geen of slechts weinig raakvlak met Nederland hebben. Aan de andere kant vat een buitenlandse onderzoeker slechts sporadisch een bijzondere interesse op voor het Nederlandse, met als gevolg dat Nederland in de internationale architectuurgeschiedschrijving van voor de twintigste eeuw nagenoeg ontbreekt. Dit ondanks de pogingen van enkele Nederlandse auteurs die participeren in internationale netwerken en regelmatig wijzen op de interessante positie van Nederland ten opzichte van de grote internationale stromingen. De enigszins gebrekkige aansluiting bij internationale onderzoeksthema’s is deels te verklaren door de greep die de ontwerpende disciplines en de erfgoedindustrie op het Nederlandse territoir uitoefenen. Zij genereren een grote belangstelling en een voortdurende behoefte aan informatie, studie en onderzoek die voornamelijk nationaal gericht is, met een daarbij passende vraagstelling. Het overgrote deel van de titels in de bibliografie is het resultaat van onderzoek in opdracht, dat de nauwe banden onderstreept met de ontwerpende disciplines en de erfgoedsector. Onder de druk van ruimtelijke plannen en ontwikkelingen, politieke besluitvorming en economische afwegingen wordt het vak vrijwel continu beoordeeld op maatschappelijke relevantie, informerende waarde en praktisch nut. Beleidsnota’s op het gebied van ruimtelijke ordening, de Nota Belvedere, de Monumentenwet, het Verdrag van Valletta (Malta 1992), adviezen van de Raad voor Cultuur en van de vele welstands-, monumenten- en bouwplanbegeleidings-commissies verspreid over het land, zijn ondenkbaar zonder de inbreng van de auteurs uit de bibliografie. Het onderzoek dat zij individueel of in samenwerking verrichten, draagt bij aan kennis van de historische gebouwde omgeving en de historische gelaagdheid van het landschap, of fungeert als onderlegger voor transformaties in het gebouwde erfgoed van stad en land en de (her)inrichting van het Nederlandse grondgebied. Bibliografie VNK 2006 2 Een aanzienlijk deel van de titels in de bibliografie bevat de uitkomsten van objectgericht en typologisch onderzoek. Er is studie gemaakt van woonhuizen en villa’s, parken, boerderijen, buitenplaatsen en landgoederen, ruïnes en kastelen, stations, ziekenhuizen, stadions, fabrieken, vestingwerken, stellingen en allerhande monumenten. Architectuurhistorici zijn vaak nauw betrokken bij allerlei inventarisaties van architectuur en monumenten, die vervolgens worden bewerkt en gepubliceerd als architectuur- en monumentengidsen, vaak onderverdeeld naar plaats, regio of provincie. De erfgoedindustrie draagt in hoge mate bij aan die grote productie, waarbij de laatste jaren naast de aandacht voor jongere bouwkunst tot 1940, ook de recentere architectuur en andersoortige monumenten meer in de belangstelling zijn komen te staan. In het verlengde van de gepubliceerde objectstudies liggen de in kleine oplagen verspreide, in tal van vakbibliotheken gedeponeerde bouwhistorische rapporten, die zijn opgenomen binnen een aparte categorie van de rubriek monumentenzorg. Zij zijn vrijwel altijd in opdracht gemaakt door bouw- en architectuurhistorische adviesbureaus, die worden bezet door afgestudeerde architectuurhistorici, bouwkundigen en autodidacten met ondernemersgeest. Vaak zijn deze rapporten van historisch belangwekkende objecten meer dan momentopnames, maar maken deel uit van de professionele output van architectuurhistorici, vergelijkbaar met rapporten zoals die binnen de archeologie een lange traditie kennen. Dat de geschiedschrijving van de architectuur, de stedebouw en de landschapsarchitectuur zijn wortels in de kunstgeschiedenis heeft, wordt in de bibliografie het meest nadrukkelijk zichtbaar in de talrijke monografieën van architecten, stedebouwkundigen en ontwerpers. Daaronder bevinden zich verscheidene series en enkele proefschriften. Daarbij gaat het lang niet altijd om legendarische of reeds lang geleden gestorven ontwerpers, maar ook om nog actieve. Geschiedenis en kritiek wisselen elkaar af in dit genre, dat soms heel dicht de ontwerpende disciplines nadert, maar ook in dat opzicht een traditie eerbiedigt. De eerste kunsthistorici waren zelf immers ook kunstenaar, terwijl architecten en kunstenaars in de negentiende eeuw mede aan de basis stonden van de Nederlandse architectuurgeschiedschrijving en de registratie van het bouwkundig erfgoed. De invalshoeken en afwegingen van de afzonderlijke monografieën laten zien dat het genre nog altijd populair is en grote variatie kent. Dat heeft ongetwijfeld juist met die bijna ambachtelijke traditie te maken en met de behoefte aan houvast die een overzichtelijk gepresenteerd oeuvre biedt. De identificatie met de maker en de mens daarachter vormt een bijna vanzelfsprekend complement van de architectuurgidsen, monumentenbeschrijvingen en bouwtechnische rapporten, die nogal eens doorschieten in opsomming van feiten, documenteerzucht en stilistische krompraat. De omvangrijke bibliografie maakt duidelijk dat het vak springlevend is en de professionele beoefenaars dynamisch en pragmatisch zijn, omdat zij goed weten om te gaan met de vele vragen die worden gesteld vanuit het werkveld. De architectuurhistoricus is succesvol als hij of zij zich heeft weten aan te passen aan de toenemende marktwerking in de ruimtelijke sector en de erfgoedindustrie. Daarop is binnen de academische wereld op onderwijsgebied adequaat, maar op onderzoeksgebied onvoldoende gereageerd. Dat is niet vreemd omdat dit, meer dan voorheen een bivalente agenda van de universitaire opleidingen vraagt. Gebleken is dat de vernieuwde universitaire opleiding tot architectuurhistoricus binnen de kunsthistorische afdelingen en instituten een goede voorbereiding biedt op het veranderende werkveld en de jonge kunsthistoricus van de juiste attitude voorziet om goed aan de slag te komen. Met name aan de vraag die daarmee van buiten de kunsthistorische, wetenschappelijke discipline aan het vak gesteld wordt, is voldaan. Tegelijkertijd verplichten de wetenschappelijke habitus en de academische tradities de universitaire architectuurgeschiedenis, anders dan een beroepsopleiding, tot reflectie, introspectie en evaluatie. Uit de bibliografie komt echter naar voren dat bespiegelingen over de theorie, de methoden en de geschiedenis van het vakgebied vrijwel ontbreken. Sporadisch verschijnt een publicatie die de