Ontwerp bestemmingsplan IJburg blok 59

Ontwerp bestemmings- plan IJburg blok 59

Toelichting

Ontwerp bestemmingsplan IJburg blok 59

Ontwerp bestemmingsplan IJburg blok 59

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 Inleiding 5 1.1 Aanleiding 5 1.2 Doel bestemmingsplan 5 1.3 Ligging plangebied en plangrens 5 1.4 Geldend bestemmingsplan 6 1.5 Leeswijzer 8 Hoofdstuk 2 Het plangebied en de uitgangspunten 9 2.1 Historie 9 2.2 Beschrijving huidige situatie 11 2.3 Gebiedstypologieën 14 2.4 Ontwikkeling 15 Hoofdstuk 3 Beleidskader 21 3.1 Rijksbeleid 21 3.2 Provinciaal beleid 22 3.3 Gemeentelijk beleid 24 3.4 Stadsdeelbeleid Oost 26 3.5 Conclusie 26 Hoofdstuk 4 Milieuaspecten 27 4.1 Milieuzonering 27 4.2 Luchtkwaliteit 29 4.3 Geluidhinder 30 4.4 Bodemkwaliteit 32 4.5 Externe veiligheid 33 Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten 36 5.1 Water 36 5.2 Archeologie en cultuurhistorie 39 5.3 Duurzaamheid 40 5.4 Flora en fauna en ecologie 41 5.5 Verkeer en parkeren 43 5.6 Vormvrije m.e.r.-beoordeling 43 5.7 Regionale behoefte 44 Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving 46 6.1 Algemeen 46 6.2 Een aantal aspecten uitgelicht 46 6.3 De bestemmingen 50 Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid 52 7.1 Inleiding 52 7.2 Plangebied 52 7.3 Conclusie 52 Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid 53 8.1 Inspraak 53 8.2 Vooroverleg 53 8.3 Zienswijzen 53

December 2014 pagina 3 / 54

Ontwerp bestemmingsplan IJburg blok 59

Bijlage 54 1. Archeologisch bureauonderzoek IJburg (nummer BO 11-056)

December 2014 pagina 4 / 54

Ontwerp bestemmingsplan IJburg blok 59

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Amsterdam realiseert sinds eind jaren ’90 de nieuwe stadswijk IJburg in het IJmeer om zo te voorzien in de behoefte aan uitbreidingsruimte van . De 1e fase van deze nieuwe stadswijk is voor het grootste deel gerealiseerd, enkele delen in de 1e fase zullen de komende tijd nog gerealiseerd gaan worden. Eén van die delen die nog gerealiseerd moeten gaan worden is blok 59 op Haveneiland Oost. Voor dit braakliggende blok is door woonstichting De Key een nieuw plan ontwikkeld dat uitgaat van kavelgewijze verkoop. De kwaliteit van het plan is onder meer dat er in het blok een groen en rustig binnengebied ontstaat met voldoende licht- en zontoetreding.

Het plan dat voor blok 59 is ontwikkeld past in het geldende bestemmingsplan ‘IJburg 1e fase, 2013 aangezien ter plaatse van blok 59 is uitgegaan van een ruimere regeling. Door de huidige planolo- gische regeling kan de kwaliteit van het plan echter niet voldoende worden gegarandeerd (zie para- graaf 1.4). Om de kwaliteit van het plan te waarborgen is het nodig om het bestemmingsplan ter plaat- se van blok 59 te herzien.

1.2 Doel bestemmingsplan

Het doel van het voorliggende bestemmingsplan is om de realisatie van het plan voor blok 59 mogelijk te maken en tegelijkertijd als beheerinstrument te fungeren voor de situatie nadat de kavels zijn ver- kocht. Op die manier wordt de kwaliteit van het plan gewaarborgd.

1.3 Ligging plangebied en plangrens

IJburg is gelegen in het IJmeer, aan de oostkant van Amsterdam. Ten zuidwesten van IJburg ligt Die- men en ten noorden van IJburg ligt . IJburg behoort tot stadsdeel Oost van de gemeente Amsterdam.

Blok 59

Afbeelding: ligging 1e fase IJburg in Amsterdam en globale ligging blok 59 (bron http://maps.google.com/)

December 2014 pagina 5 / 54

Ontwerp bestemmingsplan IJburg blok 59

Het plangebied ligt in het zuidoostelijk deel van IJburg, nabij de brug tussen Rieteiland-Oost en Ha- veneiland Oost. De plangrenzen van het bestemmingsplan zijn gelijk aan de wegen langs de grenzen van blok 59. De begrenzing is als volgt:  het hart van de Jan Vrijmanstraat (noordoosten);  het hart van de Peter Martensstraat (zuidoosten);  het hart van de Nico Jessekade (zuidwesten);  het hart van de Fritz Dietrich Kahlenbergstraat (noordwesten).

Afbeelding: luchtfoto blok 59 met de indicatieve blokgrenzen (bron http://maps.google.com/)

De plangrenzen zijn ook weergegeven in de verbeelding van het bestemmingsplan.

1.4 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van blok 59 geldt momenteel het bestemmingsplan ‘IJburg 1e fase, 2013’. Dit bestem- mingsplan is op 25 juni 2013 vastgesteld en op 21 mei 2014 onherroepelijk geworden.

December 2014 pagina 6 / 54

Ontwerp bestemmingsplan IJburg blok 59

Afbeelding: uitsnede planverbeelding bestemmingsplan ‘IJburg 1e fase, 2013

1.4.1 Toegestaan gebruik

Blok 59 is bestemd als ‘Gemengd - 6’ (GD-6). Binnen deze bestemming zijn ter plaatse van blok 59 diverse functies toegestaan, zoals bedrijven, consumentverzorgende en zakelijke dienstverlening, creatieve functies (kunst, media en entertainment en creatieve zakelijke dienstverlening), detailhandel, horeca (I, III, IV en V), kantoren, maatschappelijke dienstverlening, wonen, aan-huis-verbonden be- roepen en -bedrijven en parkeren. Ook bijbehorende functies als tuinen en erven, verkeersvoorzienin- gen en groen zijn toegestaan. Consumentverzorgende en zakelijke dienstverlening, detailhandel en horeca zijn alleen toegestaan in de eerste twee bouwlagen. Voor detailhandel en horeca geldt daarbij nog dat binnen blok 59 maximaal 1 detailhandelsvestiging met een maximum bruto vloeroppervlak van 100 m² en maximaal 1 horecavestiging met een maximum bruto vloeroppervlak van 300 m² is toege- staan.

Het zuidelijk deel van blok 59 is vanwege de ligging nabij een waterkering dubbelbestemd als ‘Water- staat - Waterkering’ (WS-WK). De gronden zijn daardoor mede bestemd voor o.a. waterkeringen en waterstaatkundige voorzieningen.

1.4.2 Toegestane bebouwing

In de bouwregels van de bestemming ‘Gemengd-6’ (GD-6) is bepaald dat gebouwen binnen een bouwvlak moeten worden gebouwd. De gronden ter plaatse van blok 59 zijn geheel binnen een bouw- vlak gelegen, met uitzondering van de zogenaamde margestroken. Deze margestroken aan de randen van een blok zijn bedoeld als overgang tussen de openbare ruimte en de privéruimte dat zich oriën- teert naar de straat. Langs de Nico Jessekade heeft de margestrook een maat van 3 meter terwijl de margestroken langs de andere straten een maat van 1,2 meter hebben.

December 2014 pagina 7 / 54

Ontwerp bestemmingsplan IJburg blok 59

Voor het gehele blok 59 is een maximale bouwhoogte van 16 meter aangegeven. Doordat er geen maximum bebouwingspercentage is aangegeven kan het bouwvlak dus volledig worden bebouwd met bebouwing van maximaal 16 meter. In de algemene bouwregels van het bestemmingsplan is daar- naast nog vastgelegd dat de in het bestemmingsplan aangegeven maximale bouwhoogtes met ten hoogste 1 meter mogen worden overschreden. Dat betekent dat ter plaatse van blok 59 bebouwing met een maximale bouwhoogte van 17 meter kan worden gerealiseerd.

In een zone van 13 meter vanaf de bouwgrenzen langs de Fritz Dietrich Kahlenbergstraat, de Jan Vrijmanstraat en de Peter Martensstraat geldt een minimale bouwhoogte van 8,7 meter. Deze minima- le bouwhoogte kan door middel van een afwijkingsbevoegdheid deels worden verlaagd. Het lager bouwen dan de minimale bouwhoogte kan door het bevoegd gezag worden toegestaan mits er aan- eengesloten wordt gebouwd en er niet lager dan 5,8 meter wordt gebouwd waarbij deze lagere bouw- hoogte alleen over een lengte van maximaal 40 meter binnen bouwblok 59 is toegestaan. Ook kan de minimale bouwhoogte in geval van een tuinmuur worden verlaagd tot maximaal 2,8 meter.

De bouwgrenzen langs de Fritz Dietrich Kahlenbergstraat, de Jan Vrijmanstraat en de Peter Martens- straat zijn tevens aangeduid als gevellijn. Daardoor geldt dat de voorgevels van de naar deze straten gekeerde gebouwen ononderbroken in de betreffende gevellijnen dienen te worden gebouwd. De voorgevel mag wel worden onderbroken door poorten, toegangen, doorgangen en overbouwingen. Ook kunnen voorgevels door middel van de toepassing van een afwijkingsbevoegdheid achter de aangegeven gevellijn worden gebouwd indien ter plaatse van de gevellijn een tuinmuur met een mini- mum bouwhoogte van 2, 8 meter wordt gebouwd. Een terugliggende gevel mag een aaneengesloten lengte van maximaal 15 meter hebben waarbij de gezamenlijke lengte van terugliggende gevels bin- nen bouwblok 59 niet meer dan 30 meter mag bedragen.

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt een maximale bouwhoogte van 12 meter voor licht- masten en 3 meter voor overige bouwwerken.

1.5 Leeswijzer

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende regels, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. In de toelichting is een beschrijving van het plangebied opgenomen en zijn de aan het plan ten grondslag gelegen keuzes en beleidsuitgangspunten beschreven.

De toelichting bestaat uit 8 hoofdstukken. In hoofdstuk 1 wordt ingegaan op de aanleiding en het doel van het bestemmingsplan, de ligging van het plangebied en de plangrens en het geldende bestem- mingsplan. Hoofdstuk 2 beschrijft de historie, de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van IJburg en het plangebied en het hoofdstuk beschrijft de beoogde ontwikkeling van het plangebied. De voor het plan relevante beleidsuitspraken van rijk en provincie en het eigen gemeentelijke beleid zijn in hoofdstuk 3 beschreven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de verschillende milieuaspecten en hoofdstuk 5 behandelt de rele- vante omgevingsaspecten (water, archeologie, duurzaamheid en flora en fauna). In beide hoofdstuk- ken vindt een toets aan de diverse milieu- en omgevingsaspecten plaats. Een toelichting op het juridische systematiek oftewel een omschrijving van de afzonderlijke bestem- mingen is beschreven in hoofdstuk 6. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 de economische uitvoerbaarheid beschreven en in hoofdstuk 8 de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de te doorlopen procedures.

December 2014 pagina 8 / 54

Ontwerp bestemmingsplan IJburg blok 59

Hoofdstuk 2 Het plangebied en de uitgangspunten

In dit hoofdstuk is de ruimtelijke structuur van IJburg beschreven aan de hand van de historische ont- wikkeling en de huidige situatie. Er is daarbij aandacht besteed aan functies zoals wonen, bedrijven, (commerciële) voorzieningen en structuren zoals de bebouwingsstructuur en de weg-, water en groenstructuur van IJburg.

2.1 Historie

2.1.1 Oorspronkelijk gebruik

Tot de jaren ’90 van de vorige eeuw bestond IJburg grotendeels uit water van het IJ(meer). Alleen het gebied rondom de Diemerzeedijk, het huidige Diemerpark was land.

Het water van het IJ(meer) ontstond als gevolg van erosie van het veen door diverse stormvloeden in 12de eeuw waarbij de veenstroom zich verbreedde. Het IJ vormde een verbinding tussen het stroom- gebied van de rivier de Amstel en het Almere (de vroegere Zuiderzee en het latere IJsselmeer). Aan- gezien het Almere toen ook in directe verbinding stond met de Noordzee was er getijdenwerking in het IJ.

Afbeelding: reconstructie van de voormalige kustlijn van het IJ. Grote delen van het voormalige land (donkerblau- we zones) zijn verdwenen gedurende middeleeuwse stormvloeden (bron: archeologisch bureauonderzoek BMA)

De Diemerzeedijk was in de 12de eeuw aangelegd ter bescherming van het land tegen de getijden van de Zuiderzee en liep van Muiden tot Amsterdam, met een aansluiting op de Zeedijk. In 1932 veran- derde de Afsluitdijk de Zuiderzee in een binnenmeer zonder getijden. Het buitendijkse land rondom de dijk overstroomde daardoor niet meer. In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw gebruikte de

December 2014 pagina 9 / 54

Ontwerp bestemmingsplan IJburg blok 59

gemeente dit buitendijks gebied vervolgens als vuilnisbelt. In 1973 kwam er een einde aan de vuilver- branding en tien jaar later ook aan de vuilstort.

2.1.2 Planvorming en referendum

Vanaf de jaren ’60 van de vorige eeuw zijn er al plannen ontwikkeld voor een nieuwe stadswijk in het IJmeer. De gemeenteraad stemde uiteindelijk in 1996, op grond van het document ‘Ontwerp voor IJ- burg, nota van uitgangspunten’ (NvU; mei 1996), in met de bouw van IJburg. In dit document zijn de contouren voor de wijk met 18.000 woningen in het IJmeer uiteengezet.

Naar aanleiding van het gemeentebesluit ontstond er discussie tussen voor- en tegenstanders van IJburg, wat uiteindelijk resulteerde in een referendum over de aanleg van IJburg. Omdat de vastge- stelde drempel van tegenstemmers niet werd gehaald kon het plan IJburg doorgaan maar er werden daarbij wel afspraken gemaakt om bij de bouw van IJburg nadrukkelijk rekening te houden met de gevolgen voor de natuur in en rond het IJmeer.

2.1.3 Aanleg eilanden en sanering Diemerpark

Na het referendum werd gestart met de aanleg van de drie eilanden waarop de 1e fase van IJburg gerealiseerd zou gaan worden. Het idee bij het realiseren van meerdere eilanden is dat er zo meer contact met het water mogelijk is. De drie eilanden zijn het , het Haveneiland en de Riet- eilanden (welke weer bestaat uit Rieteiland Oost, het Grote Rieteiland en het Kleine Rieteiland). De eilanden werden gemaakt door het laag voor laag opbrengen van zand. Het zand werd onder wa- ter aangebracht met behulp van een sproeimethode en boven water werd het zand opgespoten.

Vanwege de ligging direct ten zuiden van IJburg werd het vervuilde natuurgebied rondom de Diemer- zeedijk bij IJburg betrokken met het idee om er een recreatiegelegenheid te creëren. In 1998 werd begonnen met de sanering. De sanering werd voltooid in 2001 waarna het gebied in gebruik is geno- men als recreatiepark.

2.1.4 Inrichting eilanden tot nieuwe stadswijk

Na de aanleg van de eilanden konden de eilanden worden ingericht. Hiervoor is in de loop der jaren stedenbouwkundige planvorming uitgewerkt welke, samen met de uitwerkingsplannen van de toenma- lige bestemmingsplannen, ten grondslag heeft gelegen aan de ontwikkeling van de eilanden van de 1e fase van IJburg. De voornaamste ontwerpgedachten en -principes zijn als volgt uitgewerkt:  IJburg is een eilandenrijk. Er is bewust gekozen voor meerdere eilanden die tezamen de loca- tie IJburg maken. Hierdoor ontstaat meer contact met het water.  De overgangen tussen water en land zijn gevarieerd uitgewerkt, waarbij er sprake is van een ruwe zijde en een luwe zijde. Per eiland zijn andere kwaliteiten benadrukt en anders uitge- werkt. De ambitie is altijd het realiseren van een stuk stad geweest, waar niet alleen gewoond, maar ook geleefd kon worden, in al zijn facetten.  Het Steigereiland is het eiland waar het experimenteren met woningbouw centraal staat. Parti- culier opdrachtgeverschap op land, collectief particulier opdrachtgeverschap en wonen op het water in drijvende woningen worden afgewisseld met meer traditionele projectmatige ontwik- keling. Dit heeft geleid tot een collage van verschillende buurten.  Het Haveneiland en het Grote Rieteiland kennen een ontwerp van een raster van straten met daarin de bouwblokken. De straten zijn de dragers van de stedelijkheid. De buitenzijde van de bouwblokken zijn formeel, de binnenzijde informeel. De margestroken tussen de bouwblokken en de straten zorgen voor een goede overgang tussen openbare ruimte en het privéleven dat zich oriënteert naar de straat. Markante punten in het ontwerp zijn de parken, de pleinen en de haven.  Het Kleine Rieteiland en het Rieteiland Oost kennen een meer ontspannen, minder stedelijk karakter met in beide gevallen een sterke nadruk op particulier opdrachtgeverschap.

December 2014 pagina 10 / 54

Ontwerp bestemmingsplan IJburg blok 59

De eerste bebouwing van IJburg is in 2001 opgeleverd op een verder kale zandvlakte. In de afgelopen jaren is IJburg steeds verder bebouwd en zijn de drie kale zandplaten van voorheen een dynamische stadswijk van Amsterdam geworden.

2.2 Beschrijving huidige situatie

2.2.1 Algemeen

De 1e fase van IJburg bestaat uit drie hoofdeilanden: het Steigereiland (A), het Haveneiland (B) en de (C, Rieteiland Oost, het Grote Rieteiland en het Kleine Rieteiland). Het Diemerpark (D) bevindt zich ten zuidwesten van IJburg. Blok 59 is gelegen op het Haveneiland (B).

A

B C D

C

Afbeelding: ligging van de eilanden Steigereiland (A), Haveneiland (B) en Rieteilanden (C), alsmede het Diemer- park (D) (bron: http://www.bing.com/maps/)

Het Steigereiland is het meest westelijke eiland en het eerste eiland dat is aangelegd. Komend vanaf het en de A10 komt men via de Enneüs Heermabrug en de IJburglaan op het Stei- gereiland en daarmee op IJburg. De IJburglaan is niet alleen onderdeel van de entree van IJburg maar deze laan is ook de centrale as van de 1e fase van IJburg. De IJburglaan loopt via het Steigerei- land in één rechte lijn door naar het grootste eiland, het Haveneiland. Op het oostelijk deel van het Haveneiland buigt de IJburglaan af richting het IJmeer. Vanaf deze afbuiging gaat de straatnaam over in Pampuslaan. De Rieteilanden liggen direct ten zuidwesten van het Haveneiland. Het recreatief waardevolle Diemer- park ligt weer direct ten zuidwesten van de Rieteilanden en vormt samen met het Amsterdam- Rijnkanaal de buffer tussen Diemen en IJburg.

De 1e fase van IJburg is een volwassen stadswijk die onder meer circa 9.200 woningen, diverse scho- len, sportvoorzieningen, kantoren, winkels, horeca en meer dan honderd nationaliteiten zal gaan be-

December 2014 pagina 11 / 54

Ontwerp bestemmingsplan IJburg blok 59

vatten. Als de nu nog resterende 1.200 woningen zijn gebouwd zal het bevolkingsaantal van de 1e fase van IJburg circa 25.000 inwoners bedragen. Ook qua bebouwing is IJburg een gevarieerd gebied met laagbouw, hoogbouw, vrijstaande woningen, aaneengebouwde grondgebonden woningen, appartementen en waterwoningen.

In de navolgende subparagrafen zal nader worden ingezoomd op de hoofdopzet van IJburg. Als eerst wordt ingegaan op de verkeersstructuur (subparagraaf 2.2.2), het voorkomende gebruik (subparagraaf 2.2.3) en de mate waarin met name de commerciële ruimtes zijn verspreid over IJburg. Vervolgens zal worden ingegaan op de voorkomende bebouwingstypologieën (subparagraaf 2.2.4).

2.2.2 Verkeer

De verkeerstructuur van IJburg bestaat uit een aantal doorgaande hoofdwegen (50 km/u), welke de hoofdontsluiting van IJburg vormen. Het gaat om de IJburglaan, de Pampuslaan, de Muiderlaan (net buiten het plangebied gelegen), de Bert Haanstrakade en de Cas Oorthuyskade. De overige wegen op IJburg (30 km/u) zijn op de hoofdontsluiting aangesloten.

Afbeelding: verkeersstructuur IJburg, aangegeven met een oranje lijn (bron: http://www.bing.com/maps/)

Doordat een groot deel van IJburg is ingericht als 30 km/u-gebied is IJburg geschikt voor fietsers. Langs de doorgaande hoofdwegen zijn bovendien vrijliggende fietspaden aanwezig. IJburg heeft een aantal fietsverbindingen met andere delen van Amsterdam en Diemen.

IJburg is met het Centraal Station verbonden door middel van de IJburgtram. Het geheel vrijliggende tramtracé loopt over de IJbugrlaan. IJburg is ook door middel van een bus bereikbaar.

2.2.3 Gebruik

IJburg is een stadswijk waar naast de huidige 9.200 woningen ook diverse functies voorkomen die bij een stadswijk horen. Het gaat daarbij onder meer om scholen, kinderdagverblijven, sportvoorzienin- gen, culturele voorzieningen, medische voorzieningen (zoals huisartsen, tandartspraktijken en apo- theken), kantoren, bedrijven, winkels, dienstverlening en horeca. Een groot deel van de commerciële ruimtes is gevestigd langs de centrale as IJburglaan-Pampuslaan, waaronder het winkelcentrum IJ- burg langs de IJburglaan en een bescheiden winkelconcentratie in de plint van diverse bouwblokken langs de Pampuslaan. Bij de commerciële ruimtes langs de centrale as gaat het vaak om detailhandel, dienstverlening en maatschappelijke dienstverlening en in mindere mate om horeca en kantoren.

December 2014 pagina 12 / 54

Ontwerp bestemmingsplan IJburg blok 59

Afbeelding: winkelcentrum IJburg (links) en een commerciële ruimte in de plint langs de IJburglaan (rechts)

Buiten de centrale as IJburglaan-Pampuslaan komen ook diverse commerciële ruimtes voor. De ene keer geclusterd en de andere keer solitair. De commerciële ruimtes die niet aan de centrale as zijn gelegen, zijn vooral gevestigd op Haveneiland en dan vaak in de straten die dwars op de centrale as zijn gelegen (zoals de Diemerparklaan en de Lumièrestraat). Het gaat veelal om detailhandel, dienst- verlening, maatschappelijke dienstverlening en kantoren. Ook is er rondom de haven op Haveneiland Oost concentratie van diverse commerciële ruimtes aanwezig, waaronder ook horeca. Elders op Ha- veneiland komen verspreid commerciële ruimtes voor. Het betreft in deze gebieden veelal maat- schappelijke dienstverlening.

De meeste commerciële ruimtes zijn gevestigd in de plinten van de blokken. In een aantal gevallen komt het voor dat de commerciële ruimtes ook in de daarboven gelegen bouwlaag zijn gevestigd of dat zelfs een geheel pand als commerciële ruimte wordt gebruikt. Een significant aandeel commerciële ruimtes op IJburg is momenteel niet in gebruik (leegstand).

Op en rond IJburg zijn diverse groenvoorzieningen aanwezig. De eerste en tegelijkertijd ook de groot- ste groenvoorziening, is het Diemerpark. Het park is gelegen tussen IJburg en het Amsterdam- Rijnkanaal en vormt de entree van IJburg voor fietsers die via de Nesciobrug naar IJburg fietsen. In het Diemerpark zijn sportvoorzieningen aanwezig. Verder is er een drietal parken op het Haveneiland, namelijk het Theo van Goghpark, het Brand Dirk Ochsepark en het Ed Pelsterpark.

IJburg bestaat uit eilanden in het IJmeer waardoor de randen van de eilanden worden gevormd door water. Het water is daardoor nooit ver weg en heeft een belangrijke functie omdat veel oevers open- baar zijn. Daarnaast zijn er nog enkele grachten gerealiseerd.

2.2.4 Bebouwing

Zoals in een stadswijk gebruikelijk is komen er op IJburg verschillende typen bebouwing voor. Van tweelaagse vrijstaande woningen tot meerlaagse appartementscomplexen. Het merendeel van de bebouwing op de eilanden is maximaal vier lagen hoog aangezien een groot deel van de bebouwing bestaat uit aaneengebouwde grondgebonden woningen dan wel vrijstaande woningen. De hogere bebouwing komt met name voor langs de centrale as IJburglaan-Pampuslaan en verspreid over het Haveneiland.

In het navolgende zal uitsluitend op het Haveneiland worden ingegaan.

December 2014 pagina 13 / 54

Ontwerp bestemmingsplan IJburg blok 59

Haveneiland

Het Haveneiland is het grootste en qua bouwhoogte meest gevarieerde eiland. Het eiland bestaat uit Haveneiland West en Haveneiland Oost. De scheiding tussen deze twee delen wordt gevormd door de Polygoongracht (iets ten noordwesten van de haven). Blok 59 bevindt zich op Haveneiland Oost.

A

B

Afbeelding: Het Haveneiland schematisch weerge- geven met Haveneiland West (A) en Haveneiland Oost (B) (foto: http://www.bing.com/maps/)

Haveneiland West en Haveneiland Oost zijn gelegen rondom de as IJburglaan-Pampuslaan en de Polygoongracht-Hollandiagracht. Op Haveneiland komen appartementsgebouwen en aaneengebouw- de grondgebonden woningen voor. De aaneengebouwde grondgebonden woningen vormen soms met een appartementencomplex samen een bouwblok. Vrijstaande woningen komen nagenoeg niet voor op het Haveneiland.

De bouwhoogte van de bebouwing varieert van circa 6 meter tot circa 35 meter. De hogere bebouwing is met name langs de as IJburglaan-Pampuslaan gerealiseerd, langs de noordelijke en oostelijke rand (Cas Oorthuyskade en Bert Haanstrakade) en veelal op hoeken van de zijstraten van de IJburglaan.

Op sommige binnenterreinen van blokken zijn aaneengebouwde en grondgebonden woningen in een hofje gebouwd. Deze woningen zijn lager dan de bebouwing in de randen van een betreffend blok.

Parkeren vindt meestal plaats in parkeerkelders/-souterrains of op het binnenterrein van een blok. De binnenterreinen van de bouwblokken zijn veelal bereikbaar via overbouwde doorgangen. Een deel van de binnenterrein is openbaar toegankelijk.

Een aantal blokken op Haveneiland West en Haveneiland Oost is nog niet gerealiseerd, met name langs de Bert Haanstrakade, de Wim Noordhoekkade en de Nico Jessekade. Blok 59 is zo’n nog niet gerealiseerd blok.

2.3 Gebiedstypologieën

IJburg is aan te merken als een stadswijk waar naast wonen ook diverse commerciële ruimtes voor- komen. De mate van functiemenging van een stadswijk is mede bepalend voor de levendigheid en het succes van een stadswijk. In de 1e fase van IJburg zijn verschillende gebieden aan te wijzen: 1. Centrumgebied 2. Gemengd woonwerkgebied 3. Woongebied:

De gebiedstypologieën zijn schematisch weergegeven in de navolgende afbeelding.

December 2014 pagina 14 / 54

Ontwerp bestemmingsplan IJburg blok 59

Afbeelding: schematische weergave ligging gebiedstypologieën (rood = centrumgebied, oranje = gemengd woonwerkgebied en geel = woongebied)

Blok 59 is gelegen in het woongebied. Hier domineert het wonen. Commerciële ruimtes komen hier niet of slechts in zeer beperkte mate in de plint van een woongebouw voor. Het woongebied is zeer diverse qua bebouwing en bestaat uit appartementsgebouwen, aaneengebouwde grondgebonden woningen en vrijstaande woningen. Op de even zijde van de IJburglaan-Pampuslaan en in enkele zijstraten van de IJburglaan (zoals de Diemerparklaan en de Lumierestraat) zijn enkele commerciële ruimtes aanwezig. Door de mate van verspreiding, het aantal commerciële ruimtes en het soort com- merciële ruimtes is er echter een duidelijk verschil met het centrumgebied en het gemengde woon- werkgebied (waar sprake is van een hogere concentratie commerciële ruimtes).

2.4 Ontwikkeling

2.4.1 Hoofdopzet

In opdracht van De Key heeft Inbo b.v. voor blok 59 een verkavelingsplan ontwikkeld. Het verkave- lingsplan gaat uit van twee aaneengesloten bouwstroken langs de lange zijden van het blok, zijnde de Jan Vrijmanstraat en de Nico Jessekade. In het binnengebied tussen deze twee blokranden komen tuinen en een rustige binnenstraat. Aan deze binnenstraat komen nog enkele woningen te liggen.

December 2014 pagina 15 / 54

Ontwerp bestemmingsplan IJburg blok 59

Afbeelding: het verkavelingsplan voor blok 59

De bebouwing langs de Fritz Dietrich Kahlenbergstraat en de Peter Martensstraat en in de tuinen zal beperkt blijven zodat er sprake is van voldoende licht- en zontoetreding in het binnengebied.

In de blokranden dient rekening te worden gehouden met de op IJburg gebruikelijke margestroken. Dat betekent dat de bebouwing op 1,2 meter (Jan Vrijmanstraat, Fritz Dietrich Kahlenbergstraat en de Peter Martensstraat) of 3,0 meter (Nico Jessekade) van de naar de straat gekeerde perceelsgrens wordt gerealiseerd. De margestroken tussen de bouwblokken en de straten zorgen voor een goede overgang tussen de openbare ruimte en het privéleven dat zich oriënteert naar de straat. De marge- stroken hebben tot doel om een levendig gevelbeeld te garanderen.

Op dit moment zijn de gronden van blok 59 in eigendom bij de gemeente Amsterdam. De individuele kavels zijn/worden in erfpacht uitgegeven aan De Key. Individuele kopers zullen vervolgens van De Key een erfpachtrecht met bebouwingsmogelijkheden geleverd krijgen. De bebouwingsmogelijkheden zijn per kavel vastgelegd in een kavelpaspoort. De kavelpaspoorten zullen onderdeel uitmaken van de verkoop van de kavels. In het navolgende wordt per bebouwingsdeel nader ingegaan op de voor het bestemmingsplan rele- vante onderdelen uit de kavelpaspoorten.

December 2014 pagina 16 / 54

Ontwerp bestemmingsplan IJburg blok 59

2.4.2 Blokrand Jan Vrijmanstraat

In de kavelpaspoorten is aangegeven dat de blokrand langs de Jan Vrijmanstraat aaneengesloten dient te zijn. Het aaneengesloten blok bestaat uit meerdere, aan elkaar grenzende kavels. Per kavel is in beginsel één woning toegestaan waarbij elke woning individueel wordt gerealiseerd.

De voorgevel van een woning dient direct aan de margestrook te liggen (op 1,2 meter van de naar de straat gekeerde perceelsgrens langs de Jan Vrijmanstraat). Vanaf de voorgevel is bij de twee kavels op de hoeken een bouwdiepte van maximaal 13 meter voor het hoofdgebouw toegestaan terwijl voor de overige kavels een bouwdiepte van maximaal 12 meter vanaf de voorgevel geldt. De maximale bouwhoogte van een hoofdgebouw bedraagt 16 meter waarbij voor een strook van 6 meter vanaf de voorgevel een minimale bouwhoogte van 8,7 meter geldt. Voor de hoofdgebouwen op de twee hoeken geldt over de gehele diepte van het hoofdgebouw een minimale bouwhoogte van 8,7 meter.

Afbeelding: bebouwingsmogelijkheden voor één van de kavels in de blokrand langs de Jan Vrijmanstraat

De zone tussen de hoofdgebouwen en de achtergelegen binnenstraat zal worden gebruikt voor ach- tertuinen. Elke achtertuin mag voor maximaal 50% worden bebouwd met bijbehorende bouwwerken als een aanbouw en bijgebouw. De bouwhoogte van deze bijbehorende bouwwerken bedraagt 3 me- ter. Voor erf- en afscheidingen geldt een maximale bouwhoogte van 2 meter, met uitzondering van de twee hoekkavels. Op de tuingrens met de Fritz Dietrich Kahlenbergstraat en de Peter Martensstraat dient namelijk een tuinmuur met een minimale hoogte van 2,8 meter en een maximale hoogte van 3,5 meter te worden gerealiseerd. Ook dient in elke achtertuin een parkeerplaats voor de woning te wor- den gerealiseerd. Alle achtertuinen zijn bereikbaar via de binnenstraat. De achtertuinen van de twee hoekkavels mogen volledig worden bebouwd met bijbehorende bouw- werken (tot 3,5 meter hoog). Bovenop deze bijbehorende bouwwerken zijn dakterrassen toegestaan. Bij de hoekkavel bij de Fritz Dietrich Kahlenbergstraat dient rekening te worden gehouden met de eis om een parkeervoorziening in de achtertuin te realiseren. Voor de hoekkavel aan de Peter Martens- straat geldt de voorwaarde van een parkeerplaats niet omdat in een deel van de achtertuin een nuts- voorziening wordt gebouwd. Bij dit hoekkavel kan op straat worden geparkeerd.

De begane grondlaag van de twee hoekwoningen mag, naast het gebruik als woning, ook volledig worden gebruikt als commerciële ruimte. Het gaat daarbij om functies die weinig overlast in een woonomgeving veroorzaken, zoals bedrijven (bijvoorbeeld reproductiebedrijven van opgenomen me- dia, meubelstoffeerderijen (bedrijfsoppervlak kleiner dan 200 m²) en computerservicebureaus), kanto- ren, creatieve functies en dienstverlening. De begane grondlaag van de hoekwoning aan de Fritz Diet- rich Kahlenbergstraat mag naast het gebruik als woning en/of commerciële ruimte ook worden ge-

December 2014 pagina 17 / 54

Ontwerp bestemmingsplan IJburg blok 59

bruikt voor detailhandel. Dit vanwege de ligging op de hoek van de route tussen Haveneiland en Riet- landen.

Een woning kan onder bepaalde voorwaarden worden gesplitst in een beneden-bovenwoning. Er dient dan in ieder geval een extra parkeerplaats in de tuin te worden gerealiseerd.

2.4.3 Blokrand Nico Jessekade

Net als de blokrand langs de Jan Vrijmanstraat dient de blokrand langs de Nico Jessekade aaneenge- sloten te worden gebouwd en bestaat het aaneengesloten blok uit meerdere, aan elkaar grenzende kavels. Per kavel is in beginsel één woning toegestaan waarbij elke woning individueel wordt gereali- seerd.

De voorgevel van een woning dient direct aan de margestrook te liggen (op 3,0 meter van de naar de straat gekeerde perceelsgrens langs de Nico Jessekade) of maximaal 3 meter daarachter. In deze 3 meter diepe zone vanaf de margestrook dient een sparing voor ten minste één opstelplaats voor een auto te worden opgenomen. Vanaf de margestrook geldt voor de hoofdgebouwen een maximale bouwdiepte die per woning vari- eert. De maximale bouwhoogte van een hoofdgebouw bedraagt in alle gevallen 16 meter. Er geldt geen minimale bouwhoogte, met uitzondering van de twee hoekkavels (minimaal 8,7 meter).

Afbeelding: bebouwingsmogelijkheden voor één van de kavels in de blokrand langs de Nico Jessekade

De zone achter de hoofdgebouwen zal worden gebruikt voor achtertuinen. Deze achtertuinen worden ontsloten via een 1,5 meter breed achterpad (recht van overpad). Elke achtertuin mag voor maximaal 50% worden bebouwd met bijbehorende bouwwerken als een aanbouw en bijgebouw. De bouwhoog- te van deze bijbehorende bouwwerken bedraagt 3 meter. Voor erf- en afscheidingen geldt een maxi- male bouwhoogte van 2 meter, met uitzondering van de twee hoekkavels. Op de tuingrens met de Fritz Dietrich Kahlenbergstraat en de Peter Martensstraat dient namelijk een tuinmuur met een mini- male hoogte van 2,8 meter en een maximale hoogte van 3,5 meter te worden gerealiseerd. Parkeren in de tuinen van de woningen aan de Nico Jessekade is niet toegestaan. De achtertuinen van de twee hoekkavels mogen volledig worden bebouwd met bijbehorende bouw- werken (tot 3,5 meter hoog). Bovenop deze bijbehorende bouwwerken zijn dakterrassen toegestaan. Deze twee achtertuinen mogen ook worden gebruikt voor parkeren.

De begane grondlaag van de twee hoekwoningen mag, naast het gebruik als woning, ook volledig worden gebruikt als commerciële ruimtes. Het gaat daarbij om functies die weinig overlast in een

December 2014 pagina 18 / 54

Ontwerp bestemmingsplan IJburg blok 59

woonomgeving veroorzaken, zoals bedrijven (bijvoorbeeld reproductiebedrijven van opgenomen me- dia, meubelstoffeerderijen (bedrijfsoppervlak kleiner dan 200 m²) en computerservicebureaus), kanto- ren, creatieve functies en dienstverlening. De begane grondlaag van de hoekwoning aan de Fritz Diet- rich Kahlenbergstraat mag naast het gebruik als woning en/of commerciële ruimte ook worden ge- bruikt voor horeca. Het gaat daarbij om horeca I (o.a. een snackbar of ijssalon ), horeca III (o.a. een café) en horeca IV (o.a. een restaurant). Dit vanwege de ligging op de hoek van de route tussen Ha- veneiland en Rietlanden.

Een hoofdgebouw kan onder bepaalde voorwaarden worden gesplitst in een beneden-bovenwoning. Er dient dan in ieder geval een extra parkeerplaats aan de voorzijde te worden gerealiseerd.

2.4.4 Bebouwing langs de binnenstraat

In de zone tussen de binnenstraat en het achterpad van de blokrand langs de Nico Jessekade is ruim- te voor 14 kavels, welke zijn opgedeeld in vier clusters van 3 woningen en één cluster van 2 wonin- gen. De vijf clusters worden van elkaar gescheiden door doodlopende ontsluitingswegen die haaks op de binnenstraat worden gerealiseerd. Per kavel is in beginsel één woning toegestaan waarbij elke woning individueel wordt gerealiseerd. Woningen op naastgelegen kavels dienen aaneengesloten te worden gebouwd.

Voor de woningen in de twee clusters die direct aan de Fritz Dietrich Kahlenbergstraat en de Peter Martensstraat zijn gelegen geldt dat de voorgevel van de woning direct aan de margestrook dient te liggen (op 1,2 meter van de naar de straat gekeerde perceelsgrens langs de Fritz Dietrich Kah- lenbergstraat en de Peter Martensstraat) en dat er voor een zone van 6 meter een minimale bouw- hoogte van 8,7 meter geldt. Bij de overige clusters dient de voorgevel minimaal 7 meter achter de voorste perceelgrens te worden gebouwd en geldt er geen minimale bouwhoogte. De ruimte tussen de voorste perceelgrens en de voorgevel kan worden gebruikt als voortuin. Voor alle hoofdgebouwen in de vijf clusters geldt een bouwdiepte van maximaal 12 meter. De maxi- male bouwhoogte van een hoofdgebouw bedraagt 10 meter. Er geldt geen minimale bouwhoogte.

Afbeelding: bebouwingsmogelijkheden voor één van de kavels langs de binnen- straat

Alle woningen krijgen een achtertuin die grenst aan een doodlopende ontsluitingsweg vanaf de bin- nenstraat. Elke achtertuin mag voor maximaal 50% worden bebouwd met bijbehorende bouwwerken als een aanbouw en bijgebouw. De bouwhoogte van deze bijbehorende bouwwerken bedraagt 3 me- ter. Voor erf- en afscheidingen geldt een maximale bouwhoogte van 2 meter.

December 2014 pagina 19 / 54

Ontwerp bestemmingsplan IJburg blok 59

In elke tuin (dan wel ter plaatse van de woning) dient een parkeerplaats voor de woning te worden gerealiseerd. Alle tuinen zijn bereikbaar via de doodlopende ontsluitingswegen vanaf de binnenstraat.

Een woning kan onder bepaalde voorwaarden worden gesplitst in een beneden-bovenwoning. Er dient dan in ieder geval een extra parkeerplaats in de tuin te worden gerealiseerd.

December 2014 pagina 20 / 54

Ontwerp bestemmingsplan IJburg blok 59

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In het navolgende wordt het relevante rijksbeleid, provinciaal beleid, gemeentelijk beleid en stads- deelbeleid weergegeven. Het beleid ten aanzien van water is beschreven in de waterparagraaf (para- graaf 5.1.2).

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Het bij de structuurvisie behorende Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de bijbehorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) waren al op 30 december 2011 in werking ge- treden. Op 1 oktober 2012 zijn het Barro en Rarro aangevuld.

In de structuurvisie is aangegeven dat het Rijk drie hoofddoelen heeft: a. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk- economische structuur van Nederland; b. Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat; c. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhis- torische waarden behouden zijn.

Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn. Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastge- steld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, worden daarom ge- borgd in de Amvb Ruimte. Deze Amvb wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke be- stemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.

In het Barro zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van: a. Rijksvaarwegen; b. Project Mainportontwikkeling Rotterdam; c. Kustfundament; d. Grote rivieren; e. Waddenzee en waddengebied; f. Defensie; g. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen; h. Elektriciteitsvoorziening; i. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen; j. Ecologische hoofdstructuur; k. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament; l. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte); m. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Vertrouwen in medeoverheden is de basis voor het meer neerleggen van beslissingen dichter bij de burger. Om die reden bevat deze structuurvisie een veel beperkter aantal nationale belangen dan voorheen en ook bevat de Amvb Ruimte minder regels dan eerder was voorgenomen. Het Rijk gaat er van uit dat de nationale ruimtelijke belangen die via wet- en regelgeving aan andere overheden opge- dragen worden door hen goed worden behartigd. Waar de Amvb Ruimte bepalingen bevat gericht op gemeentelijke bestemmingsplannen gaat het Rijk er vanuit dat deze doorwerking krijgen. Het Rijk zal

December 2014 pagina 21 / 54

Ontwerp bestemmingsplan IJburg blok 59

de bestemmingsplannen dan ook niet (tijdens de vaststellingsprocedure) toetsen op een correcte doorwerking van nationale ruimtelijke belangen. Wel zal het Rijk door middel van systeem- of thema- gerichte onderzoeken achteraf nagaan of bestemmingsplannen aan nationale wet- en regelgeving voldoen.

Consequenties voor dit plan Op basis van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zijn voor het voorliggende bestemmingsplan geen onderwerpen van toepassing.

3.1.2 Luchthavenindelingsbesluit

Op 1 november 2002 heeft het kabinet zijn definitieve goedkeuring verleend aan nieuwe milieu- en veiligheidsregels voor Schiphol. De regels zijn vastgelegd in twee uitvoeringsbesluiten, behorend bij de in 2001 goedgekeurde Schipholwet: het luchthavenindelingsbesluit en luchthavenverkeersbesluit. Het luchthavenverkeersbesluit is gericht op de beheersing van de milieubelasting door het luchthaven- luchtverkeer rondom Schiphol. Het luchthavenindelingsbesluit bevat (ruimtelijke) regels voor de omge- ving ten behoeve van het functioneren van Schiphol. Voor ruimtelijke plannen is dus hoofdzakelijk het luchthavenindelingsbesluit van belang. Dit besluit zal kort worden toegelicht.

In het Luchthavenindelingsbesluit (LIB) is in november 2002 in werking getreden en is een besluit op basis van de Luchtvaartwet. Het LIB regelt welk gebied bestemd is voor gebruik als luchthaven en voor welk gebied daaromheen beperkingen gelden ten behoeve van de veiligheid en geluidsbelasting. Voor bepaalde gebieden rondom Schiphol is daarom een “beperkingengebied” aangewezen. Binnen dat gebied gelden beperkingen ten aanzien van: maximale bouwhoogten, vogelaantrekkende functies en toegestane functies. Het LIB geeft regels voor gebruik en bestemming van de grond in deze gebieden. Op basis van het LIB kan de rijksoverheid beperkingen opleggen aan bouwinitiatieven in zones rondom de luchthaven Schiphol. Primaire doelen zijn:  voorkomen dat het gebruik van de grond en de bebouwing op en rond Schiphol een gevaar zou kunnen vormen voor de veiligheid van het luchtverkeer;  beperken van het aantal nieuwe en bestaande door vliegtuiggeluid gehinderde bewoners en gebruikers.

Momenteel is een nieuw Luchthavenindelingsbesluit in voorbereiding. Dit nieuwe Luchthaveninde- lingsbesluit zal naar verwachting geen gevolgen hebben voor het plangebied.

Consequenties voor dit plan Het plangebied valt buiten de zones van het beperkingengebied.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040

De provinciale structuurvisie is op 21 juni 2010 vastgesteld door Provinciale Staten. Op 1 november 2010 is de structuurvisie in werking getreden. De Structuurvisie geeft inzicht in de ruimtelijke ambities van de provincie Noord-Holland. De provincie is veelzijdig met een aantal belangrijke economische motoren van Nederland, bruisende steden, natuurparken, het strand en open grasland vol weidevo- gels. Dit bijzondere karakter wil de provincie bewaken. Tegelijkertijd zijn er ontwikkelingen als globali- sering, klimaatverandering en trends zoals vergrijzing en krimp die een grote ruimtelijke impact heb- ben. In de Structuurvisie beschrijft de provincie hoe en op welke manier ze met deze ontwikkelingen en keuzes omgaat en schetst ze hoe de provincie er in 2040 moet komen uit te zien. Amsterdam maakt onderdeel deel uit van de metropoolregio Amsterdam, een regio die zich uitstrekt tot Zaanstad, Almere, Zuid Kennemerland en de Gooi- en Vechtstreek. De structuurvisie laat zich in algemene ter- men uit over de metropoolregio. Deze regio moet tot 2040 verder groeien als een belangrijke en duur-

December 2014 pagina 22 / 54

Ontwerp bestemmingsplan IJburg blok 59

zame internationale concurrerende stedelijke regio. Er moeten daarom voldoende kantoren, bedrijven en woningen zijn, er moet functiemening zijn met hoogwaardige culturele voorzieningen, een goede bereikbaarheid en investeringen in een samenhangend netwerk van openbaar vervoer. Vervolgens dient er voldoende groen om de stad te zijn in het kader van recreatie (“recreatie om de stad”). De woningopgave wordt vooral gezocht binnen bestaand stedelijk gebied. De geuite doelstellingen ten aanzien van de metropool worden niet in de verordening geregeld: de provincie ziet zichzelf wat de metropool Amsterdam betreft meer als aanjager en als expert. Voor de concretisering van grote me- tropoolprojecten wordt verwezen naar het `Ontwikkelingsbeeld Noordvleugel 2040´ zoals vastgesteld door de metropoolregio in 2007. Voor het overige geldt, net als in de huidige situatie, dat de gemeente Amsterdam op basis van de eigen structuurvisie vrijheid heeft ten aanzien van het te volgen ruimtelijk beleid.

Consequenties voor dit plan Het bestemmingsplan is in lijn met de structuurvisie aangezien het bestemmingsplan betrekking heeft op woningbouw in het bestaand stedelijk gebied. De structuurvisie is uitsluitend bindend voor de pro- vincie, niet voor de gemeente. De structuurvisie heeft daarom geen consequenties voor de inhoud van het bestemmingsplan.

3.2.2 Provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie

De Prvs is een van de instrumenten vanuit de Wet ruimtelijke ordening. De provincie kan gemeenten via de verordening verplichten op hun bestemmingsplannen aan te passen. Gemeenten kunnen op hun beurt ontheffing aanvragen. Provinciale Staten hebben de Provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie (Prvs) van Noord-Holland op 3 februari 2014 vastgesteld. De regels van de Prvs vloeien voort uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040.

De Provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie (Prvs) schrijft voor waaraan bestemmingsplan- nen, Wabo-afwijkingsprocedures en beheersverordeningen moeten voldoen. In het belang van een goede ruimtelijke ordening acht de provincie het noodzakelijk dat er algemene regels vastgesteld wor- den omtrent de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Hierdoor heeft de provincie meer invloed op de ruimtelijke ordening in Noord-Holland.

Het voorliggende bestemmingsplangebied ligt binnen het door de provincie aangewezen bestaand bebouwd gebied. Binnen een dergelijk gebied geldt op basis van de pvr geen beperking ten aanzien van het realiseren van woningen.

Consequenties voor dit plan Het plangebied is gelegen binnen bestaand bebouwd gebied. De voorgenomen nieuwbouw is binnen dit gebied toegestaan. De Prv heeft verder geen gevolgen voor de inhoud van het bestemmingsplan.

3.2.3 Provinciale Woonvisie 2010- 2020

De provincie heeft op 25 mei 2010 de woonvisie ‘Goed wonen in Noord-Holland’ vastgesteld. De woonvisie beschrijft drie speerpunten: 1. Afstemming vraag en aanbod. Het aanbod van woningen kan beter worden afgestemd op de behoeften die er zijn binnen een regio. Het gaat daarbij onder andere om de behoeften van doelgroepen zoals starters, jongeren, ouderen en zorgvragers. 2. Voorzieningen in de woonomgeving; 3. Duurzaamheid en transformatie.

De provinciale woonvisie komt voort uit de provinciale structuurvisie. Op basis van de woonvisie wil de provincie Noord-Holland samen met de gemeenten en corporaties en andere woonpartners afspraken maken over de aantallen en het soort woningen dat moet worden gebouwd. Deze afspraken worden

December 2014 pagina 23 / 54

Ontwerp bestemmingsplan IJburg blok 59

vastgelegd in bestuurlijke overeenkomsten. Deze zijn in voorbereiding in de vorm van Regionale ac- tieprogramma's (RAP's).

In de woonvisie wordt geconstateerd dat vooral in Amsterdam het woningtekort bovengemiddeld groot is. De gebrekkige doorstroming in Amsterdam, maar ook in de andere gebieden van Noord-Holland, zorgt voor problemen bij het vinden van geschikte woningen voor starters op de woningmarkt.

Consequenties voor dit plan Het bestemmingsplan heeft betrekking op de beoogde woningbouw ter plaatse van blok 59. Het be- stemmingsplan draagt dus bij aan het oplossen van het woningtekort in Amsterdam.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Amsterdam 2040, Economisch sterk en Duurzaam

De gemeenteraad heeft de structuurvisie op 17 februari 2011 vastgesteld. De structuurvisie vormt de basis van alle ruimtelijke plannen die de komende jaren tot ontwikkeling komen. Vandaar dat juridisch planologische plannen (waaronder bestemmingsplannen) en stedenbouwkundige plannen (plannen in het kader van het Plaberum) van stad en stadsdelen aan de Structuurvisie zullen worden getoetst. De structuurvisie bestaat uit een visie, een hoofdstuk ‘uitvoering’ en een hoofdstuk ‘instrumentarium’.

Visie

In het eerste deel van de Structuurvisie, de visie, worden ruimtelijke ontwikkelingen beschreven: ster- ke groeiprocessen vanuit de kracht van het hart van de metropool Amsterdam. De visie geeft aan welke ontwikkelingen gewenst zijn en worden gestimuleerd.

Uitvoering

Nadat de ontwikkelingsrichting van de stad is verwoord, wordt in het hoofdstuk ‘uitvoering’ de vraag gesteld hoe, waar en wanneer de opgaven die uit de Structuurvisie volgen, te realiseren zijn. Daartoe wordt de Structuurvisie vertaald in ‘plannen’ of ‘projecten’. Voor deze plannen wordt een globale ra- ming gemaakt van het te realiseren programma en er wordt een indicatie gegeven van de financiële opgaven die ermee gemoeid zijn. Tot slot wordt bepaald in welke tijdsvolgorde deze plannen aan de orde kunnen zijn. Hiermee wordt ook duidelijk in welke delen van de stad welk deel van de realisatie van de Structuurvisie ter hand wordt genomen.

Instrumentarium

In het visiedeel zijn de ambities van de gemeente Amsterdam neergelegd en wordt uiteengezet welk beleid voor de komende jaren wordt ingezet om die ambities waar te maken. In samenhang daarmee is de regelgeving ondergebracht in deel drie: het instrumentarium.

Relevante aspecten

In de structuurvisie zijn voor het plangebied van dit bestemmingsplan van belang dat de verdere uit- bouw van de 1e fase van IJburg (als onderdeel van de ‘waterfrontontwikkeling’) één van de hoofdop- gaven.

Consequenties voor dit plan Het bestemmingsplan draagt bij aan de verdere uitbouw van de 1e fase van IJburg. Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met de structuurvisie.

December 2014 pagina 24 / 54

Ontwerp bestemmingsplan IJburg blok 59

3.3.2 Woonvisie: Wonen in de Metropool

Op 30 oktober 2008 heeft het college van B&W van de gemeente Amsterdam de Woonvisie: Wonen in de Metropool vastgesteld. De ontwikkeling tot metropool biedt allerlei kansen, maar heeft ook onge- wenste neveneffecten. Bij een metropool hoort een hoge druk op de woningmarkt, die bepaalde groe- pen in de knel kan brengen, zoals de lage inkomens, grote gezinnen en mensen die op zorg aange- wezen zijn. Amsterdam wil een stad zijn voor iedereen. Het succes van de stad is afhankelijk van de diversiteit. Voldoende geschikte huisvesting is essentieel om de ambities van Amsterdam als Topstad waar te maken.

Amsterdam zal zich de komende jaren richten op o.a. de volgende prioriteiten:  Een groter aanbod in het middensegment: De middeninkomens worden wel het cement van de samenleving genoemd. Het woningaanbod voor deze mensen is te klein. Het middenseg- ment moet drastisch worden uitgebreid, onder meer door nieuwbouw, verkoop van huurwo- ningen en sociale koopconstructies.  Stad voor kinderen: Kinderen zijn het kapitaal van de stad. In de woonvisie is daarom veel aandacht voor de behoeftes van gezinnen.  Specifiek bouwen voor specifieke groepen: Variatie en differentiatie zijn sleutelwoorden in de woonvisie. Studenten hebben andere woonwensen dan ouderen, mensen die aangewezen zijn op zorgvoorzieningen hebben heel andere behoeftes dan werkende jongeren. Daarom worden met de woningcorporaties afspraken gemaakt over de beschikbaarheid van woningen voor speciale doelgroepen.  Gebiedsgericht werken: Niet iedere buurt hoeft de ideale afspiegeling te zijn van de Amster- damse samenleving, niet overal hoeft de gemengdheid hetzelfde te zijn, niet iedere buurt hoeft dezelfde voorzieningen te hebben. Amsterdam is geen homogeen geheel, maar een ideale mix van gevarieerde verscheidenheid.

De stad is opgedeeld in zes logisch samenhangende delen waarvoor de hoofdthema’s nader zijn uit- gewerkt. IJburg is gelegen in gebied 6 (IJburg en Zeeburgereiland).

Afbeelding: prognose woningvoorraad 2020

Qua huishoudens heeft IJburg een duidelijk ander profiel dan de andere gebieden in de stad: op dit moment bestaat 45% uit huishoudens met kinderen, tegenover 25% in de gehele stad, het aandeel ouderen is nog zeer gering. IJburg heeft vooral grote aantrekkingskracht op gezinnen met kinderen die graag in de stad willen blijven wonen. In het woonbeleid voor IJburg staat ongedeeldheid voorop. De gemeente biedt in dit gebied ruimte voor:  de bewoners van andere gebieden in de stad die stijgen op de maatschappelijke ladder en graag ruimer en/of luxer willen wonen;  gezinnen met lage en middeninkomens die in de nabijheid van de stad willen wonen in een woonmilieu dat diverse woningtypes omvat;  ouderen en bewoners die zijn aangewezen op zorg en begeleiding.

December 2014 pagina 25 / 54

Ontwerp bestemmingsplan IJburg blok 59

Consequenties voor dit plan Het bestemmingsplan maakt net als het geldende bestemmingsplan woningbouw mogelijk. De realisa- tie van nieuwe woningen geeft uitvoering gegeven aan de Woonvisie, onder meer doordat er een gro- ter aanbod ontstaat voor bewoners van andere gebieden in de stad die stijgen op de maatschappelijke ladder en graag ruimer en/of luxer willen wonen.

3.3.3 Beleid shortstay

De gemeenteraad heeft op 12 februari 2014 Short stay beleid vastgesteld. Kern van het nieuwe beleid is dat er een pas op de plaats komt voor short stay omdat het huidige aanbod van 800 short stay ap- partementen de markt voldoende bedient. Het college kiest er daarom voor geen nieuwe vergunnin- gen meer af te geven. Nieuwe short stay appartementen zijn mogelijk indien het huidige aanbod van 800 appartementen daalt en dan in die delen van de stad waar de behoefte groot is en waar de wo- ningmarkt het toelaat. Omdat een minimale verblijfstermijn van vijf nachten slecht handhaafbaar blijkt te zijn wordt de minimale verblijfstermijn verhoogd naar zeven nachten.

Consequenties voor dit plan Dankzij het door de centrale stad ontwikkelde beleid kan geconcludeerd worden dat het stadsdeel voor shortstay geen eigen beleid hoeft te ontwikkelen. Een bestemmingsplan kan short stay mogelijk maken in die delen van de stad waar de behoefte groot is en waar de woningmarkt het toelaat. Of op die betreffende locatie vervolgens daadwerkelijk sprake kan zijn van short stay is afhankelijk van een eventuele vergunning. In het nu voorliggende bestemmingsplan is geen shortstay toegestaan.

3.4 Stadsdeelbeleid Oost

3.4.1 Woonvisie Stadsdeel Oost 2011-2015

De woonvisie is op 5 juli 2011 door de stadsdeelraad vastgesteld. Het stadsdeel kiest daarmee voor verbetering van de woon- en leefomgeving van mensen met een laag inkomen, wonen met zorg, veilig wonen, samen wonen en gezond wonen. In de woonvisie wordt daarom voor diverse doelgroepen als de primaire doelgroep, de middeninkomens, mensen die zorg nodig hebben en studenten/jongeren aangegeven op welke wijze het stadsdeel zich voor de betreffende doelgroep wil gaan inzetten.

Consequenties voor dit plan IJburg is een nieuwbouwwijk die recentelijk is gerealiseerd. Bij de ontwikkeling is rekening gehouden met de verschillende doelgroepen. De Woonvisie heeft geen inhoudelijke gevolgen voor het bestem- mingsplan.

3.5 Conclusie

Het bestemmingsplan maakt net als het geldende bestemmingsplan woningbouw mogelijk ter plaatse van blok 59. Gelet op het beleid zoals dat is weergegeven in de paragrafen 3.1 t/m 3.4 is er geen be- lemmering om nieuwbouw van woningen te realiseren in het plangebied.

December 2014 pagina 26 / 54

Ontwerp bestemmingsplan IJburg blok 59

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Milieuzonering

4.1.1 Kader

Richtafstanden bedrijven en andere niet-woonfuncties

Bedrijven en andere niet-woonfuncties zijn milieubelastende bestemmingen die hinder ten opzichte van milieugevoelige bestemmingen (waaronder wonen) kunnen veroorzaken. Om deze hindersituaties te voorkomen dient bij een bestemmingsplan(wijziging) waarin milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen in elkaars nabijheid mogelijk worden gemaakt in principe uit te worden gegaan van scheiding van functies. Daartoe zijn in de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering (versie 2009; hierna te noemen B&M) richtafstanden opgesteld die gelden vanuit geluids-, stof- of geurhinder. Deze afstanden geven voor gemiddelde functies aan op welke afstand geen hinder is te verwachten. De meer fijne afstemming voor de voorkoming van milieuhinder vindt vervolgens plaats in het kader van de Wet milieubeheer.

Deze afstanden in B&M zijn naast de factoren aard en omvang van het bedrijf mede afhankelijk van de omgeving. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor andere gebieden, zoals drukke woonwijken, gemengde gebieden en landelijke gebieden. In B&M is uitgegaan van de afstand tot een rustige woonwijk. Het plangebied kan door de nabijheid van snelwe- gen, de aanwezigheid van drukkere wegen en het voorkomen van meerdere functies worden gekarak- teriseerd als een gemengd gebied zodat lagere richtafstanden van toepassing zijn.

De betreffende VNG-publicatie vormt geen wettelijk kader. De in de publicatie opgenomen afstanden betreffen richtafstanden, welke kunnen worden benut om de aanvaardbaarheid van functies ten op- zichte van milieugevoelige bestemmingen te motiveren. In subparagraaf 4.1.2 is aan de hand van de richtafstanden in B&M gemotiveerd waarom de diverse toegestane functies in het plangebied aan- vaardbaar zijn.

Toegestane bedrijfscategorieën

Op basis van de richtafstanden is in B&M een categorie-indeling toegepast (categorie 1 t/m 5). Een categorie-indeling kan van belang zijn indien een bestemmingsplan bedrijven toestaat. De mate van milieuoverlast van bedrijven is gevarieerd en afhankelijk van het type bedrijf. Omdat B&M uitgaat van functiescheiding met betrekking tot rustige woonwijken is deze lijst echter minder geschikt voor ge- mengde gebieden als het onderhavige. Voor gemengde gebieden is daarom een specifieke Staat van Bedrijfsactiviteiten opgesteld. In deze lijst is gekozen voor een andere categorie-indeling dan in de algemene lijst. De activiteiten bestaan uit categorieën A, B of C (in plaats van categorieën 1 t/m 5):  Categorie A betreft activiteiten die zodanig beperkt milieubelastend zijn voor hun omgeving, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd.  Categorie B activiteiten kunnen worden uitgeoefend in een gemengd gebied zodra zij bouw- kundig afgescheiden zijn van woningen.  Categorie C bedrijven zijn vergelijkbaar met categorie B bedrijven, maar hebben een relatief grote verkeersaantrekkende werking. Voor de toelaatbaarheid van categorie C bedrijven gel- den bepaalde restricties, zoals verwoord in de brochure.

December 2014 pagina 27 / 54

Ontwerp bestemmingsplan IJburg blok 59

4.1.2 Plangebied

Richtafstanden bedrijven en andere niet-woonfuncties

Nabij het plangebied zijn momenteel geen milieubelastende bedrijven en andere niet-woonfuncties gevestigd. De realisatie van woningen heeft geen gevolgen voor de bedrijven en andere niet- woonfuncties die op wat grotere afstand van het plangebied zijn gelegen aangezien er tussen die be- drijven en andere niet-woonfuncties en het plangebied van dit bestemmingsplan al diverse woningen voorkomen. Er hoeft daarom geen rekening te worden gehouden met richtafstanden vanwege be- staande bedrijven en andere niet-woonfuncties.

Het bestemmingsplan maakt kleinschalige bedrijven, kantoren, creatieve functies, horeca, dienstverle- ning en detailhandel mogelijk op de hoeken van blok 59. Deze functies zijn in het geldende bestem- mingsplan ook toegestaan (zelfs op meerdere bouwlagen). Bovendien gaat het om functies die mo- menteel in de gemengde buurten van Amsterdam ook al op diverse plekken voorkomen naast of on- der woningen.

Gelet op B&M geldt voor kleinschalige bedrijven, kantoren, creatieve functies, dienstverlening, detail- handel en horeca een richtafstand van 10 of 30 meter tot een rustige woonwijk. Het plangebied is aan te merken als een gemengd gebied en niet als een rustige woonwijk. Een kleinere afstand dan 10 of 30 meter tussen enerzijds kleinschalige bedrijven, kantoren, creatieve functies, dienstverlening, detail- handel en horeca en anderzijds woningen is daarom aanvaardbaar, mede omdat een kleinere afstand in de praktijk ook al in Amsterdam voorkomt en dit niet tot problemen leidt. De realisatie van kleinscha- lige bedrijven, kantoren, creatieve functies, dienstverlening, detailhandel en horeca is daarmee op het gebied van milieuzonering aanvaardbaar.

Toegestane bedrijfscategorieën

Bedrijven zijn binnen het plangebied alleen toegestaan indien zij naar verwachting geen overlast ver- oorzaken. Om te bepalen of er sprake kan zijn van overlast is in het bestemmingsplan gebruik ge- maakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging (bijlage regels) waarin op basis van func- tiemenging een categorie-indeling is gemaakt. Daarbij zijn alleen bedrijven weergegeven die geschikt zijn voor functiemenging. Conform de gebruiksregels in hoofdstuk 3 van de regels zijn de volgende categorieën toegestaan: 1. Categorie A in geval van activiteiten die aanpandig zijn aan woningen. 2. Categorie B in geval van activiteiten die bouwkundig afgescheiden zijn van woningen.

Hiervan kan in een aantal gevallen door middel van een afwijkingsbevoegdheid worden afgeweken:  Indien een bedrijf dat in de Staat van Bedrijfsactiviteiten onder categorie B valt maar in verge- lijking met bedrijven die wel vallen onder categorie A evenveel of minder milieuhinder veroor- zaakt;  Indien een bedrijf dat niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten voorkomt en in vergelijking met bedrijven die wel vallen onder de categorieën A en B evenveel of minder milieuhinder veroor- zaakt;  Indien een bedrijf dat na uitbreiding, wijziging of aanpassing in de Staat van bedrijfsactivitei- tenfunctiemenging valt onder één of meer categorieën hoger dan toegestaan, mits de uitbrei- ding, wijziging of aanpassing niet tot gevolg heeft, dat het bedrijf in vergelijking met bedrijven die vallen onder categorie A meer milieuhinder veroorzaakt.

4.1.3 Conclusie

De functies wonen, kleinschalige bedrijven, kantoren, creatieve functies, dienstverlening, detailhandel en horeca zijn op basis van de milieuzonering aanvaardbaar in het plangebied, welke onderdeel uit- maakt van een gemengd stedelijk gebied.

December 2014 pagina 28 / 54

Ontwerp bestemmingsplan IJburg blok 59

4.2 Luchtkwaliteit

4.2.1 Wettelijk kader

Wet luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Omdat titel 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in AMvB's en ministeriële regelingen. De nieuwe wetgeving kent een dubbele doelstelling: 1. De overheid wil een belangrijke impuls geven aan het treffen van maatregelen zodat in ons land de Europese normen worden gehaald; 2. De overheid wil er ook voor zorgen dat er meer mogelijkheden zijn om projecten door te laten gaan. Dat was nodig om dat in het verleden veel plannen door de rechter werden stilgelegd vanwege het niet halen van de normen.

De Wet luchtkwaliteit vereist een genuanceerde toetsing of koppeling tussen (ruimtelijke) besluiten en de gevolgen voor de luchtkwaliteit. Een bestemmingsplan is in overeenstemming met de Wet lucht- kwaliteit als het bestemmingsplan niet leidt tot een overschrijding of een verdere overschrijding van de normen. Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' aan de concentraties, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Voor projecten die wel in betekenende mate bijdragen aan de concentratie is het nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht- kwaliteit (NSL) relevant.

AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)

De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” (NIBM) bevatten criteria waarmee kan worden be- paald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwali- teit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekenin- gen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwali- teit achterwege blijven. Er is een onderscheid gemaakt tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een ver- slechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grens- waarden voor de luchtkwaliteit. Een verslechtering van maximaal 3% komt overeen met een nieuw- bouwproject van 1.500 woningen. Grotere projecten kunnen worden opgenomen in het NSL- programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden wegge- nomen door de maatregelen van het NSL.

Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam

Op 1 maart 2006 heeft de gemeenteraad ingestemd met het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam 2005. Dit actieplan kent als doel het oplossen van de bestaande knelpunten ten aanzien van de lucht- kwaliteit in de stad. De drie centrale uitgangspunten van dit actieplan zijn:  Het beschermen van de gezondheid van mensen staat centraal.  Amsterdam houdt vast aan het concentratiebeleid ten aanzien van het hoofdnet auto.  Amsterdam houdt vast aan het beleid met betrekking tot de compacte stad.

Het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam vloeit voort uit de verplichting die is opgenomen in de Wet luchtkwaliteit (en de voorganger daarvan: het Besluit luchtkwaliteit 2005). Ingegeven door aspecten van de volksgezondheid stelt dit besluit, op grond van een Europese richtlijn, voor verschillende stof- fen normen voor maximale concentraties in de buitenlucht. Burgemeester en Wethouders moeten op grond van de Wet luchtkwaliteit jaarlijks de stedelijke luchtkwaliteit inventariseren. Indien daaruit blijkt

December 2014 pagina 29 / 54

Ontwerp bestemmingsplan IJburg blok 59

dat er sprake is van knelpunten, hetgeen in Amsterdam het geval is, moeten Burgemeester en Wet- houders op grond van de Wet luchtkwaliteit een actieplan opstellen dat gericht is op het aanpakken van de geïdentificeerde knelpunten.

Besluit gevoelige bestemmingen

Sinds 15 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen van kracht. Op grond van het Besluit is het niet toegestaan om kwetsbare functies (zoals ziekenhuizen en verzorgingshuizen) te realiseren op minder dan 300 meter van een Rijksweg en op minder dan 50 meter van een provinciale weg, als ter plaatse de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof worden overschreden.

Richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit Amsterdam

Deze stedelijke richtlijn heeft het college van B&W in december 2009 vastgesteld. Het belangrijkste uitgangspunt in de richtlijn is dat bij stedelijke wegen met meer dan 10.000 motorvoertuigbewegingen per etmaal binnen een afstand van 50 meter (gemeten van de rand van de weg) geen gevoelige be- stemmingen in de eerste lijnsbebouwing worden geprojecteerd. Van de in de richtlijn genoemde uit- gangspunten kan gemotiveerd worden afgeweken indien (bijzondere) omstandigheden en belangen hiertoe aanleiding geven. Met deze Amsterdamse richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit is sprake van extra en strenge- re regelgeving dan Europa voorschrijft.

De richtlijn zal worden herzien en voor de gehele stad gaan gelden. Vanwege de wenselijkheid om in Amsterdam vanuit hetzelfde beleidskader te handelen, wordt de huidige richtlijn momenteel al betrok- ken bij het beoordelen van nieuwe situaties in Oost.

4.2.2 Plangebied

Het geldende bestemmingsplan staat ter plaatse van blok 59 meer woningen en niet-woonfuncties toe dan in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt. Het voorliggende bestemmings- plan heeft zodoende een gunstig effect op de luchtkwaliteit. Bovendien is het beoogde programma aan te merken als “niet in betekenende mate” (NIBM) doordat het programma beduidend minder ver- keer aantrekt dan in geval van 1.500 woningen.

4.2.3 Conclusie

Er zijn ten aanzien van het bestemmingsplan geen knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit.

4.3 Geluidhinder

4.3.1 Wettelijk kader

In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn sinds het eind van de jaren '70 de wetten en regels voor het bestrij- den en voorkomen van geluidhinder ten gevolge van wegverkeer, railverkeer en industrie vastgelegd. Hierin staat bijvoorbeeld wanneer de geluidbelasting moet worden getoetst. Daarnaast is vastgelegd hoeveel decibel geluid in deze situaties zijn toegestaan. Wanneer een overschrijding van de norm wordt geconstateerd bij de toetsing, moeten er maatregelen worden getroffen om de geluidbelasting terug te brengen. De akoestische berekeningen moeten voldoen aan de regels die zijn vastgelegd in Reken- en Meetvoorschriften.

Indien een bestemmingsplan binnen een geluidszone als bedoeld in de Wet geluidhinder nieuwe ge- luidsgevoelige functies/gebouwen mogelijk maakt of nieuwe infrastructuur, dient akoestisch onderzoek verricht te worden. In het onderzoek dient te worden nagegaan hoeveel de geluidsbelasting op de gevel van de betreffende functie bedraagt. Indien uit onderzoek blijkt dat de hoogst toelaatbare waar-

December 2014 pagina 30 / 54

Ontwerp bestemmingsplan IJburg blok 59

de (voorkeurgrenswaarde) op de gevel wordt overschreden, zal er een hogere grenswaarde vastge- steld moeten worden. Het ontwerpbesluit tot vaststelling van een hogere grenswaarde dient gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd te worden.

Wegverkeerslawaai

Bestaande wegen, die niet zijn aangewezen als woonerf of 30 km-zone, hebben een wettelijke onder- zoekszone1. Indien binnen deze zone nieuwe geluidsgevoelige gebouwen mogelijk worden gemaakt, dient met een akoestisch onderzoek aangetoond te worden dat er voldaan wordt aan de voorkeurs- grenswaarde van de Wgh. Er is ook akoestisch onderzoek noodzakelijk indien er een nieuwe weg met een snelheidsregime van 50 km/u wordt aangelegd en de geluidszone van deze weg zodanig wordt dat er binnen de geluidszone geluidsgevoelige gebouwen zijn gelegen. Het plangebied ligt op meer dan 350 meter afstand van een weg met een snelheidsregime van 50 kilometer of meer. Het plangebied ligt daarmee buiten de geluidszone van een bestaande weg.

Railverkeerslawaai

Op grond van artikel 1 Wgh hebben spoorwegen een zone. Deze zone is weergegeven op een krach- tens artikel 1.3 en 1.4 van het Besluit geluidhinder (Bgh) vastgestelde kaart. Het plangebied ligt op circa 750 meter afstand van de spoorboog tussen het spooremplacement en NS-station Diemen Zuid en op meer dan 850 meter afstand van overige spoorlijnen. De spoorboog heeft een zone met een breedte van 100 meter terwijl de overige spoorlijnen een zone met een breedte van 800 meter of min- der hebben. Het tracé van de IJburgtram is gelet op het besluit van het toenmalige ministerie van VROM (besluit- nummer LMV 2007.052536, d.d. 17 augustus 2007) ook aan te merken als een spoorweg. Het tram- tracé heeft een geluidszone van 100 meter. Het plangebied ligt op meer dan 100 meter afstand van het tramtracé en is daardoor gelegen buiten de geluidzone van het tramtracé.

Industrielawaai

Het zuidoostelijk deel van IJburg is gelegen binnen de geluidszone van het gezoneerde industrieter- rein “UNA centrale Diemen”. Ook een heel klein deel van blok 59 bevindt zich binnen deze geluidszo- ne. Voor de diverse woningen binnen de geluidszone is in het verleden een hogere grenswaarde vastgesteld, ook voor blok 59.

SWUNG

Op 1 juli 2012 is SWUNG (Samen Werken in de Uitvoering van Nieuw Geluidbeleid) vastgesteld. Bin- nen SWUNG wordt het Besluit geluidhinder aangepast via wijzigingen in het Invoeringsbesluit Geluid- productieplafonds en het Besluit geluid milieubeheer. In dit laatste besluit is een nadere uitwerking van de plafondsystematiek opgenomen om langs Rijksinfrastructuur geluidsgevoelige gebouwen te be- schermen tegen geluidhinder.

De plafondsystematiek houdt globaal in dat er aan weerszijden van (rijks)wegen en spoorwegen een keten van punten met maximale geluidwaarden, zogeheten geluidproductieplafonds, komt te liggen. Deze plafonds leggen de bovengrens vast voor de geluidproductie van een (rijks)weg of spoorweg. Bij de aanleg of de vervanging van (een deel van) een (rijks)weg of spoorweg moeten ten minste de standaard maatregelen worden getroffen waarmee deze akoestische kwaliteit wordt geborgd.

1 voor binnenstedelijk wegen geldt een zone van 200 meter voor wegen met maximaal 2 rijstroken en 350 meter voor wegen met meer dan 3 rijstroken, voor buitenstedelijke wegen geldt een zone van 2350 meter voor wegen met maximaal 2 rijstrokken, 450 meter voor wegen met 3 of 4 rijstroken en 600 meter voor wegen met 5 of meer rijstroken.

December 2014 pagina 31 / 54

Ontwerp bestemmingsplan IJburg blok 59

Met de nieuwe SWUNG wetgeving worden naast o.a. woningen, zieken-, verpleeg- en verzorgingshui- zen, psychiatrische inrichtingen, woonwagenstandplaatsen en medische kinderdagverblijven ook kin- derdagverblijven en ligplaatsen voor woonschepen aangemerkt als geluidsgevoelig.

4.3.2 Geluidbeleid

Op 13 november 2007 heeft het college van B&W nota “Vaststelling hogere grenswaarden Wet ge- luidhinder, Amsterdams beleid” vastgesteld. De essentie van het geluidbeleid zoals verwoord in de nota is dat woningen waarvoor een hogere grenswaarde wordt vastgesteld in principe een stille zijde moeten hebben. Wanneer van dat uitgangspunt wordt afgeweken, wordt in het hogere grenswaarden besluit een motivatie opgenomen. Hoe groter de overschrijding, hoe uitgebreider de motivatie.

Bij de vaststelling van een hogere waarde wordt rekening gehouden met de samenloop (cumulatie) van de geluidbelasting van verschillende bronnen. Het beleid geeft aan dat er sprake is van een on- aanvaardbare geluidbelasting als de gecumuleerde geluidbelasting meer dan 3 dB hoger is dan de hoogste van de maximaal toelaatbare ontheffingswaarden.

4.3.3 Plangebied

Het plangebied ligt alleen binnen de geluidszone van het gezoneerde industrieterrein “UNA centrale Diemen”. Het gaat echter om een heel klein deel van blok 59. Voor blok 59 is in het verleden al een hogere grenswaarde vastgesteld zodat realisatie van blok 59 niet leidt tot een overschrijding van de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting.

4.3.4 Conclusie

Er zijn ten aanzien van het bestemmingsplan geen knelpunten op het gebied van geluidhinder.

4.4 Bodemkwaliteit

4.4.1 Wettelijk kader

De bodemkwaliteit is in het kader van een bestemmingsplan van belang indien er sprake is van func- tieveranderingen of een ander gebruik. De bodem moet geschikt zijn voor de nieuwe functie.

Het doel van de Wet Bodembescherming is het behoud en de verbetering van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. In geval van graafwerkzaamheden is een bodemonderzoek aan de orde om te bepa- len of eventuele vervuilde grond gesaneerd dient te worden. Voor het bestemmingsplan heeft dit voornamelijk betekenis voor zover nieuwe ontwikkelingen worden toegestaan.

4.4.2 Plangebied

De realisatie van blok 59 is planologisch nu ook al mogelijk. In die zin is er geen sprake van een pla- nologisch nieuwe situatie waardoor er ook geen noodzaak is om bodemonderzoek uit te voeren. Bo- vendien geldt dat IJburg enkele jaren geleden uit schoon zand is opgespoten en er sindsdien geen bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden aangezien de onbebouwde terreinen braak- liggend waren. In april 2003 heeft de toenmalige Dienst Milieu en Bouwtoezicht (inmiddels Omge- vingsdienst) op basis van de indertijd bekende onderzoeksresultaten vrijstelling verleend voor het uitvoeren van bodemonderzoek bij aanvragen voor een omgevingsvergunning op Steigereiland, Ha- veneiland en Rieteilanden. Een bodemonderzoek is in het kader van het bestemmingsplan daarom niet aan de orde.

December 2014 pagina 32 / 54

Ontwerp bestemmingsplan IJburg blok 59

4.4.3 Conclusie

Er zijn ten aanzien van het bestemmingsplan geen knelpunten op het gebied van bodem.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Wettelijk kader

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omge- ving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen vloeit de ver- plichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico’s in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico’s dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontou- ren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.).

Groepsrisico Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlij- den ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp.

Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1.000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoor- ding worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluit- vorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspec- ten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfred- zaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.

(Beperkt) kwetsbare objecten Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels en restaurants.

Risicovolle activiteiten In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle acti- viteiten worden toegestaan.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Het gebruik en/of de opslag van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, LPG en giftige stoffen kan risico’s met zich meebrengen. Voor ruimtelijke projecten in de nabijheid van het gebruik en/of de opslag van gevaarlijke stoffen moet daarom rekening worden gehouden met individueel (plaatsgebonden)- en/of groepsrisico. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geeft de grenswaarden aan voor kwets-

December 2014 pagina 33 / 54

Ontwerp bestemmingsplan IJburg blok 59

bare objecten en richtwaarden voor (geprojecteerde) beperkt kwetsbare objecten ten aan aanzien van de plaatsgebonden risicocontouren.

Besluit externe veiligheid Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid Buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb bevat regels voor de exploitant, regels voor gemeenten over het opnemen van buisleidingen in be- stemmingsplannen en regels voor het melden van ongewone voorvallen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft op deze manier een grondslag in de Wet milieubeheer (Wm) en in de Wro. Daarnaast vervangt het Bevb de circulaires Zonering langs hogedrukaardgasleidingen (1984) en Zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3- categorie (1991).

In het Bevb is geen sprake meer van veiligheids-/bebouwings- en toetsingsafstanden zoals deze wer- den voorgeschreven in de circulaires. Het Bevb gaat uit van grens- en richtwaarden voor het plaats- gebonden risico (PR) en een verantwoordingsplicht van het groepsrisico (GR). De regeling voor buis- leidingen is hiermee vergelijkbaar met de regeling voor inrichtingen zoals vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Volgens het besluit moet er voorts een belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding worden vrijgehouden. De belemmeringenstrook bedraagt ten minste vier meter aan weers- zijden van een buisleiding gemeten vanuit het hart van de buisleiding.

Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen

Het Basisnet geeft de verhouding aan tussen ruimtelijke ordening en de risico’s van het vervoer ge- vaarlijke stoffen over rijkswegen, hoofdvaarwegen en spoorwegen. Zo wordt beschreven welke ruimte- lijke ontwikkelingen wel en niet zijn toegestaan in het gebied tot 200 meter vanaf de infrastructuur. De transportroutes worden ingedeeld in drie categorieën, waarbij een afweging wordt gemaakt tussen vervoer, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid:  Op sommige routes krijgt het vervoer voorrang;  Op andere routes krijgen de ruimtelijke ontwikkelingen voorrang;  Op routes die belangrijk zijn voor zowel het vervoer als voor de ruimtelijke ontwikkelingen, wordt in overleg met betrokkenen naar oplossingen gezocht.

Het Basisnet treedt op 1 april 2015 in werking. Voor elk traject in Basisnet zijn risicoplafonds vastge- steld. Deze zijn eenmalig vastgesteld op basis van de vervoersprognoses, de aanwezige bevolking en de bouwplannen. De risicoplafonds verschillen per traject. Langs het ene traject bevindt zich immers meer bebouwing dan langs het andere traject. Bovendien geldt dat niet over elke spoorlijn, autoweg of waterweg evenveel gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De risicoplafonds zullen juridisch geborgd worden door wijziging van de Wet Vervoer gevaarlijke stoffen. De bouwbeperkingen worden vastge- legd in het Besluit transportroutes externe veiligheid (zie navolgende).

Zodra het Basisnet van kracht is, moeten gemeenten in hun bouwplannen rekening houden met het Basisnet:  Woningen, scholen, zorginstellingen, kantoren en dergelijke mogen niet te dicht bij een trans- portroute worden gebouwd. De afstand die gemeenten moeten aanhouden verschilt per transportroute en is afhankelijk van de vastgestelde risicoplafonds (link naar ‘Risicoplafonds’).  Voor nieuwe gebouwen die worden gebouwd binnen 30 meter van een transportroute waar- over veel brandbare vloeistoffen worden vervoerd, gaan extra bouwvoorschriften gelden.  Voor nieuwe bestemmingsplannen binnen 200 meter van een transportroute moeten aanvul- lende maatregelen worden genomen. Mensen moeten zich bij een ongeluk zelf kunnen red- den (bijvoorbeeld door voldoende vluchtwegen) en hulpdiensten moeten hun werk goed kun- nen door (bijvoorbeeld door aanwezigheid van voldoende bluswater).

December 2014 pagina 34 / 54

Ontwerp bestemmingsplan IJburg blok 59

Besluit transportroutes gevaarlijke stoffen (Btev)

Het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) zal eveneens op 1 april 2015 in werking treden. In november 2008 is een ambtelijk concept van het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) ge- publiceerd. Hierin staan regels op het gebied van externe veiligheid voor de ruimtelijke inrichting rond wegen, waterwegen en spoorwegen met vervoer van gevaarlijke stoffen. Bijvoorbeeld verplichte vei- ligheidsafstanden tot deze transportroutes.

4.5.2 Plangebied

Risicovolle bedrijven

Volgens de risicokaart (www.risicokaart.nl) zijn er in en nabij het plangebied geen risicovolle bedrijven aanwezig. Onderzoek naar risicovolle bedrijven is niet nodig.

Buisleidingen

Volgens de risicokaart (www.risicokaart.nl) bevindt zich tussen de A10 en Steigereiland een gastrans- portleiding van de Gasunie. Deze gastransportleiding ligt op ruime afstand (meer dan 2 kilometer) van het plangebied. Onderzoek naar buisleidingen is niet nodig.

Transport gevaarlijke stoffen

Vervoer over de weg

In en nabij het plangebied van het bestemmingsplan worden geen gevaarlijke stoffen over de weg vervoerd. Over de A1 en Ringweg Oost (A10) worden wel gevaarlijke stoffen vervoerd maar het plan- gebied is op ruime afstand van deze wegen gelegen (minimaal een kilometer). Onderzoek naar het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg is daarom niet nodig.

Vervoer over het spoor

Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan is niet gelegen binnen het invloedsgebied van een spoorweg waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Vervoer over het water

Via het Amsterdam-Rijnkanaal en het Buiten-IJ worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Het plangebied ligt echter op ruime afstand van de vaarroutes (minimaal 500 meter) en daarmee buiten het invloeds- gebied van de vaarroutes. Onderzoek naar het vervoer van gevaarlijke stoffen via het water is daarom niet nodig.

4.5.3 Conclusie

Er zijn ten aanzien van het bestemmingsplan geen knelpunten op het gebied van externe veiligheid.

December 2014 pagina 35 / 54

Ontwerp bestemmingsplan IJburg blok 59

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Water

5.1.1 Beleid

Europees beleid

Omdat water zich weinig aantrekt van landsgrenzen, zijn internationale afspraken nodig. Sinds eind 2000 is daarom de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Deze moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is. Om dit te bereiken moeten de landen van de Europese Unie een groot aantal maatregelen nemen. Enerzijds om de kwaliteit van de ‘eigen’ wateren op peil te brengen, anderzijds om ervoor te zorgen dat andere landen geen last meer hebben van de verontreinigingen die hun buurlanden veroorzaken.

De uitvoering van de KRW schept de nodige verplichtingen en biedt tegelijkertijd voor Nederland ook veel mogelijkheden. Nederland ligt immers benedenstrooms en is voor zijn waterkwaliteit voor een belangrijk deel afhankelijk van het buitenland. Door de invoering van de richtlijn kunnen landen niet langer problemen van hun bord schuiven. Aan Nederland de opgave om de richtlijn goed en doelmatig uit te voeren.

Rijksbeleid

Het Nationaal Waterplan (NWP) is het rijksplan voor het waterbeleid. Het NWP beschrijft de maatrege- len die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige gene- raties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Ook is een eerste be- leidsmatige uitwerking van het advies van de Deltacommissie opgenomen in dit Nationaal Waterplan. Met de formulering van een streefbeeld geeft het Nationaal Waterplan een inspirerende referentie voor de toekomst. Maatregelen die reeds in gang zijn gezet en in het streefbeeld passen worden met kracht voortgezet. Denk aan het hoogwaterbeschermingsprogramma, de uitvoering van het geactuali- seerde Nationaal Bestuursakkoord Water en de rivierverruimingsprojecten. Door de uitvoering van de stroomgebiedbeheerplannen zal de waterkwaliteit substantieel verbeteren. De nieuwe ambities van de Deltacommissie worden uitgewerkt in een Deltawet en Deltaprogramma.

Bij de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen zullen de wateraspecten een zwaarder belang in de afweging moeten krijgen, dan onder het beleid van de Vierde nota waterhuishouding het geval was. Dit is noodzakelijk om op de korte en de lange termijn te kunnen blijven beschikken over duur- zame en klimaatbestendige watersystemen.

Beleid Hoogheemraadschap

Waterbeheerplan

Het Beleid van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht is vertaald in het Waterbeheerplan Waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2010-2015. In het Waterbeheersplan is uitgewerkt hoe AGV in de planperiode invulling geeft aan haar taken op het gebied van waterbeheer, zoals veiligheid, waterkwa- liteit, waterkwantiteit.

Keur

De Keur is een belangrijk instrument voor het hoogheemraadschap om activiteiten in en rond het wa- tersysteem in goede banen te leiden. De Keur kent verboden en geboden voor de manier van inrich-

December 2014 pagina 36 / 54

Ontwerp bestemmingsplan IJburg blok 59

ten, gebruik en onderhoud van waterkeringen, oevers en wateren. In het Keurbesluit Vrijstellingen heeft AGV beschreven onder welke voorwaarden bepaalde activiteiten zijn toegestaan, zonder dat een Keurvergunning nodig is. Dit scheelt administratief werk voor burgers en organisaties. Vaak geldt wel een meldplicht. Voor activiteiten die volgens de Keur verboden zijn en die niet voldoen aan de voorwaarden voor vrijstelling kunnen initiatiefnemers een vergunning aanvragen bij Waternet (welke de taken namens AGV uitvoert).

Gemeentelijk beleid

In het plan ‘Breed water’ is het beleid op het gebied van de gemeentelijke watertaken (stedelijk afval- water, afvloeiend hemelwater en grondwater) van Amsterdam toegelicht voor de periode 2010-2015.

5.1.2 Waterparagraaf

Algemeen

Het Rijk, de provincies, gemeenten en waterschappen hebben in februari 2001 de “Startovereenkomst Waterbeheer 21ste eeuw” ondertekend. Hierin is vastgelegd dat de betrokken partijen de “watertoets” toepassen op alle relevante ruimtelijke plannen met waterhuishoudkundige consequenties. In het Be- sluit ruimtelijke ordening is bepaald dat de betrokken waterbeheerders moeten worden geraadpleegd bij het opstellen van bestemmingsplannen en bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning die in strijd is met het bestemmingsplan. De watertoets is een instrument om ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen en een omgevingsvergunning voor de activiteit “bouwen in strijd met het be- stemmingsplan”, te toetsen op de mate waarin rekening wordt gehouden met waterhuishoudkundige aspecten. Het gaat daarbij onder meer om aspecten als waterkwaliteit en waterkwantiteit (ruimte voor water) en veiligheid (bescherming tegen overstroming).

Het plangebied van het bestemmingsplan valt verder binnen het beheersgebied van het hoogheem- raadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet voert de zorg voor het oppervlaktewatersysteem uit in opdracht van AGV. In opdracht van Amsterdam voert Waternet overige watertaken uit, met name de grondwaterzorgtaak, de zorg voor afvoer en behandeling van afvalwater en de drinkwatervoorzie- ning.

IJburg is ontstaan door de aanleg van eilanden in het IJmeer. Nergens in Nederland is een deel van het hoofdwatersysteem op een dergelijke wijze aangewend voor grootschalige verstedelijking. Van- wege de wijze van aanleg, en de omvang is IJburg enig in zijn soort.

Waterkeringen

Volgens de keurkaart AGV is het zuidelijk deel van het plangebied gelegen in de zone van een water- kering. Het gaat om de primaire waterkering ter plaatse van de buitenste oever van Haveneiland (ter hoogte van de Nico Jessekade). In de verbeelding is de zonering van de waterkering opgenomen als dubbelbestemming. Er is daarbij rekening gehouden met de meest actuele zonering. Voor werkzaam- heden binnen de kern- of beschermingszones van deze waterkering moet in de meeste gevallen een watervergunning worden aangevraagd bij Waternet, ook als deze werkzaamheden al volgens het be- stemmingsplan zijn toegestaan of indien er al een omgevingsvergunning is verleend. De Waterwet staat namelijk los van de Wabo.

Waterberging

Bij een toename van het oppervlak aan verharding met 1.000 m² of meer dient de toename aan ver- harding gelet op de Keur te worden gecompenseerd in de vorm van 10-20% oppervlaktewater of al- ternatieve vormen van waterberging. Demping van oppervlaktewater moet voor 100% worden gecom-

December 2014 pagina 37 / 54

Ontwerp bestemmingsplan IJburg blok 59

penseerd. Als binnen het plangebied geen mogelijkheid is voor het creëren van compensatie dient elders in hetzelfde peilvak gecompenseerd te worden.

In het plangebied wordt geen demping van oppervlaktewater toegestaan. Er is eveneens geen sprake van een toename van verharding aangezien de realisatie van blok 59 planologisch al mogelijk is. Het voorliggende bestemmingsplan leidt zelfs tot minder verharding dan dat het geldende bestemmings- plan mogelijk maakt aangezien in het geldende bestemmingsplan voor blok 59 is uitgegaan van een bebouwingspercentage van 100%.

Wateropgave

De eilanden van IJburg zijn niet gelegen in een polder (aangezien de eilanden met zand zijn opgespo- ten in het IJmeer. Voor IJburg geldt geen wateropgave.

Gebruik materialen

Voor de nieuwbouw worden géén materialen gebruikt die de kwaliteit van het regen- en oppervlakte- water negatief beïnvloeden, zoals uitloogbare materialen als koper, zink, lood of geïmpregneerd hout.

Riolering, hemelwaterafvoer

Schoon regenwater (dakwater) wordt waar mogelijk benut (regentonnen) of vertraagd afgevoerd (ve- getatiedaken) naar grond- of oppervlaktewater. Licht verontreinigd water (buurtontsluitingswegen) wordt lokaal gezuiverd in Infiltratie Riolen (IT) en het relatief verontreinigde water (hoofdverkeers- areaal) wordt afgevoerd naar de RWZI middels een (verbeterd) gescheiden rioolstelsel.

Grondwater

Op Haveneiland gelden geen strikte beperkingen ten aanzien van het grondwater. Uitgangspunt is echter wel om kruipruimteloos te bouwen waarbij de maximale verticale bouwdieptes 1 meter onder het maaiveld is.

Er wordt in het voorliggende bestemmingsplan geen bebouwing dieper toegestaan dan in het gelden- de planologische regime al is toegestaan. Het bestemmingsplan heeft zodoende geen gevolgen voor het grondwater.

De grondwaternorm voor nieuw te realiseren bouwlocaties is vastgesteld en luidt: ‘Daar waar zonder kruipruimte gebouwd wordt mag de grondwaterstand niet vaker dan gemiddeld eens per twee jaar, niet langer dan 5 dagen achtereen, minder dan 0.5 meter onder het maaiveld staan.” Waar met kruip- ruimtes wordt gebouwd geldt een norm van 0.9 meter’.

Waterstaatkundig beheer

Ter bescherming van de diverse waterstaatkundige onderdelen gelden er volgens de Waterwet en/of Keur diverse verbodsbepalingen. Bouwwerkzaamheden of aanlegwerkzaamheden kunnen daardoor veelal pas plaatsvinden nadat een watervergunning door de betrokken beheerder is verleend of als er een melding is gemaakt.

Conclusie

In het bestemmingsplan is voldoende rekening gehouden met water. Er zijn geen knelpunten ten aan- zien van water.

December 2014 pagina 38 / 54

Ontwerp bestemmingsplan IJburg blok 59

5.2 Archeologie en cultuurhistorie

5.2.1 Archeologie

Beleid

De huidige juridische basis voor het omgaan met archeologische waarden is vastgelegd in de Monu- mentenwet uit 1988. De Provincie Noord-Holland en de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurhistorie en Monumenten (RACM) hebben voor wat betreft het aspect archeologie, formeel een adviserende en toetsende rol op basis van de Wet ruimtelijke ordening. Volgens de Monumentenwet 1988 moeten (toevals)vondsten worden gemeld bij de burgemeester. Deze verwittigt het Rijk. In 1998 is het Verdrag van Valletta door de Staten Generaal geratificeerd. Het verdrag is geïmplementeerd door inwerking- treding van de Wet op de archeologische monumentenzorg per 1 september 2007. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikke- ling en de financiering van opgravingen. Uitgangspunt is dat 'de veroorzaker betaalt'.

Plangebied

In september 2011 is door Bureau Monumenten & Archeologie een archeologisch bureauonderzoek verricht voor IJburg (nummer BO 11-056, zie bijlage). Het bureauonderzoek is ouder dan twee jaar maar voor het plangebied nog steeds actueel omdat er in de tussentijd geen wijzigingen in de bodem hebben plaatsgevonden. Het bureauonderzoek is te beschouwen als een overzicht van bekende of verwachte archeologische waarden binnen het plangebied. Uit het bureauonderzoek blijkt dat binnen het plangebied materiële overblijfselen te verwachten zijn die samenhangen met de bewoningsge- schiedenis en de historische scheepvaart vanaf de 12de eeuw tot en met de 20ste eeuw. De verwach- tingen zijn gekoppeld aan de huidige toestand van het terrein en mogelijk opgetreden bodemversto- ringen, wat heeft geleid in een achttal verwachtingszones. Deze verwachtingszones zijn vertaald in een archeologische beleidskaart.

Afbeelding: archeologische beleidskaart

December 2014 pagina 39 / 54

Ontwerp bestemmingsplan IJburg blok 59

In het plangebied is gelet op deze beleidskaart beleidsvariant 11 van toepassing: 1 Beleidsvariant 11: deze variant is van toepassing op de eilanden van IJburg, het Diemerpark en het Amsterdam Rijnkanaal. In deze gebieden geldt een lage of geen archeologische ver- wachting waarbij archeologisch onderzoek in geen enkel geval nodig is.

Conclusie

Voor het bestemmingsplan geldt dat er op het gebied van archeologie geen knelpunten zijn.

5.2.2 Cultuurhistorie

Beleid

De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie is op 21 juni 2010 als onderdeel van het uitvoeringspro- gramma van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 vastgesteld. In de Leidraad geeft de provincie haar visie op de gewenste ruimtelijke kwaliteit van Noord-Holland. Daarbij is aangegeven welke kernkwali- teiten van het landschap en cultuurhistorie van provinciaal belang zodat deze kwaliteiten op een zorg- vuldige wijze kunnen worden meegenomen bij nieuwe ontwikkelingen.

Plangebied

Gelet op de provinciale waardenkaart Landschap & Cultuurhistorie komen er in en nabij het plange- bied geen cultuurhistorische elementen voor.

Conclusie

Voor het bestemmingsplan geldt dat er op het gebied van cultuurhistorie geen knelpunten zijn.

5.3 Duurzaamheid

Het is de ambitie van het college dat in Amsterdam vanaf 2015 klimaatneutraal wordt gebouwd, zowel in de woningbouw als in de utiliteitsbouw. Belangrijk daarbij is wat er verstaan wordt onder ‘klimaatneutraal’. Klimaatneutraal bouwen houdt in dat 100% van de CO2-uitstoot van alle gebouwgebonden energieverbruik wordt gecompenseerd in de vorm van energiebesparing, lokale duurzame energieopwekking en/of effectief inzet van duurzame bronnen.

Stadsdeel Oost

In stadsdeel Oost hecht men groot belang aan duurzaamheid (programma-akkoord 2010-2014). Duur- zaamheid is onderdeel van het milieubeleidsplan van het voormalige stadsdeel Oost- (OWGM) en de milieuprogramma’s 2010 van de oude stadsdelen OWGM en . De voormalige stadsdelen zetten zich in op het vinden en (doen) realiseren van oplossingen die in lijn zijn met het beleid van de gemeente Amsterdam. In dit centraal stedelijk beleid is o.a. aangegeven dat in 2025 de

CO2 uitstoot in de stad met 40% moet zijn gedaald. Het stadsdeel vindt een aantal maatregelen, welke een ruimtelijke impact hebben, wenselijk. Dit zijn: - groene daken - buitengevelisolatie - zonnecollectoren en zonnepanelen - windmolens - oplaadpalen voor elektrisch vervoer.

Het bestemmingsplan heeft betrekking op nieuwbouw. Het toepassen van duurzame maatregelen is een mogelijkheid en is daarom zoveel mogelijk toegestaan in het bestemmingsplan.

December 2014 pagina 40 / 54

Ontwerp bestemmingsplan IJburg blok 59

5.4 Flora en fauna en ecologie

5.4.1 Wettelijk kader

Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992)

De Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992) zijn beide Europese richtlijnen. Het doel van de Vogelrichtlijn is het bieden van bescherming en ontwikkelingsperspectief voor leefgebieden van zeld- zame en bedreigde vogelsoorten en bescherming van alle vogelsoorten. De Habitatrichtlijn is gericht op de instandhouding van natuurlijke habitats en wilde flora en fauna. De gebiedsbescherming van beide richtlijnen valt in Nederland momenteel onder de Natuurbeschermingswet. De Soortenbescher- ming is geïmplementeerd in de Flora- en Faunawet.

Natura 2000

Natura 2000 is het Europese netwerk van waardevolle natuurgebieden, dat er op gericht is de aanwe- zige natuurwaarden te behouden en te versterken. Gebieden die door de minister zijn aangewezen als Vogelrichtlijngebied en Habitatrichtlijngebied vormen samen de Natura 2000-gebieden. Voor deze gebieden zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor soorten en habitattypen. Ruimtelijke ontwikkelingen of gebruik die een negatief effect hebben op deze doelstellingen zijn niet zondermeer toegestaan. De bescherming van deze gebieden is in Nederland geregeld via de Natuurbescher- mingswet 1998. Om schade aan de natuurwaarden waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkomen, bepaalt de wet dat projecten en plannen die de kwaliteit kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning. Om vast te stellen of, en zo ja, onder welke voorwaarden een project of plan in en rondom een Natura 2000-gebied kan worden toegelaten, dient deze getoetst te worden. Indien effecten niet kunnen worden uitgesloten dient, afhankelijk van het te verwachten effect een verslechterings- en verstoringtoets dan wel een passende beoordeling te worden uitgevoerd.

Flora- en faunawet

De bescherming van planten- en diersoorten is geregeld in de Flora- en faunawet. Deze wet is erop gericht om de Nederlandse biodiversiteit te beschermen en de dieren en planten binnen de Neder- landse wetgeving de plek te geven die hun volgens de Europese (Vogel- en Habitatrichtlijnen) afspra- ken toekomt. De Flora- en faunawet is sinds 1 april 2002 van kracht. Het uitgangspunt is een wettelijk verbod op het doden van een aantal in het bijzonder genoemde dieren en planten.

Op 23 februari 2005 is het Besluit houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van be- stuur in verband met wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen (AMvB artikel 75) in werking getreden. Eén van de belangrijkste wijzigingen geregeld in dit ‘Vrijstel- lingsbesluit‘ geldt voor regelmatig terugkerende werkzaamheden zoals het onderhoud aan vaarwegen of het maaien van graslanden die al langer op dezelfde manier worden uitgeoefend en kennelijk niet hebben verhinderd dat een beschermde soort zich in het gebied heeft gevestigd. Voor deze terugkerende werkzaamheden kan een vrijstellingsregeling in werking treden als wordt voldaan aan bepaalde criteria. De criteria die worden gehanteerd bij het opstellen van de vrijstellings- regeling zijn, de zeldzaamheid van soorten en de ingrijpendheid van activiteiten. Hoe zeldzamer de soort en hoe ingrijpender de activiteit, hoe strikter het beschermingsregime. Ook voor ruimtelijke ont- wikkeling en inrichting kan een vrijstelling gelden, al is deze minder omvattend dan de vrijstelling voor terugkerende werkzaamheden.

Om gebruik te kunnen maken van de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen, beheer en gebruik, is voor vogels en de soorten genoemd in de AMvB artikel 75 een gedragscode nodig. Een

December 2014 pagina 41 / 54

Ontwerp bestemmingsplan IJburg blok 59

gedragscode is niet verplicht maar dan moet voor ieder project of beheeractiviteit in een terrein waar beschermde soorten voorkomen de ontheffingsprocedure worden doorlopen.

Gedragscode Flora- en faunawet Amsterdam (2009)

De gedragscode is van toepassing binnen de grenzen van de gemeente Amsterdam en het beheer gebied van het Amsterdamse Bos op alle medewerkers van de gemeente Amsterdam die zelf of sa- men met anderen werkzaamheden uitvoeren of die daartoe opdracht geven aan derden. Deze derden verklaren bij hun werkzaamheden de ‘Gedragscode flora en fauna van de gemeente Amsterdam‘ te onderschrijven en te volgen. Op verzoek kunnen zij een exemplaar van de gedragscode overhandigen aan controlerende instanties of verenigingen.

Met de gedragscode beschrijft de Gemeente Amsterdam de voorzorgsmaatregelen die erop gericht zijn de gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten die binnen haar gemeente gren- zen voorkomen bij het uitvoeren van werkzaamheden te handhaven dan wel te versterken. Daarmee voldoet de gemeente Amsterdam aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 16c van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantsoorten Flora- en faunawet. De gedragscode heeft betrekking op plannen en projecten die in opdracht van of door de gemeente Amsterdam worden voorbereid en uit- gevoerd. De gedragscode betreft: 1 de voorbereiding en uitvoeren van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling; 2 het uitvoeren van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud.

5.4.2 Plangebied

IJburg is geen aangewezen beschermd gebied in de zin van Vogel- en Habitatrichtlijn. Wel is IJburg gelegen in de nabijheid van Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer. Blok 59 bevindt zich op mini- maal circa 500 meter afstand van het Natura 2000-gebied.

Afbeelding: ligging Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer ten opzichte van blok 59

Het plangebied ligt momenteel braak, in afwachting van de realisatie van blok 59. Het plangebied be- vat geen beschermde planten en dieren. Bovendien maakt het geldende bestemmingsplan de realisa- tie van bok 59 ook al mogelijk. Het voorliggende bestemmingsplan heeft zodoende geen gevolgen voor het Natura 2000-gebied en beschermde flora en faunasoorten. Het bestemmingsplan maakt bo- vendien geen ingreep mogelijk welke een significant negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van natuurgebied heeft.

5.4.3 Conclusie

Voor het bestemmingsplan geldt dat er op het gebied van flora en fauna geen knelpunten zijn.

December 2014 pagina 42 / 54

Ontwerp bestemmingsplan IJburg blok 59

5.5 Verkeer en parkeren

5.5.1 Wettelijk kader

Voor de onderdelen verkeer en parkeren dient op basis van de Wet ruimtelijke ordening sprake te zijn van goede ruimtelijke ordening. Dit houdt in dat er in het plan rekening gehouden dient te worden met een goede en verkeersveilige afwikkeling van het verkeer en voldoende parkeergelegenheid.

5.5.2 Plangebied

Verkeer

Het voorliggende bestemmingsplan legt geen maximum aantal woningen vast. In het verkavelingsplan is voor blok 59 uitgegaan van 71 woningen, welke eventueel gesplitst kunnen worden. Gelet op het verkavelingsplan zouden er in dat geval 142 woningen worden gerealiseerd. Een dergelijk aantal wo- ningen leidt ten opzichte van het geldende bestemmingsplan tot aanzienlijk minder verkeersbewegin- gen omdat het geldende bestemmingsplan veel meer dan 142 woningen en 4 bedrijfsruimtes mogelijk maakt.

Parkeren

Bij de realisatie van blok 59 wordt minimaal 1 parkeerplaats per woning op eigen terrein gerealiseerd zodat bewoners een eigen parkeerplaats hebben. Het realiseren van deze parkeerplaatsen op eigen terrein is mogelijk binnen het voorliggende bestemmingsplan. Ook kunnen er nog parkeerplaatsen voor bezoekers in de aangrenzende straten worden gerealiseerd.

5.5.3 Conclusie

Voor het bestemmingsplan geldt dat er op het gebied van verkeer en parkeren geen knelpunten zijn.

5.6 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

5.6.1 Wettelijk kader

Wet milieubeheer

De Milieueffectrapportage (m.e.r.) is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) (artikel 7.1 tot en met artikel 7.42). Het bestaan, de functie en de werkwijze van een onafhankelijke Commissie voor de milieueffectrapportage (Commissie m.e.r.) is vastgelegd in paragraaf 2.2 Wm (ar- tikel 2.17 tot en met 2.24). In paragraaf 14.2 (artikel 14.4a tot en met 14.16) is de coördinatie bij het maken van een milieueffectrapport (m.e.r.) geregeld.

Besluit milieueffectrapportage

Naast de Wet milieubeheer is het Besluit Milieueffectrapportage (Besluit M.e.r.) belangrijk om te kun- nen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Het Besluit M.e.r. is een algemene maatregel van bestuur (Amvb). Dat de m.e.r.-plicht voor een belangrijk deel is geregeld in het Besluit M.e.r. volgt uit artikel 7.2 Wm. Het Besluit M.e.r. is op 1 april 2011 gewijzigd waarbij een rechtstreekse koppeling naar EU regelgeving is opgenomen. Deze koppeling staat in artikel 2 lid 5 sub b van het besluit:

December 2014 pagina 43 / 54

Ontwerp bestemmingsplan IJburg blok 59

Europese richtlijn

De wettelijke verankering van m.e.r. in de Wet milieubeheer en het Besluit M.e.r. vormt de ‘vertaling' (omzetting) van Europese richtlijnen naar de Nederlandse situatie. In de in het Besluit M.e.r. genoem- de bijlage III staan drie hoofdcriteria voor een milieubeoordeling centraal: 1 de kenmerken van het project; 2 de plaats van het project; 3 de kenmerken van de potentiële effecten.

5.6.2 Plangebied

In de bijlagen C en D bij het Besluit M.e.r. is aangegeven voor welke projecten het maken van een m.e.r. (bijlage C) of een m.e.r. beoordeling (bijlage D) verplicht is. Het project dat door middel van het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt kan onder de categorie ‘aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject’ gerangschikt worden. Het project leidt echter niet direct tot de plicht tot het maken van een m.e.r. of m.e.r. beoordeling, mede doordat in dit bestem- mingsplan uit wordt gegaan van maximale bouwcontouren. Het programma dat binnen de maximale bouwcontouren gerealiseerd kan worden is lager dan de drempelwaarden in het Besluit M.e.r.

Vormvrije m.e.r. beoordeling

Om de mogelijke effecten van de beoogde ontwikkeling goed in beeld te kunnen brengen kan een vormvrije m.e.r. beoordeling worden uitgevoerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee con- clusies leiden: 1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzake- lijk; 2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.- beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De diepgang van de vormvrije m.e.r.-beoordeling hangt af van: 1. de aard van de voorgenomen activiteit; 2. de (gevoeligheid van de) omgeving waarin de activiteit is gesitueerd; 3. de maatschappelijke aandacht voor de activiteit; 4. mate van beschikbaarheid van informatie, bijvoorbeeld over de gevoeligheid van gebieden.

Voor de vraag of in het kader van het voorgenomen project belangrijke nadelige milieugevolgen ver- wacht kunnen worden is een korte vergelijking tussen de mogelijkheden die het geldende bestem- mingsplan biedt en het nieuwe, voorliggende bestemmingsplan biedt. Blok 59 mag volgens het gel- dende bestemmingsplan volledig bebouwd worden tot 16 meter hoog. Binnen deze bebouwing is het gebruik als o.a. woningen en bedrijven toegestaan. Ook is een detailhandelsvestiging en een horeca- vestiging toegestaan. Aangezien het voorliggende bestemmingsplan van minder ruime bouwmogelijk- heden uitgaat en daarmee ook minder programma mogelijk maakt heeft het voorliggende bestem- mingsplan geen nadelige milieugevolgen. De realisatie van blok 59 is passend in een gemengd groot- stedelijk gebied als IJburg. Belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu (waaronder luchtkwaliteit, flora en fauna, waterhuishouding) worden niet verwacht.

5.7 Regionale behoefte

5.7.1 Wettelijk kader

Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening aangepast. Teneinde een zorgvuldig ruimtege- bruik te stimuleren dient bij het mogelijk maken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling gemotiveerd te worden dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. De motivatie dient te gebeuren aan de hand van een drietal treden:

December 2014 pagina 44 / 54

Ontwerp bestemmingsplan IJburg blok 59

1. Actuele regionale behoefte; 2. Benutting van beschikbare gronden in bestaand stedelijk gebied; 3. Mogelijkheden om locatie passend te ontsluiten in geval van realisatie buiten bestaand stede- lijk gebied.

5.7.2 Plangebied

Omdat het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied zijn alleen de eerste twee treden aan de orde. Er dient daarbij te worden aangetoond dat er een actuele (regionale) behoefte bestaat aan de realisatie van het programma dat in het bestemmingsplan wordt toegestaan en dat hiervoor beschikbare gronden in bestaand stedelijk gebied kunnen worden benut.

Actuele regionale behoefte

Het bestemmingsplan maakt de realisatie van 71 tot 142 woningen mogelijk. Los van dat deze wonin- gen volgens het geldende bestemmingsplan ook al mogelijk zijn (en er planologisch gezien geen sprake is van een toename van het aantal woningen) geldt dat in de structuurvisie van de provincie is aangegeven dat de woningbehoefte voor de metropoolregio Amsterdam circa 150.000 woningen be- draagt voor de periode tot 2040. In de structuurvisie van de gemeente Amsterdam is vanwege de trek naar de stad een opgave van 75.000 woningen vermeld.

In Amsterdam slinkt al jaren de laagste inkomensgroep en groeit de hoogste. Dit is het gevolg van de sterke economie van de Amsterdamse regio sinds enkele decennia. Ondanks de suburbane groei manifesteert Amsterdam zich onverminderd als het centrum van die regio. De druk op de Amsterdam- se woningmarkt is dan ook hoog. De schaarste op de woningmarkt doet zich alom voelen, met name in het midden en hoge marktsegment. Een ander opvallend aspect is de groei van gezinnen die in Amsterdam wonen in de afgelopen 15 jaar.

In Amsterdam en omgeving zijn diverse plannen in uitvoering en in voorbereiding om de grote vraag naar woningen op te lossen (de zogenaamde planvoorraad) en tevens te voorzien in een woningvoor- raad die aansluit bij de vraag vanuit de markt. Het project draagt bij aan de vraag vanuit de markt, mede doordat kopers hun eigen woning kunnen laten bouwen.

Benutting van beschikbare gronden in bestaand stedelijk gebied

Het project is gelegen in bestaand stedelijk gebied van Amsterdam en past binnen het geldende be- leid van diverse overheden. Door de realisatie van het project wordt een momenteel onbebouwd blok bij de stadswijk IJburg in gebruik genomen.

5.7.3 Conclusie

Het bestemmingsplan voldoet aan de in het Besluit ruimtelijke ordening gestelde voorwaarden ten aanzien van de regionale behoefte.

December 2014 pagina 45 / 54

Ontwerp bestemmingsplan IJburg blok 59

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Algemeen

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat kaart en regels ten alle tijden in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.

6.1.1 Verbeelding

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daar- aan wordt gegeven. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bin- dende deel van het bestemmingsplan.

6.1.2 Regels

De regels zijn het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepa- lingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. De diverse be- stemmingen zullen artikelsgewijs worden besproken in paragraaf 6.3.

6.1.3 Toelichting

De toelichting heeft géén bindende werking. De toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter géén rechtstreeks binden- de werking ten aanzien van burgers.

Van de verschillende bestemmingen wordt in paragraaf 6.3 kort toegelicht wat de gebruiks- en bouw- mogelijkheden zijn.

6.2 Een aantal aspecten uitgelicht

Voordat de afzonderlijke bestemmingen worden toegelicht zal nader in worden gegaan op een aantal algemene keuzes die ten grondslag hebben gelegen aan het opstellen van het voorliggende bestem- mingsplan. De keuzes hebben betrekking op de volgende onderwerpen: 1. Vertaling kavelpaspoorten; 2. Vergunningsvrije tuinbebouwing.

6.2.1 Vertaling kavelpaspoorten

Zoals in paragraaf 2.4 is aangegeven is voor blok 59 een verkavelingsplan ontwikkeld waarbij de indi- viduele kavels in erfpacht zijn uitgegeven aan De Key. Individuele kopers zullen vervolgens van De Key een erfpachtrecht met bebouwingsmogelijkheden geleverd krijgen. De bebouwingsmogelijkheden zijn per kavel vastgelegd in een kavelpaspoort. De kavelpaspoorten zullen onderdeel uitmaken van de

December 2014 pagina 46 / 54

Ontwerp bestemmingsplan IJburg blok 59

verkoop van de kavels. De voor het bestemmingsplan relevante bouwregels van de kavelpaspoorten zijn vertaald in het bestemmingsplan.

Hoofdgebouwen en margestroken

De gedeeltes van de kavels waarop volgens de kavelpaspoorten hoofdgebouwen zijn toegestaan zijn bestemd als ‘Wonen’. Ook de eventuele margestroken zijn als zodanig bestemd.

Door middel van bouwvlakken is aangegeven waar hoofdgebouwen zijn toegestaan. De bouwvlakken zijn afgestemd op de bebouwingsgrenzen die in de kavelpaspoorten zijn opgenomen. Door middel van gevellijnen en bouwregels is in de bouwvlakken aangegeven waar de voorgevels en eventuele zijge- vels dienen te worden gerealiseerd. In het bestemmingsplan is door middel van maatvoeringsaanduidingen in de bouwvlakken aangege- ven welke minimale en maximale bouwhoogtes van toepassing zijn. Daarbij is uitgegaan van de mini- male en maximale bouwhoogtes die zijn aangegeven in de kavelpaspoorten. De bouwhoogtes van de bijbehorende bouwwerken in de tuinen van de hoekkavels van blok 59 mogen daarbij worden over- schreden ten behoeve van dakterrassen.

De eventuele margestroken van kavels zijn buiten de bouwvlakken gelaten aangezien in deze stroken slechts onder voorwaarden bebouwing is toegestaan. Indien een bewoner hier bebouwing wil realise- ren is daarvoor eerst toestemming van de gemeente nodig door middel van het toepassen van een afwijkingsbevoegdheid.

In het bestemmingsplan is geen beperking opgelegd voor het splitsen van woningen (behoudens dat op eigen terrein dient te worden voorzien in één parkeerplaats per woning). Verder zijn in het be- stemmingsplan geen regels opgenomen ten aanzien van materialisering omdat een bestemmingsplan daar geen betrekking op heeft.

Tuinen

De gedeeltes van de kavels waar volgens de kavelpaspoorten geen hoofdgebouwen zijn toegestaan, zijn als ‘Tuin’ bestemd. Ook het achterpad bij de blokrand langs de Nico Jessekade is als zodanig bestemd.

Voor de gronden is in het bestemmingsplan in beginsel uitgegaan van vergunningsvrij bouwen (zie subparagraaf 6.2.2.). Op het achterpad is vanwege een recht van overpad geen bebouwing toege- staan.

Door middel van aanduidingen is aangegeven welke tuinen mogen worden gebruikt voor parkeren.

6.2.2 Vergunningsvrije tuinbebouwing

In artikel 2.3 van het Besluit omgevingsrecht is bepaald dat in afwijking van de Wet algemene bepa- lingen omgevingsrecht (Wabo) geen omgevingsvergunning is vereist voor bouwactiviteiten en plano- logische gebruiksactiviteiten zoals genoemd in artikel 2 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Dat betekent dat de in artikel 2 genoemde activiteiten vergunningsvrij kunnen worden gerealiseerd zonder dat een verdere toetsing aan het geldende bestemmingsplan hoeft plaats te vinden. Bij het vergunningsvrij bouwen is ten aanzien van enkele activiteiten onderscheid gemaakt in het achtererf- gebied en het voorerfgebied. Het achtererfgebied is in principe het erf aan de achterkant van een wo- ning alsmede het erf aan de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant van een woning, op meer dan 1 meter van de voorkant van het hoofdgebouw. Het erf aan de voorkant van een woning en het erf aan de wel naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant van een woning behoren tot het voorerfgebied. Tot het openbaar toegankelijk gebied worden wegen, pleinen, parkeren, plantsoe- nen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uit-

December 2014 pagina 47 / 54

Ontwerp bestemmingsplan IJburg blok 59

zondering van wegen die uitsluitend zijn bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam ver- keer.

Afbeelding: voorbeeld achtererfgebieden en voorerfgebieden (bron: ontwerp-besluit tot wijziging van het Besluit omgevingsrecht en diverse andere algemene maatregelen van bestuur)

Het grootste deel van de tuinen in blok 59 zal gelet op de verkavelingssituatie tot het achtererfgebied gaan behoren. Alleen de voortuinen en enkele zijtuinen van de woningen in het binnengebied behoren tot het voorerfgebied.

In de tuinen van blok 59 die tot het achtererfgebied behoren kan vergunningsvrije tuinbebouwing wor- den gerealiseerd. Zoals in paragraaf 6.2.1 is aangegeven sluit het bestemmingsplan voor de meeste tuinen van de woningen in blok 59 grotendeels aan op hetgeen vergunningsvrij is toegestaan, met uitzondering van de tuinen van de woningen op de hoeken Jan Vrijmanstraat-Peter Martensstraat, Peter Martensstraat-Nico Jessekade, Nico Jessekade-Fritz Dietrich Kahlenbergstraat en Fritz Dietrich Kahlenbergstraat-Jan Vrijmanstraat. Deze tuinen mogen namelijk volledig bebouwd worden met een aanbouw van maximaal 3,5 meter hoog (zie navolgende afbeelding). Ook zijn tuinmuren met een mi- nimale bouwhoogte van 2,8 meter verplicht.

December 2014 pagina 48 / 54

Ontwerp bestemmingsplan IJburg blok 59

Afbeelding: uitsnede planverbeelding ter plaatse van de volledig met een aanbouw te bebouwen tuin van de wo- ning op de hoek Peter Marternsstraat-Nico Jessekade

Gelet op de regeling voor vergunningsvrij bouwen kunnen in de tuinen die tot het achtererfgebied be- horen de volgende bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en andere soorten bouwwerken met een dak) vergunningsvrij worden gerealiseerd: 1. Binnen 4 meter van het oorspronkelijke hoofdgebouw zijn bijbehorende bouwwerken ongelimi- teerd toegestaan mits deze niet hoger zijn dan: a. maximaal 5 meter; b. maximaal 0,3 meter boven de vloer van de eerste verdieping van de woning en; c. het hoofdgebouw. 2. Buiten de 4 meter zone van het oorspronkelijke hoofdgebouw gelden de volgende voorwaar- den: a. de hoogte is maximaal 3 meter waarbij bovenop deze hoogte een schuin dak is toege- staan waarvan de hellingshoek niet meer dan 55° bedraagt en waarbij hoogte van de daknok wordt bepaald aan de hand van een formule ten aanzien van de afstand van de daknok tot de perceelsgrens; b. het bijbehorende bouwwerk is functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw. Dit wil zeggen dat een bijbehorende bouwwerk buiten de 4 meter zone niet mag worden ge- bruikt als slaap- of woonkamer, keuken en dergelijke. Een bijbehorend bouwwerk buiten de 4 meter zone mag alleen gebruikt worden als bijvoorbeeld garage, bijkeuken, atelier, tuinhuisje, (fietsen)berging of hobbyruimte. Als uitzondering is wel huisvestiging in ver- band met mantelzorg toegestaan. 3. Voor alle bijbehorende bouwwerken gelden daarnaast nog de volgende aanvullende voorwaar- den: a. de afstand tussen het bijbehorende bouwwerk en het openbaar toegankelijk gebied is minimaal 1 meter; b. verblijfsgebied is uitsluitend toegestaan op de eerste bouwlaag; c. het bijbehorende bouwwerk mag niet voorzien zijn van een dakterras, balkon of andere niet op de begane grond gelegen buitenruimte; d. het bouwen van het bijbehorende bouwwerk mag niet tot gevolg hebben dat de opper- vlakte van al dan niet met vergunning gebouwde bijbehorende bouwwerken in het be- bouwingsgebied (het achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, minus de grond onder het oorspronkelijke hoofdgebouw) meer bedraagt dan: 1. in geval van een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m²: 50% van dat bebouwingsgebied, 2. 2°. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m² en kleiner dan of gelijk aan 300 m²: 50 m², vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m², 3. 3°. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m²: 90 m², vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m², tot een maximum van in totaal 150 m².

December 2014 pagina 49 / 54

Ontwerp bestemmingsplan IJburg blok 59

Naast bijbehorende bouwwerken kunnen onder bepaalde voorwaarden ook andere vergunningsvrije bouwwerken worden gerealiseerd, zoals dakkapellen en erf- of perceelafscheidingen.

In het bestemmingsplan is voor de tuinen uitgegaan van de vergunningsvrije bebouwing die mogelijk is gemaakt via het Besluit omgevingsrecht. Omdat een deel van de zij- en achtertuinen grenzen aan openbaar toegankelijk gebied (de binnenstraat) is in het bestemmingsplan, aanvullend op de vergun- ningsvrije regeling, ook rekening gehouden met het realiseren van bijbehorende bouwwerken en erf- afscheidingen op de achterste perceelgrens (en dus niet op minimaal 1 meter afstand van het open- baar toegankelijk gebied). De regeling is zodanig dat tuinen niet volledig bebouwd kunnen worden.

6.3 De bestemmingen

In deze paragraaf worden de in het plangebied voorkomende bestemmingen kort toegelicht.

Tuin

De tuinen binnen blok 59 zijn bestemd als ‘Tuin’. Binnen deze bestemming is het gebruik als tuinen, erven en groen toegestaan. Daarnaast mogen delen, conform de kavelpaspoorten, worden gebruikt als parkeervoorziening. De betreffende gronden zijn daar specifiek voor aangeduid.

In de bouwregels is aangegeven welke maxima en andere voorwaarden gelden voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken. In de betreffende tuinen kunnen vergunningsvrij al diverse bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken worden gebouwd (zie subparagraaf 6.2.2) maar door de regeling in de bestemming is het mogelijk om bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken ook op de erfgrens met openbaar toegankelijk gebied te realiseren (in plaats van op mi- nimaal 1 meter afstand). Deze regeling leidt er niet toe dat een tuin volledig bebouw kan worden aan- gezien in het bestemmingsplan een maximum van 50% per tuin is opgenomen en in de regeling voor het vergunningsvrij bouwen per tuin een maximum oppervlak voor bijbehorende bouwwerken geldt die al dan niet met een vergunning zijn gebouwd.

Verkeer

De omliggende straten en de binnenstraat zijn bestemd als ‘Verkeer’. In deze bestemming is het ge- bruik als wegen, staten, pleinen, fiets- en voetpaden, (ongebouwde) parkeervoorzieningen en in- en uitritten toegestaan.

In de bouwregels is aangegeven welke maxima en andere voorwaarden gelden voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Gebouwen zijn niet toegestaan.

Wonen

De delen van de kavels waarop hoofdgebouwen zijn toegestaan en de bijbehorende margestroken zijn bestemd als ‘Wonen’. Binnen deze bestemming is het gebruik als wonen, met inbegrip van aan- huis-verbonden beroepen en bedrijven toegestaan, alsmede tuinen en erven en andere bijbehorende functies. Op de hoekkavels van blok 59 zijn daarnaast ook commerciële ruimtes in de eerste bouwlaag (begane grond), kelder en souterrain toegestaan. De betreffende hoekkavels zijn apart aangeduid en mogen, naast wonen, worden gebruikt voor bedrijven, consumentverzorgende en zakelijke dienstver- lening, creatieve functies, kantoren en maatschappelijke dienstverlening. Voor de op de hoek Fritz Dietrich Kahlenbergstraat-Nico Jessekade gelegen kavel is daarbij ook horeca I, horeca III en horeca IV toegestaan terwijl voor de op de hoek Fritz Dietrich Kahlenbergstraat-Jan Vrijmanstraat gelegen kavel geldt dat detailhandel is toegestaan. In artikel 1 is aangegeven wat onder de diverse functies moet worden verstaan. Voor bedrijven geldt daarbij nog dat in de algemene gebruiksregels (hoofdstuk 3 van de regels) is vastgelegd welke cate- gorie is toegestaan (zie ook paragraaf 4.1).

December 2014 pagina 50 / 54

Ontwerp bestemmingsplan IJburg blok 59

In de bouwregels is aangegeven welke maxima en andere voorwaarden gelden voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voor de vier hoekkavels van blok 59 geldt dat een deel van de tuinbebouwing verhoogd kan worden ten behoeve van een dakterras. Daarbij dient wel een minimale afstand van 1 meter tot een naastge- legen tuin te worden aangehouden. Bij de hoekkavels dient op de tuingrens met de Fritz Dietrich Kah- lenbergstraat en de Peter Martensstraat een tuinmuur met een minimale hoogte van 2,8 meter en een maximale hoogte van 3,5 meter te worden gerealiseerd. Deze tuinmuur maf onderdeel zijn van een achteruitbouw van het hoofdgebouw.

In de specifieke gebruiksregels is aangegeven welke regels voor aan-huis-verbonden beroepen en - bedrijven gelden.

Om te zorgen voor voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein én om te voorkomen dat het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein in de toekomst verminderd, en daarmee de druk op de openbare ruimte toeneemt, is een parkeernorm van 1 parkeerplaats per woning opgenomen waarbij is bepaald dat de parkeerplaats in stand dient te worden gehouden.

Tenslotte is er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt om het toegestane ge- bruik als horeca en detailhandel bij de hoekkavels om te draaien zodat horeca is toegestaan op de kavel Fritz Dietrich Kahlenbergstraat-Jan Vrijmanstraat en detailhandel op de kavel Fritz Dietrich Kah- lenbergstraat-Nico Jessekade. Op die manier kan geanticipeerd worden op eventuele wensen van ondernemers om op een andere hoek gevestigd te zijn dan dat het bestemmingsplan nu mogelijk maakt.

Waterstaat - Waterkering

Een deel van het plangebied is gelegen in de beschermingszone van de waterkering langs de Nico Jessekade (zie paragraaf 5.1). De beschermingszone is dubbelbestemd. Voor werkzaamheden in deze zone is een watervergunning nodig.

December 2014 pagina 51 / 54

Ontwerp bestemmingsplan IJburg blok 59

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden. Dit om te voorkomen dat recht gaat gelden dat niet realistisch blijkt te zijn.

Op grond van artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet voor een bestemmings- plan een exploitatieplan worden vastgesteld indien er sprake is van een ‘bouwplan’. Artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschrijft wat een ‘bouwplan’ is. De gemeenteraad kan bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, wan- neer:  het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anders- zins verzekerd is (art. 6.12 Wro);  er geen kosten te verhalen zijn (art 6.2.1a Bro).

De 'grex-wet' is erop gericht dat de overheid kosten kan verhalen die gemaakt worden naar aanleiding van een bouwplan. Indien er geen kosten gemaakt worden, hoeven deze ook niet verhaald te worden.

7.2 Plangebied

Het bestemmingsplan maakt (net als het geldende bestemmingsplan) nieuwbouw mogelijk. Gelet op artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is er daardoor sprake van een ‘bouwplan’ waarvoor in principe een exploitatieplan dient te worden vastgesteld. Omdat de gemeente eigenaar van de grond is, is het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd.

De gemeenteraad van Amsterdam heeft ervoor gekozen om de kosten van de grondexploitatie van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling te dekken vanuit de gronduitgifte in erfpacht als gevolg van de bestemmingsplanherziening. Met gebruikmaking van het Amsterdamse Erfpachtstelsel is op afdoende wijze zeker gesteld dat de kosten gedekt zijn, daarom kan worden af gezien van het opstellen van exploitatieplan. Opgemerkt zij nog dat de gemeente Amsterdam telkens eigenaar is en blijft van de gronden waarop de ruimtelijke ontwikkeling is voorgenomen.

7.3 Conclusie

Omdat de gemeente Amsterdam eigenaar van de gronden is, is op afdoende wijze zeker gesteld dat de kosten van de ruimtelijke ontwikkeling gedekt zijn. Er is daarom geen noodzaak om een exploita- tieplan op te stellen.

December 2014 pagina 52 / 54

Ontwerp bestemmingsplan IJburg blok 59

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.1 Inspraak

Artikel 2 van de inspraakverordening geeft aan dat er geen inspraak hoeft te worden verleend op be- stemmingsplannen. Wel zal het ontwerpbestemmingsplan conform de Wet ruimtelijke ordening gedu- rende 6 weken ter inzage worden gelegd (zie paragraaf 8.3).

8.2 Vooroverleg

Het plan is in het kader van het vooroverleg (artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening) aan de volgende instanties gezonden:

1. Rijkswaterstaat; 2. Gemeente Diemen; 3. Waternet; 4. Brandweer Amsterdam-Amstelland; 5. Liander; 6. Tennet; 7. N.V. Nederlandse Gasunie.

Er is een reactie ontvangen van Rijkswaterstaat, de gemeente Diemen, Brandweer Amsterdam- Amstelland en N.V. Nederlandse Gasunie, Deze instanties hebben aangegeven dat het voorontwerp bestemmingsplan voor hen geen aanleiding gaf tot het maken van op- of aanmerkingen. Overige adressanten hebben niet gereageerd. Er wordt van uitgegaan dat het voorontwerp bestemmingsplan deze overige partijen ook geen aanleiding gaf tot het maken van op- of aanmerkingen.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan zal voor een periode van 6 weken ter visie worden gelegd. Tijdens deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen in te dienen. Ook de instan- ties die bij het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening zijn betrokken worden in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen. De zienswijzen zullen samengevat weergegeven worden in een nota van beantwoording en tevens voorzien van een antwoord.

December 2014 pagina 53 / 54

Ontwerp bestemmingsplan IJburg blok 59

Bijlage

1. Archeologisch bureauonderzoek IJburg (nummer BO 11-056)

December 2014 pagina 54 / 54

BO 11-056 September 2011

Archeologisch bureauonderzoek

Plangebied IJburg fase 1 Stadsdeel Oost BO 11-056 Amsterdam 2011

BO 11-056 Gemeente Amsterdam September 2011 Bureau Monumenten & Archeologie

Inhoud

Samenvatting 4

Inleiding 5

1 Administratieve gegevens plangebied 6 1.1 Administratieve gegevens 6

2 Wet- en regelgeving 7 2.1 Algemeen 7 2.2 Rijk 7 2.3 Provincie Noord-Holland 7 2.4 Gemeente Amsterdam 8 2.5 Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie 8

3 Historisch-topografische en archeologische inventarisatie 9 3.1 Geomorfologie en bodem 9 3.2 Historie algemeen 9 3.3 Historisch-topografische inventarisatie van het plangebied 10 3.3.1 Ontstaan waterwegen 10 3.3.2 Diemerzeedijk en Diemer Buitenpolder 10 3.3.3 Het IJ als handelsroute 11 3.3.4 Stelling van Amsterdam 13 3.4 Archeologische inventarisatie van het plangebied 13 3.4.1 Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) 13 3.4.2 Archeologische Monumenten Kaart (AMK) en Cultuur Historische 14 Waardenkaart (CHW) 3.4.3 Vindplaatsen in de omgeving van het plangebied 15 3.4.4 Bodemopbouw 17 3.5 Conclusie: verwachtingsmodel 18

4 Archeologische verwachtingskaart 19

5 Archeologische beleidskaart 22

Conclusie 24

Bronnen 25

Appendix I: Beleidsvarianten 26

Appendix II: Vindplaatsen BMA 28

3 BO 11-056 Gemeente Amsterdam September 2011 Bureau Monumenten & Archeologie

Samenvatting

Bureau Monumenten & Archeologie (BMA) heeft in opdracht van stadsdeel Oost een actualisatie uitgevoerd van plangebied IJburg fase 1 (archeologisch bureauonderzoek 10-116). Dit onderzoek is gedaan om het cultuurhistorische verleden van het plangebied in kaart te brengen en daarmee een beeld te krijgen van de archeologische sporen die in de bodem aanwezig kunnen zijn. Een dergelijk bureauonderzoek past binnen de verplichting van gemeenten om conform de Monumentenwet beleid te ontwikkelen ten aanzien van het behoud cq documentatie van die overblijfselen bij bouwontwikkeling. Het bureauonderzoek gaat uit van een beknopt overzicht van de historisch topografische ontwikkeling van de zuidelijke IJ-oever en het bijbehorende Amsterdamse havengebied aan het IJ vanaf de Late Middeleeuwen tot in de 20ste eeuw waar het plangebied deel van uit maakt. Het historisch overzicht wordt aangevuld met archeologische informatie afkomstig van vindplaatsen in de directe omgeving van het plangebied. De historische en archeologische informatie over de ruimtelijk topografische ontwikkelingen is omgezet naar een beeld van archeologische verwachtingen. De archeologische verwachtingskaart (p. 19-21) telt drie zones met een hoge verwachting, vier zones met een lage verwachting en twee zones zonder verwachting. Aan de hand hiervan is een archeologische beleidskaart opgesteld die de beleidsregels en maatregelen specificeert voor de vereiste archeologische monumentenzorg. De beleidskaart maakt onderscheid in vier beleidszones (p. 22-23). Voor elk van deze zones is gespecificeerd of en in welke mate eventueel archeologisch veldonderzoek nodig is in de bouwplanontwikkeling. Voor het gehele plangebied geldt de wettelijke meldingsplicht. Dit houdt in dat ook in geval geen archeologisch vervolgonderzoek is vereist en toch bodemvondsten ouder dan 50 jaar worden aangetroffen dit aan Bureau Monumenten en Archeologie gemeld moet worden zodat in gezamenlijk overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen kunnen worden tot documentatie en berging van de vondsten.

4 BO 11-056 Gemeente Amsterdam September 2011 Bureau Monumenten & Archeologie

Inleiding

In opdracht van Stadsdeel Oost heeft BMA een actualisatie uitgevoerd van archeologisch bureauonderzoek 10-116, ten behoeve van het plangebied IJburg fase 1, Stadsdeel Oost. Met het bureauonderzoek wordt een overzicht gegeven van bekende of verwachte archeologische waarden binnen het plangebied. Hierbij is gebruik gemaakt van historisch kaartmateriaal, relevante publicaties en archiefbronnen in samenhang met archeologische informatie over al bekende vindplaatsen in het plangebied. Deze informatie is samengevat in een archeologisch verwachtingsmodel waarmee tenslotte beleidsregels voor erfgoedzorg worden vastgelegd ten behoeve van het bestemmingsplan. In het bureauonderzoek komen het nationale, provinciale en gemeentelijke archeologiebeleid (hoofdstuk 2), de historische en archeologische achtergronden (hoofdstuk 3) en de archeologische verwachting van het plangebied (hoofdstuk 4) aan de orde, gekoppeld aan een beleidskaart (hoofdstuk 5) die inzichtelijk maakt of en in welke mate archeologische maatregelen binnen (toekomstige) planontwikkeling vereist zijn.

5 BO 11-056 Gemeente Amsterdam September 2011 Bureau Monumenten & Archeologie

1 Administratieve gegevens plangebied

Het plangebied IJburg fase 1 omvat het reeds aangelegde Steigereiland en het Haveneiland, eehn deel van de Diemerzeedijk en de Diemer Buitenpolder. Het plangebied wordt in het westen begrensd door de Ringweg A10, in het zuiden door het Amsterdam-Rijnkanaal en in het oosten door de rivier de Diem.

1.1 Administratieve gegevens

Opdrachtgever Stadsdeel Oost Contactpersoon De heer R. van de Camp Adres Postbus 94801 Postcode / plaats 1090 GV Amsterdam

Plangebied Provincie Noord-Holland Gemeente Amsterdam Plaats Amsterdam Kaartblad 25G ARCHIS meldingsnr: 44139 ARCHIS afmeldingsnr: 33912 X-coördinaat N 127.596 Y-coördinaat N 486.499 X-coördinaat W 126.500 Y-coördinaat W 486.965 X-coördinaat Z 128.570 Y-coördinaat Z 483.808 X-coördinaat O 129.623 Y-coördinaat O 484.407

Locatie

1 Plangebied IJburg fase 1

6 BO 11-056 Gemeente Amsterdam September 2011 Bureau Monumenten & Archeologie

2 Wet- en regelgeving

2.1 Algemeen

Het archeologische erfgoed bestaat uit voorwerpen en structuren die in de bodem bewaard zijn. Deze materiële overblijfselen vormen een onderdeel van onze leefomgeving. Het beleid voor het archeologisch erfgoed heeft dan ook veel raakvlak met dat van de ruimtelijke ordening. Voor optimale integratie van de archeologie in de ruimtelijke ordening heeft het rijk o.a. de Monumentenwet 1988 en de Wet ruimtelijke ordening aangepast.

2.2 Rijk

Om het bewustzijn van het Europese erfgoed te vergroten hebben de Europese ministers van Cultuur in 1992 het Verdrag van Valletta opgesteld (ook bekend als het Verdrag van Malta). Een van de voorwaarden om dit te bereiken is dat het Europese archeologische erfgoed voor toekomstige generaties beschikbaar blijft. In Nederland wordt aan dit uitgangspunt invulling gegeven door behoud van archeologisch erfgoed in de bodem (in situ) tijdens de planontwikkeling mee te wegen. Als behoud in de bodem (bijvoorbeeld door middel van technische maatregelen of planaanpassing) geen optie is, dan worden archeologische resten opgegraven (behoud ex situ). De initiatiefnemer van een ruimtelijk plan, dat bodemverstoring tot gevolg heeft, is verantwoordelijk voor de planologische en de financiële inpassing van het archeologisch onderzoek. In de Monumentenwet is een bepaling opgenomen dat in elk bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten archeologische waarden.1 Ook bevat de Monumentenwet een verplichting om toevalsvondsten te melden (de zgn. meldingsplicht).2

2.3 Provincie Noord-Holland

Als toetsingskader voor bestemmingsplannen en projectbesluiten gebruikt de provincie Noord-Holland de structuurvisie, de leidraad landschap en Cultuurhistorie en de Cultuur Historische Waardenkaart (CHW).3 Op grond van de Wro dienen gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie in acht te nemen. Op de CHW zijn o.a. archeologisch verwachtingsvolle gebieden opgenomen. De waardestellingen van de CHW zijn bedoeld als algemene indicaties die per specifiek plangebied nadere invulling en precisering nodig hebben. Naast de CHW beheert de provincie de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van het rijk. Op de AMK staan de beschermde archeologische monumenten, de terreinen van zeer hoge en hoge archeologische waarde en de gebieden met een archeologische betekenis.

1 Artikel 38a lid 1 van de gewijzigde Monumentenwet schrijft hierover dat De gemeenteraad bij vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Met ‘monument’ wordt hier een (onbeschermd) archeologisch monument bedoeld, ofwel alle terreinen welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde (art. 1 Monumentenwet) 2 Artikel 53 van de gewijzigde monumentenwet 1988 3 Provincie Noord-Holland, 2010

7 BO 11-056 Gemeente Amsterdam September 2011 Bureau Monumenten & Archeologie

2.4 Gemeente Amsterdam

De gemeente Amsterdam vindt het belangrijk dat archeologie vroegtijdig in ruimtelijke ordeningsprocessen wordt geïntegreerd.4 Hiermee worden twee doelen gediend. Ten eerste een efficiënte voortgang en kostenbeheersing van bouwprocessen. En ten tweede een kwalitatief goed en stadsbreed uniform beheer van het archeologische erfgoed. Op basis van de resultaten uit het archeologisch bureauonderzoek wordt bepaald of in het bestemmingsplan regels met betrekking tot archeologie moeten worden opgenomen. De Monumentenwet biedt een tweetal mogelijkheden (artikelen 39-40) die BMA heeft uitgewerkt in de modelregels archeologie. De bescherming van (verwachte) archeologische waarden in een bestemmingsplan wordt geregeld met een omgevingsgunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Aan een omgevingsvergunning zijn bouwregels verbonden: die bepalen dat in het belang van de archeologische monumentenzorg de aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch rapport met selectiebesluit dient te overleggen. Daarnaast kan in het bestemmingsplan worden opgenomen dat een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd voor het uitvoeren van aanlegwerkzaamheden. Aan een omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Dit houdt in dat aan de vergunning de verplichting wordt gekoppeld om technische maatregelen tot behoud te treffen, om de archeologische resten op te graven of om de werkzaamheden te laten begeleiden door een archeoloog. De bouwregels en de omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden bevatten daarnaast uitzonderingen die duidelijk maken in welke gevallen archeologisch onderzoek niet nodig is. In Amsterdam gelden elf beleidsvarianten, zoals de uitzondering van archeologisch onderzoek bij bodemingrepen kleiner dan 10.000 m2 of ondieper dan de 19de of 20ste eeuwse ophogingen (Appendix: beleidsvarianten). In de praktijk komen per plangebied meestal twee tot zes varianten voor.

2.5 Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie

Voor de uitvoering van archeologisch onderzoek is door het ministerie van OCW de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) opgesteld. De KNA gaat uit van een gefaseerde aanpak. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen een Bureauonderzoek, een Inventariserend Veldonderzoek, een Archeologische Opgraving (AO) en een Archeologische Begeleiding (Appendix: stroomschema). Het inventariserend veldonderzoek is bedoeld om de resultaten van het bureauonderzoek te toetsen. Het geeft inzicht in de aanwezigheid en toestand van de archeologische overblijfselen in de bodem. Een opgraving wordt uitgevoerd wanneer er sprake is van een vindplaats met waardevolle archeologische resten. Een archeologische begeleiding houdt in dat de bouwingreep onder begeleiding van een archeoloog wordt uitgevoerd. Elke onderzoeksfase wordt afgesloten met een selectiebesluit. Hierin wordt vastgesteld welke delen van een plangebied in aanmerking komen voor verder archeologisch onderzoek of voor bescherming en welke delen van het plangebied worden vrijgegeven. Voor archeologisch veldonderzoek is een Programma van Eisen (PvE) vereist. Hierin zijn de kwalitatieve randvoorwaarden en onderzoeksvragen voor het werk vastgelegd. Het vormt de basis voor verdere planning en kostenraming. Het laten opstellen ervan behoort tot de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer van het bouwplan.

4 BMA, 2005

8 BO 11-056 Gemeente Amsterdam September 2011 Bureau Monumenten & Archeologie

3 Historisch-topografische en archeologische inventarisatie

3.1 Geomorfologie en bodem

Het huidige natuurlijke landschap in en om Amsterdam wordt in grote mate bepaald door de landschapsvorming in het Holoceen. Dat is de geologische periode na de laatste IJstijd (vanaf ca. 10.000 v. Chr.). Er heerste een gematigd klimaat waarin in enkele duizenden jaren grote pakketten veen groeiden in de kuststreek: het zogenaamde Hollandveen. Deze veenlaag bevindt zich in de huidige ondergrond tussen gemiddeld 5 m en 2 m ÷ NAP en loopt plaatselijk door tot 0 m NAP. Het natuurlijke landschap werd door middel van grootschalige veenontginningen vanaf de 11de eeuw omgevormd tot een veenweidegebied. Bij de ontginning van het landschap speelde de waterhuishouding een cruciale rol. Tegelijkertijd met de veenontginningen begon ook de aanleg van dijken en later in de 17de en 18de eeuw volgden de droogmakerijen waarbij grote watergebieden in Noord- Holland werden ingepolderd.

3.2 Historie algemeen

De vroegste bewoning van Amsterdam dateert, voor zover nu archeologisch bekend, uit de 12de eeuw. Rond de stad, op vooral de hoger gelegen strandwallen, zijn oudere vindplaatsen aanwezig met bewoningssporen die teruggaan tot in de Bronstijd (ca. 2.000 - 800 v. Chr.). De eerste bebouwing ontwikkelde zich in de 12de en 13de eeuw aan de Nieuwendijk / Kalverstraat en de Warmoesstraat/Nes. Met de aanleg van de (Nieuwezijds en Oudezijds) burgwallen in de 14de eeuw startte het proces van stadsvorming. De stad had eerst een aarden omwalling als verdedigingswerk die in het laatste kwart van de 15de eeuw werd vervangen door een stenen stadsmuur. De laatmiddeleeuwse stad was omsloten door de huidige Singel aan de westkant en de Geldersekade en Kloveniersburgwal aan de oostkant. In de periode 1585-1663 groeide de stad explosief door vier stadsuitbreidingen. Ten tijde van de Eerste Uitleg (1585-1586) verplaatste de stadsrand zich naar de huidige Herengracht en de Oudeschans. Bij de Tweede Uitleg (1592-1596) verschenen er vier nieuwe woon- en werkeilanden (Marken, , en Vlooienburg) aan de oostkant van de stad. In 1613 ontstond met de Derde Uitleg aan de westzijde van de stad de woon- en werkbuurt de en het eerste deel van de tot aan de Leidsegracht. De vroeg 17de-eeuwse stad werd beschermd door een gebastioneerde aarden wal ontworpen naar de nieuwste fortificatieplannen uit Italië, voorzien van elf bolwerken. Met de Vierde Uitleg van 1663 werd in de Gouden Eeuw het halfcirkelvormige stadsplan van Amsterdam voltooid. Het oostelijk deel van de grachtengordel werd aangelegd over de Amstel en aan het IJ werden de drie oostelijke haveneilanden Kattenburg, Wittenburg, Oostenburg gerealiseerd. De nieuwe bakstenen stadswal (met in totaal 26 bolwerken) volgde met zijn gracht het tracé van de huidige Singelgracht. De eerste woonwijken buiten de Singelgracht verrezen naar aanleiding van het uitbreidingsplan Kalff in 1877, gevolgd door een tweede ring na annexatie van grote delen van de gemeenten Nieuwer- Amstel en Sloten in 1896. De 20ste-eeuwse groei van de stad valt uiteen in vier fasen; bebouwing van , Zuid en West in de jaren twintig en dertig, het door nieuwbouw aaneengroeien van voormalige dijkdorpen in Amsterdam Noord, de wederopbouwwijken aan de westzijde van de stad (de ) en de bebouwing van de voormalige in de jaren zestig en zeventig. Met IJburg borduurt de stad begin 21ste eeuw weer voort op het concept van vier eeuwen tevoren, het creëren van stedelijk areaal in en aan het IJ.

9 BO 11-056 Gemeente Amsterdam September 2011 Bureau Monumenten & Archeologie

3.3 Historisch-topografische inventarisatie van het plangebied

Voor de historisch-topografische analyse zijn verschillende cartografische bronnen gebruikt, waaronder de kaart van Beeldsnijder uit 1575, de Topografische Militaire Kaart uit 1854 en een recente reconstructie van de voormalige kustlijn van het IJ afkomstig uit de dissertatie van C. de Bont (afb. 2).

2 Reconstructie van de voormalige kustlijn van het IJ. Grote delen van het voormalige land (donkerblauwe zones) zijn verdwenen 5 gedurende middeleeuwse stormvloeden. Het plangebied is rood gearceerd (naar Bont 2008)

3.3.1 Ontstaan waterwegen

Het plangebied IJburg fase 1 ligt in de Diemer Buitenpolder en deels in het IJ. Dit grote binnenwater ontstond als gevolg erosie van het veen door diverse stormvloeden in 12de eeuw waarbij de veenstroom zich verbreedde. Het IJ vormde een verbinding tussen het stroomgebied van de rivier de Amstel en het Almere (het latere IJsselmeer). Aangezien het Almere toen ook in directe verbinding kwam te staan met de Noordzee was er ook getijdenwerking in het IJ (afb. 2).

3.3.2 Diemerzeedijk en Diemer Buitenpolder

De Diemerpolder is in de 11de-13de eeuw ontstaan als gevolg van de ontginning van het veenlandschap. Samen met de Overdiemerpolder en de vormden zij het ambacht Diemen. De Diemerpolder strekte zich uit van de rivier de Diem in het oosten tot aan het Diemermeer in het westen. Door de ontginning van het veen daalde het maaiveld en nam de wateroverlast toe. In het begin van de 13de eeuw gaven de graven van Holland daarom opdracht tot de aanleg van een zeedijk langs de gehele kust van ter bescherming van het nieuw ontgonnen veenland. Aan de zuidzijde van het IJ werd de kustwering gevormd door een aangesloten lint van de Spaarndammerdijk, de Haarlemmerdijk, de Zeedijk / Sint Antonisdijk en de Diemerzeedijk (afb. 3). Het waterstaatkundige systeem bestond, naast de primaire waterkering van de zeedijk, eveneens uit een stelsel van dammen en sluizen. Binnen het plangebied liggen de Diemerdammersluis en de Ilpenslotersluis. Deze sluizen loosden overtollig water vanuit de Diemerpolder op het IJ.6

5 Bont 2008 6 Hogenes 1997, 26

10 BO 11-056 Gemeente Amsterdam September 2011 Bureau Monumenten & Archeologie

3 De Diemerzeedijk ter hoogte van de Diem (prent uit 1702, Stadsarchief Amsterdam)

Het gebied dat buitendijks kwam te liggen werd de Diemer Buitenpolder genoemd en van een zomerkade voorzien. De zomerkade hield het water bij hoge waterstanden tegen, waardoor het buitenstedelijke land als hooi- en weiland benut kon worden. In de 20ste eeuw is deze Diemer Buitenpolder gebruikt als brandplaats voor chemisch afval en als stortplaats voor puin en huisvuil. In 1973 is de locatie definitief gesloten. Voor de ontwikkeling van IJburg is de polder gesaneerd door de vervuilde bodem af te dekken met diverse ondoordringbare lagen. Daarboven is een leeflaag van 0,80 cm aangelegd voor een park.7

3.3.3 Het IJ als handelsroute

Als gevolg van politieke en economische onrust verschoof in de loop van de 13de eeuw de handelsroute van de Hanzesteden. Men koos vanaf die tijd voor de Hollandse wateren, waardoor het IJ druk bevaren werd.8 De voornoemde landschappelijke veranderingen gepaard met de sociaal-politieke ontwikkelingen zorgden ervoor dat Amsterdam kon uitgroeien tot een knooppunt van handelswegen. Vanaf de Middeleeuwen, maar met name vanaf de 16de eeuw, ontwikkelde de stad zich tot maritieme metropool. Een voortdurend punt van zorg was het langzaam dichtslibben van het IJ waardoor de toegang van de haven werd bedreigd. Door de directe verbinding met de Zuiderzee kende het IJ getijden. Tijdens de sterke vloedstroom werden meer sedimenten afgezet dan dat tijdens de minder sterkere stroom bij eb werden afgevoerd. Hierdoor bleven de sedimenten liggen.9 Het IJ werd toegankelijk gehouden door te baggeren met moddermolens. Deze innovatie van Joost Jansz. Beeldsnijder uit 1575 bestond uit twee pontons met daartussen een lopende band waarmee bagger werd opgehaald. De eerdere molens werden door vier man aangedreven (afb. 4).10

4 Een moddermolen door mankracht aangedreven (Heiningen, 1991)

7 Website Dienst Milieu en Bouwtoezicht 8 Ketner 1944 9 Aardse en de Leeuw 2009 10 Misset 2009

11 BO 11-056 Gemeente Amsterdam September 2011 Bureau Monumenten & Archeologie

Dezelfde ingenieur ontwierp schepen waarmee wrakken gelicht konden worden. Op zijn kaart van het Amstelland uit 1575 staan in het IJ ten oosten van de stad wrakken aangegeven, die drie jaar na het vervaardigen van de kaart (ca. 1578-1590) gelicht (afb. 5).11 Deze kaart is een sterke historische aanwijzing dat in de bodem van het IJ scheepswrakken kunnen voorkomen. Dit vermoeden werd onlangs bevestigd door de ontdekking in 2007 van de resten van een waterschip uit circa 1600 tijdens baggerwerkzaamheden op de vaarroute Amsterdam-Lemmer ter hoogte van het plangebied (zie § 3.4.3). Vanaf de tweede helft van de 17de eeuw daalde het aantal schepen dat Amsterdam aandeed. De zeeschepen op weg naar Amsterdam moesten om ondiepten in de Zuiderzee, te kunnen passeren hun lading over brengen op kleinere schepen zoals lichters. De ondiepte bij Pampus was echter zo hinderlijk dat het voor grote schepen niet mogelijk was deze te passeren. Oost-Indiëvaarders en schepen van de Admiraliteit kwamen hier dikwijls vast te zitten. Met behulp van de in 1688 ontworpen scheepskamelen12 konden de grote koopvaardij- en marineschepen alsnog over Pampus gesleept worden.13 De verlanding van de haven en de afnemende waterdiepte bij Pampus leidden uiteindelijk in de 19de eeuw tot de aanleg van andere alternatieve vaarroutes, waaronder het pas in 1952 geopende Amsterdam-Rijnkanaal.14 In 1869 werd besloten om het havenfront af te sluiten. Met de opening van het Noordzeekanaal in 1876 was een kortere verbinding naar de Noordzee via de westzijde van Amsterdam gerealiseerd. In het oosten werd het verbinding tussen het IJ en de Zuiderzee afgesloten door de Oranjesluizen (aangelegd tussen 1865-1872) en ontstonden het Binnen- en het Buiten-IJ.15 De oostelijke vaarroute wordt sindsdien voornamelijk benut door schippers op de Zuiderzee (het huidige IJsselmeer).

5 Detail van de kaart van Noord-Holland van Joost Jansz. Beeldsnijder uit 1575

11 Hofman 1978, 26-27 12 Een drijvend dok, bestaande uit twee helften die aan weerszijden van de scheepsromp werden bevestigd en vervolgens werden leeggepompt, zodat het schip omhoog kwam en over de ondiepten gesleept kon worden 13 Misset 2009 14 Het oorspronkelijke ontwerp dateert al uit de 19de eeuw 15 Heijdra 1993

12 BO 11-056 Gemeente Amsterdam September 2011 Bureau Monumenten & Archeologie

3.3.4 Stelling van Amsterdam

Als gevolg van de Vestingwet van 1874 werden de verdedigingswerken in en rond Amsterdam van de Oude en Nieuwe Hollandse Waterlinie opgenomen in de Stelling van Amsterdam. Zo ontstond in de jaren 16 1880-1920 een keten van fortificaties rondom de hoofdstad. Ingenieur Kraijenhoff liet oude versterkingen opknappen en nieuwe kleinere posten aanleggen. Aan de Diemerzeedijk werden een post met batterij bij de Afloop naar Diemen en een batterij in de Diemer Buitenpolder gebouwd (afb. 6). In 1922 is de Stelling opgeheven en zijn de post en batterijen in de Diemer Buitenpolder in onbruik geraakt.17

6 Batterijen en de post bij de afloop naar Diemen (rood) op de Topografisch Militaire Kaart van 1854

3.4 Archeologische inventarisatie van het plangebied

3.4.1 Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW)

De IKAW (afb. 7) is een archeologische verwachtingskaart die is gebaseerd op archeologische indicaties in combinatie met de Bodemkaart van Nederland.18 Gegevens over de kwaliteit van eventuele archeologische resten of bekende vindplaatsen ontbreekt. Daarom biedt de kaart een weinig gedetailleerd beeld en is het kaart minder bruikbaar voor nadere invulling van de verwachting. Dit geldt in het bijzonder voor gebieden waarvan de oorsprong in de Late Middeleeuwen ligt omdat deze terreinen vaak nog ongekarteerd zijn. Voor beleidsvaststelling is daarom een nadere precisiering van het kaartbeeld nodig.

16 Stol 1993, 110-118 17 Schmal, 112-115 18 Deeben 2005-2008

13 BO 11-056 Gemeente Amsterdam September 2011 Bureau Monumenten & Archeologie

Binnen het plangebied geeft de IKAW twee verwachtingszones aan. Onder water geldt een middelhoge trefkans op scheepsvondsten. Dit betekent dat op de bodem scheepsvondsten bewaard kunnen zijn die door sedimenten zijn afgedekt. Op het land geldt een lage trefkans op archeologische resten.

7 Het plangebied IJburg fase 1 op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW).19 Binnen het plangebied geldt onder water een middelhoge trefkans op scheepsvondsten (groen) en op het land een lage trefkans (geel)

3.4.2 Archeologische Monumenten Kaart (AMK) en Cultuur Historische Waardenkaart (CHW)

Binnen het plangebied zijn geen wettelijk beschermde archeologische monumenten aangewezen. Wel ligt binnen het plangebied volgens de Archeologische Monumenten Kaart en de provinciale Cultuur Historische Waardenkaart een zone met een archeologische waardering (afb. 8). Het betreft het tracé van de Diemerzeedijk. Deze dijk is onderdeel van de Zuider-IJdijk. Het beleid van de provincie gaat uit van behoud van de dijk. Tevens adviseert de provincie om de gefragmenteerde delen van de Zuider-IJdijk te gebruiken voor recreatieve routes van Haarlem via Amsterdam naar Huizen en om het historisch dijkkarakter te articuleren.20 Het verwachtingsbeeld van de AMK en CHW is algemeen van aard en dient in het kader van de planvorming nader te worden uitgewerkt. Een inhoudelijke en ruimtelijke specificatie van de archeologische verwachtingen volgt uit de historisch topografische analyse in de vorige paragrafen.

19 Rijksdienst Cultureel Erfgoed, juli 2010 20 Provincie Noord-Holland 2010, 74-77

14 BO 11-056 Gemeente Amsterdam September 2011 Bureau Monumenten & Archeologie

8 Het plangebied IJburg fase 1 (rood omlijnd) op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK: Rijksdienst Cultureel Erfgoed, juli 2010). Binnen het plangebied ligt een terrein van archeologische waarde, de Diemerzeedijk (geel: monumentnummer 14610). De Cultuurhistorische waardenkaart van de Provincie Noord-Holland (CHW) komt overeen met het kaartbeeld van de AMK

3.4.3 Vindplaatsen in de omgeving van het plangebied

In het plangebied is tot op heden geen archeologisch veldonderzoek uitgevoerd. Wel zijn in de omgeving van het plangebied meerdere waarnemingen en archeologische onderzoeken uitgevoerd (afb. 11 en Appendix II). De vondsten en structuren die op deze vindplaatsen werden gedocumenteerd vormen een graadmeter voor het archeologisch potentieel van het plangebied. De relevante vindplaatsen worden hieronder kort beschreven.

Ouddiemerlaan (DIEM3) Onderzoek op verschillende plaatsen langs de Ouddiemerlaan en waarnemingen in de Diemer Polder hebben gegevens opgeleverd over de vroegste geschiedenis van Diemen. De vondsten wijzen op een ononderbroken bewoning van de 12de tot de 20ste eeuw. Op de locatie van de historische boerderij Zeldenrust zijn in 1993 de resten van een middeleeuwse terp gevonden. Archeologisch onderzoek in 2005 heeft aangetoond dat de resten uit 12de en 13de eeuw dateerden. Ook werden ophogingslagen uit de 17de en 18de eeuw gevonden die verband hielden met het gebruik van de historische boerderij Zeldenrust.21

21 Gawronski en Tousain 2009

15 BO 11-056 Gemeente Amsterdam September 2011 Bureau Monumenten & Archeologie

IJburg fase 2 (IJB2) Voor de aanleg van de eilanden van IJburg fase 2 is in juli 2008 door Archeomare Periplus een side scan sonar onderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek is gebleken dat 17 locaties een archeologische verwachting hadden. Drie daarvan betroffen vrijwel zeker een scheepswrak. Vier andere locaties bevatten mogelijk resten van scheepswrakken.22 Daarom is in september van hetzelfde jaar een duikinspectie gedaan. Hieruit bleek dat slechts een locatie (nummer 118) uit het vooronderzoek een scheepswrak betrof. Het ging om een klein vaartuig. Gedacht moet worden aan een roeiboot of bijboot van een groter schip (afb. 9). De andere twee locaties betroffen puinstort, en schelpenbank en een ijzeren sloepje. Tijdens de onderzoeken is alleen het bodemoppervlak geanalyseerd. Er is geen onderzoek gedaan met bodempenetrerende technieken naar eventueel begraven objecten.23

9 Schets van het wrak aangetroffen tijdens duikonderzoek IJburg fase 2 (Brenk en Waldus 2008)

Vaargeul Amsterdam-Lemmer (IJB1) Op 16 mei 2007 is een historisch scheepswrak ontdekt bij baggerwerkzaamheden in de gemeentelijke wateren van het Buiten IJ in de vaargeul Amsterdam - Lemmer tussen de IJdoornpolder en IJburg (afb. 10). Het scheepswrak (18,3 m lang en 4,8 m breed) bevond zich op 4,8 m diepte. Het betrof een waterschip uit het einde van de 16de eeuw. Oorspronkelijk waren deze schepen bedoeld voor de visserij. De schepen waren uitgerust met een waterhoudend compartiment, de zogenaamde bun. Hierdoor was het mogelijk de visvangst levend te transporteren naar de afzetmarkt. In het scheepswrak was de bun gevuld met visresten van o.a. bot en baars. Verder zijn nog enkele vondsten gedaan van de scheepsinventaris zoals netverzwaarders en visloodjes. Daarnaast is nog een hoeveelheid ballaststenen gevonden. De vondst van een munt uit 1596 toont aan dat het schip rond 1600 is vergaan. Op 2 maart 2010 is het scheepswrak voor nader onderzoek op een secundaire plaats ten zuiden van de strekdam langs de vaargeul geborgen.24

22 Brenk, Boom en Waldus 2008 23 Brenk en Waldus 2008 24 Waldus 2010

16 BO 11-056 Gemeente Amsterdam September 2011 Bureau Monumenten & Archeologie

10 Wrak van een waterschip uit de 16de eeuw, ontdekt bij de aanleg van de vaargeul Amsterdam-Lemmer

Zuidelijke IJmeer Kust (ZIJK) In november 2008 is voor het plangebied Zuidelijke IJmeerkust een side scan sonar onderzoek uitgevoerd. Tijdens dit onderzoek, zijn 21 sonarcontacten waargenomen, waarvan drie met een archeologische verwachting. Twee van deze posities zijn geïnterpreteerd als vermoedelijke scheepswrakken. De derde betrof een onbekende begraven structuur. De overige sonarcontacten betroffen recente voorwerpen, waaronder kabels en autobanden, en bodemverstoringen.25

3.4.4 Bodemopbouw

Wat de bodemopbouw van het plangebied betreft moet onderscheid worden gemaakt in de (voormalige) IJ-bodem, het zandige ophoogpakket van de eilanden Haveneiland en Steigereiland en de Diemer Buitenpolder. Ter plaatse van de Diemerzeedijk en de Diemer Buitenpolder is het plangebied opgehoogd met chemisch afval. Om de risico’s van vervuiling weg te nemen is gekozen voor sanering volgens de IBC- methode (isoleren, beheersen en controleren). Hierbij is de chemische afvallaag afgedekt door diverse ondoordringbare lagen. De bovenste laag is een leeflaag van 0,80 m voor de aanleg van een park. Het oorspronkelijke veenweidegebied en eventuele archeologische resten liggen onder de afdeklagen en zijn onbereikbaar. Op grond van geotechnisch onderzoek ter plaatse van het Zeeburgereiland is te verwachten dat de oorspronkelijke IJ-bodem onder het Haveneiland en Steigereiland hoogstwaarschijnlijk door het ophoogzand is weggedrukt tot mogelijk een diepte van 8 ÷ NAP. 26 Eventuele archeologische sporen bevinden zich daar dan vanaf circa 8 m ÷ NAP.

25 Brenk, Van Mierlo en Waldus 2008 26 De onderzijde van de sliblaag van het Zeeburgereiland ligt tussen 8 m en 10 m ÷ NAP

17 BO 11-056 Gemeente Amsterdam September 2011 Bureau Monumenten & Archeologie

De archeologische onderwater verkenning in het kader van IJburg fase 2 hebben uitgewezen dat de bovenkant van de IJmeer-bodem tussen 2,4 m en 2,9 m ÷ NAP ligt.27 Vanaf deze diepte kunnen ook archeologische resten voorkomen.

11 Overzicht van de bekende vindplaatsen en archeologische verkenningen in de omgeving van het plangebied

3.5 Conclusie: verwachtingsmodel

Op basis van bovenstaande inventarisatie zijn binnen het plangebied IJburg fase 1 materiële overblijfselen te verwachten die samenhangen met de gebruiksgeschiedenis als maritiem gebied vanaf de 12de tot de 20ste eeuw. Ter plaatse van de Diemerzeedijk en de Diemer Buitenpolder zijn materiële overblijfselen te verwachten die samenhangen met de ontginnings- en gebruiksgeschiedenis van de 12de tot in de 20ste eeuw. Er kunnen in het gebied losse huisterpen, verkavelingsloten of afval van bewoning verwacht worden. Deze archeologische sporen vertonen in de regel een wijde verspreiding en hebben een lage trefkans. Ook zijn in de Diemer Buitenpolder resten van de batterijen en een militaire post te verwachten. Deze laten archeologische sporen na in de vorm van structuren met een hoge trefkans. Ter plaatse van de open delen van het IJ-meer kunnen resten aanwezig zijn van verdronken landschappen. Ook zijn hier obstakels te verwachten die verband houden met scheepvaartactiviteiten, waaronder scheepswrakken en voorwerpen die in het water gevallen zijn. In principe hebben dergelijke resten een wijde verspreiding. De enige samenhangende structuren zijn scheepswrakken, maar dit zijn geïsoleerde vindplaatsen met een lage trefkans. De archeologische verwachting is daarom laag. Ter plaatse van het Haven-en Steigereiland is het zeer aannemelijk dat de oorspronkelijke IJ- bodem is samengedrukt en het bodemarchief schade heeft ondervonden. Dit betekent dat hier geen archeologische overblijfselen meer aanwezig zijn.

27 Brenk en Waldus 2008, 12

18 BO 11-056 Gemeente Amsterdam September 2011 Bureau Monumenten & Archeologie

4 Archeologische verwachtingskaart

Op basis van de historisch-topografische inventarisatie (hoofdstuk 3) zijn binnen plangebied IJburg fase 1 materiële overblijfselen te verwachten die samenhangen met de bewoningsgeschiedenis en de historische scheepvaart vanaf de 12de eeuw tot en met de 20ste eeuw. De verwachtingen worden gekoppeld aan de huidige toestand van het terrein en mogelijk opgetreden bodemverstoringen. Dit leidt tot een verwachtingskaart van archeologische materiële neerslag voor het plangebied.

Archeologische verwachtingszone op basis van cultuurhistorische informatie

Het plangebied is verdeeld in acht verwachtingszones:

Begrenzing plangebied

Zone A: Diemerzeedijk Archeologische verwachting: hoog Het tracé van de middeleeuwse zeedijk. De materiële neerslag betreft aanplempingen, beschoeiingen, dijk- en wegstructuur, losse vondsten en afval. Vanwege de lange gebruiksperiode hebben de archeologische sporen een hoge dichtheid en een sterke onderlinge samenhang. De archeologische verwachting is daarom hoog. Met uitzondering van de zone langs de Diem geldt hier als gevolg van de IBC-methode bodemsanering een algemeen verbod op bodemverstoring.

Zone B: Bewoning langs de Diemerzeedijk Archeologische verwachting: hoog De materiële neerslag betreft funderingen en sporen zoals beerputten, tuinen en afvallagen. Vanwege de lange gebruiksperiode hebben de archeologische sporen een hoge dichtheid en een sterke onderlinge samenhang. De archeologische verwachting is daarom hoog. Met uitzondering van de zone langs de Diem geldt hier als gevolg van de IBC-methode bodemsanering een algemeen verbod op bodemverstoring.

Zone C: Batterijen en militaire post Archeologische verwachting: hoog Hier kunnen sporen voorkomen die verband houden met militaire activiteiten vanaf 1874. Sporen hiervan kunnen bestaan uit ophogingspakketten, funderingen van gebouwen en batterijen. Vanwege de lange gebruiksperiode hebben de archeologische sporen een hoge dichtheid en een sterke onderlinge samenhang. De archeologische verwachting is daarom hoog. Als gevolg van de IBC-methode bodemsanering geldt hier een algemeen verbod op bodemverstoring.

Zone D: Diem Archeologische verwachting: laag De materiële neerslag betreft losse vondsten van in de Diem gegooid afval of verloren voorwerpen. Dergelijke overblijfselen hebben geen samenhang en een wijde verspreiding. De archeologische verwachting is daarom laag.

19 BO 11-056 Gemeente Amsterdam September 2011 Bureau Monumenten & Archeologie

Zone E: IJ Archeologische verwachting: laag In de bedding van de IJ-bodem zijn scheepsresten of andere verzonken overblijfselen te verwachten die verband houden met de historische scheepsvaart, vanaf de 12de eeuw en mogelijk vroeger. Ook kunnen hier resten van verdronken landschappen aanwezig zijn en losse vondsten, afval en gedumpt materiaal die in de bedding zijn weggezonken. Tenslotte kan de ondergrond op grotere diepte (12 m ÷ NAP) prehistorische overblijfselen bevatten. Dergelijke overblijfselen hebben geen samenhang en hebben een wijde verspreiding. De enige samenhangende structuren zijn scheepswrakken, maar dit zijn geïsoleerde vindplaatsen met een lage trefkans. De archeologische verwachting is daarom laag. Ter plaatse van het Haven- en Steigereiland wordt de lage verwachting bijgesteld naar een negatieve verwachting.

Zone F: Ontginningsporen Diemer Buitenpolder Archeologische verwachting: laag. Hier kunnen sporen voorkomen die verband houden met bewoning en landgebruik van de inpoldering tot het gebruik als woon- en werkgebied in de loop van de 20ste eeuw. Dergelijke overblijfselen hebben een wijde verspreiding en weinig tot geen samenhang. De archeologische verwachting is daarom laag. Met uitzondering van de zone langs de Diem geldt hier als gevolg van de IBC-methode bodemsanering een algemeen verbod op bodemverstoring.

Zone G: Zomerkade Diemer Buitenpolder Archeologische verwachting: laag Betreft het tracé van de zomerkade. De materiële neerslag betreft aanplempingen, beschoeiingen, dijk- en wegstructuur en losse vondsten en afval. Dergelijke overblijfselen hebben een wijde verspreiding. De archeologische verwachting is daarom laag. Als gevolg van de IBC-methode bodemsanering geldt hier een algemeen verbod op bodemverstoring.

Zone H: Amsterdam-Rijnkanaal Archeologische verwachting: geen Bij de aanleg van het Amsterdam-Rijnkanaal is het bodemarchief dermate verstoord dat de aanwezigheid van archeologische waarden zeer gering wordt geacht.

20 BO 11-056 Gemeente Amsterdam September 2011 Bureau Monumenten & Archeologie

21 BO 11-056 Gemeente Amsterdam September 2011 Bureau Monumenten & Archeologie

5 Archeologische beleidskaart

De archeologische beleidskaart van het plangebied IJburg fase 1 is bedoeld als een ruimtelijk schema van de maatregelen die nodig zijn voor de zorg voor het archeologische erfgoed binnen bepaalde zones of locaties in het plangebied. De clustering van de verwachtingszones resulteert in een beleidskaart met daarop een zone met bijbehorende specifieke beleidsmaatregelen (Appendix I: beleidsvarianten).

Archeologische Beleidszones op basis van de archeologische verwachtingszones

Begrenzing plangebied

Beleidsvariant 3 (verwachtingszones A, B: gedeelten langs de Diem) Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 100 m2 of minder dan 0,50 m onder maaiveld.

Beleidsvariant 6 (verwachtingszone F: gedeelte langs de Diem) Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 10.000 m2 of minder dan 0,50 m onder maaiveld.

Beleidsvariant 9 (verwachtingszone D en E) Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geld bij ingrepen in de waterbodem kleiner dan 10.000 m2.

Beleidsvariant 11 (verwachtingszones A-C, F-H) Vrijstelling van archeologisch veldonderzoek geldt in alle gevallen.

Voor de uitvoering van archeologisch veldonderzoek, zoals een Archeologische Begeleiding (AB), een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) of een Archeologische Opgraving (AO), is een archeologisch Programma van Eisen (PvE) vereist.

Voor het gehele plangebied geldt dat ook in geval geen archeologisch veldonderzoek vereist is en er toch archeologische overblijfselen ouder dan 50 jaar bij bouwwerkzaamheden aangetroffen worden, deze bij de gemeente aangemeld dienen te worden, zodat in overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen worden tot documentatie en berging van de vondsten.

22 BO 11-056 Gemeente Amsterdam September 2011 Bureau Monumenten & Archeologie

23 BO 11-056 Gemeente Amsterdam September 2011 Bureau Monumenten & Archeologie

Conclusie

Het voorliggende bureauonderzoek naar archeologische waarden is uitgevoerd in het kader van het bestemmingsplan IJburg fase 1. Aan de hand van de archeologische verwachtingen (p. 21-22) is een beleidskaart (p. 23-24) opgesteld waarin 4 beleidszones worden onderscheiden. Voor de eerste beleidszone (delen van verwachtingszones A B) geldt een uitzondering van archeologisch veldwerk bij bodemingrepen kleiner dan 100 m2 of minder dan 0,50 m onder maaiveld. Voor de tweede beleidszone (delen van verwachtingszone F) geldt een uitzondering van archeologisch veldwerk bij bodemingrepen kleiner dan 10.000 m2 of minder dan 0,50 m onder maaiveld. Voor de derde beleidszone (verwachtingszones D en E) geldt een uitzondering van archeologisch veldwerk bij ingrepen in de waterbodem kleiner dan 10.000 m2 . De vierde beleidszone (verwachtingszones A-C en F-H) betreft een clustering van enerzijds gebieden die afgedekt zijn door een isolatieconstructie ten behoeve van de sanering Diemerpolder. Als gevolg van deze IBC-methode bodemsanering geldt hier een algemeen verbod op bodemverstoring. Anderzijds betreffen het gebieden waar geen archeologische resten meer aanwezig zijn als gevolg van grootschalig grondverzet (Amsterdam-Rijnkanaal) of als gevolg van samendrukking door ophoogzand (Haven-en Steigereiland). Voor deze beleidszone geldt bij alle bodemingrepen een vrijstelling van archeologisch veldwerk. Voor de uitvoering van elk archeologisch veldwerk, zoals een Archeologische Begeleiding (AB), een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) of een Archeologische Opgraving (AO), is een archeologisch Programma van Eisen (PvE) vereist. Hierin zijn de kwalitatieve randvoorwaarden en onderzoeksvragen voor het werk vastgelegd. Het vormt de basis voor verdere planning en kostenraming. Het PvE is onderdeel van de bouwprocedure. Het laten opstellen ervan behoort tot de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer van het bouwplan. Voor het gehele plangebied geldt de wettelijke meldingsplicht. Dit houdt in dat ook in geval geen archeologisch vervolgonderzoek is vereist en toch bodemvondsten ouder dan 50 jaar worden aangetroffen dit aan Bureau Monumenten en Archeologie gemeld moet worden zodat in gezamenlijk overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen worden tot documentatie en berging van de vondsten.

24 BO 11-056 Gemeente Amsterdam September 2011 Bureau Monumenten & Archeologie

Bronnen

Digitale bronnen Archeologisch Informatiesysteem (ARCHIS): http://www.archis.nl/archisii/html/index.html Cultuur Historische Waardenkaart provincie Noord-Holland: http://chw.noord-holland.nl Dienst Milieu en Bouwtoezicht Amsterdam: http://www.dmb.amsterdam.nl/actueel/projecten_door_dmb/item_147864/diemerzeedijk Stadsarchief Amsterdam (SAA): http://beeldbank.amsterdam.nl Stelling van Amsterdam: http://www.stellingvanamsterdam.nl

Literatuur Aardse, H. en L. de Leeuw, Cultuurhistorische verkenning Haven Stad, Amsterdam 2009 BMA, Erfgoedagenda Amsterdam 2010-2014. Amsterdam 2010 Bont, C., de, Vergeten land, ontginning, bewoning en waterbeheer in de westnederlandse veengebieden (800-1850). Wageningen 2008 Brenk, S., van den, B. van Mierlo, B., en W. Waldus, Inventariserend Veldonderzoek (opwaterfase) Natuurontwikkeling zuidelijke IJmeerkust. (Periplus Archeomare Rapport 08_A032) Amersfoort, 2008 Brenk, S., van den, P. Boom en W. Waldus, Inventariserend Veldonderzoek (opwaterfase) IJburg fase 2. (Periplus Archeomare Rapport 08_A017) Amersfoort, 2008 Brenk, S., van den, P. Boom en W. Waldus, IJburg fase 2 (Noord-Holland). Inventariserend Veldonderzoek, duikinspecties. (Periplus Archeomare Rapport 08_A022) Amersfoort, 2008 Deeben, J.H.C., Handleiding voor de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden 3de generatie. Amersfoort 2005-2008, 4-10 Gawronski, J., R. Tousain, Boerderij Zeldenrust. Inventariserend Veldonderzoek Houtbosch, Diemen (2005). (BMA AAR 41) Amsterdam 2009 Heiningen, van, H., Diepers en delvers. Geschiedenis van de zand- en grindbaggeraars. Zutphen 1991. Heijdra, T., Kadraaiers en Zeekastelen. Geschiedenis van het oostelijke havengebied. Amsterdam 1993 Hofman, W, Historische plattegronden van Nederlandse steden, deel 1 Amsterdam. Alphen aan de Rijn 1978, 26-27 Hogenes, K., Costelijck Stadswater. Geschiedenis van de Amsterdamse waterhuishouding in vogelvlucht. Amsterdam 1997 Ketner, F., Amsterdam en de binnenvaart door Holland in de 15e eeuw. ’s Gravenhave 1944 Provincie Noord-Holland, Leidraad Landschap en Cultuurhistorie Noord-Holland. Ontwikkelen met Ruimtelijke Kwaliteit. Haarlem 2010 Misset, C., De Haven van Amsterdam. Zeven eeuwen ontwikkeling. Amsterdam 2009 Schmal, H., ‘De Stelling van Amsterdam. Geschiedenis van de vestingwerken’, in W.F. Heinemeijer, M. F. Wagenaar, Amsterdam in Kaarten. Verandering van de stad in vier eeuwen cartografie. Ede 1987, 112-115 Stol, T., Wassend water, dalend land. Geschiedenis van Nederland en het water. Utrecht 1993 Waldus, W.B., e.a., Wrak VAL7, Buiten IJ. De opgraving, lichting en het onderzoek van een 16e- eeuws waterschip. (ADC Rapport 2064) Amersfoort 2010

25 BO 11-056 Gemeente Amsterdam September 2011 Bureau Monumenten & Archeologie

Appendix I: Beleidsvarianten

Het archeologisch beleid wordt als maatwerk voor een bepaald plangebied in Amsterdam vastgesteld aan de hand van elf varianten, die een afweging bieden op basis van de aard van de verwachting in combinatie met de specifieke (oppervlakte/diepte) bodemingreep.

- 1: Gebieden met bekende archeologische waarden. Aangezien hier met zekerheid archeologische overblijfselen aanwezig zijn, is bij elke bodemingreep ongeachte het oppervlak of de diepte archeologisch onderzoek noodzakelijk. - 2: Bebouwde gebieden met een hoge archeologische verwachting binnen het historische centrum van Amsterdam (tot en met de Vierde Uitleg: binnen de Singelgracht). Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 50 m2 of minder dan 0,5 m onder maaiveld. - 3: Gebieden met een hoge archeologische verwachting langs nog aanwezige historisch infrastructurele assen / in een historische woonkern buiten het historische centrum van Amsterdam. Deze gebieden zijn onbebouwd of de bebouwing dateert van vóór de 19de eeuw. Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 100 m2 of minder dan 0,5 m onder maaiveld. - 4: Bebouwde gebieden met een hoge archeologische verwachting langs nog in het landschap zichtbare historisch infrastructurele assen / in historische woonkern buiten het historische centrum van Amsterdam. De bebouwing dateert uit het einde van de 19de eeuw. Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 100 m2 of ondieper dan de 19de en 20ste-eeuwse ophogingen. - 5: Bebouwde gebieden met een hoge archeologische verwachting langs voormalige (overbouwde of opgehoogde) historisch infrastructurele assen / in een historische woonkern buiten het historische centrum van Amsterdam. De bebouwing of ophoging dateert uit de 20ste eeuw. Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 500 m2 of ondieper dan de 20ste- eeuwse ophogingen. - 6: Onbebouwde gebieden met een lage archeologische verwachting in de landelijke periferie van Amsterdam. Hier liggen archeologische vondsten dicht aan het oppervlak, zodat relevante archeologische lagen kunnen zijn opgenomen in de bouwvoor. De bouwvoor heeft gemiddeld een diepte van 0,3 – 0,5 m waaronder een eerste sporenvlak zichtbaar wordt. Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 10.000 m2 of minder dan 0,5 m onder maaiveld. - 7: Bebouwde gebieden met een lage archeologische verwachting binnen het historische centrum van Amsterdam (tot en met de Vierde Uitleg: binnen de Singelgracht). De bebouwing dateert uit het einde van de 19de en de 20ste eeuw. Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 10.000 m2 of ondieper dan de 19de en 20ste-eeuwse ophogingen. - 8: Terreinen met een hoge archeologische verwachting die als vaarweg in gebruik zijn binnen het historische centrum van Amsterdam (tot en met de Vierde Uitleg: binnen de Singelgracht). Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij ingrepen in de waterbodem kleiner dan 500 m2. - 9: Gebieden met een lage archeologische verwachting die als vaarweg in gebruik zijn binnen en buiten het historische centrum van Amsterdam. Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij ingrepen in de waterbodem binnen het historisch centrum kleiner dan 2.500 m2 en buiten het historisch centrum kleiner dan 10.000 m2. - 10: Gebieden met een lage archeologische verwachting die onder water liggen, of die onder water gelegen hebben en ingepolderd zijn of opgespoten zijn. Uitzondering van archeologisch

26 BO 11-056 Gemeente Amsterdam September 2011 Bureau Monumenten & Archeologie

veldonderzoek geldt bij ingrepen kleiner dan 10.000 m2 of in de oorspronkelijke waterbodem of in het oorspronkelijke maaiveld. - 11: Gebieden zonder archeologische overblijfselen omdat hier al archeologisch onderzoek of grootschalig grondverzet heeft plaatsgevonden voor bijv. zware funderingen, kelders, tunnels ed. en gebieden in de voormalige landelijke periferie van Amsterdam buiten de Singelgracht met een lage archeologische verwachting die bovendien opgehoogd, onderheid en bebouwd zijn aan het einde van de 19de en in de 20ste eeuw. Hier geldt een vrijstelling van archeologisch onderzoek. Gebieden waar al archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden zijn wel indirect van belang voor archeologische planning omdat ze aanwijzingen geven voor de eventuele aanwezigheid van archeologische resten in omliggende gebieden.

Voor de beleidsvarianten, 4, 5 en 7 tot en met 10 geldt dat het dieptecriterium op de uiteindelijke beleidskaart nader wordt gespecificeerd.

Stroomschema archeologie BMA.

27 BO 11-056 Gemeente Amsterdam September 2011 Bureau Monumenten & Archeologie

Appendix II: Vindplaatsen BMA

Topocode Adres (eventueel toponiem) Jaar onderzoek

Scheepswrakken IJB1 Vaargeul Amsterdam-Lemmer 200? IJB2 IJburg fase 2 2008 ZIJK Zuidelijke IJmeer Kust 2008

Bewoning DIEM3 Ouddiemerlaan 543 2005

Colofon

Archeologisch Bureauonderzoek 11-056 Voor akkoord controle proces en waardestelling:

Hoofd afdeling Archeologie BMA Prof. dr. J.H.G. Gawronski

Datum: 14-09-2011 Status: definitief Redactie: prof. dr. J.H.G. Gawronski Tekst: drs. L. de Leeuw Cartografie: drs. L. de Leeuw

© Bureau Monumenten & Archeologie, Gemeente Amsterdam, 2011 Postbus 10718, 1001 ES Amsterdam, 020-2514900

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op enigerlei andere wijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van BMA. BMA aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit de toepassing van de adviezen of het gebruik van de resultaten van dit onderzoek.

28