BESTEMMINGSPLAN

BRIENENOORD- CORRIDOR

Stedenbouw, Wonen en Verkeer, de dS+V werkt aan een attractief en bereikbaar februari 2006

BESTEMMINGSPLAN

BRIENENOORD- CORRIDOR

Opgesteld door: dS+V Ruimtelijke Ordening, Bureau Bestemmingsplannen Vastgesteld d.d. 13 april 2006 Galvanistraat 15 Postbus 6699 3002 AR ROTTERDAM Goedgekeurd d.d. 26 juli 2006 februari 2006 printdatum 15 februari 2006

INHOUD

I Toelichting

II Voorschriften

III Bijlagen

IV Kaarten (apart bijgevoegd)

I TOELICHTING

INHOUDSOPGAVE TOELICHTING

1. Inleiding 9 1.1. Aanleiding 9 1.2. Begrenzing 9

2. Beleid 11 2.1. Vigerende plannen 11 2.2. Overheidsbeleid 13 2.2.1. Nota Ruimte 13 2.2.2. Streekplan Rijnmond, interim beleidsnota 1996 13 2.2.3. Structuurplan ‘Ruimtelijk plan Rotterdam RPR 2010’ 13 2.2.4. Waterplan 2000 - 2005 14 2.2.5. Het Rotterdams Ruimtelijk Beleid t.a.v. zendmasten mobiele telecommunicatie 14 2.2.6. Beleidsnota Verkeer en Vervoer en Regionaal Verkeer- en Vervoersplan 14

3. Gebiedstypering 15 3.1. Archeologie 15 3.1.1. Beleidskader 15 3.1.2. Bewoningsgeschiedenis 16 3.1.3. Archeologische potentie 16 3.1.4. Conclusie 16 3.2. Historie 17 3.3. Huidig gebruik 18

4. Planbeschrijving 19 4.1. Inleiding 19 4.2. Toekomstige ontwikkelingen 19 4.3. Verkeersbestemmingen 19

5. Water 21 5.1. Beleidskader water 21 5.2. Samenwerking met de waterbeheerder 21 5.3. Huidige watersysteem 21 5.4. De wateropgave 22

6. Milieu 23 6.1. Beleid 23 6.2. Geluid 23 6.3. Luchtkwaliteit 24 6.4. Bodem 24 6.5. Externe veiligheid 25 6.5.1. Transport gevaarlijke stoffen over weg 26 6.5.2. Transport gevaarlijke stoffen over water 26 6.5.3. Leidingen 26 6.5.4. LPG-tankstations 26 6.5.5. Conclusie 27

7. Handhaven 28

8. Financiële uitvoerbaarheid 30

9. Maatschappelijke uitvoerbaarheid 32 9.1. Vooroverleg 32 9.2. Inspraak 41

1. INLEIDING

1.1. Aanleiding

In het gebied is thans sprake van een veelvoud van bestemmingsplannen die deels niet meer overeenstemmen met de huidige situatie. De bestemmingsplannen Brienenoord Noord en Zuid zijn samengevoegd tot één bestemmingsplan met drie plankaarten.

Het terrein aan de Brandaanstraat met een sportveld, een loods van Rijkswaterstaat en een park wordt buiten dit bestemmingsplan gelaten. Dit vanwege de onzekerheid met betrekking tot de mogelijke ontwikkeling van een toekomstig bedrijventerrein. Het is de bedoeling dat dit terrein wordt meegenomen in een toekomstige actualisatie van het bestemmingsplan ‘Oud-IJsselmonde’.

1.2. Begrenzing

Het plangebied bestaat uit twee gedeelten: Brienenoord Noord en Zuid.

Brienenoord Corridor-Noord Brienenoord-Noord valt grotendeels in deelgemeente . Het gedeelte van de Jacques Dutilhweg ter hoogte van de op- en afrit van de westelijke rijbaan valt binnen de deelgemeente -.

De noordelijke grens loopt even ten noorden van de Kralingseweg. De oostelijke grens valt van noord naar zuid samen met de bestemmingsplannen ‘’, ‘Rivium-Noord’, de gemeentegrens van Capelle aan den IJssel én het bestemmingsplan ‘, Schaardijk’. De zuidelijke grens wordt gevormd door het midden van het Brienenoordviaduct en sluit aan op het bestemmingsplan ‘Eiland van Brienenoord’. De westelijke grens wordt voor een groot deel gevormd door het bestemmingsplan ‘Kralingse Zoom’ en voor een groot deel door de deelgemeentegrens Prins Alexander en Kralingen- Crooswijk.

Brienenoord Noord

9

Brienenoord Corridor-Zuid Brienenoord-Zuid valt in de deelgemeente IJsselmonde. De noordelijke grens wordt gevormd door het bestemmingsplan ‘Eiland van Brienenoord’. De oostelijke grens wordt gevormd door de bestemmingsplannen ‘Oud-IJsselmonde’ en ‘’. De zuidelijke grens wordt gevormd door het Groeninx van Zoelenviaduct. De westelijke grens wordt gevormd door de bestemmingsplannen ‘Groenenhagen-Tuinhoven’ en ‘-’.

10 2. BELEID

2.1. Vigerende plannen

Brienenoord Corridor Plankaart-Noord: Kralingen, ubp in hoofdzaak (272) vastgesteld d.d. 17-05-1956 goedgekeurd d.d. 24-06-1957 kroonbesluit d.d. 13-07-1960

Hoofdweg, ubp in hoofdzaak, Pr. Alexanderpolder, (297) voor gronden gelegen ten zuiden van, vastgesteld d.d. 25-04-1957 goedgekeurd d.d. 09-05-1958 kroonbesluit d.d. 06-05-1960

Kralingse Polder en Polder , ubp in hoofdzaak, (298) vastgesteld d.d. 25-04-1957 Goedgekeurd d.d. 09-05-1958 Kroonbesluit d.d. 06-05-1960

Kralingseweg en de Ringvaartweg, gronden ter weerszijden van de, (339) vastgesteld d.d. 16-08-1962 goedgekeurd d.d. 04-09-1963 kroonbesluit d.d. 10-09-1965

Ringvaartweg, een terrein aan de, (349) vastgesteld d.d. 06-10-1966 goedgekeurd d.d. 17-05-1967

11

Kralingse Zoom tussen Hertoginneweg en ’s-Gravenweg, (375) gronden ten oosten van de, vastgesteld d.d. 21-06-1973 goedgekeurd d.d. 24-07-1974 (GS gedeeltelijk)

DWL-De Esch (456) vastgesteld d.d. 18-04-1985 goedgekeurd d.d. 07-01-1986 kroonbesluit d.d. 12-10-1987

Kralingse Zoom (518) vastgesteld d.d. 23-01-1997 goedgekeurd d.d. 09-09-1997 kroonbesluit d.d. 28-01-1997

Brienenoord Corridor Plankaart-Zuid: Bestemmingsplan Beverwaard (403) vastgesteld 04-08-1977 goedgekeurd 12-09-1978 (GS gedeeltelijk)

IJsselmonde, Groot, ubp in hoofdzaak (278) vastgesteld d.d. 01-11-1956 goedgekeurd 04-11-1957

Brienenoordcorridor (LMO) (444) vastgesteld d.d. 18-09-1986 goedgekeurd d.d. 21-04-1987 kroonbesluit 13-10-1988

12 2.2. Overheidsbeleid

2.2.1. Nota Ruimte De Nota Ruimte omvat de visie van het Kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland in de komende decennia. Hiermee is het ruimtelijke beleid tot 2020 vastgelegd met een doorkijk tot 2030. De Nota heeft een strategisch karakter en richt zich op de hoofdlijnen van het beleid. Het hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid kan worden samengevat als: ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies. Gelet op de beperkte ruimte in Nederland dient dit efficiënt en duurzaam te geschieden. Het kabinet heeft gekozen voor een dynamisch en op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid, met als uitgangspunt ‘decentraal waar dat kan, centraal waar dit moet’. Het accent ligt daarbij op ‘ontwikkeling’ in plaats van op ’ordening’. De Nota bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Daarbij hoort een aangepaste verdeling van verantwoordelijkheden tussen Rijk en decentrale overheden. Samenspel tussen overheden, maatschappelijke organisaties en burgers wordt nodig geacht om problemen effectief aan te pakken en kansen beter te benutten. Aan decentrale overheden en andere betrokkenen wordt - anders dan tot nu toe het geval was - meer ruimte gelaten om tot maatwerkoplossingen te komen. Verantwoordelijkheden worden daarbij zo dicht mogelijk bij burgers en betrokken partijen gelegd.

Als uitgangspunten van de Nota Ruimte gelden: - ontwikkelingsplanologie; - decentralisatie van verantwoordelijkheden; - terugdringen van regeldichtheid en vergroten van transparantie door deregulering; - de uitvoeringsgerichtheid van het beleidsstuk.

Daar waar wordt gesproken over ruimtelijke kwaliteit gaat het in de visie van het Kabinet om gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Gebruikswaarde heeft betrekking op de mate waarin ruimte op een zodanige wijze voor verschillende functies kan worden benut dat zij elkaar versterken. Belevingswaarde betreft vooral de leefomgeving en heeft betrekking op cultureel besef en diversiteit, de menselijke maat, de aanwezigheid van karakteristieke kenmerken en schoonheid. Bij toekomstwaarde gaat het om kenmerken als duurzaamheid, biodiversiteit, robuustheid, aanpasbaarheid en flexibiliteit in de tijd. In de Nota zijn door het kabinet nadere eisen gesteld welke een rol spelen bij de afwegingen die de decentrale overheden moeten maken. Deze eisen hebben betrekking op gezondheid, veiligheid, verontreiniging, natuur en milieu (de zogenaamde basiskwaliteiten) en zijn bindend voor alle bij de planontwikkeling en -uitvoering betrokken partijen. Voorbeelden van deze eisen zijn het locatiebeleid en de watertoets. Het kabinet waarborgt de basiskwaliteit door actief het belang van een aantal meer financiële principes op te nemen in het nationale ruimtelijke beleid. Zo zal bijvoorbeeld gelden dat er géén afwenteling van negatieve effecten van nieuwe activiteiten mag plaatsvinden op het bestaande ruimtegebruik en op functies zoals water, natuur en infrastructuur. Uitgangspunt is dat de initiatiefnemer van nieuwe activiteiten zorgt voor opheffing van de ontstane knelpunten (”de veroorzaker betaalt”). Tevens geldt als uitgangspunt dat decentrale overheden samen met marktpartijen verantwoordelijk zijn voor de kosten van de benodigde groenvoorzieningen, verkeers- en vervoerontsluiting en andere investeringen die samenhangen met nieuwe bouwactiviteiten. Decentrale overheden zijn vrij om een eigen aanvullend beleid te formuleren, mits dat niet strijdig is met (ruimtelijke) beleidsdoelen. De decentrale overheden kunnen daarmee maatwerk leveren en inspelen op specifieke problemen.

2.2.2. Streekplan Rijnmond, interim beleidsnota 1996 Het streekplan Rijnmond, interim Beleidsnota 1996, bevat de beleidsvoornemens van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland met betrekking tot de ruimtelijke ordening van het Rijnmondgebied. Het streekplan laat een beeld zien van de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen tot 2005 en heeft tot doel om voor de komende jaren te functioneren als adequaat regionaal-planologisch kader. De interim Beleidsnota 1996 is een aanvulling op het streekplan Rijnmond 1985 dat in 1985 door de Raad van Rijnmond is vastgesteld en nog geldig blijft voor die onderdelen die niet in het streekplan Rijnmond, interim Beleidsnota 1996 aan de orde komen.

2.2.3. Structuurplan ‘Ruimtelijk plan Rotterdam RPR 2010’ Het gemeentelijk structuurplan RPR 2010, in maart 2001 door de gemeenteraad vastgesteld, geeft de gemeente Rotterdam het kader om gericht aan de stad te werken.

13 Het RPR 2010 is een plan voor het bestaand stedelijk gebied van Rotterdam. Het havengebied ten westen van de Maastunnel (de Schiehaven - Müllerpier uitgezonderd) is niet meegenomen. Evenmin gaat het plan uitgebreid in op de ruimtelijke planvorming in de regio. Hiervoor bestaan andere plannen, zoals het Havenplan, het Streekplan van de provincie Zuid-Holland, het ROM-Rijnmond- programma en het rapport 'De Haalbare Kaart', dat zich richt op de ruimtelijk-strategische opgaven in de Stadsregio Rotterdam. Wel komen in het RPR 2010 de raakvlakken met het havengebied en de regio aan de orde.

2.2.4. Waterplan 2000-2005 Het Ministerie van Verkeer en Waterstaat bepleit in haar Vierde Nota Waterhuishouding (Directoraat- Generaal Rijkswaterstaat, 1997) om gebiedsgericht een nota met een gemeenschappelijke visie over de waterhuishouding op te stellen. Het betreft een gemeenschappelijke visie van de gemeente, de waterschappen en andere actoren in het veld van de waterhuishouding. Het Waterplan Rotterdam 2000-2005, vastgesteld januari 2000 is zo’n nota voor het stedelijk gebied van Rotterdam. Het is gebaseerd op een integrale beschouwing van het systeem van oppervlaktewater en ondiep grondwater en het afvalwatersysteem vanaf inzameling en tot en met de zuivering. Het is deze nota waaraan de gegevens en het beleid in de planbeschrijving onder hoofdstuk 5 ‘Water’ zijn ontleend.

2.2.5. Het Rotterdams Ruimtelijk Beleid t.a.v. zendmasten mobiele telecommunicatie Het Rotterdams Ruimtelijk beleid ten aanzien van zendmasten voor mobiele telecommunicatie, vastgesteld door de gemeenteraad op 16 mei 2002, vormt de basis van het beleid in het plangebied.

2.2.6. Beleidsnota Verkeer en Vervoer en Regionaal Verkeer- en Vervoersplan Het verkeer- en vervoersbeleid voor de stad Rotterdam is vastgelegd in het Verkeer- en Vervoersplan Rotterdam 2003- 2020 (VVPR). Voor de Stadsregio Rotterdam is het verkeer- en vervoersbeleid beschreven in het Regionale Verkeer- en Vervoersplan 2002- 2020 (RVVP). Het VVPR en het RVVP zijn in 2003 bestuurlijk vastgesteld en sluiten inhoudelijk nauw op elkaar aan. Het Rotterdamse verkeer- en vervoerbeleid staat in dienst van twee doelen: het stimuleren van de werkgelegenheid en het creëren van een aantrekkelijke woonstad. Het verkeer- en vervoersbeleid is gericht op het ontsluiten van de economisch belangrijke plekken in de stad door het realiseren van stedelijke vervoerscorridors (stimuleren werkgelegenheid) en het creëren van stadsleefgebieden (aantrekkelijke woonstad). De basis van het Rotterdamse verkeer- en vervoernetwerk wordt gevormd door een spinnenwebstructuur. De routes tussen de rand van de stad én de routes tussen de verschillende subcentra onderling dienen van voldoende kwaliteit te zijn. Tussen de rand van de stad en de binnenstad worden stedelijke vervoerscorridors gecreëerd. Elke vervoerscorridor heeft een stadspoort, waar wegen, openbaar vervoer en fiets samenkomen en waar de overstap kan worden gemaakt tussen verschillende modaliteiten. Stadsleefgebieden zijn aaneengesloten gebieden met een herkenbare stedenbouwkundige structuur, welke goed bereikbaar zijn per openbaar vervoer, maar waar doorgaand autoverkeer zo veel mogelijk omheen wordt geleid. Om stadsleefgebieden te creëren, wordt ingezet op de volgende maatregelen: bundelen, ordenen en inpassen van verkeer op een beperkt aantal hoofdaders, verbeteren verkeersveiligheid en tegengaan parkeerproblematiek in woonwijken.

14 3. GEBIEDSTYPERING

3.1 Archeologie

3.1.1. Beleidskader Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingbevoegdheid.

Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

De gemeente Rotterdam werkt momenteel aan een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP’s), die opgenomen zullen worden in de gemeentelijke monumentenverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen.

Het bovenstaande sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het “Verdrag van Malta” is ontwikkeld. Momenteel worden door de provincie bij de beoordeling van bestemmingsplannen met betrekking tot de archeologie de volgende beleidsinstrumenten geraadpleegd: de Archeologische Monumentenkaart (AMK), de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) en de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) van Zuid- Holland.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

Het plangebied “Brienenoord corridor Noord”, geprojecteerd Het plangebied “Brienenoord corridor Zuid”, geprojecteerd op de oudste topografische kaart van circa 1850. op de oudste topografische kaart van circa 1850.

15 3.1.2. Bewoningsgeschiedenis Het plangebied Brienenoord Corridor-Zuid maakte in historische tijd deel uit van de polder Oost- IJsselmonde, die in 1437 is bedijkt. Lang voor die tijd werd dit gebied al bewoond, zo blijkt uit verscheidene archeologische vondsten en opgravingen in de directe omgeving. In 1981 is een klein deel van een juist ten zuidoosten van het plangebied gelegen donk onderzocht in de huidige wijk Beverwaard. Op dit door latere sedimenten overdekte rivierduin werden sporen gevonden uit het Mesolithicum (9000-5500 voor Christus) en het Neolithicum (5500-2000 voor Christus). Het Zuidelijk deel van het bestemmingsplangebied doorsnijdt het gebied met donkzand. Uit vondsten in de directe omgeving van het plangebied blijkt dat het gebied na de prehistorische bewoning op de donken in ieder geval weer in de Romeinse tijd is bewoond. Systematische ontginningen van het gebied (met een veen- en klei-op-veen ondergrond) vond plaats in de 10de-12de eeuw. Het gebied is vóór 1300 bedijkt en maakte toen deel uit van de Riederwaard. De noordelijke dijk van deze waard volgde binnen het plangebied hoogstwaarschijnlijk het tracé van de huidige Bovenstraat. Bij dezelfde dijk van de Bovenstraat lag, nog juist in de noordoosthoek van het plangebied, vanaf 1483 het kasteel van de Heren van IJsselmonde.

Het plangebied Brienenoord Corridor-Noord maakt deel uit van een veen- en klei-op-veengebied, waarin de directe omgeving bewoningssporen zijn aangetroffen uit de IJzertijd en de Romeinse tijd. Oudere bewoningssporen, in het bijzonder uit het Neolithicum, zijn te verwachten op en langs geulafzettingen en donken, die zich in de diepere ondergrond bevinden. In de 10de-12de eeuw is het veengebied op systematische wijze ontgonnen door het graven van een groot aantal parallel lopende ontginningssloten. In die tijd ontstaan bewoningslinten, zoals bijvoorbeeld Oud-Kralingen juist ten noorden van het plangebied en langs de ’s Gravenweg. De ontwatering en oxidatie van het veen ten gevolge van de ontginningen leidden tot een maaivelddaling, waardoor de aanleg van dijken (zoals bijvoorbeeld de Schaardijk) noodzakelijk werd.

Op en langs de dijken werd vanaf de Late Middeleeuwen regelmatig gewoond. Ten noorden van de huidige Jacques Dutilhweg is in de 19de eeuw het veen weggegraven voor turfwinning. In recente tijd is het plangebied sterk opgehoogd in het kader van de aanleg van de Brienenoord-bruggen en snelwegen.

3.1.3 Archeologische potentie Uit het in de directe omgeving van het plangebied Brienenoord Corridor-Zuid verrichte onderzoek blijkt dat er bewoningssporen uit de prehistorie (met name op de donk), de Romeinse tijd en de Middeleeuwen vanaf de 10de-12de eeuw aanwezig kunnen zijn. Het tracé van de Bovenstraat kan sporen van de oude dijk met bewoning erop en eraan uit de periode vóór 1373 bevatten. Het kasteel is grotendeels gesloopt en archeologisch onderzocht. Aangrenzend aan en buiten het bestemmingsplangebied gelegen, bevindt zich nog een deel van het kasteelterrein, dat vermeld staat op de (concept)lijst met Archeologische Belangrijke plaatsen in het kader van de Monumentenverordening Rotterdam 2003.

In het plangebied Brienenoord Corridor-Noord zijn bewoningssporen uit de IJzertijd en Romeinse tijd te verwachten, met name in de nabijheid van de Nieuwe Maas, op het veen of op de klei op veen. Aangezien de diepere ondergrond niet gedetailleerd gekarteerd is, is het moeilijk om een inschatting te maken van de kans op het aantreffen van oudere bewoningssporen. Direct noordelijk van het plangebied zijn geulafzettingen bekend, waar resten van het Neolithicum aangetroffen kunnen worden. Bewoningssporen uit de Middeleeuwen kunnen in hele gebied voorkomen. Langs de oever van de Nieuwe Maas kunnen sporen uit de Vroege Middeleeuwen voorkomen, die voorafgaan aan de grootschalige ontginningen. Vooral langs de lijnvormige elementen als de ’s Gravenweg en de Schaardijk zijn laatmiddeleeuwse relicten te verwachten.

3.1.4. Conclusie In het plandeel Brienenoord Corridor-Zuid geldt voor het gebied met donkerzand in de ondergrond (gebied A) en het tracé van de Bovenstraat (gebied B) een vrijstellingsbevoegdheid voor bouwwerkzaamheden die dieper reiken dan 3,0 meter beneden NAP (gebied A) respectievelijk dieper reiken dan 2,50 meter boven NAP (gebied B). Een aanlegvergunningvereiste geldt voor graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 3,0 meter beneden NAP (gebied A) respectievelijk dieper reiken dan 2,50 meter boven NAP (gebied B).

16 Verder geldt voor het hele plangebied Brienenoord Corridor-Zuid (met uitzondering van gebied B) een aanlegvergunningvereiste voor graafwerkzaamheden met een oppervlakte groter dan 200 vierkante meter en die dieper reiken dan 1,0 meter beneden NAP (gebied C).

In het plandeel Brienenoord Corridor-Noord geldt voor het tracé van de Schaardijk (gebied D) en de ’s Gravenweg (gebied E) en een strook ter weerszijden daarvan een vrijstellingsbevoegdheid voor bouwwerkzaamheden die dieper reiken dan 1,50 meter boven NAP (gebied D) respectievelijk dieper reiken dan 2,75 meter beneden NAP (gebied E). Een aanlegvergunningvereiste geldt voor graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 1,50 meter boven NAP (gebied D) respectievelijk dieper reiken dan 2,75 meter beneden NAP (gebied E). Verder geldt voor het hele plangebied Brienenoord Corridor-Noord (met uitzondering van gebied D) een aanlegvergunningvereiste voor graafwerkzaamheden met een oppervlakte groter dan 200 vierkante meter en die dieper reiken dan 2,75 meter beneden NAP (gebied F).

Het plangebied Rijksweg A16 Noord met daarin H et plangebied “Brienenoord corridor Zuid”, met daarin aangegeven de uit de late Middeleeuwen daterende aa ngegeven de ligging van het gebied met donkzand (1), de ’s Gravenweg en de Schaardijk. Langs deze tracés l ocatie van de opgraving op de Donk in “Beverwaard”(2), de zijn de bewoningssporen te verwachten. di jk van de Bovenstraat (3), en de locatie van het Kasteel van de Heren van IJsselmonde (4)

3.2 Historie

Aan de Brienenoord Corridor werd de structuur van het gebied vroeger gevormd door de dijken rond de polders. In zuid zijn dit de polders Zomerland, , Nieuwland, , Oost- en West- IJsselmonde en in noord polders Lage Land, Prinsenland en ’s-Gravenland. De polders hebben de kenmerken van een slagenlandschap waarin de kavels en het slotenpatroon loodrecht op de dijk liggen. Er was sprake van lintbebouwing langs de dijken, o.a. Hordijk, Kerkedijk en Oude Dorpsstraat (nu Bovenstraat) in zuid, de Ringvaartweg en ’s-Gravenweg in noord.

Begin jaren zestig werd een aanvang gemaakt met de bouw van het Brienenoordviaduct en het IJsselmondseplein. De gelijkvloerse kruising van de Koninginneweg met rijksweg 16 werd vervangen door een tunnel met een lengte van 125 meter. Het ruimtebeslag van de op- en afritten van de brug is fors en scheidt het dorp Oud-IJsselmonde van de rest van Groot-IJsselmonde. Ook Klein-IJsselmonde is daardoor tamelijk geïsoleerd geraakt. In 1986 is een begin gemaakt met de werkzaamheden aan de westelijke brugverbinding.

17

3.3 Huidig gebruik

De snelweg is onderdeel van de ‘Rotterdamse ring’ en vormt de belangrijkste ontsluiting van de stad. Daarnaast vormt het een onderdeel van de rijksweg A16 naar Breda en Antwerpen. De snelweg kruist de Nieuwe Maas ter hoogte van het Brienenoordviaduct. Een deel van het Brienenoordviaduct valt buiten het bestemmingsplangebied.

Het grootste deel van het plangebied is in gebruik als autosnelweg met op- en afritten. In het noordelijke deel liggen twee op- en afritten, ter hoogte van de Jacques Dutilhweg (nummer 26, Kralingen) en ter hoogte van het Kralingseplein en de Abram van Rijckevorselweg (nummer 25, centrum). In het zuidelijke deel liggen op- en afritten ter hoogte van het IJsselmondseplein en de John F. Kennedyweg (nummer 24, Feijenoord).

Er liggen enkele belangrijke verkeerspleinen in het plangebied, zoals het Kralingseplein en het IJsselmondseplein. Deze verkeerspleinen zijn een belangrijke schakel tussen het lokale en interlokale verkeer en vormen een belangrijke toegang tot de stad.

Langs de autosnelweg en langs de woongebieden liggen omvangrijke stukken groen en/of water. Ook zijn hier de geluidswallen aanwezig. Aan de noord- en zuidoever van de Nieuwe Maas zijn waterkeringen aanwezig.

Een deel van de snelweg ter hoogte van het Brienenoordviaduct ligt op een verhoogd niveau. Op maaiveld zijn verschillende functies aanwezig waaronder groen en verblijfsgebied. Aan de noordoever van de Nieuwe Maas is onder het Brienenoordviaduct een basculekelder aanwezig. Onder het viaduct is voor een groot deel opslag aanwezig van voornamelijk zand, bouwmaterialen e.d. De opslag is omheind en er bevinden zich geen opstallen.

18 4. PLANBESCHRIJVING

4.1. Inleiding

Bij de planbeschrijving wordt aan de hand van de verschillende bestemmingen c.q. de plankaart aangegeven, hoe en op grond van welk beleid deze zijn vastgelegd in het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is met name conserverend van aard om zo de huidige staat van het gebied te behouden. Als uitgangspunt voor het plan dient daarom de omschrijving van de huidige situatie, zoals gegeven in de paragraaf “Huidig gebruik” onder het hoofdstuk “Gebiedstypering”. De overige wijzigingen behelzen enkele marges om beperkte ontwikkelingen toe te staan. Onder beperkte ontwikkelingen wordt verstaan dat een aantal bestemmingen extra ruim zijn genomen, zodat binnen die bestemming nog wel de mogelijkheid open blijft voor het eventueel realiseren van bijvoorbeeld een fietspad of groen o.i.d. Binnen elke bestemming staat aangegeven wat er mogelijk gemaakt kan worden. Dit in verband met het gewenste flexibele karakter van de bestemmingen.

4.2. Toekomstige ontwikkelingen

Rondom Kralingse Zoom zijn plannen voor Brainpark Centrum in voorbereiding. De plannen bevatten een omvangrijk oppervlak aan kantoren (120.000 m²) en een gebouwde parkeergarage met ongeveer 2200 P+R parkeerplaatsen met een bijbehorende doelgroepenstrook vanaf de snelweg de parkeergarage in. Deze plannen zijn in 4 fasen verdeeld die lopen vanaf 2005 tot 2014. Voor deze ontwikkelingen wordt een apart bestemmingsplan gemaakt en vallen dus buiten het plangebied van het bestemmingsplan ‘Brienenoord Corridor’.

4.3. Verkeersbestemmingen

Een groot deel van het bestemmingsplan is bestemd als “autosnelweg”. De op- en afritten van de autosnelweg vallen hier ook onder. Het IJsselmondseplein is vanwege de gewenste flexibiliteit voor een groot deel bestemd als “autosnelweg”. Dit om eventuele toekomstige ontwikkelingen mogelijk te maken. Binnen de bestemming “autosnelweg” zijn immers behalve autosnelweg ook aansluitende wegen, groenvoorzieningen, waterlopen, fietspaden en voetpaden toegestaan. Met name het IJsselmondseplein vormt een ‘spaghetti’ van doorgaande rijbanen, verkeerswegen op- en afritten, verkeerspleinen, fietspaden en voetpaden.

Indien de snelweg op verhoogd niveau ligt geldt voor het onderliggend maaiveld de bestemmingen “verkeersweg”, “verblijfsgebied”, “groen” en “water”. Het Zuiddiepje (nabij het IJsselmondseplein) heeft, ondanks dat de snelweg op verhoogt niveau ligt, een dubbelbestemming “water” en “snelweg” gekregen. Dit komt omdat het Zuiddiepje onder een doorstroomgebied valt, wat inhoudt dat het voorkomen moet worden dat het water gedempt kan worden. Dit wordt doormiddel van deze dubbelbestemming bereikt.

Ook zijn enkele stukken groen en water langs en nabij de rijksweg A16 eveneens bestemd als “autosnelweg”, dit in verband met het gewenste globale en flexibele karakter van de bestemmingen.

De overige stedelijke verkeerswegen zijn bestemd als “verkeersweg”. In de regel zijn wegen waar de maximumsnelheid 50 km/u of hoger is, bestemd als “verkeersweg”. Dit geldt voor de Jacques Dutilhweg, Abram van Rijckevorselweg, Toepad en de doorgaande wegen bij het IJsselmondseplein. Wegen waar een maximumsnelheid geldt van minder dan 50 km per uur geldt de bestemming “verblijfsgebied”.

19

20 5. Water

5.1. Beleidskader Water

Rijksbeleid Het rijksbeleid op het gebied van water is vastgelegd in de 4e Nota Waterhuishouding (december 1998). Deze Nota staat in het teken van het integraal duurzaam (stedelijk) waterbeheer, met het oog op zowel kwaliteit als kwantiteit (droge voeten). In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) van 2 juli 2003 zijn de taken en verantwoordelijkheden van gemeenten en waterschappen, zowel qua inhoud als qua financiering, beschreven. Hierin is eveneens een werknorm voor de kans op inundatie vanuit oppervlaktewater (o.a. in bebouwd gebied) vastgelegd. Verder is met de wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening (per 1 november 2003) de Watertoets wettelijk verplicht gesteld.

Provinciaal beleid Het beleid van de Provincie Zuid-Holland met betrekking tot water is vastgelegd in het beleidsplan Milieu en Water 2000-2004. In het beleidsplan is veel aandacht voor stedelijk waterbeheer met voldoende waterberging in stedelijk gebied. Voorts stelt de Provincie Zuid-Holland in haar nota ‘Regels voor Ruimte’ het opnemen van een waterparagraaf in een bestemmingsplan verplicht en heeft zij als richtlijn 10% oppervlaktewater in bebouwd gebied geformuleerd, mits er geen overeenstemming met de waterbeheerder wordt bereikt. Is er wel overeenstemming tussen de gemeente en de waterbeheerder over het percentage te realiseren oppervlaktewater, dan gaat de provincie hiermee akkoord. Dit betekent dat zowel percentages beneden als boven de 10% kunnen worden afgesproken. In de deelstroomgebiedsvisies is voor Rotterdam de opgave het ontwikkelen van een duurzaam stedelijk waterbeheer.

Regionaal beleid De gemeenteraad van Rotterdam heeft in 2000 het Waterplan Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan zijn lange termijn streefbeelden en kwaliteitsdoelstellingen, geformuleerd die een beeld geven van de gewenste situatie voor het watersysteem in heel Rotterdam. De streefbeelden hebben een integraal karakter, niet alleen waterkwaliteit en -kwantiteit, maar ook natuurwaarden en belevingswaarden spelen een rol.

In het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), een onderdeel van het Waterplan Rotterdam, zijn doelstellingen ten aanzien van het rioolstelsel van Rotterdam opgenomen. Hoofddoel uit het plan is “het realiseren en instandhouden van een goed functionerend stelsel voor de inzameling, berging en transport van afvalwater en regenwater en de afvoer van afvalwater naar een afvalwaterzuiveringsinstallatie”.

5.2. Samenwerking met de waterbeheerder

De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders tot een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf. Conform de Watertoets heeft de gemeente in algemene zin overleg gevoerd met de waterbeheerders, het Hoogheemraadschap van Schieland (thans Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard) en het Waterschap IJsselmonde (thans Waterschap Hollandse Delta). Daarnaast dient hier ook Rijkswaterstaat genoemd te worden als beheerder van de Nieuwe Maas en het Zuiddiepje. Ten aanzien van het bestemmingsplan Brienenoord Corridor hebben de waterbeheerders aangegeven een nader overleg niet nodig te vinden.

5.3. Huidige watersysteem

Het plangebied bestaat uit 2 gedeelten, te weten het noordelijk en het zuidelijk deel. Hieronder volgt per deel de beschrijving van het huidige watersysteem.

Noordelijk deel Het noordelijk deel van het plangebied beslaat het op een zandlichaam gelegen tracé van de A16 ten noorden van de Van Brienenoordbrug tot de Kralingseweg.

21 Dit gedeelte van het plangebied valt in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Schieland (thans Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard). Er is weinig oppervlaktewater binnen het plangebied; zo loopt de Ringvaart onder de snelweg door, onder het zelfde viaduct als de Jacques Dutilhweg. Hier staat tevens een oppervlaktewatergemaal. De Ringvaart is een hoofdwatergang en is daarom samen met de keurstrook van 5 meter aan weerszijden van het water bestemd als “Hoofdwatergang”. De hoofdwatergang die aan de zuidkant van de Kralingseweg loopt, gaat door middel van een buis onder de A16 door. Deze hoofdwatergang valt binnen de bestemming ‘Autosnelweg’ en heeft als dubbelbestemming ‘Hoofdwatergang’. Daarnaast ligt langs de Nieuwe Maas een hoofdwaterkering op deltahoogte, een deel van deze waterkering is binnen het plangebied gelegen. Deze waterkering is op de plankaart aangegeven met een dubbelbestemming ‘Waterkering’. Tevens bevinden zich ten noorden van het Kralingseplein en aan de oostkant van de A16 ter hoogte van de Jaques Dutihlweg een waterkering; hier gelden bouwbeperkingen. Onder de Jacques Dutihlweg loopt een rioolwaterpersleiding. Tussen de A16 en de afslag naar de Jacques Dutihlweg ligt nog een waterpartij.

Zuidelijk deel Het zuidelijk deel van het plangebied beslaat het op een zandlichaam gelegen tracé van de A16 ten zuiden van de Van Brienenoordbrug tot het Groeninx van Zoelenviaduct. Dit gedeelte van het plangebied valt in het beheersgebied van het Waterschap IJsselmonde (thans Waterschap Hollandse Delta). Net als in het noorden bevat ook het zuidelijk deel weinig oppervlaktewater. In het zuidelijk deel van het plangebied bestaat het huidig watersysteem uit een grote waterpartij tussen de A16 en de afslag naar de John F. Kennedyweg. Dit water valt, om de bestemming ‘Autosnelweg’ flexibel te houden, binnen deze bestemming. Overal in deze bestemming is water zonder meer toegestaan. De hoofdwatergang die aan de westkant onder de A16 loopt (vanaf de Groeninx van Zoelenlaan tot aan de afrit naar de John F Kennedyweg) en de hoofdwatergang aan de oostkant van de A16 (ter hoogte van afslag 24 Feijenoord) valt binnen de bestemming ‘Autosnelweg’ en heeft als dubbelbestemming “Hoofdwatergang”. Om de hoofdwatergangen ten oosten en westen van de A16 met elkaar te verbinden, wordt ter hoogte van de Koninginneweg de hoofdwatergang door een buis onder de A16 doorgeleid. Daar waar de buis loopt, dient een zone van 5 meter aan weerszijde vrijgehouden te worden, gemeten vanaf het hart van de buis. In het plangebied bevinden zich op twee locaties een waterkering; hier gelden bouwbeperkingen. Tevens valt een gedeelte van het Zuiddiepje binnen het plangebied. Een gedeelte van het Zuiddiepje valt binnen de bestemming ‘Autosnelweg’ en heeft daar dan als dubbelbestemmings ‘Water’.

5.4 De wateropgave

Het bestemmingsplan biedt vanwege het beheerkarakter geen kansen nog beperkingen voor het verbeteren van de waterhuishouding. Binnen het plangebied zijn geen zoekruimtes voor waterberging voorzien.

22 6. Milieu

6.1. Beleid

Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen, dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefbaarheid bepalen naast bijvoorbeeld bereikbaarheid en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is er op gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen.

De hoofdlijnen van het Rotterdamse milieubeleid zijn vastgelegd in het Rotterdams Milieuperspectief 2002 – 2007. Dit derde Rotterdamse Milieubeleidsplan (RMP3) ligt in het verlengde van het in 1995 vastgestelde RMP2. De nadruk ligt nu echter meer op de methodes en instrumenten om de geformuleerde beleidsdoelstellingen te bereiken. Om die redenen is de RMP3 gekoppeld aan het Uitvoeringsprogramma Milieu Rotterdam. De collegeprioriteiten zijn daarbij vertaald naar een zevental Speerpunten Milieu, te weten: 1. Beperking van eventueel ongemak dat bedrijven ondervinden van milieuregelgeving. 2. Richten van overheidsinspanningen op het gebied van leefbaarheid op wijkniveau. 3. Veilig stellen van ruimte voor stedelijke ontwikkeling in combinatie met verantwoorde leefkwaliteit. 4. Waarborgen van het veiligheidsniveau in de stad en de haven door met een consequente vergunningvergeving en handhaving het bedrijvenbestand bij te houden. 5. Het aantrekken en inzetten van rijksmiddelen voor bodemsanering, gericht op maximale voortgang van stedelijke bouwplannen. 6. Veilig stellen van de commerciële waarden van de grond (uitgeefbaarheid) van het verzelfstandigd Havenbedrijf op lange termijn. 7. De eerstvolgende rapportage luchtkwaliteit wordt van een strategie voorzien, waarbij realistische normen worden gecombineerd met realistische maatregelen.

In maart 2001 is het Ruimtelijk Plan Rotterdam 2010 (het structuurplan voor de gemeente Rotterdam) vastgesteld. In het RPR 2010 worden met betrekking tot milieu en gezondheid aandachtsgebieden en kwaliteitsgebieden aangegeven. In de aandachtsgebieden is de milieubelasting zo hoog dat de kans op gezondheidsklachten van de bevolking niet acceptabel is. Kwaliteitsgebieden zijn gebieden waar de milieukwaliteit met betrekking tot geluid, luchtverontreiniging en externe veiligheid juist uitzonderlijk goed is. Deze gebieden zijn in Rotterdam zelf nauwelijks aanwezig. De in het RPR 2010 gestelde ambitie is om de kwaliteitsgebieden te handhaven en uit te breiden en om de aandachtsgebieden in aantal en omvang te verminderen.

6.2. Geluid

Geluidhinder kan worden veroorzaakt door verschillende activiteiten. In de Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer zijn geluidsnormen opgenomen voor wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Deze normen geven aan wat als ten hoogste acceptabele geluidbelasting wordt gezien bij geluidsgevoelige functies zoals woningen. Bij het bepalen van de maximaal toegestane geluidsbelasting wordt in de wet een onderscheid gemaakt tussen bestaande situaties en nieuw te bouwen geluidsgevoelige functies of nieuwe geluidshinder veroorzakende functies (nieuwe situaties).

Op grond van artikel 77 Wet geluidhinder moet voor alle nieuwe situaties die een bestemmingsplan mogelijk maakt binnen een zone langs een weg waar 50-km/uur of meer mag worden gereden een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. Bij 50-km wegen, de zogenaamde binnenstedelijke wegen, is deze zone 200 meter aan weerszijden. Wanneer een binnenstedelijke weg 3 rijbanen of meer bevat is deze zone 350 meter aan weerszijden. Voor rijkswegen geldt een zone van 600 meter uit het hart van de weg. In dit bestemmingsplan bevinden zich geen geluidsgevoelige situaties en deze worden ook niet gerealiseerd. Er is dan ook geen onderzoek gedaan naar geluidhinder veroorzaakt door A16 en sneltram.

23 6.3. Luchtkwaliteit

De normen voor luchtkwaliteit zijn gegeven in het Besluit luchtkwaliteit 2005. Het Besluit geeft normen voor de buitenlucht, maar die normen gelden niet voor de werkplek. Daar geldt de wetgeving op het gebied van de arbeidsbescherming. Uit artikel 7 van het Besluit luchtkwaliteit volgt dat de gemeenteraad bij het vaststellen van een bestemmingsplan dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit de grenswaarden voor luchtkwaliteit in acht moeten nemen. Dat betekent dat er ten behoeve van het bestemmingsplan een onderzoek naar de luchtkwaliteit moet worden uitgevoerd.

In het Besluit luchtkwaliteit zijn voor een aantal stoffen grenswaarden aangegeven, uitgedrukt in het aantal microgrammen van de betrokken stof per m3 buitenlucht. De concentraties van zwaveldioxide, koolmonoxide, benzeen en lood liggen in Rotterdam en omgeving ruim onder de grenswaarden. Voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof geldt dat de gemiddelde concentraties per jaar niet boven de 40 μg/m³ mag uitkomen. De grenswaarden voor NO2 en fijn stof worden nu nog op veel plaatsen in Nederland overschreden, maar door technische ontwikkelingen zal de situatie verbeteren. De grenswaarde voor fijn stof moet in 2005 zijn bereikt, die voor NO2 in 2010. Voor fijn stof wordt naast het jaargemiddelde ook gekeken naar het aantal dagen met een hoge concentratie. De daggemiddelde concentratie mag maximaal 35 keer per jaar hoger zijn dan 50 μg/m³.

Om het luchtkwaliteitsprobleem op te lossen, zullen de plannen uit het Nationaal Luchtkwaliteitplan uitgevoerd moeten worden. Naast dit plan worden voor Rotterdam verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven in de “Uitwerking van het Plan van Aanpak knelpunten Rotterdam”.

Plangebied De gemeente is ingevolge het Besluit luchtkwaliteit verplicht om een plan van aanpak op te stellen voor alle locaties met een plandrempeloverschrijding (56 microgram/m3) in 2002, dit geldt dus zowel voor snel- en binnenstedelijke wegen als voor recreatieve voorzieningen. In mei 2004 is het Plan van aanpak knelpunten luchtkwaliteit Rotterdam opgesteld. Dit plan van aanpak moet gezien worden als een eerste richtinggevende inventarisatie naar de meest effectieve maatregelen in een proces om te komen tot het daadwerkelijk uitvoeren van maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. In het kader van het knelpuntenoverleg Ring Rotterdam hebben de Provincie, Rijkswaterstaat en de gemeenten aan de ring een groot aantal maatregelen onderzocht. Een aantal van deze maatregelen is per locatie door TNO doorgerekend op effectiviteit. Een snelheidsbeperking tot 80 km/uur heeft op dit deel van de A16 van de onderzochte maatregelen het meeste effect, het verhogen van de geluidsschermen heeft nauwelijks effect.

6.4. Bodem

Het wettelijk kader bij de bepaling van de mate en ernst van bodemverontreiniging wordt gevormd door de Wet bodembescherming (Wbb). Op grond van de mate en omvang van een verontreiniging in grond en/of grondwater wordt bepaald of, conform de Wbb, sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Hierop is de principiële noodzaak tot sanering gebaseerd. In de Wbb wordt op basis van risico’s voor mens en ecosystemen vervolgens onderscheid gemaakt tussen urgente en niet-urgente gevallen. Voor het verkrijgen van een bouwvergunning, moet worden aangetoond dat de bodemkwaliteit goed genoeg is om te bebouwen ten behoeve van de toegekende bestemming (bodemgeschiktheids- verklaring): er mag pas worden gebouwd als de bodem schoon genoeg is bevonden. In het kader van de bouwplannen zal de bodem ter plaatse nader worden onderzocht. Indien nodig zal de bodem voorafgaand of tijdens de bouw geschikt gemaakt worden op basis van de nota “Naar een gezamenlijk Bodemsaneringsbeleid in provincie en stad”.

In de Nota actief bodem- en bouwstoffenbeheer, vastgesteld door het college van B&W op 16 april 2002, is de indicatieve bodemkaart van Rotterdam opgenomen. Dit document geeft een indicatie van de mate waarin de bodem in een bepaald gebied is verontreinigd. Het plangebied ligt op deze kaart in vier zones; deze zijn aangegeven in onderstaande tabel.

24 Tabel 1: Bodemkwaliteit plangebied Plandeel Bovengrond Ondergrond Puntbronnen Kruising met de Kralingseweg tot het Kralingseplein Zone I Zone III P2 Kralingseplein tot aan de Nieuwe Maas Zone II Zone II P1 Zuiddiepje tot en met het IJsselmondseplein Zone III Zone II P2 Van het IJsselmondseplein tot de Groeninx van Zoelenviaduct Zone II Zone III P2

De zonering in het kader van de bodemkwaliteit staat aangegeven in de 2e en 3e kolom van tabel 1. Deze zones houden in: Zone I: in dit gebied wordt geen verontreiniging verwacht. Zone II: in dit gebied wordt een lichte verontreiniging verwacht (overscheiding van de streefwaarde). Zone III: in dit gebied worden matige (de interventiewaarde niet overschrijdende) verontreinigingen verwacht.

De kans op puntbronnen staat aangegeven in de laatste kolom van tabel 1. Een puntbron is een mogelijke bron van een bodemverontreiniging zoals bijvoorbeeld olietanks en bedrijven. De genoemde waarden houden in: P1: Geringe kans op puntbronnen. P2: Matige kans op puntbronnen.

In het Bijzonder Inventariserend Onderzoek Baggerspecielocaties in het Rijnmondgebied (BIO Bagger) zijn de oude loswallen binnen Rijnmond geïnventariseerd. Binnen het plangebied liggen de loswallen 205 (het gehele zuidelijke deel van het plangebied) en 181 (het Toepad en het deel van de A16 dat hier parallel aan ligt) De oude loswallen bestaan uit klei met plaatselijk een sterke zand bijmenging. Het voormalige havenslib dat hier is gestort, kan verschillende kwaliteiten hebben: van schoon tot sterk (boven de bijbehorende interventiewaarden) verontreinigd met zware metalen, minerale olie en polychloorbifenylen (PCB’s).

Conclusie: Bij de herinrichting van gebiedsdelen dient rekening gehouden te worden met de verplichting de bodemkwaliteit te bepalen en eventueel de werkzaamheden onder een goedgekeurd saneringsplan uit te voeren. Dit dient plaats te vinden conform het gezamenlijke bodemsaneringsbeleid van de provincie en de grote steden. Bij overdracht van grond wordt de koper geadviseerd de grondkwaliteit te bepalen, zodat een bodemgeschiktheidsverklaring wordt overhandigd. Gezien de matige kans op het voorkomen van puntbronnen bestaat de mogelijkheid dat binnen het plangebied bodemonderzoek in het kader van de Wet bodembescherming moet plaatsvinden.

6.5. Externe veiligheid

Binnen het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico zegt iets voer de theoretische kans op overlijden op een bepaalde plaats voor een persoon die een jaar lang op die plaats zou staan. Hiervoor geldt dat een kans groter dan 1 op de miljoen per jaar (10-6/jaar) als onacceptabel wordt geacht. De norm voor het plaatsgebonden risico is bij kwetsbare objecten een grenswaarde die niet mag worden overschreden. Bij beperkt kwetsbare objecten is de 10-6/jaar-norm een richtwaarde die alleen mag worden overschreden als daar gewichtige redenen voor zijn. Het is aan het lokale bevoegd gezag (de gemeente) om een invulling te geven aan het begrip “gewichtige reden”. Hierbij kan worden gedacht aan het toestaan van een extensief gebruikt terrein, zoals een sportveld, binnen de 10-6- plaatsgebonden risicocontour. Ook kan worden gedacht aan het opvullen van een open plek in bestaand stedelijk gebied. In artikel 1 van de voorschriften is aangegeven wat kwetsbare objecten en wat beperkt kwetsbare objecten zijn.

In tegenstelling tot het plaatsgeboden risico, dat in één getal kan worden uitgedrukt, wordt het groepsrisico door een (grafiek)lijn weergegeven. Naarmate de groep mogelijk slachtoffers groter wordt, moet de kans op zo’n ongeval kleiner zijn. Bij stationaire bronnen ligt de lijn op 10-5/jaar voor tien slachtoffers en 10-7/jaar voor 100 slachtoffers. Voor de transportmodaliteiten weg, rail, water en buisleiding ligt de lijn op 10-4/jaar voor 10 slachtoffers en 10-6/jaar voor 100 slachtoffers. Het aandachtsgebied van het groepsrisico komt overeen met de 10-8 plaatsgebonden risicocontour. De normen voor het groepsrisico weerspiegelen geen grenswaarde maar een oriënterende waarde.

25 Dit houdt in dat bij de beoordeling van het groepsrisico het lokaal en regionaal bevoegd gezag de mogelijkheid geboden wordt om gemotiveerd van de oriënterende waarde af te wijken. Een afwijking moet in een openbare en goed inzichtelijke belangenafweging door het bevoegd gezag worden gemotiveerd.

6.5.1 Transport gevaarlijke stoffen over weg Over de A16 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. In de Risicoatlas wegtransport gevaarlijke stoffen, die in opdracht van het ministerie van Verkeer en Waterstaat is opgesteld door Adviesgroep AVIV bv, zijn indicatieve berekeningen gedaan naar externe veiligheid langs Rijkswegen en provinciale wegen waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd (de Risicoatlas is van maart 2003). Uit de Risicoatlas blijkt dat bij de A16 tussen het Terbregseplein en het knooppunt Ridderkerk de 10-6 plaatsgebonden risicocontour op circa 60 meter buiten de rand van de weg ligt. Er liggen geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen de plaatsgebonden risicocontour in het plangebied. De 10-8 plaatsgebonden risicocontour ligt bij dit wegtracé op circa 260 meter vanaf de weg. Dit is het aandachtsgebied voor groepsrisico. Nieuw ontwikkelingen binnen deze contour dienen te worden getoetst aan de oriënterende waarde van het groepsrisico. Dit bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen binnen de 10-8-plaatsgebonden risicocontour.

6.5.2 Transport gevaarlijke stoffen over water De provincie Zuid-Holland heeft op 7 januari 2003 het beleidskader “Gedifferentieerde veiligheidszonering oevers Nieuwe Waterweg en de Nieuw Maas” vastgesteld. Over deze waterwegen vindt transport van gevaarlijke stoffen met zeeschepen en binnenvaartschepen plaats. Om bebouwing langs de oevers te beschermen tegen de risico’s van ongevallen met giftige of brandbare stoffen en om te garanderen dat de oever bereikbaar is voor hulpdiensten dienen veiligheidsafstanden aan te worden gehouden. Indien zeeschepen met gevaarlijke stoffen langs de kade varen dan wel aanmeren moet een zone van 40 meter vanaf de kade vrij gehouden worden van kwetsbare bebouwing. In een zone tussen 40 en 65 meter vanaf de kade mogen alleen kwetsbare functies worden gebouwd als goed gemotiveerd kan worden, waarom hier gebouwd moet worden en niet buiten de 65 meter-zone. Voor binnenvaart- schepen zijn deze veiligheidsafstanden 25 respectievelijk 40 meter. Deze afstanden gelden niet voor bedrijfsbebouwing waarin minder dan 50 mensen verblijven. Het bestemmingsplan Brienenoord Corridor bevat een gedeelte van de Nieuwe Maas en het Zuiddiepje. Langs het gebied varen binnenvaartschepen. Eventuele nieuwe bebouwing dient daarom ten minste 25 meter van de kade gesitueerd te worden. Voor nieuwbouw binnen 40 meter van de oever geldt een motivatieplicht.

6.5.3 Leidingen In het plangebied bevinden zich geen leidingen die getoetst moeten worden aan de circulaire "Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen" d.d. 26 november 1984 en het sectordocument externe veiligheid van de provincie Zuid-Holland van 1998.

6.5.4 LPG-tankstations Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen van kracht geworden. Tegelijk met dit besluit is een ministeriële regeling van kracht geworden waarin afstandsnormen voor onder andere LPG-tankstations zijn vastgelegd. Deze afstandsnormen treden in de plaats van de 80-meter veiligheidscontour die is vastgelegd in het Besluit LPG-tankstations milieubeheer. Welke nieuwe afstandsnorm er gaat gelden rond een vulpunt, is afhankelijk van de doorzet (verkoop) van LPG in m3 per jaar. De ministeriële regeling bevat de volgende afstandsnormen: - als in de milieuvergunningen is vastgelegd dat er niet meer dan 1000 m3 LPG per jaar mag worden verkocht geldt een veiligheidscontour van 45 meter rondom het vulpunt (dit is een berekende 10-6-plaatsgebonden risicocontour); - als in de milieuvergunning is vastgelegd dat er niet meer dan 1500 m3 LPG per jaar mag worden verkocht ligt de veiligheidscontour op 110 meter van het vulpunt; - bij een doorzet van meer dan 1500 m3 moet de veiligheidscontour worden berekend.

In het plangebied bevinden zich een tweetal LPG-verkooppunten. Het eerste verkooppunt bevindt zich net buiten het noordelijk deel van het plangebied (nabij de Jacques Dutihlweg). Het andere verkooppunt bevindt zich op het IJsselmondseplein. Omdat de doorzet van deze LPG-verkooppunten nog niet is vastgelegd, is niet bekend of de veiligheidscontour 45 of 110 meter bedraagt. Voor beide LPG-verkooppunten geldt dat binnen de 110-meter-contour (beperkt) kwetsbare objecten vallen.

26 Ondanks dat deze (beperkt) kwetsbare objecten buiten het plangebied liggen, wordt de veiligheidscontour op 45 meter vastgesteld. Dit betekent dat de doorzet van deze verkooppunten niet meer dan 1000 m3 LPG per jaar mag zijn, dit dient te worden vastgelegd in de milieuvergunning. Hierdoor komen de (beperkt) kwetsbare objecten buiten de veiligheidscontour te liggen, waardoor dit geen knelpunt meer vormt.

Voor beide LPG-vulpunten in het plangebied geldt dat binnen het aandachtsgebied voor groepsrisico, 150 meter vanaf het LPG-vulpunt, (beperkt) kwetsbare objecten liggen. Deze zijn echter niet gesitueerd in het plangebied. Derhalve is er geen sprake van groepsrisico, immers er verblijven geen mensen in het aandachtsgebied dat gelegen is over het plangebied. De risicoanalyse voor de aanwezige bronnen zal in beeld worden gebracht bij de aangrenzende bestemmingsplannen.

6.5.5 Conclusie Aangezien er in het plangebied geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden gerealiseerd, heeft het thema externe veiligheid geen nadelige gevolgen voor het plangebied.

27 7. HANDHAVEN

Het plangebied bestaat uit de gronden van de snelweg met groenstroken en viaducten. In het plangebied komt geen bebouwing voor behalve ten dienste van de bestemming snelweg of rivier. De gronden staan voornamelijk onder beheer van Rijkswaterstaat. Na een inventarisatie anno 2005 is gebleken dat er geen illegale bebouwing in het plangebied voorkomt.

Op 16 april 2002 hebben burgemeester en wethouders de "Kadernota handhaving dS+V" vastgesteld, waarin de beleidsuitgangspunten voor de handhaving op het gebied van de dS+V zijn vastgelegd. Deze nota wordt door de dagelijks besturen van de meeste Rotterdamse deelgemeenten formeel onderschreven. In de nota wordt de wijze waarop het handhavingsbeleid wordt georganiseerd vastgelegd. Zo is onder andere een Handhavingcommissie ingesteld, die advies uitbrengt. Voorts heeft het college een beleid ingezet dat is gericht op programmatisch handhaven (bijvoorbeeld horeca, kinderdagverblijven, verblijfsinrichtingen). Hierbij ligt de prioriteit bij veiligheid. Tevens zal er altijd gereageerd worden op klachten.

28 29 8. FINANCIELE UITVOERBAARHEID

Gezien de conserverende aard van het bestemmingsplan en de marginale omvang van de wijzigingen ten opzichte van de reeds aanwezige ruimtelijke invulling van het gebied hebben de voorgenomen wijzigingen geen financiële consequenties voor de gemeente.

30 31 9. MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

9.1. Vooroverleg

In het kader van het overleg ex artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerpbestemmingsplan “Brienenoord-Corridor” toegezonden aan:

1. Provinciale Planologische Commissie 2. Hoogheemraadschap Schieland 3. Ministerie van Verkeer en Waterstaat 4. VROM-Inspectie Regio Zuid-West 5. BOOR 6. KPN 7. Dagelijks bestuur van de deelgemeente Kralingen-Crooswijk 8. Dagelijks bestuur van de deelgemeente IJsselmonde 9. Dagelijks bestuur van de deelgemeente Prins Alexander 10. Waterschap IJsselmonde 11. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit 12. Nederlandse Spoorwegen 13. Ministerie van Economische Zaken 14. Stadsregio Rotterdam 15. Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij 16. Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 17. Rijksdienst voor de monumentenzorg 18. TenneT 19. Gasunie 20. Kamer van Koophandel 21. Ministerie van Defensie 22. PTT Telecommunicatie 23. DCMR 24. Rijksluchtvaartdienst 25. Directeur-Generaal van de Energievoorziening 26. GGD 27. Zuid-Hollandse Milieufederatie 28. ProRail 29. Brandweer Rotterdam

Door de partijen vermeld onder 1 tot en met 20 (vetgedrukt) is schriftelijk gereageerd. Daarvan hadden de partijen 10 tot en met 20 geen inhoudelijke opmerkingen. Van de overige partijen is geen reactie ontvangen.

Hieronder volgt een samenvatting van de ontvangen reacties en het commentaar hierop.

1. Provinciale Planologische Commissie 1.1 Water a. Aanbevolen wordt in het plan te verduidelijken of het Zuiveringsschap Hollandse Eilanden en Waarden (ZHEW) betrokken is geweest in het kader van de watertoets. ZHEW is de waterkwaliteitsbeheerder voor het beheersgebied van het Waterschap IJsselmonde.(A)

Reactie: Het Zuiveringsschap Hollandse Eilanden en Waarden is niet betrokken geweest bij dit conserverende plan. Thans maakt het ZHEW deel uit van het waterschap Hollandse Delta. b. Voor het plangebied geldt het streefbeeld “de blauwe ring” uit het waterplan van de gemeente. Onduidelijk is of en op welke wijze dit streefbeeld heeft doorgewerkt in het voorontwerp bestemmingsplan Brienenoord-Corridor. (A)

32 Reactie: Het betreft hier een bestemmingsplan met een beheerkarakter. Het plan biedt daarom geen kansen om het watersysteem aan te passen. Tevens ligt het plangebied in verschillende oppervlaktewater- bemalingsdistricten. Vandaar dat er geen doorwerking heeft plaatsgevonden van het streefbeeld “blauwe ring”. c. In paragraaf 5.3 (waterparagraaf) ontbreekt ten aanzien van het huidige watersysteem de situatie met betrekking tot de riolering. Aanbevolen wordt dit in het plan op te nemen. (A)

Reactie: Vanwege het beheerkarakter van dit bestemmingsplan is dit aspect niet relevant. Om deze reden is dit niet meegenomen in de waterparagraaf.

1.2 Milieu a. In de toelichting wordt ten aanzien van het Besluit luchtkwaliteit het een en ander opgemerkt. Gelet op de jurisprudentie van de Raad van State voldoet het voorontwerp niet aan de eisen die het beleid luchtkwaliteit hieraan stelt. Hoewel het hier een conserverend plan betreft en de weg in casu een rijksweg is, zou gemeente in kunnen gaan op het plan van aanpak ten aanzien van luchtkwaliteit, wat thans wordt opgesteld. (A)

Reactie: De paragraaf Luchtkwaliteit is geactualiseerd. Thans is aandacht geschonken aan het plan van aanpak ten aanzien van luchtkwaliteit. b. Het Global Competition Scenario is achterhaald. Verzocht wordt de luchtkwaliteit volgens een nieuwere methode te bepalen. (G2)

Reactie: Zie antwoord op reactie 1.2 a. c. Aanbevolen wordt met de provincie overleg te voeren over welke nieuwere methode toegepast kan worden. (A)

Reactie: Zie antwoord op reactie 1.2 a. d. Blijkens het voorontwerp vindt opslag plaats van zand en bouwmaterialen aan de noordoever van de Nieuwe Maas onder het Brienenoordviaduct. Onduidelijk is of deze opslag een inrichting overeenkomstig de Wet Milieubeheer betreft. Een en ander dient te worden verduidelijkt en zonodig op de plankaart en in de voorschriften te worden verwerkt. (G2)

Reactie: Het voorschrift (artikel 3 lid 2) is aangepast. Hier verdient nog opmerking dat momenteel nog niet bekend is of de opslag een inrichting overeenkomstig de Wet Milieubeheer betreft. Het betreffende voorschrift sluit opslag als milieuvergunningspichtige activiteit echter niet uit. Wel worden in het voorschrift inrichtingen als bedoeld in de Wet Geluidhinder en in het Besluit Externe veiligheid Inrichtingen uitgesloten. Hierdoor is in het kader van het bestemmingsplan niet relevant of de opslag een inrichting overeenkomstig de Wet Milieubeheer betreft.

1.3 Externe veiligheid a. Het voorontwerp houdt een veiligheidszone van 25 meter aan vanaf de kade van de Nieuwe Maas. Verzocht wordt aan te geven waarop deze zone is gebaseerd. Hierbij dient onder andere te worden verwezen naar Gedifferentieerde veiligheidszonering oevers Nieuwe Waterweg/Nieuwe Maas (Vaarwegenstudie). (G2)

Reactie: De paragraaf Externe veiligheid is geactualiseerd. Thans is aandacht geschonken aan de LPG- contour, veiligheidscontour van leidingen en het transport van gevaarlijke stoffen over weg en water.

33

Met betrekking tot de veiligheidszone van 25 meter vanaf de kade van de Nieuwe Maas wordt hier nog het volgende opgemerkt. Op basis van het beleidskader “Gedifferentieerde veiligheidszonering oevers Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas” loopt het bebouwingsvrije 40 meter gebied vanaf raainummer 1034 (Hoek van Holland) tot en met raainummer 1004 (ingang Schiehaven). Het bebouwingsvrije 25 meter gebied is van toepassing vanaf raainummer 1004 tot raainummer 995 (splitsing Nieuwe Maas en Hollandse IJssel). De bebouwingsvrije zone heeft hierbij alleen betrekking op kwetsbare bestemmingen. Het plangebied Brienenoord Corridor ligt in het laatstgenoemd gebied, waardoor een (bebouwingsvrije) zone van 25 meter van toepassing is. Tevens mag in een gebied tussen 25 en 40 meter vanaf de kade alleen worden gebouwd als een afdoende motivering wordt overlegd voor de noodzaak tot bouwen en dat pro-actieve, preventieve en preparatieve aspecten voor de hulpverleningsdiensten in beeld zijn gebracht. (bijvoorbeeld via een advies vanuit die hulpverleningsorganisaties). Het planvoorschrift is hiertoe als volg aangepast:

Veiligheidscontour transport te water 4. a. Om binnen een zone van 40 meter, gemeten vanaf de kade van de Nieuwe Maas, de veiligheid van personen en goederen te waarborgen, geldt, onverminderd hetgeen in deze voorschriften is bepaald ten aanzien van de voor de gronden geldende bestemmingen, dat geen “beperkt kwetsbare objecten” en “kwetsbare objecten” mogen worden gerealiseerd. b. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde onder a, voor de realisatie van “kwetsbare objecten” en “beperkt kwetsbare objecten”, met dien verstande dat de afstand tussen zo’n object en de kade van de Nieuwe Maas minimaal 25 meter bedraagt. Alvorens de vrijstelling te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de vrijstelling aan burgemeester en wethouders een schriftelijk advies van de Regionale Hulpverleningsdienst Rotterdam-Rijnmond te overleggen. b. Verzocht wordt de externe veiligheid vanwege het transport van gevaarlijke stoffen over de rijksweg A16 nader toe te lichten. (G2)

Reactie: De paragraaf Externe veiligheid is geactualiseerd. Thans is aandacht geschonken aan de LPG- contour, veiligheidscontour van leidingen en het transport van gevaarlijke stoffen over weg en water. c. Op de plankaart is een gasleiding aangegeven. De gemeente dient in de toelichting specifieke gegevens op te nemen en voor zover planologisch relevant dient een en ander in de voorschriften te worden geregeld. (G1)

Reactie: De bedoelde gasleiding is van de plankaart afgehaald. Het betreft hier namelijk een gasleiding van Essent met een druk van minder dan 10 bar. Dit betekent dat deze gasleiding niet getoetst hoeft te worden aan de circulaire “Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen” d.d. 26 november 1984 en het sectordocument externe veiligheid van de provincie Zuid-Holland van 1998.

1.4 Toelichting In paragraaf 2.2 “Overheidsbeleid” van de toelichting ontbreekt het rijksbeleid. De gemeente kan in overweging worden gegeven om onder andere op de nota ruimte in te gaan. (A)

Reactie: De nota ruimte is inmiddels in paragraaf 2.2 opgenomen.

1.5 Voorschriften In de begripsbepaling (artikel 1) wordt onderscheid gemaakt tussen “Beperkt kwetsbare objecten” en “Kwetsbare objecten”. In de toelichting dient nader op dit onderscheid te worden ingegaan en dient gemeente aan te geven waar dit onderscheid toe dient. (G2)

Reactie: Dit wordt thans in de paragraaf externe veiligheid uitgelegd.

34

1.6 Plankaart In de artikel 10 Bro reactie van Rijkswaterstaat wordt gewezen op het feit dat onder de van Brienenoordbrug ook het Zuiddiepje stroomt. Deze is echter niet correct op de “Plankaart-zuid” bestemd. De bestemming “Water” dient op de plankaart te worden gewijzigd in de bestemming “Rivier”. (G1)

Reactie: In de Rotterdamse systematiek is de bestemming “Rivier” voorbehouden aan de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas. Hierbij wordt opgemerkt dat het inhoudelijk (voor wat betreft bouw- /gebruiksmogelijkheden) niet uitmaakt of het Zuiddiepje is bestemd als “Water” of als “Rivier”. Tevens wordt aangesloten bij het voorontwerp bestemmingsplan “Zomerland Sportdorp”, waarin het Zuiddiepje eveneens als “Water” is bestemd.

2. Hoogheemraadschap van Schieland 2.1. Op de plankaart noord ontbreekt de bestemming van een hoofdwatergang. Het betreft de watergang die aan de zuidkant langs de Kralingseweg ligt. Verzocht wordt de deze watergang de bestemmingen water” en “hoofdwatergang” te geven.

Reactie: De plankaart is geactualiseerd. Thans is aandacht geschonken aan de watergang die aan de zuidkant langs de Kralingseweg ligt. De bestemming “Water” is niet opgenomen. Zoals in paragraaf 4.3 van de toelichting is aangegeven, zijn stukken groen en water langs en nabij de rijksweg A16 bestemd als “Autosnelweg”, dit in verband met het gewenste globale en flexibele karakter van de bestemmingen.

2.2 Ter plekke van de kruising van de Ringvaart met het viaduct van de A16 staat een oppervlaktewatergemaal. Omdat het een nutsvoorziening betreft met een volume van minder dan 60 m3 wordt ervan uitgegaan dat dit niet apart bestemd behoeft te worden. Verzocht wordt in paragraaf 5.3. van de toelichting het gemaal te vermelden.

Reactie: Paragraaf 5.3 is geactualiseerd. Thans is aandacht geschonken aan het oppervlaktewatergemaal.

2.3 Verzocht wordt aan artikel 8 van de voorschriften de volgende noot toe te voegen: “Voor de uitvoering van werken op de in het eerste lid bedoelde gronden is, onverminderd de bepaling van het bestemmingsplan, toestemming vereist van de waterbeheerder.” Hiermee wordt voor belanghebbenden duidelijk verwezen naar de van toepassing zijnde waterstaatkundige regelgeving, die immers eveneens bouwbeperkingen met zich meebrengt.

Reactie: De noot is toegevoegd aan artikel 8 van de voorschriften.

3. Ministerie van Verkeer en Waterstaat 3.1 Plankaart Onder de van Brienenoordbrug stromen de Nieuwe Maas en het Zuiddiepje. Op de plankaart zuid is het Zuiddiepje echter niet bestemd. Verzocht wordt deze wijziging op te nemen op de plankaart.

Reactie: Zoals uit paragraaf 4.3 van de toelichting blijkt, is in verband met het gewenste globale en flexibele karakter van de bestemmingen en om toekomstige ontwikkelingen mogelijk te maken binnen de bestemming “Autosnelweg” onder andere ook verkeerswegen, groen en water toegestaan. De Nieuwe Maas is bestemd als “Rivier”, het Zuiddiepje als “Water” (zie voor dit onderscheid het antwoord op reactie 1.6 van de PPC). Op plankaart zuid is een klein gedeelte van het Zuiddiepje bestemd als “Water”.

35 Op het overige gedeelte van het Zuiddiepje, behorend binnen het plangebied, ligt de bestemming “Autosnelweg”. In de planvoorschriften, behorend bij de bestemming “Autosnelweg”, is aangegeven dat de gronden waar de autosnelweg op een verhoogd niveau ligt, tevens zijn bestemd voor wegen, groen, water, verblijfsgebied en opslag in de open lucht.

3.2. Watertoets Gewezen wordt dat de Nieuwe Maas en het Zuiddiepje beide in het beheer zijn van Rijkswaterstaat. Voor wat betreft dit bestemmingsplan zijn er op waterhuishoudkundig gebied geen opmerkingen. Wel wordt benadrukt dat de afvoercapaciteit van beide wateren over een groter gebied een probleem wordt. Verzocht wordt Rijkswaterstaat in het vervolg te betrekken bij het watertoetsproces. Voor meer informatie wordt verwezen naar de brief ‘toepassing van de watertoets in buitendijks gebied’ (briefnummer RXS/2003.13461) of contact opnemen met contactpersoon.

Reactie: Het betreft hier een conserverend plan. De afvoercapaciteit van de Nieuwe Maas en het Zuiddiepje blijft dan ook hetzelfde. Het is daarom niet zinvol om met betrekking tot de afvoercapaciteit te overleggen met Rijkswaterstaat.

3.3. Luchtkwaliteit De luchtkwaliteit is gebaseerd op basis van het Global Competition scenario. Dit scenario is achterhaald. Maatgevend voor de luchtkwaliteit is het Referentie Raming (RR)-scenario. Het verdient aanbeving de situatie op basis van het RR-scenario opnieuw te bezien.

Reactie: Zie antwoord op reactie 1.2 a van de PPC.

4. VROM-Inspectie Regio Zuid-West 4.1 Overheidsbeleid In paragraaf 2.2. ontbreekt een beschrijving van het ruimtelijk beleid van het ministerie van VROM.

Reactie: De nota ruimte is in paragraaf 2.2 opgenomen.

4.2. Huidige gebruik Volgens paragraaf 3.3. vindt aan de noordoever van de Nieuwe Maas onder het Brienenoordviaduct opslag plaats van zand en bouwmaterialen. Geadviseerd wordt om na te gaan of hier sprake is van een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Indien dit het geval is, dient aan de opslag een bestemming te worden gegeven binnen het plangebied.

Reactie: Zie antwoord op reactie 1.2 d van de PPC.

4.3. Ontwikkelingen a. Paragraaf 4.1 vermeldt dat het plan overwegend conserverend van aard is, doch dat er beperkte ontwikkelingen zijn toegestaan. Geadviseerd wordt om het een en ander te verduidelijken, zodat duidelijk is of en zo welke ontwikkelingen zullen plaatsvinden.

Reactie: Er zijn geen plannen voor ontwikkelingen maar een aantal bestemming zijn extra ruim genomen, zoals de bestemming “snelweg”, zodat binnen die bestemming nog wel de mogelijkheid open blijft voor het eventueel realiseren van een verkeersweg, fietspad, groen o.i.d. Deze functies worden binnen de bestemming mogelijk gemaakt. Dit is in verband met het gewenste flexibele karakter van de bestemmingen.

36 b. Gewezen wordt op de looptijd van een bestemmingsplan welke 10 jaar is. Als uitgangspunt geldt dat dan ook alle ruimtelijk relevante ontwikkelingen die zich in deze periode voordoen, moeten worden meegenomen. Niet duidelijk is of de beschrijving van paragraaf 4.2 past binnen dit uitgangspunt.

Reactie: Deze beschrijving past binnen de periode van 10 jaar, maar de beschreven ontwikkelingen vallen nu geheel buiten dit bestemmingsplan, omdat er voor de gehele ontwikkeling Brainpark Centrum binnenkort een nieuw bestemmingsplan gemaakt gaat worden. Deze paragraaf is hierop aangepast.

4.4 Externe veiligheid a. In paragraaf 4.5. wordt ingegaan op veiligheidszone van 25 meter vanaf de kade van de Nieuwe Maas. Aanbevolen wordt aan te geven waarop deze zone wordt gebaseerd.

Reactie: Verwezen wordt naar de reactie op punt 1.3 a van de PPC. b. In paragraaf 6.5. wordt beschreven dat er transport van gevaarlijke stoffen binnen het plangebied plaatsvindt en dat er zodoende 10-6 contouren voor het plaatsgebonden risico langs de transportroutes aanwezig zijn. Het is niet duidelijk wat de consequenties hiervan zijn. Ook indien de contouren buiten het plangebied vallen moet duidelijk zijn of er gevoelige bestemmingen binnen deze contouren aanwezig zijn. Dit geldt overigens ook – in aanvulling op artikel 2.5 van de planvoorschriften – voor de veiligheidscontouren rond de LPG-vulpunten.

Reactie: De paragraaf Externe veiligheid is geactualiseerd. Thans is aandacht geschonken aan de LPG- contour, veiligheidscontour van leidingen en het transport van gevaarlijke stoffen over weg en water.

4.5 Water In paragraaf 5.2. wordt aangegeven dat er ten aanzien van het aspect water overleg heeft plaatsgevonden met het Hoogheemraadschap van Schieland en Waterschap IJsselmonde. Afgevraagd wordt of voor het zuidelijk deel van het plangebied ook de waterkwaliteitsbeheerder Zuiveringsschap Hollandse Eilanden en Waarden dient te worden betrokken. Een (klein) deel van het plangebied omvat de Nieuwe Maas. Zodoende moet ook Rijkswaterstaat in het overleg worden betrokken.

Reactie: Verwezen wordt naar de reactie op punt 3.2 van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

4.6 Lucht In paragraaf 6.3 is aangegeven dat voor bestaande situatie een bestrijdingsplan moet worden opgesteld dat er toe moet leiden dat in 2010 kan worden voldaan aan de grenswaarde voor NO2. Verzocht wordt om in de toelichting aan te geven wanneer er voor het plangebied een bestrijdingsplan voor handen zal zijn.

Reactie: Verwezen wordt naar de reactie op punt 1.2 a van de PPC.

4.7 Handhaving Hoofdstuk 7 vermeldt dat er geen illegale bebouwing binnen het plangebied voorkomt. Het is aan te bevelen om deze conclusie nader te onderbouwen door bijvoorbeeld aan te geven dat voorafgaand aan het opstellen van het voorontwerp een inventarisatie van het gebied heeft plaatsgevonden. Geadviseerd wordt om aan te geven hoe om te gaan met toekomstige bebouwing.

Reactie: Hoofdstuk 7 van de toelichting is aangepast.

37

4.8 Voorschriften a. Leden 4 en 5 van artikel 2 van de planvoorschriften bevatten een verbod om beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten te realiseren binnen de veiligheidscontour transport te water en de veiligheidszones rond LPG-vulpunten. Afgevraagd wordt of een dergelijk verbod ook niet moet worden opgenomen voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg.

Reactie: Verwezen wordt naar paragraaf 6.5.1. van de toelichting. De 10-6 plaatsgebonden risicocontour ligt op circa 60 meter buiten de rand van de weg. Er liggen geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen de plaatsgebonden risicocontour in het plangebied. De plaatsgebonden risicocontour ligt voornamelijk buiten het plangebied. Waar de plaatsgebonden risicocontour binnen het plangebied valt, liggen de bestemmingen “Water”, “Leiding”, “Verkeersweg” en “Groen”. Zoals uit de voorschriften van deze bestemmingen volgt, is het niet mogelijk om (beperkt) kwetsbare objecten op te richten. In de aan het bestemmingsplan Brienenoord Corridor grenzende bestemmingsplannen zal bekeken worden in hoeverre een 10-6 plaatsgebonden risicocontour zal worden opgenomen. b. Artikel 6 van de planvoorschriften bestemt een deel van het plangebied als ‘sneltram’. In de toelichting wordt niet aangegeven welke consequenties dit heeft voor het plangebied. Een toetsing van het milieuaspect ‘geluid’ lijkt bijvoorbeeld gepast.

Reactie: Er bevinden zich geen geluidsgevoelige functies in het plangebied. Het is dan ook niet noodzakelijk om een geluidsonderzoek uit te voeren voor de sneltram.

4.9 Plankaart Op de plankaart is een gasleiding aangegeven. De toelichting laat in het midden of deze bestemming is getoetst aan de uitgangspunten van de VROM-circulaire ‘Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen’ uit 1984. Voorts dienen de toetsings- en minimale bebouwingsafstanden uit deze circulaire in de planvoorschriften te worden geborgd.

Reactie: Verwezen wordt naar de reactie op punt 1.3 b en 1.3 c van de PPC.

5. BOOR 5.1 Toelichting Voor wat betreft Archeologie is in de toelichting alleen de tekst van Brienenoord Corridor (aangeleverd september 2003) opgenomen. De tekst voor ‘Rijksweg A-16 Corridor’ (aangeleverd juli 2003) dat nu ook deel uitmaakt van Brienenoord Corridor, is niet opgenomen. De aangeleverde plaatjes van Rijksweg A-16-Corridor zijn voor het voorontwerp wel weer gebruikt, maar de bijbehorende voorschriften ontbreken daarentegen weer.

Reactie: De toelichting van het ontwerpbestemmingsplan voor wat betreft hoofdstuk Archeologie is aangepast., alsmede de voorschriften.

5.2 Voorschriften In de voorschriften wordt gesproken over 3 archeologische gebieden die alleen uit het ‘oude’ bestemmingsplan Brienenoord-Corridor zijn overgenomen. Dit moeten 6 ‘archeologische gebieden ‘(A t/m F) zijn.

Reactie: De voorschriften zijn hierop aangepast. Er zijn 6 archeologische gebieden (A t/m F) opgenomen.

38 5.3 Plankaart Op de plankaart moet dus ook Archeologie worden aangepast (zie wijzigingen op de plankaart).

Reactie: De plankaart is aangepast. Er is een aparte plankaart opgenomen voor Archeologie.

6. KPN Verzocht wordt bij nadere uitwerking van het plan rekening te houden met de belangen van KPN. In hoofdlijnen bestaan deze uit de volgende zaken: - Het creëren van tracés aan beide zijden van straten in openbare grond, in bermen en open verhardingen. - Het handhaven van de bestaande tracés. - Het vrijhouden van de toegewezen tracés van bomen en beplanting. - Het in overleg beschikbaar stellen van ruimten voor het plaatsen van mogelijke kabelverdeelkasten van KPN. - Het vrijhouden van straalverbindingspaden van KPN van hoge objecten. - Om te controleren of voor dit gebied beperkingen gelden, verzocht wordt contact op te nemen met: KPM Operator Vaste Net Straalverbindingen, Postbus 9107, 7300 HR Apeldoorn, telefoonnummer 050 5820678.

Reactie: Hiermee zal rekening worden gehouden.

7. Deelgemeente Kralingen-Crooswijk 7.1 Binnen het voorontwerp is een gedeelte als “groen” bestemd nabij het huidige P+R-terrein Kralingse Zoom. Hier zal volgend jaar worden begonnen met de bouw van een parkeergarage. Dit past binnen het huidige bestemmingsplan maar niet binnen het voorliggende voorontwerp. Binnen de bestemming “groen” passen geen bouwwerken. Dit is niet juist.

Reactie: Het gedeelte dat als “Groen” is bestemd nabij het huidige P+R-terrein Kralingse Zoom is binnen het plangebied Brienenoord Corridor opgenomen omdat de grens van het bestemmingsplan de deelgemeentegrens betreft. Gelet op het feit dat er binnenkort een bestemmingsplan wordt gemaakt voor heel Brainpark Centrum, is het logischer om dit gedeelte mee te nemen met dat bestemmingsplan. Tot die tijd zal het vigerende plan blijven gelden waar dit gedeelte als “Gemengde doeleinden” is bestemd, waarbinnen het mogelijk is om een parkeergarage te bouwen. Deze oplossing heeft dus geen negatieve effecten op de ontwikkelingen. De plankaart is hierop aangepast.

7.2 De plaats waar de doelgroepenstrook zal komen te lopen is mede als “groen” bestemd. In de begripsomschrijving staat dat onder de bestemming “groen” ook ontsluitingswegen vallen. De doelgroepenstrook zou kunnen worden gezien als een ontsluitingsweg van de parkeergarage maar dit is wellicht niet de bedoeling.

Reactie: Om de doelgroepenstrook in dit bestemmingsplan mee te kunnen nemen dient de locatie van de strook bekent te zijn en dienen alle milieuonderzoeken afgerond te zijn. Dit is echter nog niet het geval, waardoor het niet mogelijk is om deze plannen reeds mee te nemen met dit bestemmingsplan. De toekomstige doelgroepenstrook voor de parkeergarage maakt deel uit van het Masterplan Brainpark centrum waarvoor binnenkort een heel nieuw bestemmingsplan gemaakt gaat worden. Gelet op dit feit is het logischer om deze strook mee te nemen met dat bestemmingsplan. De bestemmingsgrens is daarom verlegd zodat de doelgroepenstrook geheel buiten het bestemmingsplan Brienenoord Corridor valt. De plankaart is hierop aangepast.

8. Dagelijks Bestuur van de deelgemeente IJsselmonde Het dagelijks bestuur van de deelgemeente IJsselmonde adviseert positief over het voorontwerp bestemmingsplan “Brienenoord Corridor”.

39

Reactie: Hiervan is kennis genomen.

9. Dagelijks Bestuur van de deelgemeente Prins Alexander Het dagelijks bestuur van de deelgemeente Prins Alexander adviseert positief over het voorontwerp bestemmingsplan “Brienenoord Corridor”.

Reactie: Hiervan is kennis genomen.

40 9.2 Inspraak

Eindverslag als bedoeld in artikel 12 van de Inspraakverordening Rotterdam met betrekking tot het voorontwerpbestemmingsplan “Brienenoord-Corridor”.

Vanaf donderdag 2 september 2004 tot en met woensdag 29 september 2004 heeft het voorontwerp ter inzage gelegen bij het informatiecentrum van de deelgemeente IJsselmonde, Heerenwaard 25, het kantoor van de deelgemeente Kralingen/Crooswijk, Oostzeedijk 276, en het informatiepunt van de deelgemeente Prins Alexander, Prins Alexanderplein 6, te Rotterdam.

Inspraakbijeenkomst Op 5 oktober 2004 is in het informatiecentrum van de deelgemeente IJsselmonde een inspraakbijeenkomst gehouden. Het verslag van deze bijeenkomst is als bijlage bijgevoegd. Het verslag heeft van 28 oktober 2004 tot en met 24 november 2004 ter inzage gelegen en is toegezonden aan degenen die tijdens de inspraakbijeenkomst aanwezig waren. Gedurende de periode van 2 september 2004 tot en met 18 oktober 2004 konden schriftelijke zienswijzen worden ingediend.

Mondelinge zienswijzen Tijdens de inspraakbijeenkomst op 5 oktober 2004 kwamen, na een korte uitleg van het bestemmingsplan, geen nadere inhoudelijke vragen aan de orde.

Voor een volledige weergave van de inspraakbijeenkomst wordt hier verwezen naar het verslag van de inspraakbijeenkomst dat als bijlage is toegevoegd.

Schriftelijke zienswijzen Tijdens de periode van 2 september 2004 tot en met 18 oktober 2004 zijn geen schriftelijke zienswijzen ingediend.

41

II VOORSCHRIFTEN

INHOUDSOPGAVE VOORSCHRIFTEN

Bestemmingsplan Brienenoord Corridor

Algemene en technische bepalingen

Artikel 1 - Begripsbepalingen Artikel 2 - Algemene bepalingen

Bestemmingsbepalingen

Artikel 3 - Autosnelweg Artikel 4 - Verkeersweg Artikel 5 - Verblijfsgebied Artikel 6 - Sneltram Artikel 7 - Groen Artikel 8 - Water Artikel 9 - Rivier Artikel 10 - Leiding Artikel 11 - Waterkering Artikel 12 - Archeologisch waardevol gebied A, B, C, D, E en F Artikel 13 - Hoofdwatergang

Aanvullende bepalingen

Artikel 14 - Algemene vrijstelling Artikel 15 - Wijziging van het plan Artikel 16 - Gebruik Artikel 17 - Overgangsbepaling Artikel 18 - Strafbepaling Artikel 19 - Naamgeving

Algemene en technische bepalingen

Artikel 1 - Begripsbepalingen

Archeologisch deskundige Het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam (BOOR) of een andere door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige.

Bebouwing Een of meer gebouwen en/of andere bouwwerken.

Beperkt kwetsbare objecten a. woningen, kantoorgebouwen, hotels, restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen, voor zover deze objecten niet tot de categorie kwetsbare objecten behoren; b. sporthallen, zwembaden, speeltuinen; c. sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet tot de categorie kwetsbare objecten behoren; d. andere objecten die met de onder a en b genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten niet tot de categorie kwetsbare objecten behoren; e. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.

Bestemmingsgrens Een als zodanig verklaarde lijn op de plankaart die de grens vormt van een bepaalde bestemming.

Bouwwerk Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

Bruto vloeroppervlakte (b.v.o.) De totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels, horeca, bedrijven of maatschappelijke voorzieningen met inbegrip van de daartoe behorende inpandige ruimten, zoals gemeenschappelijke ruimten, magazijnen en dienstruimten.

Gebouw Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

Kwetsbare objecten a. woningen, met uitzondering van: - verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare; - dienst- en bedrijfswoningen van derden; b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken, of gehandicapten, zoals: - ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen; - scholen; - gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen; c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals: - kantoorgebouwen en hotels met een b.v.o. van meer dan 1500 m² per object; - complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk b.v.o. meer dan 1000 m² bedraagt en winkels met een totaal b.v.o. van meer dan 2000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd; d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.

Milieudeskundige De Milieudienst Rijnmond (DCMR) of een andere door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige.

NAP Normaal Amsterdams Peil.

Parkeerplaatsen Ongebouwde parkeervoorzieningen.

Parkeervoorzieningen Parkeergelegenheid ter voorziening in de behoefte aan ruimte voor het parkeren en stallen van motorvoertuigen en (brom)fietsen, alsmede de daarbij behorende in- en uitritten en toegangen.

Peil - Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de kruin van de weg; - voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang na voltooiing van de aanleg van dat terrein. Indien een bouwwerk aan meer dan een weg wordt gebouwd, is het peil van de hoogstgelegen weg maatgevend.

Sneltram Een metro bovengronds.

Artikel 2 - Algemene bepalingen

1. Straalpad a. Voor zover voor de gronden, begrepen in de op de plankaart als straalpad aangegeven zone, uit deze voorschriften of uit de plankaart een grotere bouwhoogte voortvloeit dan 49 meter boven NAP, mag op de die gronden niettemin de laatstgenoemde bouwhoogte niet worden overschreden. b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde onder a tot ten hoogste de krachtens deze voorschriften of de plankaart toegestane bouwhoogte, mits de belangen van de straalverbinding niet worden geschaad. Alvorens de vrijstelling te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de vrijstelling aan burgemeester en wethouders een schriftelijk advies van KPN te overleggen.

2. Veiligheidscontour transport te water a. Om binnen een zone van 40 meter, gemeten vanaf de kade van de Nieuwe Maas, de veiligheid van personen en goederen te waarborgen, geldt, onverminderd hetgeen in deze voorschriften is bepaald ten aanzien van de voor de gronden geldende bestemmingen, dat geen ‘beperkt kwetsbare objecten’ en ‘kwetsbare objecten’ mogen worden gerealiseerd. b. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde onder a, voor de realisatie van ‘kwetsbare objecten’ en ‘beperkt kwetsbare objecten’, met dien verstande dat de afstand tussen zo’n object en de kade van de Nieuwe Maas minimaal 25 meter bedraagt. Alvorens de vrijstelling te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de vrijstelling aan burgemeester en wethouders een schriftelijk advies van de Regionale Hulpverleningsdienst Rotterdam-Rijnmond te overleggen.

3. Zonering LPG-station Binnen een zone van 45 meter, gemeten uit het vulpunt van het LPG-station, mogen geen ‘beperkt kwetsbare objecten’ en ‘kwetsbare objecten’ gerealiseerd worden.

Bestemmingsbepalingen

Artikel 3 - Autosnelweg

1. De gronden, aangewezen voor "autosnelweg”, zijn bestemd voor: a. een autosnelweg, met de daarbij behorende kunstwerken als bruggen met bijbehorende voorzieningen en pijlers, tunnels, viaducten, duikers en lichtmasten; b. fiets- en voetpaden, aansluitende wegen en dienstwegen; c. groenvoorzieningen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen; d. geluidwerende voorzieningen; e. voorzieningen ten behoeve van wandelen en verblijven, zoals trottoirs, paden en trappen; f. de bestemmingen “sneltram”, “leiding”, “waterkering”, “verkeersweg”, “water”, “archeologisch waardevol gebied A t/m F”, “rivier” en “hoofdwatergang”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen.

2. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid, zijn de gronden, daar waar de autosnelweg op een verhoogd niveau ligt, tevens op onderliggend maaiveld bestemd voor verkeersweg, groen, water, verblijfsgebied en, voorzover gelegen onder het Brienenoordviaduct ten noorden van de Schaardijk en ten oosten van het Toepad, voor opslag in de open lucht, voorzover het geen inrichtingen als bedoeld in de ’Wet Geluidhinder’ en het ‘Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen’ betreft.

3. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd: a. de in het eerste lid bedoelde kunstwerken; b. in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals portalen ten behoeve van de bewegwijzering, geluidsschermen en andere voorzieningen ter beperking van geluidshinder veroorzaakt door het wegverkeer.

4. Indien en voor zover deze gronden samenvallen met de bestemmingen als bedoeld in het eerste lid onder f, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.

Artikel 4 - Verkeersweg

1. De gronden, aangewezen voor “verkeersweg”, zijn bestemd voor: a. voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen, zoals rijstroken, trambanen met bovenleidingen, fietspaden, parkeerplaatsen, met de daarbij behorende kunstwerken als viaducten, bruggen, duikers; b. voorzieningen ten behoeve van wandelen en verblijven, zoals trottoirs, paden en trappen; c. groenvoorzieningen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen; d. openbare nutsvoorzieningen; e. geluidswerende voorzieningen; f. de bestemmingen “leiding”, “waterkering”, “autosnelweg” en “archeologisch waardevol gebied C, D en F”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen.

2. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid geldt dat de gronden, voor zover grenzend aan bestemmingen welke bebouwing toelaten, mede zijn bestemd voor de ingevolge de aangrenzende bestemming toegelaten doeleinden in de vorm van overhangende delen (erkers, balkons, galerijen en dergelijke) met een diepte van te hoogste 2 meter gemeten uit de gevel en op een hoogte van ten minste 2,2 meter boven maaiveld.

3. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd: a. de in het eerste lid bedoelde kunstwerken; b. de in het tweede lid bedoelde overhangende delen; c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals portalen ten behoeve van de bewegwijzering, straatmeubilair, verfraaiingselementen, reclame-inrichtingen, al dan niet ondergrondse afvalcontainers, openbare nutsvoorzieningen, geluidsschermen en andere voorzieningen ter beperking van geluidshinder veroorzaakt door het wegverkeer; d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van waterbouwkundige aard zoals een brug, een duiker.

4. Indien en voor zover deze gronden samenvallen met de bestemmingen als bedoeld in het eerste lid onder f, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.

Artikel 5 - Verblijfsgebied

1. De gronden, aangewezen voor "verblijfsgebied", zijn bestemd voor: a. verkeers- en verblijfsruimte, te weten: - voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen; - voorzieningen ten behoeve van wandelen, verblijven en spelen; b. groenvoorzieningen, waterpartijen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen; c. openbare nutsvoorzieningen; d. de bestemmingen “leiding”, “waterkering”, “archeologisch waardevol gebied B en C” en “hoofdwatergang”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen.

2. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid geldt dat de gronden, voor zover grenzend aan bestemmingen welke bebouwing toelaten, mede zijn bestemd voor de ingevolge de aangrenzende bestemming toegelaten doeleinden in de vorm van overhangende delen (erkers, balkons, galerijen en dergelijke) met een diepte van te hoogste 2 meter gemeten uit de gevel en op een hoogte van ten minste 2,2 meter boven maaiveld.

3. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd: a. de in het tweede lid bedoelde overhangende delen; b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals straatmeubilair, verfraaiingselementen, speelele- menten, fietsbergingen, reclame-inrichtingen, al dan niet ondergrondse afvalcontainers, openbare nutsvoorzieningen; c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van waterbouwkundige aard zoals een brug, een duiker.

4. Indien en voor zover deze gronden samenvallen met de bestemmingen als bedoeld in het eerste lid onder d, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.

Artikel 6 - Sneltram

1. De gronden, aangewezen voor "sneltram", zijn bestemd voor: a. voorzieningen ten behoeve van het metroverkeer, zoals spoorbanen met bovenleidingen, met de daarbij behorende kunstwerken, zoals viaducten, bruggen en duikers; b. geluidswerende voorzieningen; c. de bestemmingen “autosnelweg” en “archeologisch waardevol gebied F”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen.

2. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd: a. de in het eerste lid bedoelde kunstwerken; b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals straatmeubilair, verfraaiingselementen, reclame- inrichtingen, geluidsschermen, alsmede voor de functionering van het metroverkeer noodzakelijke bouwwerken.

Vrijstelling 3. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in het tweede lid voor het bouwen van krachtens het eerste lid onder c toegestane bebouwing, mits de belangen van het metroverkeer niet worden geschaad. Alvorens de vrijstelling te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de vrijstelling aan burgemeester en wethouders een schriftelijk advies van de metrobeheerder te overleggen.

4. Indien en voor zover deze gronden samenvallen met de bestemmingen als bedoeld in het eerste lid onder c, is het bepaalde in dit artikel slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.

Artikel 7 - Groen

1. De gronden, aangewezen voor "groen", zijn bestemd voor: a. park, plantsoen, openbare nutsvoorzieningen, waterpartijen en waterlopen, speelgelegenheden, ontsluitingswegen, parkeerplaatsen, fiets- en voetpaden en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen; b. geluidswerende voorzieningen; c. de bestemmingen “leiding”, “waterkering”, “archeologisch waardevol gebied B, C, D, E en F” en “hoofdwatergang”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen.

2. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid geldt dat de gronden, voor zover grenzend aan bestemmingen welke bebouwing toelaten, mede zijn bestemd voor de ingevolge de aangrenzende bestemming toegelaten doeleinden in de vorm van overhangende delen (erkers, balkons, galerijen en dergelijke) met een diepte van te hoogste 2 meter gemeten uit de gevel en op een hoogte van ten minste 2,2 meter boven maaiveld.

3. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd: a. de in het tweede lid bedoelde overhangende delen; b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals straatmeubilair, verfraaiingselementen, speelelementen, al dan niet ondergrondse afvalcontainers, openbare nutsvoorzieningen; c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van waterbouwkundige aard zoals een brug, een duiker; d. geluidsschermen ter beperking van de geluidshinder veroorzaakt door het wegverkeer.

4. Indien en voorzover deze gronden samenvallen met de bestemmingen als bedoeld in het eerste lid onder c, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.

Artikel 8 - Water

1. De gronden, aangewezen voor "water", zijn bestemd voor: a. waterlopen en verkeersdoeleinden te water, met de daarbij behorende voorzieningen zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen; b. de bestemmingen, “waterkering”, “autosnelweg”, “archeologisch waardevol gebied C en F” en “hoofdwatergang”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen.

2. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd: a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van waterbouwkundige en/of recreatieve aard zoals een brug, een duiker, een steiger, een vlonder; b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de geleiding van het verkeer te water, zoals lichtopstanden en bakens.

3. Indien en voorzover deze gronden samenvallen met de bestemmingen als bedoeld in het eerste lid onder b, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.

NB Voor de uitvoering van werken op de in het eerste lid bedoelde gronden is, onverminderd de bepaling van het bestemmingsplan, toestemming vereist van de waterbeheerder.

Artikel 9 - Rivier

1. De gronden, aangewezen voor "rivier", zijn bestemd voor: a. de waterhuishouding en verkeersdoeleinden te water, met de daarbij behorende waterstaatswerken als duikers, taluds, keerwanden en beschoeiingen; b. de bestemmingen “autosnelweg”, “waterkering” en “archeologisch waardevol gebied F”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen.

2. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd: a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van waterbouwkundige aard zoals kademuren, duikers, bruggen, aanlegsteigers, meerpalen en remmingwerken; b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de geleiding van het verkeer te water, zoals lichtopstanden en bakens.

3. Indien en voor zover deze gronden samenvallen met de bestemmingen als bedoeld in het eerste lid onder b, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald

Artikel 10 - Leiding

1. De gronden, aangewezen voor “leiding”, zijn bestemd voor: a. een ondergrondse rioolwaterpersleiding en LGP-leiding, met de daarbij behorende voorzieningen; b. de bestemmingen “autosnelweg”, “verkeersweg”, “verblijfsgebied”, “groen”, “waterkering” en “archeologisch waardevol gebied C en F”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen.

2. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de in het eerste lid onder a bedoelde rioolwaterpersleiding en LPG-leiding worden gebouwd.

Vrijstelling 3. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in het tweede lid voor het bouwen van krachtens het eerste lid onder b toegestane bebouwing, mits de belangen van de rioolwaterpersleiding en de LPG-leiding niet worden geschaad. Alvorens de vrijstelling te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de vrijstelling aan burgemeester en wethouders hieromtrent een schriftelijk advies van de leidingbeheerder te overleggen. Burgemeester en wethouders kunnen aan de vrijstelling voorschriften verbinden ter bescherming van de belangen van de rioolwaterpersleiding en de LPG-leiding.

Aanlegvergunning 4. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning), de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:

a. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen; b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere wijze indrijven van voorwerpen; c. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen en afgraven alsmede door ophogen; d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen; e. het verrichten van graafwerkzaamheden.

Een aanlegvergunning wordt verleend, indien daardoor het doelmatig functioneren van de leiding niet onevenredig wordt of kan worden aangetast. Alvorens de aanlegvergunning te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de aanlegvergunning aan burgemeester en wethouders hieromtrent een schriftelijk advies van de leidingbeheerder te overleggen.

5. Het bepaalde in het vierde lid is niet van toepassing op normale werkzaamheden van geringe omvang, gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavig gebied.

6. Indien en voor zover deze gronden samenvallen met de bestemmingen als bedoeld in het eerste lid onder b, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.

Artikel 11 - Waterkering

1. De gronden, aangewezen voor "waterkering", zijn bestemd voor: a. waterkering met de daarbij behorende waterstaatswerken als taluds, glooiingen en onderhouds- wegen, zomede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van waterbouwkundige aard, zoals duikers, keerwanden en beschoeiingen; b. de bestemmingen “autosnelweg”, “verkeersweg”, “verblijfsgebied”, “groen’, “water”, “leiding”, “rivier”, “archeologisch waardevol gebied B, C, D en F” en “hoofdwatergang”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen.

2. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend de in het eerste lid onder a bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

Vrijstelling 3. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in het tweede lid voor het bouwen van krachtens de in het eerste lid onder b toegestane bebouwing, mits de belangen van de waterkering niet worden geschaad. Alvorens de vrijstelling te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de vrijstelling aan burgemeester en wethouders een schriftelijk advies van de dijkbeheerder te overleggen. Burgemeester en wethouders kunnen aan de vrijstelling voorschriften verbinden ter bescherming van de belangen van de waterkering.

4. Indien en voor zover deze gronden samenvallen met de bestemmingen als bedoeld in het eerste lid onder b, is het bepaalde in dit artikel slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.

Artikel 12 - Archeologisch waardevol gebied A, B, C, D, E en F

1. De gronden aangewezen voor “archeologisch waardevol gebied”, zijn bestemd voor: a. behoud van de aan grond eigen zijnde archeologische waarden; b. alle overige bestemmingen, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen.

2. Op de in het eerste lid bedoelde gronden is uitsluitend bebouwing toegestaan, voor zover geen bouwwerkzaamheden (waaronder begrepen: heien en het slaan van damwanden) dienen te worden verricht die dieper reiken dan 3,0 meter beneden NAP (gebied A), dieper reiken dan 2,5 meter boven NAP (gebied B), dieper reiken dan 1,5 meter boven NAP ( gebied D), dan wel dieper reiken dan 2,75 beneden NAP (gebied E).

Vrijstelling 3. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in het tweede lid voor het bouwen van krachtens het eerste lid onder b toegestane bebouwing waarvoor bouwwerkzaamheden dienen te worden verricht die dieper reiken dan 3,0 meter beneden NAP (gebied A), dieper reiken dan 2,5 meter boven NAP (gebied B), dieper reiken dan 1,5 meter boven NAP ( gebied D), dan wel dieper reiken dan 2,75 beneden NAP (gebied E), mits de archeologische waarden dit gedogen. Alvorens de vrijstelling te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de bouwvergunning aan burgemeester en wethouders hieromtrent een schriftelijk advies van de archeologisch deskundige te overleggen. Aan een vrijstelling kunnen in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden: a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden; b. de verplichting tot het doen van opgravingen; c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige van het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam of een andere op archeologisch gebied deskundige.

Aanlegvergunning 4. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders graafwerkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 3,0 meter beneden NAP (gebied A), dieper reiken dan 2,5 meter boven NAP (gebied B), dieper reiken dan 1,5 meter boven NAP (gebied D), dan wel dieper reiken dan 2,75 beneden NAP (gebied E). Binnen het op de plankaart als gebied C aangegeven gebied (met uitzondering van bestaande wegcunetten en leidingcunetten) is het tevens verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgmeester en wethouders graafwerkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren over een terreinoppervlak groter dan 200 m² en dieper dan 1,0 m beneden NAP. Binnen het op de plankaart als gebied F aangegeven gebied (met uitzondering van bestaande wegcunetten en leidingcunetten) is het tevens verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgmeester en wethouders graafwerkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren over een terreinoppervlak groter dan 200 m² en dieper dan 2,75 m beneden NAP. Een aanlegvergunning geldt niet voor bedoelde activiteiten gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden en niet voor bedoelde activiteiten welke in uitvoering waren ten tijde van het van kracht worden van dit bestemmingsplan. Een aanlegvergunning wordt verleend indien daardoor de aanwezige archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind. Alvorens de aanlegvergunning te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de aanlegvergunning aan burgemeester en wethouders hieromtrent een schriftelijk advies van de archeologisch deskundige te overleggen. Aan een aanlegvergunning kunnen in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden: a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden; b. de verplichting tot het doen van opgravingen; c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door de archeologisch deskundige.

5. Indien en voor zover deze gronden samenvallen met de bestemmingen als bedoeld in het eerste lid onder b, is het bepaalde in dit artikel slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.

Artikel 13 - Hoofdwatergang

1. De gronden, aangewezen voor "hoofdwatergang", zijn bestemd voor: a. het gebruik als waterberging en vrij doorstromingsgebied van water, met de daarbij behorende voorzieningen; b. de bestemmingen “autosnelweg”, “verblijfsgebied”, “groen”, “water”, “waterkering” en “archeologisch waardevol gebied A, C en F”, voor zover deze gronden mede als zodanig zijn aangewezen.

2. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van het in het eerste lid onder a bedoelde gebruik worden gebouwd.

Vrijstelling 3. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in het tweede lid voor het bouwen van krachtens het eerste lid onder b toegestane bebouwing, mits de belangen van de hoofdwatergang niet worden geschaad. Alvorens de vrijstelling te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de vrijstelling aan burgemeester en wethouders een schriftelijk advies van de beheerder van de hoofdwatergang te overleggen. Burgemeester en wethouders kunnen aan de vrijstelling voorschriften verbinden ter bescherming van de belangen van de hoofdwatergang.

4. Indien en voor zover deze gronden samenvallen met de bestemmingen als bedoeld in het eerste lid onder b, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald. Aanvullende bepalingen

Artikel 14 - Algemene vrijstelling

1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van de desbetreffende bepalingen van dit bestemmingsplan:

Kleine bouwwerken a. voor de bouw van - niet voor bewoning bestemde - kleine bouwwerken van openbaar nut, zoals telefooncellen, wachthuisjes voor verkeersdiensten, transformatorgebouwtjes, verdeelkasten, gasdrukregel- en meetstations, gemaalgebouwtjes, met dien verstande, dat de inhoud van een bouwwerk, als hier bedoeld, niet meer mag bedragen dan 60 m³;

Begrenzing weg(profiel), bouwblok, terrein b. indien op ondergeschikte punten een geringe afwijking in de begrenzing, het beloop of het profiel van een weg, de ligging of de vorm van een bouwblok of een terrein c.q. waterloop of de hoogte van een bouwwerk in het belang van het te verwachten verkeer, de volkshuisvesting en/of een behoorlijke bebouwing c.q. inrichting noodzakelijk is, dan wel de noodzaak daartoe bij uitzetting van het plan op het terrein blijkt, met dien verstande dat hierdoor de bestemmingsgrens niet wordt overschreden;

Artikel 15 - Wijziging van het plan

1. Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening het bestemmingsplan wijzigen:

Bestemmingsgrenzen a. ten behoeve van de op de plankaart aangegeven bestemmingsgrenzen, waarbij deze maximaal 10 meter mogen verschuiven, ingeval: - de toe te passen verkavelingswijze daartoe aanleiding geeft; - stedenbouwkundige redenen daartoe aanleiding geven. Een en ander met dien verstande dat ten aanzien van de bij de opschuiving betrokken gronden de voorschriften zullen gelden die betrekking hebben op de bestemming waarvan de grenzen worden verruimd en de ter zake toepasselijke milieuregelgeving niet wordt overschreden.

Parkeervoorzieningen b. ten behoeve van de realisatie van al dan niet ondergrondse parkeervoorzieningen. Een en ander met dien verstande dat: - overeenstemming bestaat met milieuregelgeving; - een goede verkeersafwikkeling gewaarborgd is; en - realisatie van (gedeeltelijk) bovengrondse parkeervoorzieningen slechts is toegestaan indien realisatie van geheel ondergrondse parkeervoorzieningen financieel, stedenbouwkundig dan wel bouwtechnisch niet mogelijk is.

Bouwen in te wijzigen plangedeelte 2. Het bouwen en/of gebruik van de in de eerste lid bedoelde gronden is slechts toegestaan overeenkomstig een door Gedeputeerde Staten goedgekeurde wijziging van het bestemmingsplan.

3. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in het tweede lid ten behoeve van het bouwen overeenkomstig een in voorbereiding zijnde wijziging van dit bestemmings- plan na ontvangst van een verklaring van geen bezwaar van Gedeputeerde Staten, tenzij Gedeputeerde Staten hebben verklaard dat de wijziging geen goedkeuring behoeft en er gedurende de termijn van terinzagelegging geen zienswijzen tegen het ontwerp-wijzigingsplan zijn ingebracht.

Procedure 4. Alvorens een wijziging ingevolge het eerste lid vast te stellen, dan wel een verklaring van geen bezwaar, als bedoeld in het voorgaande lid, aan te vragen, stellen burgemeester en wethouders belanghebbenden gedurende vier weken in de gelegenheid eventuele zienswijzen tegen het ontwerp voor de wijziging, dan wel tegen het desbetreffende bouwplan schriftelijk bij hun college kenbaar te maken. Het ontwerp voor de wijziging dan wel het bouwplan, ligt daartoe gedurende deze termijn ter inzage. Burgemeester en wethouders voegen een afschrift van de ingediende zienswijzen onder- scheidenlijk bij hun verzoek tot goedkeuring van de wijziging, dan wel bij de aanvraag om de verkla- ring van geen bezwaar aan Gedeputeerde Staten.

Artikel 16 - Gebruik

1. Het is verboden de in dit bestemmingsplan gelegen onbebouwde gronden en de in het plan gelegen bouwwerken geheel of gedeeltelijk te gebruiken, te laten gebruiken of in gebruik te geven, op een wijze of tot een doel, strijdig met de daaraan in het plan gegeven bestemming(en) en/of het volgens de voorschriften uitsluitend toegestane gebruik, dan wel met de uit deze voorschriften voortvloeiende aard van de bebouwing.

Vrijstelling 2. Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in het eerste lid, indien strikte toepassing van dit voorschrift leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 17 - Overgangsbepaling

Overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken 1. Bouwwerken, welke bestaan op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan dan wel daarna gebouwd worden of kunnen worden met inachtneming van het bepaalde in de Woningwet, en die afwijken of zouden afwijken van dit plan, mogen op voorwaarde dat de bestaande afwijkingen van dit plan niet worden vergroot en behoudens onteigening overeenkomstig de wet: a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; b. na verwoesting door een calamiteit worden herbouwd, mits de desbetreffende bouwaanvraag wordt aangevraagd binnen twee jaar nadat deze calamiteit heeft plaatsgevonden.

Overgangsbepaling ten aanzien van het gebruik 2. Het ten tijde van het van kracht worden van dit bestemmingsplan bestaande gebruik van onbebouwde gronden en van bouwwerken, dat in strijd is met dit bestemmingsplan, mag worden voortgezet en zodanig worden gewijzigd, dat het in dezelfde als wel in mindere mate strijdigheid met dit bestemmingsplan oplevert.

Uitzonderingen op het overgangsrecht 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan, doch zijn gebouwd in strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat bestemmingsplan.

4. Het tweede lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat bestemmingsplan.

Artikel 18 - Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in artikel 10 vierde lid, artikel 12 vierde lid of artikel 16 eerste lid, wordt aangemerkt als een strafbaar feit in de zin van artikel 1a, onder 2°, van de Wet op de economische delicten.

Artikel 19 - Naamgeving

Deze voorschriften kunnen worden aangehaald onder de naam “Voorschriften bestemmingsplan Brienenoord Corridor”.

III BIJLAGEN

INHOUDSOPGAVE BIJLAGEN

- Reactie van de Provinciale Planologische Commissie d.d. 10 november 2004 - Verslag van de inspraakbijeenkomst d.d. 15 oktober 2004

VERSLAG VAN DE INSPRAAKBIJEENKOMST OVER HET VOORONTWERP BESTEMMINGSPLAN “BRIENENOORD-CORRIDOR”, GEHOUDEN OP DINSDAG 5 OKTOBER 2004, IN GEBOUW "DE KLIMMENDE BEVER", HERENWAARD 25, ALHIER.

Aanwezig: dhr. A.P.E. de Schot (deelgemeente; voorzitter), mevr. M. Steur (dS&V; juriste), mevr. M. Verhoef (dS&V; bureau inhaalslag bestemmingplannen) en mevr. C.J. Saelman (deelgemeente; notulen). Publiek: 2 personen.

De voorzitter opent de vergadering. Hij legt uit dat bestemmingsplannen in grote delen van het grondgebied van Rotterdam zijn verouderd en dat de gemeente Rotterdam bezig is om deze bestemmingsplannen door middel van een inhaalslag te actualiseren. Hiervoor is een Bureau Inhaalslag Bestemmingsplannen in het leven geroepen. Overigens wordt ook vanuit het Rijk en de Provincie aangedrongen op het actualiseren van het bestemmingsplan- bestand. Mevrouw Verhoef is werkzaam bij het Bureau Inhaalslag bestemmingsplannen en zal het plan inhoudelijk toelichten. Mevrouw Steur is juriste bij de dienst Stedenbouw, Wonen en Verkeer. Zij zal uitleg geven over de juridische status van het plan en de te volgen procedure. Mevrouw Verhoef geeft een toelichting aan de hand van de bestemmingsplankaart. Zij legt uit dat het een conserverend bestemmingsplan betreft. De huidige situatie is door middel van bestemmingen op kaart weergegeven. De voornaamste bestemming is snelweg (A16). Onder de bestemming snelweg vallen ook op- en afritten, lichtmasten, geluidsschermen, groenvoorzieningen etc. De voorzitter verduidelijkt dat er niets verandert. De situatie blijft zoals die is. De aanwezige bewoonsters zeggen niet begrepen te hebben waar het nou eigenlijk om ging. Zij misten de oude situatie ten opzichte van de nieuwe situatie. Maar nu is het duidelijk. Zij hebben verder geen vragen en/of opmerkingen. Mevrouw Steur legt uit dat de procedure die het bestemmingsplan moet doorlopen uit verschillende fases bestaat en dat het bij elke fase mogelijk is om een reactie kenbaar te maken. Het plan zit nu in de voorbereidende fase. Van deze bijeenkomst zal een verslag gemaakt worden en na de eerste fase zal een eindverslag worden gemaakt. In dit verslag zal commentaar gegeven worden op de ingebrachte reacties. Vervolgens wordt een ontwerp- bestemmingsplan ter inzage gelegd en is het opnieuw mogelijk om schriftelijke zienswijzen in te dienen. Vervolgens zal het plan met een advies worden voorgelegd aan de Gemeenteraad en moet de Gemeenteraad het plan dan vaststellen. Daarna gaat het naar Gedeputeerde Staten, wordt het opnieuw ter inzage gelegd en is het mogelijk om bedenkingen in te dienen. Daarna moet GS het plan goedkeuren. Tegen deze beslissing is beroep mogelijk bij de Raad van State. De voorzitter wijst er op dat nog tot en met 18 oktober 2004 schriftelijke reacties ingediend kunnen worden. Hij dankt de aanwezigen voor hun komst en inbreng en sluit vervolgens de inspraakbijeenkomst.

Nel Saelman, 15 oktober 2004.

IV KAARTEN

INHOUDSOPGAVE KAARTEN

- Bestemmingsplankaart Noord d.d. 23-01-2006 - Bestemmingsplankaart Zuid d.d. 23-01-2006 - Plankaart-Archeologie d.d. 24-05-2006