UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN

Het radicale subject bij Endnotes en Andy Blunden Wetenschappelijke verhandeling

26 232

Benoit Douchy

MASTERPROEF POLITIEKE WETENSCHAPPEN afstudeerrichting INTERNATIONALE POLITIEK

PROMOTOR: Dr. Brecht de Smet COMMISSARIS: Dr. Koenraad Bogaert COMMISSARIS: Dr. Christopher Parker

ACADEMIEJAAR 2012- 2013 2 Abstract

De massa-bewegingen van 2011 bekritiseren het kapitaal. In onderstaande thesis worden drie benaderingen tegen het licht gehouden die een theoretische kritiek formuleren. Aan de ene kant analyseren we het communistisch theoretisch magazine Endnotes dat deel uit- maakt van een stroming die als ’communisatie’ omschreven kan worden. Communisatie heeft betrekking op de karakteristieken die een revolutionair proces vandaag zou aannemen, op basis van de hervormingen die er de laatste decennia plaatsvonden in het globale kapi- talisme. Daartegenover plaatsen we Andy Blundens’ analyse. Andy Blunden ontwikkelt binnen Cultural-Historical Activity Theory (CHAT) interdisciplinaire concepten die anti- kapitalistisch kunnen functioneren, maar publiceert ook onafhankelijk daarvan. Om deze twee benaderingen met elkaar te verbinden maken we gebruik van ’ analyse van de waardevorm en meer specifiek de op basis daarvan ontwikkelde waarde-kritiek. De waarde- kritiek komt voort uit recenter gepubliceerde geschriften van Marx die voor veel discussie zorgden en voor interpretaties die in grote mate verschillen van het traditionele marxisme. De waarde-kritiek fungeert als de bemiddelaar tussen Endnotes en Blunden om te bekijken wat hun interpretatie is van een radicaal subject. In de conclusie pogen we beide benaderingen te toetsen aan elkaar en te kijken hoe deze via de waardevorm kunnen worden vergeleken met elkaar. In de bijlages publiceren we ter verduidelijking twee analyses die deze waarde-kritiek theoretiseren via werken van o.a. Chris Arthur, Illich Rubin en Michael Heinrich.

i ii ABSTRACT Dankwoord

Mijn mama en papa, Lina en Frank, bedank ik voor de onvermoeibare steun en omdat ze me steeds de vrijheid gaven die ik zocht of bevocht. Max dien ik te bedanken voor onze gedeelde humor. Mathias, Wouter, Inge, Marc, Cynthia en Saskia: bedankt voor de vriendschap van de afgelopen jaren en bij sommigen van jullie ook het onderdak. Sabien, hartelijk bedankt voor je liefde. Cynthia en Saskia, bedankt voor de computer waarop ik deze thesis kon schrijven. Ruben, bedankt om er te zijn als er niemand anders was. In laatste instantie dien ik nog Brecht de Smet te bedanken voor het geduld dat hij opbracht als promotor, de energie die hij er in stak, en de vele terechte opmerkingen. Aan allen: jamais cesser de lutter.

Thus, it is not at all contradictory, or, rather, the in-every-way mutually con- tradictory statements that labour is absolute poverty as object, on one side, and is, on the other side, the general possibility of wealth as subject and as activity, are reciprocally determined and follow from the essence of labour, such as it is presupposed by capital as its contradiction and as its contradictory being, and such as it, in turn, presupposes capital.(Marx, 1987, p.221-222)

iii Dankwoord

Figuur 1: "Tristes presentimientos de lo que ha de acontecer"(Trieste voorgevoelens van wat er zal gebeuren) door Francisco de Goya (1746-1828)

iv Inhoudsopgave

Abstract i

Dankwoord iii

Inhoudsopgave v

1 Problematiek 1 1.1 Kritiek ...... 1 1.2 Probleemstelling ...... 3 1.3 Structuur ...... 5

2 De (non-)Strategie van communisatie 7 2.1 Context ...... 8 2.2 Communisatie? ...... 9 2.2.1 Historiek van communisatie ...... 10 2.3 Kenmerken van communisatie ...... 12 2.3.1 Geen overgangsperiode ...... 13 2.3.2 Inhoud van de revolutie ...... 14 2.3.3 Directe sociale relaties tussen mensen ...... 15 2.4 Invariantie en cycli van strijd bij Troploin en TC ...... 16 2.5 Endnotes ...... 18

3 Een meta-strategie ? 19 3.1 Andy Blunden zijn toepassing van CHAT ...... 20 3.2 Kritiek binnen de filosofie ...... 20 3.2.1 Activiteit ...... 21 3.2.2 Gestalt ...... 22 3.3 Het Subject ...... 23 3.3.1 Relaties tussen Subjecten ...... 24 3.3.2 Solidariteit ...... 25 3.3.3 Uitwerking van radicale subjectiviteit ...... 26

v Inhoudsopgave

3.4 Alliantie-politiek ...... 27 3.5 Ethical politics ...... 28

4 Waardevorm bij Endnotes 31 4.1 De waardevorm ...... 31 4.2 Contradicties ...... 33 4.3 Reproductie van de klasse-relatie ...... 33 4.3.1 Reproductiecrisis en de algemene wet van kapitalistische accumulatie . 35 4.3.2 De-industrialisering ...... 36 4.3.3 Surpluskapitaal ...... 38 4.3.4 Surplus-bevolking ...... 39 4.4 Subsumptie ...... 41 4.4.1 Formele en reële subsumptie ...... 42 4.4.2 TC’s periodisering van subsumptie ...... 43 4.4.3 Kritiek van Endnotes op TC’s periodisering ...... 45 4.5 Samenvattend ...... 46

5 Het Collaboratief Project & Zelf-afschaffing 49 5.1 De waar-relatie en het collaboratief project ...... 49 5.1.1 Motivatie onder het kapitaal ...... 51 5.1.2 Veranderingen in het arbeidsproces ...... 52 5.1.3 Terug naar deze samenleving? Het collaboratief project ...... 53 5.2 Institutionalisering ...... 54 5.3 Zelf-afschaffing van een subject ...... 54

6 Besluit 57

A Filosofische achtergrond: vervreemding 61 A.1 Situering ...... 61 A.2 Vroege werken ...... 61 A.2.1 De Hegel-kritiek ...... 62 A.2.2 Aufhebung ...... 63 A.2.3 Vervreemding bij Hegel en Feuerbach ...... 65 A.3 Arbeid ...... 66 A.3.1 Objectivering ...... 66 A.3.2 Eerste bemiddeling van de arbeid: mens-activiteit-natuur ...... 68 A.3.3 Vervreemdende activiteit ...... 70

vi Inhoudsopgave

B De Waardevorm 75 B.1 De waardevorm ...... 75 B.1.1 Analytisch of dialectisch? ...... 76 B.1.2 De waar, gebruikswaarde en ruilwaarde ...... 77 B.1.3 De relatie tussen abstracte arbeid en waarde ...... 79 B.1.4 De waardevorm ...... 83 B.1.5 Geld en ruil ...... 86 B.2 warenfetisjisme ...... 88 B.2.1 hoe onstaat warenfetisjisme? ...... 89 B.2.2 Verdinglijking en sociale vorm ...... 90 B.2.3 Personificatie van dingen ...... 91 B.2.4 Vals bewustzijn? ...... 92 B.2.5 Objectieve gedachte-vormen ...... 93 B.2.6 Geld-vorm ...... 93

Bibliografie 95

vii Inhoudsopgave

viii Hoofdstuk 1

Problematiek

Just as intellectuals who wish to narrow Marx to a "single discipline"cannot escape the overpowering fact that Marx was a revolutionairy, so Marxists cannot escape what was, for Marx, inseparable from revolution itself: dialectical philosophy, Marx’s transformation of Hegel’s revolution in philosophy into a philosophy of revolution.(Dunayevskaya, 1991, p.157)

The experience of a revolutionairy generation...is universal. (Blunden, 2013d)

1.1 Kritiek

Hoe hangt een bepaalde maatschappij-theorie over de kapitalistische maatschappij samen met een bepaald politiek project? En hoe hangt dit samen met een bepaalde filosofie, methode, en strategie? Die twee analyses (de stand van het kapitalisme en de daarmee samenhangende strategische kwestie) zijn onafscheidelijk. Daarenboven is het begrip dat men van revolutie heeft, en de daarmee samenhangende sociale theorie onmogelijk los te koppelen van beide begrippen (kapitalisme en stragie). Het ontstaan van verschillende (revolutionaire) massabewegingen in 2011 (de Arabische Lente, Indignados, Occupy, ...) stelt tegelijkertijd de vraag naar wat deze massabewegingen zijn. Dit hangt samen met een begrip van hoe de kapitalistische maatschappij de afgelopen decennia evolueerde en waar deze massabewegingen kritiek op leverden. De neoliberale her- structurering die samenhangt met de wereldwijde evolutie van de afgelopen decennia, zorgde voor een herstructurering in de relaties van het kapitaal. 1 Maar wat betekende die neoliberale

1Onder neoliberalisme verstaan we een politieke filosofie die economische liberalisering promoot, dereguler- ing, privatisering, vrije handel en open markten, en een verkleining van de publieke sector die gepaard gaat met een vergroting van de private sector. In de praktijk verstaan we neoliberalisme als het heersende politieke project die geinitieerd werd door Thatcher in de jaren ’70. In een neo-Keynesiaans politiek beleid na WOII lag de nadruk op het stimuleren van de vraag-zijde van de economie, in een neoliberaal politiek beleid werd vooral de aanbodzijde gestimuleerd. Dit betekent in concreto dat het aandeel van een BBP dat naar loon gaat drastisch daalde, in verhouding tot het aandeel dat geaccumuleerd werd door het kapitaal (Harvey, 2007).

1 Hoofdstuk 1. Problematiek herstructurering nu en hoe hangt dit samen met een overeenstemmende verandering in de subjectiviteit van de verschillende klassen in de kapitalistische maatschappij? Om een kritiek te formuleren op de kapitalistische maatschappij is Karl Marx (1818-1883) waarschijnlijk de revolutionaire theoreticus die het meeste invloed uitoefent. Desondanks is het marxisme geenszins een éénsgezinde beweging. Veelal werd Marx binnen de arbeidersbe- weging of het traditionele marxisme aanschouwd als de grote economist die een "marxistische politieke economie"had ontwikkeld in tegenstelling tot de "burgerlijke economie"(Smith, 1998). In de visie van het traditionele marxisme nam hij de arbeidswaarde-theorie van Adam Smith (1723-1790) en David Ricardo (1772-1823) over, en ontwikkelde hij een theorie van de uit- buiting van arbeidskracht en de crisis-gevoelige natuur van het kapitalisme (Heinrich, 2012, p.32). De ondertitel van Het Kapitaal, Kritiek der politieke economie maakt duidelijk dat het Marx echter niet te doen was om een alternatieve "politieke economie"maar een "kritiek van de politieke economie". Als auteur van Het Kapitaal is Karl Marx belangrijk voor een kritiek op de economische categorieën van de burgerlijke economie. Daarmee wou hij niet enkel bepaalde theorieën bekritiseren- hetgeen hij ook doet in Kapitaal; maar veeleer voor de totaliteit van de politieke economie- maar een kritiek leveren op de categorische vooronderstellingen van een hele tak van kennis.2 Michael Heinrich, geenszins gebonden aan CHAT of communisatie maar een belangrijk theoreticus binnen de wertkritik (waarde-kritiek), merkt op dat de nadruk bij Marx op een kritiek van de burgerlijke economie ligt. De kritiek op de perceptie van de burgerlijke maatschappij vanuit een sociale ontologie is onafscheidelijk van de analyse van de kapitalistische productie-relaties.3 Marx bekritiseerde daarmee niet zozeer de conclusies waar de politieke economie toe kwam, maar eerder de manier waarop deze vragen stelde. Hiermee wordt het onderscheid bedoeld tussen datgene dat de politieke economie wilt uitleggen en datgene dat ze aanneemt als zo vanzelfsprekend dat het niet meer dient uitgelegd te worden (zoals de waar-vorm van het product van de arbeid)4 Die kritieken zijn dus handelingen van demystificering. Hetgeen de politieke economie als zo vanzelfsprekend aanneemt, legitimeert haar eigen theoretische praktijk. Hetgeen bij Marx geformuleerd werd in de zin van een theoretische kritiek, dient dus ook gekaderd te worden binnen een bepaalde anti-kapitalistische

2(Marx, 1922):The work I am presently concerned with is a Critique of Economic Categories or, if you like, a critical exposé of the system of the bourgeois economy. It is at once an exposé and, by the same token, a critique of the system. 3(Heinrich, 2012, p.35): The question was posed above as to what "critique"means within the context of the critique of political economy. We are now able to provide a tentative answer: critique aims to bring down the theoretical field (meaning the self-evident views and spontaneously arising notions) to which the categories of political economy owe their apparent plausibility; the absurdity (Verrückheit) of political economy should be made clear. Here, the critique of perception, the question as to how perception is possible, meets the analysis of the capitalist relations of production: neither is possible without the other. 4Een gelijkaardig voorbeeld van categorische kritiek aan het adres van de hedendaagse psychologie werd beoogd door Jan de Vos in (de Vos, 2011) en is vernietigend. De Vos claimt er ook in dat de neuropsychologie als vanzelfsprekend aanneemt, wat ze eigenlijk dient te verklaren. Verder is zijn conclusie eveneens een radicale negatie: non-psychologie (de Vos, 2010).

2 Hoofdstuk 1. Problematiek strategie die de inherente contradicties en het "geheim"van de waardevorm blootlegt. Marx zijn eigen theoretische praktijk was dus niet los te koppelen van zijn revolutionaire politieke standpunten.

1.2 Probleemstelling

De veranderende klassenstrijd -die herstructurering van de relaties van het kapitaal- is de historische achtergrond waaruit we vertrekken. Dit gaat in West-Europa op een internationale schaal gepaard met een commodificatie 5 en juridisering-integratie van emancipatorische subjecten6- in de kapitalistische staat. Of men die integratie "positieföf "negatiefëvalueert, een slagen vanuit "reformistisch"perspectief of falen vanuit een "revolutionair"perspectief, heeft duidelijke gevolgen voor zowel een interpretatie van de actuele stand van zaken, als voor een bepaald politiek project. Is de commodificatie aanwezig op alle domeinen van het leven(Smith, 1998)? Of: heeft de emancipatie van onderdrukte groepen in de samenleving, geinstitutionaliseerde maatschappelijke veranderingen tot stand gebracht(Blunden, 2003a)? Of -waarschijnlijk- beide? Uiteindelijk komen we terug tot die onafscheidelijke kwestie die we aan het begin van dit stuk reeds vermeldden. Hoe hangt een bepaalde interpretatie van de ontwikkelingen binnen het kapitalisme samen met een bepaalde anti-kapitalistische strategie? Dit hangt ook samen met wat men als methode heeft, en met de eigen traditie waaruit men voortkomt. Dit uit zich theoretisch o.a. in drie benaderingen van deze ontwikkelingen en de daarmee gepaard gaande theoretisering van een kritiek op de politieke economie:

• De analyse over de waardevorm, en de daarmee overeenstemmende waarde-kritiek

• Communisatie als een revolutionair perspectief/vanuit de communisatie-stroming en meer specifiek het communistisch theoretisch magazine Endnotes(2008-...)7

• A. Blunden (1945-...) zijn kritiek op de waarde-relatie en de daaruit voortvloeiende strategie/vanuit CHAT (Cultural-Historical Activity Theory)

De vergelijkingen, raakvlakken, en contradicties tussen deze drie genoemde benaderin- gen staan centraal in onderstaand werk. De hierboven omschreven benaderingen zijn geen duidelijk omschreven ’scholen’, maar er wordt hier omwille van de keuze van het onderzoekson- derwerp geen zo volledig mogelijke behandeling van elke stroming nagestreefd. Onze aandacht

5Het tot waar maken van iets. 6De emancipatie van de vrouwenbeweging, burgerrechtenbeweging, arbeidersbeweging,...leidde tot een bepaalde mate van institutionalisatie en het verkrijgen van rechten binnen de staat. 7van Endnotes verschenen tot op heden twee nummers. Het eerste nummer dateert van 2008. Het tweede nummer dateert van 2010. SIC: International Journal for Communisation is een magazine dat nauw verbonden is aan Endnotes en waar ook naar verwezen wordt. Veel auteurs uit SIC schrijven ook mee aan Endnotes.

3 Hoofdstuk 1. Problematiek gaat uit naar het kruispunt van deze drie specifieke stromingen. Dat deze keuze niet volledig arbitrair is kan slechts duidelijk gemaakt worden door de vergelijkende studie zelf. Zowel Blundens’ benadering van de Cultural-Historical Activity Theory (kortweg CHAT) als Endnotes haar begrip van communisatie kent een erg omvangrijke traditie die verschillende decennia omspant. Elk onderzoek vertrekt vanuit een reeds bestaand theoretisch kader (en specifieker: een bepaalde sociale praktijk). Hoewel er zeker affiniteiten zijn tussen hoofdzake- lijk de analyse van de waardevorm en de communisatie-stroming, zijn deze niet noodzakelijk aan elkaar gelinkt. 8 De theorie van de waardevorm en de discussie omtrent communisatie is vooral geïnspireerd door een herlezing van Het Kapitaal en de .9 Andy Blunden brengt ons terug tot Marx zijn gebruik van Activiteit (Marx, 1992e). Het belangrijkste eerste raakvlak van Endnotes en Andy Blunden is dat ze beiden geen vulgaire interpretatie van kapitaal als een loutere hoeveelheid dingen geven, maar kapitaal interpreteren als een sociale relatie (Blunden, 2011a); (Endnotes, 2010d). Endnotes maakt een analyse van de veranderende relaties van het kapitaal, tijdens de hestructurering onder het neoliberalisme. Het kapitaal wordt daarbij een interne relatie van klassenstrijd door de fase van uitgebreide reproductie, de specifieke accumulatie-fase, de reëele subsumptie van arbeid onder kapitaal en het ontstaan van surplus-bevolking en surplus- kapitaal. 10. Het is via die link van de waardevorm dat we communisatie en Andy Blunden in verband brengen met elkaar. Bovenal is het belangrijk om deze link te vermelden omdat communisatie zich in grote mate baseert op die kwalitatieve analyse van de waardevorm (Endnotes, 2010a, p.72). Daarnaast is het evenmin zo dat er binnen de waarde-kritiek geen uiteenlopende analyses of opvattingen zouden zijn (Endnotes, 2010a, p.93). Bij beide stromingen (Endnotes en Andy Blunden) staat de interpretatie van het subject centraal 11 Dit brengt ons tot de volgende hoofdvraag die betrekking heeft op een theoretische vergelijking:

Hoe kan de analyse van het subject bij Blunden, vergeleken worden met de interpretatie van het subject bij het communisatie-magazine Endnotes?

Een vraag die volledig samenhangt met de hoofdvraag maar eerder betrekking heeft op mijn motivatie is:

Hoe kunnen we de maatschappelijke evolutie van de afgelopen decennia begrijpen, door het begrijpen van de veranderingen in de sociale relaties onder het neolib-

8Veel theoretici rond de waardevorm nemen amper publieke politieke standpunten in. Toch impliceert de theorie rond de waardevorm een standpunt dat dicht bij dat van communisatie komt te liggen. Voor een behandeling van de relatie tussen de waardevorm en communisatie zie (Endnotes, 2010a, p.101). 9(Endnotes, 2010a): Via in aanvang Adorno, Althusser, Cammate, Dangeville, Rosdolsky, Colleti. De meest uitgesproken herlezing ontstond het vroegst in Duitsland met de Neüe-Marx Lektüre door leerlingen van Adorno en Krahl (bv. Bachaus en Reichelt). 10Diepgaandere analyses van elk van deze fenomenen worden behandeld in hoofdstuk 4 11Het subject wordt bij beide benaderingen echter erg veschillend begrepen. Als voorlopige definitie verstaan we het subject hier als een zelfbewust systeem van activiteit.

4 Hoofdstuk 1. Problematiek

eralisme en in de kapitalistische waren-economie, vanuit het standpunt van een radicaal subject?

Betreffende Blunden is er de overduidelijke beperking voor dit schrijven dat hij vertrekt va- nuit Vygotsky, Hegel en Marx. Een literatuurstudie van die reuzen valt buiten het mogelijkse opzet van deze thesis. Daarom ligt mijn focus bij Blunden vooral op Marx en het materiaal van Blunden zélf, zonder die andere invloeden uit het oog te verliezen. Deze thesis heeft van bij de aanvang dus een limitatief en verkennend karakter. Deelvragen die onlosmakelijk verbonden zijn met de hoofdvraag om een zinnige problematiek te kunnen ontwikkelen zijn onder meer:

• Welke historische achtergrond bepaalt deze theorievorming (neoliberalisme in tijden van geherstructureerd kapitaal)?

• Welk antwoord geven zij op de commodificatie van menselijke activiteit onder het kapitalisme?

• Hoe benaderen zij subjecten dan onder het kapitaal? Hoe kwam dit tot uiting in de analyse over emancipatorische subjecten de afgelopen decennia?

• Wat zijn klaarblijkelijke verschillen tussen CHAT en de communizatie-these?

• Wat is hun strategie?

• Wat zijn mogelijkse aanvullingen op beide benaderingen vanuit de andere benadering ?

Bij al deze vragen speelt Marx zijn kritiek op de burgerlijke maatschappij op de achter- grond mee, gezien beide stromingen daar (-on)rechtstreeks uit voortkomen. Onderstaand willen we die drie benaderingen bespreken die beide terugkomen op de filosofische veronder- stellingen van het traditionele marxisme, en een andere kritiek en strategie formuleren.12 Het is evenwel niet de bedoeling om op zoek te gaan naar marxistische ’orthodoxie’.

1.3 Structuur

Het is onmogelijk om alle hedendaagse linken bloot te leggen tussen beide benaderingen en een overzicht te bieden. Aangezien de waarde-vorm en Marx zijn oeuvre centraal staat in beide benaderingen is het wél cruciaal om deze analyses via Marx met elkaar in verband te brengen. Aan de ene kant behandelen we Andy Blunden zijn strategische visie. Die wordt tegenover de visie van het magazine Endnotes geplaatst. Om die twee visies aan elkaar te

12Die benaderingen baseren zich nog steeds op Marx, maar komen alle drie voort uit immanente kritiek binnen het marxisme. Kritiek is immanente kritiek wanneer zij de criteria voor de beoordeling van een (filosofische) positie ontleent aan deze positie zelf.

5 Hoofdstuk 1. Problematiek kunnen koppelen maken we gebruik van hun grondslag in een interpretatie van Marx en zijn analyse van de waardevorm.13. In eerste instantie bespreken we de verschillende visies omtrent radicale subjectiviteit en de daarbij horende perspectieven (hoofdstuk 2 en hoofdstuk 3). Deze twee strategiëen kunnen worden omschreven als communisatie bij Endnotes en Ethical politics bij Andy Blunden. De toepassing van de waardevorm bij Endnotes is evident in hun tweede nummer dat als titel Misery and the value-form draagt. Dit wordt gebruikt om ons begrip ervan uit de doeken te doen (in hoofdstuk 4). Gezien communisatie als perspectief voortkomt uit de problematische reproductie van de kapitaal-relatie zelf, gaan we daarbij vooral in op de reproductie van de kapitaal-relatie. We geven dan een uiteenzetting van Andy Blunden zijn interpretatie van de waar-relatie, en de kenmerken daarvan 5.1.3. We formuleren daaropvolgend een bondige conclusie (hoofdstuk 6). Gezien we via Marx beide stromingen hebben benaderd publiceren we ook twee bijlages die de problematiek bij Marx uitwerken. Bijlage A gaat vooral in op een filosofische contextualisering van Marx en maakt meer bepaald gebruik van Marx’s Theory of Alienation van István Mészáros en Dialectics of Labour: Marx and his relation to Hegel van Chris J. Arthur. Bijlage B gaat vooral in op een uiteenzetting van de waardevorm als sociale vorm. Daarvoor baseren we ons hoofdzakelijk op hoofdstuk drie van An introduction to the three volumes of Karl Marx’s Capital van Michael Heinrich, Abstract Labour and Value in Marx’s Theory en Essays on Marx’s theory of Value van Isaak Illich Rubin, en Het Kapitaal van Karl Marx.

13In het tradionele marxisme wordt de waardevorm meestal niet als uitgangspunt genomen. Hier en ook verder in onderstaand werk behandelen we de waardevorm [Wertform] niet zozeer in al haar verschillende vormen (van waarde tot zelf-verwaardend kapitaal). We hebben hier niet zozeer vormen van waarde op het oog, maar behandelen vooral waarde als vorm.(Rubin, 1972, p.112)

6 Hoofdstuk 2

De (non-)Strategie van communisatie

The twenty-first century is formed by the contradiction between labour and cap- ital, the separation between work and "life", and the domination of everything by the abstract forms of value. We’ve become bored with theories of novelty- with post-modernism, post-Fordism, and each new product of the academy- not so much because they fail to capture an essential continuity, but because the capitalist restructuring of the 1970’s and 1980’s is no longer novel.(Endnotes, 2008b, p.4)

In dit hoofdstuk wordt er een korte schets gemaakt van communisatie en de daarmee gepaard gaande theorie. Communisatie komt theoretisch voort uit een kritiek op het linkse communisme, of het ultra-gauchisme1. In de jaren ’60 en ’70 was er een opleving van een hele reeks theoretische stromingen, waaronder ook het linkse communisme. Sommigen daarvan probeerden theorie te ontwikkelen die adequaat was voor de nieuwe omstandigheden. Het is ironisch dat de plaats waar hun ideëen op een originele en dynamische manier werd overgenomen niet Duitsland, Nederland of Italië was, maar Frankrijk.2

1Binnen discussies over communizatie wordt meestal ultra-gauchisme gebruikt. Het linkse communisme (of ultra-gauchisme) is een verzamelterm van revolutionaire stromingen die ontstonden in de revolutionaire golf na W0I (Aufheben, 2003, p.4). Links communisme ontstond als deel van een sociale massabeweging op het moment dat de sociaal-democratie volledig gediscrediteerd was, en het leek alsof de betekenis van de arbeidersbeweging en het communisme voor het grijpen lag. In de cruciale jaren na 1917 ontwikkelden verschillende delen van de communistische beweging een ander begrip van wat de breuk met de sociaal-democratie betekende, dan het begrip die de Bolsjewieken daarvan hadden. Dit gold ook voor hun begrip van communisme. Vladimir Ilyich Lenin bespreekt verschillende linkse communistische stromingen in De Linkse stroming: een kinderziekte van het communisme. 2Duitsland, Nederland en Italië kenden de belangrijkste linkse communistische stromingen na WOI in West- Europa en daaruit voortkomende theoretici. Over het algemeen spreekt men van een Nederlands-Duits Links (radencommunistisch) en een Italiaans Links (Amadeo Bordiga).

7 Hoofdstuk 2. De (non-)Strategie van communisatie

2.1 Context

In de jaren 1968-73 ontstonden er debatten binnen Frans ultra-links die het kapitalisme terug probeerden te interpreteren op basis van "waarde", waarbij communisme geinterpreteerd werd als het overstijgen van waren-productie en al haar categorieën. Waarde, loonarbeid, kapitaal, het proletariaat als een sociale relatie, werden allemaal beschouwd als een integraal geheel (Endnotes, 2008b); (Endnotes, 2010a). De recent gepubliceerde teksten van Marx waren van invloed op deze debatten en gaven hen de mogelijkheid om theoretisch verder te geraken.3 Amadeo Bordiga (1889- 1970) en de cirkel rond hem, waaronder Jacques Camatte4, waren bij de eersten om het belang van die teksten te erkennen5 Communisatie is onafscheidelijk verbonden aan die terugkeer naar Marx. Diegenen die deze oefening ondernamen baseerden zich op de hele politiek-economische kritiek van Marx en zagen de radicaliteit daarvan in. Ze baseerden zich niet enkel op de filosofische geschriften, zoals voordien veelal gebeurde door de Frankfurter Schule of een toe-eigening van Lucáks.6. In de Franse context waren Jacques Cammatte en de krant Invariance, die het leven zag in 1968, heel belangrijk. Invariance was een krant die verder ging dan de erfenis van Duits- Nederlands Links en Italiaans Links die een uiting gaf aan actuele strijd, en het was ook de plaats voor een nieuwe lezing van de Grundrisse (Endnotes, 2010a, p.77).7 In Duitsland werd de nieuwe lezing (Neüe Marx-Lektüre) beinvloed door de publicatie van Roman Rosdolsky’s The making of Marx’s Capital. Rosdolsky reduceert de Grundrisse voornamelijk tot een voorbereiding van het kapitaal, terwijl Camatte eerder wijst op hoe de Grundrisse veel verder gaat dan het begrip dat vele marxisten hadden van Het Kapitaal (Camatte maakte ook meer gebruik van andere toen beschikbare teksten)(Endnotes, 2010a). Camatte zag in dat de manier waarop waarde gebruikt werd in de verschillende versies van de kritiek op de politieke economie van Marx, verder reikte dan een progressieve uitwerking van de presentatie (van het begrip waarde). Sommige van die eerdere versies van Marx belichten fenomenen zoals de autonomisering van waarde, de definitie van kapitaal als waarde in proces, en het belang van de categorie van subsumptie, op manieren die niet duidelijk waren in vroegere versies. De desbetreffende lezing maakte duidelijk dat de implicaties van Marx zijn kritiek op de politieke

3(Aufheben, 2003): de Grundrisse, de ’Results of the Immediate Process of Production’ en het ’Missing Sixth Chapter’ van Kapitaal 4In de periode vooraleer hij ideëen naar voor schoof die later van invloed zouden zijn op het anarcho- primitivisme. De laatste werken van die eerste periode zijn The wandering of humanity en This world we must leave. 5(Endnotes, 2010a):Cammatte’s one-time collaborator Roger Dangeville-translated the Grundrisse and the Results into French-putting a spanner in the works of the Althusserian anti-Hegelian interpretation of Marx dominant in France. 6(Endnotes, 2010a, p.76):the mature critique of political economy as a whole tended to be left in the hands of traditional Marxism. As we have already indicated, the relevance of Marx’s description of his work as a critique of political economy, the importance of the value-form and of fetishism, were overwhelmingly missed within this positivistic interpretation. The newly available texts such as the Grundrisse undermined the traditional readings and allowed the radicality of the mature critique to be recognised 7Capital and Community van Cammatte werd eersttijds in Invariance gepubliceerd

8 Hoofdstuk 2. De (non-)Strategie van communisatie economie radicaler waren dan vele positivistische marxistische interpretaties tot dan gedacht hadden.

2.2 Communisatie?

De theorie van communisatie komt voort uit discussies in de post- ’68 periode in Frankrijk bij het linkse communisme. Verschillende problemen van de radicale linkerzijde kwamen tijdens mei ’68 aan de oppervlakte. We dienen niet te vervallen in een louter objectivisme of sub- jectivisme m.b.t. die gebeurtenissen, en dienen evenmin een oordeel te vellen (Communiste, 2008b, p.76-90).8 Communisatie ontstond zowel als een kritiek op de overgeërfde opvattingen omtrent revolutie van het marxisme van de tweede en derde Internationales, als op haar dissidente stromingen en tendensen(Endnotes, 2010a, p.74). In de praktijk kwam het echter voort uit de klassenstrijd van de jaren ’60 en ’70 waarbij de weigering tot werk een centrale plaats kreeg en men trachtte de problemen van de arbeidersbeweging te vatten. Meestal is communisatie gekend voor insurrectionele anarchistische geschriften zoals The Call en The Coming Insurrection. Bij deze geschriften die vooral in Noord-Amerika enige invloed uitoefenden staat het veelal synoniem met fenomenen zoals ’common maken’ of ’delen’. Het wordt dan meestal als iets vaag geassocieerd dat we hier, nu, voor onszelf moeten doen. In die zin past het binnen een insurrectionalistisch anarchisme (Endnotes, 2011, p.24). Endnotes distantieert zich hier volledig van. "Delen"heeft, aldus Endnotes, weinig van zien met wat met "communisatie"wordt bedoeld. "Delenöp zich heeft niets te maken met het teniet doen van kapitalistische sociale relaties, aangezien er veel vormen van delen zelfs essentieel zijn of constituerend voor bepaalde vormen van accumulatie.9 Waar verwijst Communizatie waar wij naar refereren, dan wel naar? Over de betekenis van wat Communizatie dan wél betekent is er al veel inkt gevloeid. Het recente antwoord van het Zweedse riff-raff aan Dissident

8(Aufheben, 2003, p.15):The underlying theme we identified (and one that attracted TC’s interest) was the issue of objectivism. Under this term, we analysed a prevalent form of understanding dominated by the separation of the objective and the subjective - capitalist development and the class struggle - the posing of capitalism as, so to speak, a machine with an inexorable objective (mechanical?) logic heading towards its collapse, generating a subjective response in the necessity of the class struggle moving towards socialist revolution. In this conception, the driving force towards , its material basis, was seen as the contradiction between the productive forces and the relations of production understood as a fundamental underlying objective reality to which socialist revolution would be an inevitable consequence (with a collapse into barbarism sometimes suggested as the only other possibility). Based on such a conception, the central problem of revolution tended to be reduced to one way or other of having consciousness and subjectivity catch up with the objective situation, with the crisis playing a key role. Objectivism could be expressed politically in opposite ways; as Trotsky’s reduction of everything to the crisis of leadership, with the revolutionary task reduced to tactical questions of organizing the vanguard or party to take advantage of the crisis that would surely come; or, as with Mattick and ’councilism’, be seen in a totally non-vanguardist way with revolution a spontaneous working class reaction to the crisis. We traced the origin of such theorizing to the ’’ developed by Engels and the Second International of which Trotskyism and ’left-communism’ or the ’ultra-left’ claimed to be the true continuations. 9(Endnotes, 2011, p.27): consumption goods shared within families, risk shared via insurance, resources shared within firms, scientific knowledge shared through academic publications, standards and protocols shared between rival capitals because they are recognized as being in their common interest.

9 Hoofdstuk 2. De (non-)Strategie van communisatie verwijst terug naar die tweespalt in interpretatie en theorie die als een schaduw boven het woord communisatie hangt. In Dissident no.3 (Henriksson, 2010, p.195) werd communisatie omschreven als een proces dat plaatsgrijpt elke keer er een sfeer geopend wordt die ontsnapt aan de logica van de kapitalistische totaliteit.10 Per Henriksson verduidelijkt waarom dit echter weinig van zien heeft met wat er met communizatie bedoelt wordt bij groepen zoals riff-raff, Endnotes of Théorie Communiste (TC). Communisatie verwijst rechtstreeks naar de identiteit (of het ontbreken ervan) van de arbeidersklasse die overeenstemt met hoe kapitaal zich vandaag re-produceert. In die zin stelt communisatie de vraag naar wat revolutie vandaag is.11 Endnotes en Théorie Communiste hebben weinig te maken met de aangehaalde literatuur uit de Angelsaksische wereld en dus ook weinig met die specifieke receptie in het gebruik van het concept van communisatie daar zoals in The Call of The Comming insurrection.12 Endnotes situeert zichzelf wel binnen het historische debat over communisatie dat sinds dertig jaar aan de gang is. Het 1ste nummer van Endnotes is gewijd aan belangrijke discussie- bijdragen van twee geaffilieerde Franse groepen (Troploin en Théorie Communiste 13) omtrent de evolutie van de linkerzijde in de 20ste eeuw (Endnotes, 2008c): Preliminary Materials for a Balance Sheet of the Twentieth Century. De beide groepen waarvan de teksten in het eerste nummer van Endnotes geproduceerd worden delen, aldus Endnotes, een bepaalde visie omtrent de overgang naar communisme als communisatie.

2.2.1 Historiek van communisatie

In een inleidend artikel bij Endnotes nr.1 wordt duidelijk hoe het concept van communisatie ontstond door de ontwikkelingen binnen de radicale linkerzijde in Frankrijk. De Situationis- tische Internationale (1957-1972)14 (hierna SI) plaatste de afschaffing van de loonarbeid terug op de agenda van de arbeidersbeweging, maar erfde daarmee de klaarblijkelijke contradictie van de surrealisten tussen de concrete politieke middelen van de bevrijding van de arbeid en het utopische doel van haar afschaffing.15 De belangrijkste politieke verwezijnlijking bestond,

10(Endnotes, 2011, p.27): It may be riots, occupations and refusal of work, just as it may be linguistic, intellectual and poetical escape routes. 11(Henriksson, 2010, p.195):...it is neither the practical efforts nor the will to live ’differently’ that is wrong in the dissidents’ approach; we all do what we con to survive the day, to keep alienation at bay so to speak. As a strategic perspective however, it is in the end futile and impotent, as only a communist revolution can produce different lives...the expression of the dissappearance of workers’identity, it vegetates none the less in the borderland between the proletarian condition and the establishment of new social relations. 12(Endnotes, 2011, p.25):...because long-running debates have related to the concept of - debates in which we have participated- have become falsely associated with the theories presented in such texts such as The Comming Insurrection and Call...’communization theory’ now spoken of in the Anglosphere is largely an imaginairy entity, an artefact of the Anglophone reception of various unrelated works. 13Théorie Communiste ontstond begin jaren ’70 uit de radicale linkerzijde in Frankrijk als kritiek op die ultra-linkerzijde. Bijna alle documenten zijn online beschikbaar. Er is ook veel verduidelijkend materiaal op www.libcom.org 14 De situationisten vormden in 1957 een internationale kunstzinnig-politieke beweging. en Raoul Vaneigem waren de meest invloedrijke theoretici. 15(Endnotes, 2008b): this apparent contradiction between means and ends...was typical of revolutionairy theories throughout the ascendant period of the workers’ movement. At a certain point this workers’power was

10 Hoofdstuk 2. De (non-)Strategie van communisatie volgens Endnotes, in de transformering van een externe oppositie (tussen doel en middelen) tot een interne oppositie die de basis legde voor hun concept van revolutionaire activiteit. Dat concept van revolutionaire activiteit bestond uit een radicaal herdenken van de bevrijding van het werk, waarin het onderscheid geweigerd werd tussen revolutionaire actie en de totale transformatie van het leven. Dat idee werd impliciet uitgedrukt in hun project voor de ’creatie van situaties’. De kritiek van de SI omvat zowel een negatie van het temporele onderscheid tussen doel en middelen (een overgangsperiode), als een weigering van gelijklopende bemiddelingen. In tegenstelling daarmee legden ze de klemtoon op universele participatie in revolutionaire actie(Endnotes, 2010a). Hoewel ze de contradictie tussen de bevrijding van de arbeid en de afschaffing ervan centraal stelden, leidde het desondanks tot een andere contradictorische totaliteit. Na het in contact komen met de radencommunistische groep Socialisme ou Bar- barie omarmden ze het revolutionair programma van het radencommunisme. Op die manier reproduceerden ze het probleem als een contradictie tussen vorm en inhoud. Aan de ene kant was de inhoud van de revolutie een radicaal in vraag stellen van arbeid (en niet enkel haar organisatie), om de tegenstelling tussen arbeid en vrije tijd op te heffen. Tegelijkertijd diende de vorm van deze revolutie het overnemen van de arbeiders van hun werkplaatsen te zijn om deze democratisch te runnen. 16 Het was bij hen op basis van een bestaande arbeidersmacht op de plaatsen van de productie dat de afschaffing van de arbeid als mogelijkheid werd beschouwd (zowel technisch als organisatorisch). In tegenstelling tot het perspectief van o.a. de SI was het, volgens Endnotes, desalnietemin niet de radenvorm die zich verbreidde tijdens mei ’68 in Frankrijk en de lange zomer van ’69 in Italië (Endnotes, 2008b, p.9).17 De strijdbewegingen van ’68 leidden daardoor ook in Italië tot een opleving van die andere ultra-linkse stroming die bekend stond om haar kritiek van het radencommunisme, onder de intellectuele leiding van Amadeo Bordiga. De Italiaanse linkerzijde had het radencommunisme lang bekritiseerd voor haar priviligering van vorm over inhoud. Gilles Dauvé bekritiseerde radencommunisme in navolging daarvan van formalisme op 2 vlakken: de vorm van organisatie wordt beslissend (een ’omgedraaid leninisme’) en hun concept van de post-revolutionaire maatschappij transformeert de vorm (de raad) in de inhoud van het communisme (de inhoud van het communisme wordt hoofdzakelijk een kwestie van management). Zowel voor Bordiga, als voor Dauvé was dit een foute vraag. Kapitalisme is geen kwestie van management, maar expected to seize the means of production, ushering in a ’period of transition’ to communism or anarchism, a period wich would witness not the abolition of the situation of the working class, but its generalisation. 16(Endnotes, 2008b, p.7.): Where they get closest to questioning the affirmation of the proletariat, in the theory of ’generalized self-management’, they are at their most incoherent - e.g.: ’only the proletariat, by negating itself, gives clear shape to the project of generalized self-management, because it bears the project within itself subjectively and objectively’ (Vaneigem, ’Notice to the Civilized Concerning Generalised Self- Management’ ibid.). If the proletariat bears the project of self-management ’within itself’ then it follows that it must negate this project in ’negating itself’. 17 Zoals gebruikelijk zijn de meningen daarover verdeeld, afhankelijk van de ’revolutionaire’ ideologie die men nastreeft. Lezen we bijvoorbeeld Frankrijk 1968. Maand van revolutie. Lessen van de algemene staking. dan krijgen we een heel ander beeld (Doyle, 1988).

11 Hoofdstuk 2. De (non-)Strategie van communisatie een productie-wijze. De functionarissen ervan (bureacraten, kapitalisten, of zelfs arbeiders) zijn slechts diegenen door dewelke de waardevorm gearticuleerd wordt (Pepperell, 2011). Uiteindelijk was de dissidente Bordigistische krant Invariance met Jacques Cammatte een belangrijke voorloper in de kritische reflectie over de functie en de geschiedenis van de arbeidersbeweging (Endnotes, 2010a). Voor Invariance maakte de oude arbeidersbeweging integraal deel uit van het stadium van formele subsumptie van het kapitaal 18. De ned- erlagen waren volgens Invariance noodzakelijk omdat het het kapitaal zelf was dat haar organizerend principe was. 19 Hetgeen bij Bordiga bekritiseerd werd als een theoretische en organisatorische fout, werd bij Camatte beschouwd als fundamenteel aan de historische functie van de arbeidersbeweging. Voor verschillende organisaties zoals Mouvement Commu- niste, Négation, Intervention Communiste, La Guerre Sociale was de neergang van de oude arbeidersbeweging toe te juichen omdat de shift het overstijgen was van de historische functie van de arbeidersbeweging en eveneens zou gekenmerkt worden door een opleving van de communistische beweging, de ’échte beweging die de bestaande condities afschaft’(Karl Marx, 1998, p.49). Ten opzichte van een programmatorische 20 benadering stelden deze groepen een concept van revolutie voor als de onmiddelijke vernietiging van kapitalistische productie- relaties, of communisatie. Ook Endnotes heeft geen programmatorische basis.21 Dit betekent eveneens dat er geen éénduidig antwoord naar voor geschoven wordt omtrent hun benadering van het subject22, maar het wel mogelijk is om de problematiek uit de doeken te doen.

2.3 Kenmerken van communisatie

Het concept verschilde tussen verschillende groepen maar essentieel betekende dit het toepassen van communistische maatregelen binnen een revolutie (Endnotes, 2010a); (Endnotes, 2008b). Een overgangsperiode werd als inherent contra-revolutionair gezien. Waarom? Omdat volgens deze groepen de arbeidersmacht waar dergelijke overgang op gebaseerd zou zijn vreemd was geworden aan de strijdbewegingen zelf. Arbeidersmacht was slechts de andere zijde van het

18Subsumptie is het proces van het op dominante wijze onderdrukken en gebruiken van arbeid onder het kapitaal. In 4.4 wordt dit meer uitgewerkt. 19Jacques Camatte in (Endnotes, 2008b, p.12): The example of the German, and above all, of the Russian revolutions, shows that the proletariat was fully capable of destroying a social order which presented an obstacle to the development of the productive forces, and thus to the development of capital, but that at the moment that it became a matter of establishing a different community, it remained a prisoner of the logic of the rationality of the development of those productive forces, and confined itself within the problem of managing them. 20 Het gaan vooropstellen van een bepaald politiek te realiseren programma als arbeidersklasse. 21(Endnotes, 2008a, p.213): The positivity of the proletarian pole within the class relation during the phase of formal subsumption and the first phase of real subsumption is expressed in what TC term the ’programmatism’ of the workers’ movement, whose organisations, parties and trade unions (whether social democratic or communist, anarchist or syndicalist) represented the rising power of the proletariat and upheld the programme of the liberation of labour and the self-affirmation of the working class. 22(SIC, 2011, p.8):This minimal approach to communisation constitutes neither a definition, nor a platform, but exposes a problematic.

12 Hoofdstuk 2. De (non-)Strategie van communisatie kapitaal, de reproductie van arbeiders als arbeiders. Het enige mogelijke revolutionaire perspectief zou de afschaffing van deze wederzijdse relatie zijn.

2.3.1 Geen overgangsperiode

We schreven reeds dat Endnotes no.1 bestaat uit bijdragen van twee geaffilieerde groepen, met name Troploin en Theorie Communiste. Voor Theorie Communiste is het kapitaal een ontwikkelende contradictie. De historische bepaaldheid van de communistische beweging, waartoe Théorie Communiste een poging ondernam, staat voor hen gelijk aan de geschiedenis van die ontwikkelende contradictie binnen de arbeidersbeweging. Die contradictie wordt dan historische bepaald en vindt haar uitdrukking ook in de arbeidersbeweging en radicaal-linkse beweging zelf. Dit wordt er bij TC niet als iets extern tegenover geplaatst. Meer nog, het programmatisme wordt gezien als een kenmerk van een bepaalde cyclus van klassenstrijd waarbij men een programma wilde realiseren binnen het kapitalisme. Autonomie wordt bij hen beschouwd als de laatste fase van een vroegere cyclus van klassenstrijd die nog eigen is aan het programmatisme.23 Uitbuiting produceert nu niet meer een homogene sociale entiteit van de arbeidersklasse die van zichzelf bewust kan zijn als sociaal subject.24 Dit is volgens TC in toenemende mate onmogelijk gezien de moeilijkheid van de reproductie van de kapitaal-relatie (Communiste, 2008b). Dit perspectief, dat samenhangt met die problematische reproductie van de arbeidersklasse, wordt omschreven als communisatie: het direct gaan vormgeven van andere sociale relaties die niet bemiddeld worden door de waardevorm. Het direct gaan reproduceren van andere sociale relaties zonder kapitaal gedurende een revolutie wordt, door zowel Troploin als Théorie Communiste, als communisatie beschouwd. Volgens deze gedeelde visie is de transitie naar communisme niet iets dat plaatsvindt na de revolutie (Toscano, 2011). De revolutie als communisatie is veeleer de ontbinding van de kapitalistische sociale relaties doorheen communistische maatregelen die genomen worden door het proletariaat. Communisatie wordt dan de directe productie van communisme: de zelf-afschaffing van het proletariaat door de afschaffing van het kapitaal en de staat (Endnotes, 2008a, p.210). Indien communisatie gaat over een bepaalde ’onmiddelijkheid’ over hoe de revolutie plaats vindt, dan betekent dit geen praktisch voorschrift om direct revolutionaire maatregelen te nemen. Het gaat veeleer over wat de revolutie is. Communisatie is een antwoord op deze vraag, en zegt dus ook welke inhoud het wil overstijgen. Het wil de zelf- reproductie van de kapitalistische klasse-relatie overstijgen, en de complexen van sociale vor- men die impliciet deel uitmaken van haar reproductie. De afschaffing van de waardevorm, het kapitaal, de staatsvorm, de legale vorm etc. maken daar deel van uit (Pepperell, 2011). Het

23(Communiste, 2005, p.2): Autonomy is the practice, the theory and the revolutionairy project of the epoch of "fordism". 24(Communiste, 2005, p.9): ...the big factory which gathered a large number of workers together has not dissappeared, but it is not the principle organizing the labour process and the valorisation process any more, as they are now a lot more diffuse...The diffuse, segmented, fragmented, corporate characteristic of conflicts is the necessary lot of a contradiction between classes situated at the level of the reproduction of capital.

13 Hoofdstuk 2. De (non-)Strategie van communisatie betekent meer specifiek de directe zelf-afschaffing van de arbeidersklasse als arbeidersklasse. Communisatie gaat uit van het proces van deze directe zelf-afschaffing en daardoor kunnen ze geassocieerd worden met een bepaalde ’onmiddelijkheid’. Communisatie is op die manier tegengesteld aan een traditionele visie van een overgangsperiode die altijd plaats diende te vinden na een revolutie (Toscano, 2011). Nadat het proletariaat de staat en de productie overgenomen had, zou ze uiteindelijk in staat zijn het communisme te realiseren. De echte revolutie werd tijdens de overgangsperiode op een steeds verder verwijderde horizon geplaatst, terwijl hetgeen overstegen diende te worden eigenlijk versterkt werd (Endnotes, 2011, p.27). Volgens Endnotes en TC is dit geen strategische kwestie omdat deze zaken uitgeklaard zouden zijn door verschillende historische ontwikkelingen: het einde van de programmatorische ar- beidersbeweging, het verdwijnen van een positieve arbeidersidentiteit, de afwezigheid van arbeiderscontrole als horizon. Daardoor zou het niet meer mogelijk zijn om een overgang naar het communisme te beschouwen op basis van een voorafgaandelijke overwinning van de arbeidersklasse als arbeidersklasse. Met de groeiende kunstmatigheid van de arbeidersklasse tegenover de productie - haar tendentiële reductie tot een loutere surplusbevolking- en de daarmee gepaard gaande onhoudbare loon-vorm als het essentiële ontmoetingspunt tussen dubbele circuits van reproductie, wordt het volgens Endnotes illusoir om revolutie in termen van arbeidersmacht te beschouwen (zie het hoofstuk 4). Tegelijkertijd blijft het zo dat de arbeidersklasse zichzelf dient af te schaffen (Endnotes, 2010b).

2.3.2 Inhoud van de revolutie

De mislukte revoluties van de 20ste eeuw lijken als centrale kwestie naar voor te schuiven of arbeiders hun macht dienden uit te oefenen via de staat en de partij (Leninisme, de Italiaanse Communistische Linkerzijde) of door de organisatie op het punt van productie (Anarcho- syndicalisme, de Duits-Nederlandse Communistische Linkerzijde). Sommigen claimden dat het de afwezigheid van een partij was, of van de juiste partij of leiding, die tot nederlagen had geleid in Duitsland (1919), Italië (1919-1920) of Spanje (1936-1939). Anderen claimden dan weer dat het net de partij was, de "staatsgerichte"visie, die overal tot nederlagen had geleid. Diegenen die de theorie van communisatie ontwikkelden verwierpen deze visies alsof het een probleem van vorm zou zijn, en probeerden de revolutie te vatten op basis van haar inhoud (Endnotes, 2010a, p.75-77). Communisatie verwierp revolutie als een ’event’ waarbij arbeiders de macht namen, gevolgd door een overgangsperiode. Stel dat de burgerij onteigend wordt, en de arbeiders blijven arbeiders, producerend in verschillende bedrijven en voor hun levensonderhoud daarvan afhankelijk, en die bedrijven blijven op basis van ruil met elkaar functioneren. Indien die ruil zelf georganiseerd is door de arbeiders of er een centrale directie vanuit een ’arbeiders’staat bestaat: de inhoud blijft kapitalistisch(Endnotes, 2010d). In con- trast daarmee zou de revolutie als communiserende beweging stoppen met alle kapitalistische categorieën te constitueren en te reproduceren: ruil, geld, waren, afgezonderde bedrijven,

14 Hoofdstuk 2. De (non-)Strategie van communisatie de staat, loonarbeid en de arbeidersklasse zelf. De theorie van communisatie ontwikkelde zich op basis van een kritiek van de alternatieven die op het leninisme -democratisch, anti- autoritair, raden- werden ontwikkeld. Deze gingen niet naar de kern van de zaak. Daarnaast speelden bepaalde kenmerken van de toenmalige klassenstrijd in de jaren ’70 een rol in deze theorie: sabotage, absenteïsme en andere vormen van werkweigeringen. Ook de sociale bewegingen buiten de werkplaats leidden tot de conclusie dat de bevestiging van werk (en arbeidersidentiteit) diende verworpen worden als basis voor de revolutie (Endnotes, 2010a); (Communiste, 2005).

2.3.3 Directe sociale relaties tussen mensen

Communisatie is de vernietiging van de waardevorm en de gelijktijdige installatie van directe sociale relaties tussen individuen (Endnotes, 2010a, p.95). Waarde, hier verstaan als een totale vorm van sociale bemiddeling, kan niet half afgeschaft worden (voor een volledigere behandeling van waarde zie bijlage B). In een maatschappij die niet meer bemiddeld wordt door vervreemde sociale vormen- niet langer gericht op de zelf-expansie van abstracte rijkdom - verdwijnt de verplichte arbeid die kenmerkend is voor de kapitalistische productie-wijze. Buiten de klasse-maatschappij is ’arbeid’25-een menselijke nood tot interactie met de natuur en andere mensen- geen externe verplichting, maar een uitdrukking van de eigen natuur. Determinatie door zichzelf om dingen te doen om te kunnen eten is bijvoorbeeld geen externe dwang. Zonder de categorieëen van waarde, abstracte arbeid en het loon, verdwijnt de rol van arbeid als gedetermineerd door de primaire sociale bemiddeling: waarde. De reproductie van individuen en hun noden wordt een doel op zichzelf (Endnotes, 2010a, p.97). Bij Endnotes hangt dit erg samen met hun begrip van de waardevorm, maar ook bij TC spelen dergelijke ontologische argumenten omtrent het kapitaal een belangrijke rol (Endnotes, 2010a, p.71). De recent ontdekte geschriften van Marx (zie 2.1) wezen op een radicaler concept van revolutie op een fundamenteel ontologisch niveau. De verschillende studies van Marx stellen de vraag omtrent het onderscheid tussen subjectiviteit en objectiviteit, wat het betekent om een individu te zijn, en wat ons eigenste zijn is. Voor Marx zijn deze ontologische vragen essentieel sociaal (Marx, 1992e). De politieke economen slaagden er min of meer in de categorieën weer te geven die de sociale vormen van het leven onder het kapitalisme vatten. Marx toonde echter aan dat deze categorieën historisch specifieke vormen zijn van de relaties tussen mensen, en van de relaties tussen mensen en de natuur. Bij Evgeny Pashukanis wordt de legale vorm bijvoorbeeld gelijkgesteld met de vorm tussen twee verschillende waren-eigenaars (Pashukanis, 1980). Alle andere burgerlijke legale vormen worden daar bij Pashukanis dan uit afgeleid.

25(Marx, 2004, p.328): Nature is man’s inorganic body...and he must maintain an continuing dialogue with it if he is not to die.

15 Hoofdstuk 2. De (non-)Strategie van communisatie

2.4 Invariantie en cycli van strijd bij Troploin en TC

Communisatie hangt samen met discussies omtrent de veranderingen in de relaties onder het kapitalisme. Bruno Astarian schrijft over het communisme als kritiek en antwoord op de hedendaagse ontwikkelingen binnen het kapitalisme, dat de notie van communisme (logischerwijze) zelf ook een geschiedenis heeft .26 Het belangrijkste hiervan is dat de inhoud van de potentiële omvorming van de samenleving steeds afhangt van hoe deze samenleving actueel functioneert en een daarmee overeenstemmende juiste kritiek. Om het eenvoudiger uit te drukken: een verschillend begrip over deze historische periode (en de bepaalde praktijk waar men uit vertrekt) leidt tot een andere invulling van wat een potentiële emancipatie betekent.27 In het eerste nummer van Endnotes verduidelijkt Théorie Communiste (TC) dat er voor hen geen dichotomie kan gecreëerd worden tussen het individu (individueel bewustzijn) en de gemeenschap (objectieve condities) als basisaxioma voor hun materialisme (Communiste, 2008b). Indien dit wel gebeurt vervalt men in subjectivisme of objectivisme. Er is een groot verschil in hoe Troploin en Théorie Communiste de historische productie van communisatie theoretiseren. Voor Troploin is communizatie een altijd aanwezige (alhoewel onderdrukte) mogelijkheid in het kapitalistisch tijdperk (Endnotes, 2008a, p.210). Op die manier is het verzet tegen het kapitalisme, hoewel er geen garantie is voor haar productie, een invariantie. Deze positie is gelijkaardig bij een groot deel van de linkerzijde waarbij er een eb en vloed is van klassenstrijd die overeenstemt met elke historische conjunctuur. In die visie was er de afgelopen decennia een neergang in de klassenstrijd en was het een kwestie van het wachten op de volgende opleving van de klassenstrijd.28 Troploin baseert zich op het ’revolutionaire zijn’ van het proletariaat die invariant zou zijn en dat niet bepaald zou zijn door de sociale relatie waarin het proletariaat wordt bepaald.29 Voor Dauvé en Nesic is het kapitaal geen sociale relatie die ons bepaalt, aldus TC, maar een sociale relatie die ons doet toetreden. Voor TC stemt dit echter overeen met de posities van het filosofische communisme van 1843- 1846.30 In de realiteit worden bij Marx vanaf 1848 de sociale relaties de vooronderstellingen

26(Astarian, 2010, p.2):...communist theory has in any case always been characterized as the iterative movement between analysis and critique of capitalist society and the projection of the exit from the capitalist crisis brought about by the proletariat. The communist society projected at each period had its own specific features derived from the historical conformation of the relationship between capital and proletariat. In other words, the notion of communism has a history, just as the class relationship itself does. The invariance of the fundamental content of the capitalist social relationship (extraction of surplus value) does not exclude its historical embodiments. 27(Heinrich, 2012, p.8): How contemporary capitalism functions is not an abstract, academic question. The answer to this question has an immediate practical relevance for every anticapitalist movement. 28De tekst zelf werd in de jaren ’90 geschreven. Endnotes no.1 werd gepubliceerd in 2008. Dit verklaart de zogenaamde ’neergang’. 29(Gilles Dauvé, 2008, p.131): If the ’being’ of the proletariat theorized by Marx is not just a metaphysics, its content is independent of the forms taken by capitalist domination. The tension between the submission to work and the critique of work has been active since the dawn of capitalism. Of course the realization of communism depends on the historical moment, but its deep content remains invariant in 1796 and in 2002. 30(Communiste, 2008a, p.190): How could its ’being’ be independent when the proletariat is only a class

16 Hoofdstuk 2. De (non-)Strategie van communisatie van zijn analyse, en analyseert hij op die manier de klassen in de kapitaal-relatie.31 Het is ook in dat opzicht dat voor TC warenfetisjisme geen kwestie is van een psychologische mystificering en dus ook niet als startpunt van een analyse genomen kan worden 32 Bij TC wordt het de activiteit van de klassen zelf die bepalend wordt voor de sociale relaties van het kapitaal. Het is het contradictorisch karakter van dit proces tijdens de onderwerping aan het kapitaal zelf die de mogelijkheid tot haar opheffing produceert. De contradictie tussen het proletariaat en het kapitaal is een contradictie voor het ding van dewelke het de dynamiek is: de kapitalistische productie-wijze. Het is in deze zin dat de contradictie ook tot haar eigen opheffing kan leiden. Kapitalisme is niet enkel gebaseerd op diegenen die het uitbuit, maar het is ook in de eigenlijke situatie van deze uitbuiting dat de mogelijkheid tot het revolutionair worden berust. Voor TC is het dit object als totaliteit- de kapitalistische productie-wijze - die met zichzelf in contradictie is en met de elementen die er deel van uitmaken. Alle elementen die er deel van uitmaken maar eigenlijk vreemd zijn aan zichzelf als kapitaal, komen ermee in contradictie te staan. De situatie van het proletariaat is voor TC dan de zelf-contradictie van de reproductie van het kapitaal. Wanneer ze zeggen dat uitbuiting een contradictie is voor zichzelf bepalen ze daarmee ook de revolutionaire activiteit van het proletariaat33. Bij Théorie Communiste wordt de geschiedenis van de klassenstrijd eveneens de geschiedenis van de contradictie die de kapitalistische maatschappij kenmerkt in de ontwikkeling van de waardevorm.34 TC historiciseert de contradictorische relatie tussen kapitaal en proletariaat of the capitalist mode of production? The ’being’ is held to be independent of the forms taken by capitalist evolution, but apparently the ’realization of communism’ is ’of course’ dependent on the ’historical moment’. Here we are knee-deep in the metaphysical relation par excellence: that of the essence and its conditions, of the tendency and its realisation. 31(Marx, 1992e): But the human essence is no abstraction inherent in each single individual. In its reality it is the ensemble of the social relations. Feuerbach...is consequently compelled: To abstract from the historical process and to fix the religious sentiment as something by itself and to presuppose an abstract âĂŞ isolated âĂŞ human individual. Essence, therefore, can be comprehended only as "genus", as an internal, dumb generality which naturally unites the many individuals. 32 We begrijpen warenfetisjisme hier voorlopig op de meest gangbare manier. Warenfetisjisme verwijst naar het vals bewustzijn die kenmerkend is voor de waren-ruil (zie bijlage B) (Communiste, 2008a, p.199-200): we are not integrated by the fetishism of commodities (which is different to that of capital, i.e. the autonomisation of the elements of production in their relation to profit) but by the very structure of the social relation which is our own, exploitation: a relation which has turned exchange into an immanent moment of the domination of living labour by objectified labour. The possibility of tearing away the ’mystifying appearance of the transaction’ is situated within the contradictions of exploitation, the abolition of exploitation is not dependent on the tearing of the veil...The ’social bond’ is always the reproduction of the capitalist social relation, always the self-presupposition as result of the contradiction between the classes in the sense that capital is always the dominant pole, assuring and constraining reproduction. In reality capitalism is only ’based on those it enslaves’ to the extent that ’those it enslaves’ exist only in the ’enslavement’ which defines them. They won’t get out of this slavery by tearing away a ’veil’, but only by abolishing this slavery, by abolishing themselves. 33(Communiste, 2008a, p.201):when we say that exploitation is a contradiction for itself we define the situation and revolutionary activity of the proletariat 34(Aufheben, 2003, p.11):...we have undertaken a work of theoretical redefinition of the contradiction between the proletariat and capital. In the first place it was necessary to redefine the contradiction as being simultaneously the contradiction bearing communism as its resolution and the reproductive and dynamic contradiction of capital. It was necessary to produce the identity of the proletariat as a class of the capitalist mode of production and as a revolutionary class, which implies that we no longer conceive this ’revolutionariness’ as a class nature which adjusts itself, disappears, is reborn, according to circumstances and

17 Hoofdstuk 2. De (non-)Strategie van communisatie op basis van een periodisering van de subsumptie van arbeid onder kapitaal (zie hoofdstuk 4). Op die manier benadert TC kapitaal en arbeid niet als 2 verschillende subjecten, maar zijn zij wederzijdse implicaties in dewelke de beide polen van de relatie gevestigd worden als momenten van een zelf-differentiërende totaliteit (Endnotes, 2008a, p.216). Op basis hiervan onderscheidden zij verschillende cycli van klassenstrijd en daarmee overeenstemmende fases van accumulatie. In contrast met Troploin, is communizstie voor TC de specifieke vorm die de communistische revolutie moet aannemen in de huidige cyclus van strijd. TC is op die manier in staat om hun concept van communisatie te baseren op een begrip van de kapitalistische geschiedenis als cycli van strijd.

2.5 Endnotes

Endnotes neemt in haar eerste nummer een tussenpositie t.a.v. Troploin en TC in (Endnotes, 2008a). Zij sluiten bij Troploin aan die schreef dat de contradictorische relatie tussen kapitaal en arbeid altijd voorbij zichzelf wees in de mate dat er altijd de productie was van haar oph- effing als de immanente horizon van de concrete strijdbewegingen. Deze immanente horizon is echter onafscheidelijk van de echte, historische vormen die de ontwikkelende contradictie aanneemt (TC). Het is ook enkel in die zin dat zij kunnen spreken van de transhistorische inhoud van het communisme. Ook in het tweede nummer van Endnotes neemt het eerste artikel direct dergelijke positie in (Endnotes, 2010b). Op die manier is het communisme - beschouwd in haar totaliteit- zowel transhistorisch (invariant) en variant volgens de specifieke historische configuratie van de kapitalistische klasse-relatie.

conditions. This contradiction is exploitation. With exploitation as a contradiction between the classes we grasped their characterisation as the characterisation of the community, therefore as being simultaneously their reciprocal involvement. This meant that we were able to grasp: the impossibility of the affirmation of the proletariat; the contradiction between the proletariat and capital as history; the critique of any revolutionary nature of the proletariat as a defining essence buried or masked by the reproduction of the whole (the self- presupposition of capital). We had historicized the contradiction and therefore the revolution and communism, and not only their circumstances.

18 Hoofdstuk 3

Een meta-strategie ?

...science develops historically and he [Goethe] went so far as to say that the history of science is the science itself. (Blunden, 2009a)

De benadering van Andy Blunden komt voort uit een immanente kritiek van het marxisme, en een toe-eigening van K. Marx, J.W. Goethe, G.W.F. Hegel en L. Vygotsky. Immanente kritiek betekent dat het onderwerp enkel bekritiseerd wordt in haar eigen stem, in de woorden van haar eigen vertegenwoordigers. De schrijver volgt in een immanente kritiek de conflicten die eigen zijn aan het onderwerp, observeert hoe deze overstegen worden en hoe elke nieuwe stap voorwaarts, nieuwe problemen blootlegt. Op die manier wordt het onderwerp volgens haar eigen logica gevolgd. Dit laat diegene die bekritiseert toe om een concreet begrip van het materiaal te verkrijgen en de belangrijkste problemen aan te duiden, en de mogelijke pistes voorwaarts. We gebruiken hier de term meta-strategie 1 omdat Blundens’ kritiek op verschillende vlakken overstijgend is binnen verschillende disciplines: een kritiek binnen de filosofie en de kritische theorie (Blunden, 2003b); (Blunden, 2011c), binnen het marxisme een kritiek die ethische politiek naar voor schuift (Blunden, 2003a), binnen CHAT ontwikkelt hij concepten die interdisciplinair zijn (Blunden, 2012c). Het is evident dat deze drie kritieken niet van elkaar losgekoppeld kunnen worden.2

1Dat overstijgende aspect vinden we ook bij Hegel terug (Blunden, 2012c, p.56): So there is a strong sense in which Hegel’s logic is a meta-logic in relation to jurisprudence, mathematics, formal logic, natural science, or any other... 2Zijn conclusie op de immanente kritiek van Habermas is bijvoorbeeld het ethische maxim: "wat wij doen moet worden beslist door ons". In die kritiek van 2003 komt hij echter ook tot het gebruik van collaboratie als project (Blunden, 2003b, p.4): ’jointly-purposive practical activity’ the unit of analysis must include purposive interaction between at least two people, the activity of doing something with or against someone else, in a unit of analysis which contains both the intentional actions of each of the participants and the ’third’ party - the ’project’ in which they participate, the collaborative activity itself...Consequently, the unit of analysis of ethics must be collaboration, jointly-purposive practical activity.

19 Hoofdstuk 3. Een meta-strategie ?

3.1 Andy Blunden zijn toepassing van CHAT

Blunden dient zelf gesitueerd te worden binnen CHAT: Cultural Historical Activity Theory. CHAT is een stroming binnen de psychologie die haar uiteindelijke oorsprong bij Lev Vygotsky vind als een immanente kritiek op de toenmalige staat van de psychologie(Blunden, 2012c, p.13-22); (Blunden, 2011e). Daarnaast was er de betrokkenheid bij heel wat emancipatorische projecten de afgelopen decennia en de bestudering van heel wat filosofen en een immanente kritiek binnen de Kritische theorie (Jurgen Habermas, Seyla Benhabib, Nancy Fraser). In- terdisciplinariteit staat bij hem centraal en er is de poging tot het ontwikkelen van interdisci- plinaire concepten die in verschillende disciplines gebruikt kunnen worden (Blunden, 2012c). Het belangrijkste doel daarbij is om ’activiteit’ als wetenschappelijk concept te promoten in politieke wetenschappen, sociologie, linguistiek,... (Blunden, 2012c, p.5). Daarenboven bestaat vanuit CHAT zelf de noodzaak om maatschappelijke fenomenen te beschrijven en te vatten omdat het juist een uitgangspunt is van CHAT dat wat in het bewustzijn bestaat daarvoor te vinden was in relaties tussen mensen (Blunden, 2012c, p.6) ; (Blunden, 2012d). Artefacten en vormen van sociale interactie die hun oorsprong vinden in de sociale wereld constitueren de inhoud van de psyche.3 Daarom is een interdisciplinair concept van activiteit ook nodig wegens redenen die binnen CHAT zelf te vinden zijn. Een ander aspect dat door Blunden naar voor geschoven wordt is het ideaal van emancipatorische wetenschap, gebaseerd op Goethe’s ’Romantische Wetenshap’ (Blunden, 2010a); (Blunden, 2012c, p.301- 317). Emancipatorische wetenschap heeft een visie van wetenschap op het oog waarbij de subjecten gepromoot worden om zich te emanciperen, veeleer dan dat het de bedoeling is hun gedrag te voorspellen of hen te controleren (Blunden, 2012c, p.5).

3.2 Kritiek binnen de filosofie

Om Blundens benadering te begrijpen dienen we eveneens op enkele begrippen in te gaan. Blunden is onafscheidelijk verbonden aan een toepassing van Hegel en Goethe binnen CHAT (Blunden, 2012c); (Blunden, 2010b). Het belang daarvan is dat Goethe en Hegel een romantis- che reactie waren tegen het toen overheersende Kantianisme 4, en dit zich uitte in hun methode en concepten. Ook vandaag blijft wetenschapskritiek belangrijk. Wat wetenschappelijk is, is afhankelijk van de tijdsgeest en de maatschappelijke tradities waaruit men voortkomt. Voor Goethe was natuurwetenschap een praktijk, en geen loutere verzameling van waarheden. Hij zag wetenschap als de metafysische rationalisering van een bepaalde cultuur haar idee over de realiteit en waarheid (Blunden, 2009a). Hij ging zo ver te stellen dat wetenschap gelijk staat aan haar geschiedenis. ’De grootste ontdekkingen worden niet gedaan door individuen, maar door de tijd’, omdat de claims en methodes zelf integraal deel uitmaken van een volledige

3(Blunden, 2012c): All interactions between people are mediated by artefacts. 4Met kantianisme worden diegenen bedoeld die Kant zijn leer aanhingen.

20 Hoofdstuk 3. Een meta-strategie ? cultuur. Daardoor werden alle claims over de Natuur als partieel, relatief en historisch gezien. In lijn daarmee bepleitte hij vooral de studie van ontwikkeling, als het pad tot kennis van iets. In deze studie dienen we enkele begrippen uit de doeken te doen die een cruciale rol spelen in Blundens’ werk, en samenhangen met die geschiedenis van de filosofie. Daarom behandelen we de begrippen Activiteit en Gestalt en gaan we vervolgens over tot een bespreking van het Subject.

3.2.1 Activiteit

CHAT spruit zelf voort uit Marx’ wetenschappelijke kritiek en Blunden noemt Marx zijn Theses over Feuerbach het oprichtende document ervan (Blunden, 2009b, p.8); (Blunden, 2012c, p.95). Er is hier geen plaats voor een hele uitwijding over de Theses en het belang daarvan voor CHAT, maar een korte verduidelijking is hier wél op zijn plaats. Het probleem bij Feuerbach is dat hij Activiteit zelf niet als objectief beschouwde, waardoor het veeleer een contemplatief anthropologisch materialisme betrof die overeenkwam met de ontwikkeling van de natuurwetenschappen. De Duitse idealistische traditie trok die materialiteit in twijfel, maar door dat te doen legde ze noodzakelijkerwijs de nadruk op het actieve karakter van het denken. Activiteit is zowel objectief als subjectief(Blunden, 2011d).5 Het belang ervan bestaat niet enkel in de theoretisch-contemplatieve houding tegenover die realiteit, maar het gaat vooral over een andere houding in de realiteit: wetenschappelijker en emancipatorisch (actief). Door activiteit centraal te stellen gaat men niet uit van een passieve verhouding tegenover een los van de mens staand object, maar gaat men uit van de actieve toe-eigening en reproductie van het object. 6 Dit is hetgeen zowel idealisme als vulgair materialisme niet vatten: menseljke activiteit is objectief en écht tegenover de erbuiten liggende wereld die bestaat buiten het bewustzijn over die wereld. Menselijke activiteit is niet zomaar een impuls vanuit het denken. Integendeel, onze kennis van de wereld is onze veralgemeende ervaring van activiteit in de wereld. Die activiteit is praktisch-kritisch. Door dat praktisch-kritisch karakter verandert ze zowel de omgeving als dat ze zichzelf als activiteit verandert. Met haar verandert ze ook het bewustzijn over die activiteit. Activiteit zorgt dus voor de formatie van het subject, en is niet slechts een object ter contemplatie vanuit het denken (Blunden, 2009b). In die zin is Activiteit de bemiddelende activiteit tussen het subject en het object. In die zin krijgt actie ook de eraan gekoppelde kenmerken van de objecten die haar vormgeven, en die zij op haar beurt vorm geeft (produceert). 7 Activiteit laat toe om mensen niet enkel te

5(Marx, 1992e):...idealism does not know real, sensuous activity as such. Feuerbach wants sensuous objects, differentiated from thought-objects, but he does not conceive human activity itself as objective activity. 6Ilyenkov werkte het concept van het Ideaal uit. Hiermee verklaart hij de ontdubbeling van de relatie tot het object in het bewustzijn. Dit betekent niet dat het daarom niet evenzeer sociaal zou zijn (Vygotsky zijn werk is fundamenteel in dit opzicht). 7(Ilyenkov, 2009a, p.85): "The functional existence of a symbol consists precisely in its not representing itself but another, and in being a means, an instrument expressing the essence of othere sensuously perceived things, i.e. their universal, socially-human significance, their role and function within the social organism."Activiteit

21 Hoofdstuk 3. Een meta-strategie ? zien ’zoals’ elkaar, maar laat toe om hen te plaatsen binnen het geheel der sociale relaties die ze reproduceren binnen een ruimer sociaal en historisch proces (Blunden, 2009b). Activiteit wordt het onderwerp, niet slechts het criterium voor een daar buiten liggende waarheid. 8

3.2.2 Gestalt

Eén van de problemen bij Kant zijn transcendentaal subject was dat het buiten de geschiedenis en de cultuur geplaatst werd. Hegel plaatst het subject terug in de geschiedenis en de cultuur van een bepaalde gemeenschap. Bij Kant was het ’subject’ een samengaan van 3 eigenschap- pen: cogito, de drager van ideëen en kennis, de agent, die morele verantwoordelijkheid voor zijn daden draagt, en het ego, hetgeen voor zelfbewustzijn staat(Blunden, 2012c, p.43). Deze drie komen samen in het Kantiaanse subject. Hegel blijft trouw aan dit concept, maar het is niet meer een individuele persoonlijkheid. Het individu is slechts één moment van een hele entiteit die vormgegeven wordt door een gemeenschap van praktijk. Hegel gebruikt daarom Gestalt als ’formatie van bewustzijn’ in zijn Fenomenologie van de Geest (hierna: Fenomenologie). Oorspronkelijk komt de toepassing van Gestalt van Goethe die zich afvroeg hoe een fenomeen in haar totaliteit kan gevat worden. Het antwoord daarop was dat er van het geheel (Gestalt) diende vertrokken te worden.9 Het betekent een integrale structuur of ondeelbaar geheel, en is hetgeen voorafgaat aan haar onderdelen. Voor Hegel is Gestalt als formatie van bewustzijn dan een dissonante eenheid van een manier van denken, een manier van leven en een bepaalde constellatie van materiële cultuur. Dissonant omdat op elk moment in de geschiedenis van een bepaald volk deze elementen niet identiek zijn met elkaar. Het Gestalt vertoont dus altijd interne contradicties. De interne contradicties daarbinnen leidden tot interne kritiek die uiteindelijk leidden tot het ontstaan van een nieuw Gestalt. Het Urphänomen 10 is hetgeen in een Gestalt (hetgeen een project, wetenschap, paradigma, of sociale praktijk kan zijn) het geheel uitmaakt, waar het geheel op gebaseerd is. Er is één relatie die ons toelaat om het geheel te begrijpen en dat maakt het tot een integraal geheel: het Urphänomen. Verder dient er een onderscheid gemaakt te worden tussen verschillende Gestalten en de totaliteit van alle fases van ontwikkeling(Blunden, 2009a). Gestalt is een ontwikkelende, vergankelijke dient binnen CHAT onderscheiden te worden van actie. Een activiteit is opgebouwd uit acties. Acties zijn opgebouwd uit operaties (Leontyev, 2009); (Blunden, 2011d) 8(Marx, 1992e):’the question whether objective truth can be attributed to human thinking is not a question of theory but is a practical question’ 9(Blunden, 2009a): But there are two of Goethe’s ideas in particular on which we must focus, both of which bear on his struggle to overcome the disjunction between phenomenon and idea: these are his notion of the Urphänomen or archetypal phenomenon, and his insistence on proceeding from the whole to the part, captured in the word Gestalt. Gestalt is a very common word in German, usually translated as ’form’ or ’shape’ or ’formation’, but in this context roughly means ’figure’ as in the expression ’What a fine figure of a man!’ The word is used in other languages in the sense of Gestalt Psychology, meaning ’an integral whole’. 10(Blunden, 2009a): Urphänomen is unique to Goethe; the prefix ’ur’ means primitive, original or earliest, and is usually translated as ’archetypal’. Phänomen means phenomenon, that is appearance or apparent thing. It is represented as ’abstract notion’ in Hegel’s Logic, and exemplified by the ’commodity relation’ in Marx’s critique of political economy.

22 Hoofdstuk 3. Een meta-strategie ? vorm, terwijl het echte geheel gelijk staat aan het hele proces van ontwikkeling. Iets kennen betekent het hele ontwikkelingsproces kennen. Het Urphänomen staat dus in het centrum van elk Gestalt als een concept dat fungeert als het ultieme waarheidscriterium. Elk project heeft op die manier een ideaal of sociale functie die staat voor het sleutelconcept, Schwerpunkt, of Urphänomen van het hele project (Blunden, 2010b, p.7).

3.3 Het Subject

Met subject verstaat Blunden een zelfbewust systeem van activiteit (Blunden, 2007). Een subject is daarom in eerste instantie het samengaan van de voorheen vermelde kenmerken die we bij Kant reeds tegenkwamen: agency, cogito en zelfbewustzijn. Deze drie kenmerken zijn echter nooit identiek aan elkaar. De identiteit van deze drie dient echter eerder te worden opgevat als een proces. Om verder te geraken dienen we even te verwijzen naar Hegel zijn Logica. Hegel zijn logica maakt duidelijk dat het Subject conceptueel volgt uit ’Being’ and ’Nothing’.11 Daaruit ontstaat de ’Notion’ als eenheid van ’Being’ en ’Nothing’. De eerste sectie van de ’Notion’ is het Subject. We dienen hierbij in eerste instantie te denken aan een simpele éénheid van een bewustzijnsvorm. De structuur van het Subject is de Individual- Universal-Particular, als drie momenten van de Notie.12 Het subject houdt een alzijdige relatie in tussen het bewustzijn van eindige individuen, particuliere vormen van voortdurende activiteit en relaties in de relevante sociale praktijk, en de universele producten doorheen dewelke het Subject voorgesteld is. De wetenschap van het Subject is dat deze steeds meer en meer concreet wordt. Dit proces van concretisering vindt plaats door een objectivering van subjectiviteit, m.a.w. door de subject-object relatie. Het streven van het Subject bestaat erin om het Object naar haar eigen beeld te scheppen, maar in dat proces verandert het Subject zichzelf en begint het deel uit te maken van het leven van de hele gemeenschap (Blunden, 2012c, p.64). In de Fenomenologie vertrekt Hegel uit een enkel zelfbewustzijn, in het kort een Subject(Blunden, 2004d). Hegel bedoelt daar niet mee dat het iets louter mentaal betreft. Het betreft een heel systeem van activiteit inclusief artefacten, rituelen, sociale praktijken en structuren en ideëen, emoties en cultuur. Blunden leest de materialistische toepassing van

11We kunnen hier niet ingaan op de logica van Hegel waarbij Being en Essence voor de Notie komen(Blunden, 2012c, p.62). De Notie is de eenheid van Being en Essence, omdat het coherentie creëert in de initiële observaties, de feiten en alle mogelijke disputen en verklaringen die daarmee samen hangen. Essentie is het hele proces van reflectie en de uitkomst van dat proces is de Notie. 12Omtrent het reële bestaan van de Universal in de Individual en Particular schrijft Ilyenkov (Ilyenkov, 2009b, p.232): It is, above all else, that objective relation of two (or more) particular individuals which transforms them into the moments of the same, concrete, real - and not merely nominal - unity which it would be a great deal more reasonable to represent in the form of some totality of various special moments, than by an uncertain ’set’ of ’units’ (’atomized facts,’ etc.), completely indifferent to one another. The ’universal’ acts here as the law or principle governing the interrelations of these details within some whole, a ’totality’ as Marx chose to put it following Hegel. What is required here is not an abstraction but analysis.

23 Hoofdstuk 3. Een meta-strategie ? het Subject bij Marx in de Duitse Ideologie.13

3.3.1 Relaties tussen Subjecten

Hegel vertrekt dus vanuit een enkel zelfbewustzijn. Met een enkel zelfbewustzijn bedoelen we veeleer iets als een geïsoleerde stam (Blunden, 2004d). Omtrent de ontwikkeling van dat Subject zijn er dan verschillende mogelijkheden. In eerste instantie is er dan de mogelijkheid dat deze onbemiddeld blijft en geïsoleerd. Het distantieert zich in eerste instantie van de Natuur of Objectiviteit (Blunden, 2004c, p.17). Onbemiddeld contact tussen twee Subjecten is mogelijk. Dit betekent dat er contact is, maar geen objectivering die geinternaliseerd en geexternaliseerd wordt, en blijft. En in beide gevallen kunnen we niet spreken van erkenning. Maar wat als er geen contact is tussen twee Subjecten? De mogelijkheid die er dan bestaat is dat er binnen een Subject surplus ontstaat. Op basis daarvan kan er een toenemende arbeidsdeling ontstaan, cultuur, splitsing tussen hoofd-en handenarbeid,...Hetgeen hierbij komt kijken is dat het hier pas ook echt mogelijk wordt om van Subjectiviteit als dusdanig te spreken(Blunden, 2004d). Het is ook in deze interne differentiatie dat het verschil tussen Individual, Universal en Particular zich ontwikkelt. Deze ontwikkeling maakt het mogelijk dat er op een gegeven moment alsnog een relatie ontstaat tot een ander Subject: kolonisatie en handel.14 Blunden beschrijft twee hoofdzakelijke erkenningen van het Subject door een ander Subject. Ten eerste is er dus de onderwerping en kolonisatie door een ander. Door deze kolonisatie is er een vernietiging van de ene door het andere Subject (cultuur, taal, eigendom, familie,...), dat niet meer wordt gereproduceerd. Indien het vreemde Subject niet vernietigd wordt, maar deel gaat uitmaken van het andere Subject (een enkel Subject), dan ontstaat de mogelijkheid tot differentiatie binnen één Subject. Op die manier ontstaat er een gedomineerd zelf-bewustzijn en een dominant Subject.15 Een tweede geval bestaat erin dat er een situatie van vrede is en het surplus geruild kan worden. Hier ontstaat de waar-relatie die kenmerkend is voor de moderne maatschappij, en de basis voor zelf-vertrouwen en zelf-respect. Dit is de relatie tussen twee wederzijds vrije en gelijke Subjecten, die elkaar erkennen als mensen. De mensen blijven echter extern aan elkaar als Subject, ondanks het feit dat er geen slavernij

13 Marx in (Blunden, 2004c); (Blunden, 2011b); (Karl Marx, 1998): The real premises from which we begin are not arbitrairy ones, not dogmas, but real premises from which abstraction can only be made in the imagination. They are the real individuals, their activity and the material conditions under wich they live, both those which they find already existing and those produced by their activity. These premises can thus be verified in a purely empirical way. 14(Blunden, 2004d, p.7): Thus in these two instances of the development of Subjectivity - enslavement and trade - we see how failure of recognition, manifested by war and peace, can be overcome by two different forms of appropriation of the objectification of the other 15(Blunden, 2004d): But within the relationships of a single Subject, a single culture, the slave reproduces the culture and material forms of the dominant Subject by their own activity; their consciousness is therefore a dominated self-consciousness; they see themselves in a product which is the idea of the master; their material objectification is the ideal objectification of the master. On the other hand, the master relates to their own objectification not immediately, as an undifferentiated objectification of their own life activity, but mediated through the activity of another, the slave, as the activity of the slave...Thus the relation between the two self-consciousnesses is possible only because it is a mediated consciousness

24 Hoofdstuk 3. Een meta-strategie ? mogelijk is in dit geval. Deze relatie wordt bemiddeld door de markt en het is de basis voor wederzijds respect, maar geen volledig menselijke relatie. Het is de basis voor het recht, maar als externe relatie, waarin de objectivering van een Subject een spiegel is voor de waardering van de waarde van haar objectivering.

3.3.2 Solidariteit

In Capital, labour and class struggle in the period of postmodern capitalism (1998) kwam Blun- den tot het voorstel dat de arbeidersklasse niet de tegenovergestelde pool is van het kapitaal, maar veeleer de niet-pool (Blunden, 1999).16 Het uitwerken van de vormen van bewustzijn in de burgerlijke maatschappij stond centraal in het bovengenoemd werk, evenals vormen van anti-kapitalische samenwerking. De situatie (in 1998) was er één van dalend collectief overleg, waarin arbeiders meer en meer beschouwd worden als individuele contractanten. Het traditionele kerngezin vermindert en de welvaartsstaat is op zijn terugweg. Mensen creëeren echter nieuwe vormen van vrijwillige associatie om het leven voort te zetten. Het is op die basis dat Blunden werk (als vrijwillige associatie) en kapitalistische organisatie (loonarbeid en kapitaalsaccmulutie) als twee onverzoenbare tegenstellingen beschouwt.17 Hegel zijn logica is volgens Blunden hier gebouwd op de verzoening van contradicties, maar er is eveneens een logica nodig die gebaseerd is op de omarming en het promoten van contradictie. Een belangrijke graadmeter voor hoe kapitalistisch een bepaalde samenleving is wordt dan het gaan meten van het vrijwillige werk dat men uitvoert binnen een bepaald land (Blunden, 2004c). Tevens is dit ook direct de aanduiding van het feit dat alle vormen van arbeid niet gelimiteerd zijn tot subsumptie onder het kapitaal. Social Solidarity versus Social Capital ontwikkelt een immanente kritiek op de sociologische theorie van het sociaal kapitaal, op basis van de uitwerking van begrippen uit The Death and Life of Great American Cities (1961) van Jane Jacobs. Daarin gaat Blunden over tot de uitwerking van verschillende concepten zoals solidariteit en zelf-determinatie. Wat voor Jane Jacobs omschreven wordt in ’a Thing’

16 Dit was ook de conclusie waartoe Marx kwam in 1843 in zijn kritiek op Hegels’rechtsfilosofie (Marx, 1992b, p.56):Actual extremes cannot be mediated with each other precisely because they are actual extremes. But neither are they in need of mediation, because they are opposed in essence. They have nothing in common with one another; they neither need nor complement one another..Had the difference within the existence of one essence not been confused, in part, with the abstraction given independence (an abstraction not from another, of course, but from itself) and, in part, with the actual opposition of mutually exclusive essences, then a three-fold error could have been avoided [by Hegel], namely: 1.that because only the extreme is true, every abstraction and one-sidedness takes itself to be the truth, whereby a principle appears to be only an abstraction from another instead of a totality in itself; 2. that the decisiveness of actual opposites, their formation into extremes, which is nothing other than their self-knowledge as well as their inflammation to the decision to fight, is thought to be something which should be prevented if possible, in other words, something harmful; 3. that their mediation is attempted. For no matter how firmly both extremes appear, in their existence, to be actual and to be extremes, it still lies only in the essence of the one to be an extreme, and it does not have for the other the meaning of true actuality. 17(Blunden, 1999, p.60):It is only necessary to recognise that there is contradiction and contradiction: Marx pointed this out in his Critique of Hegel’s Philosophy of Right. The organised working class cannot be reconciled to the state of property owners, since in this state they have no property and no rights.

25 Hoofdstuk 3. Een meta-strategie ? als de wijk zelfbewust georganiseerd wordt, wordt door Blunden behandeld als een Subject. Op die manier beschrijft hij de solidariteit die eigen is aan het slagen van ’a Thing’. Het belangrijkste is dat het doorheen deze activiteit in haar mature vorm een zelfbewust systeem van activiteit wordt, en solidariteit ontwikkelt. De relaties van de moderniteit worden, aldus Blunden, gekenmerkt door de opkomst van die nieuwe relatie: solidariteit. Solidariteit vindt plaats wanneer de ene zijn subjectiviteit vrijwillig ten dienste stelt van de andere, er aan ondergeschikt maakt (zonder ze teniet te doen).18 Het is die relatie die hij, typerend voor de moderniteit, als oplossing naar voor schuift voor de crisis waarin de moderniteit belandde (Blunden, 2003b). In combinatie met vertrouwen (trust) kan er op die manier bij diegene die in eerste instantie in de problemen zat en waar de andere zijn subjectiviteit vrijwillig aan ondergeschikt stelde, een nieuwe subjectiviteit ontstaan. De activiteit van solidariteit creëert op die manier nieuwe sociale banden 19. Het is iets dat ook in ruime mate aanwezig is in steden, gezien het daar onmogelijk is om zich niet ’ondergeschikt’ te maken aan vreemde subjecten en op basis daarvan nieuwe sociale banden aan te gaan.

3.3.3 Uitwerking van radicale subjectiviteit

In Ethical Politics ontwikkelt Andy Blunden een geschiedenis van de vormen van radicale subjectiviteit (Blunden, 2003a). Het doel van dat werk is tweeledig. Enerzijds wil het een fundering geven voor het ontstaan van een populair moreel bewustzijn, hetgeen de substantie is van ethische politiek. Ten tweede wil het een fundering geven voor de opeenvolgende stadia in de vormen van radicale subjectiviteit over de afgelopen 150 jaar. De opeenvolgende vormen van radicale subjectiviteit volgen uit elkaar door de interne ontwikkelingen binnen die radicale subjectiviteit, maar bovenal ook door de veranderingen in het arbeidsproces. De veranderingen in het arbeidsproces veroorzaken dus ook veeleer de zojuist vernoemde radicale subjectiviteit, dan omgekeerd.20 Dit is essentieel in het begrijpen van hoe dit samenhangt met de totaliteit van de kapitalistische samenleving, hoe bemiddeld die relatie

18(Blunden, 2004d):In this context, the solidarity cannot be accompanied by recruitment forms; the purpose of solidarity is to strengthen the subject which is struggling, not to subsume them into another subject...Solidarity means, if you are struggling, I participate in your struggle on your conditions. 19(Blunden, 2004c): Aid given in solidarity, by the donor’s voluntary subordination to the receiver, strengthens the subjectivity of the receiver while creating a new social bond. 20(Blunden, 2003a, p.3): Parallel with this narrative of the radical subject, I trace the development of the labour process from the crude form of capitalist exploitation described by Marx in Capital, to the proliferation of technical and supervisory strata under Taylorist "scientific management"to the advent of expansive, paternalistic Fordism; the export of industrial production to industrially undeveloped countries (combined development); the New Deal and the post-World War II compromises built around the Bretton Woods arrangements; the spread of "Japanese"management techniques, with the more privileged full-time employees on one side, and the mass of casualised, out-sourced labourers on the other, alongside the devolution of mental labour to the shop-floor; the abandonment of macro-economic management and class compromise based on the Bretton Woods arrangements in favour of ’micro-economic reform’ and the decline of stable wage labour, devolving risk to the shop floor and finally, the radical reshaping and fragmentation of all production and employment relations.

26 Hoofdstuk 3. Een meta-strategie ? ook is.21 Zetten we deze radicale vormen van subjectiviteit die Blunden daarin behandelt even op een rij, dan krijgen we in chronologische volgorde (Blunden, 2003a); (Blunden, 2012b): het geheime genootschap, de "wederzijdse hulp-organisatie, de massapartij van de 1ste en 2e Internationales, het Front met de arbeidersklasse aan het hoofd van de populaire massa’s, nationale bevrijdingsbewegingen van de jaren 50 tot de sociale bewegingen van de jaren 60, het ontbinden van de sociale bewegingen in identiteitspolitiek, en de negatie van identiteitspolitiek in alliantie-politiek. Net zoals in alle vorige fases van subjectiviteit is het belangrijk te vermelden dat de oude vormen van strijd niet verdwijnen, ze spelen alleen een secundaire rol (Blunden, 2013b). Doordat ze reeds in crisis geraakt zijn, kunnen ze enkel politiek effectief worden doorheen andere vormen. Deze voorgaande vormen zijn echter in de nieuwe vormen, in Hegeliaanse zin bewaard, een ’eternal and veritable present’. Ook in de hele logica in For Ethical Politics dienen we deze immanente ontwikkelingen te begrijpen. Met immanente ontwikkelingen wordt bedoeld dat ze voortkomen uit de voorgaande vormen zelf en de contradicties die dit met zich meebracht.

3.4 Alliantie-politiek

In Forms of radical subjectivity is de analogie nagenoeg hetzelfde, maar enkele zaken worden in een meer gecondenseerde vorm gegoten(Blunden, 2012b).22 Het tijdperk van de iden- titeitspolitiek wordt besproken aan de hand van het voorbeeld van de vrouwenbeweging. De vrouwenbeweging was een massabeweging die door alle gemeenschappen liep, en ook door alle klassen. Identificatie met de beweging betekende de bevestiging van een identiteit die gebaseerd was op een persoonlijk attribuut, vrouwelijkheid. Gender-discriminatie is een overblijfsel van een lang vervlogen natuurlijke arbeidsdeling die nu een uitzondering geworden is (de natuurlijke arbeidsdeling; wel te verstaan). Het probleem met deze beweging was dat daarmee objectivering tout court werd in vraag gesteld (Heartfield, 2002). Het ondermijnde volledig het meerderheidsdiscours waar bijvoorbeeld de arbeidersklasse wel aan appelleerde. In die zin was het de expliciete erkenning van verschil bij een minderheid. Hetgeen daarop volgde waren de counterclaims ten aanzien van vrouwelijkheid en gemeenschap, die de nadruk legden op verschil en minderheidsrechten. Op het moment dat iemand zich identificeert als deel van een groter geheel op basis van een inessentieel attribuut, dan spreken we over Identiteitspolitiek. 23 Identiteit op basis hiervan waarnemen leidt tot een gefragmenteerd wereldbeeld. De identiteit op basis van attributen herleid categoriëen tot die attributen

21België is een extreem voorbeeld van dergelijke bemiddeling. De relatie tussen arbeid en kapitaal wordt enorm bemiddeld door de vakbonden, het recht, sociale dienstverlening, enz. 22Daarnaast worden ook Kautsky, Luxemburg en Gramsci en hun divergerende posities duidelijker besproken 23(Blunden, 2012b): On the one hand, an individual is subjected to forms of discrimination according to a socially constructed stigma based on an inessential attribute, and on the other hand, granted recognition and inclusion by virtue of this or that attribute. There is no end to the inessential attributes of a person which can be the basis of a claim for justice and recognition.

27 Hoofdstuk 3. Een meta-strategie ? i.p.v. omgekeerd. Sociale klassen worden bijvoorbeeld gereduceerd tot attributen (rijkdom, beroepscategorie, etc.). Een ander kenmerk van dit stadium is de overeenstemming hiermee met de managementpraktijken van de jaren ’90 en daarna (Blunden, 2003a, p.62). De onderneming werd tot haar kleinste componenten gereduceerd. Door de microstructuur van verzet die op die manier ontstaat negeerde identiteitspolitiek zich uiteindelijk en realiseerde het een effectieve demobilisatie van de sociale bewegingen in de jaren ’90 (Blunden, 2012b). Het leidde ook tot een theoretische praktijk die het post-structuralisme bevestigde (Heartfield, 2002). De politiek van het verschil, zoals het wordt verwoord, leidde uiteindelijk tot de politiek van de onverschilligheid. Op het einde van het millenium en met de opgang van de anti-globaliseringsbeweging in Seattle, kan men spreken van een nieuwe sociale beweging: Alliantie-politiek.24 Alliantie-politiek heeft geen gedeeld ideaal van een betere wereld onder haar participanten, maar is gebaseerd op een bepaalde ethiek van samenwerking rond tijdeli- jke, praktische projecten. Indien in een alliantie wordt samengewerkt rond tijdelijke praktische doelen (bijv. anti-oorlogsactie), leidt dit per definitie tot een ethiek van samenwerking omdat er moet samengewerkt worden.25

3.5 Ethical politics

Ethical politics komt voort uit de activiteit van Alliance politics zelf (Blunden, 2003a). Ethical politics kan snel misbegrepen worden als de universalisering van een bepaald ethos. Hetgeen Andy Blunden hier echter voorstaat is het ethos dat voortkomt uit Alliatie-politiek (het enige terrein voor radicale politiek) zélf en eigen is aan het samenwerken binnen een alliantie. 26 Ethische politiek is een nieuwe manier om aan progressieve politiek te doen. Ethische politiek is het veld dat gecreëerd wordt door de spanning tussen herverdelende rechtvaardigheid en de strijd voor erkenning (Blunden, 2003a, p.2). Herverdelende rechtvaardigheid komt van de socialistische beweging, met de bedoeling economische ongelijkheid aan te pakken. Culturele erkenning komt hoofdzakelijk van de nieuwe sociale bewegingen na de jaren zestig,

24(Blunden, 2012b): Every decision is agreed on a strictly consensus basis between the participating groups. Consensus decision-making is obligatory, because the alliance has nothing to offer its participating groups except each other, so a group which doesn’t agree will simply with-draw. The scope of matters to be decided jointly is strictly limited to the technical details necessary to execute the action. There is absolutely no common vision and no on-going program. Everyone is against the IMF (or whatever) for different reasons and their interest is furthered by the action for different reasons. 25(Blunden, 2004c): What alliance politics promises is an intentional ideal; but alliance politics is unable to formulate any intentional ideal beyond the most limited, short-term practical project. 26(Blunden, 2003a): The only rival to economics as a means of integrating and regulating a world in which this diversity can genuinely flourish, is the ethos being worked out in the minutiae of alliance politics, that kind of moral common sense which develops out of collaborating with strangers and with people whose beliefs are different from one’s own. So when we talk about ’universalisation’ here, we do not mean it in the sense of ’totalisation,’ but exactly in the sense in which it develops in alliance politics, articulating between divers ideological, functional and cultural domains of activity. The point with alliance politics is that its ’ideal,’ or rather its objective, since it has no ’ideal’ at all, is wholly external to the ethic governing the collaborative activity.

28 Hoofdstuk 3. Een meta-strategie ? met als doel het tegengaan van de miskenning van culturele specificiteit en de devaluatie van verschil, en kan gelokaliseerd word onder termen zoals herkenning en verschil. Bij de groene beweging of vrouwenbeweging werd de nadruk gelegd op het handelen volgens bepaalde ethische principes, veeleer dan deel uitmaken van een organisatie, deelnemen aan politieke actie of het proberen om mensen van machtsposities te verwijderen. Ethische politiek is de vorm die het probleem van de verschillende onderdrukkingen (ras, klasse, gender) nu aanneemt. Ethische politiek is daarbij het politieke terrein waarin de juiste manier van leven het onderwerp is van geschillen, maar er is geen noodzakelijke betwisting van staatsmacht of een poging tot verkiezing of het uitbouwen van bepaalde organisaties. Het gaat zowel in tegen het relativisme van identiteitspolitiek als tegen het fundamentalisme dat oude ethische principes promoot om ’de klok terug te draaien’27 In de ethiek zijn er twee grote benaderingen, een plichtsethiek en een deugdenethiek (Blunden, 2013a);(Blunden, 2003a, p.19-23). Een plichtsethiek gaat uit van wat het beste is om te doen op een bepaald moment. Utilitarisme is een klassiek voorbeeld van een plichtsethiek, en de meerderheid van de discussie over ethiek binnen het kapitalisme gaat hierover (Blunden, 2013a); (Ollman, 1979). Ethical politics is gebaseerd op een deugdenethiek en stelt de vraag naar wat het betekent om een goed leven te leiden. In plaats van te vragen of het juist is te handelen naar je verlangen, stelt deugdenethiek de vraag of het deugdvol (’goed’) is om dergelijk verlangen te hebben (Verhaeghe, 2011). In andere artikels komt Blunden ook nog steeds tot dezelfde conclusie van Ethical Politics, maar dan verrijkt vanuit de Kritische Theorie en CHAT (Blunden, 2003b); (Blunden, 2012c, p.265- 275). Op die manier dicht Blunden de brug tussen CHAT en het ethos die ontwikkeld werd in de praktische samenwerking van een alliantie tussen verschillende subjecten (zoals in zijn periodisering van radicale subjectiviteit). Verder verwoordt hij het ethos dat aan de basis ligt van onze moderne samenleving, de Gouden Regel uit de Bijbel, als volgt (Blunden, 2003a); (Blunden, 2013c):

"Behandel anderen zoals je wilt dat ze jou behandelen."[Luke 6:31]

Dit principe wordt in alle grote religies ter wereld terug gevonden. Dit principe is volgens Agnes Heller (1987) en Seyla Benhabib, in navolging van Habermas, achterhaald in de postmoderne samenleving. De Gouden regel gaat uit van een onhoudbare vooronderstelling van culturele homogeniteit. Het probleem bij Hellers kritiek is dat de bemiddelende relatie met anderen net niet verduidelijkt wordt. In welke context, situatie, verhoud ik mij tot de andere? Seyla Benhabib stelt tegelijkertijd het universalisme in vraag dat uitgaat van dergelijke regel. Ook in Ethical Politics is zijn nieuwe notie voor een groot stuk gebaseerd op die uitwerking van

27(Blunden, 2013a):Ethical politics contrasts with identity politics in that it rejects relativism and insists upon the validity of standards against which ethical behaviour can be measured - that is: ’it is not just my choice to recycle rubbish, you should as well.’ Ethical politics arises out of alliance politics as groups with different theories and different priorities seek unifying principles and ways of expressing their common aims. Ethical politics differs from fundamentalism because its aim is to develop principles and imperatives which express new ways of acting and emerging social relations, whereas fundamantalism promotes outmoded ethical principles from the past in order to ’turn back the clock’ and re-establish old ways of living.

29 Hoofdstuk 3. Een meta-strategie ?

Agnes Heller enerzijds, en een eigen analyse van de ethische, politieke en sociale uitdagingen van deze tijd anderzijds. CHAT vertrekt van de aanname van collaboratieve actie in een project eerder dan van individuele actie, waardoor de grondstelling wordt (Blunden, 2003a):

"Wat we doen wordt beslist door jou en mij."

Met dit ethische principe worden verschillende subjecten erkend binnen een bepaalde samen uitgevoerde activiteit (via bemiddeling). Iemand zijn acties in relatie tot een andere moeten in verband genomen worden met de praktische relaties die deze heeft met die andere binnen een samenhangende serie van activiteiten. Deze praktische relatie wordt hetproject dat beide personen samen realiseren.28 De veranderde grondstelling wordt op die manier gelijk aan de alom gekende normen van samenwerking. Uiteindelijk schuift Andy Blunden in zijn nieuwere werken het collaboratief project steeds naar voor als een meer seculiere versie van het subject (Blunden, 2012e). Hij gebruikt ’collaboratief project’ echter als een concept dat zowel op kleine als op grote schaal kan toegepast worden. In die zin is een Subject ook een zelfbewust collaboratief project dat het karakter van een sociale beweging heeft aangenomen.29 Het probleem met de actuele situatie is dat er een enorme hoeveelheid aan verschillende Subjecten is en dat er niet één subject in de geschiedenis is (bijvoorbeeld de arbeidersklasse). Kennis en waarde (in de epistemologische zin van: wat is belangrijk?) kunnen niet van elkaar gescheiden worden. Het kennen van de ontwikkelingen van radicale subjectiviteit, in combinatie met de algehele ontwikkeling van de rest van de samenleving, zegt iets over het belang om vandaag op een bepaalde manier aan politiek te doen (de waarde van die kennis). Het belang van Ethical politics bestaat er hem in dat het samenwerking centraal stelt en de impliciete ethiek die daaraan gekoppeld is, evenals de wederzijdse erkenning van verschillende subjecten. Het is in die zin zowel toepasbaar tussen verschillende subjecten als binnen een collaboratief project. Het belang daarvan is dat het ethische impliciet aanwezig is in het collaboratieve project zelf.

28(Blunden, 2012c): A project is an on-going, interconnected aggregate of actions (actions are always mediated by artefacts, and those artefacts which mediate actions which are part of the project are taken to be part of the project as well.), and contains nothing that is not contained in the constitutive actions. A project is directed to some aim...the aim is implicit in the actions of which it is composed alone, and has no other existence...the project has a concept, but every participant may have a different take on that concept (a personal meaning). 29(Blunden, 2013c):When we talk of projects, however, we do not have in mind only the planned responses to a situation which are normally what is referred to as projects. When a project resonates with a broader community it becomes a social movement. And to the degree that a social movement becomes successful, and manages to objectify its aims in the laws and customs of the wider community it becomes an institution. And as an institution makes its way into the language and consciousness of the entire community it becomes a concept. We see all these social formations as stages in the life cycle of a project and as such we take them all as projects.

30 Hoofdstuk 4

Waardevorm bij Endnotes

Het tweede nummer van Endnotes heet Misery and the value-form. De analyse van de sociale-vorm determinanten van de waardevorm zelf behandelen we in de bijlage. Het tweede nummer van Endnotes is gewijd aan de ontwikkeling van de waardevorm de afgelopen decen- nia, en maakt eveneens de historische parallel duidelijk met de discussie over het strategisch perspectief van de anti-kapitalistische linkerzijde (Endnotes, 2010a). De discussie over de interpretatie van Marx’ recentere gepubliceerde werken maakt deel uit van de discussie over hoe de productie van de sociale relaties de afgelopen decennia verliep, hoe het kapitaal zich dusdanig re-produceerde, en wat bijgevolg de inhoud is van het communisme(Huddis, 1994); (Cunningham, 2011, p.207).

4.1 De waardevorm

De analyse over het kapitaal (als waardevorm) wordt bij Endnotes een analyse over de repro- ductie van de kapitalistische sociale relaties zelf. De mogelijkheid tot haar non-reproductie is afhankelijk van het begrip van haar actuele reproductie. 1 Er is geen abstractie mogelijk van de klassenstrijd om het ’ordinaire accumulatie-proces’ te bestuderen (Endnotes, 2010d, 108). Er is geen externe of causale relatie tussen kapitaalaccumulatie en klassenstrijd: de dynamiek van de kapitaalaccumulatie is een dynamiek van klassenstrijd. De kapitaal-relatie wordt be- handeld in haar verschillende relaties en haar totaliteit, en de arbeidersklasse maakt daar deel van uit. Gezien de assymetrische verhouding wordt het kapitaal echter steeds herbevestigd in

1(Endnotes, 2010b, p.20):The history of capitalist society is the history of the reproduction of the capitalist class relation. It is that of the reproduction of capital as capital, and -its necessary concomitant- of the working class as working class. If we assume the reproduction of this relation is not inevitable, what is the possibility of its non-reproduction?...The horizon of supersession which the class relation carries within it has a variant quality: its character at any given moment is inextricable from the historical modification of the class relation. What is invariant is that there is such a horizon at all. The changing character of this horizon is the primary basis and object for revolutionary theory.

31 Hoofdstuk 4. Waardevorm bij Endnotes haar relatie tot het proletariaat.2 De beweging van de economische categoriëen wordt daarbij de gereïficeerde relatie van de klassenstrijd. Deze zelf-bewegende economische categoriëen zijn de gereïficeerde vormen die zichzelf constitueren qua kapitaal- als de antagonistische pool tot het proletariaat in haar wederzijdse implicatie. De accumulatie van kapitaal vindt plaats via een relatie van uitbuiting die altijd al een relatie van strijd is, omgekeerd is de klassenstrijd ook altijd al een bepaalde relatie tot de eisen van het kapitaal. 3 Deze beweging van de kapitalistische sociale relaties in haar geheel kan dan beschouwd worden als een ’bewegende contradictie’: de historische ontwikkeling van de relatie van uitbuiting tussen kapitaal en proletariaat als het historische verloop van accumulatie en als koers van de klassenstrijd. Het is dit proces dat uiteindelijk de activiteit bepaalt van het proletariaat als pool van de contradictie. De activiteit van het proletariaat in het afschaffen van de kapitalistische sociale relaties is het immanent geproduceerd overstijgen van deze relatie van uitbuiting. In het proces van de reproductie van de klassenrelatie krijgt kapitaal als waardevorm echter een prioriteit over het arbeidsproces (Endnotes, 2010d, p.112). In het proces van subsumptie 4 van arbeid onder kapitaal is het arbeidsproces vorm-gedetermineerd als productie-proces van het kapitaal 4.4. Kapitaal is het alfa en omega van dit proces. Het is het perverse opleggen van de logische/ontologische prioriteit over productieve activiteit, zodat producenten niet in staat zijn zichzelf te reproduceren als een doel op zich (Rubin, 1972) (zie B). De systematische dialectiek van kapitaal is de logische interrelatie tussen categoriëen die sociale praktijk vorm- determineren in de kapitalistische productie-wijze(Endnotes, 2010d, p.113). Hun benadering reproduceert, net als bij Arthur (zie A), de logische en ontologische prioriteit van kapitaal (als sociale vorm) over de sociale praktijk die daardoor qua vorm gedetermineerd wordt. Om haar waarheidsclaim te bevestigen -de waarheid te zijn van sociale praktijk- moet kapitaal niet enkel arbeid onder zich inpassen (via subsumptie), maar de scheiding reproduceren tussen kapitaal en arbeidskracht. Het moet m.a.w. haar vooronderstellingen poneren (zie 4.3). Er is geen dynamiek van kapitaal zonder deze eerste scheiding. De dialectiek van kapitaal is enkel in staat om zich als een zelf-grondend proces te realiseren wanneer kapitaal haar vooronderstellingen op die manier poneert (ook al is dit zelf-grondend proces contradictorisch). In het formuleren van een kritiek op de kapitalistische sociale relaties neemt reproductie (zelf een relatie van strijd) dan ook een centrale plaats in (Endnotes, 2010d); (Perlman, 1969); (Endnotes, 2010c). Klassenstrijd is zowel de voorwaarde als het resultaat van dit proces, m.a.w. er is geen

2(Endnotes, 2010d):Proletariat and capital stand in a relation of reciprocal implication with each other: each pole reproduces the other, such that the relation between the two is self-reproducing. The relation is asymmetric, however, in that it is capital which subsumes the labour of proletarians 3(Endnotes, 2010d, p.109): Thus the power of the approach of some of the theorists associated with Open Marxism, for example, is their understanding of economic categories - money, interest rates, and so on - as mediated forms of the class struggle...This is all to undermine the dualistic conceptions of capital accumulation on the one side, and class struggle on the other, that characterised most variants of Marxism in the 20th Century. 4Dit wordt onderaan meer uitgewerkt. Subsumptie kan begrepen worden als het proces van iest concreet wordt ingepast onder een abstracte universal. In die zin impliceert het dominantie.

32 Hoofdstuk 4. Waardevorm bij Endnotes veralgemeende waren-productie zonder de kapitalitische uitbuiting van de arbeider (Arthur poneert bijvoorbeeld het begrip van sociaal-noodzakelijke uitbuitingsgraad in (Arthur, 2010, p.96)). De waarde-wet kan enkel op basis hiervan bestaan. Zonder menselijke relaties en praktijken die onderdrukt worden in een ’ontkende manier van zijn’ door de geperverteerde, fetishistische vorm van economische categoriëen kunnen er geen economische categoriëen zijn (waarde, geld, kapitaal, waren). De fetish-vormen van kapitaal worden op die manier begrepen en bekritiseerd als zelf-bewegende, geperverteerde vormen van sociale praktijk (Endnotes, 2010d, p.113).

4.2 Contradicties

Als de uitsluitende bron voor meerwaarde, heeft het kapitaal steeds meer nood aan meerar- beid. Door de productiviteit van de arbeid op te drijven, profiteert het kapitaal door de ratio van surplusarbeid tegenover noodzakelijke arbeid te laten stijgen. Tegelijkertijd ondermijnt het daarmee de rol van arbeid als "determinerend principe van de productie". Van deze simpele contradictie kunnen verschillende contradicties worden afgeleid (Endnotes, 2010c).5 Onderaan behandelen we twee fenomenen die belangrijk zijn bij communisatie. De reproductie van de klasserelaties, en de subsumptie van arbeid onder kapitaal.

4.3 Reproductie van de klasse-relatie

Volgens Endnotes doet de crisis van het kapitalisme waar Marx over schrijft zich niet zozeer voor in conjucturele neergangen van economische activiteit, maar in een permante crisis van het arbeidsleven (Endnotes, 2010c, p.21). De differentia specifica6 van kapitalistische economische crisis is slechts een moment in de grotere crisis die zich uit in : de constante reproductie van een schaarsheid aan jobs, temidden van een overvloed aan goederen. Ondanks haar complexiteit aan resultaten heeft kapitaal één essentiële voorwaarde: mensen missen de directe toegang tot de goederen die nodig zijn om te leven, en hebben die toegang slechts door de bemiddeling via de markt.7 Mensen dienen verstoken te zijn van directe

5we behandelen hier niet de tendens tot dalende winstvoet vanwege een veranderde organische samenstelling van het kapitaal, omdat deze door Endnotes niet als meest fundamenteel gezien wordt. Ze wordt op op enkele pagina’s behandelt (Endnotes, 2010c, p.28):..decades of debate have centred on the ’rising organic composition of capital?, to which this tendency is attributed, as well as on the complex interplay of the various tendencies and counter-tendencies involved. Yet those engaged in this debate often neglect that the same account of the composition of capital underlies another law, expressing itself in both cyclical and secular crisis tendencies, one that may be read as Marx’s more considered re-formulation of this account ’ chapter 25 of Capital volume one: ’The General Law of Capitalist Accumulation.’ 6De differentia specifica onderscheid zich van haar genus omdat ze slechts een vorm is binnen die genus. Het definieert die soort binnen bepaalde condities, hetgeen haar onderscheidt van andere instanties van dezelfde soort. 7(Endnotes, 2010c, p.22-23): Hence the very term of the proletariat, reffering originally to landless citizens living in Roman cities...Thus the need for "primitive accumulation":separating people from land, their most basic means of reproduction, and generating an allround dependence on commodity exchange.

33 Hoofdstuk 4. Waardevorm bij Endnotes productiemiddelen, zodat bemiddeling via de markt een basisvoorwaarde wordt om in het levensonderhoud te voorzien. De mirakeljaren van de vorige gouden eeuw (1950-1973), waren niet enkel gebaseerd op een wereld in oorlog en een enorme toename in staatsdeficiet, maar ook op een historisch ongeziene transfer van de werkende bevolking van landbouw naar industrie. De initiële splitsing van mensen van het land, als toegang tot een direct reproductie, is voor het kapitaal op die manier nooit genoeg. Die initiële splitsing dient constant gereproduceerd te worden voor het kapitaal en ’vrije’ arbeid om elkaar over de tijd heen terug te vinden op de markt. Aan de ene kant vereist kapitaal een massa van mensen die hun arbeidskracht willen ruilen voor een loon. Aan de andere kant, heeft het nood aan een massa mensen die al een loon vergaard hebben, en dit willen ruilen voor goederen. De geschiedenis van de post-oorlog periode is er één van de globale afschaffing van landbouw, eerst als zelf- voorzienend, en dan als landbouw waarbij de boeren het land nog zelf bezitten (Endnotes, 2010c, p.23).8 Marx legt deze structurele tendens van het kapitalisme uit in zijn hoofdstuk over simpele reproductie (Marx, 1972, p.434-445): dit is de uitbuiting van loon-arbeiders doordat ze slechts een deel van de goederen terug kunnen kopen die ze reproduceren. De loonarbeid structureert het reproductieproces in haar geheel, gezien het de loon-arbeiders toewijst aan de productie, en tegelijkertijd het product aan de arbeiders (Endnotes, 2010c, p.24). Dit is een invariantie voor Endnotes, en de afbraak van die reproductie creëert zowel een overproductie- als onderconsumptie-crisis. Simpele reproductie genereert en veronderstelt echter steeds uitgebreide reproductie (Marx, 1972, p.438).9 Net zoals arbeid terug moet keren naar de arbeidsmarkt, moet kapitaal terugkeren naar de kapitaalmarkt om haar winsten te herinvesteren. 10 De wet van de winstgevendheid is niet voldoende voor de uitgebreide reproductie, deze heeft ook nood aan nieuwe markten en nieuwe industriëen. De veranderende winstmarges leiden dan tot een veranderende output. Op die manier vindt er ook een verandering in de tewerkstelling plaats. Nieuwe industriëen nemen een groter deel van de output en de tewerkstelling in, en hierbij komt de vraag naar een product in Marx’analyse,

8We spreken hier over een tendens die te maken heeft met industriële landbouw. het neemt niet weg dat een grote massa mensen voor hun subsistentie nog steeds afhankelijk zijn van een bepaalde verbouwing van gewassen of veehouderij. 9(Marx, 1972, p.438): De feitelijk gegeven basis, het uitgangspunt van de kapitalistische maatschappij is de scheiding tussen het arbeidsproduct en de arbeid zelf, tussen de objectieve arbeidsvoorwaarden en de subjectieve arbeidskracht... De arbeider zelf reproduceert dus onophoudelijk de objectieve rijkdom als kapitaal, een hem vreemde, hem beheersende en hem uitbuitende macht. De kapitalist produceert even onophoudelijk de arbeidskracht als subjectieve, van haar eigen middelen tot concretisering en verwezenlijking gescheiden, abstracte, slechts in het lichaam van de arbeider bestaande bron van rijkdom, kortom: de arbeider als loonarbeider. Deze onafgebroken reproductie of vereeuwiging van de arbeider is een voorwaarde sine qua non van de kapitalistische productie. 10We kunnen hier niet ingaan op de hele logische ontwikkeling tussen simpele reproductie en uitgebreide reproductie, en beperken ons tot de verwijzing van Endnotes in (Endnotes, 2010c, p.25-28). In een eerste instantie leiden competitieve prijzen-formatie en kosten-structuren tot divergerende intra-sectorele winstmarges, hetgeen een boost betekent voor efficiëntie. Dit leidt tot een inter-sectoreel gemiddelde. Het moment dat winstgevendheid daalt, blijft er niets ander over om de accumulatie te herstellen dan het "slachten van kapitaal-waardenën het "vrij zetten van de arbeid", hetgeen de condities herbevestigt van winstgevendheid.

34 Hoofdstuk 4. Waardevorm bij Endnotes als onafhankelijk van haar aanbod.11 Daardoor wordt er tijdelijk massaal kapitaal gepompt in een bepaalde sector. Na een periode van toegenomen vraag worden de limieten van de markt terug bereikt en raakt deze verzadigd (Endnotes, 2010c, p.26). Door innovaties overstijgt de totale capaciteit de grootte van de markt en dalen de prijzen sneller dan de kosten, waardoor er een periode aanbreekt van dalende winstgevendheid. Kapitaal verlaat het proces en stoot gelijktijdig arbeid uit, en het is hier dat de sleuteldynamiek van de uitgebreide reproductie op slaat. Het is deze beweging van het inzetten en uitstoten van arbeid en kapitaal, gebaseerd op differentiële winstmarges, die de continue mogelijkheid van uitgebreide reproductie garandeert. De uitgebreide reproductie is de continue reproductie van de condities van simpele reproductie. Kapitaal die niet langer kan investeren in een bepaalde sector door de dalende winstgevendheid, vindt op de arbeidsmarkt arbeiders die uitgestoten zijn in andere sectoren. Op die manier kunnen "vrije"kwantiteiten van arbeid en kapitaal tewerkstelling vinden in groeiende markten waar winstmarges hoger zijn, of kunnen deze worden aangewend in nieuwe sectoren. Een stijgend aantal activiteiten wordt op die manier ondergebracht als kapitalistische verwaardingsprocessen, en waarden worden verspreid van luxe-goederen naar massa-goederen. Voor Marx is het in en door deze uitgebreide reproductie dat de dynamiek van kapitaal zich manifesteert als haar eigen limiet, niet door cyclussen van "boom en bust", door een voortdurende ondermijning van haar eigen bestaansvoorwaarde.

4.3.1 Reproductiecrisis en de algemene wet van kapitalistische accumulatie

De tendens tot dalende winstvoet en een veranderde organische samenstelling van het kapitaal wordt meestal beschouwd als de oorzaak van een tendentiële daling van de winstvoet in de hele economie(Endnotes, 2010c, p.28). Endnotes merkt echter op dat, ondanks decennia van debat, die tendens bij Marx ten grondslag ligt aan een andere wet: de algemene wet van kapitalistische accumulatie (Endnotes, 2010c, p.29). Door een structureel behoud van een bepaald niveau van werkloosheid, worden de lonen in evenwicht gehouden met de noden van accumulatie. Het ’industriële reserveleger’ krimpt in als de vraag naar arbeid stijgt, waardoor de lonen stijgen. Stijgende lonen veroorzaken een dalende winstgevendheid, waardoor de accumulatie afremt. De vraag naar arbeid daalt, het reserveleger groeit terug en de vorige loonsstijgingen gaan als gevolg daarvan terug in lucht op. Als de werklozen de neiging hebben terug geabsorbeerd te worden in de circuits van het kapitalisme als een industrieel reserveleger -nog steeds werkloos, maar essentieel voor de regulering van de arbeidsmarkt- dan hebben ze de neiging om deze functie te ontgroeien, en zichzelf te te herbevestigen als absoluut overbodig. De algemene wet van de kapitalistische accumulatie is dat kapitaal een relatief overbodige

11(Endnotes, 2010c, p.25): Demand varies with the price of a given product. When the price is high, the product is purchased only by the wealthy. As labour-saving process innovations accumulate, prices fall, transforming the product into a mass-consumption good. At the cusp of this transformation, innovations cause the market for a given product to expand enormously. This expansion stretches beyond the capacity of existing firms, and prices fall more slowly than costs, leading to a period of high profitability. Capital then rushes into the line, pulling labour with it.

35 Hoofdstuk 4. Waardevorm bij Endnotes populatie teweeg brengt; die dan een geconsolideerde surplus-populatie teweeg brengt, die absoluut overbodig wordt aan de behoeften van het kapitaal.12 Het geheim van die algemene wet is dat arbeidsbesparende technologieën de neiging hebben om zich te veralgemenen, zowel binnen als buiten productielijnen, en dat ze op die manier een relatieve daling in de vraag naar arbeid veroorzaken. Deze vernieuwingen zijn onomkeerbaar: ze verdwijnen niet wanneer de winstgevendheid hersteld wordt. Daardoor neigt deze relatieve daling in arbeidsvraag als tendens om de kapitaal-acummulatie te overtreffen, en absoluut te worden (Endnotes, 2010c, p.31). Wat Marx beschrijft, en Endnotes herschrijft, is hier geen crisis van productie, consumptie of accumulatie. In en door deze cyclische crisissen, ontstaat een reëele crisis, een crisis van de reproductie van de kapitaal-arbeid relatie zelf (Endnotes, 2010c, p.32). De uitgebreide reproductie duidt aan dat kapitaal en arbeid die uitgestoten zijn door krimpende industriëen, een plaats zullen zoeken in nieuwe of uitbreidende lijnen. Deze wet suggereert dat meer en meer arbeiders en kapitaal niet in staat zullen zijn zich terug in te schakelen in het reproductie-proces. In deze zin wordt het proletariaat tendentieel een externaliteit tegenover het proces van haar eigen reproductie. Ze zijn vrij van middelen tot reproductie, maar ook van werk zelf. Volgens Endnotes is het deze crisis die de fundamentele contradictie van de kapitalistische productie-wijze uitdrukt. Aan de ene kant worden mensen in kapitalistische sociale relaties gereduceerd tot arbeiders, tegelijkertijd kunnen ze geen arbeiders zijn omdat ze daarmee de condities van de mogelijkheid tot hun eigen bestaan ondermijnen. Loonarbeid is onafscheidelijk van de accumulatie van kapitaal, dat arbeidsbesparende innovaties stimuleert. Doorheen de tijd wordt daarmee de vraag naar arbeid gereduceerd. De reductie van de sociaal-noodzakelijke arbeidstijd kan zich in een maatschappij die gebaseerd is op waren- productie enkel uitdrukken in een schaarsheid aan jobs en een vermenigvuldiging van de precaire tewerkstelling, ondanks een toenemende overvloed aan waren (Endnotes, 2010c).

4.3.2 De-industrialisering

De laatste 30 jaar was er een globale stagnering in het aantal industrieel tewerkgestelde arbeiders. Een lage-loon dienstensector in de rijke BBP-landen ontstond, en de informele arbeid in lage BBP-landen steeg 13. Marx schreef echter over dit fenomeen al in 1867. Toch is op basis van de statistieken die Endnotes hanteert, dit fenomeen niet achterhaald. De

12(Marx, 1972, p.500): Hoe groter de maatschappelijke rijkdom, het functionerende kapitaal, omvang en kracht van de groei van het kapitaal, dus ook de absolute grootte van het proletariaat en zijn arbeidspro- ductiviteit is, des te groter het industriële reserveleger. De beschikbare arbeidskracht komt door dezelfde oorzaken tot ontplooiing als de expansiekracht van het kapitaal. De proportionele grootte van het industriële reserveleger neemt dus toe met de krachten van de rijkdom. Maar hoe groter dit reserveleger is in verhouding tot het actieve arbeidersleger, des te massaler is de geconsolideerde overbevolking, wier ellende in een omgekeerde verhouding staat tot de kwellingen van de arbeid. Hoe groter, ten slotte, de Lazaruslaag der arbeidersklasse en het industriële reserveleger is, des te groter het officiële pauperisme. Dit is de absolute, algemene wet van de kapitalistische accumulatie. 13We kunnen hiernaast geen volledige behandeling van de relatie tot productiviteit en arbeid geven die hiermee samenhangt. Voor België zie onder andere (van der Biest, 2006)

36 Hoofdstuk 4. Waardevorm bij Endnotes periode vanaf de jaren 1890 kende een groei van sectoren die zowel kapitaal als arbeidsintensief waren zoals (hoofdzakelijk) de groei van duurzame consumptiegoederen en auto’s. Deze groei was afhankelijk van twee fenomenen: de stijgende rol van de staat in economisch management, de transformatie van consumentendiensten in consumptiegoederen (Endnotes, 2010c, p.34). Tot de tweede helft van de 20ste eeuw was het mogelijk om daarom die tendens van de algemene wet van kapitalistische accumulatie uit te stellen. Het tweede fenomeen, de transformatie van consumentendiensten in consumptiegoederen leidde er steeds toe dat een voormalige collectief geconsumeerde dienst getransformeerd werd in een serie van individueel aankoopbare waren, hetgeen ook nieuwe markten opende. Voorbeelden zijn de evolutie van gemechaniseerd transport naar de auto-industrie, van telegrafie naar telefonie, en van de elektronische manufactuur tot consumentenelectronica (Endnotes, 2010c, p.36). Nieuwe sectoren bleken, in overeenstemming met de algemene wet van de kapitalistische accumulatie, minder arbeidsintensief te zijn. De grootschalige staatsdeficieten die daarmee gepaard gingen (Endnotes, 2010e, p.64), maken duidelijk dat er geen inherente tendens is van het kapitaal dat die product-innovaties zouden leiden tot een uitbalanceren van de arbeidsbesparende proces-innovaties.14 Integendeel, de product-innovaties dienen zelf tot proces-innovaties, waardoor het initiële probleem versterkt werd.15 In de vroege post-oorlog periode keerden veel landen tot het Fordisme (Endnotes, 2010c, p.39). Dit betekende het importeren van methodes van massa-productie, wat werd mogelijk gemaakt door het importeren van met staatssteun betaalde transfers van technologie uit hoge BBP-landen. Meestal word Fordisme beschouwd als een nationale ontwikkelingspolitiek, gebaseerd op een politiek ’compromis’ tussen kapitaal en arbeid om het profijt van productiviteitsstijging te delen. Fordisme was echter van in het begin afhankelijk van een internationalisering van de handel in fabrikaten.16 Europa en Japan plukten daar het meest de vruchten van in de jaren ’50 en ’60. Door voor internationale handel te produceren verkeerden de kapitalen in deze landen in de mogelijkheid om de limieten van hun eigen binnenlandse markten te overstijgen(Endnotes, 2010c, p.40). Tegen midden jaren ’60 sprongen ook andere landen op de boot (Brazilië, Zuid-Korea,...). Vóór 1973 was de internationalisering van de handel geassocieerd met hoge groeipercentages in alle geindustrialiseerde landen (Endnotes, 2010c, p.40). Na 1973 veranderde de situatie.

14De creatie van toenemende staatsschuld en een toenemend huis-eigenaarschap maakten dat consumptie gestimuleerd werd en kapitaal in rotatie bleef. Zie de grafieken in (Endnotes, 2010e, p.57-65) 15(Endnotes, 2010c, p.36): When the car and consumer durables industries began to throw off capital and labour in the 1960s and 70s, new lines like microelectronics were not able to absorb the excess, even decades later. These innovations, like those of the 2nd industrial revolution described above, emerged from specific process innovations within industry and the military, and have only recently been transformed into a diversity of consumer products. The difficulty in this shift, from the perspective of generating new employment, is not merely the difficulty of policing a market in software -it is that new goods generated by microelectronics industries have absorbed tendentially diminished quantities of capital and labour. Indeed computers not only have rapidly decreasing labour requirements themselves (the microchips industry, restricted to only a few factories world-wide, is incredibly mechanised), they also tend to reduce labour requirements across all lines by rapidly increasing the level of automation. 16In fabrieken geproduceerde goederen.

37 Hoofdstuk 4. Waardevorm bij Endnotes

Markten voor fabrikaten werden verzadigd, en meer en meer waren enkele landen genoeg om te voorzien in de wereldwijde vraag. De resulterende crisis van de arbeid-kapitaal relatie, ging gepaard met een wereldwijde val in de winstvoet en een toename van vormen van werkloosheid en precariteit. Het ’compromis’ dat gebaseerd was op een ’gezonde groeivoet’ moest er aan geloven. Als gevolg daarvan daalden de lonen. Kapitaal in alle landen was nog in toenemende mate afhankelijk van internationale handel, maar vanaf nu zou (volgens Endnotes), kapitaal in sommige landen enkel groeien ten koste van kapitaal in andere landen17(Endnotes, 2010c, p.41). Daardoor zette zich tijdens de jaren ’80 en ’90 een bijna universele stagnatie in van industriële tewerkstelling in industrialiserende landen. De-industrialisering kwam er dus niet ten gevolge van de industrialisering van de ’derde wereld’. Net zoals hoge BBP- landen geconfronteerd worden met de uitstroom uit de industrie, worden lage BBP-landen geconfronteerd met een ruraal surplus dat niet tewerkgesteld kan worden in de industriële sector, en een explosieve groei van sloppenwijken.

4.3.3 Surpluskapitaal

Endnotes focust vooral op surplus-bevolking, maar bespreekt ook kort surpluskapitaal (End- notes, 2010c, p.42-49). We beperken ons kort tot enkele elementen die tot stand kwamen na het einde van het Bretton Woods-systeem (Endnotes, 2010c, p.44)18. De Verenigde Staten herbevestigden hun positie bij het laten vallen van Bretton Woods omdat andere munten de facto gekoppeld waren aan de dollar (Mattick, 1980, p.75-79). In het verlaten van Bretton Woods, en het oogluikend goedkeuren van een stijgend deficiet, gebruikte de V.S. de dreiging van dollardevaluatie om een nieuwe flexibele reserve-muntstandaard van de dollar aan de rest van de wereld op te leggen. Daarmee werd de job van het stabiliseren van de dollar effectief gedelegeerd aan buitenlandse centrale banken, die genoodzaakt zouden zijn om hun surplusdollars aan V.S.-obligaties te spenderen om de dollar-waarde van hun eigen munten te behouden. Budgettaire beperkingen werden daardoor voor de V.S. teniet gedaan, waardoor het deficiet kon oplopen en ze naar believen dollars konden uitgeven. Andere landen waren verplicht om deze terug te recycleren naar financiële markten in de V.S., en meer bepaald diens staatsschuld. Gerecycleerde surplus-dollars betekenden een enorme boost voor de globale financiële markten, waar ze de sleutelfactor werden in de opeens erg volatiele muntmarkt (Endnotes, 2010c, p.45). Surplus-dollars veranderden ook het landschap en gaven de groei van de afgelopen 30 jaar vorm. Deze gigantische hoeveelheid geld werd de bron van uitgebreide staats-en consumptieschuld, evenals speculatieve financiële bubbles. Surplus-dollars waren tegelijkertijd de reden voor deze volatiliteit op de muntmarkt en het enige middel om er zich

17Vanaf dan stonden ten gevolge van deze internationale crisis SAP’s op het menu van de lage BBP-landen. 18Het systeem van Bretton Woods creëerde een stelsel van vaste wisselkoersen gekoppeld aan een goudstan- daard. Alle munten werden gekoppeld aan de dollar, en de dollar was inwisselbaar tegen goud. Het systeem kwam ten einde in 1973, nadat verschillende landen hun dollars wouden inruilen door een stijgende staatsschuld van de V.S.

38 Hoofdstuk 4. Waardevorm bij Endnotes tegen in te dekken. Die surplusdollars creëerden op die manier zeepbellen in heel wat nationale economieën wereldwijd (te beginnen met Latijns-Amerika in de jaren ’70, en alle zeepbellen en ontwikkelingen die er op volgden).19 Volgens Endnotes duidden enkele fenomenen in de laatste decennia echter allemaal op de onmogelijkheid van het surpluskapitaal in haar financiële vorm om zich te hervormen met surplus-arbeid en een dynamiek te genereren van uitgebreide reproductie (Endnotes, 2010c, p.47). Ongeziene zwakte van de groei in de hoge- BBP landen in de periode 1997-2009, nulgroei in huishoudelijke inkomens en tewerkstelling over de hele periode (laatste 30 jaar) en een bijna volledige basering op de schuld van de bouwsector en de huishoudelijke inkomens om het BBP op peil te houden, zijn allemaal kenmerken van het "geherstructureerde kapitalisme".

4.3.4 Surplus-bevolking

Het is vanzelfsprekend dat kapitaal de productiviteit van de arbeid opdrijft. Dit betekent ook dat doorheen de tijd minder arbeid nodig is voor dezelfde productie van gebruikswaarden (zie bijlage B). Meer en meer arbeiders zullen daardoor slechts overbodig gerelateerd zijn aan het productie-proces. Het kapitaal tendeert op die manier een arbeidersklasse te produceren die surplus is voor de benodigdheden van de productie: een surplusbevolking. Er zijn tendensen die dit kunnen tegengaan, zoals de creatie van nieuwe gebruikswaarden waarvoor arbeid kan ingeschakeld worden, maar deze waren minder aanwezig dan de tendens tot de creatie van een surplusbevolking.20 De laatste 30 jaar is er een daling van het aandeel in de wereldbevolking dat productief tewerkgesteld werd, eerst in de landbouwsector en nu ook in de industrie. Dit is wat de zogenaamde ’de-industrialisering’ betekent. 21 De re-productie van de kapitalistische productie-wijze vindt plaats door de dubbele reproductie van arbeiders als arbeiders en kapitaal als kapitaal (wederzijds elkaar bepalend door de zelf-vooronderstelling

19(Endnotes, 2010c, p.45):If we place this phenomena in the context of the story of deindustrialisation and stagnation described above, it becomes plausible to envisage it as a game of musical chairs in which the spread of productive capacity across the world, compounded by rising productivity, continually aggravates global overcapacity. Excess capacity is then only kept in motion by a continual process that shifts the burden of this excess on to one inflated economy after another. These latter are only able to absorb the surplus by running up debt on the basis of excessively low short term interest rates and the fictitious wealth this generates, and as soon as interest rates begin to rise and the speculative fever abates the bubbles must all inevitably collapse - one after another. 20Maar dit wordt dan weer tegengewerkt door verbeterde productie-technieken, waarbij Endnotes con- cludeert(Endnotes, 2010b):’The ability of total social capital to overcome its own tendency to reduce the number of productively employed workers is thus dependent upon its ability to keep pace with a growing rate of social productivity gains. Historically, this has not occurred.’ Ook in België was dit de laatse 20 zo, alle argumenten van de burgerij ten spijt (van der Biest, 2006). 21(Endnotes, 2010b, p.17): Though it is of course easy to demonstrate that plenty of industrial production still takes place, and that this is not only in important exporter nations such as China, the share of workers actually employed in manufacture has now been declining for almost two decades at the global level. Table 4: Employment in Manufacturing in Sukti Dasgupta and Ajit Singh- Will Services be the New Engine of Indian Economic Growth Development and Change 36(6) (2005) p. 1041

39 Hoofdstuk 4. Waardevorm bij Endnotes van het kapitaal; zie B.2.3).22 Dit wordt duidelijk gemaakt in het gebruik van de term double moulinet. Double moulinet is de Franse vertaling van Marx zijn "Zwickmühle", een term

Figuur 4.1: De double moulinet zoals uitgewerkt door TC die de betekenis draagt van dubbele binding in de context van hoofdstuk 23 van Kapitaal. Daarnaast betekent Zwickmühle ook het slijpen van 2 molenstenen. Enerzijds zijn ze dus beide aan elkaar gebonden, anderzijds slijpen ze zich tegenover elkaar.23 Dat proces staat voor de reproductie-cycli van kapitaal en arbeidskracht(Endnotes, 2010b, p.17) in figuur 4.1.24 Als deze 2 wielen van de double moulinet elkaar echter minder treffen in het punt van productie door de bemiddeling van de loon-vorm, gezien kapitaal de tendens vertoont de proletarische bevolking zelf kunstmatig te relateren aan het productie-proces, dan is de integriteit van de re-productie zelf ondermijnd (riff raff, 2013). In toenemende mate wordt het daardoor niet meer een wederkerige en cyclische relatie in dewelke het proletariaat het kapitaal reproduceert, en het kapitaal het proletariaat. Veeleer wordt het proletariaat in toenemende mate datgene wat geproduceerd wordt door kapitaal zonder kapitaal te produceren. Op die manier wordt de surplusbevolking gereproduceerd als een niet-essentieel bijeffect van kapitalistische productie. Haar zelf-reproductie is niet bemiddeld door de ruil met kapitaal van productieve arbeid voor een loon, waardoor het circuit met kapitaal gesloten wordt en haar bestaan als niet-essentieel verschijnt in haar verhouding tot kapitaal.25 Voor Marx is het concept van verpaupering

22(Marx, 1972, p.444): Het kapitalistische productieproces, beschouwd in zijn samenhang of als repro- ductieproces, produceert dus niet alleen waren, niet alleen meerwaarde, het produceert en reproduceert de kapitaalverhouding zélf, aan de ene kant de kapitalist en aan de andere kant de loonarbeider. 23Voor een kritische bespreking omtrent double moulinet, zie de inleiding tot het 8ste nummer van riff-raff (riff raff, 2013) 24Met de zelf-vooronderstelling van het kapitaal wordt door TC en Endnotes de manier bedoeld waarop kapitaal zichzelf zowel poneert als conditie en als resultaat, van haar eigen proces. 25(Marx, 1987, P.528):"Labour capacity can only perform its necessary labour if its surplus labour has value for capital, if it can be valorised by capital. If there are obstacles of one kind or another to its being valorised,

40 Hoofdstuk 4. Waardevorm bij Endnotes impliciet aan het concept van de vrije arbeid waarin hij een virtuele pauper is. Voor de geconsolideerde surpluspopulatie waarvoor deze reproductie niet meer bemiddeld wordt door de ruil van productieve arbeid voor een loon is deze verpaupering actueel geworden.

4.4 Subsumptie

Subsumptie wordt in de gewone taal meer verstaan als het onderbrengen van verschillende "particularsönder een üniversal"(Endnotes, 2010f, p.133). In de Duitse filosofische traditie betekent dit een proces waarbij een particular onder een universal gebracht wordt. Wan- neer de particular ingepast wordt onder de universal presenteert deze universal zich als de waarheid van die particular (Rubin, 1978, p.14). Het is alsof die particular niets anders is dan een manifestatie van de universal, onder dewelke het ingepast wordt. In dit proces blijft de abstracte universal nog steeds wat het was in het begin, maar de particular zijn particulariteit werd volledig weg geabstraheerd. Subsumptie impliceert op die manier een bepaalde dominantie, of geweld tegenover de particulier. Immanuel Kant zag de relatie tussen de ’veelheid’ en de ’categorieën van het verstaan’ als een relatie van subsumptie (Endnotes, 2010f, p.134).26 Die subsumptie impliceert een proces van abstractie waarbij de waarheid van de particulariteit behouden blijft. Er is een bepaalde gelijkenis te vinden met hoe Marx verschillende gebruikswaarden en geld als universeel equivalent met elkaar in relatie brengt. Bepaalde particuliere gebruikswaarden worden ingepast onder een bepaalde externe ’universal’ (geld) (Rubin, 1978, p.7). Endnotes merkt op dat de vergelijking misschien verder reikt (Endnotes, 2010f, p.135). Bij Kant wordt het transcendentale schema gebruikt om de twee zijden met elkaar te verbinden via een ’derde ding’, net zoals bij Marx arbeid (abstracte) als het ’derde ding’ wordt geponeerd die de vergelijking tussen twee waren mogelijk maakt (zie B.1.3). Het voorbeeld bij Marx is de abstracte universal -waarde- diens bestaan geponeerd wordt door de ruil, en slechts een echt bestaan krijgt doorheen de verschillende vormen concrete arbeid, die onder de waarde ingepast worden als abstracte arbeid (Rubin, 1972, p.8) (voor een uitwerking hiervan zie B.1.3). Het echte bestaan van abstracties die de mogelijkheid hebben om de concrete wereld van de productie onder zich in te passen is voor Marx een geperverteerde, ontologisch omgedraaide realiteit. labour capacity itself appears to fall outside the conditions of the reproduction of its existence; it exists without the conditions of its existence, and is thus a mere encumbrance; it has needs and lacks the means of satisfying them. 26(Endnotes, 2010a, p.90): Sohn-Rethel’s thesis is that the ’transcendental subject’ as explicitly theorized by Kant is nothing else than a theoretical and at the same time blind expression of the unity or sameness of things constituted through exchange. Such ideas, along with those of Pashukanis on how the ’legal subject’ and commodity are co-produced historically, fed into a period of critical examination in which all aspects of life, including our very sense of inner subjectivity and consciousness, were grasped as form-determined by capital and value.

41 Hoofdstuk 4. Waardevorm bij Endnotes

4.4.1 Formele en reële subsumptie

Formele subsumptie vindt plaats wanneer er een absolute meerwaarde geput wordt uit de formele onderwerping van een arbeidsproces (Endnotes, 2010f); (Pepperell, 2011). Het on- derscheid tussen formele en reële subsumptie dient verstaan te worden als twee verschillende momenten in het verwaardingsproces van het kapitaal. Kapitaal moet het arbeidsproces onderwerpen aan haar verwaardingsproces- het moet er formeel onder ingebracht worden- wanneer het dat proces ook uiteindelijk reëel naar haar eigen beeld schept.27 Formele sub- sumptie blijft formeel omdat het hier niet gaat over de transformatie van een arbeidsproces door kapitaal, maar eenvoudig haar formele dominantie ervan. Dit hangt nauw samen met de onttrekking van absolute meerwaarde.28 De subsumptie van het arbeidsproces onder het verwaardingsproces van het kapitaal wordt ’echt’ inzoverre dat het kapitaal verder gaat dan het formele bezit van het arbeidsproces en dit proces naar haar eigen beeld gaat scheppen (Endnotes, 2010f). Door technologie en andere veranderingen in het arbeidsproces is het kapitaal in staat om de productiviteit van de arbeid op te drijven. Door de hogere produc- tiviteit is het mogelijk dat er minder arbeid nodig is om de goederen te produceren die de arbeidersklasse consumeert. Daardoor reduceert kapitaal het deel van de sociale werkdag 29 dat gaat naar noodzakelijke arbeid, en stijgt het deel recht evenredig dat gaat naar surplus- arbeid. De relativiteit van de relatieve meerwaarde bestaat uit het feit dat het surplus gedeelte van de werkdag surplus is t.o.v. het gedeelte dat gaat naar een dalend noodzakelijk deel. Dit betekent dat kapitaal zich dus kan verwaarden (of valoriseren) op basis van een bepaald deel van de sociale werkdag- of zelf een deel dat gedaald is in absolute lengte. Een voorbeeld maakt dit beter duidelijk (Endnotes, 2010f, p.138-139); (Marx, 1972, p.227): 1. Absolute meerwaarde extractie, op basis van formele subsumptie: A——–B-C A——–B——–C Het noodzakelijke deel van de werkdag (A-B) is hier een gegeven hoeveelheid (onafhanke- lijkhe variabele), waardoor de enige mogelijkheid tot het vergroten van het portie surplus

27Het woordgebruik is hier problematisch. In het Nederlands wordt subsumptie juridisch gebruikt. De betekenis van het woord omvat zowel dominantie als onder een hoger principe brengen, waarvoor een nederlands equivalent ontbreekt. De oorsprong bij Marx maakt dit beter duidelijk (Endnotes, 2010f, p.138): For Marx, the production process of capital can only occur on the basis of the subsumption of the labour process under capital’s valorisation process. In order to accumulate surplus value, and thus to valorise itself as capital, capital must subordinate the labour process to its own ends and, in so doing, transform it. The German idealist roots of the concept of subsumption are apparent here in the way that Marx conceptualises this process: the particular is subordinated to the abstract universal, and thereby transformed or obscured. 28(Endnotes, 2010f, p.139):...can extract surplus value from the labour process simply as it is given - with its given productivity of labour - but it can do so only insofar as it can extend the social working day beyond what must be expended on necessary labour. It is for this reason that formal subsumption alone could only ever yield absolute surplus value: the absoluteness of absolute surplus value lies in the fact that its extraction involves an absolute extension of the social working day - it is a simple quantity in excess of what is socially necessary for workers to reproduce themselves. 29Met sociale werkdag bedoelen we hier een reductie die plaats vindt op de markt m.b.t. privaat gespendeerde concrete arbeid door hetgeen sociaal nodig is. Zie daarvoor bijlage B.1.3.

42 Hoofdstuk 4. Waardevorm bij Endnotes

(B-C) het verlengen van de werkdag is op ’absolute’ manier(A-C). 2. Relatieve meerwaarde extractie, op basis van echte subsumptie: A————B–C A———B-B–C´ Het noodzakelijke deel van de werkdag (A-B) is hier een gegeven hoeveelheid (onafhankeli- jke variabele), waardoor de enige mogelijkheid tot het vergroten van het portie surplus (B-C) het inkorten is van het noodzakelijke deel van de werkdag (van A-B naar A-B’). Meerwaarde die op deze manier wordt bekomen is ’relatieve’ meerwaarde (B’-C). Théorie Communiste theoretiseert onder de categoriëen van subsumptie het karakter van de klasse-relaties, veeleer dan de manier waarop het arbeidsproces gevaloriseerd wordt. Het is doorheen hun ’betwijfelbare’ theoretische uitwerking van die categoriëen van subsumptie dat ze in staat zijn tot een nieuw concept te komen van de klasse-relatie. Binnen deze periodisering is de mate van integratie van de circuits van de reproductie van kapitaal en arbeidskracht, van cruciaal belang. De sleutel tot hun historische periodisering van de klasse-relatie is de mate waarin de reproductie van arbeidskracht, en dus van het proletariaat als klasse, geïntegreerd wordt met het circuit van de zelf-vooronderstelling van kapitaal (Endnotes, 2010f);(riff raff, 2013).

4.4.2 TC’s periodisering van subsumptie

In laatste instantie zegt kapitaal steeds iets over de onderliggende sociale relaties en de reproductie van die sociale relaties. De kritiek van Marx wordt geleverd vanuit het standpunt van het opkomend proletariaat. 30 TC periodiseert de subsumptie van arbeid onder kapitaal en onderscheid daarbij drie ruime periodes, drie cycli van strijd:

A. Periode van formele subsumptie -tot rond 1900

De eerste periode van formele subsumptie word gekarakteriseerd door een externe relatie tussen kapitaal en proletariaat (Endnotes, 2008a, p.210); (Endnotes, 2010f, p.140). De reproductie van de arbeidersklasse is niet volledige geïntegreerd in de verwaardingscyclus van het kapitaal. In deze periode is het proletariaat een positieve pool van de relatie en is ze in staat om haar autonomie te vestigen tegenover het kapitaal, op hetzelfde moment dat zij versterkt wordt door de kapitalistische ontwikkeling. De rijzende macht van die klasse binnen de maatschappij en haar autonome affirmatie komen snel in conflict met elkaar. Het neerslaan van de revolutie-golf na Wereldoorlog II zorgt voor een bevestiging van die klasse die de kapitalistische ontwikkeling verpersoonlijkt. Deze kwalitatieve verschuiving wordt gekarakteriseerd als de overgang naar de eerste fase van reëele subsumptie.

30 (Arthur, 2010, p.82): Marx’s claim that the presentation of the commodity capitalist system is at the same time a critique of it...it is precisely the applicability of Hegel’s Logic that condemns the object as an inverted reality systematically alienated from its bearers, an object which in its ’spiritualisation’ of material interchange and practical activities into the heaven of pure forms virtually incarnates the Hegelian ’Idea’.

43 Hoofdstuk 4. Waardevorm bij Endnotes

B. Eerste fase van echte subsumptie- van 1900 tot de jaren ’70

Vanaf hier wordt de reproductie van arbeidskracht volledig geintegreerd, hoewel in een ver- regaande bemiddelde vorm, in de kapitalistische economie (Endnotes, 2010f, p.138). Het productie-proces wordt getransformeerd in overeenstemming met de behoeften van het proces ter verwaarding van het kapitaal. De relatie tussen arbeid en kapitaal wordt hier een interne relatie, ondanks alle bemiddelingen die daar een rol in spelen31. De positiviteit van de proletarische pool binnen de klasse-relatie tijdens de fase van formele subsumptie en de eerste fase van reëele subsumptie wordt uitgedrukt in wat door Troploin en Théorie Communiste benoemd wordt als het ’programmatisme’ van de arbeidersbeweging wiens partijen, vakbon- den en organisaties (anarchistisch, communistisch, sociaal-democratisch) de bevrijding van de arbeid bepleitten en de zelf-bevestiging van de arbeidersklasse (Endnotes, 2008a, p.213). Voor TC eindigt deze fase bij de bewegingen van 1968 tot 1973, die de veroudering van het programma van de bevrijding van de arbeid en de zelf-bevestiging van het proletariaat aanduidden. De kapitalistische herstructurering in de nasleep hiervan vernietigt instituties van de oude arbeidersbeweging of holt deze uit (Endnotes, 2010f, p.148).

C. Tweede fase van echte subsumptie- van de jaren ’70 tot het heden

De conflicten van 1968-1973 leidden tot een nieuwe cyclus van accumulatie en strijd. Deze periode wordt door TC de tweede fase van echte subsumptie genoemd (Endnotes, 2010f, p.140). Dit wordt gekarakteriseerd door een contra-revolutie van 1973 tot 1995 die alle beperkingen van de kapitaalsaccumulatie opheft. De crisis van het sociaal contract dat gebaseerd is op een Fordistisch productief model en de Keynesiaanse welvaartsstaat leidt tot financialisering32, delokalisatie en ontmanteling van de industriële productie, het breken van arbeidersmacht, deregulering, het einde van het collectieve overleg, privatisering, de shift naar tijdelijke, flexibele arbeid en de verspreiding van nieuwe dienstensectoren. De globale kapitalistische herstructurering is een contra-revolutie dewelke tot resultaat heeft dat het kapitaal en he proletariaat elkaar nu direct op een globale schaal confronteren. De circuits van de reproductie van kapitaal en arbeidskracht zijn nu volledig geintegreerd: deze circuits zijn nu volledig intern gerelateerd. De contradictie tussen kapitaal en proletariaat vindt nu plaats op het niveau van haar reproductie als klassen. Wat vanaf hier op het spel staat is de reproductie van de klasse-relatie zelf. Met de herstructurering van het kapitaal (hetgeen beschouwd wordt als de ontbinding van alle bemiddelingen in de klasse-relatie) ontstaat de onmogelijkheid van het proletariaat om zich positief t.o.v. zichzelf te verhouden: de

31(Endnotes, 2008a, p.213): mediated through the state, the division of the world economy into national areas and Eastern or Western zones of accumulation (each with their accompanying models of ?third world? development), collective bargaining within the framework of the national labour-market and the Fordist deals linking productivity and wage increases 32Financialisering is een proces waarbij de invloed van financiële markten, financiële instellingen en financiële elites op het economische beleid en de economische resultaten groeit. Door financialisering verandert een economische systeem en groeit het belang van de financiële sector ten opzichte van de reële ecomomie.

44 Hoofdstuk 4. Waardevorm bij Endnotes onmogelijkheid van proletarische autonomie. Het zichzelf zijn als proletariaat, waarvan de reproductie volledig geïntegreerd is met het kapitaal, wordt extern aan haarzelf. Wat deze cyclus van de vorige zou onderscheiden is het proletariaat haar zelf-relatie die direct haar relatie tot het kapitaal wordt.33

4.4.3 Kritiek van Endnotes op TC’s periodisering

De kritiek van Endnotes op de periodisering van formele en reële subsumptie kan samengevat worden onder twee aspecten (Endnotes, 2010f). Er is het filosofische argument waarbij het logische en het historische samenvallen bij TC, terwijl dit bij Marx niet zo is. Hetgeen op een gegeven moment reële subsumptie wordt in een bepaalde sector, kan leiden tot formele subsumptie op andere domeinen. Op deze manier kan het proces van subsumptie nooit herleid worden tot de geschiedenis van de totaliteit van de kapitalistische maatschappij (Endnotes, 2010f, p.150). Integendeel, doordat een bepaald proces formele subsumptie ondergaat is er mogelijkheid tot reëele subsumptie. Hetgeen op zijn beurt weer mogelijkheid geeft tot formele subsumptie, enzovoort. Verder is er bij Marx eveneens geen historische unilineaire visie op subsumptie aanwezig, zoals bij TC gebruikt wordt in hun verschillende periodes (Endnotes, 2010f, p.148-152). Volgens Endnotes is het tweede problematische punt aan het gebruik van subsumptie bij TC dan, analoog aan Jacques Cammate en Antonio Negri, dat dit uitgebreid wordt naar de geschiedenis van de hele samenleving. Endnotes bekritiseert de periodisering van TC omdat ze het concept van formele en reële subsumptie uitbreiden tot een dominantie die niet te herleiden valt tot de relatie arbeid-kapitaal in het directe productie-proces. End- notes beklemtoont echter dat men een onderscheid dient te maken tussen het gevolg van formele en reële subsumptie in het arbeidsproces, en de uitbreiding van die concepten naar de rest van de samenleving. Door de constante revolutionering van het productieproces bij reële subsumptie is het evident dat dit ook effecten heeft op de rest van de samenleving, maar deze veranderingen vinden in eerste instantie plaats binnen het arbeidsproces, of als resultaat van dit arbeidsproces. Over de evoluties buiten dit arbeidsproces kan er dan niet noodzakelijkerwijze iets gezegd worden.

Dienstenarbeid en formele subsumptie

Endnotes merkt omtrent de evoluties binnen het arbeidsproces nog op dat men het stijgende aandeel van de dienstensector de laatste decennia dikwijls gaat vereenzelvigen met onproduc- tieve arbeid (Endnotes, 2010c, p.38). Ze maken een interessant onderscheid waarbij de dien- stensector veeleer valt binnen het proces van formele subsumptie, omdat daarbij de diensten

33Of zoals TC het formuleert (Endnotes, 2008a, p.215):This fundamental negativity in the proletariat’s self- relation vis-à-vis capital is expressed by TC’s use of the term écart, which may be translated as ’divergence’, ’swerve’ or ’gap’. For TC this concept expresses the idea that the proletariat’s action as a class is the limit of this cycle of struggle; for its struggles have no other horizon apart from its own reproduction as a class, yet it is incapable of affirming this as such.

45 Hoofdstuk 4. Waardevorm bij Endnotes nog niet kunnen vervangen worden door waren (zie 4.3.2). Marx bekritiseerde Smith omdat hij een metafysisch begrip zou hebben van productieve en onproductieve arbeid, en verving het met een technisch onderscheid (Endnotes, 2010c, p.40). Hij onderscheidde daarbij arbeid die uitgevoerd werd als deel van het verwaardingsproces van kapitaal, en arbeid die daarbuiten gepresteerd werd voor de onmiddelijke consument. Theoretisch kan alle onproductieve arbeid productief gemaakt worden, hetgeen enkel betekent dat het enkel formele subsumptie onder- gaat in het kapitalistisch verwaardingsproces. Formele ondergebrachte activiteiten creëeren enkel absolute meerwaarde. Om relatieve meerwaarde te creëeren is het echter noodzakelijk het materiële productieproces om te vormen zodat er snelle productiviteitsstijgingen in kunnen doorgevoerd worden: reële subsumptie. Als de economie vandaag groeit, betekent dat vooral dat de output in "diensten"groeit, maar enkel door meer mensen aan te nemen of het werk van de bestaande werknemers te intensifiëren. M.a.w. door absolute meerwaarde eerder dan relatieve meerwaarde. In de meeste van deze sectoren vormen de lonen bijna de volledige kost. Deze lonen moeten laag gehouden worden om de betaalbaarheid en winstgevendheid ervan te garanderen. En dit is zeker het geval wanneer de mensen die deze diensten aanschaffen zelf arm zijn: McDonalds of Wal-Mart in de V.S.- of het uitgebreide informele proletariaat in China en India. Veel dienstenjobs bestaan enkel op basis van gigantische loon-verschillen, m.a.w. massale sociale ongelijkheid.

4.5 Samenvattend

De relatie van uitbuiting is intrinsiek antagonistisch. Binnen die relatie is er de tendens voor kapitaal om meer proletariërs te produceren dan dat het winstgevend kan uitbuiten. In de mate dat het kapitaal accumuleert vertoont kapitaal zowel de tendens om minder arbeiders uit te buiten, waarbij arbeidskracht uitgestoten wordt (zowel relatief, en ultiem absoluut), en het vertoont de tendens om de uitbuitingsgraad te verhogen bij de relatief verminderde arbei- dskracht (via relatieve meerwaarde). Arbeiders dienen zich tegen beide tendensen te verzetten (Endnotes, 2010d, p.101). Wat betreft de waardevorm wordt hun analyse vooral gemaakt op basis van een interpretatie van de ontwikkeling van de afgelopen decennia (Endnotes, 2010a).34 De inhoud van de actuele ontwikkeling van kapitaal zou dan overeenstemmen met de vorm van het actuele protest dat als strategisch perspectief ’communisatie’ heeft. De geschiedenis van de klasse-relatie wordt bepaald door het asymmetrische karakter van deze relatie (waarin kapitaal zich steeds herbevestigt en totaliserend is). Daarbinnen functioneert een pool volgens de abstracte logica van de zelf-expansie van waarde en de subsumptie van de arbeid van anderen. Het proletariaat is antagonistisch in haar relatie binnen deze bewegende contradictie. Het kapitaal is een totaliserende vorm omdat het haar eigen vooronderstellingen moet poneren,

34Daarbij speelt het verschil tussen productieve en onproductieve arbeid een rol, de tendens tot dalende winstvoet, de daarmee gepaard gaande surpluspopulatie, het surplus-kapitaal, de noodzakelijke ontwaarding van het kapitaal in de actuele crisis, de kenmerken van de reproductie van de arbeidskracht,...

46 Hoofdstuk 4. Waardevorm bij Endnotes het moet de andere als proletariaat reproduceren (zie hiervoor bijlage B; en het voorgaande 4.3).35 In de mate dat de uitbuiting van arbeid door kapitaal zelf-reproducerend is, kunnen we spreken van een totaliserende vorm die gesloten is in haar circulariteit (Endnotes, 2010d, p.127). Volgens Bruno Astarian 36 maakt die problematische capaciteit van het kapitaal om zichzelf te verwaarden en de steeds problematischere reproductie van de arbeidersklasse, deel uit van de crisis van de loon-relatie (Astarian, 2011). Die loon-relatie staat in het centrum van de reproductie van de klasse-relatie37 Hij haalt hierbij drie redenen aan: lage productiviteit, een lage mate van investering, en de manier waarop de uitbuiting van arbeidskracht plaast vindt. Dit laatste element somt al de rest op omdat het de synthese zou zijn van de kenmerken van het geherstructureerde kapitalisme. Dat geherstructureerde kapitalisme staat voor de contra-revolutie van het neoliberalisme die kenmerkend was voor de afgelopen 30 jaar. In veel teksten van de communizatie-stroming komt de noodzakelijke ontwaarding van het kapitaal als kenmerkend voor de actuele crisis naar voren.38 De noodzakelijke ontwaarding heeft te maken met de omvormingen van het kapitaal in de jaren ’80 en ’90, hetgeen een globale kapitalistische herstructurering was(zie 4.3). Het kapitaal heeft om zichzelf te actualiseren en zich te gronden als totaliserende vorm in de realiteit echter nood aan een inhoud, hetgeen het doet door de subsumptie van de arbeid onder zichzelf en de vorm-determinatie daarvan als het productie-proces van het kapitaal (zie ook bijlage B.1.3). In dat proces is het proletariaat de bestaansvoorwaarde voor het kapitaal, maar wordt het in toenemende mate een externaliteit. Het kapitaal is daarom een geperverteerde vorm van sociale relaties. De dialectiek van het

35(Marx, 1972, p.438): De feitelijk gegeven basis, het uitgangspunt van het kapitalisme is de scheiding tussen het arbeidsproduct en de arbeid zelf, tussen de objectieve arbeidsvoorwaarden en de subjectieve arbeidskracht... De arbeider zelf reproduceert dus onophoudelijk de objectieve rijkdom als kapitaal, een hem vreemde, hem beheersende en hem uitbuitende macht; de kapitalist produceert even onophoudelijk de arbeidskracht als subjectieve, van haar eigen middelen tot concretisering en verwezenlijking gescheiden, abstracte, slechts in het lichaam van de arbeider bestaande bron van rijkdom, kortom: de arbeider als loonarbeider. Deze onafgebroken reproductie of vereeuwiging van de arbeider is een voorwaarde sine qua non (noodzakelijk te vervullen voorwaarde) van de kapitalistische productie. 36o.a. auteur van Le travail et son dépassement. 37(Astarian, 2011, p.10): Whether one considers the transformations in the labour market, the modalities of the exploitation of labour power in the immediate labour process, the social and collective reproduction of this labour power, the financial globalisation of capital, the transformation of surplus value into additional capital, the contradictions and the limits currently exploding are the same ones which previously constituted the dynamic of the system and which defined the conditions of its development. 38Omtrent de ontwaarding van het kapitaal schrijft TPTG (een Grieks anti-autoritair communitisch collectief) bijvoorbeeld in 2012 (TPTG, 2012, p.2.): In Greece, the initial austerity measures developed into a full blown shock policy of devaluation of capital, which has deepened the recession and increased public debt. A main ingredient of the politics of devaluation of capital is the depreciation of labour power which aims at the weakening of the power of the working class by establishing permanent austerity and disciplining mechanisms, and by the creation of a large reserve army. Furthermore, this depreciation of labour power is facilitated by the institutional abolition of collective bargaining agreements, a process which, to a great extent, undermines the very function of the labour power representation mechanisms...The general politics of devaluation, with its bank recapitalization measures, the elimination or expropriation of that portion of the total-social capital (small and medium-scale enterprises) that is unable to valorise surplus capital, the depreciation of promissory notes and the fall in consumption and investments, aims at the centralization of capital, the reproduction of so-called primitive accumulation and the overcoming of the separation between the different moments in the reproduction of the capitalist relationship that existed before the crisis

47 Hoofdstuk 4. Waardevorm bij Endnotes kapitaal als klassenstrijd is in laatste instantie open. Het produceert haar eigen potentiële overstijging in de revolutionaire actie van het proletariaat, die door direct communiserende maatregelen zichzelf afschaft en communisme produceert. Die communiserende maatregelen zouden volgen uit de periode waarin we ons nu bevinden waarbij de arbeidersklasse steeds meer een externaliteit wordt in de reproductie-cyclus van het kapitaal. Op die manier ondergraaft het kapitaal dus haar enige eigen bestaansvoorwaarde.

48 Hoofdstuk 5

Het Collaboratief Project & Zelf-afschaffing

We behandelen kort de waar-relatie bij Blunden, en de veranderingen die hij waarneemt in het arbeidsproces de afgelopen decennia. De waar-relatie wordt als impliciet ethisch beschouwd omdat het uitgaat van waren-eigenaars. De grondslag van het recht in de burgerli- jke maatschappij is de eigendom (Blunden, 2013a);(Marx, 1992b). De waar-relatie is eveneens vervreemdend omdat het de eigendom poneert als basis voor de sociale relaties, ook al is de enige eigendom die je hebt je arbeidskracht (Marx, 2004) (zie bijlage A). Daartegenover formuleert Blunden het collaboratief project dat eveneens impliciet ethisch is, maar waarbij diegenen die het project vormgeven het doel zelf bepalen. We formuleren ook een kort stuk waarbij de zelf-afschaffing van de arbeidersklasse als subject behandelt wordt (zie 5.3).

5.1 De waar-relatie en het collaboratief project

Blunden schrijft over de waar-relatie, de ruil van waren, als de cel-vorm van de burgerlijke maatschappij: het Urphänomen.1 Belangrijk is dat de activiteit van bemiddeling die mensen zo produceren hier terug centraal komt te staan in de waar-relatie.2 De waar-relatie dient bij Blunden begrepen te worden als de concrete relatie van twee waren-eigenaars tegenover elkaar. De waardevorm is op die manier het overkoepelende concept (zie bijlage B) en de waar-relaties zijn de concrete relaties waaruit de waardevorm is opgebouwd. De activiteit die mensen aan de dag leggen in het produceren van de waar-relatie is de ontwikkeling van het concept van de waardevorm. Niet alles kan herleid worden tot deze reproductie, nog niet (Blunden, 2012c). Het is wel zo dat de waarrelatie de belangrijkste relatie in de

1(Marx, 1972, p.1): De rijkdom van de maatschappijen, waarin de kapitalische productie-wijze heerst, heeft de vorm van een ’kolossale opeenhoping van waren’, waarvan de afzonderlijke waar de elementaire vorm is. Ons onderzoek begint dan ook met de analyse van de waar. 2(Biest, 1997, p.39): De waarde van de arbeidskracht is, net zoals elke ruilwaarde, een maatschappelijke verhouding

49 Hoofdstuk 5. Het Collaboratief Project & Zelf-afschaffing burgerlijke maatschappij blootlegt die er zo typerend voor is. In die relatie verhouden de koper en verkoper zich tegenover elkaar als onafhankelijke producenten. Ze delen geen bepaald doel, en relateren zich aan elkaar als onafhankelijke subjecten(Blunden, 2011b). Deze relatie atomiseert en fragmenteert de maatschappij maar in datzelfde proces wordt de notie van gelijkheid gegenereerd.3 Blunden benadrukt dat door het vatten van de cel-vorm de notie niet enkel wetenschappelijk gevat werd, maar evenzeer ethisch4: persoonlijke waarde wordt omgevormd in ruilwaarde, het ’populaire vooroordeel’ van ’universele menselijke gelijkheid’,... Op die manier impliceert de cel-vorm van de burgerlijke maatschappij eveneens een ethische verhouding die overeenstemt met het Utilitarisme (Blunden, 2013a).

Die waren-relatie mystificeert echter ook menselijke relaties via vervreemding (zie bijlage A; B). Marx observeerde dat mensen al lang niet meer hun relatie met andere mensen op de markt als menselijke relaties bemiddeld door waren zien, integendeel: mensen schrijven menselijke krachten toe aan waren. Wanneer die waren geruild worden (inclusief arbeid- skracht) lijkt het alsof geld de drager is van deze menselijke kracht. Op die manier wordt de arbeidskracht dus ook verkocht als waar.5 De accumulatie van kapitaal confronteert de producent als een grote hoeveelheid menselijke macht die hem tormenteert. Doorheen klassenbewustzijn kan het echter aangetoond worden dat deze macht niets anders is dan de eigen kracht die tegen de producent zelf gebruikt wordt (Blunden, 2011b, p.7). Het kapitaal is binnen dat concept een meer ontwikkelde vorm.

Waarde vindt zijn oorsprong in echte sociale relaties die gestimuleerd worden door de markt (Blunden, 2012c). Waarde kleeft aan producten terwijl het in de werkelijkheid niets anders voorstelt dan de relatie tussen de koper en de verkoper. Het motief van fetisjisme, een vorm van religieus bewustzijn, wordt door Marx gebruikt om de ideologische greep te beschrijven die waren-productie heeft over ons. Het liet hem toe om ideologie-kritiek te koppelen aan een seculiere basis in de praktijk (Blunden, 2012c, p.112). Marx maakt daarmee ook direct duidelijk dat de kritiek op de politieke economie tegelijkertijd een wetenschap moet zijn. Het voldoet aan ware noden, en is een noodzakelijke illusie. Warenfetisjisme is dan het ideale aspect van een specifieke levenswijze (Blunden, 2012c).

3Omtrent de historische genese van de waarde-relatie gedurende millenia en haar actuele effectieve productie schrijft Marx.(Marx, 1972, p.2): The secret of the expression of value, namely, that all kinds of labour are equal and equivalent, because, and so far as they are human labour in general, cannot be deciphered, until the notion of human equality has already acquired the fixity of a popular prejudice. This, however, is possible only in a society in which the great mass of the produce of labour takes the form of commodities, in which, consequently, the dominant relation between man and man, is that of owners of commodities 4Bv in (Marx, 1972, p.2):human equality has already acquired the fixity of a popular prejudice 5(Biest, 1997, p.33): De arbeid...is slechts de werkzaamheid van de natuurkracht die ruilwaarde voortbrengt en het is deze natuurkracht zelf, het menselijke vermogen tot arbeid, die in de moderne samenleving als koopwaar circuleert.

50 Hoofdstuk 5. Het Collaboratief Project & Zelf-afschaffing

5.1.1 Motivatie onder het kapitaal

Het is belangrijk dat het emancipatorische karakter van Cultural Historical Activity Theory bestaat eruit dat ze de relaties en activiteiten van mensen demystificeert en het doelmatige karakter van hun activiteit duidelijk maakt. Het betekent niet dat kapitaal als dusdanig doelmatig geproduceerd wordt door de onderdrukte klassen. Dat doelmatige is binnen het kapitalisme een externe motivatie in de ruil, geld. Het belangrijkste object binnen het kapi- talisme is daardoor de zelf-expansie van het kapitaal, geen genoegdoening van een bepaalde menselijke nood.6 Het probleem bestaat hierbij dat het sociaal-culturele historische proces, en dus het kapitaal, niet als een onveranderlijke kan beschouwd worden. Marx kijkt naar het sociale leven als een Gestalt (zie 3.2.2), zoals Goethe dit beschouwde. Er bestaan in het sociaal-historische proces verschillende Gestalten die allen een rol spelen en zich objectiveren. Die Gestalten moeten beschouwd worden als zelfbewuste systemen van sociale praktijk die een formatie van bewustzijn vormgeven (Blunden, 2012c, p.52). Er is echter nooit één Gestalt in de menselijke geschiedenis. Blunden formuleert daarom ook een kritiek op de abstract-empirische benadering van Leontyev die activiteit als hoofdzakelijk objectief gedetermineerd ziet door de ’objectieve noden’ van de ’maatschappij’ (Blunden, 2012c). Twee bezwaren kunnen gemaakt worden daartegen. In eerste instantie is de abstract- empirische benadering van Leontiev vreemd aan samenwerking die door de participanten zelf bepaald wordt, gezien op die manier de ’objectieve noden’ van de ’maatschappij’ van buitenaf de samenwerking bepalen. Ten tweede kan Leontyev activiteit nooit zien als praktisch-kritische activiteit (Marx, 1992e). De belangrijkste kritiek die Blunden maakt is de kritiek aan het adres van het objectivisme van Leontiev, die geen uitleg biedt voor identiteitsvorming en bijgevolg ook niet voor sociale subjectiviteit.7 Blunden duidt op de noodzaak van een theorie die sociale relaties en de affiliatie tot objecten in veel ruimere zin kan en moet begrijpen, en zijn eigen werk is daar ook een uiting van 8 De sociale relaties die Blunden uitwerkt zijn overstijgen daarom het theoretische kader van CHAT in de mate dat ze meer ’verklaren’ dan een loutere bevestiging van een ’maatschappelijke nood’. Ze willen evenzeer constituerend zijn voor het vatten van doelmatige activiteit van mensen, zonder die ’maatschappelijke nood’ op

6(Blunden, 2012c, p.219-220):according to Marx the object of labor in bourgeois society is the production of exchange value and the accumulation of surplus value. The production of use-values is a means to an end, not the object of activity itself...unit of social life of capital is the company, not a functional branch of industry...capital is a ’quasi-subject’. Capital is a system of activities which sets goals and actions for individuals and underlies representations people form of the motives of their action. 7(Blunden, 2012c, p.226): Identity is acquired in the process of forming meaning through collaborative action together with others...the dogmatic identification of the objective meaning of all activity with the interests of an abstractly conceived ’society’, blocks the way to the solution of this problem, and therefore makes the formation of a coherent theory of activity impossible...to do so it must let go of the idea of ’objective’ identity which is determined not by criteria immanent in the experience of an individual, but according to abstract collectivities determined by the theorists’s preconception. 8(Blunden, 2012c, p.227):Activity theory can and must shed light on identity-formation, interpersonal relationships such as solidarity, loyalty, friendship, ethical commitment, respect for law, pursuit of science, political affiliation, religious identity, ability to cooperate with others, the acquisition of cultural competences and so on.

51 Hoofdstuk 5. Het Collaboratief Project & Zelf-afschaffing voorhand theoretisch vast te leggen.

5.1.2 Veranderingen in het arbeidsproces

Blundens’ periodisering in Ethical Politics blijkt ook uit te gaan van een toenemende commod- ificatie maar niet van een problematiek van formele en reëele subsumptie (zie 4.4). Hij gebruikt een algemenere term van ondergeschiktheid (subordinatie). Toch zijn bepaalde werken van hem in toenemende mate duidelijk over de regulering en supervisie van de sociale arbeid binnen het kapitaal via het project van het bedrijf (Blunden, 2004c). 9 Het radicale subject maakt echter duidelijk dat deze ondergeschiktheid van een subject (als zelfbewust systeem van activiteit) onder het kapitaal, niet absoluut is (zie 3.3.3). Meer nog, in de ontwikkeling onder het neoliberalisme zagen we objectiveringen van maatregelen die erkenningen waren van subjecten in de kapitalistische maatschappij (Blunden, 2012a); (Blunden, 2003a). Na het post-WOII historisch compromis leidde het verzet van de arbeidersklasse, en de integratie van de wereldeconomie onder de V.S.-dollar, tot het ontstaan van nieuwe sociale bewegingen die de ’leidende’ rol van de arbeidersklasse voorbij staken. De versnelling van de sociale arbeidsdeling, en hoofdzakelijk de socialisering van vrouwenarbeid, leidde tot een fundamentele verandering in de conjunctuur naarmate de post-WOII groei op haar einde kwam (Blunden, 2003a, p.45); (Endnotes, 2010e). Na WOII werden Keynesiaanse methodes van interventie in de economie gebruikt om de inflatie te controleren. Wanneer die methodes faalden met het opbreken van het Bretton Woods akkoord, werd er wereldwijd overgeschakeld op een monetaristisch beleid (Mattick, 1980). Tegen het eind van de jaren ’80 werden macro- economische stategieëen vervangen ten voordele van micro-economische ’hervormingen’. De plaats van confrontatie verschoof zich meer en meer naar de werkplaats zelf. Verdere toename van de arbeidsdeling (Blunden, 2003a, p.46), de toenemende commodificatie van sociale relaties, en meer bepaald de groei van ’dienstensector’-vormen van productie en distributie, betekende de verspreiding van ’Toyotistische’ industriële methodes. De verantwoordelijkheid kwam daarbij terug op de schouders van de operatoren terecht, die via ’kwaliteits-cirkels’ zelf dienden in te staan voor de discipline en de verantwoordelijkheid dienden te nemen om het productieproces te optimaliseren (Blunden, 2003a, p.46). Naast deze kern van voltijds tewerkgestelden, was er een groeiende groep van contractuelen, tijdelijke werknemers en thuis- arbeid. Deze massa werd gedisciplineerd door onzekerheid. Deze methodes werden in Japan toegepast in de jaren ’60, maar het duurde tot de jaren ’80 tot deze methodes ook werden toegepast door de V.S. (Blunden, 2003a); (Endnotes, 2010c). Deze crisis (zie 4.3.2) ging dus

9Dit duidt op het verschil tussen de eerste versie en tweede versie van (Blunden, 2012a): The project approach takes the company as the unit of analysis of capital, and it takes the company to be a project. That is, a unit of capital is a social relation, specifically a project whose object is the expansion of capital by putting commodities into circulation and withdrawing money at a profit. The measure of capital - the ’molar’ unit of value - is the proportion of the total social labor which is commanded by the company. In general, a company is constituted as a project through material, symbolic and practical objectification so as to command labor from which profit can be accrued and accumulated.

52 Hoofdstuk 5. Het Collaboratief Project & Zelf-afschaffing op globale schaal gepaard met een overgang van Taylorisme naar Toyotisme. Daarop volgend was er de groei van franchise-ondernemingen (de afdelingschef werd eigenaar, en mocht zelf concurreren) en de toepassing van quasi- commerciële relaties in de interne structuur van het bedrijf. Er was een algemene overgang naar out-sourcing en onderaannemingen, waardoor de grens tussen productie en ruil nog onduidelijker werd (Blunden, 2003a, p.48). Het betekende een verder doordringen van de waar-relatie tot in het hart van het bedrijf. Kapitaal was in alle sferen doorgedrongen, waardoor de politiek van representatie en erkenning de klasse-politiek geenszins had uitgewist maar veeleer had overstegen.

5.1.3 Terug naar deze samenleving? Het collaboratief project

De Waar-relatie is niet-essentieel aan de menselijke conditie(Blunden, 2012c). Gezien Blunden vertrekt vanuit het antagonisme van de arbeidersklasse ten aanzien van het kapitaal is hij in staat om de fundamentele contradictie te herkennen die eigen is aan de kapitalistische maatschappij en reeds door Marx werd bekritiseerd (Marx, 1992b). Ondanks het feit dat het kapitaal geen vorm is die doelbewust gecreëerd wordt door de mensen die het tot stand brengen, is het wel zo dat het nog steeds slechts door die menselijke activiteit is dat het kapitaal gereproduceerd wordt als een sociale relatie. Daar het bij Blunden niet-essentieel is aan de menselijke conditie, is hij in staat om andere concepten te ontwikkelen die wel essentieel zijn op basis van een secularisering van Hegel’s Logica (Blunden, 2004a) en een toepassing van CHAT. Op basis daarvan plaats hij de sociale relaties centraal en de creatie van nieuwe subjectiviteit. Alle concepten zijn bij Blunden inherent collaboratief 10, en samenwerking heeft normen die welgekend zijn en een duidelijke morele autoriteit hebben(Blunden, 2011b). Bij Samenwerking onderscheidt hij drie kenmerken. Participanten delen het doel, zijn morele gelijken en consulteren elkaar als het mogelijk is, en maken beslissingen bij consensus (Blunden, 2011b). De belangrijke vernieuwing die Blunden doorvoert is dat het doel inherent is aan het project zelf en niet van buitenaf kan opgelegd worden. Samenwerking wordt daarbij conceptueel belangrijker dan de sociale vormen die dominant zijn onder het kapitalisme. Hiëarchie en ruil zijn twee vormen van niet-collaboratieve samenwerking (zie 3.3.1). Het is nog altijd samenwerking maar is niet gebaseerd op de drie vernoemde kenmerken waarbij de verschillende mensen evenveel te zeggen hebben. Hiërarchie betekent dat er een top-down lijnmanagement is, en dat er een duidelijk onderscheid in status is. Veel relaties zijn ook zo in de moderne maatschappij. De ruil is de niet-collaboratieve samenwerking die karakteristiek is voor de markt, en die we voorheen reeds bespraken. Deze lezing van Marx en CHAT heeft ook enorme consequenties voor de analyse (en dus impliciete kritiek) van de waardevorm en welke üniversele"relatie deze waardevorm kan vervangen(Blunden, 2012e). Zoals we weergaven in 3.5 is het collaboratief project immers impliciet ethisch. 11

10We gebruiken onderstaand het woord samenwerking vanwege de historische connotaties van het woord collaboratie in het Nederlands. 11(Blunden, 2003b): For a study of ethics which has relevance to human life outside of the philosopher’s

53 Hoofdstuk 5. Het Collaboratief Project & Zelf-afschaffing

5.2 Institutionalisering

De socialisering van vrouwenarbeid binnen een toenemende sociale arbeidsdeling, leidde tot een nieuw tijdperk van zodra de post-WOII groei aan haar einde kwam (1973). De kettingre- actie van de nationale bevrijdingsbewegingen tot black power leidde o.a. tot de vrouwenbe- weging, die gebaseerd was op identiteit. Vanaf het moment dat een sociale beweging in haar rangen in dergelijke mate particulier is geworden dat het identiteit is geworden, komen we tot een definitie van ’wij’ dat amper nog een meervoud betekent (Blunden, 2003a). Blunden karakteriseert daarom het einde van de sociale bewegingen die vlak na de tweede wereldoorlog ontstonden op dat moment. De creatie van een nieuw concept zoals bijvoorbeeld ’sexisme’ gebeurt steeds door een universal die zich objectiveert in de maatschappij, en dit kan via een sociale beweging of een radicaal subject plaatsvinden.12 Op die manier vinden er ook objectieve veranderingen plaats in de samenleving die niet rechtstreeks bepaald worden door kapitaalsaccumulatie. Integendeel, er is ook het fenomeen waarbij emancipatorische subjecten zich, met wisselend succes, emanciperen en bijgevolg institutionaliseren.13

5.3 Zelf-afschaffing van een subject

De voorgaande institutionalisering van een subject leidt tot de opname van een concept in de maatschappij(Blunden, 2013d). Toch is dit concept daarom niet vastgelegd. De strijd van de vakbond en de arbeidersbeweging leidde tot heel wat objectiveringen van de sociale voorzieningen die we vandaag kennen (school, publieke diensten, gezondheidszorg, enzovoort). Ook black power, vrouwenstrijd, evrijdingsbewegingen, en de strijd van holebi’s hadden dergelijke resultaten. Het probleem daarbij bestaat dat het concept van het kapitaal nog steeds in grote mate op alle domeinen van de samenleving doordringt en daardoor ook die concepten verandert (Blunden, 2003a). 14 Verder is het zo dat vanaf een concept gedeeltelijk gerealiseerd werd (geobjectiveerd in de ruimere samenleving), die sociale beweging steeds gedemobiliseerd werd. In geen enkel geval waren die sociale bewegingen zich er study, the unit of analysis must include purposive interaction between at least two people, the activity of doing something with or against someone else, in a unit of analysis which contains both the intentional actions of each of the participants and the ’third’ party - the ’project’ in which they participate, the collaborative activity itself. In addition to you and me there has to be a ’we’, otherwise you and I have nothing to talk about. 12(Blunden, 2011c):The subject which forms concepts is the social and historical practice of human beings. Concepts are social products. They are passed on to generations through social vehicles and products such as languages, media, institutions, wars and industries...to the extent of no more than 1 percent do individuals create concepts. 13(Blunden, 2012c): Together with the process of becoming internally more all-sided and mature, the subject also develops in its relation to the object, that is, to others of the community, and to social life beyond its own sphere of activity. This is the process of objectification which is the ’other side’ of the process of development of the subject just described. Objectification in the Logic is more like institutionalisation of a concept 14(Blunden, 2013d): The remaining problem is that the capitalist mode of production is a totalised, global regime of power, presupposing gigantic cultural development for it to be transcended, and subsumes so many distinct projects and institutions within a single concept, capable of surviving changes to any of its functional components.

54 Hoofdstuk 5. Het Collaboratief Project & Zelf-afschaffing echter van bewust om zichzelf af te schaffen, terwijl dat wel het doel diende te zijn van de arbeiders-beweging/klasse: de zelf-afschaffing van het proletariaat(Karl Marx, 1998). In alle aangehaalde sociale bewegingen waren het de bezwaarlijke sociale condities waar ze op reageerden, die afgeschaft werden. Ze schaften niet zichzelf af als sociale bewegingen (Blunden, 2013d). Hierin ligt volgens Blunden de essentie van het probleem.15 Het is tevens een proces dat hij eerder beschreven heeft met betrekking tot de formatie van een succesvolle wijk (Blunden, 2004c).16 Betreffende de arbeidersklasse zijn het de voorheen vermelde veranderingen in het arbeidsproces tot Toyotisme, die leidden tot een toenemende fragmentarisering van het proletariaat. Er was ook een vervanging van wederzijdse hulp- organisaties van de arbeidersbeweing door een bemiddeling via de kapitalistische staat 17 Een revolutionaire beweging (als zelf-georganiseerde sociale beweging) zou in alliantie met publieke diensten, de technische taken van het sociale en economische leven kunnen reorganiseren (Blunden, 2013d). De vraag bestaat daarbij of een institutie zich kan re-oriëteren naar haar essentiële missie door middel van een sociale beweging die haar penetreert en een nieuw concept van haar sociale rol naar voor schuift. Dit betekent niet dat bepaalde administratieve diensten ’overgenomen’ moeten worden.18 Het is zo dat heel wat verworvenheden die zijn bekomen door strijd evenzeer de steun van de burgerij zouden kunnen krijgen als van de arbeidersklasse (zoals recht op onderwijs, gezondheidszorg,...) indien deze instituties een ander concept zouden krijgen toebedeeld van hun sociale rol. De afschaffing van het kapitaal betekent een ander concept van het begrip ’werker’, of ’productieve burger’, die op elk moment een transformatie van de sociale relaties poneert opdat deze productieve burger in staat is te leven naar zijn echte natuur en echte plaats in het sociale leven (Blunden, 2013d). Dit leidt in toenemende mate tot een isolatie van kapitaal, waarbij finaal de capaciteit ervan beeindigd wordt om het sociale leven te controleren. Dit

15(Blunden, 2013d): The problem lies, I believe, in the idea of a social class abolishing not only the special conditions of its oppression but abolishing itself as a class. And it is fundamentally an objective historical problem, not a problem of conception. Marx was not wrong on this question, but we have for a long time now been confronted with the objective problem posed for a social movement which aims to abolish the very conditions of existence of its own class basis. A social movement can only be organised around an ideal, which represents a morally superior relation of the social group concerned to itself and the wider community. This concept is meant to replace the existing concept which is responsible for the denigrating and exploitative position being negated. 16 Een plaats die initieel subjectiviteit ontbreekt moet deze bekomen door hulp van buitenaf, om haar eigen lot te kunnen bepalen. Op het moment dat het zelf-determinatie heeft bekomen, is het ultieme doel om zichzelf af te schaffen als ’nodige’ plaats. Dit betekent dat er zich verschillende taken voordoen in de fases van ontwikkeling. De verschillende fases zijn: 1. het winnen van subjectiviteit, waarbij buitenstaanders in staat zijn om via solidariteit de bestaande subjectiviteit te versterken. Indien die subjectiviteit dan gevestigd is, is er: 2. de relatie met de andere die moet ontwikkeld worden. In laatste instantie is er: 3. de deconstructie van de wijk waarbij mensen kunnen verhuizen (Blunden, 2004c, p.46). 17 Werkloosheidsuitkeringen, mutualiteiten, niet-confessionele scholing, stakingskassen,... ontstonden binnen de schoot van de arbeidersbeweing, en werden slechts achteraf verstaatst (Michielsen, 1980). Het is niet aan Bismarck dat we die sociale voorzieningen te danken hebben, zoals sommigen plachten te zeggen. 18(Blunden, 2013d): On the contrary. The very first thing that a new concept of public service has to do is to negate the concept of administration of society. It would address itself to the bodies administrating aspects of society with the aim of abolishing them as administrative functions.

55 Hoofdstuk 5. Het Collaboratief Project & Zelf-afschaffing perspectief vooronderstelt collaboratieve projecten die nieuwe instituties tot doel hebben of veranderingen in bestaande instituties. Deze collaboratieve projecten fungeren dan binnen een sociale beweging, maar zien de sociale beweging zelf maar als iets tijdelijk. Voor Blunden bestaan deze collaboratieve projecten niet als een unitair project, maar dient elk project haar eigen uitdagingen, belangen en motivaties te hebben.

56 Hoofdstuk 6

Besluit

Op het eerste zicht is het kenmerkend voor de communisatie-stroming en de waarde-vorm stroming, dat ze vanuit een ’totalisering’ van het kapitaal geen ruimte laten voor agency en de menselijke gemeenschap (Heinrich, 2012). Het is niet onlogisch om binnen het marxisme financiekapitaal en de toenemende financialisering van het kapitaal te bediscussiëren.1 Lenin verwees er al naar dat de export van kapitaal zowat het belangrijkste kenmerk was van het imperialisme en bepleitte de splitsing tussen spaar- en investeringsbanken (Lenin, 1978). Bij Lenin was die link met de reële economie nog duidelijk aanwezig. Financiekapitaal is ook nog steeds een feit 2, maar wat nieuw is zijn de discussies omtrent de vorm-determinaties van kapitaal (zelf-verwaardend en interest-dragend kapitaal) dat louter nog naar zichzelf verwijst. Terwijl Lenin sprak over een verzelfstandiging van het financiekapitaal, schrijven theoretici van de waarde-kritiek over kapitaal dat een doel op zichzelf geworden is en als dusdanig zelfreferentieel is. Dit is kenmerkend voor de vorm van kapitaal die zich voordoet als ’waarde-in-proces’.3 Kapitaal dient veeleer behandeld te worden als een proces, dan als een ding (het kenmerk van geld). Belangrijke oorzaken daarvan zijn de zelf-vooronderstelling van kapitaal (in tegenstelling tot de waar, zie 4.3.4) en het kapitaal als ’zelf-bewegende substantie’.4 Kapitaal verwijst daarbij in toenemende mate louter naar zichzelf als haar eigen doel.5 Ook Heinrich verwijst naar Marx die interest-dragend kapitaal benoemt als de

1Financiekapitaal werd als term door Lenin gebruikt. Nu zou men spreken van financieel kapitaal. Tevens had het bij Lenin de connotatie van het samengaan van financieel kapitaal met industrieel kapitaal, genaamd: financiekapitaal. 2Het zijn nog steeds financiële instellingen die in laatste instantie de groot-industrie beheersen. 3Het gaat hier over zelf-verwaardend kapitaal (M-C-M’) en interest-dragend kapitaal(M-M’). 4(Marx, 1972, p.95): ’Bij de eenvoudige circulatie kreeg de waarde van de waren ten opzichte van haar gebruikswaarde hoogstens de zelfstandige vorm van geld; hier echter komt zij plotseling te voorschijn als een groter wordende en zichzelf bewegende substantie, van welke substantie waar en geld slechts vormen zijn...In plaats van een verhouding tussen waren tot uitdrukking te brengen komt zij, om zo te zeggen, in een bijzondere verhouding tot zichzelf te staan.’ 5(Arthur, 2010, p.102): Capital makes value actual in the sense that it now has a form that posits itself as its own end. That is to say, with the form of capital we have before us an individual ’subject’ (Marx’s word) that expressly aspires to the totalisation of its determinations and to include within its effectivity all its conditions of existence.

57 Hoofdstuk 6. Besluit

"meest kunstmatige en gefetisjiseerde vorm"van de relaties van kapitaal.6 Obligaties, effecten, derivaten, aandelen, enz. zijn financiële circulaties die na het laten vallen van de Glass-Steagal act in 1999, net een grotere rol speelden in het internationaal kredietsysteem en de aanleiding vormden voor de kredietcrisis van 2007-2008. Vanwege hun specifieke waarde-determinatie (de volledige determinatie door marktwaarde) omschrijft Marx deze vormen als fictief kapitaal (Heinrich, 2012, p.164). Het is in het hoofdstuk over de omzetting van geld in kapitaal dat Marx schrijft over een ’Automatisches Subject’, dat slechts zichzelf tot doel heeft.7 Endnotes theoretiseert die teleologie van het kapitaal als een waarde-in-proces die een ontologisch verdraaide subjectivitieit produceert (Endnotes, 2010d). Endnotes maakt tegenover TC echter de terechte opmerking dat de subsumptie die plaatsvindt binnen het arbeidsproces niet zomaar overgeplaatst kan worden naar de dominantie buiten het arbeidsproces. Door de zelf-vooronderstelling van het kapitaal en het teleologisch karakter die de waarde-vorm daarin aanneemt reproduceert het kapitaal ook haar eigen condities (o.a. abstracte arbeid als de vorm van privaat gespendeerd concrete arbeid, zie bijlage B.1.3). Het is dus juist dat voor de vorm die het arbeidsproces aanneemt de vorm-determinatie door het kapitaal cruciaal is. Dit betekent echter niet dat er buiten de ruil van die arbeidskracht niets anders meer bestaat dat geen economisch karakter heeft. Zoals we in de bijlage bespreken (zie bijlage A) staan objectivering en activiteit centraal in Marx’ werk. Dit is niet beperkt tot de sociale vorm die dit aanneemt onder het kapitaal. Het is zo dat Marx zelf duidelijk verwijst naar het tweeledig karakter van de waardevorm (zie bijlage B). Dit is de kern van het probleem omtrent het verschil tussen Endnotes en Blundens’ visie op een radicaal subject.8. Indien er gesproken wordt over een waardevorm- determinatie is het zo dat dit een sociale determinatie is die haar oorsprong vindt in de ruil (zie bijlageB). Het betekent echter ook dat er andere sociale vormen mogelijk zijn, die

6(Marx in (Heinrich, 2012, p.159)): the social relation is consumated in the relation of a thing, money, to itself. [...] Thus it becomes as completely the property of money to create value, as it is the property of pear-treas to bear pears. 7(Marx, 1972, p.97): ’De zelfstandige vormen, de geldvormen, die de waarde van de waren in de eenvoudige circulatie aanneemt, brengen slechts de ruil van de waren tot stand en verdwijnen in het eindresultaat van de beweging. In de circulatie G-W-G daarentegen functioneren zowel waar als geld slechts als verschillende bestaansvormen van de waar zelf, het geld als zijn algemene bestaansvorm en de waar als zijn bijzondere, zo te zeggen slechts verklede bestaansvorm. De waarde gaat voortdurend van de ene vorm over in de andere, zonder in deze beweging verloren te gaan, en verandert zich op die manier in een automatisch subject. Beschouwt men afzonderlijk de verschillende verschijningsvormen, die de groeiende waarde in de kringloop van haar leven afwisselend aan, dan krijgt men de volgende verklaringen: ’kapitaal is geld’ en ’kapitaal is waar’. In feite echter wordt de waarde hier het subject van een proces, waarbinnen zij-bij een voortdurende vormverandering van geld en waar-haar eigen grootte verandert, zich als meerwaarde losmaakt van haar oorspronkelijke waarde en zichzelf in waarde vergroot. Want de beweging, waarin zij meerwaarde toevoegt, is haar eigen beweging, haar bevruchting met meerwaarde, dus zelfbevruchting. Zij bezit de verborgen kwaliteit waarde voort te brengen omdat zij zelf waarde is. Zij werpt levende jongen af of legt althans gouden eieren. Als het actieve subject van een dergelijk proces- waarin zij nu eens geld-en waardenvorm aanneemt, dan weer aflegt, maar zich bij deze verandering in stand houdt en vergroot-heeft de waarde vooral behoefte aan een zelfstandige vorm, waardoor haar identiteit met zichzelve is vast te stellen. En deze vorm bezit zij slechts in geld... 8We bedoelen hier het tweeledig karakter van de waarde (gebruikswaarde en ruilwaarde) en van de arbeid (concrete en abstrate arbeid)

58 Hoofdstuk 6. Besluit bij Endnotes niet uitgewerkt worden, die niet in contradictie staan tot gebruikswaarde en concrete productieve activiteit. Het is ook in dat opzicht dat Blunden Het Kapitaal eveneens als een ethische kritiek leest (Blunden, 2012c).9 Uiteindelijk kunnen we stellen dat CHAT (en in dit geval: Blunden) zich meer baseert op de ontologische basis van Marx, en dat Endnotes zich baseert op de sociale vorm die deze ontologische basis aanneemt onder het kapitalisme. Bij Blunden vinden we de ontologische grondslag terug die steeds de basis blijft van loonarbeid onder het kapitalisme: activiteit.10 De waarde-kritiek maakt echter duidelijk dat het doelmatige karakter van de activiteit die abstracte arbeid is, sociaal bepaald wordt in de ruil (zie B.1.3). Het is het proces van sociale validering (en bijgevolg reductie van activiteit) die er voor zorgt dat dit een dwangmatig (reducerend) karakter aanneemt en de productieve mens in kwestie een ondergeschikte positie heeft (zie 4.4). De drie reducties van de individueel gespendeerde concrete arbeid tot abstracte arbeid impliceren een sociale validering in de ruil. Het betekent echter niet dat dit theoretische kader uitgebreid moet worden tot buiten het ruilproces. Het betekent vooral dat dit meer duidelijkheid kan scheppen over hoe abstracte arbeid de substantie is van waarde, en niet productieve activiteit (zie B.1.3). We kunnen stellen dat de contradictie die eigen is aan de kapitalistische maatschappij reeds aanwezig is in Marx’ analyse van de waardevorm. Deze contradictie komt tot uiting in de schijnbaar contradictorische analyses die Blunden en Endnotes naar voren schuiven omtrent het radicaal subject. In bijlage A wordt de nadruk gelegd op objectivering en activiteit in Marx zijn vroege werken. Dit stemt overeen met hetgeen waar Andy Blunden de klemtoon op legt. In bijlage B leggen we de nadruk op een begrip van de waardevorm die activiteit en objectivering vorm-determineert. Blunden focust zich vanuit CHAT meer op de ontologische basis van Marx waarin de subject-object relatie centraal staat (zie bijlage A). Endnotes focust zich op hoe de sociale vorm-determinatie leidt tot het ondermijnen van het kapitaal zelf en een reproductie-crisis produceert (zie bijlage B). Indien we een concreet antwoord formuleren op de vraag hoe het radicale subject bij Blunden en Endnotes vergeleken kan worden, dan kunnen we stellen dat dit kan via de waardevorm. De waarde-kritiek, en concreter de verdere uitwerking van abstracte arbeid, stelt ons in staat om beide perspectieven met elkaar te verenigen. 11 Rubin, Reichelt en Pashukanis laten toe om te zien hoe activiteit

9In hetzelfde hoofdstuk verwijst Marx eveneens naar Aristoteles die de chremastitiek tegenover de economie stelt. De economie heeft, aldus Aristoteles, in essentie de bevrediging van behoeften via waren tot doel. De chrematistiek heeft slechts de vermeerdering van het geld in een onafgebroken beweging tot doel. Chrematistiek was bij Aristoteles dehumaniserend en ethisch verwerpelijk. Ter verduidelijking van de chrematistiek (Marx, 1972, P.95): ’De circulatie van het geld als kapitaal is daarentegen doel op zichzelf, want de vermeerdering van de waarde kan slechts plaatsvinden binnen deze steeds hernieuwde beweging. De beweging van het kapitaal is derhalve onbeperkt.’ 10(Blunden, 2004b): Wage labour is of course a determination of capital, and isn’t after all the working class the human face of wage labour? But essentially it is not!...Consequently, a true conception of capital requires the recognition of the working class as essentially alien to capital! It reaches its truth, its freedom, only by the abolition of the system of wage labour...Such a conception is a complete break from Hegel, a negation of the negation of positivism in the sense that Hegel’s overcoming of the subject-object dualism is overcome again with the assertion of the independence of the agent of history, which is the exploited class of bourgeois society. 11De analyse die we daarover in de bijlage publiceren, onder B.1.3, is voor ons cruciaal als insteek voor

59 Hoofdstuk 6. Besluit gereduceerd wordt tot abstracte arbeid via de ruil, hoe er op die manier een regulering van de loonarbeid plaats vindt en hoe er op basis daarvan objectieve gedachte-vormen ontstaan (Rubin, 1972); (Heinrich, 2012); (Pashukanis, 1980). M.a.w.: Endnotes en Blunden kunnen vergeleken worden met elkaar en afgetoetst aan elkaar op basis van de vorm die activiteit aanneemt onder het kapitalisme via een filosofische basis in Marx zijn werk. Indien beide perspectieven contradictorisch zijn, heeft dit zijn basis in de contradictie die eigen is aan de waardevorm zelf. Endnotes kan meer licht werpen op de processen die eigen zijn aan de reproductie van de kapitaal-relatie zelf. Ethical politics kan de vraag dan terug oriënteren naar hoe sociale relaties bewust worden vormgegeven en wat een deugdvol leven is buiten de reproductie van de kapitaal-relatie, i.p.v. wat plichten zijn die de waar-relatie bevestigen. Het collaboratief project vooronderstelt eveneens, net als Endnotes, het afschaffen van een identiteit van de arbeidersklasse (Blunden, 2013d), (Endnotes, 2010d). Tegelijkertijd is de arbeidersklasse de enige die zichzelf kan afschaffen. Over het feit dat ze zichzelf dient af te schaffen zijn beide benaderingen het alvast eens. Over het feit dat een revolutionair proces geen splitsing tussen doel en middelen kan creëeren eveneens. 12

een mogelijkse verdere uitwerking. Sociaal gelijkgestelde arbeid komt via een collaboratief project tot stand. Verder is het daarbij mogelijk om productieve activiteit nog steeds als concrete universal te hanteren, in lijn met Blundens’ analyse. 12(Blunden, 2013d): The perspective implied in this observation does not exclude either the aphorism ’Be the change you wish to see in the world’ or the placing of demands on government, but constitutes a specific unity of the two perspectives.

60 Bijlage A

Filosofische achtergrond: vervreemding

Theory is capable of gripping the masses when it demonstrates ad hominem, and it demonstrates ad hominem as soon as it becomes radical. To be radical is to grasp things by the root. But for man the root is man himself. (Marx, 1992c)

A.1 Situering

De bijlage over vervreemding gaat eerst in op hoe vervreemding bij Marx in zijn vroege werken op verschillende manieren kan begrepen worden. Wat betreft de waardevorm is het belangrijkste in de volgende bijlage dat we deze kwalitatief analyseren naar haar inhoud, en niet naar haar ontwikkelde vorm als kapitaal vandaag. Dit is belangrijk aangezien dit kenmerkend is om de theoretische fundering te begrijpen van Blunden, de waarde-kritiek, en de communisatie-stroming. De concretisering van die waardevorm bij Endnotes en Andy Blunden behandelen we dan in een afzonderlijk gedeelte.

A.2 Vroege werken

Het bekendste werk van Marx dat voor het eerst de politieke economie en met haar de arbeid centraal stelt, zijn de Politiek-Economische Manuscripten (Marx, 2004). Het is echter al in eerdere geschriften dat Marx de onverzoenbaarheid aanduidt van bepaalde contradicties in de burgerlijke maatschappij. In de Kritiek op Hegels rechtsfilosofie wordt de transformatieve methode van Feuerbach toegepast door Marx. Eerder dat jaar was die transformatieve methode door Feuerbach in zijn Preliminairy theses on the reform of philosophy voorgesteld om de idealistische filosofie van Hegel op een materialistische grondslag te plaatsen1.

1(Avineri, 1968, p.12): He transformed the traditional subject of idealistic philosophy, thought, into a predicate, and the traditional predicate, man, into a subject.

61 Bijlage A. Filosofische achtergrond: vervreemding

A.2.1 De Hegel-kritiek

Hegel poogt om in de Staat de universaliteit te abstraheren die onmogelijk is in de burgerlijke maatschappij vanwege de botsing van particuliere belangen (Marx, 1992b). Op die manier probeert Hegel, volgens Marx, de realiteit te verzoenen in zijn begrip van wat de universele Staat betekent. Marx toont aan dat Hegel de sociale context negeert van menselijke relaties op hetzelfde moment dat hij de de bestaande sociale organisatie (burgerlijke maatschappij) rationaliseert. Het probleem bij Hegel is dat hij de Universele Staat als een abstractie opvat die niet maatschappelijk en sociaal bepaald wordt door de mensen zélf. De mensen zijn bij Hegel daarentegen een uitdrukking van de Staatssoeverein. Gezien Marx het jaar daarna in de manuscripten van 1844 ook zegt dat Hegel op het standpunt van ’de moderne politieke economie’ staat (Marx, 2004), heeft zijn voorgaande kritiek op diens Rechtsfilosofie ook nog altijd betekenis als dusdanig. Het is een kritiek op de rechtsgrond van de toenmalige politieke economie (Arthur, 2010, p.175-195).2 De Rechtsfilosofie van Hegel was beinvloed door en een uitdrukking van de ontwikkeling van het recht in andere kapitalistisch ontwikkelde landen, gezien Hegel de totaliteit van de Geist weergaf in zijn filosofie (Marx, 1992c). In zijn Fenomenologie is het cruciaal probleem dat van de objectiviteit. Dit probleem doet zich vooral voor omdat Hegel dit als een relatie behandelt van de kennis tot haar object. Bij Hegel wordt het denken (subject) voorondersteld, bemiddelt het zich in de realiteit (object) en keert het tot zichzelf terug als haar absolute doel in haar bewustzijn (subject).3 Marx maakt duidelijk dat het voorwaardelijke integendeel erin bestaat dat er een mens moet praktiseren (subject) die tot een bewust moment komt (object) en zich daardoor in een nieuw moment negeert (subject). Terwijl men dit bij Hegel dus simplistisch zou kun- nen voorstellen als bewustzijn-objectivering-bewustzijn4, wordt dit bij Marx objectivering-

2In die zin schrijft Marx (Marx, 1992c, p.249): we Germans have lived our history in thought, in philosophy. We are the philosophical contemporaries of the present without being its historical contemporaries. Therefore when we critize the oeuvres posthumes of our ideal history, i.e. philosophy, instead of the oeuvres incompletes of our real history, our criticism stands at the centre of those problems of which the present age says: That is the question...The German philosophy of law and state is the only German history which stands on an equal footing wit the official modern present. 3Deze simplistische voorstelling doet afbreuk aan Hegel’s positie, gezien Hegel een véél diepgaandere benadering had omtrent activiteit en de relatie tot de realiteit. Gezien Hegel eveneens streefde naar objectieve gedachte-vormen die overeenstemmen met de realiteit dienen we verder te kijken dan zijn objectief idealisme (Ilyenkov, 2009a, 115): In other words he wanted to make the subjective consciousness of thought about itself identical with his object, with the real universal and necessary (objective) forms and laws of universal (and not individual) thought. That also meant that the principle of the identity of the subjective and the objective must be introduced into logic as the highest principle, i.e. the principle that the real forms and laws of thought must be delineated in logic exactly, adequatly, and correctly. The principle of the identity of subject and object signified nothing more, and did not signify any ’hypostatisation’ of the forms of subjective thought, because one and the same thought was bot object and subject in logic and it was a matter of the agreement, coincidence, and identity of this thought (as consciously performed activity) with itself as unconsciously performed productive activity or as activity hitherto taking place with a false consciousness of its own actions. 4Bij Hegel is er een splitsing tussen de essentie en het fenomenale subject die niet kan verzoend worden omdat de absolute Geist de essentie is. (Avineri, 1968, p.11):Hegel did concide that absolute spirit is ultimately

62 Bijlage A. Filosofische achtergrond: vervreemding bewustzijn-objectivering. De objectivering gebeurt bij Marx door een subject dat de realiteit verandert, terwijl bij Hegel het bewustzijn zichzelf verandert. Het bewustzijn geraakt bij Hegel nooit verder dan zichzelf, terwijl bij Marx het bewustzijn reeds een uitdrukking is van een voorgaand ontwikkelingsproces en dit ook zo gedacht moet worden. Feuerbach stelde dat Hegel met behulp van zijn absolute Geist ’de essentie van de mens buiten de mens, de essentie van het denken buiten de daad van het denken’(Avineri, 1968, p.11) legde.

A.2.2 Aufhebung

Gezien Hegel het menselijk subject negeert in zijn praktijk, leidt dat uiteindelijk tot een institutionalisatie waarbij hele strata van de bevolking uitgesloten worden. Terwijl Marx in die kritiek op Hegels systeem de bureaucratie herleidt tot het ’formalisme van de burgerlijke maatschappij’, poneert hij de arbeidersklasse als de klasse die de reeds bestaande negatie is van die burgerlijke maatschappij. Het is doorheen deze kritiek op Hegel dat hij uitein- delijk de arbeidersklasse benoemt als die klasse met radicale ketenen. De politieke structuur wordt bepaald door de relaties van klasse-verschillen in de burgerlijke maatschappij. De eigendomsrelaties bepalen de burgerlijke maatschappij en de politiek wordt een rationalisatie van die eigendomsverhoudingen.5 Marx stelde nooit dat de staat op zich eigendomsbelangen reflecteerde. Hij stelde dat de staat haar claim om het algemeen belang te dienen, eigenlijk slechts een dekmantel was voor klasse-belangen. Vanwege die bepaling van de politieke structuur door klasse-verschillen kwam Marx uitein- delijk tot die klasse die marginaal is aan de maatschappij.6 De arbeidersklasse is een klasse in de burgerlijke maatschappij die geen klasse is van de burgerlijke maatschappij. Ze wordt niet beschouwd als de basis voor de burgerlijke maatschappij.7 Dit is uiteindelijk ook hoe mensen in de moderne maatschappij behandeld worden. Op die manier worden mensen behandeld als ’landeigenaar’, ’arbeider’, etc. Het predicaat, het afgeleide, de conditie, etcetera. wordt hier terug het subject. Dit is uiteindelijk het mysterie van de moderne politieke constituties, aldus Marx, waarin de mens niet als een subject beschouwd wordt maar geïdentificeerd wordt met zijn predicaat, klasse. Het predicaat wordt het subject, i.p.v. dat het subject de condities tot stand brengt. Uiteindelijk is ook de analyse van vervreemding op die manier reeds aanwezig actualized in the human subject, but to do this he had to posit absolute spirit as an essence different from the phenomenal subject. 5(Marx, 1978): Private status pay therefore appear in the political sphere only as the class differences of civil society. The class differences of civil society become political differences. 6(Marx, 1992b): ’the class which stands in immediate need of work’ 7(Avineri, 1968, 37): ’the characteristic thing is only this: the lack of property, and the class wich stand in immediate need of work, i.e. the class of concrete labour, is less a class of civil society than the basis on which the spheres of civil society rest and move.’It is interesting to compare this with Hegel’s own language...Marx still uses the traditional Stand to connote the ’class of concrete labour’, whereas Hegel refers to it almost twenty-five years earlier by the modern term Klasse. It would seem that the reason for this difference lies in Hegel’s acknowledgement of the fact that it would be inconsistent within his own theory to refer by Stand to a class with no institutional status in society. Marx, seeking to undo the whole theory of Hegel’s Stande, is only to happy to point this out.

63 Bijlage A. Filosofische achtergrond: vervreemding in zijn Kritiek op Hegels’ Rechtsfilosofie.8 Door de transformatieve kritiek van Feuerbach toe te passen op de politieke filosofie van Hegel kwam Marx uiteindelijk tot de discussie over sociale klasse en eigendom. De staat functioneert zelf niet onder de controle van de eigendom-bezitters, gezien die eigendom-bezitters zelf de slaven zijn van de eigendom. De staat wordt dan een illusie van zelf-determinatie. De staat reflecteert op die manier slechts eigendomsverhoudingen en klasse-belangen op een verwrongen en illusoire manier, indirect. Het wordt een mystificatie, een omdraaiing van de werkelijkheid. Marx ontwikkelt hier vooral een immanente kritiek ten aanzien van Hegel. Toch zijn de toevallige opmerkingen omtrent methode en democratie anticiperend voor zijn latere werken (Haarscher, 1980). Het omdraaien van predicaat en subject is eigen aan politieke historici van de reactie.9 De tegenovergestelde positie wordt bijgevolg een revolutionair bewustzijn die zichzelf als subject kent.10 Echte democratie wordt bij Marx die staat van de samenleving waarin er geen tegenstelling meer bestaat tussen het individu en de samenlevingstoestand. In de Kritiek gebruikt hij voor de eerste maal de notie van communistische essentie.11 In die zin is er bij de objectivering van die communistische essentie geen tegenstelling meer tussen de mens en de politieke structuur, de mens identificeert zich met zijn soort-zijn. Indien democratie echt wordt, heft ze zichzelf op. Op dezelfde manier is democratie de essentie van alle politieke constituties. Het is één moment waarop de gesocialiseerde mensen een particuliere politieke constitutie vormgeven.12 De ontkenning van de humaniteit van de arbeidersklasse in de burgerlijke maatschappij, maakt haar tot die universele klasse die een werkelijke menselijkheid tot stand kan brengen. In Over de Joodse Kwestie dicht hij de arbeidersklasse toe dat ze ’zichzelf niet kan emanciperen zonder zichzelf van alle overige domeinen van de samenleving te emanciperen’(Marx, 1992d).

8(Marx, 1992b, p.275): If property is inalienable, all other properties of man (i.e. personality, self- consciousness, ethical life and religion) become alienable:’The non-transferability of property amounts tot the transferability of free will and ethics’...By becoming inalienable even by its owner, entailed property becomes absolute, and property turns into a virtual subject. It ceases actually to be property at all:its owners are themselves transformed into the property of property. 9(Marx, 1992b, p.287): Thus Hegel turns the moments of the idea of the state into a subject and makes the old political arrangements into a predicate, while in historical reality things operate always the other way round: the idea of the state is always a predicate of these arrangements. Thus Hegel only expresses the general political climate of the period, its political teleology. 10(Avineri, 1968):’It may be generally pointed out that the turning of the subject into a predicate and the predicate into a subject, the inversion of the determining and the determined, always signifies the next revolution.’ 11(Marx, 1992b):’the atomisation into wich civil society is driven by its political act is necessarily caused by the fact that the commonwealth (Gemeinwezen), the communist essence (das kommunistische Wesen) within wich the individual exists, civil society, is being divorced from the state, or because the political state is a mere abstraction of it. 12(Marx, 1992b, p.87):...in democracy the constitution itself appears only as one determination, and indeed as the self-determination of the people...Democracy is the resolved mystery of all constitutions. Here the constitution not only in itself, according to essence, but according to existence and actuality is returned to its real ground, actual man, the actual people, and established as its own work. The constitution appears as what it is, the free product of men. One could say that this also applies in a certain respect to constitutional monarchy; only the specific difference of democracy is that here the constitution is in general only one moment of the people’s existence, that is to say the political constitution does not form the state for itself.

64 Bijlage A. Filosofische achtergrond: vervreemding

De arbeidersklasse objectiveert haar sociale kracht in de uitbouw van de burgerlijke maatschap- pij maar is tegelijkertijd de ontkende basis van die burgerlijke maatschappij. In die zin dient er een inversie te komen van diegenen (het proletariaat) die als object behandeld worden (zowel legaal als in Hegels systeem) terwijl zij eigenlijk het werkelijke subject zijn in de maatschappij. Het is duidelijk dat dit bij Marx ook een ontologisch karakter heeft, zoals we voorheen aantoonden (omtrent predicaat en subject). Ook in de Parijse Manuscripten heeft die vervreemding een ontologisch karakter (Marx, 2004). Hoe kent het subject zichzelf en objectiveert het zich ten aanzien van anderen? Op het moment dat de menselijke kracht sociaal wordt en er daardoor geen abstracte staat meer tegenover geplaatst kan worden is de menselijke emancipatie compleet.13

A.2.3 Vervreemding bij Hegel en Feuerbach

De demystificatie van mensen in de burgerlijke maatschappij was voorheen reeds duidelijk. Het werd hierboven al duidelijk dat die transformatieve kritiek van Feuerbach uiteindelijk gebaseerd is op een materialisme dat de mens centraal stelt. Feuerbach plaatste de mens in de natuur terwijl dit voor Hegel twee gescheiden, aparte entiteiten zijn. Vanuit het standpunt van de Absolute Geist diende de essentie gescheiden te worden van het bestaan dat onvolmaakt was. De realiteit werd steeds afgetoetst aan de Absolute Id. Het is echter onmogelijk om enig idee buiten het bestaan te plaatsen. Bij Feuerbach wordt de oneindigheid omgekeerd een realisering van de eindige mens. Feuerbach beschouwt religie als een fetisj van de mens. Kenmerken van de mens worden op die manier kenmerken van een god. Bij Hegel is deze mens vanwege zijn bewustzijn vervreemd. Feuerbach herstelt de abstrac- tie, volgens Marx, als hij het materialistische grondprincipe poneert van de maatschappelijke verhouding die de relatie van mens tot mens zou zijn. Tegenover Hegel stelt hij uiteindelijk het ’sensualisme’, een ’in zichzelf berustend, positief op zichzelf gefundeerd principe’ (Marx, 2004, p. 83). In die zin wordt door Marx ook deze anthropologische filosofie van Feuerbach aangevallen die slechts een andere vorm dan de religie zou zijn omdat zij slechts een andere vorm en bestaanswijze is van de vervreemding van het menselijke wezen (Marx, 2004, p.82). Het probleem bij Feuerbach blijft dat hij de mens analyseert als een relatie van man tot man. Hij ziet niet dat zijn anthropologisch uitgangspunt, zelf een product is van een theoretische praktijk die eveneens een objectivering is van een sociaal subject.

13(Marx, 1992d): ’All emancipation is reduction of the human world and of relationships to man himself... Only when real, individual man resumes the abstract citizen into himself and as an individual man has become a species-being in his empiral life, his individual work and his individual relationships, only when man has recognized and organized his forces propres [own forces] as social forces so that social force is no longer separated from him in the form of political force, only then will human emancipation be completed.’

65 Bijlage A. Filosofische achtergrond: vervreemding

A.3 Arbeid

Vanuit het idealisme bleef de mens slechts het subject van de kennis, bij Marx wordt deze ook het object van de kennis.14 Zoals bij Hegel is ook bij Marx de theorie zelfkennis van de werkelijkheid. De mens maakt zichzelf tot een object in de maatschappij, hij objectiveert zichzelf in de maatschappij.15 Het bewustzijn over de mens moet daarom ook geïdentificiceerd worden met het scheppen van de realiteit zoals geschapen door de mens. Dit inzicht is Marx zijn verwezenlijking.

A.3.1 Objectivering

Objectivering vind plaats wanneer een materiële substantie bewerkt wordt door de mens en zo een materiële vorm krijgt die ontstond door die menselijke bewerking. Op die manier is elke menselijke creatie van een ding een vorm van objectivering. Die objectivering vindt binnen de context van het kapitalisme op een welbepaalde manier plaats. Objectivering heeft hier niet dezelfde ontmenselijkende betekenis zoals dit in hedendaags feminisme wordt toegepast. We moeten meer denken aan een subject-object dialectiek, die zich als het ware ontdubbelt. Het subject wordt geobjectiveerd, het object wordt gesubjectiveerd. De mens is bij Marx niet meer een louter resultaat van de ontwikkeling der natuur zoals bij Feuerbach, maar wordt tevens het product (en vertrekpunt) van de menselijk- maatschappelijke productieve activiteit.16 De universaliteit van de mens krijgt bij Marx een sociaal karakter in de geobjectiveerde menselijke cultuur. Deze menselijke cultuur komt niet slechts in een geabstraheerde mens tot mens-verhouding voor (Feuerbach), maar vindt een kristallisatiepunt van de hele menselijke wordingsgeschiedenis in haar objectiverende activiteit. Doorheen productieve activiteit wordt de mensheid wat ze is. Doorheen het productie- proces produceert de mens zijn potentieel en wordt hij objectief voor zichzelf. Hij ontwikkelt op die manier zijn productieve krachten en kent zichzelf door zijn activiteit en het resultaat daarvan. Het hele probleem van objectivering [Vergegenständlichung] is belangrijk in Marx’

14Om dit beter te begrijpen is Ilyenkov erg verhelderend met zijn concept van het Ideaal waarbij er een ontdubbeling plaats vindt van de levensactiviteit van mensen in het bewustzijn (Ilyenkov, 2009a, 107). Op die manier worden Hegel zijn denk-objecten door Marx ’bewaard’. Andy Blunden ontwikkelt verder het wetenschappelijke Concept. 15(Marx, 2004, p.190-191): ’De mens verliest zich slechts dan niet in zijn object, wanneer dit object voor hem een menselijk voorwerp of een voorwerpelijke mens wordt. Dit is slechts mogelijk, wanneer het object voor de mens een maatschappelijk object wordt en hij zelf voor zichzelf een maatschappelijk wezen...Dus naarmate de voorwerpelijke werkelijkheid voor de mens in de maatschappij de werkelijkheid der menselijke wezenskrachten, menselijke werkelijkheid end dus werkelijkheid van zijn eigen wezenskrachten wordt, worden alle voorwerpen voor hem de vervoorwerpelijking van zichzelf...zijn voorwerpen, d.w.z. hij wordt zelf object.’ 16(Jakubowski, 1975, p.26):’De mensen onderscheiden zich van de dieren niet alleen door hun bewustzijn, maar vooral doordat zij hun bestaansmiddelen reproduceren ’ daardoor ’produceren zij indirect hun materiële leven zelf.’ In de Parijse Manuscripten heet het dat ’de wereldgeschiedenis niets anders dan de voortbrenging van de mens door de menselijke arbeid’is (Marx, 2004, p.125) . De voortbrenging van de mens gebeurt door ’generatio aequivoca’ (Karl Marx, 1998, p.51).

66 Bijlage A. Filosofische achtergrond: vervreemding werk 17 en vindt zijn basis reeds in Hegels’ fenomenologie.18 De basis van de vervreemding kan uiteindelijk al bij Hegel gevonden worden die uitgebreid de relatie van de mens tot de arbeid beschrijft (Harmsen, 1968, p.27-49). Ook het idee van de objectivering van de mens doorheen de arbeid is bij Hegel duidelijk aanwezig.19 Het belangrijkste bestaat hierin dat bij Hegel vervreemding essentieel is in het kennisproces zelf, belangrijker dan de objectiviteit. Het begin- en eind-punt van het probleem dienen we bij hem te zoeken in de subjectiviteit.20. Gezien Hegel de kennende subjectiviteit uitwerkt in zijn fenomenologie, worden alle menseli- jke relaties in dat kader behandeld. Onderscheidingen tussen de mens en de objecten van zijn activiteit worden op die manier behandeld als zelf-onderscheidingen in het bewustzijn (Arthur, 1986, p.52). Objectiviteit wordt op die manier gelijk aan vervreemding voor die subjectiviteit tot het moment dat de vervreemding opgeheven wordt in de finale revolutie: de zelf-realisering van de Geist als een zelf-identieke totaliteit. Dit wordt, aldus Marx, verward met de echte afschaffing van die vervreemding doordat objecten enkel behandeld worden als objecten van het bewustzijn.21 Hegel gebruikt niet de term objectivering, maar in zijn fenomenologie gebruikt hij het woord [Entäusserung](Arthur, 1986, p.47). Entaüsserung heeft een veel negatievere conno-

17We kunnen hier wegens plaatsgebrek niet op de hele kritiek van Marx op Hegel ingaan en alle elementen van de historische discussie weergeven omtrent de relatie tussen objectivering en vervreemding. We beperken ons tot een beknopte weergave van de kritiek die Marx geeft. We dienen ook in het achterhoofd te houden dat Marx in 1844 publiekelijk veel meer aanleunde bij Feuerbach, gedurende bijvoorbeeld het schrijven van de Duitse Ideologie en in heel wat geschriften de daaropvolgende jaren, dan bij Hegel. 18(Arthur, 1986): ’ the great thing in Hegel’s Phenomenology is that Hegel conceives the self-creation of man as...alienation and as transcendence of this alienation, that he thus grasps the essence of labour and comprehends objective man...as the results of his own labour.’He claims that ’Hegel’s standpoint is that of modern political economy’...he ’grasps labour as the essence...’In his work, just as in political economy, ’labour is man’s coming-to-be-for-himself [Fursichwerden] within alienation or as alienated man’...he will show that Hegel’s standpoint does not go beyond that of ’negation of the negation’ and that this ’is not yet the real history of man as a previously posited subject, but simply the act of creation, the history of the genesis, of man.’ 19Hegel schreef nog over het bewustzijn bij de arbeid (?)Hegel In (Dupré, 1970, p.70):’Het bewustzijn dat zich van zijn werk terugtrekt, is inderdaad universeel, omdat het de absolute negativiteit of de werkzaamheid wordt in deze tegenstelling tussen bewustzijn en arbeid. Het staat tegenover zijn arbeid, die het bepaalde is. Het overtreft derhalve zichzelf als arbeid’. 20(Harmsen, 1968, p.31): Hegel omschrijft de arbeid als ’zweckmässige Vernichtung des Objekts’ (’doelmatige negatie van het object’) en komt vanuit de ene triade: behoefte/arbeid/genot, tot de andere triade: inbezitneming/activiteit der arbeid zelf/bezit van het product) Hegel beschouwt de arbeid onder een dubbel gezichtspunt: naar de inhoud gaat het in het arbeidsproces om de relatie van de mens tot zijn object; en naar de vorm neemt bij hem de arbeid de gedaante aan van een sluitrede syllogisme d.w.z. het praktische en het logische laten zich beide formaliseren tot een sluitrede...In en door de arbeid wordt de mens op straffe van zijn ondergang gedwongen tot een juist inzicht te komen in de objectieve wetmatigheden van het zijn...In het arbeidsproces doet de kantiaanse scheiding van kennen en handelen zich helemaal niet voort 21(Arthur, 1986, p.52): Marx’s objections to Hegel’s idealist construction he sums up for himself at the beginning of a notebook started in november 1844 (the 1844 manuscripts themselves are dated April to August). He makes the following four points. First: Hegel puts ’self-consciousness instead of man’; second:’the differences of things are unimportant, because substance is conceived as self-distinction’, although it is granted that Hegel makes distinctions that ’grasp the vital point’; third:’abolition of estrangement is identified with abolition of objectivity’;fourth: supersession of ’the object as object of consciousness is identified with real abolition’ of alienation.

67 Bijlage A. Filosofische achtergrond: vervreemding tatie dan dat objectivering dat heeft.22 Het belang daarvan bestaat in het feit dat daardoor deactualisatie ervan veel dichter komt te liggen bij vervreemding. Op die manier is het proces van actualisatie van het bewustzijn bij Hegel inherent vervreemdend. Subjectiviteit vervreemdt zichzelf in het kennisproces zelf. Hegel is zich weliswaar bewust van het complex van vervreeemding in dewelke de moderniteit belandde en verstond dat dit in relatie stond tot de zelf-objectificatie van de mens (Blunden, 2004b). Historisch kan Hegel echter niet verder kijken dan de horizon van het kapitalisme waardoor de echte vervreemding van kapitalistische arbeid geconceptualiseerd wordt in [Entaüsserung]. Terwijl we bij Hegel niet de term objectivering vinden, vinden we wel de term objectiviteit of [Gegenständlichkeit]. Gezien Hegel geen objectiviteit op zich kent buiten de vervreemd- ing, wordt objectivering [Entäusserung] bij Hegel steeds vervreemding. Daardoor komt er een identificatie van objectiviteit met vervreemding, hetgeen Hegel toelaat om de actuele vervreemding enkel en alleen als een resultaat te zien van de objectivering in het algemeen en niet als een particuliere historische modus van vervreemding.23 Door de bewerking van de natuur objectiveert de mens zichzelf in een product. Alle werk die de natuur omvormt kan op die manier beschouwd worden als een objectivering van de mens. Het gecreëerde ding heeft steeds slechts betekenis in een menselijke context. Dit wil zeggen dat het slechts een doel heeft binnen die menselijke activiteit. Los van die menselijke activiteit bezit het geen enkel leven op zich, en maakt het evenmin deel uit van de natuur. Elk product is dus een resultaat van menselijke objectivering en als dusdanig nooit een louter natuurlijk resultaat.

A.3.2 Eerste bemiddeling van de arbeid: mens-activiteit-natuur

Om Marx zijn visie op de arbeid te beschrijven is het interessant om twee verschillende bemid- delingen te behandelen, die zowel door (Arthur, 1986) als door (Mészáros, 1970) verduidelijkt worden. Deze benaderingen van bemiddeling omtrent productieve activiteit beschrijven de ontologische positie die Marx heeft. De eerste bemiddeling beschrijft de fundamentele ontolo- gische positie, de grondslag. De daarop voortbouwende bemiddelingen behandelen de verdere ontwikkeling van activiteit. In dit stuk behandelen we die eerste bemiddeling, die grondslag. In 1844 is er een keerpunt in Marx’ filosofische ontwikkeling en gaat hij voor het eerst fundamenteel ontologisch belang toeschrijven aan productieve activiteit. Mészáros en Arthur beschrijven hoe met de ontwikkeling van de private eigendom en de klassenmaatschappij

22(Arthur, 1986, p.48): This, like [Vergegenständlichung] has connotations of ’positing as objective’ but also carries a sense of relinquishment, renunciation, of what is manifested, thus constituting the latter’s actualization as an alienation. 23(Arthur, 1986, p.44): Consequently, instead of real historical solutions Hegel displaces the problem into general philosophical reflection issuing in a solution posed exclusively within philosophy, as we saw earlier. For Marx the realization of the human essence involves objective appropriation of the ’other’, namely the object of labour, through working it up and making it part of a humanized world. This dialectic of objectification passes through a phase of alienation, but Marx’s analysis culminates in the call for the practical overthrow of estrangement and the reappropriation of the estranged essence.

68 Bijlage A. Filosofische achtergrond: vervreemding die zelfverveemding van de mens tegenover zijn universaliteit vorm krijgt in de ontwikkeling van Marx zijn concept. Beide auteurs plaatsen ’productieve activiteit’ tussen de mens en de natuur. In dit opzicht wordt het ook belangrijk om de bemiddeling van die productieve activiteit te behandelen. Mészáros en Arthur beschouwen die eerste bemiddeling (productieve activitieit) als ontologisch fundamenteel aan de hele sociale en historische ontwikkeling van de mensheid bij Marx (fig A.1.) ((Mészáros, 1970, p.50); (Arthur, 1986, p.5)):

Productive activity

Humanization, Development Development of a Of M N wealth of productive needs forces

Man Nature I

Figuur A.1: De bemiddelingen bij Arthur (links) en Méstzáros (rechts)

Bij Mészáros (M-I-N) wordt dit beschreven als een wisselwerking tussen de mens (M), de productieve activiteit (I van Industrie) en de natuuur (N). Ook bij Arthur wordt de mens binnen de natuur geplaatst (hetgeen niet volledig duidelijk is op de figuur, maar wel in zijn schrijven) en is er in de analyse een overeenstemming van productieve activiteit met industrie (Arthur, 1986, p.6). Verder is de uitwerking van Mészáros en Arthur nagenoeg hetzelfde. Het concept van vervreemding wordt dus uitgewerkt op deze onderliggende triade als ontologische basis. Het denken van Marx ontwikkelt op die manier daarboven de verschillende momenten van de vervreemde relaties. Deze vervreemde bemiddelingen worden dan verdiept en geplaatst tegenover die basis. Om Marx zijn positie samen te vatten kunnen we stellen dat de relatie tussen de mens en de natuur bemiddeld is door productieve activiteit als derde moment. Deze activiteit wordt een principe van ontwikkeling, transformatie en zelf-transformatie. Aan de kant van het objectieve vinden we dan de ontwikkeling van de productiekrachten, terwijl we bij de kant van het subjectieve dan de constitutie 24 en humanisering van behoeften vinden

24(Marx, 2004, p.306):...the wealth of human needs...the development of the richness of...human sensibility

69 Bijlage A. Filosofische achtergrond: vervreemding

(fig.2.1.). Productieve activiteit komt overeen met objectivering, de natuur wordt omgevormd door de mens. Daardoor objectiveert hij tegelijkertijd zijn mens-zijn in de subjectivering van het object. Productieve activiteit (of industrie) heeft een dubbele bepaling als het bemiddelende element tussen het menselijke en het natuurlijke, het ideale en het materiële, causaliteit en teleologie. Productieve activiteit is tegelijkertijd zowel een materiële interactie (combinatie en transformatie van ruwe grondstoffen voor menselijk gebruik) en een menselijk sociaal proces. Het is in dat opzicht dat de anthropologische natuur van de mens historisch bepaald is, zoals bekritiseerd tegenover Feuerbach, en verschilt van de dieren. Doorheen productieve activiteit wordt zowel de mens als de natuur verandert in een dynamische relatie. Marx’ referentiekader is de relatie mens-activiteit-natuur. Deze eerste bemiddeling is belangrijk om de verdere bemiddelingen te zien die Marx uitwerkt.

A.3.3 Vervreemdende activiteit

Er is een conceptueel verschil die benadrukt moet worden tussen het materiële arbeidsproces en de vorm die deze activiteit aanneemt wanneer het sociaal gespecifieerd is binnen de ruil als waarde-producerende arbeidskracht. Het is niet langer louter werk, maar heeft dan een welbepaalde sociale vorm die zich onderscheidt van haar generische vorm (activiteit).25 Productieve activiteit, zelf-activiteit of activiteit dient dus onderscheiden te worden van arbeid. Arbeid wordt in de manuscripten van 1844 omschreven als de ’subjectieve essentie van private eigendom’. Arbeid is steeds een ont-eigening van de mens gezien hij daarmee zijn levensactiviteit verkoopt. Het kapitalisme, in tegenstelling tot voorgaande sociale vor- men, revolutioneert steeds systematisch de materiële condities (via objectivering) waarop ze oorspronkelijk een reactie was.26 Bij een hoog niveau van industrialisatie is het tevens zo dat praktische activiteit haar eigen materiële condities creëert, zowel als haar sociale vorm.27 In de uitvoering van hun dagelijkse activiteiten onder het kapitaal voeren de leden van de

(a musical ear, an eye for beauty of form- in short, senses capable of human gratification, senses affirming themselves as essential powers of man)’. 25Marx formuleert in het 2e manuscript uiteindelijk de volgende belangrijke verduidelijking (Marx, 2004, p.275): ’binnen de private eigendom-relaties is er de latente aanwezigheid...de productie van menselijke activiteit als arbeid, dat wil zeggen, als een activiteit die bepaald vreemd is aan zichzelf, de mens en de natuur’. 26(Marx, 1985): De bourgeoisie kan niet bestaan zonder de productiemiddelen, dus de productiever- houdingen, dus de gezamenlijke maatschappelijke verhoudingen voortdurend te revolutioneren. Onveranderde instandhouding van de oude productiewijze was daarentegen de eerste bestaansvoorwaarde van alle vroegere industriële klassen. De voortdurende omwenteling van de productie, de onafgebroken schok aan alle maatschappelijke toestanden, de eeuwige onzekerheid en beweging onderscheidt de bourgeoisperiode van alle andere. Alle vaste, ingeroeste verhoudingen met hun gevolg van eerwaardige voorstellingen en zienswijzen worden opgelost, alle nieuwgevormde verouderen, voordat zij zich kunnen verstenen. Al het feodale en al het vaststaande verdampt, al het heilige wordt ontwijd, en de mensen zijn eindelijk gedwongen hun plaats in het leven, hun wederzijdse betrekkingen met nuchtere ogen te aanzien. 27(Perlman, 1969, p.2.):’At a high level of industrialization, practical activity creates its own material conditions as well as its social form. Thus the subject of analysis is not only how practical activity in capitalist society reproduces capitalist society, but also how this activity itself eliminates the material conditions to which capitalism is a response.’

70 Bijlage A. Filosofische achtergrond: vervreemding kapitalistische maatschappij simultaan twee processen uit: de vorm van hun activiteiten wordt gereproduceerd, en ze elimineren de materiële condities op dewelke deze vorm van activiteit initeel een respons was (Perlman, 1969). Maar ze weten niet dat ze deze processen uitvoeren, er is de eerder vermelde omdraaiing van predicaat en subject (zie A). De illusie bestaat dat deze activiteiten een respons zijn op natuurlijke condities buiten hun controle, en er is geen duidelijkheid dat ze zelf het subject zijn die deze condities reproduceren. De mens verkoopt zijn arbeidskracht aan de kapitalist, hetgeen betekent dat hij het vermogen tot creatieve activiteit verkoopt. Het leven wordt op die manier een middel tot overleven. Er vindt ook hier een omdraaiing plaats (Perlman, 1969). Overleving, reproductie en zelfbehoud, wordt niet een middel tot creatieve praktische activiteit. Het is net andersom. Creatieve praktische activiteit, in de vorm van arbeid of verkochte activiteit, wordt een noodzakelijkheid om te overleven. Arbeid wordt het middel tot zelfbehoud en reproductie (doel). Creatie en productie krijgen op die manier de betekenis van verkochte activiteit: arbeid. Vervreemding is een feit en niet een louter psychologisch effect van die situatie. In het dagdagelijkse verkopen van de arbeidskracht verliest de arbeider eveneens de controle over zijn creatieve activiteit. Zijn activiteit wordt door de verkoop de eigendom van een Andere. Het wordt door een Andere toegeeigend en komt onder de controle van die andere te staan. Anders gezegd, de arbeider zijn activiteit wordt de activiteit van iemand anders, de activiteit van de eigenaar. Het wordt vreemd aan diegene die de activiteit uitvoert. Indien de mens zich door productieve activiteit objectiveert en in een door hem gemaakte wereld leeft, geldt dit ook wanneer hij zich vervreemdt en zich niet als dusdanig herkent in die door hem gemaakte wereld. Hij werkt hierop voort om een kritiek te ontwikkelen op vervreemde arbeid onder het kapitaal. We behandelen hier kort, analoog aan (Arthur, 1986, p.7), drie elementen van die vervreemding (zie A.1). 1. De arbeider wordt tegenover het product van zijn arbeid geconfronteerd ’met een vreemd object die macht over hem uitoefent’. Het product van de arbeid is de objectivering van arbeid.28 Op die manier verliest hij niet enkel het product van zijn arbeid aan de kapitalist, maar de macht over hem wordt door deze verkoop ook versterkt. Daarmee wordt ook de natuur, gemonopoliseerd door de bezittende klasse en de basis voor productie, aan hem vervreemd. De voorheen vermelde objectificatie vindt hier plaats op het moment van de creatie van het product. Arbeid is hier gesplitst van de condities van haar productie (namelijk het materiaal en de productie-instrumenten). De objectivering van productieve activiteit is daarom gelijk aan haar vervreemding, met als resultaat de vervreemding van de arbeider van zijn materiële bestaansgrond en levensactiviteit. 2. Hieruit volgt de zelf-vervreemding van de arbeider. Het argument gaat dat als de vervreemding zich manifesteert in het resultaat van de productie, de productie zelf vervreem-

28(Marx, 2004, p.324): ’The product of labour is the objectification [Vergegenständlichung] of labour’.

71 Bijlage A. Filosofische achtergrond: vervreemding

Alienated labour Asocial sociality Accumulation of Artificial needs capital

Self-estrangement Estrangement Alienation of man from nature from man

Figuur A.2: De vervreemde bemiddeling van loonarbeid bij (Arthur, 1986, p.7) dend is. De arbeider werkt voor zijn loon en vindt geen genoegdoening in zijn werk, zijn activiteit onderwerpend aan een aan hem vreemde macht. 3. Activiteit is de belangrijkse ontologische basis van de mens in de relatie tot zijn univer- saliteit (mens-zijn), waardoor de vervreemding van de arbeid tegelijkertijd ook vervreemding tegenover dat soort-zijn wordt.29 Het is belangrijk om hier nog te wijzen op het ontbreken van de éénduidigheid in de interpretatie van het concept van arbeid in de vroege geschriften. Deze interpretatie zorgde voor een veelal ahistorische positieve interpretatie van arbeid (Arthur, 1986, p.12). Marx geeft volgens (Arthur, 1986) en (Mészáros, 1970) een negatieve interpretatie van arbeid onder het kapitalisme en die arbeid dient opgeheven te worden [Aufhebung der Arbeit]. Er is een verschil met de term productieve activiteit of zelf-activiteit. Arbeid wordt niet gebruikt als term als hij het heeft over de universele ontologische grond van het sociale leven. Het is ook niet toepasbaar op toekomstige niet-vervreemde vrije activiteit.30 Een voorbeeld van

29(Marx, 2004, p.274-275): ’...man is a species being not only because in practice and in theory he adopts the species as his object (his own as well as those of other things) but- and this is only another way of expressing it- but also because he treats himself as the actual, living species:’ because he treats himself as a universal and therefore free being’. 30(Arthur, 1986, p.10): ’In his discussions of economics Marx, drawing on his knowledge of empirical evidence, distinguishes sharply between objectification in general and the estrangement of subject and object in the capitalist form of labour.’Ook het GIC (Groep Internationale Communisten) maakt dit onderscheid niet in hun Grondbeginselen der communistische productie en distributie over de communistische productie waarbij ze als maatstaf voor niet vervreemdende activiteit terug de maatschappelijk noodzakelijke arbeidstijd nemen. schrijft daarin (GIC, 1950, p.53): ’De arbeider staat hier niet als een ’vreemde’ tegenover het maatschappelijk arbeidsproduct. Wel consumeert de arbeider niet direct het door hem zelf vervaardigde

72 Bijlage A. Filosofische achtergrond: vervreemding een ahistorische universalisering is in deze Georg Lukàcs, aldus Arthur (Arthur, 1986).31 Lukàcs verwees er wel reeds naar dat er zowel een subjectieve component als een objectieve component zich ontwikkelt op basis van die vervreemdende activiteit, en in overeenstemming is met warenfetisjisme (Lukács, 1967, p.4). In de volgende bijlage gaan we daar dieper op in.

product, maar zijn product heeft iets in zich, dat alle maatschappelijke goederen gemeen hebben, de maatschappelijk noodzakelijke arbeidstijd, die hun vervaardiging kostte.’ 31(Arthur, 1986, 11):’These are examples of ’positive’ readings, which would conform with Marx’s usage only if the phrase ’labour in general’ were to be ’productive activity’ instead.’

73 Bijlage A. Filosofische achtergrond: vervreemding

74 Bijlage B

De Waardevorm

’The link between alienation and commodity fetishism is the concept of ’reification’ (materialization of objectification) of social relations.’ (Perlman, 1982, p.13)

’the mastery of the capitalist over the worker is in reality the mastery of dead over living labour’ (Marx, 1987, p.451)

Als we bijvoorbeeld kijken naar de vroege jaren ’20, dan wordt het duidelijk dat voor verschillende theoretici warenfetisjisme centraal staat in Marx zijn kritiek op de politieke economie 1. Rubin I.I., Pashukanis E. en Lukàcs G. zijn daarbij de voornaamste uitzon- deringen op de zogenaamde orthodoxe marxistische interpretatie. Objectivering werd reeds besproken in het vorige stuk. Hier gaan we direct in op de waardevorm. We maken eerst een analyse van de waardevorm en enkele kenmerken daarvan, meer bepaald haar substantie: abstracte arbeid. De waardevorm kan echter niet losgekoppeld worden van een begrip van warenfetisjisme en begrippen zoals personificatie en verdinglijking, die we na de waardevorm bespreken.

B.1 De waardevorm

Marx argumenteert in het eerste hoofdstuk dat economische waarde zich enkel op een geobjec- tiveerde manier manifesteert door de vorm van waarde, aangenomen in de ruil van producten. De waarde van een product, wat een ding economisch waard is, kan slechts uitgedrukt worden door de ruil. Waarde krijgt slechts betekenis in verhouding tot andere ruilbare producten (door te meten, vergelijken, gelijkstellen,...). We beperken ons hier tot een kwalitatief begrip van de waardevorm en niet haar kwantitatieve ontwikkeling in verschillende reproducties. Het concept van de waardevorm ontwikkelt zich op die manier in geld, kapitaal, productief

1We baseren ons in dit hoofdstuk voornamelijk op het derde hoofdstuk van Reichelt in (Heinrich, 2012) en op Rubin in (Rubin, 1978). Verder op (Marx, 1972) en (Rubin, 1972)

75 Bijlage B. De Waardevorm kapitaal, constant kapitaal, etcetera (Pilling, 1980). Hier gaat het ons enkel om die arche- typische eenheid.

B.1.1 Analytisch of dialectisch?

Rubin verduidelijkt de concepten in Abstract Labour and Value in Marx’s system (1927) die hij eerder al ontwikkelde in Essays on Marx’s theory of Value (Rubin, 1978). Uiteindelijk gaat Rubin ook in op die theoretische vooronderstellingen 2 van Marx en onderscheidt hij twee methodes die Marx beide gebruikt: een analytische en een dialectische. Een analytische analyse evolueert van de meest concrete relatie die onderscheidbaar is binnen een bepaald fenomeen, en er essentieel aan is, naar een meer abstract concept. Dit stemt overeen met de eerste fase van wetenschappelijk onderzoek. In een tweede instantie dient er, aldus Marx, vanuit die meest abstracte concepten vertrokken worden en aangetoond te worden hoe dit leidt tot concretere concepten(Marx, 1987).

Rubin noemt de dialectische methode, in overeenstemming met Goethe en Hegel, ook wel de genetische. Verder is het belangrijk dat de dialectische (of genetische) methode de analytische als moment bewaard in zichzelf. 3 Dialectisch gezien stemmen categorieën die Marx ontwikkelde overeen met de productie-relaties tussen mensen als waren-producenten. De economische categorieën duiden daarbij op een diversiteit aan echte sociale relaties tussen mensen, die met elkaar in conflict treden en verder ontwikkelen. In een dialectische werkwijze kunnen de categorieën niet los van elkaar bestudeerd worden. Het onderscheid tussen de analytische methode en de dialectische resulteert ook in een andere interpretatie van arbeid. De fysiologische visie geraakt niet verder dan fysiologisch gelijke arbeid. Daarvoor moeten we echter eerst bekijken welke verschillende soorten arbeid Marx behandelt om uiteindelijk tot het concept van waarde te komen.

2Marx gaat niet uit van de analyse van geÃŕsoleerde individuen. In de Theses benoemt hij dit net als het probleem van Feuerbach die slechts tot abstracte relaties tussen individuen komt. In de Grundrisse wordt het als volgt verwoordt (Marx, 1987, p.295):’Society consists not of individuals, but expresses the sum of relationships and conditions in which these individuals stand to each other.’ 3Een van de bekende kritieken waarbij Marx refereert naar de gebreken van de analytische methode en hier van toepassing is (Marx, 1972, p.80): ’Political economy has indeed analysed, however incompletely, value and its magnitude, and has discovered what lies beneath these forms. But it has never once asked the question why labour is represented by the value of its product and labour time by the magnitude of that value.’ Hier hangt ook Rubin zijn formulering van zijn methodologie aan op (Rubin, 1978, p.4): ’Following Marx we must solve our problem in this way. Our task does not only consist in showing that the value of a product can be attributed to labour. We must also show the converse. We must reveal how people’s productive relations find their expression in value...we take not the concept of value as the starting point of the investigation, but the concept of labour. We define the concept of labour in such a way that the concept of value also follows from it.’

76 Bijlage B. De Waardevorm

B.1.2 De waar, gebruikswaarde en ruilwaarde

Marx begint zijn analyse in Het Kapitaal met de waar. 4 We volgen de interpretatie waarbij simpele waren-productie niet kan gelezen worden als behorend tot pre-capitalistische condities.5 Door een bepaalde herpublicatie van de Duitse versie van Das Kapital (dl.I) met als titel simpele warenproductie, werd de waardevorm als de historisch eerste vorm van kapitalistische betrekkingen geinterpreteerd. De opbouw van het kapitaal als concept werd in een orthodoxe lezing veelal niet onderscheiden van haar historische genese (Smith, 2005). Het eerste hoofdstuk bij Marx handelt over de meest universele relatie in de burgerlijke maatschappij die zich voordoet en verhoudt tot al de erin zich ontwikkelende vormen (geld, loonarbeid, kapitaal, rente, zelfwaarderend kapitaal, etcetera). Dit concept van de waarde- vorm dient duidelijk onderscheiden te worden van haar historische genese. De waardevorm bestond veel langer dan de burgerlijke maatschappij, maar werd slechts dan de universele relatie6. Deze universele relatie is een relatie tussen waren-eigenaars, waarbij ze hun waar te koop aan elkaar aanbieden en dusdanig als waren-eigenaars zich tot elkaar verhouden. Maar Marx begint niet met die waren-eigenaars, maar met de waar zelf. 7 Hij drukt daarmee ook direct een specifiek kenmerk van de kapitalistische socialisatie aan: de waar is de typische vorm van rijkdom. Die ’kolosale opeenhoping van waren’ (hier bedoeld als goederen bestemd voor de ruil) is kenmerkend voor de overgrote meerderheid aan goederen binnen het kapitalisme. 8. Iets wordt slechts beschreven als een waar als het geruild wordt. Iets dat naast haar gebruikswaarde ook een ruilwaarde heeft. Onder gebruikswaarde verstaan we simpelweg een nuttigheid die een bepaald ding heeft t.o.v. een menselijke behoefte. Met de ruilwaarde wordt de mate bedoeld waarin een bepaald ding tegen een ander ding kan geruild worden. Voordat men ruilde kon men geenszins van waren spreken(Biest, 1997, p.26). De gebruikswaarde is de drager van het ding, en staat symbool voor de verhouding van het ding tot de fysionomie van de mens. Het tweede, de ruilwaarde, verschijnt in de eerste plaats als een kwantitatieve verhouding.9

4We gebruiken hier het woord waar, omdat dit niet dezelfde connotaties heeft als koopwaar of artikel. Een ander woord dat ook kan gebruikt worden is handelsartikel, hoewel dit nog teveel verwijst naar een bepaalde materialiteit. 5Een auteur die deze visie rigoureus verwierp was Cyril Smith in ’The myth of simple commodity production’(Smith, 2005). Andere auteurs die een gelijkaardige visie volgen en dit gelijkaardig uitwerken zijn: C.J. Arthur in hoofdstuk twee van (Arthur, 2010) en Michael Heinrich in hoofdstuk drie van (Heinrich, 2012). 6(Arthur, 2010): It is important to notice that the whole argument is driven conceptually: for the concept of value to be meaningful money is required. There is no trace in Marx’s presentation of a quasi-causal story about commodity exchangers having as a result of the structure of their situation a tendency to invent money 7(Marx, 1972, p.1): De rijkdom van de maatschappijen, waarin de kapitalistische productiewijze heerst, heeft de vorm van een ’kolossale opeenhoping van waren’, waarvan de afzonderlijke waar de elementaire vorm is. Ons onderzoek begint dan ook met de analyse van de waar. 8Ook andere maatschappijen kennen goederen voor ruil, maar enkel in het kapitalisme bestaat de overgrote meerderheid van producten uit waren(Heinrich, 2012, p.40) 9(Marx, 1972, p.3): Beschouwd als gebruikswaarden zijn de waren in de eerste plaats van verschillende kwaliteit, als ruilwaarden kunnen zij slechts in kwantiteit verschillen en bevatten zij dus geen greintje

77 Bijlage B. De Waardevorm

Dat iets een waar is, en als dusdanig ruilwaarde heeft naast een gebruikswaarde, is dus geen ’natuurlijk’ kenmerk van deze dingen, maar eerder een ’sociaal’ kenmerk.(Heinrich, 2012)10 Enkel in een maatschappij waar dingen geruild worden hebben zij een ruilwaarde en zijn deze als dusdanig waren.11 Dit is een belangrijk discussiepunt in de benadering van de waarde-vorm (Heinrich, 2012, p.40). De ’inhoud’ van iets (haar ’natuurlijke vorm’) moet onderscheiden worden van haar ’sociale vorm’. Soms spreekt Marx van ’economische vorm-determinatie’ (ökonomische Formbestimmung). De natuurlijke vorm van bijvoorbeeld een stoel is simpelweg haar materiële compositie (bijv. hout). ’Sociale vorm’, daarentegen, betekent dat de stoel een waar is, iets is dat geruild wordt, en daardoor een ruilwaarde bezit. Dat de stoel een waar is is geen karakteristiek van de stoel als een ding, maar eerder van de maatschappij in dewelke dit ding bestaat (de sociale vorm). Het is een specifiek kenmerk van de kapitalistische maatschappij dat bijna alles geruild wordt. Dit heeft ook effect op die kwantitatieve ruil-verhoudingen. In een eerste sequentie behandelt Marx de ruil van verschillende waren en daar volgt een logische conclusie uit. Indien de ruil een normale vorm is (en geen geïsoleerd fenomeen) waaronder goederen zich verplaatsen, dan moeten individuele ruil-relaties ’matchen’.12 Voor kapitalistische maatschap- pijen, waar ruil de regel is, kunnen we dus concluderen: de verschillende ruilwaarden van dezelfde waar moeten ook voor elkaar ruilwaarden constitueren. Wat hebben deze waren nu gemeen? De alledaagse ervaring zou ons antwoorden: waarde. Vóór Marx waren er verschillende antwoorden omtrent wat de waarde van een waar bepaalt.13. We praten hier over in massa geproduceerde goederen, en de waarde van die goederen. Hetgeen ons hier interesseert is wat die "waardeïs, en hoe de respectievelijke omvang (mag- nitude) van waarde dan wel bepaald wordt. Marx ziet de waarde van die handelsartikelen als bepaald door de waren-producerende arbeid. Als een objectivering van "gelijke menseli- jke arbeid", zijn die handelsartikelen waarden. Maar het is niet de individuele arbeidstijd gebruikswaarde. 10De belangrijkste reden om dit te vermelden, is omdat een waar (of handelsartikel) geenszins materieel dient te zijn (Heinrich, 2012, p.44): What is relevant here is the act of exchange, not the fact that physical objects are exchanged...difference between a material product and an ïmmaterial"service consists solely of a different temporal relationship between production and consumption...The difference between services and physical objects consists of a distinction of the material content; the question as to whether they are commodities pertains to their social form; and that depends on whether objects and services are exchanged. And with that, we have sorted out the matter of the frequently stated argument that with the "transition from an industrial to a service economyör in the left wing-variant of Hardt and Negri- the transition from "material"to ïmmaterial"production- Marx’s value theory has become outmoded. 11Of zoals Marx schrijft(Marx, 1972, p.2): "Gebruikswaarden vormen de materiÃńle inhoud van de rijkdom, ongeacht zijn maatschappelijke vorm." 12Indien men bijvoorbeeld 100 eieren ruilt voor 1 jas of voor 2 stoelen, dan moet men 1 jas ook voor 2 stoelen kunnen ruilen. Indien men bijvoorbeeld die 100 eieren slechts zou kunnen ruilen voor 1 stoel, dan kan men slim zijn. Door 1 stoel te ruilen voor 100 eieren, en die dan voor een jas, kan men daarmee 2 stoelen ruilen. Die 2 stoelen kan men dan omruilen voor 200 eieren, enzovoort. 13Eén school claimde dat de waarde bepaalt wordt door bruikbaarheid. De andere school, in tegenstelling daarmee, baseert zich op de nodige kwantiteit van arbeid besteed aan iets. Hiertoe behoort Adam Smith. Hetgeen geen bestede arbeid heeft, maar toch waarde, heeft enkel ruilwaarde (aldus Heinrich in (Heinrich, 2012, p.43))

78 Bijlage B. De Waardevorm die gespendeerd wordt door geïsoleerde producenten die waarde creëert, het is de "sociaal noodzakelijke arbeids-tijd"die waarde creëert. Bijgevolg, wanneer de arbeidsproductiviteit stijgt, meer producten kunnen gemaakt worden op dezelfde tijdsspanne, daalt de sociaal noodzakelijke arbeidstijd. Indien de arbeidsproductiviteit daalt, dan stijgt de arbeidstijd die sociaal noodzakelijk is voor de productie, en stijgt bijgevolg ook de omvang (magnitude) van een enkel product. Het was geenszins de bedoeling om aan te tonen dat waarde ontstaat uit arbeid, zoals Adam Smith deed door zijn analyse van de rationele overwegingen van geïsoleerde individuen. Voor Marx waren het niet de rationele denkprocessen van mensen die belangrijk waren, maar veeleer de sociale relaties waarin mensen ingebed zijn op een bepaald moment. 14

B.1.3 De relatie tussen abstracte arbeid en waarde

In eerste instantie is er natuurlijk concrete arbeid. Concrete arbeid wordt door Marx beschouwd als arbeid in haar nuttige activiteit, zoals arbeid die nodig is voor de behoefte-bevrediging van menselijke behoeften (fig. A.1). Dit werd voorheen ook al gelijkgesteld met de gebruik- swaarde.15 In het onderstaande gaan we in op abstracte arbeid. Gezien we niet geïnteresseerd zijn in Robinson Crusoe maar in een sociale productie dienen we uit te gaan van een specifieke sociale arbeidsdeling, als vooronderstelling. Een kenmerk van de ruil is de vooronderstelling van een arbeidsdeling.16 Zodra er ruil is, en men niet meer produceert voor zichzelf, is de arbeidsdeling een voorwaarde. De ruil is daarentegen geen voorwaarde voor een bepaalde arbeidsdeling (men kan binnen één bedrijf perfect een bepaalde arbeidsdeling hanteren zonder dat er sprake is van ruil). Het systeem van een sociale arbeidsdeling staat gelijk aand de totaliteit van de verschillende concrete soorten van arbeid, die verenigd zijn in een bepaald systeem en elkaar aanvullen. Dat systeem van sociale arbeidsdeling kan voorkomen op twee verschillende manieren-een systeem dat gebaseerd is op de ruil en een systeem die geen nood heeft aan dergelijke bemiddeling zoals een natuurlijke economie van een grote stam 17. Wat zijn de kenmerken van een systeem van georganiseerde sociale arbeidsdeling zonder ruil? Z we te maken hebben met een georganiseerd systeem van sociale arbeidsdeling is er

14(Marx, 1992c, p.46): ...his thesis [Marx his; B.D.] is not that the values of commodities correspond to the labor-time socially necessary for their production because those engaged in exchange want it to be so...Marx maintains that people engaged in exchange in fact do not know what they’re actually doing...With value theory, Marx seeks to uncover a specific social structure that individuals must conform to, regardless of what they think... Marx sees the individual exchange relation as part of a particular social totality- a totality in which the reproduction of society is mediated by exchange- and asks what this means for the labor expended by the whole society. 15(Heinrich, 2012, p.40): As Marx notes, the use-value, ’constitutes the material content of wealth, whatever its social form may be (Capital, 1:126) 16(Rubin, 1978, p.5): Marx says that the system of the social division of labour can occur in two-fold form- as he terms it- as a system which is mediated through exchange and as a system which has no need of such mediation... 17We herkennen hier ook de dialectiek van Blunden die Hegel zijn interpretatie van de relaties tussen verschillende Subjecten uitwerkt. Ook bij hem is er de mogelijkheid tot enerzijds de isolatie van een Subject of anderzijds de erkenning door meerarbeid en handel ((Blunden, 2004d) en (Blunden, 2012c)

79 Bijlage B. De Waardevorm niet enkel sprake van materieel-technische arbeid, maar ook van sociale arbeid (Rubin, 1978, p.5). Indien er een georganiseerd systeem van sociale arbeidsdeling is, dan heeft de arbeid een dubbel karakter. De arbeid is direct sociaal, te meer omdat ze een direct materieel complement is op de arbeid van de andere leden van de samenleving. Tegelijkertijd is ze echter ook gedeelde arbeid. 18 Ook in een grotere geïsoleerde gemeenschap blijft volgens Rubin de arbeid die 2 karakteristieken aannemen (direct sociaal en gedeeld). Rubin werkt uiteindelijk drie concepten van gelijke arbeid uit (Rubin, 1978, p.7):

1)fysiologisch gelijke arbeid 2)sociaal gelijkgestelde arbeid 3)abstract universele arbeid

Sociaal gelijkgestelde arbeid kan volgens Rubin ook plaatsvinden in andere maatschappijen die geen waren-economieën zijn, en verwijst naar de sociale gelijkstelling die niet hoeft gerelateerd te zijn aan waren. Fysiologisch gelijkgestelde arbeid is kenmerkend voor elk tijdperk en verwijst naar het materiële karakter van de gelijkstelling. Indien de waar een tweezijdig karakter heeft (B.1.2), als ruilwaarde en waarde, dan moet de waar-producerende arbeid ook een tweezijdig karakter hebben (Heinrich, 2012, p.48). Het is zowel arbeid die een gebruikswaarde produceert als een waarde (enkel waar-producerende arbeid heeft dit tweezijdig karakter). Waarde wordt echter niet gemaakt door een bepaalde concrete arbeid, of door een bepaald aspect van concrete arbeid. Elke actie van arbeid diens product (hetgeen ook een dienst kan zijn) wordt verruild, produceert waarde. Als waarden zijn de handelsartikelen kwalitatief gelijk, en daarom moeten de verschillende acties van arbeid die waarde produceren de status hebben van kwalitatief gelijke menselijke arbeid. Daarom spreekt Marx van waarde- producerende arbeid als abstracte arbeid.19 Indien we uitgaan van een waren-economie wordt arbeid slechts sociaal op het moment dat deze het karakter aanneemt van sociaal gelijkgestelde arbeid. Dit is het eerste ken- merk van abstracte (universele) arbeid.(Rubin, 1972, p.99) 20. Het tweede kenmerk is dat de gelijkstelling van arbeid slechts plaatsvindt door de gelijkstelling van dingen.21 In een

18(Rubin, 1978, p.5):For the social organisation of labour consists in labour being distributed among the individual members of the society, and conversely the division of labour being the act of a social organ. 19Rubin geeft de volgende bondige definitie(Rubin, 1978, p.11): Abstract labour is the designation for that part of the total social labour which was equalised in the process of social division of labour through the equation of the products of labour on the market. 20Rubin wijst op het feit dat Marx deze arbeid bewust aanduidt als abstract universal in tegenstelling tot de concrete universal(Rubin, 1978, p.11-12): "Within the value-relation and the value expression included in it, the abstractly general accounts not as a property of the concrete, sensibly real; but on the contrary the sensibly- concrete counts as the mere form of appearance or definite form of realisation of the abstractly general ... This inversion, by which the sensibly-concrete counts only as the form of appearance of the abstractly general and not, on the contrary, the abstractly general as property of the concrete, characterises the expression of value. At the same time, it makes understanding it difficult."(The Value Form, pp.39-140). 21(Rubin, 1972, p.100):in a commodity society...here there is no independent social decision on the equalization of labour. The equalization of various forms of labour is carried out only in the form and through

80 Bijlage B. De Waardevorm waren-economie wordt de sociale gelijkstelling van de arbeid slechts bewerkstelligd door de gelijkstelling van waren.22 Het is belangrijk te benadrukken dat deze materialisering van het sociaal proces van gelijkstellling in de vorm van een gelijkstelling van dingen niet de materiële objectivering van arbeid betekent. Arbeid dient hier niet beschouwd te worden als in haar accumulatie van dingen (producten van arbeid). Het is enkel door de ruil van diens product dat de egalisatie van arbeid plaats vindt in een waren-economie, en er waarde geproduceerd wordt. 23 Als "kristallen"van abstracte arbeid, zijn de waren "waarden". Marx beschrijft abstracte arbeid daarom als de "waarde-vormende substantie"van waarde of als de "substantie van waarde"24. In het geval van abstracte arbeid hebben we niet te maken met een mentale abstractie maar met een echte abstractie die uitgevoerd wordt in het werkelijke gedrag van mensen, ongeacht of ze zich daar al dan niet van bewust zijn. In de handeling van de ruil vindt een abstractie plaats van de gebruikswaarde van de waren, en worden de waren gelijkgesteld als waarden. Enkel met de gelijkstelling van waren als waarden vindt een abstractie plaats van de particulariteit van de arbeid die ze produceert, en dit geldt enkel voor die als waarde-vormende äbstracteärbeid.25 Abstracte arbeid is een relatie van sociale validering[Geltungsverhältnis] die haar oorsprong in de ruil vindt. In de ruil tellen die concrete handelingen van arbeid als een particulier quantum van waarde-constituerende abstracte arbeid, of zijn deze geldig als een specifiek quantum van abstracte arbeid, en daardoor als een element van de totale arbeid van de maatschappij. Deze sociale validering [Geltung] van privaat gespendeerde concrete arbeid als een particulier quantum van waarde-constituerende abstracte arbeid impliceert drie verschillende acties van reductie(Heinrich, 2012, p.52): 1. Individueel gespendeerde arbeidstijd wordt gereduceerd tot sociaal noodzakelijke ar- beidstijd. Enkel arbeid die noodzakelijk is voor de productie van een gebruikswaarde onder gemiddelde condities, telt als waarde-constituerend. Het niveau van gemiddelde productiviteit wordt bepaald door de volledigheid van die producenten van een bepaalde gebruikswaarde en wordt slechts duidelijk in de actie van de ruil. 2. Om een waar te maken, moet men niet alleen een gebruikswaarde creëren, maar eerder "gebruikswaarde voor anderen, sociale gebruikswaarde"(Marx, 1972, p.6). Stel dat een grotere the equalization of things, products of labour. 22(Marx, 1972, p.74):"When we bring the products of our labour into relation with each other as values, it is not because we see in these articles the material receptacles of homogenous human labor. Quite the contrary: whenever, by an exchange, we equate as values our different products, by that very act, we also equate as human labor, the different kinds of labor expended upon them. We are not aware of this, nevertheless we do it." 23(Heinrich, 2012, p.49): Assembly-line labor (just like carpentry) only constitutes value as equal human labor, abstracted from its concrete character, or, in short: Assembly-line labor and carpentry only constitute value as abstract labor. 24Substantie kan hier echter niet in een quasi-fysische betekenis begrepen worden gezien Marx ook spreekt van een "spectral objectivity", een "purely fantastic objectivityöf "value-objectivity"[Wertgegenständlichkeit] (Heinrich, 2012, p.49) 25De reductie van verschillende types arbeid tot äbstracteärbeid in de fysiologisch zin gaat uit van een mentale abstractie die arbitrair is.

81 Bijlage B. De Waardevorm kwantiteit van gebruikswaarde, bijvoorbeeld een linnen laken, gecreëerd wordt dan er in de maatschappij bestaat aan (monetaire) vraag daarnaar. Dit betekent dan dat een te groot deel van de portie totale sociale arbeidstijd besteed werd in die vorm. 26 3. Individuele acties van gespendeerde arbeid worden niet alleen onderscheiden van elkaar in hun concreet verbruik (timmerwerk, kleermakerswerk,...), maar in verhouding tot de kwalificaties van de vereiste arbeidskracht. Simpele arbeidskracht is de arbeidskracht die gemiddeld bezit wordt door een lichamelijk organisme, door elke ordinaire man, zonder ontwikkeld te worden op een speciale manier.27 Die "simpele arbeidskracht"staat vast op een bepaald moment in een bepaald land. De mate in dewelke privaat gespendeerde individuele arbeid telt of effectief geldt als waarde-constituerende abstracte arbeid is het resultaat van deze 3 reducties die simultaan plaatsvinden in de actie van ruil (Heinrich, 2012, p.52); (Rubin, 1972, p.147). Het is belangrijk er de nadruk op te leggen dat waarde-objectiviteit [Wertgegenständlichkeit] geen eigenschap is van waren als objectivering van concrete arbeid, maar eerder als objectiveringen van abstracte arbeid. Gezien abstracte arbeid echter een sociale relatie van validering is die enkel bestaat in de ruil (waar privaat gespendeerde arbeid telt als waarde-constituerende abstracte arbeid), bestaat waarde ook eerst in de ruil (Rubin, 1978).28 Rubin beschreef hetzelfde proces van het abstract maken van de arbeid en ontleende aan Marx dat hetgeen voor het ruil-proces gebeurt, zijn stempel drukt op het productie-proces zelf (Rubin, 1972, p.149). Dit is ook hetgeen bovenaan werd aangetoond met de 3 punten die we opsomden omtrent de reductie van de arbeid. Voor Arthur is het zo dat als de productie door de waarde gevormd wordt, dan wordt levende arbeid als abstract behandeld voor de ruil, precies omdat het als abstractie wordt behandeld in de ruil (Arthur, 2010, p.52). Daardoor is abstracte arbeid als de vorm-determinatie van de levende arbeid van de loonarbeider, en abstracte arbeid als de dode arbeid geobjectiveerd in een waar, hetzelfde. De ene keer bekeken als activiteit, de andere keer bekeken als resultaat. Dit betekent niet dat waarde ontstaat voor de ruil, aangezien het hier gaat om een relatie van regulering en niet een temporele relatie in de tijd.29 In het geval van waarde verschijnt een

26(Marx, 1972, p.202): Only labor-time expended under the average conditions of production as well as for the satisfaction of monetary social demand constitutes value. To what extent the privately expended labor was actually necessary to satisfy demand depends on the one hand upon the amount of this demand and on the other hand upon the volume of production of other producers-both of which first become apparent in exchange. 27(Marx, 1972, p.8): Die arbeid is besteding van eenvoudige arbeidskracht, welke in het lichamelijk organisme van ieder gewoon mens, zonder bijzondere ontwikkeling, in doorsnee aanwezig is. Weliswaar wisselt de eenvoudige gemiddelde arbeid naar plaats en tijd van karakter, maar voor een bepaalde maatschappij is zij gegeven. Geschoolde arbeid is niets anders dan arbeid van een hogere orde of beter gezegd: vermenigvuldigde eenvoudige arbeid, zodat een kleinere hoeveelheid eenvoudige arbeid gelijk is aan een grotere hoeveelheid eenvoudige arbeid. 28(Rubin, 1978, p.16):Abstract labour and value are created or "come about,becomeïn the process of direct production (Marx used the expression "werden"more frequently for this process) and are only realised in the process of exchange. 29Het is zo dat dit ’in rekening wordt gebracht’.(Heinrich, 2012, p.230): For the producers of commodities,

82 Bijlage B. De Waardevorm eigenschap die enkel bestaat binnen een relatie als een objectieve eigenschap die inherent is buiten deze relatie. Als we deze echter proberen te vatten buiten deze relatie, verdwijnt ze. We kunnen hier redelijk letterlijk spreken van een "spectrale objectiviteit."30 Uiteindelijk bestaat de substantie van waarde (abstracte arbeid) en de waarde-objectiviteit als objectivering van die abstracte arbeid. De substantie van waarde, die de grondslag is voor die waarde-objectiviteit, is niet inherent aan waren. Die substantie wordt slechts wederzijds geschonken in de actie van de ruil. Objectiviteit als waarde is dus geen tastbare eigenschap van een individuele waar. Enkel met de actie van de ruil krijgt waarde een objectieve waardevorm, en vandaar ook het belang van een waardevorm-analyse.

B.1.4 De waardevorm

Met de analyse van de waarde-vorm is Marx niet geinteresseerd in het historische ontstaan van geld, maar in de conceptuele relaties van ontwikkeling(Arthur, 2010).31 Hij is niet geinteresseerd in een historische ontwikkeling van geld, maar beoogt een conceptuele recon- structie van het verband tussen de "simpele waarde-vorm"(een waar die zijn waarde uitdrukt door een andere waar) en de "geld-vorm". De vraag bestaat of in een waren-producerende samenleving geld niet simpelweg een praktisch hulpmiddel is of een noodzakelijkheid is. In Marx zijn analyse zijn waren-productie en geld onafscheidelijk en is zijn kritiek gericht op die socialistische stromingen die wel nog geld (ook in een andere vorm: certificaten, enz...) wouden behouden. Marx gaat hierbij in 3 stappen te werk (Heinrich, 2012, p.56): 1. In een vorm-analyse (hetgeen impliceert dat vorm determinaties geanalyseerd worden zonder de waren-eigenaars in de analyse te betrekken) wordt de equivalente vorm van waarde (de geld-vorm) ontwikkeld als een noodzakelijke vorm van waarde. 2. Vervolgens wordt de activiteit van de waren-eigenaars behandeld: actueel geld ontstaat op de basis van dergelijke activiteit, dit moet overeenstemmen met de determinanten van de algemene equivalente vorm. 3. Uiteindelijk worden de verschillende functies die geld aanneemt binnen de "simpele circu- latie"behandeld (de simpele circulatie betekent de circulatie van waren en geld, geabstraheerd van kapitaal). the objectivity of value plays a decisive role, which is why "their character as values has already to be taken into consideration during production"(Capital, 1:166, M.H.). The fact that value is "taken into consideration", the future value of a commodity estimated by the producers, is something different that if this value were preexisting 30Een ander woord voor spectraal is spookachtig. Marx schrijft ook over een "phantom- like"karakter.(Heinrich, 2012) 31Verder claimt hij iets te doen dat de burgerlijke economie zelf nooit poogde te doen (Marx in (Heinrich, 2012, p.56)): Everyone knows, if nothing else, that commodities have a common value-form, which contrasts in the most striking manner with the motley natural forms of their use-values. I refer to the money-form. Now, however, we have to perform a task never even attempted by bourgeois economics. That is, we have to show the origin [Genesis] of this money-form, we have to trace the development of the expression of value contained in the value-relation of commodities from its simplest, almost imperceptible outline to the dazzling money-form.

83 Bijlage B. De Waardevorm

Marx begint zijn analyse van de waarde-vorm met de "eenvoudige, enkele of toevallige waardevorm". Dit is de expressie van een waar zijn waarde in een andere waar (Marx, 1972, p.12):

x waar A= y waar B 20 el linnen = 1 jas De waarde van de eerste waar (linnen) wordt hier uitgedrukt als de "relatieve waarde"(relatief: in relatie tot iets anders), waardoor deze waar zich in de relatieve waardevorm bevindt. De 2e waar (de jas) dient als een equivalent van de waarde van de eerste waar; het bevindt zich in de equivalente waardevorm (Marx, 1972, p.17). Waarde kan niet uitgedrukt worden binnen een enkele gebruikswaarde, het krijgt enkel een tastbare vorm in de uitdrukking van waarde: de waar als equivalente waardevorm (waar B) heeft nu de status een belichaming te zijn van de waarde van een andere waar (waar A) in de relatieve waarde-vorm. Indien ze geïsoleerd beschouwd worden, heeft waar B evenzeer een gebruikswaarde als waar A. Binnen de uitdrukking van waarde, speelt waar B in de equivalente vorm echter een speficieke rol. Het heeft niet enkel de functie een particuliere gebruikswaarde te zijn, maar geldt evenzeer simultaan in haar manifestatie als gebruikswaarde, als een directe belichaming van waarde. De waarde van het linnen krijgt enkel een objectieve vorm omdat de waarde de vorm aanneemt van een jas; de waarde van het linnen wordt daardoor tastbaar, zichtbaar, als een specifieke kwantiteit van jas.32 Waarde is volledig sociaal. Het drukt de gelijke sociale validering van twee compleet verschillende conrete acties van arbeid uit, en is daarom specifiek een sociale relatie(Heinrich, 2012). Deze sociale relatie wordt in de equivalente vorm, een ding; en waarde wordt daardoor identiek met de jas. De jas telt als een belichaming van waarde, maar enkel binnen de uitdrukking van waarde. Bij de jas is het nog duidelijk dat deze verschillende kenmerken heeft binnen de uitdrukking van waarde, dan erbuiten. Bij geld is dit echter niet meer duidelijk. De simpele vorm van waarde volstaat niet omdat ze waar A haar waarde slechts uitdrukt in een enkel ander object, namelijk waar B, en waar A nog niet relateert aan alle andere waren. Als waar A (het linnen) nu gerelateerd wordt aan alle andere waren, dan bekomen we de "totale of uitgebreide waarde-vorm"(Marx, 1972, p.23):

20 el linnen= 1 jas 20 el linnen= 10 pond thee 20 el linnen= 40 pond koffie

32(Marx in (Heinrich, 2012, p.59): The internal opposition between use-value and value, hidden within the commodity, is, therefore, represented on the surface by an external opposition, i.e. by a relation between two commodities such that the one commodity whose own value is supposed to be expressed, counts directly only as a use-value, whereas the other commodity, in which that value is to be expressed, counts directly only as exchange value.(Capital, 1:153)

84 Bijlage B. De Waardevorm

Nu staat de waarde van het linnen in relatie tot de hele wereld van waren. Tegelijkertijd wordt het ook duidelijk dat de waarde van een waar volledig onverschillig is tegenover de particuliere vorm van gebruikswaarde in dewelke het wordt uitgedrukt: jas, thee of koffie gelden allen als de belichaming van de waarde van linnen. De waarde van het linnen blijft hetzelfde en het wordt daardoor ook duidelijk dat de kwantitatieve ruil-relatie geenszins toevallig is, hetgeen niet duidelijk was in de simpele waardevorm. De uitgebreide waardevorm is eveneens niet adequaat. De uitdrukking van de waarde van waar 1 is zonder einde, en heterogeen. Bovendien zijn het allemaal specifieke equivalent vormen die elkaar wederzijds uitsluiten. De totale waardevorm is niets anders dan een serie simpele waardevormen. Maar elke simpele vorm van waarde bevat in zichzelf haar eigen inversie. Als we de series van simpele vormen van waarde omdraaien krijgen we de älgemene waardevorm"(Marx, 1972, p.25):

 1 jas   10 pond thee = waarde van 20 el linnen  40 pond koffie 

Hiermee is de waarde van waren nu uitgedrukt in een simpele en verenigde vorm, omdat een enkele waar nu, de ’algemene equivalent’, als een uitdrukking van waarde dient voor de waarde van alle andere waren (Marx, 1972). Door de egalisatie met linnen, is de waar nu niet enkel onderscheiden van haar eigen gebruikswaarde, maar ook van de gebruikswaarde van alle andere waren. Daarmee is ze ook uitgedrukt als dat wat eigen is aan alle waren. Door deze vorm zijn waren voor de eerste maal, echt in relatie gebracht met elkaar als waarden (Heinrich, 2012, p.60). De waarde-objectiviteit [Wertgegenständlichkeit] is niet een inherente eigenschap van een individuele waar maar eerder een sociale karakteristiek omdat het de relatie uitdrukt van individuele waarden (of respectievelijk, de individuele acties van de arbeid die deze waarden produceert) tegenover de hele wereld van waarden. Dus, waarde heeft niet alleen nood aan een objectieve vorm van waarde. Waarde heeft tevens nood aan een waarde die dit sociaal karakter uitdrukt en ze bereikt dit eerst in de algemene vorm van waarde. Een andere kwaliteit onderscheidt de algemene vorm van waarde nog van de simpele vorm en de uitgebreide vorm. Bij de simpele en de uitgebreide waardevorm is het de "particuliere aangelegenheid van de enkele waar om zich een waardevorm aan te schaffen en zij volbrengt deze taak zonder toedoen van de andere waren"(Marx, 1972, p.25). Dit is net hetgeen de simpele en de uitgebreide vorm specifiek onderscheidt van de algemene waardevorm. De algemene waardevorm van de waar drukt zich nu uit in een specifieke sociale vorm van waarde33. Door de hulp van de algemene equivalent kan nu de waarde en de omvang

33(Marx, 1972, p.26): De algemene waardevorm daarentegen komt dank zij de gemeenschappelijke activiteiten van de warenwereld tot stand. Een waar krijgt slechts de algemene waarde-uitdrukking omdat alle andere waren gelijktijdig hun waarde in hetzelfde equivalent uitdrukken en iedere nieuwe ontstane soort moet dit doen. Hierdoor treedt aan het licht dat de waarde-substantie van de waren, omdat deze het loutere

85 Bijlage B. De Waardevorm ervan uitgedrukt worden alsof het individuele kenmerken van de waarde zelf zijn (Heinrich, 2012, p.61). Het is nogmaals belangrijk te benadrukken dat de arbeid hier nog steeds mee bepaald wordt door de vorm-determinatie van het karakter die de waar heeft aangenomen.34 De geldvorm wordt ultiem slechts van de algemene waardevorm onderscheiden in de mate dat ze door "sociale gewoonte"met de specifieke natuurlijke vorm van een bepaalde waar samenvalt.35 Deze waar wordt dus de geldwaar. Hier bevinden we ons nu op het niveau van de activiteit van waren-eigenaars.

B.1.5 Geld en ruil

De analyse van de waar maakte de noodzaak duidelijk van een algemene equivalente vorm. Om dingen te kunnen behandelen als waarden, moeten de waren-eigenaars hun waren re- lateren aan een algemeen equivalent. Hun sociale actie moet een waar in een algemeen equivalent veranderen en dus echt "geld". Indien de analyse enkel begon met de activiteit en het bewustzijn van de waren-eigenaars, dan zou de sociale context die uitgelegd moet worden als vanzelfsprekend aangenomen zijn. Daarom was het belangrijk een onderscheid te maken tussen de vorm-determinanten en de activiteit van waren-eigenaars. Die vorm- determinanten diende Marx eerst uit de doeken te doen in een vorm-analyse, gezien deze de vooronderstellingen zijn van de activiteit en overwegingen van de waren-eigenaars, die deze condities dan continue reproduceren doorheen hun activiteit (Heinrich, 2012). Marx onderscheid uit die simpele warencirculatie drie verschillende functies van geld die op basis daarvan ontstaan. 36 1. De eerste functie van geld bestaat er in dat ze dient als de algemene maatstaf van waarde. De waarde van een specifieke waar wordt uitgedrukt in een specifieke kwantiteit geld. Maar als waren ’kristallen’ zijn van abstracte waarde (als hun substantie) dan is het niet geld die hen verbindt, maar abstracte waarde. 37 Geld als een maatsstaf van waarde is daarom de noodzakelijke verschijningsvorm van de maatstaf van waarde die inherent is aan waren, namelijk arbeidstijd. Maar waarom kan waarde dan niet direct uitgedrukt worden in arbeidstijd? Of waarom is geld niet direct representatief voor arbeidstijd?

’maatschappelijke bestaan’ van die dingen inhoudt, ook slechts kan worden uitgedrukt door hun algemeen maatschappelijke relatie en dat dus hun waardevorm een maatschappelijk erkende vorm moet zijn. 34(Marx, 1972, p.27): Op deze wijze wordt de in de warenwaarde belichaamde arbeid niet alleen negatief voorgesteld als arbeid, waarbij geabstraheerd wordt van alle concrete vormen en nuttige eigenschappen van de werkelijke arbeid; de eigen positieve aard komt nadrukkelijk naar voren. Deze arbeid is de herleiding van alle werkelijke soorten arbeid tot hun gemeenschappelijk kenmerk, tot de besteding van menselijke arbeidskracht. 35(Marx, 1972, p.29): Deze bevoorrechte positie van de waren is historisch door een bepaalde waar veroverd: goud. 36Kijken we naar de totaliteit van het kapitalistische productie-proces, dan krijgt geld echter ook andere functies (bijvoorbeeld interest, krediet en fictief kapitaal). 37(Marx, 1972, p.48): De waren worden niet dankzij het geld onderling meetbaar. Het is omgekeerd: omdat alle waarden als waarden belichaamde menselijke arbeid zijn en daardoor op zichzelf beschouwd onderling meetbaar, kunnen zij hun waarden gemeenschappelijk in dezelfde specifieke waar meten; hierdoor veranderen zij deze waar tot gemeenschappelijke waardemeter of geld.

86 Bijlage B. De Waardevorm

Hiervoor dienen we net terug te komen op de universele vervreemding van verschillende soorten van individuele arbeid. Waren zijn de directe producten van geïsoleerde onafhankelijke individuele soorten van arbeid. Het is door de universele vervreemding in het proces van de ruil, dat ze moeten bewijzen dat ze algemene sociale arbeid zijn. Het is op de basis van waren-productie: dat arbeid sociale arbeid wordt, (enkel) als resultaat van de universele vervreemding van individuele soorten van arbeid.38 Zoals we vermeldden (in B.1.3) is het enkel door de ruil dat kan aangetoond worden hoeveel privaat gespendeerde arbeid effectief waarde-constituerend was en dus geldig als een element van de totale sociale arbeidstijd. Waarde-constituerende arbeid (of de maatstaf van abstrate arbeid) kan niet gemeten worden voor de ruil, enkel gedurende de ruil. Wanneer de waarden van alle waren in relatie gezet worden tot elkaar, kan deze handeling van het meten enkel uitgevoerd worden door middel van geld. De uitdrukking van de waarde haar waar in geld-termen is haar prijs. Om dit te specifiëren dient er een duidelijk begrip te zijn van wat er fungeert als geld. De maatstaf van een waar wordt dus uitgedrukt in haar prijs, en dit is de enige mogelijke uitdrukking van een waarde (Heinrich, 2012). 2. De tweede functie van geld is als een middel tot circulatie, die de actuele ruil tussen waren bemiddelt. Hier betreft het de circulatie van waren door middel van geld (W-G-W) (Marx, 1972, p.57). De materiële substantie betreft hier de vervanging van een gebruikswaarde door een andere gebruikswaarde. Het resultaat is hetzelfde als de directe ruil. De vorm is hier echter compleet verschillend, en daarover gaat het. Het proces begint met een waar (W) en eindigt met een andere waar met dezelfde waarde, maar een verschillende gebruikswaarde. De waar wordt hierdoor echter een onderdeel van het proces van circulatie, waarbij het geld binnen het proces van circulatie blijft. Gedurende de eerste actie krijgt de waren-eigenaar geld (W-G), maar enkel om dit direct terug te spenderen, en als dusdanig de kringloop te sluiten (G-W) (Marx, 1972, p.61). Gezien geld altijd in de sfeer van circulatie blijft, is symbolisch geld eigenlijk voldoende, gezien het hier gaat over de waren-eigenaars die slechts geïnteresseerd zijn in de waren die ze er mee kunnen kopen. 3. Enkel met haar derde functie functioneert geld als écht geld (Marx, 1972, p.64). Deze functie komt voort uit haar vorige functie, waarbij de contradicties ertoe leidden dat geld binnen de sfeer van de circulatie blijft.39 In de eerste functie, als de maatstaf van waarde dient geld niet feitelijk aanwezig te zijn, en is ideëel geld voldoende. In de tweede functie, als een middel tot circulatie dient geld wel aanwezig te zijn, maar volstaat symbolisch geld. Enkel als een eenheid van de maatstaf van waarde en middel tot circulatie is geld echt geld: een onafhankelijke belichaming van waarde. Daaruit volgen een nieuwe reeks van vorm-

38(Marx in (?, p.65)): labour becomes social labour only as a result of the universal alienation [EntaüBerung] of individual kinds of labour. 39(Marx, 1972, p.63): Wanneer waar door waar wordt vervangen, blijft er in handen van een derde geldwaar achter. De circulatie zweet voortdurend geld uit...Deze beweging van de waren is dus een kringloop. Aan de andere kant wordt door deze vorm de kringloop van het geld onmogelijk. De warencirculatie leidt er toe dat het geld voortdurend van zijn beginpunt wordt verwijderd en er niet terugkeert.

87 Bijlage B. De Waardevorm determinaties (Heinrich, 2012, p.68). Echt geld, als onafhankelijke manifestering van waarde, heeft heel specifieke functies. Het kan functioneren als een spaarpot(Marx, 1972, p.77), als een middel tot aankoop(Marx, 1972, p.80), en als universeel geld (Marx, 1972, p.87). Als spaarpot ontdoet geld zich van het ruilproces als middel tot circulatie en wordt het op die manier een onafhankelijke belichaming van waarde. Als middel tot aankoop wordt er een waar verkocht opdat men geld kan bekomen tot het aankopen van een andere waar. De sequentie wordt hier omgedraaid m.b.t. de vorige functie40 Als wereldgeld (universeel geld) op de wereldmarkt heeft het geld dan weer verschillende functies, waar het kan dienen als middel tot circulatie voor het bemiddelen van verkoop, als een betalingsmiddel, het besluiten van een verkoop of als "de universeel erkende sociale materialisering van rijkdom", indien het niet bij een koop of verkoop te pas komt maar om rijkdom van een land naar een ander land te transferen (Heinrich, 2012, p.69).

B.2 warenfetisjisme

In de laatste sectie van het eerste hoofdstuk van Het Kapitaal gaat Marx in op het fetisjkarak- ter van de waar. 41 Warenfetisjisme refereert naar tweëerlei zaken. Het refereert zowel naar het objectieve karakter van dit proces (de waarde-objectiviteit) waarbij de waar optreedt als fetisj met een ’dwingend’ karakter voor diegenen die haar diktaat moeten opvolgen, als naar het (-on)begrip (en dus de kritiek die Marx ontwikkelde) van dit proces. Indien we het hebben over een begrip van dit proces uit zich dat in een kritiek op de politieke economie zoals o.a. door Marx geformuleerd.42 Indien we uitgaan van een onbegrip over dit proces refereren we naar de reeds eerder genoemde vervreemding, en haar subjectieve component in objectieve gedachte-vormen (meer bepaald binnen de burgerlijke economie).43 In zijn Contributie tot de Kritiek van de Politieke Economie heet het nog dat de sociale relaties ’verschijnen’ als een sociale relatie tussen dingen. Ze lijken zich slechts gereïficeerd voor te doen. Marx beschouwde deze objectivering een ’mystificering’, en kende het toe aan ’de gewoonte van het

40De waren-eigenaar koopt iets aan. Daarna onderneemt hij een verkoopsact om geld te kunnen gebruiken, om uiteindelijk zijn betalingsverplichtingen te vervolbrengen. 41(Marx, 1972, p.30):Op het eerste gezicht schijnt de waar een alledaags en eenvoudig ding te zijn. Uit haar analyse blijkt dat het een bijzonder lastig ding is, vol met metafysische spitsvondigheden en theologische grillen. 42Hetgeen in geen enkele zin een vervanging is voor de vernietiging van de actuele waardevorm 43(Perlman, 1969, p.15):’...for the academic Economist, Price is St. Peter’s key to the gates of Heaven. Like Capital itself, Price moves within a wonderful world which consists entirely of objects. The objects have human relations with each other, and are alive. They transform each other, communicate with each other; they marry and have children. And of course it is only through the grace of these intelligent, powerful and creative objects that people can be so happy in capitalist society. In the Economist’s pictorial representations of the workings of heaven, the angels do everything and men do nothing at all; men simply enjoy what these superior beings do for them. Not only does Capital produce and money work; other mysterious beings have similar virtues. Thus Supply, a quantity of things which are sold, and Demand, a quantity of things which are bought, together determine Price, a quantity of money; when Supply and Demand marry on a particular point of the diagram, they give birth to Equilibrium Price, which corresponds to a universal state of bliss.’

88 Bijlage B. De Waardevorm dagelijks leven’(Marx, 1978, p.30). Voor Rubin is warenfetisjisme de basis van Marx zijn hele waarde-theorie. 44 In het werk van Rubin wordt het duidelijk dat warenfetisjisme niet enkel één aspect van de kritiek op de politieke economie behandelt, maar dat het veeleer gaat over welke sociale vorm productieve activiteit noodzakelijkerwijze aanneemt in een waren-economie. 45 Dit proces vindt plaats via de regulering en reducering van de productieve activiteit van mensen tot abstracte arbeid (zoals beschreven in B.1.3). Het belangrijke daaraan is dat het de waardevorm is die uiteindelijk de regulering van de loonarbeid bepaalt in de kapitalistische maatschappij. 46

B.2.1 hoe onstaat warenfetisjisme?

Marx toonde aan dat de waarde-objectiviteit van een waar niet uitgedrukt kan worden in die waar zelf (spectrale objectiviteit), maar enkel in een andere waar die een directe belichaming is van waarde. De substantie van die waarde, abstracte arbeid, bleek even ongrijpbaar te zijn als die waar zelf. Als hij de vraag stelt van waar het raadselachtig karakter van het product dan vandaan komt, antwoord Marx: van die vorm zelf 47. Het mysterieuze karakter van de waar-vorm bestaat hem in het feit dat de waar de sociale karakteristieken van de mens zijn eigen arbeid reflecteert als objectieve karakteristieken van de producten van de arbeid zelf, als de socio-natuurlijke eigenschappen van deze dingen (Marx, 2013). Op die manier reflecteert het de sociale relatie van de producenten tot de totale som van arbeid, als een sociale relatie die los van en buiten de producenten om bestaat (Marx,

44(Rubin, 1972, p.5): The theory of fetishism is, per se, the basis of Marx’s entire economic system, and in particular of his theory of value. 45(Rubin, 1972, p.43):The theory of fetishism dispels from men’s minds the illusion, the grandiose delusion brought about by the appearance of phenomena in the commodity economy, and by the acceptance of this appearance (the movement of things, of commodities and their market prices) as the essence of economic phenomena. However this interpretation, though generally accepted in Marxist literature, does not nearly exhaust the rich content of the theory of fetishism developed by Marx. Marx did not only show that human relations were veiled by relations between things, but rather that, in the commodity economy, social production relations inevitably took the form of things and could not be expressed except through things. The structure of the commodity economy causes things to play a particular and highly important social role and thus to acquire particular social properties. Marx discovered the objective economic bases which govern commodity fetishism. Illusion and error in men’s minds transform reified economic categories into ’objective forms’ (of thought) of production relations of a given, historically determined mode of production-commodity production (C., I, p. 72). 46(Rubin, 1972, p.45)Capitalists use the authority of directors of production önly as the personification of the conditions of labor in contrast to labor, and not as political or theocratic rulers as under earlier modes of production"(C., III, p. 881). The capitalist ïs a capitalist and can undertake the process of exploiting labor only because, being the owner of the conditions of labor, he confronts the laborer as the owner of only labor-power"(C., III, p. 41). 47(Marx in (Marx, 2013)): But within our practical interrelations these social characters of their own labours appear to them as social properties pertaining to them by nature, as objective determinations (gegenstÃďndliche Bestimmungen) of the products of labour themselves, the equality of human labours as a value-property of the products of labour, the measure of the labour by the socially necessary labour-time as the magnitude of value of the products of labour, and finally the social relations of the producers through their labours appear as a value-relation or social relation of these things, the products of labour. Precisely because of this the products of labour appear to them as commodities, sensible-supersensible (sinnlich Ãijbersinnliche) or social things.

89 Bijlage B. De Waardevorm

1972, p.31). In elke sociale vorm van productie gebaseerd op een arbeidsdeling, staan mensen in een bepaalde sociale relatie tot elkaar. In waren-productie verschijnt deze sociale re- latie als een relatie tussen dingen. Het zijn niet langer de mensen die in een specifieke relatie tot elkaar staan, maar waren. Mensen hun sociale relaties verschijnen daardoor als eigenschappen van de "socio-natuurlijkeëigenschappen van de producten. Marx vindt hier enkel een vergelijking voor in de "mistige regionen van de religie"(Marx, 2013). In de wereld van de waren zijn het de "producten van mensen hun handen"die een eigen leven gaan leiden. Warenfetisjisme als maatschappelijk proces (’it becomes a real God’ (Marx, 1992a)) transformeert op die manier abstracte ’economische’ wetmatigheden in objectieve dingen die een ’intrinsieke’ waarde hebben. Dit komt dan los te staan van de mensen die ze vervreemd vorm geven. Men heeft in letterlijke zin geen controle over het doel van de eigen productieve activiteit. 48

B.2.2 Verdinglijking en sociale vorm

Voor Marx betekent verdinglijking(reïficatie) een vervreemdende objectivering van de mens. Reïficatie vindt plaats wanneer aan materiele objecten menselijke eigenschappen worden toegekend (Petrovic, 1965). Volgens Petrovic is het de activiteit (of het resultaat van de handeling) van het transformeren van menselijke eigenschappen, relaties en acties van mens- geproduceerde dingen die onafhankelijk geworden zijn (en die voorgesteld worden als oor- spronkelijk onafhankelijk) van de mens en die zijn leven domineren. Het wordt ook beschouwd als de transformatie van menselijke wezens in ding-achtige wezens die zich niet gedragen op een menselijke manier, maar volgens de wetten van een ding-achtige wereld. Verdinglijking is een speciaal geval van vervreemding, haar meest radicale en wijdverspreide vorm die karakteristiek is aan de moderne kapitalistische maatschappij. De Geld-relatie is een voorbeeld van een ’verdinglijking’ van de relaties tussen mensen onder het kapitalisme.49 Marx verstond onder de verdinglijking (of materialisatie) van productie-relaties het proces waarbij bepaalde productie- relaties tussen mensen (bv. tussen kapitalist en arbeider) een bepaalde sociale vorm geeft aan dingen die mensen relateren aan elkaar (bv. de sociale vorm van kapitaal). De vraag waarom productieve activiteit zich voordoet onder een welbepaalde sociale vorm is cruciaal. Uiteindelijk dient men net die vraag te stellen: waarom nemen op een bepaalde moment

48(Blunden, 2012c, p.219):...the expansion of capital is the essential dynamic of social life insofar as it is subsumed under capital...So if we are to give a meaningful definition of ’object’ under capitalism, then that would be the expansion of capital, not the meeting of any social need. 49(Marx, 1992a, p.261.): The essence of money is not, in the first place, that property is alienated in it, but that the mediating activity or movement, the human, social act by which man’s products mutually complement one another, is estranged from man and becomes the attribute of money, a material thing outside man...It is obvious that this mediator must become a vertiable God since the mediator is the real power over that with which he mediates me. His cult becomes an end in itself...The reversal of the original relationship is necessary. Hence this mediator is the lost, estranged essence of private property, private property alienated and external to itself; it is the alienated mediation of human production with human production, the alienated species-activity of man.

90 Bijlage B. De Waardevorm in de ontwikkeling der productiekrachten, deze productiekrachten een bepaalde sociale vorm aan? Waarom neemt de materieel-technische inhoud van het arbeidsproces in een bepaalde ontwikkelingsfase van de productiekrachten een specifieke sociale vorm aan?50

B.2.3 Personificatie van dingen

Met personificatie van dingen verstond Marx het proces waarbij het bestaan van dingen binnen een welbepaalde sociale vorm (bv. kapitaal) de eigenaar toelaat om zich voor te doen als kapitalist en als dusdanig productie-relaties aan te gaan.51 Het is hier belangrijk om een onderscheid te maken tussen verdinglijking en personificatie bij diegenen die de nadruk leggen op het kwalitatieve karakter van de waardevorm. In de kapitalistische waren-economie gaan mensen exclusief direct met elkaar productie-relaties aan als waren-eigenaars, eigenaars van dingen. Daardoor krijgen dingen, als resultaat, bepaalde sociale karakteristieken, een particuliere sociale vorm. In de plaats van de directe relaties die mensen aangaan via hun werk krijgen we hier ’materiële relaties tussen mensen’ en ’sociale relaties tussen dingen.’ We zien hier twee eigenschappen van de waren-economie: personificatie van dingen, verdinglijking van productie-relaties (relaties tussen dingen). In eerste instantie lijkt het dat deze elkaar wederzijds kunnen uitsluiten. Aan de ene kant wordt de sociale vorm van dingen behandeld als een resultaat van de productie-relaties tussen mensen. Aan de andere kant worden die productie-relaties tussen mensen slechts gevestigd in de aanwezigheid van dingen met een specifieke sociale vorm. Rubin stelt dat naarmate bepaalde productie-relaties tussen mensen geobjectiveerd worden, de productie- relaties uitgekristalliseerd worden. Op die manier wordt de relatie omgedraaid, en wordt de sociale vorm van dingen (de waardevorm, geld, kapitaal, enz.) hetgeen de reproductie van de sociale relaties bepaalt. De "kristallisering"van bepaalde productie-relaties tussen mensen leidt op die manier tot een overeenstemmende "kristallisering"van een sociale vorm van dingen.52

50(Rubin, 1972, 34): Marx’s methodological formulation of the problem runs approximately as follows: why does labor assume the form of value, means of production the form of capital, means of workers’ subsistence the form of wages, increased productivity of labor the form of increased surplus value? His attention was directed to the analysis of social forms of economy and the laws of their origin and development, and to "the process of development of forms (Gestaltungsprozess) in their various phases"(Ibid.). 51(Rubin, 1972, p.10): In a market society, a thing is not only a mysterious "social hieroglyphic"(C., I, p. 74), it is not only ’a receptacle’ under which social production relations among people are hidden. A thing is an intermediary in social relations, and the circulation of things is inseparably related to the establishment and realization of the productive relations among people. The movement of the prices of things on the market is not only the reflection of the productive relations among people; it is the only possible form of their manifestation in a market society. The thing acquires specific social characteristics in a market economy (for example, the properties of value, money, capital, and so on), due to which the thing not only hides the production relations among people, but it also organizes them, serving as a connecting link between people. More accurately, it conceals the production relations precisely because the production relations only take place in the form of relations among things...Exchange and the equalization of things on the market bring about a social connection among the commodity producers and unify the working activity of people. 52(Rubin, 1972, p.23)’The reification of production relations’ among people is now supplemented by the ’personification of things.’ The social form of the product of labor, being the result of innumerable transactions among commodity producers, becomes a powerful means of exerting pressure on the motivation of individual

91 Bijlage B. De Waardevorm

Deze klaarblijkelijke contradictie tussen de ’verdinglijking van mensen’ en de ’personificatie van dingen’ wordt volgens Rubin dus opgelost in het dialectisch proces van reproductie (Rubin, 1972, p.25). Deze klaarblijkelijke contradictie bestaat aan de ene kant uit de determinatie van de sociale vorm van dingen door productie-relaties tussen mensen, en aan de andere zijde uit de individuele productie-relaties van mensen bepaald door de sociale vorm van dingen. Het is slechts de tweede zijde die aan de oppervlakte van de politieke economie kan bestudeerd worden. De verdienste van Marx bestaat erin dat hij achter die personificatie van dingen, ruil-relaties tussen mensen conceptueel onderscheidt en de objectivering die hiervan aan de basis ligt.53.

B.2.4 Vals bewustzijn?

In het hoofdstuk over abstracte arbeid toonden we reeds aan dat er een reductie van de privaat gespendeerde concrete arbeid plaats vindt, wanneer deze geruild wordt op de markt. Indien men warenfetisjisme zou reduceren tot een vals bewustzijn, zou een loutere demystificering eveneens dit fetisjisme onkrachten. Bij Marx gaat warenfetijsime echter over de regulering van de loonarbeid via de waardevorm, de sociale vorm van het product van de arbeid. Daarom kan er ook niet gezegd worden dat dit simpelweg een kwestie is van vals bewustzijn, maar gaat het veeleer over een materiële kracht. Of mijn individueel bestede arbeid erkend wordt als een component van de totale arbeid van de samenleving, en in welke mate, wordt bepaald door de waarde van mijn waar in de ruil 54. Privaat gespendeerde concrete arbeid wordt daarbij sociaal gevalideerd als een onderdeel van een bepaald quantum abstracte arbeid en daarmee wordt waarde geconstitueerd. Hier komen drie verschillende acties van reductie bij te pas van die privaat gespendeerde concrete arbeid (beschreven in B.1.3): 1. individueel gespendeerde arbeidstijd wordt gereduceerd tot sociaal noodzakelijke arbeidstijd. 2. Om een waar te maken, moet men sociale gebruikswaarde creëeren. Wat is de vraag naar een bepaalde gebruikswaarde? 3. Individuele acties van gespendeerde arbeid worden gereduceerd tot de nodige kwalificaties van simpele arbeid- commodity producers, forcing them to adapt their behavior to the dominant types of production relations among people in the given society. The impact of society on the individual is carried out through the social form of things. This objectification, or ’reification,’ of the production relations among people in the social form of things, gives the economic system greater durability, stability and regularity. The result is the ’crystallization’ of production relations among people. 53(Rubin, 1972, p.28): two mistakes...can actually be reduced to the same basic methodological defect: the identification of the material process of production with its social form, and the identification of the technical functions of things with their social functions...the specific nature of the commodity-capitalist economy resides in the fact that production relations among people are not established only for things, but through things. This is precisely what gives production relations among people a ’materialized’, ’reified’ form and gives birth to commodity fetishism, the confusion between the material-technical and the social-economic aspect of the production process... 54Maar het probleem is ook dat de maatstaf van de waarde van waren ook varieert(Heinrich, 2012, p.75): vary continually, independent of the will, foreknowledge and actions of the exchangers. Their own movement within society has for them the form of a movement made by things, which far from being under their control, in fact control them.

92 Bijlage B. De Waardevorm skracht. De waarde van waren is een uitdrukking van een overweldigend sociale interactie die niet kan gecontroleerd worden door individuen. In een waren-producerende samenleving staan mensen onder de controle van dingen, en de beslissende relaties van dominantie zijn niet persoonlijk maar ’objectief’ (sachlich). Deze objectieve dominantie bestaat slechts omdat mensen zich tot dingen relateren op een specifieke manier- als waren.

B.2.5 Objectieve gedachte-vormen

We bespraken reeds dat abstracte arbeid gereguleerd wordt door de waardevorm in B.1.3. Daarnaast is het ook zo dat de kennis van die dingen samenhangt met objectieve gedacht- envormen die noodzakelijk zijn. De objectieve dominantie en de objectivering van sociale relaties tot eigenschappen van dingen als een resultaat van een bepaald gedrag van mensen, is niet zichtbaar voor het alledaagse bewustzijn. De categorieën van de burgerlijke economie bezitten een zekere objectiviteit aangezien ze gedachte-vormen zijn die sociaal geldig zijn, en daarom objectief. Ze behoren tot een historisch bepaalde modus van sociale productie, waren-productie. Het is daarom dus niet zo dat ze de illusies zijn van individuele economisten. Marx beoogt een fundamentele kritiek op de vorm-determinaties van de door hun gehanteerde categorieën, terwijl de burgerlijke economie slechts ingaat op de inhoud.

B.2.6 Geld-vorm

Geld als een onafhankelijke manifestering van waarde bezit een speciale waardevorm: het bestaat in de vorm van de algemene equivalent, die geen enkele andere waarde bezit (Marx, 2013). De speciale waar kan enkel als geld functioneren omdat alle waarden er zich toe relateren als geld. De vorm van geld blijkt een ’socio-natuurlijke’ eigenschap te zijn van deze waar, en laat geen spoor achter. Ook geld krijgt enkel haar waarde door een specifiek gedrag van waren-eigenaars, met dat verschil dat de bemiddeling niet meer duidelijk was die bij de ruil van waren wel nog duidelijk was. Een sociale relatie doet zich op die manier voor als een objectieve eigenschap van een ding. Er is geen nood aan een bewustzijn hierover door sociale actoren om toch te handelen. Bij de geld-vorm wordt de absurditeit van de waarde- objectiviteit nog versterkt, omdat geld hier elke gebruikswaarde ontbreekt en slechts een directe belichaaming is van waarde (Marx, 2013). Geld is direct een "waarde-ding"[Wertding]. Er is het bekende voorbeeld waarbij Marx vewijst naar het dierenrijk, om geld met een metafoor te gaan omschrijven alsof er in het dierenrijk zoiets zou bestaan als "Het Dier". De abstracte categorie wordt op hetzelfde niveau geplaatst als de concrete dieren, waarvan ze een abstractie is. Geld is het werkelijke bestaan van deze absurditeit.

93 Bijlage B. De Waardevorm

94 Bibliografie

Chris Arthur. The New Dialectic and Marx’s Capital. Historical Materialism, 2010.

Chris J. Arthur. Dialectics of Labour: Marx and his relation to Hegel. Basil Blackwell, Oxford, 1986.

Bruno Astarian. Crisis activity and communisation. website, september 2010. URL http: //www.hicsalta-communisation.com/.

Bruno Astarian. Théorie(s) des crises. website, July 2011. URL http://www. hicsalta-communisation.com/.

Aufheben. Intakes: Communist theory - beyond the ultra-left. Aufheben, 18:38, 2003.

Shlomo Avineri. The social and political thought of Karl Marx. Cambridge University Press, 1968.

Peter Vander Biest. De tao van Wallerstein. Militant links, 1997. URL http://www. socialisme.be/marxisme/wallersteina.html.

Andy Blunden. Capital, labour & class struggle in the period of postmodern capitalism. website, 1999. URL http://home.mira.net/~andy/works/cap&lab.htm.

Andy Blunden. For Ethical Politics. Heidelberg Press, 2003a.

Andy Blunden. In the beginning was the word: Annotations on habermas’s communicative ethics. website, August 2003b.

Andy Blunden. Getting to know hegel. website, 2004a. URL http://www.marxists.org/ reference/archive/hegel/help/iup.htm.

Andy Blunden. The historical fate of hegel’s doctrine. website, 2004b. URL http://home. mira.net/~andy/works/index.htm.

Andy Blunden. Social Solidarity versus "Social Capital". MIA, 2004c.

Andy Blunden. Solidarity, recognition, subjectivity and mediation. website, 2004d.

95 Bibliografie

Andy Blunden. Modernity, the individual, and the foundations of cultural-historical activity theory. openacces, 2007. URL http://www.academia.edu/1968771/Modernity_the_ individual_and_the_foundations_of_cultural-historical_activity_theory.

Andy Blunden. Goethe’s romantic science. website, March 2009a. URL http://home.mira. net/~andy/works/goethe.htm.

Andy Blunden. Marx and activity theory, April 2009b.

Andy Blunden. Is science a humanity? website, December 2010a. URL http://home.mira. net/~andy/works/index.htm.

Andy Blunden. The mind from descartes to hegel, november 2010b. URL http://home. mira.net/~andy/works/index.htm.

Andy Blunden. Negri & hardt’s concept of immaterial labour. electronic, October 2011a. URL http://home.mira.net/~andy/blackwood/empire03.htm.

Andy Blunden. Marx & modernity: Mind, culture & activity. electronic, December 2011b. URL http://www.google.com/cse?cx=002683415331144861350%3Atsq8didf9x0&q= marx+en+modernity%3A+mind+culture+&ie=UTF-8&sa=Search#gsc.tab=0&gsc.q=marx% 20en%20modernity%3A%20mind%20culture&gsc.page=1.

Andy Blunden. Post-structuralism, January 2011c. URL http://home.mira.net/~andy/ works/index.htm.

Andy Blunden. Units and motives in activity theory. website, January 2011d. URL http: //home.mira.net/~andy/works/index.htm.

Andy Blunden. Vygotsky&the concept of consciousness, January 2011e. URL http://home. mira.net/~andy/works/index.htm.

Andy Blunden. Collaborative project as an interdisciplinairy concept for human science research. website, September 2012a. URL http://www.academia.edu/2365533/ Collaborative_Project_as_a_Concept_for_Interdisciplinary_Human_Science_ Research.

Andy Blunden. Forms of radical subjectivity. paper, November 2012b. URL http://www. academia.edu/1968764/Forms_of_Radical_Subjectivity.

Andy Blunden. An Interdisciplinairy theory of Activity. Haymarket Books, 2012c.

Andy Blunden. Critical reflections on contemporary sociocultural and activity issues. ISCAR newsletter, October 2012 2012d. URL http://home.mira.net/~andy/works/ iscar-interview.htm.

96 Bibliografie

Andy Blunden. The project as an interdisciplinairy concept. MIA, May:1–16, 2012e.

Andy Blunden. Ethical politics: definition. website, april 2013a. URL http://www. marxists.org/glossary/terms/e/t.htm.

Andy Blunden. Review of: "toward a dialectic of philosophy and organization"by eugene gogol. website, january 2013b. URL http://marxandphilosophy.org.uk/reviewofbooks/ reviews/2013/698.

Andy Blunden. Power, activity and human flourishing. website, January 2013c. URL http: //home.mira.net/~andy/works/flourishing.htm.

Andy Blunden. The proletariat and self-emancipation. or, can a subject seeking to abolish itself achieve self-emancipation? website, Februari 2013d. URL http://home.mira.net/ ~andy/works/abolish-itself.htm.

Théorie Communiste. Self-organisation is the first act of the revo- lution. www.libcom.org, 2005. URL http://libcom.org/library/ self-organisation-is-the-first-act-of-the-revolution.

Théorie Communiste. Endnotes 1: Preliminairy materials for a balance sheet of the twentieth, chapter Much ado about nothing, pages 154–208. Bell and Bain Ltd., 2008a.

Théorie Communiste. Endnotes 1: Preliminairy materials for a balance sheet of the twentieth century, chapter Normative history, pages 76–90. Bell and Bain Ltd., 2008b.

John Cunningham. Communization and its discontents.Contestation, Critique and its Contemporary Struggles, chapter Make total destroy, pages 195–219. Minor Compositions, 2011.

Jan de Vos. De paradijsvogel: Boon’s proefschrift in de non-psychologie. open acces, 2010. URL https://biblio.ugent.be/publication/1094244.

Jan de Vos. Psychologisering in tijden van globalisering: een kritische analyse van psychologie en psychologisering. Acco, 2011.

Clare Doyle. Frankrijk 1968. maand van revolutie. lessen van de algemene staking. Boekvorm, 1988. URL http://www.socialisme.be/marxisme/mei68/mei.html.

Raya Dunayevskaya. Rosa Luxemburg, Women’s liberation and Marx’s philosophy of Revolu- tion. University of Illinois Press, Urbana & Chicago, 1991.

Louis Dupré. De filosofische grondslagen van het marxisme. De Nederlandse boekhandel, 1970.

97 Bibliografie

Endnotes. Afterword. Endnotes no.1: Prelimininairy materials for a balance sheet of the twentieth century, 1:208–216, 2008a.

Endnotes. Bring out your dead. Endnotes, 1:2–20, 2008b.

Endnotes. Endnotes no.1.: Preliminairy materials for a balance sheet of the 20th century, April 2008c.

Endnotes. Communisation and value-form theory. Endnotes no.2: Misery and the value form, 2:68–106, 2010a.

Endnotes. Crisis in the class relation. Endnotes no.2: Misery and the value form, 2:2–20, april 2010b.

Endnotes. Misery and debt. Endnotes no.2: Misery and the value form, 2:20–52, 2010c.

Endnotes. The moving contradiction. Endnotes no.2: Misery and the value form, 2:106–130, 2010d.

Endnotes. Notes on the new housing question. Endnotes no.2: Misery and the value form, 2:52–68, 2010e.

Endnotes. The history of subsumption. Endnotes no.2: Misery and the value form, 2:130–154, 2010f.

Endnotes. What are we to do? In: Minor Compositions. Autonomedia, 2011.

GIC. Grondbeginselen der communistische productie en distributie. Manifesten, 1950.

Karl Nesic Gilles Dauvé. Love of labour?love of labour lost... Endnotes no.1: preliminairy materials for a balance sheet of the twentieth century, 1:104–154, 2008.

Guy Haarscher. L’ontologie de Marx. Le problème de l’action, des textes de jeunesse à l’oeuvre de maturité. édition de l’université de bruxelles, 1980.

Ger Harmsen. Marx contra de marxistische ideologen. Sun reprint 9, 1968.

David Harvey. A Brief History of Neoliberalism. Oxford University Press, 2007.

James Heartfield. Postmodernism and the ’death of the subject’. website, 2002. URL http://www.marxists.org/reference/subject/philosophy/works/en/ heartfield-james.htm.

Michael Heinrich. An introduction to the three volumes of Karl Marx’s Capital. Monthly Review Press, 2012. Originally published as Kritik der politischen Ökonomie: Eine Einführung by Schmetterling Verlag GmbH, Stuttgart, Germany, 2004.

98 Bibliografie

Per Henriksson. Marcel crusoe´s ex-communists in intermundia. notes on the discussion about communisation. website, July 2010. URL http://riff-raff.se/texts/en/ marcel-crusoe-s-ex-communists-in-intermundia.

Peter Huddis. The dialectical structure of marx’s concept of ’revolution in permanence’. Capital&Class, 70:128–142, 1994.

Evald Vasilyevich Ilyenkov. The ideal in Human activity. A selection of essays, chapter Dialectical logic, pages 1–215. Erythros Press, 2009a.

Evald Vasilyevich Ilyenkov. The ideal in Human activity. A selection of essays, chapter The Universal, pages 225–253. Erythros Press, 2009b.

Franz Jakubowski. Het ideologieprobleem bij Lucàcks en Korsch. Sun, Nijmegen, 1975. with Friedrich Engels Karl Marx. The German Ideology: including theses on feuerbach and introduction to The critique of political economy. Prometheus Books, 1998.

Vladimir Illich Lenin. Het imperialisme als hoogste stadium van het kapitalisme, volume 1 of Geselecteerde werken. Progress Publisher, 1978. Hoofdstuk 4. De export van kapitaal.

Aleksei Nikolaevich Leontyev. Activity and consciousness. Erythros Press and Media, 2009.

Georgy Lukács. History & . Merlin Press, 1967.

Karl Marx. Marx to ferdinand lasalle in düsseldorf. website, april 1922. URL http://www. marxists.org/archive/marx/works/1858/letters/58_02_22.htm.

Karl Marx. Het Kapitaal. een kritische beschouwing over de economie. Deel I. Het produc- tieproces van het Kapitaal. Unieboek N.V., Bussum, 1972.

Karl Marx. Early writings; A Contribution to the Critique of Political Economy. Penguin Classics, 1978.

Karl Marx. Het Communistisch Manifest. MIA, 1985.

Karl Marx. Grundrisse. Penguin classics, 1987.

Karl Marx. Excerpts from James Mill’s elements of Political Economy. Antony Rowe Ltd, 1992a.

Karl Marx. Critique of Hegel’s doctrine of the State. Penguin Books, 1992b.

Karl Marx. Introduction to Hegel’s Philosophy of Right. Penguin Books, 1992c.

Karl Marx. Early Writings, chapter On the Jewish Question, pages p.211–243. Penguin classics, 1992d.

99 Bibliografie

Karl Marx. Early writings, chapter Theses on feuerbach, pages 356–359. Penguin Books, 1992e.

Karl Marx. De Parijse Manuscripten. MIA, 2004.

Karl Marx. The value-form. appendix to the 1st german edition of capital, volume 1, 1867. Capital& Class, april 2013. URL http://www.marxists.org/archive/marx/works/ 1867-c1/appendix.htm. First published in German in 1867 and in English in 1978.

Paul Mattick. Economics, politics, and the age of inflation, chapter The destruction of Money, pages 56–80. Merlin Press, 1980.

István Mészáros. Marx’s theory of Alienation. MIA, 1970.

Leo Michielsen. Geschiedenis van de Europese arbeidersbeweging, volume 1. Kritak, Leuven, 1980.

Bertell Ollman. Social and sexual revolution. Essays on Marx and Reich. Pluto Press, 1979.

Evgeny Bronislavovich Pashukanis. The general theory of law and marxism. Selected writings on Marxism and law. London, 1980.

Nicole Pepperell. Communization and its discontents. Contestation, Critique and its Contemporary Struggles, chapter Capitalism: some dissasembly required, pages 105–131. Minor Compositions, 2011.

Freddy Perlman. Essays on Marx’s theory of Value, chapter Introduction: Commodity Fetishism, pages 1–38. BLACK ROSE BOOK Ltd., 1982.

Fredy Perlman. The reproduction of daily life. website, 1969. URL http://www.marxists. org/reference/archive/perlman-fredy/1969/misc/reproduction-daily-life.htm. Source: Anything Can Happen, p. 31-49.

Gajo Petrovic. Reification. website, 1965. URL http://www.marxists.org/archive/ petrovic/1965/reification.htm. First Published: in A Dictionary of Marxist Thought, (Cambridge, MA: Harvard University Press, 1983), pp. 411-413.

Geof Pilling. Marx’s Capital, Philosophy and Political Economy. Routledge and Keagan Paul, 1980.

riff raff. Introduction to riff-raff no. 8. website, april 2013. URL http://libcom.org/ library/introduction-riff-raff-no-8.

Isaak Illich Rubin. Essays on Marx’s theory of Value. Black and Red, 1972.

Isaak Illich Rubin. Abstract labour and value in marx’s system. Capital&Class, 5:1–25, 1978.

100 Bibliografie

SIC. SIC: International Journal for Communisation. Bell and Bain Ltd., 2011.

Cyril Smith. Marx at the millenium. MIA, 1998. URL http://www.marxists.org/ reference/archive/smith-cyril/works/millenni/index.htm.

Cyril Smith. The myth of ’simple commodity production’, 2005. URL http://www. marxmyths.org/chris-arthur/article2.htm.

Alberto Toscano. Communization and its discontents. Contestation, Critique and its Contemporary Struggles, chapter Now and never, pages 85–105. Minor Compositions, 2011.

TPTG. Burdened with debt reloaded. website, april 2012. URL www.tapaidiatisgalarias. org.

Bart van der Biest. Interprofessioneel akkoord 2007-2008. competitiviteitspact? wat staat er op het spel? Brochure, 2006.

Paul Verhaeghe. Identiteit. De Bezige Bij, 2011.

101