De Opkomst Van De Nederlandsche Republiek. Deel 8 (Vert
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
De opkomst van de Nederlandsche Republiek. Deel 8 J.L. Motley vertaling R.C. Bakhuizen van den Brink bron J.L. Motley, De opkomst van de Nederlandsche Republiek. Deel 8 (vert. R.C. Bakhuizen van den Brink). Van Stockum, Den Haag 1880 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/motl001opko08_01/colofon.htm © 2008 dbnl 5 Een woord vooraf Zooals de lezer zal ontwaren, is van het oorspronkelijk plan van dit werk afgeweken, voor zooveel het tijdperk betreft, waarmede deze afdeeling besluit. In plaats van de geschiedenis der Nederlanden te vervolgen tot aan de Synode van Dordrecht achtte de schrijver het meer in overeenstemming met zijn algemeen plan en verkieslijker voor den lezer, om zijn verhaal af te breken met het Twaalfjarig Bestand, waardoor de Republiek in de rij der Staten opgenomen en hare onafhankelijkheid door Spanje erkend werd. De geschiedenis toch van den Dertigjarigen Oorlog, waarmede de hernieuwde worsteling tusschen de Nederlandsche Republiek en de spaansche monarchie tot aan den europeeschen vrede van Westfalen samenvalt, omvat uit den aard der zaak al de belangrijkste gebeurtenissen die betrekking hebben tot Nederland. Met deze geschiedenis, die de voltooiing mag heeten van des schrijvers ‘Opkomst der Nederlandsche Republiek,’ houdt hij zich thans onledig; en hij hoopt eenmaal ook voor dat gedeelte te mogen rekenen op dezelfde welwillendheid, die zoo ruimschoots aan zijn vorigen arbeid is ten deel gevallen. Londen, Augustus 1867. J.L. Motley, De opkomst van de Nederlandsche Republiek. Deel 8 7 Eenentwintigste hoofdstuk Gevolgen van het vermoorden van Hendrik III. - Toebereidselen tot den inval in Frankrijk. - De Nederlanders besluiten een poging in het belang der vrijheid te wagen. - Inrichting van het nederlandsche leger. - Verrassing van Breda. De bloedige daad van Jacques Clément, den moordenaar van den Koning van Frankrijk, had eene gewichtige verandering in den geheelen toestand van Europa te weeg gebracht, en nog dreigden er grootere. Op nieuw was het bewijs geleverd, dat sluipmoord een algemeen aangenomen en erkend middel was tot oplossing der staatkundige kwestiën in de zestiende eeuw. Wederom ook was het gebleken, hoe belangrijk het aandeel kon zijn van den enkelen mensch - al mocht die mensch op zich zelven nog zoo verachtelijk wezen - in de ontwikkeling van het groote drama der geschiedenis, Het liet zich aanzien, dat de moord van Hendrik III - dit beklagenswaardig spotbeeld van mannelijke en koninklijke waardigheid - de meest gewenschte gevolgen zou hebben voor de zaak der Nederlandsche Republiek, die vijf jaren vroeger, bij het vermoorden van Willem de Zwijger, met een schijnbaar onvermijdelijken ondergang werd bedreigd. Want, nu Frankrijk zoo van zijn hoofd was beroofd, begreep Filips de Voorzichtige dat voor hem de tijd gekomen was, om zelf de regeering over dat koninkrijk te aanvaarden. Terwijl dus daar ginds aan een strooien pop, den kardinaal de Bourbon, onder den naam van Karel X ten troon verheven, de zware taak werd opgedragen om den strijd te aanvaarden tegen een krachtigen en levensvollen vorst en krijgsman, den ketterschen Hendrik van Navarre, ontving de hertog van Parma in het geheim van zijn meester bevel om, onder voorwendsel van der Ligue te hulp te komen, al zijne krachten in te spannen tot verovering van het betwiste koninkrijk. Overeenkomstig dien last trok Alexander Farnèse, in het be- J.L. Motley, De opkomst van de Nederlandsche Republiek. Deel 8 8 gin van het jaar 1590, eene aanzienlijke krijgsmacht op de fransche grenzen, in Artois en Henegouwen, samen: schijnbaar tegen Bergen op Zoom en andere steden in Brabant, maar inderdaad voor een inval in Frankrijk. De hertog van Mayenne, die den titel van luitenant-generaal van het koninkrijk had aangenomen, was hem reeds te Brussel komen bezoeken, om gezamenlijk het plan voor den aanstaanden veldtocht te ontwerpen.(1) Terwijl deze dingen werden voorbereid, was het wel te verwachten dat de uitvoering van zoo ver strekkende ontwerpen den Nederlanders eene gunstige gelegenheid zou aanbieden om, in het belang der vrijheid en der onafhankelijkheid, den een of anderen beslissenden slag te slaan; immers, al de krijgsmacht, die maar eenigszins gemist kon worden, zou nu door hunne onderdrukkers worden gebezigd om hunne zuidelijke naburen onder het juk te brengen. Het was slechts de vraag, of er een staatsman en een legerhoofd te vinden waren, die van deze eenige gelegenheid gebruik zouden weten te maken. Eén staatsman was er, van hooge jaren en bekwaamheid, die, sedert den dood van den Zwijger, voortdurend in de achting zijner medeburgers was gerezen, en wiens invloed reeds oppermachtig was bij de beraadslagingen der Staten-Generaal. Ook een legerhoofd was er, nog zeer jong wel is waar, maar die, reeds door zijne geboorte, de krachtigste aanspraken kon doen gelden op de liefde en het vertrouwen der Vereenigde Gewesten, en die in eene welbesteede jeugd er naar had gestreefd, om zich eenmaal zijn vader en zijn land waardig te toonen. Gelukkig ook werkten beiden, de staatsman en de veldheer, eendrachtig samen. Met zijne rijke ervaring, met zijn veelomvattend en scherpzinnig verstand, stond Johan Van Oldenbarnevelt, in dit beslissend tijdsgewricht voor het toekomstig lot der jonge Republiek, getrouw aan de zijde van den jeugdigen Maurits van Nassau. Het oogenblik was gekomen, dat de spruit een boom zou worden - tandem fit surculus arbor - naar het devies, door den zoon van Willem van Oranje na den dood zijns vaders aangenomen. Nederland had dringend behoefte aan een practisch krijgsman, bekwaam om den strijd vol te houden tegen de wetenschappelijk gevormde en in de praktijk gerijpte overweldigers, met wie het arme land reeds zoo lang geworsteld had: en Maurits was, ondanks zijne jeugd, een bij uitnemendheid practisch man. Hij was noch dweper, noch dichter, en in dien tijd zeker evenmin een staatsman. Het gebeurt niet dikwijls, dat iemand, op zijn twintigste jaar, zich met voorliefde aan de (1) BOR, Dl. III. B. XXVI, bl. 516, 518. J.L. Motley, De opkomst van de Nederlandsche Republiek. Deel 8 9 studie der mathesis wijdt, alleen om daardoor zijn land te kunnen redden. Toch deed Maurits dit. Terwijl andere jonge lieden van zijn stand, en vooral in die dagen, beurtelings hun tijd verspilden met ijdele vermaken of schitterende krijgsavonturen, had de jeugdige prins, gedurende vier jaren en langer, dag en nacht gestudeerd en gewerkt met den geleerden Simon Stevyn van Brugge. Het wetenschappelijk werk, waaraan zij te zamen arbeidden, en dat, naar de getuigenis van den meester, voornamelijk aan den leerling zijne waarde dankte, moge nu misschien met meer recht aan den meester zelven worden toegeschreven; zeker is het dat Maurits een ijverig en leerzaam discipel was. In dit land, dat voortdurend door de menschelijke vindingkracht tegen de elementen moet worden verdedigd om het in stand te houden, werd de studie van alle wetenschappen, die tot den werkkring van den ingenieur behooren, zooals meeten waterbouwkunde, door de noodzakelijkheid geboden. Maar de jonge, vorstelijke mathematicus was de eerste, die deze wetenschappen ook aan de bestrijding van menschelijke vijanden dienstbaar maakte. Bovendien was het aan zekere teekenen te bespeuren dat de krijgstucht, die degelijke wetenschap en practische bekwaamheid, die Spanje schier tot beheerscher der wereld hadden verheven, aan het afnemen was. Farnèse, hoewel nog in den bloei van het leven, was geknakt in zijne gezondheid; en er scheen niemand te vinden, geschikt om hem en zijne legerhoofden te vervangen bij hun aftreden van het tooneel, waar zij hunne rol zoo meesterlijk hadden vervuld. Het nederlandsche leger moest nog geschapen worden. Tot hiertoe was de strijd voornamelijk gevoerd door inlandsche en vreemde vrijwilligers en aangeworven huurbenden. De gewapende burgers en landskinderen werden in hun kamp tegen de spaansche piekeniers en artilleristen en de italiaansche en albaneesche ruiters bijgestaan door duitsche rijknechten - altijd bij iederen kleinen potentaat te koop voor de partij, die het hoogste bod deed - en door engelsche huurlingen, die, hetzij door lust tot avonturen hetzij door hoop op buit gedreven, dienst namen onder bekende aanvoerders, als Williams en Morgan, Vere en Norris, Baskerville en Willoughby. Maar een eigenlijk nederlandsch leger bestond er niet, en Maurits was vast besloten eindelijk eene nationale krijgsmacht in het leven te roepen. In deze onderneming werd hij krachtig bijgestaan en geleid door zijn neef Willem Lodewijk stadhouder van Friesland, dien soms wat zonderlingen, maar toch zoo voortreffelijken en vromen held, wel nog jong van jaren, maar reeds bijna een veteraan in den vrijheidsoorlog: een man van meer dan gewone gaven, even bedachtzaam en scherpzinnig in J.L. Motley, De opkomst van de Nederlandsche Republiek. Deel 8 10 den raad, als onversaagd en onvermoeid in het veld, waar hij allen door zijn moed bezielde. Willem Lodewijk had begrepen, dat de middeleeuwsche kunst van oorlogvoeren had uitgediend, en ook dat er nog geene andere in hare plaats was getreden. Als een ijverig beoefenaar en grondig kenner der klassieke oudheid had hij in de moerassen van Friesland de proef genomen met de oude tactiek - de snelheid van beweging, de kunst om, zonder de gelederen te breken, alle kracht op één punt samen te trekken; met het stelsel, waardoor de Romeinen in hun tijd zulke groote dingen hadden volvoerd, en dat geheel in vergetelheid scheen geraakt. Oude kolonels en ritmeesters, die nooit van Leo den Thraciër of van den Macedonischen phalanx hadden gehoord, haalden,