Republiek Van Adel Eer in De Oost
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Republiek van adel Eer in de Oost-Nederlandse adelscultuur (1555-1702) reeks adelsgeschiedenis * D E E L 7 * onder auspiciën van de Stichting Werkgroep Adelsgeschiedenis Republiek van adel Eer in de Oost-Nederlandse adelscultuur (1555-1702) conrad gietman Uitgeverij Van Gruting | 2010 Handelsuitgave van het gelijknamige proefschrift, verdedigd aan de Universiteit Utrecht op 24 september 2010, promotor: prof. dr. M.R. Prak (Universiteit Utrecht), co-promotor prof. dr. S. Groenveld (Universiteit Leiden) Het onderzoek voor deze studie werd verricht met een subsidie van de Nederlandse Organisatie van Wetenschappelijk Onderzoek Deze uitgave is tot stand gekomen door financiële ondersteuning van – Stichting Fonds A.H. Martens van Sevenhoven, Beesd – J.E. Jurriaanse Stichting, Rotterdam – Prins Bernhard Cultuurfonds Overijssel, Zwolle – Ridderschap van Overijssel, Velp – Ridderschap van Gelderland, Zoetermeer – Dr. Hendrik Muller’s Vaderlandsch Fonds, Den Haag – M.A.O.C. Gravin van Bylandt Stichting, Den Haag – Van Batenborgh Stichting, Groenlo – Stichting Professor Van Winter Fonds Uitgeverij Van Gruting Hooghiemstraplein 32, 3514 ax Utrecht www.vangruting.nl kantoor: Looijenland 13, 6931 vb Westervoort tel.: 026-3116418 / [email protected] Omslagontwerp en typografie: Titus B. Schulz, Arnhem Beeldredactie: Zwiebelfisch, Arnhem © 2010 C.A.M. Gietman, Geldermalsen All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, translated, stored in a retrieval system, or transmitted in any form or by any means, electronic, mechanical, photocopying, recording or otherwise, without prior written permission from the publisher. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3051, 2130 kb Hoofddorp). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in readers en andere compilatiewerken dient men zich tot de uitgever te wenden. isbn 97890 75879 506 nur 688 inhoud Inleiding 7 i De wereld van eer 31 1. Maria van Nassaus lijf 31 2. Eer en schande 33 3. Eer en bloed 47 4.Eerendeugd 77 5. Eer en stand 86 ii Huis en familie 103 1. Elbert van Voorsts gelaat 103 2. Familie en orde 105 3. Familie en vorming 131 4. Familie en huwelijk 148 5. Familie en fortuin 170 iii Heerschappij en geweld 187 1. Otto de Rodes bloed 187 2. Geweld en traditie 192 3. Geweld en repertoire 200 4. Geweld en motief 236 5. Geweld en beschaving 239 iv Het recht van de jacht 248 1. Herman Kips been 248 2. Jacht en passie 249 3. Jacht en levensstijl 253 4. Jacht en privilege 258 5. Jacht en representatie 262 Slotbeschouwing 266 Noten 275 Nawoord 310 Afkortingen 312 Bronnen en literatuur 314 Summary 332 Register 336 Inleiding Het is inmiddels meer dan twee eeuwen geleden dat de adel in de landge- westen van de Republiek de morele legitimatie van zijn oude aanspraak op macht en aanzien door de Bataafse Revolutie in duigen zag vallen. Gewes- telijke proclamaties verkondigden dat alle mensen bij hun geboorte gelijk waren. Ridderschappen werden opgeheven, privileges afgeschaft, rouw- borden uit kerken verwijderd, familiewapens op grafmonumenten weg- gehakt. Zo kwam een einde aan een heerschappijvorm die, zeker op het platteland, sinds mensenheugenis nauwelijks was weersproken. De rechtvaardiging van het geloof in een hiërarchische ordening van de schepping, de ongelijkheid van mensen en de adellijke roeping tot heer- schappij verdween na 1795 betrekkelijk snel uit het collectieve geheugen. Slechtsenkeleherenderverspreidliggendeschervengetuigennogvande overtuigingen en aspiraties die ooit een hele stand en in zekere zin zelfs een hele samenleving bijeenhielden. Een van die scherven is een gebonden handschrift dat de titel ‘Wapenboek der riddermatige quartieren van de heeren van de Ridderschap der Graafschap Zutphen’ draagt.1 Het wapen- boek is vervaardigd door de vrijwel vergeten kunstenaar Bernhard Bark- huijs en in 1707 door hem aangeboden aan de Staten van het Kwartier van Zutphen. Het wapenboek werd bijgehouden tot 1746 en bevat afbeeldingen van de kwartierwapens van de veertig edelen die vanaf 1663 hun admissie (toelating) in de ridderschap van het kwartier hadden weten te verkrijgen. Het bijzonderst aan het wapenboek is evenwel niet de heraldische pracht die folio na folio de toeschouwer tegemoet straalt, maar de afbeelding waarmee Barkhuijs zijn werk opent. Deze toont een knielende ridder die uit handen van een vorst een ridderorde ontvangt. Op de achtergrond is een soortgelijk tafereel uit de klassieke oudheid te herkennen; nu echter is het de godin Athena die een lauwerkroon uitreikt. Helemaal achteraan 7 zien we nog net een voorstelling van een wagenren en een jachttafereel. Het motto van de tekening is de spreuk ‘Verum decus in virtute’, wat wil zeggen dat ware roem besloten ligt in deugd (zie afb.8). Een bijgevoegd gedicht legt de betekenis van de tekening uit. De auteur betoogt dat de eretekens op de titelplaat moeten worden gezien als een beloningvoordedienstendiedeadeltotreddingenbehoudvan’slands onderzaten heeft betoond aan vorst en staat: Men zag oud Grieken prijzen deelen ’t Olympia in ridderspeelen: OudRomengafooktoteenloon Demuur,dewalenzegekroon aan brave, die niet stil gezeten totheylvan’tvaderlandzichqueeten en eerde zelf den overleên met wapenroof en krijgstropheên. Het christendom, daar na verscheenen, vereerde ook billik aan de geenen die zich in dienst van vorst of staat tot redding van den onderzaat voor and’re dapper hadde gequeeten met ridder-ord’re, goude keten, mettitelen,en wapen-schild. De tweede helft van het gedicht biedt een rechtvaardiging voor deze verheffing van edelen boven gewone mensen. Het is de deugd, die verschil maakt: De deugd, beschonken rijk en mild, Maakt onderscheid van kleen en grooten: Dusisden adelvoortgesproten, Dus wierd de edelmoedigheid Gekent aan hare dapperheid; En uijt zoo hoogverheven ader Spruijtookdenzoonweêrvandenvader. De deugd erft over en daar quam Alzulke telg van zulken stam, En aart’er na in allen deelen. Men ziet geen arend duijven teelen. Dat’s adel, dat’s doorlugtig bloed, In ed’le deugden opgevoed, Wier wapens en vermaarde naamen De lompe onedelheid beschaamen. De faam maakt d’edele bekend Door daden, tot aan ’s werelds end. Het zal duidelijk zijn dat we hier niet te maken hebben met een hoogtepunt uit de geschiedenis van de Nederlandse letterkunde (hetzelfde geldt voor 8 alle verzen die nog zullen volgen). Toch verdienen bovenstaande regels een meer dan oppervlakkige blik. Uit het gedicht spreekt de overtuiging dat mensen principieel aan elkaar ongelijk zijn. Er zijn ‘kleen’ en er zijn ‘grooten’, de roeping van de eersten is te gehoorzamen, die van de laatsten te heersen. Het is niet erg waarschijnlijk dat het hier om een betekenisloze mededeling gaat. De Zutphense ridderschap zal deze ongelijkheid tussen mensen als een vanzelfsprekendheid hebben willen voorstellen, die haar wortels had in een ver en mythisch verleden. Even onontkoombaar is de verwijzing naar het aan Horatius’ Carmina ontleende adellijke adagium dat adelaars geen duiven voortbrengen – een spreuk die een verbinding sug- gereert tussen geboorte en deugd, tussen een edele afstamming en dapper- heid.2 In de laatste regels van het gedicht probeert de auteur naar een hoogte- punt toe te werken. Het verwerven van eer of faam – het liefst tot aan het eindevandewereld–vormtvolgenshemhetwezenvanadeldom.Hier- mee stelt hij zich op een standpunt dat ook te vinden is in talloze adelsthe- orieën, waarin eer als een beloning van de deugd wordt beschouwd en als een erkenning van de rechtmatigheid van de adellijke aanspraak op een verheven positie. De belangstelling voor adelsgeschiedenis is in Nederland lang beperkt ge- bleven tot een betrekkelijk klein gezelschap nostalgische historievorsers, romantische geesten en excentriekelingen. Het werk dat deze antiquari- sche geschiedschrijving heeft voortgebracht, kenmerkt zich door een sterk anekdotische inslag. Hierdoor sluit zij goed aan bij een oude adellijke tra- ditiediehetverledennietinabstraherendeofteleologischetermenwilde beschouwen, maar het als een tijdloze schatkamer zag van gebeurtenis- sen waaruit lering viel te trekken. Deze benadering heeft vrijwel altijd een plaats gekregen in de marge van de geschiedwetenschap. Toch is deze vorm van geschiedschrijving in sommige gevallen nog steeds amusant, leesbaar en leerzaam. Aan het einde van de negentiende eeuw groeide de antiquarische be- langstelling voor de Nederlandse adelsgeschiedenis aanmerkelijk. Een goed voorbeeld is het vrijwel vergeten werk van H.M. Werner, oud-majoor der cavalerie, over Gelderse kastelen en hun bewoners. Werner schreef te- gen de achtergrond van een in zijn beleving snel veranderende tijdsgeest en grote maatschappelijke verschuivingen, waarvan in het bijzonder de afbraak van talloze kastelen, het verdwijnen van grootgrondbezit, het toe- nemend adellijk absenteïsme en de verkoop van kastelen hem met wee- moed vervulden: ‘En het wordt ons wel eens te moeden alsof wij werken aan een oudheidkundig mausoleum […] als een laatste hulde aan verdwe- nen pracht en ondergegane grootheid.’3 Werner stond niet alleen in deze 9 opvatting. In kringen van notabelen werd de adel rond 1900 beschouwd als de drager van een door democratisering, industrialisatie en opkomst van nieuwe rijken bedreigde beschaving, wat onder een jonge generatie aristocraten tot een grote interesse voor adelsgeschiedenis leidde. Een monument in de geschiedschrijving van de Nederlandse adel vormt het in 1903 door Jhr. E.B.F.F. Wittert