PDF Van Tekst
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Bijdragen en Mededelingen van het Historisch Genootschap. Deel 65 bron Bijdragen en Mededelingen van het Historisch Genootschap. Deel 65. Kemink en Zoon, Utrecht 1947 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_bij005194601_01/colofon.php © 2012 dbnl i.s.m. V Verslag van het bestuur over de jaren 1943 tot en met 1946. Toen in 1943 het vier en zestigste deel onzer Bijdragen en Mededelingen verscheen, konden wij niet vermoeden, dat het vier jaar zou duren, voordat het volgend deel van deze reeks het licht zou kunnen zien. De omstandigheid, dat de laatste twee jaren van de oorlog en de eerste twee jaren na de oorlog het om verschillende redenen ons bestuur niet mogelijk hebben gemaakt de productie van het Historisch Genootschap op het gewone peil te houden, heeft ons aanleiding gegeven, om de jaren, waarin niets is verschenen, in dit ene deel onzer Bijdragen en Mededelingen samen te vatten. Naar onze mening heeft het geen zin, om in dit Verslag eenzelfde tot in details gaand overzicht te geven van de belevenissen en de werkzaamheden van ons Genootschap als in de jaarlijkse Verslagen te doen gebruikelijk was. Een deel van wat het bestuur overwogen heeft, is al door de gebeurtenissen achterhaald en onmogelijk gebleken; alleen de rest, die actueel is of nog toekomst heeft, behoeft ter sprake te komen. Laten wij mogen beginnen met dankbaar vast te stellen, dat ons Genootschap als zodanig van de oorlog weinig blijvende schade heeft ondervonden: zijn kapitaal, zijn boekerij, zijn fonds van uitgaven zijn onaangetast gebleven. Wij vermelden dit niet, omdat wij dit als een speciale verdienste van het bestuursbeleid gedurende die jaren van bezetting zouden beschouwen; wij weten maar al te goed, dat het aan omstandigheden buiten ons om te danken is geweest, onder meer aan het feit, dat de Duitsers en hun handlangers nooit anders dan vluchtige aandacht hebben gehad voor het bestaan en de werkzaamheden van ons Genootschap. Wel zijn er velen onzer leden in deze jaren van ons heengegaan en daarmede verscheidene als een rechtstreeks gevolg van de oorlog. In onze eerste Algemene vergadering na de oorlog hebben wij hen eerbiedig herdacht. Bijdragen en Mededelingen van het Historisch Genootschap. Deel 65 VI Van de lijst onzer ereleden zijn er enkelen door de dood aan ons ontvallen. In het bijzonder herdenken wij hier Prof. Dr H. Wätjen, vroeger te Münster, de man, die altijd een trouwe vriend van ons Genootschap niet alleen, maar van ons vaderland is gebleven. In het bestuur hebben grote wijzigingen plaats gehad. Het erelid van ons bestuur, Prof. Dr G.W. Kernkamp, heeft het einde van de oorlog niet mogen beleven, op 9 October 1943 is hij van ons heengegaan. Ook na zijn vertrek uit ons dagelijks bestuur was zijn belangstelling voor het werk en de lotgevallen van het Genootschap onverzwakt gebleven. Geregeld was hij aanwezig op de vergaderingen van ons Algemeen bestuur, waar zijn adviezen altijd zeer gewaardeerd werden; herhaaldelijk heeft hij ons met raad en daad bijgestaan bij voorkomende moeilijkheden, waarin het bestuur een beroep op hem deed. Wij zullen ons Prof. Kernkamp, die voor ons Genootschap in zovele opzichten van zo'n grote betekenis is geweest, zowel om zijn persoon als om zijn werk eerbiedig en dankbaar blijven herinneren. Hetzelfde is het geval met Dr K. Heeringa, die niet lang na Prof. Kernkamp overleed. Hoewel hij de laatste jaren van zijn leven onze vergaderingen niet meer geregeld bezocht, omdat zijn toenemende doofheid voor hem een gesprek in grotere kring minder gemakkelijk maakte, bleef zijn belangstelling voor ons Genootschap onveranderd. In onze Bijdragen en Mededelingen van 1943 mochten wij nog een bijdrage van zijn hand opnemen. Hij schreef ons bij die gelegenheid, dat dit vermoedelijk zijn laatste werkzaamheid voor ons zou zijn; helaas is dit vermoeden bewaarheid geworden. Mr. R. Bijlsma deelde ons mede, dat hij het bij het neerleggen van zijn ambt van Algemeen Rijksarchivaris gewenst achtte om ook zijn functie in ons bestuur ter beschikking te stellen. Wij hebben gemeend dit besluit te moeten eerbiedigen en hebben hem dank gebracht voor het vele, dat door hem in het belang van het Genootschap is verricht. Het heeft ons groot leed gedaan, dat hij het otium cum dignitate, dat wij hem zo gaarne gegund hadden, niet dan zeer kort heeft mogen beleven. Prof. Dr J. Romein deelde ons op het eind van 1946 mede, dat hij het wegens drukke werkzaamheden beter vond, om zijn plaats in het bestuur ter beschikking te stellen. Wij hebben gemeend dit besluit te moeten eerbiedigen. Bijdragen en Mededelingen van het Historisch Genootschap. Deel 65 VII Aangezien Prof. Dr N.W. Posthumus al eerder zijn oude plaats in ons bestuur weer had ingenomen, bleef ondanks het aftreden van Prof. Romein de Gem. Universiteit van Amsterdam in ons bestuur vertegenwoordigd. Dr W.A.F. Bannier achtte in het voorjaar 1946 de tijd gekomen, om als voorzitter af te treden. Dit besluit kwam voor ons Dagelijks bestuur niet geheel onverwacht, het was ons bekend, dat onze voorzitter al enige jaren rondliep met de gedachte om de lasten van deze functie op jongere schouders te leggen, maar dat hij hieraan geen uitvoering had willen geven, zolang de oorlog duurde. Wij hebben ons hierbij neergelegd en hem bij zijn aftreden het erelidmaatschap van ons bestuur aangeboden als een klein bewijs van onze dankbaarheid en onze waardering voor het werk van deze man, die 45 jaar lang, respectievelijk als 2de secretaris, als 1ste secretaris en als voorzitter zijn plaats in ons bestuur heeft gehad. In zijn plaats werd Dr C.D.J. Brandt in de Algemene bestuursvergadering van 11 Mei 1946 als voorzitter geìnstalleerd. De hierdoor openvallende functie van 1ste secretaris werd ingenomen door Dr J.H. Kernkamp, terwijl in de plaats van Dr A.J.C. Rüter, die tot hoogleraar te Leiden was benoemd, de heer Ch. H. van Aken 2de secretaris werd. Het heeft ons genoegen gedaan, dat Prof. Rüter bereid bleek het hem aangeboden lidmaatschap van ons Algemene bestuur aan te nemen. Ditzelfde was ook het geval met Dr P.W.A. Immink, die na zijn benoeming tot hoogleraar te Groningen als penningmeester werd vervangen door Dr A.J. van de Ven. In de vacature Bijlsma werd voorzien door de benoeming van de Algemene Rijksarchivaris Jhr Dr D.P.M. Graswinckel. Wat het Utrechtse bestuur betreft, werd Dr A. Hulshof, die kort na de bevrijding van ons vaderland voor het lidmaatschap bedankte, vervangen door Mej. Dr J.K. Oudendijk, die 2de bibliothecaresse werd, terwijl de heer Evers zich bereid verklaarde de functie van 1ste bibliothecaris te vervullen. Tenslotte nam tot ons genoegen Prof. Dr D.Th. Enklaar de tot hem gerichte uitnodiging om tot ons bestuur toe te treden aan. Helaas telde het Genootschap onder zijn leden enkelen, die zich gedurende de oorlog niet zo gedragen hebben als van Nederlanders mocht worden verwacht. Enkelen hunner hebben na de bevrijding eigener beweging voor het lidmaat- Bijdragen en Mededelingen van het Historisch Genootschap. Deel 65 VIII schap bedankt. Anderen zijn door het bestuur geschrapt. De namen dezer laatsten zijn te vinden in het Verslag van de Algemene ledenvergadering van 11 November 1946. Hieraan moet nog worden toegevoegd die van Mr A. van der Minne. Het bleek zowel in December 1944 als in December 1945 ondoenlijk om over te gaan tot de benoeming van nieuwe leden. Eerst in de laatste maand van 1946 kon weer aan de zo nodige aanvulling van onze ledenlijst worden gedacht. Tot ons genoegen kunnen wij meedelen, dat deze benoeming per 1 Januari 1947 is aanvaard door 75 leden. Het Genootschap telde op deze datum in totaal 552 leden. Ook de inning van de contributie ging in de laatste jaren van de oorlog en de eerste tijd van de bevrijding met zeer grote moeilijkheden gepaard. Deze zijn nog altijd niet geheel overwonnen, ook al daarom niet, omdat wij nog steeds niet in het bezit zijn van de juiste adressen van al onze leden. Voor de leden, die gedurende de oorlog in het buitenland of in onze overzeese gebiedsdelen verbleven en dientengevolge onze publicaties niet konden ontvangen, is door ons bestuur een speciale regeling getroffen. Het ruilverkeer met buitenlandse wetenschappelijke instellingen en genootschappen is in de loop van de oorlogsjaren geheel stil komen te liggen. Wij zijn begonnen met te proberen de lacunes, die hierdoor in onze tijdschriftenreeksen zijn geraakt aan te vullen, waarbij wij onzerzijds gaarne bereid zijn, om van onze uitgaven die nummers, welke onze ruilgenootschappen door de oorlog niet hebben bereikt, alsnog toe te zenden. Wij hebben ons verder gaarne bereid verklaard, om voor de bibliotheken van het Provinciaal Zeeuwsch Genootschap, van de Universiteit van Leuven en van het Brits Museum, welke geheel of gedeeltelijk verwoest zijn, een volledige reeks onzer publicaties, voor zover nog voorradig, ter beschikking te stellen. Wanneer ons nog meer van dergelijke aanvragen bereiken, zullen wij ook deze in welwillende overweging nemen. Er bestond in ons bestuur verschil van mening over de vraag, of het Genootschap het ruilverkeer met Duitse wetenschappelijke instellingen en verenigingen diende voort te zetten of niet. Tenslotte is bij meerderheid van stemmen het besluit genomen om dit ruilverkeer, wanneer daartoe weer eens de gelegenheid zal komen, te hervatten. Bijdragen en Mededelingen van het Historisch Genootschap. Deel 65 IX Het Leesgezelschap leed evenmin verliezen; de inhoud van de portefeuilles der verschillende leeskringen kwam ongeschonden terug. De uitzendingen moesten echter in September 1944 gestaakt worden. Het is nog niet te bepalen, wanneer de circulatie weer kan beginnen, omdat nog geen voldoende tijdschriften voor een regelmatige maandelijkse rondzending binnen komen. Voor de staat der financiën van Genootschap en Leesgezelschap verwijzen wij naar de achter dit Verslag afgedrukte bijlage. Een zaak, welke geruime tijd de aandacht van ons bestuur heeft gehad was die van een eventuele reorganisatie van ons Hoger Onderwijs in de Geschiedenis.