INSTITUUTVOO R SOCIAALONDERZOE KVA N HETNEDERLANDS EVOL K

SOCIOGRAFIE VAN

RAPPORT, SAMENGESTELD IN OPDRACHT VAN DE

STICHTING MAATSCHAPPELIJK WERK TEN PLATTELANDE

Prof. Dr Sj. GROENMAN

K. SCHREUDER

J&

STAATSDRUKKERIJ *VBmr> UI T G E VE R IJB E DR I) F

VERSL. LANDBOUW K. ONDER Z. No. 55.1» — 'S-GRAVENHAGE — 1»4»

"V •VISA"T-c?\ INHOUD

I. Beknopte geschiedenis van het territorium der gemeente 3

II. Grootte, vorm en grenzen der gemeente • 5

III. Het physisch-geografisch milieu 10

IV. Bebouwing en verkeerswegen 17

V. De betrekkelijk sociale ligging van de gemeente en haar onderdelen 23

VI. Demografie 31

VII. Economische structuur 42

VIII. Sociale verhoudingen 74

IX. Bijzondere sociale en culturele verschijnselen' 93

X. Het groepskarakter 103

Literatuur 109 I.BEKNOPT E GESCHIEDENIS VAN HET TER F l I T O RI UM DER GEMEENTE 1)

In 1811 werden in ons land naar Frans voorbeeld de gemeenten gevormd. Stad- Ommen en het kerspel of schoutambt Ommen werden tot een gemeente verenigd. De stad telde destijds 734, het ambt 2118 inwoners (Fi). De beide delen der nieuw gevormde eenheid verschilden ongetwijfeld van karakter. Volgens de toenmalige begrippen droeg de nederzetting Ommen inderdaad het stempel van een stad. Stadsrechten had zij al in 1348 verkregen van de bisschop Otto III, die daarmede ongetwijfeld ook beoogde de overtocht over de Vecht behoorlijk te beschermen (2e*). Oudtijds was de stad ook ommuurd. Zij behoorde tot de z. g. kleine steden van . Het stedelijk karakter van Ommen kwam ook tot uiting in de beroepsstructuur. Men vond er een keur van neringdoenden en handwerkslieden, terwijl het aantal dergenen, waarvan het hoofdberoep landbouwer was, zeer gering kon worden genoemd (36). Het ambt Qnmen daarentegen droeg een volledig agrarisch karakter. Men vond er boerderijen, een enkele herberg, geen winkels. Een timmerman of dekker was ef in wijde omtrek de enige ambachtsman. Stad-Ommen was voor het Ambt het centrum, vanwaaruit het verzorgd werd. Waren er dus karakterverschillen tussen de beide delen der gemeente Ommen, anderzijds was er ongetwijfeld samenhang. Het ambt was op de stad aangewezen, waar ambachtsman en winkelier woonden, terwijl de stad voor een goed deel leefde van de omgeving, in casu het ambt. Tot de Hervormde Gemeente in de stad behoorden ook de inwoners van het ambt- Er was een kerkhof. Men kon spreken van een symbiose van stad en land, die naderhand met de totstandkoming van velerlei voorzieningen (onderwijs, waterafvoer, levering van el ectriciteit, verordeningen ingevolge de woningwet e. a. ) nog sterk zou toenemen. In 1818 werd evenwel de toestand van voorheen hersteld: er kwamen twee afzonderlijke gemeenten, echter vanaf 1843 met een en dezelfde burgemeester-secretaris. Een grenswijziging van geringe betekenis tussen Stad- en Ambt-Ommen vond plaats in 1866 (33). Gebleken was n.J., dat de loop van de rivier de Vecht, waarvan het midden bij de grensbepal ing tussen beide gemeenten destijds als grens was aangewezen, veranderd was (6). De Vecht verkeerde toen (evenals meer kleine rivieren) in slecht onderhouden toestand. Bepaald werd, dat ook nu weer het midden van de rivier als grensscheiding zou dienen. In de Memorie van Toelichting voor de Tweede Kamer schreef de minister van Binnenlandse Zaken, Geertsema, nog, dat voor verder verloop der rivier geen vrees scheen te be­ staan, daar de oevers, doordat de voormalige onverdeelde marsgronden van Stad- Ommen aan beide zijden bijzonder eigendom waren geworden, beter tegen afslag beveiligd waren 2). De grenswijziging bracht practisch geen wijziging in de oppervlakte der beide gemeenten, terwijl ook het aantal inwoners er geen ver­ andering door onderging. Daar stad en ambt Ommen vanuit hetzelfde gemeentehuis werden bestuurd en de beide gemeenten dezelfde burgemeester hadden, hing de gedachte aan vereniging tot een gemeente altijd min of meer in de lucht. Het verschil in geaardheid der bevolking werd met de jaren minder sprekend. Nomi­ naal was er onderscheid tussen stad en land, in werkelijkheid echter droeg de gemeente Stad Ommen een plattelandskarakter. In de buurtschap Zeesse ten zuiden van de Vecht vond de bebouwing van het stadje een natuurlijke voortzetting. In de moderne tijd zou men gesproken hebben van „parasitaire randbebouwing". De belangen van Stad en Ambt werden hier in sterke mate vervlochten. Hier ook

1) De hoofdstukken I t/m VII zijn van de hand van Prof. Dr Sj. Groenman. 2) Op de verdeling van de Ommermars, een bijzondere transactie in 1863 tussen het gemeentebestuur van Stad Ommen en de burgers verenigd in de marke, wordt in een volgend hoofdstuk nog teruggekomen. kwam het station te liggen van de Noord-Ooster-Locaa] Spoorweg, toch voor beide gemeenten bestemd. De verbetering van verkeerswegen en waterlozing accentueerde ook de gemeenschappelijkheid der belangen. In 1913 wendde zich een aantal ingezetenen der beide gemeenten tot Ged. Staten van Overijssel met het verzoek de samenvoeging door te voeren. Deze vonden des­ tijds geen aanleiding de bestaande toestand te wijzigen. In 1921 echter werd de zaak opnieuw door enige burgers aan het rollen gebracht. Ditmaal vroegen Ged. Staten de opinie van de beide gemeentebesturen. Er bleek verschil van mening te bestaan. De gemeenteraad van Ambt-Ommen bleek in grote meerderheid tegen de vereniging te zijn, terwijl daarentegen de vroede vaderen van Stad-Ommen zich er voor verklaarden. De ondergrond van het verschil in houding is gelegen in financiële overwegingen. De agrarische bevolking van Ambt-Ommen, die voor de oorlog van 1914-18 wel oren had voor de fusie, vreesde na de goede oorlogsjaren financieel nadeel van de samenvoeging te zullen ondervinden. Het verschil in houding kwam evenzeer tot uiting in de gemeentelijke adviescommissies. liet belang van de samenvoeging was in 1922 urgenter dan negen jaar eerder. De bevolking van Ambt-Ommen n.J. naderde het zielental van 5000. Overschrijding van dit getal zou betekenen, dat krachtens de Gemeentewet het Gemeentebestuur niet meer kon worden belichaamd in een burgemeester en een secretaris, die tevens in dienst waren van een andere gemeente. Vandaar dat de samenvoeging nu van hogerhand werd bevorderd. In de Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp tot vereniging der beide gemeenten, voor de behandeling in de Tweede Kamer, wees de minister van Binnen]andsche Zaken en Landbouw, jhr. Ruys de Beerenbrouck, er op, dat de benaming „Stad-Ommen" nog slechts historische betekenis had en de bevolking van Stad en Ambt weinig of niet in aard en levensopvattingen verschilde. De scholen van Stad-Ommen werden voor een deel bevolkt door leerlingen uit Ambt-Ommen. Stad-Ommen leverde electrische stroom aan Ambt-Ommen. Bij de behandeling in de Eerste Kamer zeide de bewindsman o.m., dat een samenvoeging een registratie zou betekenen van de toestand, die allang bestond. De Kamers konden zich met de argumentatie van de minister wel verenigen. Op 28 April 1923 werd de wet tot samenvoeging (historisch gezien hereniging) aan­ genomen. Op 1 Mei 1923 werd de tegenwoordige gemeente Ommen geboren. IIGROOTTE ,VO.R M EN GRENZEN DER GEMEENTE

De gemeenteOmme n behoort totd euitgestrektst e vanOverijssel , terwijl zij ook vergeleken met die buiten Overijssel groot genoemd kan worden.D e opper­ vlakte bedraagt 187,10 kni2.Mere n vindtme n inOmme n niet,Vech t enRegg e zijn de voornaamste rivieren. lietaanta l inwoners der gemeenteOmme n bedroeg op3 1Decembe r 1941 9428,het ­ geen overeenkomt met de geringe bevolkingsdichtheid per 100 ha land van 50,3. De voornaamste kern is het oude stadje Ommen met tijdens de laatstgehouden volkstelling 1267 inwoners.Daarnaas t vindt men de volgende gehuchten en buurtschappen (ziekaart) :

1. ViI s teren 9. Zeesse 17. Ommerveld 2. Gie thmen 10. Deerze 18. Wi tharen 3. Lerne1e 11. Beerzerveld 19. Ems1 an d 4. Lerne!erveld 12. Ste geren 20. Ommerbosch 5. Archem 13. Arriéii 21. Rotbrink 6. Besthmen 14. Varsen 22. Arrié'rveld 7. Eerde 15. Varsenerveld 23. Stegerveld 8. Junne 16 24. Dalmsholte

Men ziet hier alle vroegere marken, n.1.Ommen ,Vilsteren ,Giethmen , Lemele, Arrièn, Archem, Desthmen, Eerde,Junne ,Zeesse ,Beerze , Stegeren,Varse n en Dalmsholte, terwijl nieuwe administratieve eenheden ontstonden buiten de van oudsher bewoonde en in gebruik zijnde gronden, in het„veld " (Lemelerveld, Varsenerveld, Ommerveld,Arrié'rveld ,Stegerveld ,Ommerschans ,Withare n enz.). De bebouwing,welk e men vond ten zuiden van deVech t in de buurtschapZeesse , is nu in overeenstemming met de feitelijke toestand bij wijk A (Ommen)ge ­ trokken. Zoals in lieteerst e hoofdstuk is uiteengezet is de tegenwoordige gemeente Ommen ontstaan uit de gemeenten Stad- enAmbt-Ommen . Indien men verder terug gaatka nme n dehuidig e gemeente herleidentothe t gebied van 13o f1 4marken.1 ) Oppervlakte, vorm enbegrenzin g van demodern e gemeenteOmme n zijn dan ookbe ­ paald door die van de vroegere marken, waarvan benoorden deVech t (van west naar oost)Varsen ,Ommen ,Arrié'n ,Stegeren , de andere ten zuiden daarvan.D e stadOmme n isontstaa n ind e gelijknamigemark erondo mhe tho fva nd eUtrechts e bisschop. De vor»iva n de vroegere gemeente Stad-Ommen was langgerekt.D e west- end e oostgrens liepen ongeveer evenwijdig omhoog vanafd eVecht .Oo k degrenze n van demarke n Varsen,Arrie n enStegere n vertoonden die evenwijdigheid. Blijkbaar is dewoest e grond benoorden deVecht ,waari n natuurlijke afscheidingen ont­ braken, tussen de4 aanliggend emarke n verdeeld.(29)Me n zoukunne n sprekenva n „opstrekkendemarken" .Aanvankelij k zullend e grenzen geenszins afgebakendzijn . Eerst toen de landheren, die zich gerechtigd achtten over dewildernisse n te kunnen beschikken, gedeelten daarvan begonnen uit tegeve n aan kolonisten,wa s er indergelijk e streken reden de grenzen dermarkegebiede n nauwkeuriger aft e palen.D e rechte lijn lagda n bij gebrek aanmarkant e punten voor dehand .Oo k oostelijk vanOmme n vindtme n tennoorde n vand eVech t„opstrekkend e marken"i n de tegenwoordige gemeente . Typisch is daar, dat ée op een hoog plekje inhe t veen gelegen nederzettingLutte n demarke n vanKollendoo m enAn e ind ewe glag .Verde r vindtme n nog„opstrekkend emarken "lang sd eDinkel ,waar ­ aand enederzettinge n Beuningen,Denekamp ,Noord-Deurninge n enLattro p zijnge ­ legen,di eoostwaart s inhe t grensgebied rechten deden gelden.Da t langsVech t

1)D e markeDalmsholt e behoorde gedeeltelijk tothe t schoutambtDalfsen .To t het schoutambtOmme n behoorden ookno gd emarke nAverees te nDe nHam . en Dinkel de marken de woestertiij hebben kunnen verdelen bewi-jst wel, dat de landsheren geen grote invloed hadden. 1). In het noorden wordt het markengebied van Ommen afgesloten door de marke van Avereest. Hier ontstonden wel grensincidenten. Vanuit drongen kolonisten de wildernis binnen: over de Reest, „avereest" (29). Merkwaardig is het uiterste noorden van het stadsgebied van Ommen in de Ommerschans, a.h.w. een ver vooruitgeschoven grenspost. Deze schans werd in 1628 op last van de Staten-Generaal op het stadsgebied van Ommen aangelegd. Zij was gelegen op de zandweg, die door de overigens onbegaanbare veenwoestenij leidde en diende om de noordelijke provincies te beveiligen. en droegen de kosten. Militaire betekenis heeft de schans overigens niet gehad. In het 1672 ging de bezetting aan de haal. In de 18e eeuw raakte de schans in verval, in 1787 werd zij gesloopt. De plaats, waar de schans ge­ legen had, werd in 1819 door het Rijk in vruchtgebruik afgestaan aan de Maat­ schappij van Weldadigheid, die er een bedelaarskolonie inrichtte, waarover later meer. Sociaal contact tussen Ommen en de Ommerschans is er niet veel geweest ofwel het was van onvriendschappelijke aard. De bewoners van de stad Ommen onder­ vonden van de militaire bezetting dikwijls moeilijkheden, daar deze laatste pogingen in het werk stelde een tol te heffen voor de wagens, paarden en voet­ gangers, die van en naar Drenthe gingen over de in wijde omtrek enige ver­ bindingsweg (29). Bovendien was door de bezetting een dijk, Friese dijk genaamd, in het veen aangelegd, benoorden welke niemand mocht turf steken of boekweit zaaien, tot verdriet van de Ornmers. Heugelijk was dan ook voor deze de tijding in 1715, dat de sterkte niet meer zou worden bezet, hetgeen de stad Ommen al meermalen aan de Staten-Generaal had verzocht (25). De Ommer burgerij was zo verlangend de toestand van voor 1628 te herstellen, dat zij zich, gewapend met snaphanen, schoppen en grepen, in het bezit van de schans stelde. Het stichten der schans en het onderhoud daarvan is buiten de stad omgegaan. liet is geens­ zins zo, dat men in de Ommerschans een voorpost moet zien, die de stad in de wildernis had uitgezet. De schans was een belemmering, bij het bestaan ervan had men geen belang. Karakteristiek is b.v., dat toen in 1672 het Munsters© leger haar bezette, de Ornmers hoogst ontevreden waren, dat zij er vlees, brood en allerlei specerijen heen moesten „ zenden". Het geringe economisch contact wordt daarmee wel gedemonstreerd. Toen naderhand de Maatschappij van Weldadigheid op de Ommerschans een bedelaarskolonie inrichtte, was het de predikant uit Avereest, die samen met een kapelaan, die ter plaatse woonachtig was, de geestelijke verzorging be­ hartigde (44). Westendorp Boerma schrijft, dat de boeren van Overijssel en Drenthe de speciale landbouwmethoden van de Maatschappij van Weldadigheid, welke door Dr. W.G.H. Staring werden geroemd, (34) (ondanks enkele bedenkingen, maar, zo meende hij, „la critique est aisee") na aanvankelijk scepticisme heb~ben overgenomen. Al in 1822 was de Overijssel sehe Commissie van Landbouw vol be­ wondering voor de afwijkende mestbereiding en vruchtwisseling, goede afwatering, groenbemesting e.d. en wilde dit alles in Overijssel invoeren. Het gemeente­ verslag van Stad-Ommen over 1851, dat in een persoonlijke redactie - blijkbaar door de burgemeester zelf - is geschreven, klaagt echter, dat in de landbouw nog wordt vastgehouden aan het drieslagstelsel (rogge, rogge, boekweit), dat er geen vruchtopvolging plaats vindt en een goed bevl oeiingsstelsel ontbreekt, evenals de rijenteelt. Groot was de invloed ten goede na 30 jaren dus blijkbaar nog niet. De grenzen der gemeente Ommen zijn benoorden de Vecht grotendeels rechtlijnig, wat dus met het lange tijd nog woeste karakter van het gebied samenhangt. In de 1) De verkaveling der individuele bedrijven te Staphorst-Rouveen wijst in de­ zelfde richting. Men vergelijke verder de vorm der markegebieden in Oost- Dre n the. buuit vand eVech t tenweste n van Varsen en bijMariënber g voJgtd egemeente ­ grens de actuele of een vroegere bedding van deVecht « In hetVilsterseveld , het moerassige Dalmsholter Vlier en het Lemelerveld is de grens langs de lineaal getrokken,rondo m deLemelerber geveneens , totdatd eRegg ee nhaa r zij­ rivier deBever twee r inhe t zuidoosten denatuurlijk e afscheiding vormen tot de gemeente Den Ham. In de vlieren vanJunn e enDe n Ham moesten echter weer kunstmatige grenzenworde n getrokken.Eveneen swa s dithe t geval inBeerzervel d en -veen,waa r demark e vanBeerz eee nhee l eind opstrekte methe t gevolg,da t degemeent eOmme nn u eenmerkwaardig e uitloper oostwaartsheeft . De gemeenteOmme n wordt inhetnoorden begrensd doorAvereest ,naa r hetweste n toepaal t zij aanNieuwleuse ne nDalfsen ,naa r het zuiden en zuidoosten toeaa n Raalte,Hellendoor n enDe n Ram, terwijl inhe tnoordooste n Hardenberg deaan ­ grenzende gemeente is.He t grote aantal aangrenzende gemeenten (er scheelt weinig aan of hiertoe behoorden ook Staphorst,Hein o en Vriezenveen) is in overeenstemmingme td e grote oppervlakte der gemeenten.D e lengte van degrens ­ lijn bedraagt 71,2km .D e ideale omtrek zou 48,48k m bedragen, zodatd egrens - ontwikkeling door het cijfer 1,47ka n worden voorgesteld. Gemeten langs de wegen vindt men vanaf het stadje Ommen tot de gemeentegrenzen de volgende afstanden:

Ommen -Ommerschan s - grensDedemsvaar t 9 km Ommen- Arrië n - grensHardenber g 8,5 k m Ommen -Zeess e -gren sHardenber g (Mari&iberg) 11 km Ommen- Zeesse-Kloosterdij k -gren sHardenber g 14,5 k m Ommen —Eerd e —gren sDe nHa m 7 km Ommen- Lern eI e -gren sHellendoor n 10 km Ommen- Lern eI e -gren sRaalt e 15 km Ommen -Dalmsholt e - grensDalfse n 11 km Ommen- ViI stere n -gren sDalfse n 7 km Ommen -Varse n - grensDalfse n 5 km Ommen- Ommerschans-Vinkenbuur t - grensNieuwleuse n 12 km

De stadOmme n isd e zetel vanhe t gemeentebestuur.Hie r vindtme n tevensee n bijkantoor van het Gewestelijk Arbeidsbureau teZwolle , een kantoor van de DirecteBelastinge n enAccijnze n enee nkantoo r vand eRegistrati ee nDomeinen , terwijl ookd ePlaatselijk eBureauhoude r voorhe t grootstedee l der gemeente er zijn zetelheeft . 'HEiNG- GEMEENTE RAALTE E M E E N T F

AMBT HARDEN BE F

V GEMEENTE OEN HAM

m = » WONINGEN IN EEN MEUN GEMEENTE OMMEN VERSPREIDING DER BEVOLKING a s » WONINGEN BUITEN DE KERNEN IN 1930 _i_ fSffOIV VOLKSTELLING 1930) ITCONOMfSCH TECHNOLOGISCH INSTITUUT OVERIJSSEL Ill HET PHYSISCH-GEOGRAFISCH MILIEU

1. Bodem

De gehele gemeenteOmme n ]igt bovenN.A.P .He thoogs t gelegen gedeelte vindt men inhe tzuidwesten ,waa r deSallands eheuvelrug , die tenzuide n vand eVech t begint in de Besthmer Berg (34 m), hoogtepunten heeft in de Archemer Berg (bijna 80 m) en de Lemelerberg (60 m). Deze heuvelrug bestaat uit gestuwd praeglaciaal met een bestrooiing van noordelijk erratica, omgeven door een fluvio-glaciale mantel.Voo r de landbouw zijn de„bergen "va nweini g of geen betekenis,voo r debosbou w slechts inbeperkt emate ,we l echterheef the tland - schapsschoon door de geologische veranderingen ind e ijstijd zeer gewonnen.He t silhouet derheuvel s vormtee n bijzonder element inhe t landschap, terwijl van­ afd estuwwa l dewandelaa r prachtige vergezichtenworde n geboden.Med e daardoor isOmme n geworden totee n bekend toeristenoord. Relatief laag gelegen zijn uiteraard de dalen vanRegg e enVecht . In het stroomgebied van deRegg e wisselen hoog en laag elkander snel af, zodat een golvend landschap ontstaat.Laagterras]ande n zijn uitgespaard tussend ejonger e beekafzettingen.O p het laagterras vindtme n hetbouwland , opd e lager gelegen beekafzettingen het grasland; Laagterraseilanden, veelal dienende alsessen , vindtme n ook langs deboorde n van deVecht , zobi jBeerz e enJunne .He t gras­ land ishie r gelegen opd e rivierklei.Tusse n relief,geologisch e gesteldheid en agrarische bestemming is dus een duidelijk verband. Ook is er een oor­ zakelijke correlatieme td ebebouwing , in zoverre,da td e oudstenederzettingen , die men alle vindt langs deVech t en deRegge , in de regel niet vlak aan het water zijn gelegen— daa rvind tme nhooilanden ,marse n enmate n —doc ho penig e afstand daarvan aand eran d vanhe thoge r gelegen bouwland. Het gebied terweerszijde n van deVech t is vanander e aard dan dat,hetwel k zoomtaa nd eRegge .Va n oudsher zal hierwe l een soortgelijk landschap zijnge ­ weest: een afwisseling van 1aagterrasresten en rivierafzettingen. Naderhand echter zijn grote stroken ondergestoven,vermoedelij k doordat oudeoeverwalle n aanwin d enwee r tenproo ivielen .Voora l tenzuide n vand eVech t ishe tstuif - zandcomplex uitgestrekt.Hieri n vindt men nog enkele 1aagterraseilanden. De st ui fzande n zijnd ejongst e geologische formatie.Zi j zijn geheel bezetme tee n bosgordel en zijn daardoor toeristisch al evenzeer van betekenis alsd eoudst e geologische formatie: deSallands e stuwwal.Hoo g zijn zij geenszins.Slecht s eenenkel e verheffingkom tbove n de 10m . Tennoorde n vand eVech tmaak t het laagterras,hie r en daar door een stuif- zandrugonderbroken , al spoedig plaats voorhe thoogveen ,n u veranderd in daj- grond.D eniveauverschille ni ndi t gebied,eertijd sd ebarrièr e tussenOverijsse l enDrenthe , zijn gering.I nhe t uiterste oosten der gemeente,aa nd e overzijde vanhe tOverijssels e kanaal,la ghe tBeerzerveen . Laag gelegen zijn de vlieren: Junnervlier (overgaande in Hammervlier)e n Dalmsholtervlier.Hie r heeft plaatselijk moerasvorming plaats gevonden. De vlieren zijnno gslech t ontwaterd*Me n vindte r betrekkelijk weinigboerderijen , veel losland . Aan„bodemschatten "i sd e gemeentenie t rijk (meer). IJzeroerword te r vrij­ wel niet gevonden.D e turfwinning behoort practisch tothe tverleden ,waarbi j danhe t turfsteken voor eigen gebruik buiten beschouwing blijft.D e turfwinning isbegonne n nadat deDedemsvaar twa s gegraven.I n 1809wer d daarmede een begin gemaakt en in 1811 had het kanaal de venen onder Avereest bereikt. In het Beerzerveen kon de vervening eerst een aanvang nemen, nadat in 1858 het Overijssels kanaal vanAlmel onaa r deVech t voltooid was. Inhetzelfd ejaa rno g vatten daar de heren Arntz,Terwind t en Van Dedem de veenexploitatie op.D e vervening inhe tnoorde nde r gemeente behoorde toen al tothe tverleden .Voora l destichtin g vand e bedelaarskolonieo pd eOmmerschan sheef t deverdwijnin gde r

10 hoogvenen bevorderd. Talrijke wijken werden hier door de gestichtsbevolking aangelegd. Na de afgraving werd compost op de dalgrond gebracht, zoals dat in die jaren gebruikelijk was. Het dalgrondgebied rondom de Ommerschans sluit aan bij dat van Dedemsvaart 1). Kort voor 1900 werd er nog turf gegraven in het Beerzerveen. De dalgronden hier behoorden sociaal en geografisch tot het gebied van Vroomshoop, waartoe ook de veenderijen ten oosten van Marié'nberg en Bergentheim gerekend moeten worden.'In de 90er jaren verrezen in het Beerzerveld de Groninger boerderijen, nadat de Gelderse ontginningspoging was mislukt. Zo ligt hier de boerderij „Oldambt" ten oosten van Nieuw-Gelder]an d (20). In het veenkoloniale deel der gemeente moet zwaar gemest worden, de tijd van de compost behoort evenwel sinds het einde der vorige eeuw tot het verleden. Vooral Chilisalpeter wordt gestrooid. In de gemeente als geheel is het verbruik van fosfaten (Thomasslakkenmeel ) en kali (20%en40%) hoger. Een in 1935-36 uitgevoerd grondonderzoek wees uit, dat vele gronden, met name de essen, sterk verzuurd waren. Teneinde het pH-cijfer weer op te voeren is daarna meer kunst­ mest gestrooid dan in voorgaande jaren. Het kalkgebruik werd terstond veel groter, terwijl daarnaast de giften van stikstof en Thomasslakkenmeel zeer toe­ namen. Vele kleine boeren, overigens ook meer veehouders dan landbouwers, moeten het gebruik van kunstmest nog leren. De landbouwvoorlichting doet hier goed werk. Dalmsholte wijkt ook agrogeologisch weer af. De bodem is er arm aan koper, hetgeen gevaar oplevert voor het ontstaan van de z.g. likziekte onder het vee.

2. Klimaat

Klimatologisch vertoont de gemeente Ommen de volgende bijzonderheden. De regenval varieert van 650-750 mm. Grotendeels behoort Ommen tot een uit­ gestrekt gebied met een regenval van 650-700 mm (Avereest 678 mm). Alleen in Dalmsholte, ten westen van de Sallandse heuvelrug valt meer regen (731 mm), waarmede deze buurtschap aansluit bij een zuidelijker gelegen gebied, waar 700-750 mm regel is. Men heeft hier te doen met stij gingsregens. De hogere regenval is wel nadelig in verband met de afwatering in het relatief laag ge­ legen Dalmsholter Vlier. De regenmaand bij uitnemendheid is in de gemeente Ommen Juli. Voor de hooioogst is dit wel gunstig, voor de roggeoogst echter minder. De winter is er streng. Ommen ligt in een gebied, waar jaarlijks gemiddeld 85 vorstdagen (minimum temp. 0° of lager) voorkomen, dat is meer dan in noord­ oost-Groninge n of in Winterswijk. (8) Jaarlijks komen er gemiddeld 12 ijsdagen (maximum temp. Jager dan 0°) voor (Winterswijk 10,7, Maastricht 7,7, Den Helder 8,2, n.o. Groningen 13 en meer). Dat de winter streng is, bewijst ook wel het verloop van de Januari-isothertne voor de gemiddelde dagelijkse minimum- temperatuur van -1,5 , die vanuit Duitsland Overijssel binnenkomend in het zuidoosten, aanvankelijk in noordwestelijke richting doorloopt om beoosten geleidelijk naar het noorden en noordoosten af. te buigen. Dit betekent, dat de lage Januari-temperaturen van het vasteland zich ver westwaarts doen ge­ voelen, waardoor de winters in Twenthe en Sal land streng worden. De winter valt er eerder in dan in het westen des lands, het voorjaar laat Jauger op zich wachten. Voor land- en tuinbouw is dit niet zonder betekenis. De opkomst van de tuinbouw in Twenthe is o.m. hierdoor bemoeilijkt. Ommen verkeert wat de koude winters betreft in dezelfde positie als de omliggende gemeenten. De isothermen voor de gemiddelde dagelijkse maximumtemperatuur in Juli ver» tonen een kaarsrecht verloop van zuidwest naar noordoost. Voor Ommen varieert

]) De bezittingen der Maatschappij van Weldadigheid, die in 1843 door het Rijk werden overgenomen, lagen zowel in Stad- en Ambt-Ommen als in Avereest.

11 deze maximum-temperatuur van 22,3 U tot 22, 5° (Den HeJder 18,8,*, Maastricht 23,0°). De verschillen van west naar oost zijn in ons ]and niet zeer groot. Ommen heeft echter een relatief warme zomer. In overeenstemming daarmede is, dat het aantal z.g. zomerdagen (max. temperatuur hoger dan 25° ) vrij groot is, nl. 20 (tegen Den Helder 3,4, Winterswijk 26,4, Maastricht 30,8). Ten opzichte van omliggende gemeenten neemt Ommen weer geen bijzondere plaats in. Dat een vrij groot aantal zomerse dagen voor het toerisme van belang is, behoeft geen betoog. Opgemerkt kan tenslotte nog worden, dat de aanwezigheid van een grote opper­ vlakte bos afbreuk doet aan de windkracht. In het bijzonder ligt het Reggedal beschut, waartoe uiteraard ook de Sallandse heuvelrug medewerkt.

3. Hydrografie De Vecht is in vroeger jaren een belangrijke scheepvaartweg geweest. Het verkeer te water tussen Nordhorn en Zwolle was lange tijd behoorlijk druk (32). Via de Vecht werd het Zwols dialect tot in Duitsland verbreid (29). Hoe de Vechtscheepvaart van Nordhorn tot verval kwam in de eerste decennia der vorige eeuw vindt men uitvoerig beschreven bij Specht. In de 19de eeuw is het eigen­ lijk voortdurend sukkelen geweest met de bevaarbaarheid van de Vecht. Stroom­ opwaarts was er al heel weinig vaart, omdat er dikwijls te weinig water stond, terwijl de vaart stroomafwaarts al voor 1800 vaak met horten en stoten moest geschieden, waarbij de gezamenlijke schippers soms om het water te doen stijgen een dam aanlegden, die zij weer doorstaken, zodra de waterstand voldoende was gestegen (6), De Vecht was een echte regenrivier, het waterpeil was aan grote wisselvalligheden onderhevig. De klachten over het grillig gedrag van de .rivier waren legio. Het is volstrekt geen bijzonderheid als het gemeenteverslag van de stad Ommen over 1844 schrijft, dat de zompschuiten in de zomer nauwelijks 1/6 van de gewone last konden vervoeren, doch aan de andere kant overstroomden de wei- en hooilanden langs de oevers meermalen, ook des zomers (4). Het bed van de rivier lag geenszins vast, af en toe ontstonden dode armen, terwijl elders oevers in het water stortten. Zoals in het eerste hoofdstuk reeds werd medegedeeld hadden de gedragingen van de Vecht zelfs een grenswijziging tussen de gemeenten Stad- en Ambt-Ommen tengevolge. Bij de beraadslagingen over deze nodig geworden grensverandering werd in het eindverslag van de Commissie van Rapporteurs (12 Mei 1866, Tweede Kamer) de aandacht gevestigd op de heerloze toestand, waarin vele kleine rivieren verkeerden. Eerst in 1896 werd daaraan voor de Vecht een einde gemaakt. In da,t jaar werd zij Pijksrivier. Tien jaren later was de lengte van haar stroombed door niet minder dan 69 bochtaf­ snijdingen tussen Dalfsen en de Rijksgrens van 75,4 tot 45 km ingekort (15). Als scheepvaartweg had de Vecht toen allang alle betekenis verloren. Dedems- vaart en Overijsselse kanalen verwerkten het verkeer. De normalisatie kwam dan ook speciaal ten goede aan de afwatering. Tengevolge van de veenafgravingen in noord- en'noordoost-Overij ssel in de tweede helft der 19e eeuw en de ver­ beteringen in de afwatering op Duits gebied kreeg de Vecht steeds meer water te verwerken. Dat via de stuw bij Haandrik de Overijsselse kanalen en via die te Ane de Dedemsvaart met Vechtwater werden gevoed bood daartegen onvoldoende compensatie. Het 10-j arenplan van 18 96-1906 deed nu de gemiddelde zomerstand ±70 cm dalen, terwijl het verhang toenam van 0,000 11 tot 0,00017 (6). Er kwamen nu klachten over een te lage grondwaterstand. De boeren vonden ook, dat de afvoer 's winters te goed was. Om aan de bezwaren tegemoet te komen werd een stuwplan uitgevoerd in 1906-19 14. Stuwen werden gebouwd te Hardenberg, Marién- berg, Vechterweerd (gem. Dalfsen), Vil stèren en Junne. Bij de stuwen te Vechterweerd, Vil stèren, Haandrik en Ane werden -sluizen gelegd. De oude stuwen bij Haandrik en Ane werden in 1920 opgeruimd en vervangen door nieuwe. Door middel van de stuwen wordt gezorgd, dat de grondwaterstand niet te laag wordt.

12 Verder vindt in het Vechtda] winterbev] oeiing plaats, waarbij de landerijen boven elke stuw worden bevloeid. Ieder jaar worden te Hardenberg en Vilsteren bevloeiingsvergaderingen gehouden, waarin het besluit wordt genomen over het al of niet bevloeien. Hoewel het nut twijfelachtig genoemd kan worden, wordt toch als regel aan bevloeien de voorkeur gegeven, daar de meerderheid der boeren er nog altijd aan hecht ( 15). Het gevolg van het stuwplan was tevens, dat de Vecht vanaf het Zwartewater slechts bevaarbaar is tot de stuw bij Junne: een sluis vindt men daar niet. De scheepvaart op de Vecht is nu tot enkele vaartuigen beperkt. De tijd der ,, zompen , platboomde vaartuigen van ± 10 ton (!) behoort tot het verleden. Ook op de B egge, die zich tussen Ommen en Vil stèren met de Vecht verenigt, behoort de scheepvaart tot het verleden. Het is bekend, hoe eertijds het nijvere volk van Enter behalve uit klompenmakers en boeren ook uit schippers bestond. Tot Diepenheim was de rivier bevaarbaar. In vroeger eeuwen had zij voor tal van plaatsen zodoende betekenis. Met de ontwikkeling van het verkeer is deze betekenis geleidelijk achteruit gegaan. Door de aanleg van het kanaal Zwolle-Almel o in 1858 werd bovendien de scheepvaart onmogelijk gemaakt. Erg veel zorg werd aan de Pegge niet besteed. De gemeenteverslagen van Ambt-Ommen over 1862 en 1863 melden, dat op vele plaatsen de rivier des zomers dicht­ gegroeid was met het gevolg, dat bij meer dan normale regenval de landerijen, - de wei- en hooilanden - overstroomden. Verbetering kwam hier eerst, nadat in 1883 het waterschap de Regge was opgericht. Als waterwegen, die voor scheepvaart en afwatering van betekenis zijn kunnen verder genoemd worden: de Dedemsvaart, het Ommerkanaal en de Overijsselse kanalen van Zwolle naar Almelo en van het Punt van Separatie naar Haandrik. De Dedemsvaart is voor de ontsluiting van het noordelijk gedeelte der gemeente Ommen van grote betekenis geweest. Vanuit dit veenkoloniaal kanaal dringen de wijken het gebied rondom de Ommerschans binnen. Het gemeentebestuur van Stad-Ommen, dat van oordeel was, dat de kanalen- aanleg de exploitatie der woeste gronden bevorderde, sloot in 18 25 met de Maatschappij van Weldadigheid, die toen al sedert enige jaren een bedelaars­ kolonie op de Ommerschans had ingericht, een overeenkomst, waarbij de Maat­ schappij zich verplichtte een kanaal te graven vanuit de Dedemsvaart tot Ommen, waartegenover het stadsbestuur de terreinen, waarover het kanaal getraceerd was zonder vergoeding afstond. Het kanaal moest in 1827 voltooid zijn. Het heeft echter tot 1866 geduurd aleer het z. g. Ommerkanaal werd vol­ tooid. De Maatschappij van Weldadigheid had zich inmiddels in 18 54 van de verplichtingen kunnen ontdoen door de stad f 9000,- aan te bieden, waarmede de aanleg van een kunstweg van Ommen via Ommerschans naar Balkbrug kon worden bekostigd, die op 1 Januari 18 57 gereed kwam. In de gemeenteverslagen van het begin der veertiger jaren vindt men menige klacht of schampere opmerking, dat de verbinding Ommen-Dedemsvaart nog steeds niet tot stand gekomen was. Toen het kanaal er eindelijk was, had het geen betekenis meer voor de exploitatie van de venen, daar deze al voor een goed deel tot het verleden behoorden. Volgens de gemeenteverslagen was de veenderij van geen belang meer. Het Ommerkanaal heeft echter wel betekenis gehad voor de afwatering. Een scheep­ vaartverbinding tussen Dedemsvaart en Vecht vormt het niet. Het water uit het kanaal wordt 1 angs een duiker naar de Vecht gevoerd. De Overijsselse kanalen zijn voltooid omstreeks 1858. Zij hebben vooral betekenis gehad voor de economische ontwikkeling van het Beerzerveen en het Lerne]erve l d. De veenexploi tatie in het Beerzerveen begon dadelijk in 18 58, terwijl enige jaren later in het Lerne]erve l d een beetwortel suikerfabriek in werking werd gebracht, die het middelpunt werd van een flinke nederzetting, waar al spoedig een school nodig bleek. In 1879 werd het zelfs raadzaam geacht beide gebieden als zelfstandige wijken uit de buurtschappen Beerze en LerneJe af te scheiden. Voor de gemeente Ommen hebben de Overijsselse kanalen nu vooral betekenis als afwateringskanalen.

13 meest van de stui f zandgordel. Zo ontstonden b. v. de bossen van Vil stèren, Archem en Ferde. De wetsbepaling, dat de grondbelasting voor met bos beplante gronden aanzienlijk verlaagd werd, heeft het proces van bebossing in de hand gewerkt (40). Onistreeks 1830 is ook al een begin gemaakt met de aanleg van een bos op het gebied van de gemene gronden der Qnmer marke, het z.g. Ommerbos. De bebossing is in deze eeuw voortdurend doorgegaan tot in de jongste tijd. De Nederlandse Heidemaatschappij, die hier als rentmeester optreedt van ver­ schillende landgoederen (Eerde, Archem, Junne) heeft in samenwerking met de uit de raad gekozen ,,Boscommissie " uitstekend werk gedaan voor een rationele bosexpl oitatie, die niet ten koste gaat van het natuurschoon. In de winter verschafte en verschaft de bosbouw aan vele handen werk bij het kappen en zagen. Ook werd daardoor enige houthandel in het leven geroepen. Voor het vreemdelingenverkeer zijn de bossen van Ommen van grote betekenis. Aan de schoonheid van het landschap in de gemeente is een element toegevoegd, dat de afwisseling nog weer verhoogt. De volgende landgoederen zijn voor het publiek opengesteld: 1. Het Laar (Gemeente Ommen). 2. Boswachterij Ommen (Staatsbosbeheer). 3. Landgoed Ferde (Baron van Pal 1 andt van Eerde). 4. Landgoed Beerze (Mr. Baron R. Bentinck tot Buckhorst). 5. Junne (Amsterdamse Mij. van Levensverzekering). 6. Archem-Archemerberg (Douair. Jhr. E.B. van der Wijck). 7. Lemélerberg (Hr. A. Ledeboer). 8. Park 1813 (Ned. Heide Mij.).

16 IV. BEBOUWING EN VERKEERSWEZEN

Bebouwing

De oudste nederzettingen in de gemeente Ommen liggen ] angs Vecht en Regge. Alle zijn het esdorpen, zo men wi] esgehuchten (met uitzondering dan natuur­ lijk van het stadj e Ommen), die de kern vormden van gelijknamige marken. Groot zijn deze nederzettingen niet (28). Tijdens de telling der bevolking, die in 1795 werd gehouden, vond men in de verschillende buurtschappen van het ambt Ommen de volgende aantallen huis­ gezinnen en inwoners:

buur t sc hap pe n huisgezinnen inwoners

21 137 17 126 16 121 A • •• 33 183 27 159 22 161 5 44 18 96 16 125 13 107 33 199 32 179 bij de brug bij Ommen (onder Zeesse) .... 27 106 280 1743

Vergelijkt men deze aantallen huisgezinnen (of huizen) met de aantallen woningen in de kern van elk gehucht op de moderne topografische kaart (ofwel met een kaart, waarop alle huisnummers zijn ingetekend) dan blijken de verschillen zeer gering. In de loop der tijden zijn wel huisn bijgebouwd, doch dan meest verspreid in het veld. Vele boerderijen in de gehuchten zijn al eeuwen oud. Alleen in de kern van Lerne] e zijn meer huizen bijgebouwd dan daarbuiten. De oude nederzettingen zijn zo gelegen, dat de afstand tot de 3 delen, die tezamen de basis vormden van het toenmalige agrarische bedrijf, n.1. de es (met het bouwland), de wei- en hooilanden (marsen en maten) en het „veld" (waar men de schapen weidde en plaggen stak) gering is. De wei- en hooilanden grenzen overal onmiddellijk aan de rivier, de essen sons, het veld nooit. In de regel ligt de es tussen mars en veld in, doch waar de es onmiddellijk tegen de rivieroever aanligt is deze situatie een weinig verschoven. De neder­ zettingen Jiggen aan de rand van de es. Blijkens het kaartje gevoegd bij zijn desbetreffend artikel noemt Dr H.J. Keuning (16) de nederzettingen van Vil sta een, Varsen, Ommen, Arriën, Junne en Besthmen kernesdorpen, die hun gesloten karakter hebben bewaard. De gehuchten Stegeren, Zeesse, Giethmen, Eerde en Archem deelt hij in als losse esdorpen, nederzettingen van losse structuur, waarbij een kern niet of in geringe mate ontwikkeld is. Beerze en Lemele tenslotte zijn bij hem f1 ankesdorpen van losse structuur met de boerde­ rijen geconcentreerd langs een zijde van de bouwes. Erg belangrijk is het niet, of Keuning's classificatie voor Ommen op correcte wijze is toegepast. Voldoende is het te wijzen op het lossere karakter van de nederzettingen langs de Regge, wat verband zal houden met de grotere mate van geleding in het

17 relief langs deze rivier, waardoor ook de esgronden minder aaneengesloten complexen vormen. Waren de markegehuchten oorspronkelijk de enige nederzettingen, naderhand zijn er talrijke boerderijen gesticht in het „veld". Na de markedelingen ± 1850 werd steeds meer woeste grond tot cultuurgrond gemaakt en nam het getal der boerderijen buiten de oude vestigingen toe. De betekenis van de kunstmest voor de ontginningen moet eveneens hoog worden aangeslagen. Ook de hoogveen- ontginningen, zowel ten zuiden van de Dedemsvaart als ten oosten van het Overijssels kanaal van Almelo naar de Haandrik, bereidden de weg tot nieuwe vestigingen. De bijzondere rol, die de kanalen hebben gespeeld bij de ont­ sluiting van sommige gedeelten der gemeente-, met name het Lemel erveld, waar zich aan het kanaal enige fabrieken vestigden, is reeds in een vorig hoofd­ stuk vermeld. Een vergelijking van de aantallen inwoners der buurtschappen op verschillende tijdstippen levert wel opvallende uitkomsten op. Als eerste jaar van opname is 1748 genomen, vervolgens 1795. De grenzen der buurtschappen verlopen wellicht in deze jaren iets anders dan in de 19e eeuw, doch voor een indruk voldoen de cijfers wel. Naast deze cijfers, die vooral historische waarde hebben, zijn die van enkele volkstellingen geplaatst. Hieronder volgt een vergelijkende tabel. (Alleen voor Ambt-Ommen).

1748 (28) 179 5 1869 1889 1909

Zeesse 171 150 163 147 183 Besthmen 65 96 152 139 195 Arriè'n 168 183 254 328 362 Stegeren 99 121 275 290 306 Beerze en Beerzerveld. 116 126 466 698 824 Junne 115 137 193 163 164 Eerde 64 107 108 86 95 A rchem 181 199 271 294 363 Lemel e en Lemel erveld. 175 179 913 998 1084 Giethmen 99 125 172 190 203 Vil stèren 141 161 148 151 137 Varsen en Varsenerveld 129 159 436 520 493 elders 37 1 2 20

Totaal 1560 1743 3552 4006 4429

Gegroeid zijn volgens deze gegevens vooral de inwonertallen in de vroegere markegebieden Lemele, Beerze en Varsen, daarnaast ook in flinke mate in Arrien en Stegeren. Weinig of geen groei was er in Zeesse, Junne, Vil stèren en Eerde. In de verschillende gebieden was de mogelijkheid om zich in het „veld" te vestigen niet even groot. Zowel het stuifzandcomplex als de Sal- 1 andse stuwwal legden aan de uitbreiding der vestigingen een sterke rem aan. De groei der bevolking in Lemel e-Lemel erve! d is niet alleen een gevolg ge­ weest van vestigingen in het „veld", doch meer nog van de stichting der suikerfabriek in 1865, waarin al spoedig een paar honderd arbeiders en arbeidsters werk vonden. In het Beerzerveen, aan de oostzijde van het kanaal naar de Haandrik, zijn na de veenvergraving talrijke relatief grote boerde­ rijen verrezen. Uit een oogpunt van bebouwing verdient nog vermelding de buurt ten zuiden van de Vecht aan de weg naar Den Ham. Hier heeft de Stad-Ommen zich in het vroegere Ambt uitgebreid. Aan het begin der 19e eeuw had zich deze bebouwing „voor de brug" (Voorbrug) al ontwikkeld. Duidelijk blijkt wel, dat er buiten de oorspronkelijke kernen vele woningen

18 zijn gesticht ]). Lerne]erve]d en in mindere mate K]oosterdijk-Beerzerveld hebben zich tot nieuwe kernen ontwikkeld. De groei van Lerne]erve!d tot de na Stad-Ommen belangrijkste kern der gemeente is wel opmerkelijk. Hoezeer de nederzettingen buiten de oude kernen, die langs Vecht en Regge gelegen zijn, van betekenis geworden' zijn, kan ook hieruit blijken, dat behalve voor Stad- Ommen detail-uitbreidingsplannen zijn vastgesteld voor Vinkenbuurt (Varsener- veld), Ommerschans, Witharen, KIoosterdijk-Beerzerveld, Lemele en Lemeler- veld. De bebouwing in de oude kernen met uitzondering van Lemele is geregeld in het pi an-in-hoofdzaak. Het uitbreidingsplan voor de kern Stad-Ommen omvat ook de bebouwing langs de stationsweg en de Hammerweg bezuiden de spoorlijn. Langs deze wegen zullen villa's en landhuizen verrijzen. Ruime villabouw is ook toegestaan langs de wegen naar Vil stere n en Marienberg, voorzover liggende binnen de grenzen van het uitbreidingsplan. Tenslotte zullen nog villa's kunnen verrijzen langs de oostzijde van het dorp. Uit dit alles blijkt wel, dat het van gemeentewege op prijs gesteld wordt, dat Ommen voor de toekomst nog meer dan nu een fraaie woongemeente wordt. In de andere detai l pi annen zijn dergelijke woonwijken niet geprojecteerd. Hier werden de kernen, die zich hadden ontwikkeld, afgerond en gefixeerd.

Het gangbare boerderijentype in de gemeente Ommen is het Halle-type (24), waarvan het karakteristieke is het aanvankelijk ongedeeld zijn van de binnen­ ruimte. Veestallen, werk- en woonruimte zijn in een geheel verenigd. Huis en stallen concentreren zich om de deel. De tasruimten voor hooi en graan bevinden zich zowel boven de deel en de stallen als boven de woonkamer. De ruimte boven de woonkamer wordt zolder genoemd, die boven de stallen „hilde", een naar het midden flauw hellend plankier. Op een deel van de hilde huisvestte men vroeger de kippen. De grootte van de boerderijen varieert met de oppervlakte grond, die bij de boerderij hoort. Ter weerszijden van de woonkamer vindt men in oude boerderijen een aantal bedsteden. In verscheidene boerderijen eciuter zijn ze weggebroken en in plaats daarvan worden nu slaapkamers aangetroffen ofwel een z.g. „ zomervertrek", een tweede woonkamer, zodat het mogelijk is geworden een kamer altijd netjes te houden. De overheersende positie van de deel stamt van vroeger jaren, toen in het gemengd bedrijf de akkerbouw nog zo sterk op de voorgrond stond en zeer veel tas- en dorsruimte nodig was. In de nieuwere boerderijen, die dateren van na de verschuiving in het bedrijf op de zandgronden is de deelruimte beperkter en beslaan de stallen een grotere oppervlakte. Karakteristiek is dat de banderdeuren, die toegang geven tot de deel, enigszins inspringen. Op deze wijze ontstaat een schuilplaats, een „onder- schoer" (schoer is onweer).

Verkeer en verkeerswegen Het ontstaan van de nederzetting Ommen hangt zeer waarschijnlijk samen met haar verkeersl igging. Ommen immers is gelegen op het punt, waar de rivier de 1) Het moet worden ontkend, dat het dichter bevolkt raken van het gebied buiten de kernen vooral het gevolg zou zijn van niet-agrarische penetratie. De opmerking van J.W. Verdenius in het Tijdschrift voor Volkshuisvesting en Stedebouw 1941 (Over het uitbreidingsplan in de Noordelijke provincies II P 76), op grond van cijfers ontleend aan de Volkstelling 1930, dat in het algemeen „de kleiboer zich de burger van het lijf houdt", in tegenstelling met de zandboer (Noord-Groningse terpdorpen (!) 20-30% der bevolking in landelijk gebied, Anlo 68%, Beilen 80%, Ambt-Hardenberg 70 %) wordt door de door hem genoemde cijfers niet bewezen.

19 Vecht, die in vroeger tijden een scheepvaartweg vormde tussen Duitsland (Nordhorn) en Zwolle, gekruist werd door de weg, die vanuit Sal land dwars door de hoogveenbarriere over een zandrug naar Drenthe voerde. Op dit kruispunt lag het veer (stal) over de Vecht. Langs Ommen zonden de Utrechtse bisschoppen aan wie in de Middeleeuwen het Oversticht behoorde, het krijgsvolk naar noordelijker contreien. Ook Maurits trok in 1591 met de Staatse troepen door Ommen naar Drenthe, zoals later bisschop Berend van Galen. In de loop der eeuwen heeft Ommen allerhande troepen zien doortrekken (25). Vreedzamer reizigers waren de boeren, die uit Drenthe vandaan jaarlijks de Ommer Bissing kwamen bezoeken, van welke in wijde omtrek vermaarde markt al in 1557 melding wordt gemaakt. Aan de noordzijde liep langs Stad-Ommen ook de grote Hessenweg, die deel uitmaakte van de postroute Bremen (en andere Hanze stedeii ) -Amsterda m (19). Langs de Hessenwegen reden tot in de vorige eeuw de zware met vele paarden bespannen Hessenwagens met glaswaren naar de Hollandse steden. Omtrent de ouderdom dezer wegen tast men in het duister (9). De weg, die van Hardenberg benoorden Ommen langs Zwolle loopt, is zeker al vele eeuwen oud. Als echte Hessenweg mijdt hij de laagten langs de rivier, doch volgt hij het meest begaanbare trace, dat liep langs enige „haaren" (hoogten: Kleine Haar, Bisschopshaar) over een zandrug (26). Niet zonder reden liet de Stad-Ommen in 1662 een herberg bouwen aan de Bisschopshaar (25), daar het vertier der Hessenwagens aan de stad voorbijging. Misschien mag men hierin een aanwijzing zien, dat eerst in de 17e eeuw de Hessenwagens begonnen te rijden, wat in overeenstemming zou zijn met de opmerking van Overdijkink („Langs onze wegen" blz. 7), dat de naam Hessenweg naar alle waarschijnlijkheid niet van voor de 17e eeuw stamt. De weg zelf echter is wellicht ouder. Aan het begin van de vorige eeuw waren de verbindingen van Ommen (Stad en Ambt) met de buitenwereld naar tegenwoordige begrippen zeer gebrekkig. Harde wegen ontbraken. De landwegen verkeerden in slechte staat, terwijl het verkeer te water op Vecht en Regge aan de grillen van deze regen-rivier was over­ geleverd. In het vorige hoofdstuk is op de moeilijkheden, waarmede de Vecht- scheepvaart te kampen had, vrij uitvoerig gewezen. Het aantal schippers, dat blijkens in 1795 en 1807 gehouden tellingen in het gebied der tegenwoordige gemeente Ommen woonachtig was, was gering (in 1795 : 9; in 1807 : 3). De toenmalige internationale verhoudingen zullen deze cijfers wel wat hebben verlaagd. Aan de andere kant was toen het verval van de scheepvaart van en naar Duitsland al gaande. Wat bleef was de vrachtschipperij op Zwolle. Een tweede verbinding met Zwolle werd onderhouden door de postwagen. In 1839 werd begonnen met de aanleg (verharding) van de wegen Zwolle- Rechteren-Vilsteren-Ommen, Ommen-Goor en Ommen-Hardenberg. Op 1 Januari 1857 kwam tevens gereed de kunstweg over Ommerschans naar Balkbrug. De postwagen van Hardenberg via Ommen naar Zwolle was inmiddels in 1844 door een diligence vervangen. Twee keer per week vervoerde zij personen en goederen van en naar de provinciale hoofdstad, in de zestiger jaren dagelijks. Een speciale diligencedienst Ommen-Zwolle v.v., drie maal per week, werd in 1872 ingesteld. In het volgende jaar ging er op werkdagen een vrachtwagen voor personen en goederen lopen van Avereest over Ommen naar Den Ham. In 1881 kwam er een dili­ gencedienst van Ommerschans naar . De verharding der wegen is ten dele geschied met steun van particulieren. De eigenaar van het landgoed Vilsteren b.v., Mr. P.F. Helmich, droeg tot een belangrijk bedrag bij in de kosten van de weg Ommen-Vil stéren-Zwo l Ie. Het onderhoud van de wegen werd bekostigd uit tollen, die werden geheven van niet- inwoners der gemeente. De onverharde buurtwegen werden onderhouden door hand­ en spandiensten tot 1876. Het waterverkeer heeft door de marktvaart op Zwolle lange tijd enige be­ tekenis gehouden. Een tweetal marktschuiten heeft in de vorige eeuw geregeld de verbinding met Zwolle onderhouden. Doorgaande scheepvaart was er toen

20 practised niet meer en deze werd in onze eeuw door de aanleg van de stuw bij Junne geheel onmogelijk. Flinke scheepvaartwegen vindt men tegenwoordig niet meer in, doch aan de randen van de gemeente: Dedemsvaart en Overijsselse kanalen, die de rol van de Vecht ten dele hebben overgenomen. Het graven van de Overijsselse kanalen in de jaren vijftig was voor de bevolking van Ommen, die destijds slechts een geringe mate van welvaart kende, een belangrijke bron van werk, speciaal in de winter. Het Ommerkanaal, dat in 1866 klaar kwam, is voornamelijk een afwaterings-kanaal. Al iri de zeventiger jaren der vorige eeuw bestonden er plannen om een spoor­ lijn langs Ommen te leggen. F.r waren ook projecten voor verbindingen van Almelo over Ommen naar Meppel of Iloogeveen. Door de aanleg van de Dedems- vaartse tramlijn werd de'kans op een west-oost-gerichte spoorbaan verkleind. In het begin dezer eeuw kwamen toch de plannen van de Noord-Ooster-Locaal- Spoorweg tot uitvoering. In 1906 werd de lijn geopend. Voor de ontsluiting van Noord-Overijssel heeft zij nog wel betekenis gehad, terwijl ook het vreemdelingenverkeer in de gemeente Ommen er door gestimuleerd is. Een zijlijn over Lemelerveld en Raalte naar Deventer werd speciaal om strategische redenen aangelegd (40). Van veel betekenis is deze inmiddels opgeheven verbinding niet geweest. Een belangrijk verkeersknooppunt zoals in de Middeleeuwen is Ommen nu niet meer. De rijksweg Zwol 1 e-Oudl eusen-Ommen-Hardenberg is een verkeersweg van zeer beperkte betekenis. Blijkens de Driejaarlijkse Verkeerswaarnemingen van de Rijkswaterstaat in 1938 is het verkeer op deze weg geringer dan op alle andere wegen, die bij Zwolle samenkomen. Het verschil is zelfs zo groot, dat op de toch niet bovenmatig drukke wegen Zwolle-Kampen en Zwol 1e-Almelo meer dan 3 maal zoveel auto's rijden. Bovendien is van ]935-'38 de drukte op de weg Zwol!e-I'ardenberg afgenomen. De kaarten gevoegd bij de Verkeerswaarnemingen 1938 spreken ook duidelijke taal. De noord-zuidverbinding te land heeft alleen locale betekenis. De scheep­ vaart is aan de randen van de gemeente slechts van belang. Van de in 1938 bestaande autobusdiensten geeft onderstaande tabel een overzicht:

frequentie traject per werkdag (v.v.)

Ommen-Zwolle 11 Deve nter-Omme n ...... 7 Otnmen- 6 Beerzerveld-Almelo 1 Beerzerveld-Hoogeveen 1

Deze gegevens zijn tevens een aanduiding van een oriëntatie. Zwolle blijkt op Ommen de meeste aantrekkingskracht uit te oefenen, terwijl Den Ham zich weer richt op Ommen. Het staatje van de bodediensten in 1942 op blz. 24 wijst eveneens in de richting van oriëntatie op Zwolle. Op 31 December 1942 hadden verder 2 beurtvaartondernemingen in de gemeente hun zetel met tezamen 2 schepen (totaal laadvermogen 38 ton). Het aantal motorrijtuigen in de gemeente bedroeg op 1 Augustus 1938 154, en wel verdeeld over de volgende categorieën: motorrijwielen 48, per 1000 inwoners 5,4 motordriewielers 1, per 1000 inwoners personenauto's . 65, per 1000 inwoners 7,3 autobussen 12, per 1000 inwoners 1,3 vrachtauto's ... 28, per 1000 inwoners 3,1

21 Bodediensten in 1942 aantal lijn- en/of bode- totale frequentie traject dienstondernemingen per week

2 3 9 12 ä 3 ] 8 (minstens) 2 3 4 2 2 Vriezeiiveen-Onmeri-Leeuwarden 3 In vergelijking met andere gemeenten zijn de cijfers inzake het aantal motor­ rijtuigen niet hoog. Met name het aantal vrachtauto's is laag. De personen­ auto's komen daarentegen vrij goed voor de dag. Het ontbreken van belangrijke industriële en handelsondernemingen komt in de cijfers tot uitdrukking. Op 9 Mei 1940 hadden in de gemeente Ommen 4 binnenschepen domicilie met een laadvermogen tezamen van 213 ton. Ook hieraan kan men aflezen het ont­ breken van alle scheepvaart binnen de gemeente 1). De spoorlijn Zwol1 e-Ommen--Emmen heeft een tijd lang op de nomi­ natie gestaan opgeheven te worden. De oorlogsomstandigheden hebben het gevaar tijdelijk afgewend, bezworen is het éditer niet. Speciaal voor het vreemde­ lingenverkeer zou stopzetting van het reizigersvervoer te betreuren zijn. Omstreeks 1938 reden er op werkdagen 8 treinen van Zwolle over Ommen in de richting Coevorden en terug, des Zondags enige keren minder. Ommen kon derhalve op een goede spoorverbinding bogen.

1) Volgens de Beroepstelling waren er in 1930 9 mannen werkzaam in de binnen­ scheepvaart, waarvan 4 bedrij fshoofden.

22 VDE BETREKKELUK E SOCIALE LIGGING VAN DE GEMEENTE EN HAAR ONDERDELEN

Bij de behandeling van een onderwerp als het bovenstaande is het nodig er op te wijzen, dat Ommen een uitgestrekte gemeente is. Men dient daarom de vraag naar de betrekkelijke sociale ligging wat te specificeren. Allereerst dan: hoe is de sociale ligging van de verschillende onderdelen der gemeente? En in de tweede plaats: hoe is de sociale ligging van de gemeente als geheel? Zoals reeds in een vorig hoofdstuk is uiteengezet is de gemeente Ommen ont­ staan uit de nederzetting van die naam aan de Vecht, daar waar het bisschop­ pelijk veer gelegen was, benevens een aantal oude marke-nederzettingen langs Vecht en Regge. Stad en ambt hoorden economisch-geografisch bijeen. Zeer duidelijk blijkt dat uit de telling, die in 1795 werd gehouden (28). De stad werd blijkens de uitkomsten van deze telling grotendeels bewoond door winke­ liers, ambachtslieden en andere personen buiten de landbouw staande. Zo vond men er behalve de schout, de notaris en enige andere notabelen 10 kleermakers, 8 timmerlieden, 6 kooplieden in paarden en vee, 5 bakkers, 5 kasteleins, 4 schoenmakers, 2 kooplieden in huiden, 5 metselaars, 2 molenaars, 1 barbier, 1 koopman in garen en band, 2 kooplieden in koffie en thee e.d., 2 smeden, 3 wevers, 7 spinners en spinsters, 5 slagers, 2 klompenmakers, 2 kooplieden in laken en wol, 1 koopman in granen, 1 kuiper, 1 grutter, 1 naaister, ] horlogemaker en nog enige andere handelaren en winkeliers. Een rijk ge­ varieerde middenstand dus! In Ambt Ommen waren slechts enkele niet-agrarische beroepen vertegenwoordigd. Als men de nederzetting aan de brug tegenover de stad uitschakelt verkrijgt men het volgende resultaat. De agrarische bevolking is daarbij buiten beschouwing gelaten. Archem : ] schipper, 1 timmerman Arrien : 1 kastelein Beerze : 1 schipper Besthmen : ] kastelein Eerde : 1 vogel vanger, 1 hovenier Giethmen : ] timmerman Juniie : alleen grote en kleine boeren Lemele : 1 timmerman, 1 molenaar, 1 schipper, 2 dekkers, 1 schoolmeester Stegeren : 1 kastelein Varssen : 1 hovenier, 1 kastelein Vilsteren: ] pastoor, 2 huisknechten, 1 timmerman Zeesse : alleen grote en kleine boeren Men kan dus wel zeggen, dat er in de buurtschappen naast de boerenbevolking slechts kasteleins (4), timmerlieden en dekkers (6), schippers (3), een molenaar, een schoolmeester en een pastoor gevestigd waren. De beide »do­ mestiques" behoren bij het huis Vilsteren, terwijl de hoveniers en de vogel- vanger tot de agrarische bevolking gerekend kunnen worden. Winkels vond men er dus in het geheel niet, wel een aantal cafe's, die blijkbaar meer in een behoefte voorzagen. Nu was het agrarisch bedrijf in die dagen vrij autarkisch. Algehele zelf­ voorziening was evenwel niet mogelijk, men denke speciaal aan verschillende koloniale waren. Voor de artikelen, die de boerenbevolking genoodzaakt was ziel» door ruiling te verschaffen, ging zij naar de Stad, waar de verzorgende middenstand woonde. Bakkers- en kruidenierswinkels, tegenwoordig de meest frequente verzorgende bedrijven, vond men in de kleine nederzettingen langs Vecht en Regge niet. De boerenbevolking bakte zelf haar. brood, terwijl de kruidenierswinkel nog niet was wat zij tegenwoordig is. De kruidenier verkocht in de eerste plaats kruiderijen en koloniale waren, terwijl hij nu talloze andere, veelal verpakte artikelen verkoopt. Er was tussen de plattelands-

23 bevolking, die in zoveel opzichten ze]fverzorgend was, voor een kruideniers- bedrijf inderdaad geen bestaansmogelijkheid. Stad Ommen was dus het locaal verzorgende centrum voor het toenmalige Ambt en bleef dat, zolang de nederzettingen in het Ambt van beperkte omvang waren. Het zwaartepunt van het gebied der huidige gemeente Ommen lag wel in zeer sterke mate in de Stad. Daarbij waren de verkeersverbindingen zodanig, dat van intensief contact met verderaf gelegen grotere centra - in casu Zwolle — weinig sprake kon zijn. Ook cultureel was de Stad het centrum. Vanuit de omliggende gehuchten bezocht men de Ned. Hervormde kerk in het stadje, waar men ook het kerkhof voor beide gemeenten vond. Naderhand verrees te Stad-Ommen een Gereformeerde kerk. Alleen de Rooms-Katholieken hadden hun centrum te Vil stèren, waar de parochie zich gehandhaafd had in de Hervormingstijd. De auteur van de uit 1829 daterende „Beschrijving van Ommen" vermeldt, dat de „beminnaar van gezellig verkeer" „een beschaafden kring" in het stedeke kon aan­ treffen (25), alsmede verscheidene leesgezelschappen, waarvan het uitgebreidste de zinspreuk „Nut en Uitspanning" voerde. In 1822 werd er een departement van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen gesticht, welke na luttele jaren over een fraaie boekerij beschikte. Er zijn twee oorzaken, die in de hierboven geschilderde toestand verandering hebben gebracht. Enerzijds de toename van de bevolking juist buiten de oude nederzettingen in het vroeger woeste gebied, anderzijds de verbetering der verkeerswegen en de ontwikkeling van het verkeer. De eerstgenoemde oorzaak waarover in het vorige hoofdstuk al is uitgeweid, kan in haar invloed moeilijk worden overschat. Zij ontketende a.h.w. middelpuntvliedende krachten. De tweede oorzaak veranderde de betrekkelijke sociale ligging van de gemeente als geheel. Ommen werd door de ontwikkeling van het verkeer meer dan tevoren opgenomen in de provinciale en nationale gemeenschap. Andere centra, in de eerste plaats Zwolle, doch daarnaast zelfs en Den Haag, kwamen dichterbij te liggen. Ook in de tijd, dat het „veld" nog woest en ledig lag, waren de afstanden van de verschillende nederzettingen tot het economische en culturele middel­ punt niet gering. Het was voor de bevolking van Ambt Ommen zowel door de grote afstanden als door de slechte toestand der wegen niet mogelijk regel­ matig ter kerke te gaan. Voor het contact met de veraf wonende gemeenteleden zorgde de „catechiseermeester", die in de buurtschappen catechisaties en godsdienstoefeningen hield (40). De genoemde centrifugale krachten deden zich het eerst gelden, toen aan de Ommerschans in 1819/20 de bedelaarskolonie werd gesticht van de Maatschappij voor Weldadigheid. In hoofdstuk II is al met enige voorbeelden duidelijk gemaakt, dat tussen Stad-Ommen en de Ommerschans nimmer een intensief sociaal contact heeft bestaan. De stichting der kolonie heeft echter de beide ge­ meenten Ommen niet onberoerd gelaten. Onder leiding van de Maatschappij van Weldadigheid immers werd in het uiterste noorden van het stadgebied een begin gemaakt met de vergraving van het hoogveen. Vanuit de Ommerschans en vanaf de Dedemsvaart, die uit het begin van de 19e eeuw stamt, knabbelde de ontginning hectare voor hectare van de veenwoestenij af. Toen in 1843 de Maatschappij de kolonie overdeed aan het Rijk, was er meer dan 1000 ha door haar ontgonnen, waarvan in Stad-Ommen ruim 450, in Avereest ruim 380 en in Ambt-Ommen 180 ha. Op de ontgonnen gronden ten zuiden van de Dedemsvaart verrezen boerderijen en groeide de gezeten bevolking, die zich economisch niet richtte op Ommen, doch op Balkbrug en Dedemsvaart in de gemeente Avereest. De Ommerschans, aan­ vankelijk door de Ned. Hervormde predikant uit de gemeente Avereest verzorgd, kreeg al vrij gauw een hervormd kerkje, dat ook gebruikt werd door de bevolking van Vinkenbuurt en Witharen, voor wie het gunstiger gelegen was dan de kerk te Ommen. Door de markedelingen en het graven der Overijsselse kanalen werd een

24 verdere emancipatie der randgebieden ingeluid. In een voorgaand hoofdstuk werd al het administratief zelfstandig worden van Beerzerveld en Lemelerve!d vermeld. Speciaal Lemelerveld, gedeeltelijk gelegen in de gemeente Dalfsen, ontwikkelde zich door de stichting van de beetwortel suikerfabriek in 1865 in vlug tempo. In 1870 ontstond hier een dochtergemeente der Ned. Hervormde kerk. Eerder al, in I860, was Lemele een zelfstandige gemeente geworden. De Ned. Hervormden van het Beerzerveld, dat in een uithoek van Ambt-Ommen is gelegen - op het achtereinde van de opstrekkende marke van Beerze - sloten zich kerkelijk aan bij Ambt Hardenberg. Naderhand verrees ook hier een Ned. Her­ vormde kerk. De Gereformeerden kerken er te Marienberg. Lemelerveld kreeg later ook een Gereformeerde en een Rooms-Katholieke kerk. Het spreekt echter vanzelf dat de veraf gelegen buurtschappen ook economisch op eigen benen kwamen te staan. De toenemende bevolkingsdichtheid riep vanzelf verzorgende bedrijven in het leven, waardoor de betekenis van Stad-Ommen als verzorgend centrum afnam, zoal niet in absolute zin, dan toch relatief. Men kan dit wellicht het duidelijkst demonstreren aan de ontwikkeling van het inwonertal van stad en gemeente. In ]850 telde de bevolking van het tegenwoordige Ommen ongerekend de koloniebevolking t 4000 zielen, waarvan in het stadje ongeveer 1200. In 1880 waren de cijfers 5500 en 1200, in 1910 6200 en 1200 en in 1930 8100 en (met inbegrip van de bebouwing ten zuiden van de brug en langs andere uit­ stralende wegen) 1600. Feitelijk heeft het oude stadje in een tijd, dat de boerenbevolking zeer sterk is toegenomen, geen uitbreiding ondergaan. De verzorging van de verafwonende boerenbevolking met artikelen voor dagelijks gebruik geschiedt nu ten dele vanuit de hoofdplaats met reiswinkels (wagens met brood 1 ) en kruidenierswaren), die dus de winkeltjes in de buurtschappen - in de eerste plaats en vooral kruidenierswinkels - concurrentie aandoen. Ommerschans, Varsenerveld, Beerzerveld en Lemelerveld worden evenwel niet meer vanuit Ommen bediend. Het detailhandelsrayon van het stadje omvat: Vilsteren, Varsen, VVitharen, Arrie'n, Arrié'rveld, Stegeren, Junne, Beerze, Zeesse, Besthmen, Giethmen, Archem, Eerde en Lemele. Ommerschans en Varsener- veld sluiten economisch-geografisch volledig aan bij Balkbrug en Dedemsvaart. Men kan zelfs zeggen, dat de band met Ommen practisch alleen administratief is. De buurtschap Beerzerveld, die deel uitmaakt van veenkoloniaal Oost-Overijssel (met Vroomshoop) is in eerste instantie georiënteerd op Hardenberg. Lemeler­ veld is een min of meer op zichzelf staande nederzetting, vanwaaruit men zeer weinig inkopen doet te Ommen. Economisch-geografisch moet men dus binnen de gemeente het onderscheid maken tussen het stadje met zijn detailhandelsrayon en de randgebieden, die ofwel op andere centra georiënteerd zijn ofwel zichzelf verzorgen. De centrumfunctie van Stad-Ommen wordt geaccentueerd door de elke Dinsdag gehouden markt. De varkens- en vooral biggenmarkt vaSi Ommen trekt uit wijde omtrek, in elk geval een gebied met een straal van 20 km, bezoekers. Naast varkens worden rundvee, pluimvee en eieren aangevoerd. Voor de boerinnen heeft de „lapjesmarkt" aantrekkingskracht. Op marktdagen worden meer inkopen gedaan dan op andere dagen, bij kruideniers, bakkers, manufacturiers en anderen. Er kan daarbij van persoonlijke relaties tussen boerenbevolking en winkelstand worden gesproken. De weekmarkt is voor de „stedelijke" middenstand zeker van groot belang. Aan de andere kant is het evenwel zo, dat vele boeren des Vrij­ dags naar de Zwolse veemarkt gaan en dan in de provinciale hoofdstad inkopen kunnen doen. Vanuit het zuiden der gemeente trekt men ook naar de markten van Raalte, soms ook naar Deventer. Van bijzondere betekenis is voor het stadje de bekende Omnier Bissing, die op de tweede Dinsdag in Juli begint en 3 dagen duurt. De Bissing trekt van heinde en ver bezoekers. Verhandeld worden dan behalve vee en varkens ook landbouw-

1) Het zei fbakken, in de vorige eeuw nog zo verbreid, heeft niet veel be­ tekenis meer.

25 gereedschappen, huishoudelijke artikelen, manufacturen enz. Deze dagen brengen voor de boerenbevolking een verzetje in het leven van alledag. De Bissing heeft een oude traditie en kan zich, als andere jaarmarkten (Zuidlaren, Roden), daardoor handhaven. In vroeger tijden, toen de verkeersverbindingen zoveel slechter waren, hadden deze jaarmarkten, waar kopers en verkopers samenkwamen, veel meer zin ]). Voor landbouwbenodigdheden komen de boeren naar Ommen, waar ze tevens hun paarden laten beslaan. Vanuit Ommerschans gaat men echter naar de hoefsmid in Balkbrug, van Beerzerveld naar die te Marienberg, terwijl in Lemelerveld smeden gevestigd zijn, die door de boeren die tot op een afstand van * 5 km wonen, worden bezocht. De boerenbevolking in het detailhandelsrayon gaat voor kleding, meubilair e.d. nog wel naar Ommen. Zwolle ligt echter dichtbij en is per trein en per bus bereikbaar. Een betrekkelijk grote groep „elite" uit Ommen zelf zoekt het nog verder op en reist - wat bij de voor deze oorlog vigerende dienstregelingen zeer wel mogelijk was - naar Amsterdam en Den Haag. Het gros der bevolking gaat echter vrij geregeld in Zwolle winkelen. Voor Beerzerveld en ook Beerze nog komt Almelo als streekverzorgend centrum naar voren. Ook Raalte trekt uit het zuiden der gemeente nog kopers. Het bijkantoor van het Gewestelijk Arbeidsbureau te Ommen is bestemd voor de gemeenten Dalfsen , Den Ham, Nieuw]eusen en Ommen. Overigens bezit Ommen geen centrumfunctie ten opzichte van omliggende gemeenten en, zoals we zullen zien, de randgebieden der eigen gemeente. Te Stad-Ommen is gevestigd de Coöp. Landbouw Aan- en Verkoopvereniging, die werd opgericht in 1909. Deze coöperatie, de grootste in de gemeente, telt ;fc 400 leden, die allen in het centrum der gemeente woonachtig zijn. Naar het zuiden loopt de grens van het rayon tot Lemele. Deze buurtschap valt er min of meer buiten. Datzelfde kan gezegd worden van Vilsteren (met een eigen R.K. coöperatie), Lemelerveld, Beerze en Beerzerveld, Stegeren, Ommerschans en Varsenerveld. In het noorden zijn de boeren aangesloten bij de Landbouw­ coöperatie van Balkbrug, terwijl zij in het oosten georiënteerd zijn op Marienberg. Lemelerveld staat op zichzelf. Men vindt daar, op het grondgebied der gemeente Dalfsen, de Coóp. Verbruiks- en Productievereniging „Ons Belang" . Deze coöperatie exploiteert in de eerste plaats een winkelbedrijf, waar kruide- nierswaren, drogisterij-artikel en, manufacturen, aardewerk, klompen enz. verkocht worden. Verder koopt zij veevoeder in, dat in een eigen inrichting gemengd wordt. Men handelt tevens in kunstmest en verschillende andere land­ bouwbenodigdheden zoals b.v. touw. Tenslotte heeft de coöperatie ook een eigen bakkerij. Het aantal leden bedraagt £ 125, waarvan een 100 kleine boeren, ir hoofdzaak woonachtig in de gemeenten Ommen en Dalfsen, doch ook te Heino en Raalte. Het rayon van het bedrijf omvat een gebied met een straal van 5 km. Verder vindt men in Lemelerveld geen landbouw aan- en verkoopcoöperaties. Voor de particuliere handelaar ligt hier een behoorlijk arbeidsveld. Te Ommen is tenslotte nog een R.K. coöperatie gevestigd. De Coó'p. Landbouw Aan- en Verkoopvereniging heeft een eigen graanmalerij. Aan een andere molen - in hep stadje zijn er drie - is een houtzagerij ver­ bonden, waar de boeren de ruwe stammen, die op de vele houtverkopingen worden gekocht, laten zagen tot balken en planken. In het centrum der gemeente vindt men 2 boerenleenbanken, een neutrale en een Rooms-Katholieke. Lemelerveld resorteert onder de R.K. Boerenleenbank van Dal fs en . Aan de weg naar Den Ham staat te Ommen de Coöp. Zuivelfabriek „De Vecht­ streek". Het melkaanvoerrayon van dit bedrijf reikt in het noorden tot aan Varsenerveld. Deze buurtschap valt er in hoofdzaak buiten, wat ook voor Ommer­ schans geldt. Ook hier blijkt weer, dat dit gebied op Balkbrug georiënteerd is. Ook Beerzerveld valt buiten het rayon van „De Vechtstreek". De boeren brengen

1) Men vergelijke de opkomst der streekbeurzen na de Meidagen van 1940.

26 er hun melk naar de fabriek te Den Ham. Lemelerveld heeft de Roomboter- en Kaasfabriek „Statum" C.V. en staat dus weer op zichzelf. De niet-genoemde buurtschappen behoren tot het aanvoergebied van „De Vechtstreek", met inbegrip dus van Vilsteren. Naar de zuivelfabriek te Lemelerveld wordt melk aangevoerd uit de gemeenten Ommen, Raalte, Dalfsen, Heino en Hel 1endoorn, in overeen­ stemming met de geografische ligging van de buurtschap. Verschillende melk- 1everanciers wonen nog in Lemele, Giethmen en Dalmsholte. De rayons der beide fabrieken „overlappen" elkander hier. De gemeente Ommen is ingedeeld bij een vijftal waterschappen: De Noorder Vechtdijken, het Ommerveld, Beoosten het Ommer Kanaal, De Regge en het Beerzer- veld. Alleen de zetel van het waterschap „Het Ommerveld" is in Stad-Ommen. De andere waterschappen zijn gevestigd te Zwolle, Dedemsvaart, Almelo en Eiergentheim. Er zijn nog enige waterschappen in oprichting (Dalmshol te, Arrie'r- veld). Zoals de toestand nu is behoeft slechts een klein gedeelte van de boerenbevolking voor behartiging der waterschapsbelangen naar het stadje. Wel woont daar de enige notaris in de gemeente. Deze wordt, indien althans geen dringende redenen zich daartegen verzetten, bij voorkeur op de marktdag bezocht. Hetzelfde geldt trouwens van bezoek aan de beide boerenleenbanken en het correspondentschap van de Incassobank (kantoor Almelo). Advertenties van en bestemd voor landbouwers en veehouders benevens plaatse­ lijke berichten kon men voor de oorlog aantreffen in de Oprechte Ommer Courant, die te Ommen werd uitgegeven en een keer per week verscheen. Dit plaatselijke blad telde - 1000 lezers, in alle buurtschappen van de gemeente woonachtig en daarnaast in de gemeenten Dalfsen, Raalte, Den Ham, Hellendoorn en Hardenberg. Ook in Balkbrug woonden nog vrij veel lezers. De Dedemsvaart was overigens een vrij scherpe grens. Bij de beschouwing van de medische verzorging der gemeente komt weer het onderscheid tussen centrum en randgebieden naar voren. In stad-Ommen wonen 3 artsen, verder nog een in Lemelerveld. Te Ommen woont ook een tandarts, terwijl een collega uit Zwolle er zitting houdt. Te Granen woont verder de enige in de gemeente aanwezige veearts. De kring van het Groene Kruis, welke te Ommen gevestigd is, telt niet minder dan i 1100 leden. Niet de gehele gemeente valt er onder. Oimierschans, Varsener- veld ressorteren onder Dedemsvaart, Lemelerveld heeft een eigen kring, terwijl Vilsteren onder een kring valt van het (R.K. ) Wit-Gele Kruis. In het nieuwe uitstekend geoutilleerde wijkgebouw van het Groene Kruis te Ommen heeft ook het consultatiebureau voor zuigelingen onderdak gevonden. Een beschouwing van de ontspanning der bevolking met inbegrip van de ont­ wikkelende ontspanning, levert met het oog op de oriëntatie der bevolking het volgende op. Te Ommen is een bedrijf gevestigd, dat tweemaal per week een bioscoop-, cabaret- of toneelvoorstelling geeft. Deze voorstellingen worden vrijwel uitsluitend bezocht door de burgerij uit de kom van de gemeente. Er komen wel eens bezoekers uit Lemelerveld, Lemele, Dalfsen, Beerzerveld en Mariënberg, maar dan nooit boeren. Voor de boerenbevolking breken alleen de Ommer Bissing en de zang- en muziekconcoursen enz. van Paas- en Pinkster­ maandag de dagelijkse sleur. Het feit, dat de meeste boeren rechtzinnig zijn, een vrij groot gedeelte ook gereformeerd, zal hier wel mede een rol spelen. De twee particuliere ui tleenbibliotheken te Ommen hebben alleen lezers in de stad. Reeds enige malen lag het in de voorgaande beschouwingen voor de hand de betrekkelijke sociale ligging van de gemeente als geheel aan te roeren. Zolang de verkeerswegen in slechte staat verkeerden, was Ommen min of meer geisoleerd. De Vecht en het Zwartewater gaven echter vanouds de mogelijkheid van contact met Zwolle. De handelsweg ZwolIe - Duits] and., te land zowel als te water, leidde langs Ommen. In het vorige hoofdstuk is vermeld, hoe geleidelijk verschillende wegen

27 werden verbeterd en hoe tenslotte ook de spoorwegverbinding tot stand kwam. Speciaal de spoorweg bracht Ommen in nauwer contact met andere delen van ons land. Tweezijdig was dit contact. Enerzijds werd de mogelijkheid geboden op snelle wijze naar het zuiden en westen des lands te reizen, anderzijds werd het toerisme door de aanleg van de spoorlijn bevorderd. Zwolle heeft als economisch en cultureel centrum voor Ommen zeer grote be­ tekenis. Met tal van gegevens kan dat worden aangetoond. Enige opmerkingen werden al gemaakt over het doen van inkopen in buiten de gemeente gelegen centra. Van de verspreiding der couranten kan in aansluiting op hetgeen werd opgemerkt over het rayon van de Oprechter Ommer Courant worden vermeld, dat in het centrum der gemeente de Provinciale Overijsselse en Zwolse Courant het belangrijkste provinciale blad is, terwijl naar het oosten en zuiden toe de lezerskring toeneemt van het te Almelo verschijnende „Dagblad van het Oosten". Voor specialistische ziekenhuisbehandeling is men - dit als aanvulling op hetgeen gezegd werd over de medische verzorging der gemeente - voornamelijk op Zwolle georiënteerd. Daarnaast worden ook patiënten vervoerd naar de zieken­ huizen van Raalte, Hardenberg, Almelo, Hoogeveen en Meppel. Hardenberg en Almelo liggen gunstig voor Beerze en Beerzerveld, Hoogeveen en Meppel voor Ommerschans en Varsenerveld, Raalte voor Lemelerveld. De enige scholen voor voortgezet onderwijs in de gemeente zijn een school voor U.L.O. en een lagere landbouwschool te Ommen. Het spreekt dus wel vanzelf, dat een aantal jongens en meisjes buiten de gemeente voortgezet onderwijs ontvangt. Hieronder volgt een overzichtel ijk staatje van deze leerlingen (1943).

Aantal leerlingen Gemeen te School en woonplaats

Zwol 1e R.H.B.S. 4 uit stad-Ommen

1 f? Junne 2 » Bes thmen 1 i* Ommerschans Zwol Ie Ambachtsschool 9 a Stad-Ommen u Huishoudschool 3 a ff ft a U.L.O. 5 H tt fi Almelo R.H.B.S. 1 a Beerzerveld » Ambachtsschool 3 » ii Coevorden R.H.B.S. 1 » Beerze a Ambachtsschool 1 ff Arriêrveld

Deventer a 3 II Lemelerveld

Hardenberg U.L.O. 1 II Stad-Ommen

Zwolle neemt een overheersende positie in, Almelo heeft alleen betekenis voor Beerzerveld, Deventer (waar de Vrouwenarbeidsschool ook nog wel eens een enkele leerling uit de gemeente Ommen trekt) alleen voor Lemelerveld, terwijl ook Coevorden nog aantrekkingskracht blijkt te bezitten als onderwij seen trum. In het vorige hoofdstuk vindt men staatjes van de frequentie van de autobus- en bodediensten op verschillende trajecten. Ook daarbij kwam de oriëntatie op Zwolle duidelijk uit. Almelo's betekenis is hiermede vergeleken wel zeer gering, terwijl Deventer ook meer dan Almelo de trek blijkt te hebben, vooral dan vanuit Lemelerveld. Doch ook vanuit Lemelerveld is de frequentie der bode­ diensten op Zwolle belangrijk groter dan op Deventer. Groothandel is te Ommen niet gevestigd. De detailhandel onderhoudt relaties met groothandelaren te Zwolle, Meppel en Hoogeveen. Koloniale waren worden voornamelijk via Meppel betrokken. De aanvoer der waren geschiedt met de bodediensten. Ontspanning wordt in het algemeen niet buiten de gemeente gezocht. Zoals

28 gezegd zou alleen de burgerij in Zwolle of andere centra vermaak of lering kunnen zoeken. Het blijkt echter, dat de toneelvoorstellingen te Zwolle niet worden bezocht, evenmin de cursussen van de Volksuniversiteit aldaar, terwijl de Zwolse Openbare Leeszaal in Stad-Ommen 12 buitenleden heeft, die door een correspondent worden verzorgd. Ook de interlocale telefoongesprekken geven een oriëntatie aan. Hieronder enige cijfers, die het resultaat zijn van eendaagse tellingen van de inter­ locale gesprekken, die van en naar het telefoonkantoor Ommen werden gevoerd in 1935 en 1936.

Naar en van:

Zwollee nMeppe l Almelo , Hellendoorne nNijverda l , Dalfsen enHoonhors t Balkbruge nDedemsvaar t , Nieuwleusen enDe nHuls t , Slagharen,Bergenthei me nHardenber g Heino,Raalt ee nHeete n Devente r Amsterdam DenHaa g Andere plaatsen

Totaal

1) Tussen haakjes is geplaatst het cijfer voor Meppel.

Van het verkeer met Den Ham zijn geen cijfers meer bekend. Ook ontbreken cijfers van het interlocale telefoonverkeer op de kantoren Beerzerveld en Lemelerveld. Hoewel de cijfers slechts het resultaat zijn van een tweetal eendaagse tellingen, laten zij toch wel een conclusie toe. Het blijkt dan, dat vanuit het centrum der gemeente op de teldag belangrijk meer gesprekken werden gevoerd met Zwolle dan met Almelo of Deventer. Het feit, dat Zwolle de provinciale hoofdstad is, waar vele officiële instanties gevestigd zijn, verklaart de verschillen niet voldoende. Tenslotte kan men ook de migratie naar richting aan een beschouwing onder­ werpen. In onderstaand staatje vindt men enige cijfers, die de intensiteit aangeven van de migratoire relaties met een aantal gemeenten. Met de gemeenten, die niet genoemd zijn, zijn deze relaties minder sterk. Ook Almelo, hoewel hier van minder betekenis, is nog vermeld.

1925-1929 1930-1934 1935-1939 Plaats vest. vertr. saldo vest. vertr. saldo vest. vertr. saldo

214 235 - 21 189 196 - 7 175 223 - 48 Ambt-Harden berg 184 110 + 74 116 96 + 20 182 125 + 57 84 132 - 48 84 131 - 47 87 150 - 63 Hellendoorn ... 69 202 - 133 90 79 + 11 73 110 - 37 196 193 + 3 177 155 + 22 183 129 + 54 Zwolle en Zwol!erkerspel 113 102 + 11 102 127 - 25 102 116 - 14 20 43 - 23 27 28 - 1 41 41

29 Zwolle en Zwollerkerspel moesten we] worden samengenomen wegens de stede­ lijke bebouwing in de laatste gemeente (Ittersum, Spoolde). De cijfers worden daardoor enigszins geflatteerd, omdat niet a]]e migratie tussen Ommen en Zwollerkerspel in wezen migratie van en naar Zwolle is. Duidelijk blijkt uit de hiervoor vermelde cijfers, dat de relaties met Zwolle in belangrijkheid onmiddellijk volgen op die met de aangrenzende gemeenten Avereest, Ambt- Hardenberg en Dalfsen. De trek naar Hellendoorn van 1925-1929 heeft met sociale oriëntatie niets te maken en is eenvoudig het afvloeien naar de industrie te Nijverdal (zie hoofdstuk VI). De geringe betekenis der betrekkingen met Almelo springt in het oog. De negatieve saldi ten opzichte van Avereest schijnen er op te wijzen, dat er een zeker overschot uit noordelijk Ommen naar die gemeente afvloeit. Voor de verklaring der migratoire verschijnselen kan verder naar het volgende hoofdstuk worden verwezen. De sociale oriëntatie van de gemeente Ommen en haar onderdelen kan in het kort worden geresumeerd. In de eerste plaats is Stad-Ommen een locaal ver­ zorgend centrum, een cultureel middelpunt ook, voor de omliggende buurt­ schappen. Het uiterste noorden (Ommerschans, Varsenerveld) is echter ge­ oriënteerd op Balkbrug, Beerzerveld op Mariënberg en Hardenberg, terwijl Lemelerveld min of meer op zichzelf staat. Het R.K. Vilsteren, hoewel tot de invloedssfeer van de stad behorend, is in enkele opzichten zelfstandig ge­ organiseerd. De gemeente als geheel is georiënteerd op het streekverzorgend centrum Zwolle, met uitzondering eigenlijk alleen van Beerzerveld, dat zich richt op Almelo evenals de gemeente Den Ham, waarin Vroomshoop gelegen is. In hoeverre heeft deze sociale oriëntatie betekenis voor de indeling der rayons van de maatschappelijke werksters, in dienst van de „Stichting voor Maatschappelijk Werk ten plattelande". Tot het rayon van de sociale werkster, die te Ommen gestatiormeerd is, behoren de gemeenten Ommen, Avereest, Nieuw- leusen, Dalfsen en Den Ham. In het algemeen moet dit rayon zeer groot genoemd worden. Is het echter noodzakelijk, dat een enkele maatschappelijke werkster meer dan één gemeente verzorgt, dan zouden er verschillende maatstaven kunnen gelden bij het vormen van groeperingen. Men kan vooreerst denken aan groepen van gemeenten, gevormd door een regionaal centrum met omgeving. De indeling van de rayons der arbeidsbureaux is op deze wijze tot stand gekomen (4). Voor liet maatschappelijk werk ten plattelande heeft deze indeling weinig zin. De rayons zouden dan vee] te groot worden, terwijl het tevens voor het milieu­ contact gewenst is, dat de sociale werkster niet in de stad, doch op het platteland woont. Er is weinig wat het maatschappelijk werk ten plattelande aan de stad bindt, anders dan de arbeidsbemiddeling, die juist in de stad een belangrijk arbeidsveld vindt. Is men eenmaal tot de slotsom gekomen, dat de bovengeopperde indeling niet bevredigend is en dat kleinere eenheden moeten worden gevormd, dan heeft men aan de beschouwingen over de sociale oriëntatie weinig. Men staat dan eerder voor de vraag, of deze eenheden homogeen behoren te zijn, dus groeperingen van min of meer gelijk geaarde gemeenten, of juist een veelzijdige structuur moeten bezitten. Wij achten ons niet bevoegd hierover een uitspraak te doen. Het gebied van de sociale werkster te Ommen is niet van een homogene struc­ tuur. De gemeente Ommen valt al uiteen in twee delen: het centrum met gemengde zandbedrij ven en het noorden en oosten met veenkoloniale bedrijven. Wenst men homogene gebieden, dan dient Ommerschans en omgeving met Beerzerveld bij een veenkoloniaal rayon gevoegd te worden, dat tevens omvat Dedemsvaart, De Krim, delen van Ambt-Hardenberg en Vroomshoop. De sociale oriëntatie van Ommerschans en Beerzerveld is met deze indeling in overeenstemming. De zetel voor dit veenkoloniale gebied zou dan Hardenberg kunnen zijn. Het kerngebied der gemeente Ommen en ook Lemelerveld sluit wel aan bij het zandgedeelte der gemeente Den Ham, het noorden van Hellendoorn en Dalfsen. Zonder nauwkeurige studie betreffende de agrarische structuur kan men echter alweer, zo men homogene gebieden wenst, geen nauwkeurige begrenzing aangeven.

30 VI DEMOGRAFIE

Stand der bevolking Op ] Januari 1943 telde de gemeente Ommen 9622 zielen, n.J. 5005 mannen en 4617 vrouwen. Het mannenoverschot is in volledige overeenstemming met de sterk agrarische structuur: 67,5% der mannelijke beroepsbevolking was in 1930 werkzaam in de landbouw (incl. tuinbouw, bosbouw en ontginning). Tijdens de volkstelling 1930 woonden er in liet stadje Ommen 1267 personen. Lemelerveld met 947 inwoners was de tweede kern. De rest der bevolking woonde in een groot aantal buurtschappen. De betekenis van Lemelerveld komt in boven­ genoemde cijfers niet op de juiste wijze uit. Enerzijds vond men in Stad-Ommen 324 bewoonde huizen, in Lemelerveld 192. Aan de andere kant behoort Lemelerveld slechts gedeeltelijk tot Ommen. In het tot de gemeente Dalfsen behorende deel woonden in 1930 353 mensen. Ongeveer de helft der bevolking woonde in 1930 in z.g. „bewoonde oorden", de rest in „verspreide huizen". De betekenis van de vestiging buiten de oude kernen wordt hierdoor wel in het licht gesteld. De bevolking woonachtig in gestichten, Rijksgebouwen, schepen en wagens heeft kwantitatief geen enkele betekenis. De gemiddelde woningbezetting bedroeg op 31 December 1939 4,32, op 31 De­ cember 1930 4,7. Er is dus sprake van enige „gezinsverdunning". In vergelijking met omliggende gemeenten is het cijfer voor Ommen niet hoog. Men zie de na­ volgende cijfers: Avereest 4,42, Ambt-Hardenberg 4,87, Den Ham 4,50, Hellen- doorn 4,78, Heino 4,70, Raal te 5,15, Dalfsen 4,69, Nieuwleusen 4,50. De ge­ middelde woningbezetting voor het Rijk bedroeg in 1940 4,1, derhalve iets lager dan in Ommen. De leeftijdspyramide der gemeente Ommen had in 1930 een aanmerkelijk breder basis dan die van het Rijk. Dit behoeft geen verbazing te wekken als men weet, dat het geboortecijfer in Ommen flink wat hoger is. Met de relatief brede basis correleert een onderbezetting in de „productieve" leeftijdsklassen, die vooral bij de vrouwen groot is. Voor een agrarische gemeente als Ommen is verder karakteristiek een mannensurplus juist in de leeftijdsklassen van 15-19 en 20-24 jaar (dienstbodenemigratie). In vergelijking met 1909 is de bevolking van Ommen eigenlijk niet verouderd. Men ziet dit ook in andere plattelandsgemeenten van Overijssel. Daar het geboortecijfer op het Overijs­ selse platteland in deze eeuw gedurende de eerste twintig jaren niet is ge­ daald, doch in correlatie met de mogelijkheden van expansie en intensivering in het agrarisch bedrijf eerder gestegen, trad veroudering der bevolking aan­ vankelijk in het geheel niet in, integendeel! Omtrent de ontwikkeling van de onderlinge sterkteverhoudingen der leef­ tijden na het volkstellingsjaar 1930 kan men ook zonder zeer tijdrovende onderzoekingen in c'e bevolkingsboekhouding wel enige aanwijzingen vergaren. Op 31 December 1930 was 52,1 % der totale bevolking jonger dan 25 jaar, op 15 Mei 1940 (volgens de kiezerslijsten, die de personen omvatten van 25 jaar en ouder) 50,7%. Op 31 December 1930 was 45,9% der bevolking jonger dan 21 jaar, op ±15 Mei 1943 (volgens de uitreiking der distributiebescheiden voor de 6e periode in 1943 1)) 43,6%. Uit deze cijfers blijkt dus een ver­ oudering der bevolking. Deze veroudering heeft zich voltrokken ten koste van de basis der bevolkingspyramide. Volgens de gegevens van de distributiedienst immers was het percentage der 14-20 jarigen in Mei 1943 14,6, terwijl het tijdens de volkstelling 1930 12,6 bedroeg, zodat deze leeftijdsgroep dus wat versterkt werd. De 0-13 jarigen echter brachten het in 1943 tot 29%, in 1930 tot 33,3.%. Met de verzwakking van de jeugdbasis zijn in overeenstemming de

]) De invloeden van evacuatie en tewerkstelling in Duitsland konden niet nauwkeurig worden nagegaan. 31 cijfers voor de schoolgaande jeugd. Op grond van een vergelijking van de ge­ gevens, gepubliceerd in de „Statistiek van het Gewoon en Uitgebreid Lager Onderwijs 3936-1938" en „Leeftijdsopbouw der bevolking van Nederland 1900-1939" (beide uitgaven van het C.B.S.) kan men wel aannemen, dat de schoolgaande jeugd van het l.o. in de leeftijd van 7-11 jaar ongeveer identiek is met de leef­ tijdsgroep van 7-11 jaar van de gehele bevolking, speciaal wel in Ommen, waar geen b.l.o. school gevestigd is en ook geen schipperskinderen aanwezig waren 1). Welnu, de 7-11 jarigen maakten in 1930 11,8% der bevolking uit, de schoolkinderen in de leeftijd van 7-11 jaar op ] Mei 1943 ongeveer 10% (op 1 Mei 1940 nog 11 %). Tenslotte waren er in 1930 1020 0-4 jarigen ofwel 12,5% der totale bevolking. Van ]936-1940 werden ]041 kinderen geboren, terwijl de kindersterfte 46 kinderen omvatte. Ongeacht emigratie en sterfte van ]-4 jarigen waren er dus op 31 December 1940 van al deze kinderen nog 1000 over. Ommen heeft over de periode 1936-1940 een flink migratoir verlies gehad. De groep der 0-4 jarigen op 31 December 1940 zal dus door migratie wel niet ver­ sterkt zijn. Zij omvatte derhalve op 31 December ]940 minder dan 1000 kinderen, hetgeen in absolute zin al minder is dan op 31 December 1930 en verder overeen­ komt met een percentage van minder dan ]] (1930 : ]2,5!). Op grond van al deze gegevens zal onderstaand staatje de veroudering sedert de volkstelling 1930 wel enigszins benaderen.

Leeftijdsgroep proc. toe- of afname

0- 4 jaar ... - 1.5 5- 9 jaar ... - 1,5 10-14 jaar ... - 1.5 15-19 jaar ... + 1,5 20-24 jaar ... + 1.5 25 j. en ouder + 1,5 Het is niet wel doenlijk deze veroudering van de Ommer bevolking in een ver­ gelijking met de ontwikkeling der Rijksbevolking te betrekken, daar de cijfers daarvoor uit te veel bronnen geput zijn en derhalve geen aanspraak kunnen maken op nauwkeurigheid. Voor 1930 geeft liet C.B.S. als verouderingsindex ],02 op. De gemiddelde leeftijd was evenwel lager dan in het Rijk (27,96 resp. 29,]2 jaar). Enige opmerkingen kunnen hier nog worden gemaakt over leeftijdsopbouw naar geslacht en burgerlijke staat. Allereerst kan dan worden geconstateerd, dat in 1930 in Ommen van alle mannen 61,9% ongehuwd was en in het Rijk 58,2%. Men zou het verschil op rekening kunnen schuiven van de leeftijdsopbouw, doch er is reden om aan te nemen, dat ook andere oorzaken een rol spelen. Op enkele verschijnselen zij in dit verband de aandacht gevestigd. Er bestaat in Ommen een mannenoverschot (mannen 52,3%, vrouwen 47,7%). Dit overschot vindt men vooral in de leeftijdsgroepen van 15-19 en 20-24 jaar, als gevolg van de dienstboden trek. Het bestaat echter, uitgezonderd in de leeftijdsklasse van 25-29 jaar, in alle klassen tot 70 jaar toe. Blijkbaar heeft het verschil, dat veroorzaakt wordt door de dienstbodenemigratie, zich „omhoog" voortgezet. Vanzelfsprekend is dit zeker niet. Men kan zich voorstellen, dat het verschil weer verdwijnt doordat veel huwelijken worden gesloten met vrouwen van elders. Daar echter op het gehele platteland een mannensurplus bestaat zou het evenwicht alleen dan volkomen worden hersteld, indien de naar de steden ge­ trokken vrouwen terugkeerden. Daar dit echter veelal niet gebeurt, moet het mannenoverschot ten plattelande wel blijven bestaan in de hogere leeftijds-

1) Met kinderen die in andere gemeenten de lagere school bezochten of omgekeerd uit andere gemeenten in Ommen ter school gingen is geen rekening gehouden. Deze aantallen zullen zoklein zijn, datzij de totaa l eij fers niet beinvloeden.

32 groepen. Dit betekent derhalve, dat lang niet alle mannen een huwelijkspartner zouden kunnen vinden. Het hogere percentage ongehuwde mannen zou hierdoor kunnen worden verklaard. Iets anders is echter of op de huwelijks-„markt" inderdaad wel een vrouwentekort aan de dag treedt. Er is meer reden te ver­ onderstellen, dat in streken waar de landbouwbedrijven niet voor deling vatbaar zijn, het economisch niet mogelijk is, dat alle mannen trouwen. Voor Ommen geldt dit zeker min of meer ook. Daarmede wordt dan tevens aangegeven, dat de vrouwen, die als dienstbode naar de stad trekken, wellicht ook enigszins hun huwelijkskans vergroten. Men kan de leeftijdsopbouw der bevolking tenslotte nog in verband brengen met de arbeidsmarkt. Bij een stationnaire bevolking volgens de sterftetafel 1931-1940 staan er 118,97 jongens van 10-14 jaar tegenover 100 mannen van 118,97 55-59 jaar. Deze verhouding 100 kan men gelijkstellen aan 100 en de ver­ houding, die men voor een bepaalde bevolking vindt, daarin uitdrukken. Aldus verkrijgt men de „beroepsgeneratieindex". Voor Ommen bedroeg deze in 1930 235, waarmee aangegeven wordt, dat het aantal jongens meer dan tweemaal in staat is aanstonds op de arbeidsmarkt de opengevallen plaatsen in te nemen. Voor het Rijk was het cijfer 209, voor de provincie Overijssel 212. Ommen heeft dus een aanmerkelijk hogere index. Als de middelen om de bevolking een bestaan te verschaffen beperkt zijn - voor een agrarische gemeente geldt dit vrijwel steeds - betekent dit, dat er een permanente bevolkingsdruk is, die tot emigratie dwingt. Inderdaad heeft Ommen in de meeste jaren een negatief migratiesaldo, niet zo sterk echter als in andere Overijsselse plattelands­ gemeenten, hetgeen wijst op relatief gunstige verhoudingen, waarop wij bij de bespreking van de bestaansmiddelen nog terugkomen. In grote meerderheid is de bevolking van Ommen Nederduits Hervormd. Daarnaast is de Gereformeerde Kerk sterk vertegenwoordigd. De onkerkelijkheid is in Ommen gering. De procentuele verdeling over de verschillende gezindten in 1899 en 1930 volgt hieronder. Ter vergelijking is de verdeling der gezindten in het Rijk in 1930 aan het staatje toegevoegd.

Gezindte 1899 1930 Toe- ofafnam e Rijk 1930

64,6 58,5 -6. 1 34,4 GereformeerdeKerke n .. 25,2 28,2 +3, - 8.- 9.2 9,4 + 0,2 36,4 0,5 0,2 - 0,3 1 4 Andere kerk.gezindt e ofgee n „ „ 0.4 3,7 (2,1)1 ) + 3,3 19,7 (14,4)1 )

Totaal 100.- 100.- - 100.- 1) Tussen haakjes het percentage voor „geen kerkelijke gezindte".

Een verschuiving heeft zich dus van 1899-1930 voltrokken ten gunste van de Gereformeerden en de groep, die ofwel van een hier niet genoemd kerkgenootschap lid is of niet kerkelijk is georganiseerd. De Gereformeerden zijn in Ommen altijd zeer sterk vertegenwoordigd geweest. In deze streek heeft de bekende Ds A.C. van Raalte omstreeks 1840 veel volge­ lingen gehad. Toen Van Raalte in 1846 naar Amerika vertrok om er de kolonie te stichten (13), zijn velen uit deze contreien hem gevolgd 1). In de gemeenteverslagen van de veertiger jaren worden de Gereformeerden (de „Separa­ tisten") genoemd als principiële tegenstanders van de koepokinenting. Hun invloed was blijkbaar zo groot, dat in Stad-Ommen volgens het verslag over

1) Van Raalte was predikant te Ommen van 1840-1844. 33 van voedergrarien), landbouworganisatie (coöperatie), aanwending van kunstmest op woeste gronden e.d. Meestal valt daarbij op te merken, dat het geboorte­ cijfer zich in stijgende lijn bevindt tot na de oorlog van 1914-1918, daardoor uitstijgt boven de curve van het Nederlandse geboortecijfer en daarna parallel aan het cijfer van het Rijk gaat dalen. Voor Ommen is het niet anders, speciaal in het vol ledig-agrarische Ambt-Ommen. In de gemeente Stad-Ommen zijn de ont­ ginningen ook voortgeschreden. Buiten het stadje groeiden de nederzettingen zoals Emsland, Witharen, Laarakkers-Dan te en Ommerbosch-Rotbrink, Vergelijkt men de cijfers van de Beroepstellingen van 1909 en 1930 dan blijkt, dat in Stad en Ambt samen de mannelijke agrarische bevolking (alleen landbouw en veeteelt) zeer sterk is toegenomen (1228 in 1909, 1687 in 1930), sterker dan de totale bevolking ]) (6219, 8176). Ook dit bewijst de expansiemogelijkheden in de landbouw. Stelt men de bevolking aanwezig op 31 December 1920 is 100, dan kan het inwonertal op 31 December 1940 voorgesteld worden door het getal 140,6, dat in 1890 door 82,1. Voor het Rijk luiden de getallen 130,0 en 66,5, voor de provincie Overijssel - overigens door haar veelzijdige economische structuur en geringe homogeniteit een vrij willekeurig vergelijkingsobject - 133,3 en 67,8. Uit deze cijfers volgt, dat de bevolking van Ommen (Stad en Ambt samen) van 1890-1920 minder gegroeid is dan van het Rijk en de provincie, van 1920- 1940 juist meer.

De bevolking van Ommen groeit door het surplus van geboorte boven sterfte. De migratie levert de meeste jaren een verlies op. Over een reeks van jaren is dit verlies niet groot evenwel. Stelt men de bevolking aanwezig op 3] De­ cember 1899 = 100, dan zou zij indien alleen het geboorteoverschot de groei had bepaald op 31 December 1941 185 hebben bedragen, en indien alleen het migratiesaldo van invloed was geweest 89. De sterke groei der bevolking in deze eeuw is dus - voor een agrarische gemeente is deze uitspraak niet zo wonderlijk als zij mag lijken - ook het gevolg van het relatief gering negatief migratiesaldo. De gegevens, die tot 1923 ter beschikking staan, wijzen uit, dat voor de beide delen - Stad en Ambt - van de tegenwoordige gemeente in deze eeuw op dit punt geen verschillen bestaan. Van geboorte, sterfte, geboorte­ overschot en migratiesaldo over de periode 1925-1939 geven onderstaande cijfers een indruk 2).

Jaren Geboorte Sterfte Overschot Migratiesaldo 1925-1929 29,02 o/oo 10,86 o/oo 18,16 o/oo - 3,42 o/oo 1930-1934 25,42 o/oo 9,92 o/oo 15,50 o/oo - 1,70 o/oo 1935-1939 22,82 o/oo 8,30 o/oo 14,52 o/oo - 1,48 o/oo

Men ziet dus, dat het geboortecijfer, hoewel hoger dan dat van het gehele Rijk, toch in sterke mate is gedaald. Dat het sterftecijfer, dat immers groten­ deels door de kindersterfte wordt bepaald, is meegegaan in neerwaarts richting, behoeft geen verbazing te wekken. Gezien het nog altijd relatif hoge geboortecijfer moet het sterftecijfer gunstig genoemd worden. Ove^' de laatste hierboven vermelde vijfjarige periode is het zelfs lager dan voer het Rijk (8,30 o/oo t.o. 8,72 o/oo). Dit is temeer merkwaardig, daar de kinder­ sterfte (incl. doodgeboorte) in Ommen over dit tijdvak hoger was dan in het

1) De agrarische mannelijke bevolking groeide met iets meer dan 1/3, de totale met iets minder dan l/3 2) De cijfers geven weer het gemiddelde van de promille-cijfers van alle af­ zonderlijke jaren per vijfjarige periode. De promil le-cij fers zijn be­ rekend naar de gemiddelde bevolking van elk jaar.

36 gehele Rijk (7,4% t.o. 6,] % van het aantal geborenen ])). A] vanaf 1910 is de kindersterfte in Ommen in vergelijking met die van het Rijk en eveneens met die in de provincie Overijssel hoog. Van 1880-1910 is zij afwisselend hoger, lager of even hoog. De standaard-sterftefactor, waarin de verschillen in leeftijdsopbouw zijn verdisconteerd, bedroeg voor Ommen per 31 December 1930 0,98. Indien deze factor inmiddels niet te zeer veranderd is - en er is aan­ leiding, na hetgeen hier eerder is opgemerkt over de veranderingen in de leeftijdsopbouw om dit aan te nemen, omdat immers de bevolking evenals die in het Rijk veroudert — kan deze de bovengenoemde merkwaardigheid —hog e kindersterfte bij lage algemene sterfte - niet verklaren. De enige conclusie die resteert is wel, dat in de leeftijden boven 1 jaar de sterfte over 1935-1939 lager is geweest dan in het Rijk of de provincie Overijssel, h,etgeen uit een oogpunt van volksgezondheid niet anders dan gunstig genoemd kan worden (25). De relatief hoge kindersterfte is uiteraard minder gunstig. Zoals al gezegd is het migratoir verlies in Ommen in deze eeuw niet groot geweest. V66T 1900, in de jaren van de landbouwcrisis, was het veel hoger. Geringe jaarlijkse verliezen, soms afgewisseld met een overschot - b.v. in sommige jaren van de vorige wereldoorlog in Ambt-Ommen - houden aan tot 1920. Dan komen tot en met 1924 flinke vestigingsoverschotten. In de nu volgende periode heeft Ommen vrij wat mensen moeten afstaan aan andere gemeenten. Het is het haussetijdvak van de industrie, die van heinde en verre werk­ krachten aantrekt. Toch zijn de emigratiesurplussen in Ommen eigenlijk gering gebleven en het is ook geenszins zo, dat door de emigratie het zielenta] achteruitgelopen is, zoals dat elders (Emmen, Weststellingwerf) in sterke mate het geval was. Toen de aantrekkingskracht van de industriële centra was geluwd verdwenen in Ommen de negatieve migratiesaldi. Men kan echter de vraag stellen of hier een oorzakelijk verband mag worden gelegd en of het niet eerder zo is, dat de zuigkracht der industrie op de gemeente Ommen als geheel toch weinig invloed heeft gehad. In 1930, 1931 en 1932 heeft Ommen n.1. nog even grote negatieve migratieoverschotten als in vorige jaren, terwijl de hoogconjunctuur in de industrie al voorbij was. Voor het verkrijgen van een goed inzicht in de migratoire verschijnselen is dus nog meer nodig. Te dien einde werden de boeken van ingekomen en ver­ trokken personen bewerkt. Nagegaan werd de migratie naar richting over 1925-1929, 1930-1934 en 1935-1939. De eerste periode is die van de expansie der industrie, in het bijzonder ook van de Twentse industrie, de periode die daarop volgt die van de neergaande conjunctuur, terwijl in het laatste tijd­ vak het economische leven, in het bijzonder weer de industriële bedrijvigheid, zich wat herstelt. Het was uiteraard niet mogelijk de migratoire relaties van Ommen na te gaan met elke gemeente in Nederland (om van het buitenland maar te zwijgen). De naburige gemeenten werden uiteraard beschouwd, daarnaast Almelo, Hengelo en Enschede, verder de provinciale hoofdstad Zwolle, die voor Ommen het naastbijzijnde grote centrum is en de steden met meer dan 1ÛUQ0-Û inwoners 2). Om een duidelijker beeld te verkrijgen werden de ver­ schillende migratieoverschotten grafisch voorgesteld, waarbij de volgende regelmatigheden aan de dag traden: 1. In alle 3 perioden vertoont Ommen vertrekoverschotten t.o.v. Hellendoorn en Wierden, Almelo, Hengelo en Enschede, Den Ham en Avereest. 2. Vestigingsoverschotten zijn er regelmatig vanuit Dalfsen, Staphorst en Nieuwleusen, Zuidwolde, Ambt-Hardenberg en Gramsbergen en Duitsland. Minder regelmaat is er hij de betrekkingen met Zwolle (wegens de para­ sitaire randbebouwing Zwollerkerspel), Stad-Hardenberg, Raalte en Heino, het buitenland exclusief Duitsland en de rest van Nederland. 1) Cijfers over 1936-1940. 2) Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, , Haarlem, Groningen, Eindhoven, Tilburg.

37 Van 1925-1929 blijken de Twentse industriesteden (katoen, confectie, metaal) ook op Ommen sterke aantrekkingskracht te hebben uitgeoefend. Belang­ rijker echter was de afvloeiing naar Hellendoorn en Wierden, waarvoor gelezen moet worden Nijverdal, dat op de grens van deze beide gemeenten is gelegen. Het is vooral de industrieplaats Nijverdal, die van 1925-1929 vat gehad heeft op de mobiliteit der Ommer bevolking. Van 1930-1934 is van de trek naar de industrieplaatsen weinig meer over, geheel in overeenstemming met de economische depressie. Deze trek leeft echter weer op in het laatste vijfjarig tijdvak van 1935-1939. In het „Rapport inzake de economische structuur der gemeente Den Ham, uit­ gebracht ten behoeve van het ontwerpen van een uitbreidingsplan voor deze gemeente" (Ec. Technol. Instituut Overijssel 1942) schreven wij op bïz. 16: „Er is een trek van Den Ham naar de industriecentra, in het bijzonder naar Almelo, doch daarnaast naar Nijverdal, Vriezenveen, Hengelo en Enschede. Den Ham bezit echter aantrekkingskracht t.o.v. de plattelandsgemeenten, speciaal voor Ambt-Hardenberg en Ommen, doch tevens voor de andere gemeenten, welke binnen een straal van 20 km van het dorp Den Ham gelegen zijn. Dit beeld van de migratie is het duidelijkst in de perioden, dat de industrie arbeidskrachten aanzuigt, dus van 1926-1930 en van 1936-1940. In het tussenliggende tijdvak is er een kleine terugstroming uit Vriezenveen. In het algemeen kan men echter wel zeggen, dat er een migratoire stroom is van noord naar zuid". Men kan van Ommen mutatis mutandis ten dele hetzelfde zeggen. Er zijn evenwel verschillen. De gemeente Ommen ligt verder van de industriecentra dan Den Ham en mist als zodanig de aantrekkelijkheid van woonplaats in agrarisch milieu voor industriearbeiders, die de sprong naar de industriestad te groot achten ]). Bovendien is het milieu van Nijverdal, waarheen velen trekken, in feite nog agrarisch. Misschien is er sprake van een doorschuiving, doordat werkkrachten uit naburige gemeenten de vacante plaatsen, die de naar de industrie afgevloeiden hebben opengelaten ~ voorzover dat althans zo is - hebben bezet. De vertrekoverschotten naar Avereest passen echter niet in het beeld. Zij staan op zichzelf. Vermoedelijk staat deze afvloeiing in verband met. de oriëntatie van Ommerschans en Varsenerveld op Dedemsvaart en Balkbrug. Voor enkele andere relaties zal het toeval wel een rol gespeeld hebben. De immigratie vanuit Duitsland (waarbij is opgeteld die uit onbekende oorden) in de periode van 1930-1939 komt duidelijk uit. Men zal hier te doen hebben met politieke vluchtelingen. Voor vele dezer lieden was Ommen een doorgangsstation. Vandaar waarschijnlijk het grote vertrekoverschot naar „overig Nederland" in 1930-1934, en zeker dat naar „overig buitenland" van 1935-1939. De migratie naar geslacht levert over de 3 bovengenoemde perioden het volgende resultaat op 2).

1925-1929 1930-1934 1935-1939

Mannen 74 - 19 - 52 Vrouwen 61 - 48 - 13 Totaal 135 - 67 - 65

Daar de immigratie uit Duitsland samen met de emigratie naar overzeese landen (en wellicht naar andere delen van ons land) voor de 2 laatste tijd­ vakken het beeld vertroebelt, moet men met conclusies voorzichtig zijn. De cijfers schijnen echter te bewijzen, dat de trek naar de industriecentra het mannenoverschot geringer maakt, zodat deze trek een tegenwicht vormt tegen de dienstbodenemigratie.

1) Hiermede wordt in het rapport-Den Ham getracht de trek van Ommen en Ambt- Hardenberg naar Den Ham te verklaren. 2) Cijfers van het C.B.S. 38 Het heeft weinig zin vestiging, vertrek en totale mobiliteit uit te drukken in promilles der gemiddelde bevolking. Het is immers duidelijk, dat de opper­ vlakte van de gemeente en het grensverloop van grote invloed zijn op deze promiIlecijfers. Als een boerenknecht'of een dienstbode verhuist naar een werkgever, die 5 km verder woont, zal dit in het ene geval verhuizing binnen de gemeente, in het andere geval vertrek uit de gemeente betekenen. Men zou dus de werkelijke mobiliteit, d.w.z. met inbegrip van de verhuizingen binnen de gemeente, moeten kennen, doch cijfers dienomtrent staan ons niet ter beschikking. Ook is ons geen methode bekend om de hoogte van vestiging en vertrek te corrigeren, b.v. door deze te vermenigvuldigen met een coëfficiënt, waarin uitgestrektheid der gemeente en grensverloop zijn verdisconteerd. In het voorgaande werd alleen gerept van migratieoverschotten. Om echter de intensiteit der migratoire betrekkingen met andere gemeenten na te gaan dient men ook de cijfers van vestiging en vertrek te kennen. Bovendien kwam hierboven de mobiliteit naar geslacht nog niet uit. Hieronder volgen de cijfers van vestiging en vertrek uit en naar de gemeenten of gebieden, waarmede de be­ trekkingen het nauwst waren. In het bijzonder komen Avereest en Dal fsen naar voren. Ook Zwolle (samen met Zwol 1erkerspe]) slaat een goed figuur. Voor verder commentaar zij verwezen naar hoofdstuk V.

1925-1929 1930-1934 1935-1939

Gemeente vest. vertrek vest. vertrek vest. vertrek uit naar uit naar uit naar

214 235 189 196 175 223 Ambt-Hardenberg .. 184 110 116 96 182 125 84 132 84 131 87 150 He11endoor n 69 202 90 79 73 110 196 193 177 155 183 129 Zwolle en Zwollerkerspel .. 113 102 102 127 102 116 5 2 51 7 96 55 Overig buitenland. 20 3 12 2 40 115 7 55 14 86 30

Van de mobiliteit naar geslacht geven onderstaande cijfers een indruk.

1925-1929 1930-1934 1935-1939

vest. vertr. tot. vest. vertr. tot. vest. vertr. tot.

Mannen 972 1046 2018 915 934 1849 1041 1093 2134 Vrouwen 930 991 1921 907 955 1862 1040 1053 2093

Het blijkt wel, dat in de tijd van de trek naar de industrie de mobiliteit der mannen groter is dan die der vrouwen. Ontbreekt de zuigkracht der indus­ trie, dan is het omgekeerd. Men kan dit laatste beter bewijzen met de cijfers der bevolkingspyramide dan met bovenstaand staatje, omdat van 1930-1939 de politieke emigratie uit Duitsland de cijfers der migratie sterk heeft beinvloed en speciaal die voor de mannen. Het aantal huwelijken per 1000 der gemiddelde bevolking is in Ommen lager dan in het Rijk. Dit mocht men ook verwachten na hetgeen eerder werd medege­ deeld omtrent het percentage ongehuwden. Van 1930-1938 blijven de promille- cijfers der huwenden van Ommen elk jaar onder die van het Rijk, van 1930-1934 zelfs aanzienlijk (gem. 12 o/oo tegen 14,6 o/oo).

39 Echtscheidingen komen in Ommen practisch niet voor en kunnen buiten be­ schouwing blijven. De leeftijd, waarop men in het huwelijk treedt, is in meer dan 3/4 der ge­ vallen 20-29 jaar. Hieronder volgen enige cijfers voor het tijdvak 1935-1938.

in promilles van alle huwelijken in 1935-1938

man 20-24 j. 25-29 j. 20-24 j. 25-29 j. alle hu­ vr. 20-24 j. 20-24 j. 25-29 j. 25-29 j. welijken

166,2 244.8 42,3 172,2 1000 Gem. 5000 inw. ... 162,7 240,7 34,4 189,8 1000 „ 5000-10000 inw. 178,3 233,1 36,2 198,- 1000 Rijk 181,4 228,5 39,1 191,9 1000

De leeftijd van de vrouw is gemiddeld lager dan die van de man, zoals men ook mocht verwachten. De vrouwen zijn voor 84,6 % jonger dan 30 jaar, de mannen voor 73,4%. Voor het Rijk, de gemeenten met minder dan 5000 inwoners en die met 5000-10000 inwoners luiden de cijfers: 87,9 en 76,3%, 86,7 en 73,7 %, 88,5 en 76,1 %, Groot zijn de verschillen dus niet, maar de leeftijden zijn in Ommen wel wat hoger. Huwelijken, waarbij de partners beiden jonger zijn dan 20 jaar worden in Ommen weinig gesloten: van 1935-1938 3 o/oo. Voor het Rijk luidt het cijfer 7,8 o/oo, voor de genoemde gemeentengroepen 5,3 en 7,- o/oo. Betrekkelijk veel huwelijken komen in Ommen tot stand, waarbij man en vrouw beiden ouder zijn dan 30 jaar, n.1. 111,8 o/oo (Rijk 86,2 o/oo, gemeenten met minder dan 5000 inwoners 98,7 o/oo, gemeenten met 5000-20000 in­ woners 83,-o/oo). Een groepering der huwenden naar kerkelijke gezindte bewijst vooral, dat in Ommen de Rooms-Katho1ieken een groep vormen, die apart staat. Onderstaand staatje spreekt wel voor zichzelf. De cijfers zijn weer voor het tijdvak 1935-1938 en verstrekt door het C.B.S. Vermeld worden de huwelijken gesloten tussen jongmans en jongedochters, die beide of een van beide in Ommen woon­ achtig waren.

Kerkelijke gezindte der jongedochters

Kerkelijke gezindte der Ned.en Ove­ j ongmans Waals Geref. rige R.K. Isr. Geen Totaal Herv. Prot. Ned. en Waals Herv. . 197 8 1 206 10 80 1 91 1 1 25 25 4 4 Geen kerkelijke gez.. 2 2 4 Totaal 210 88 _ 25 4 4 331

Er blijken bij het sluiten van huwelijken vrij scherpe scheidingen te zijn naar geloof. Voor het Rijk is de vermenging veel groter. In het bijzonder komt daarbij het huwen van Katholieken en niet-Katholieken vrij sterk voor, in 1938 bij bijna een vierde deel der huwelijkssluitingen, waarbij een Rooms- Katholiek betrokken was 1). De woonplaats der huwenden kan nog weer een aanwijzing geven omtrent de relaties van Ommen met andere gemeenten. Veel merkwaardigs leveren de cijfers

1) Gegevens verstrekt door het C.B.S.

40 echter niet op. Voorzover de jongedochters en jongemannen van Ommen niet trouwen met een partner uit Ommen zelf blijken zij zich veelal een levens­ gezel (lin) te kiezen uit de aangrenzende gemeenten Dal fsen, Den Ham, Harden­ berg, Avereest en Hellendoorn. Wat de burgerlijke staat der huwenden betreft onderscheidt Ommen zich niet Van andere agrarische gemeenten in het oosten des lands, wel echter van het Rijk als geheel en de meest „stedelijke" provincies Noordholland, Zuidholland en Utrecht. Men zie onderstaande cijfers, die betrekking hebben op de jaren 1935-1938 1).

Per ]00huwend emannen , terplaats ewoonachtig , zijn

jongmans huwend eme t weduwn.e ngesch .va n echt.huwend eme t

jongedochters wed.e ngesch . jongedochters wed.e ngesch . v.echt . v.echt .

96,2 0.4 3,- 0.4 Züidholland .. 85,4 3,1 7.5 4,- Noordholland. 87,4 2.7 6.4 3.5 89,6 1.6 6.1 2,7 89,7 2.1 5,4 2,8 Het is mogelijk een dergelijk staatje te maken voor de huwende vrouwen, doch dit levert geen andere gezichtspunten op. Het verschil tussen de cijfers voor Ommen en die voor de genoemde provincies is hierin gelegen, dat in de laatste een veel groter aantal weduwnaars en gescheiden mannen hertrouwt. In Ommen komen scheidingen haast niet voor, zodat gescheiden mannen er dun gezaaid zijn. In Zuid- en Noordholland behoorde nog 5,2 resp. 4,2 o/oo daartoe, terwijl bovendien vrij veel jongemannen (2,3 resp. 2,- o/oo der bruigoms) met gescheiden vrouwen trouwden. In aansluiting op hetgeen hierboven werd opgemerkt over de huwelijken kunnen nog enige mededelingen worden gedaan over de kinderzegen in verband met de huwelijksduur. Wanneer de verhouding tussen eerst- en latergeborenen in de gemeente Ommen en in het Rijk voor de jaren 1937 en 1938, in verband gebracht wordt met de duur der huwelijken, waaraan de kinderen zijn ontsproten, ziet men, dat in alle huwelijken samen die nog geen 5 jaar hebben geduurd de eerstgeborenen het nog winnen van de latergeborenen, zowel in Ommen als in het Rijk. Voor het Rijk is het nog zo, dat in alle huwelijken samen met korter duur dan 6 jaren er nog meer eerstgeborenen zijn. Dat wijst er dus op, dat in het Rijk als geheel de intervallen tussen trouwdatum en geboorte van het eerste kind en tussen de geboorten onderling wat groter zijn dan in Ommen. Tenslotte bereikt de curve van Ommen een hoger niveau dan die van het Rijk. M.a.w. het aantal latergeborenen is er ten opzichte van de eerstgeborenen groter. Het kindertal per huwelijk blijkt hoger te zijn dan in het Rijk, het­ geen men ook niet anders mocht verwachten na eerdergenoemde cijfers be­ treffende geboorte en gemiddelde woningbezetting.

Zo toont zich Ommen een agrarische gemeente met een t.o.v. het Rijk vrij brede jeugdbasis, een vrij hoog geboortecijfer en een vrij grote woning­ bezetting, zonder daarbij extreem te zijn. Integendeel: in vele andere agrarische gemeenten treft men meer kinderen en grotere gezinnen aan. Ommen heeft daarbij ook een gering emigratiesurplus, terwijl elders op het platte­ land een ware uittocht plaats vindt.

1) Gegevens verstrekt door het C.B.S.

41 VII ECONOMISCHE STRUCTUUR

1. Inleiding

Ommen is een agrarische gemeente. Wanneer men als criterium voor een agra­ rische gemeente aanneemt, dat 40 % of meer der beroepsbevolking tot de agra- rie'rs behoort, is het karakter der gemeente Ommen, waar in 1930 65,8% der totale beroepsbevolking in de landbouw in ruime zin werkzaam was, wel onmis­ kenbaar agrarisch. De gemeente Ommen telde 31 December 1930 8176 inwoners, terwijl de opper­ vlakte cultuurgrond 7851 ha bedroeg. Gezien deze cijfers mocht men in de beroepsstructuur een overheersen van het agrarische element verwachten. Op grond van de gegevens van alle Nederlandse gemeenten met minder dan 40000 inwoners is het percentage agrariërs voor de gemeente Ommen normaal. Wellicht had men een cijfer aan de lage kant verwacht. Men zou immers kunnen onderstellen, dat de betekenis van de verzorgingsbedrij ven in stad Ommen de relatieve sterkte van de agrarische productie reduceert. Ook het feit, dat het toerisme in Ommen van betekenis is en daardoor een grotere winkelstand in het leven roept dan anders het geval zou zijn geweest, zal afbreuk doen aan de betrekkelijke sterkte der agrarische beroepsbevolking. Ondanks dit alles echter is 65,8% der beroepsbevolking in de agrarische productie werkzaam. Nu is het niet zo, dat de agrarische bevolkingsdichtheid er hoog is. Per 1000 ha cultuurgrond waren in 1930 220 mannen in de landbouw werkzaam. Men vergelijke daarmede onderstaande cijfers, welke door Steigenga (35) worden genoemd. zeekleigebieden 230 zandgronden 235 rivierkleigebieden 219 veenkoloniën 186 weidegebieden 166 tuinbouwgebieden 633 Voor het Overijsselse zand- en veengebied noemt Steigenga het cijfer van 258. Ook ten opzichte van omringende gemeenten vertoont Ommen dus geen hoge agrarische dichtheid. Tuinbouw vindt men er practisch niet, terwijl de veen­ koloniale gedeelten, bij Ommerschans en in het Beerzerveld, een geringere dichtheid hebben. In de groenten- en ooftteelt waren in 1930 3 personen werk­ zaam, in de andere agrarische bedrijfstakken omgerekend akkerbouw en veeteelt 20 personen. Bosbouw en ontginning zouden, daar bos en woeste grond niet tot de cultuurgrond behoren, de agrarische bevolkingsdichtheid (per 100 ha cultuurgrond) kunnen vergroten. Zij doen dit evenwel niet. Tot de plattelandsgemeenschap behoren in de eerste plaats agrariërs en diverse categorieën economische en culturele verzorgers. Beroepen en be­ drijven, die niet of niet in hoofdzaak plaatselijk verzorgend zijn, behoeft men op het platteland niet aan te treffen. Zijn zij toch aanwezig, dan wordt het aantal inwoners hoger dan in het algemeen in een plattelandsmilieu zou mogen worden verwacht. Dat het percentage agrariërs in de gemeente Ommen hoger is dan men misschien zou verwachten, mag dan ook niet worden toege­ schreven aan het feit, dat niet-plaatselijk verzorgende beroepen en bedrijven slechts in geringe mate vertegenwoordigd zijn (zie hieronder nog), doch aan de relatief geringe betekenis der plaatselijk verzorgende beroepen en bedrijven. In de vorige hoofdstukken is reeds uiteengezet, hoe de bevolking van Stad­ en Ambt-Ommen gegroeid is, doordat buiten de oude nederzettingen langs Vecht en Regge de woeste grond werd ontgonnen en er zich boeren vestigden in het »veld". De markedelingen, het ontstaan der Overijsselse kanalen en de invoering van de kunstmest hebben deze ontwikkeling opgeroepen en gaande gehouden. De economische en culturele verzorging van een deel der bevolking op de nieuw ontgonnen gronden geschiedde en geschiedt echter niet venuit Stad-Ommen, doch vanuit bebouwingskernen, gelegen buiten de gemeentelijke grenzen, zoals Balkbrug, Dedemsvaart, Marienberg en Hardenberg. Lemelerveld heeft zich zelve

42 tot verzorgingskern ontwikkeld, doch is ten dele op het grondgebied van Dalf se n gelegen. Opvallend is wel, dat blijkens de uitkomsten van de Volkstelling er in 1930 in het deel van Lemelerveld , dat tot de gemeente Ommen behoort en dat toen 947 inwoners telde, 4 fabrieken en werkplaatsen werden gevonden en geen enkele winkel 1). Ook hier geldt dus, dat de verzorgende bevolking grotendeels buiten de gemeente woonachtig is. Een overzicht van de beroepsstructuur geeft onderstaande staat. Procentuele verdeling der in beroep werkzame mannen in 1930 2) plaatselijk verzorgende industrie , 14,2 niet plaatselijk verzorgende industrie 3,4 veenderij 1.7 totaal industrie 19,4 1andbouwbedrijve n 67,5 piaatselijk verzorgende handel i 1.4 centrumhandel • 0,6 groot-, tussen- en detailhandel (geen winkels) 1.2 venters en opkopers 0,6 totaal handel 3,7 plaatselijk verzorgend verkeer 1.9 niet piaatselijk verzorgend verkeer 1.0 binnenscheepvaart 0.4 totaal verkeer 3,3 crediet- en bankwezen , 0,04 verzekeringswezen 0,04 plaatselijk verzorgende overige bedrijven en vrije beroepen .... 0,6 niet plaatselijk verzorgende overige bedrijven en vrije beroepen 2,0 totaal 2,6 plaatselijk verzorgend onderwijs 1.1 niet plaatselijk verzorgend onderwij s totaal onderwijs 1.1 huiselijke diensten 1,3 1 osse werklieden 0... 0,7 godsdienst 0,2

Totaal 100,0 Enkele posten behoeven nog wel enig commentaar. Zo is wel opvallend, dat in vergelijking met tal van andere gemeenten er heel wat mannen werkzaam zijn in „huiselijke diensten", al blijft het absolute aantal - 33 - dan ook hier laag. Men vindt in deze groep tuinlieden, chauffeurs, administratief en technisch personeel. De betrekkelijke sterkte van deze categorie moet worden verklaard door de aanwezigheid van verscheidene landgoederen. De groep van de niet piaatselijk verzorgende industrie (3,4%) is niet sterk vertegenwoordigd. Er waren in deze groep 86 mannen werkzaam, waarvan 29 in zuivelfabrieken, 12 in de textielindustrie (bovendien 11 vrouwen), S in de grafische vakken, 10 in een constructiewerkplaats. Als bestaansbron heeft dus de eigenlijke industrie voor de gemeente Ommen weinig betekenis. Slechts 17 vrouwen waren daarin in totaal .werkzaam. Ook de veenderij (44 personen) heeft tegenwoordig slechts geringe betekenis. Hetzelfde kan gezegd worden van de centrumhandel (1 4 mannen en 6 vrouwen) en de binnenscheepvaart (9 mannen). Uit het bovenafgedrukt e overzicht blijkt wel duidelijk, dat men de centrum-

1) Plaatselijke Indeling (Deel I Volkstelling 1930). 2) Indeling volgens het systeem, dat het eerst is toegepast door de N.E.T.O., naderhand ook door het E.T. I.O.

43 Beroepsstructuur van Stad- en Anbt'Oanen in 1909 Mannelijke beroepsbevolking

Absolute cijfers Procentuel e cij fers

Stad-Qnmen Ambt Stad -Oilmen Ambt

metselaars, timmerlieden 35 20 6,5 1.5 grondwerkers 23 1.7 kleermakers, schoenmakers, smeden .... 28 21 5,1 1,5 kooplieden, winkeliers 35 27 6,5 2,0

rijtuigverhuurders, voerlieden 2 2 0,4 0,1 geneeskundigen, veeartsen 1 1 0,2 0.1 houtzagers 1 0.1 fabriek van beetwortel suiker 25 1,8 verveners en veenarbeiders 34 2,5

scheepsvolk, laad- en lospersoneel ... 7 20 1,3 1.5 machinisten 1 4 0,2 0,3 sta l bedienden 4 0,3 1oss e werk!iede n 84 10 15,5 0,7 agrariërs 212 1016 39,2 74,7 overige beroepen 136 152 25,1 11,2

Totaal 541 1360 100,0 100,0

Procentuele verdeling van de „primaire" categorieën van de beroepstellingen in procenten

4,5 89,3 0.7 1.4 0,5 vrije en dergelijke beroepen 2,6 0.9 totaal 100,-

44 functie van Stad-Ommen niet moet overschatten. Beroepen en bedrijven, waardoor deze centrumfunctie tot uitdrukking zou kunnen komen, blijken weinig aanwezig te zijn. Het staatje van de beroepsindeling bewijst wel, dat de economische structuur der gemeente weinig gecompliceerd is. Het plattelandskarakter komt niet alleen in het percentage agrarie'rs, maar ook in de verdeling der beroeps­ bevolking over de verschillende categorieën, tot uiting. Een vergelijking van de Beroeps- en de Bedrij fste l 1in g 1930 is in dit verband nog wel belangwekkend. Daar de Beroepstelling de in beroep werkzame n opgeeft, ongeacht de gemeente waar zij werken, en de Bedrij fstel 1 ing de bedrijven, ongeacht waar hun arbeiders wonen, krijgt men bij vergelijking der tellingen wel een inzicht in de mate, waarin er sprake is van forensen wezen . In het algemeen blijkt dit te ontbreken. Het is evenwel opvallend, dat een deel der in de eigenlijke industrie werkzame n buiten de gemeente werkte, n.1. 5 vrouwen in de confectie-industrie (Almelo, Hardenberg?), 11 mannen en 11 vrouwen in de textielindustrie (Dedemsvaart, Nijverdal, Rijssen 1)?), 5 mannen in wasserijen (Almelo?) en 10 mannen in een constructiewerkplaats (?)„ Al de genoemde takken van bedrijf waren n.1. in Ommen niet vertegenwoordigd. Het is niet zo, dat er in de gemeente Ommen industriële bedrijven gevonden worden, waarvan de arbeiders buiten de gemeente wonen. Men kan dus constateren, dat het agrarische karakter der gemeente bij vergelijking van de beide genoemde tellingen nog eens wordt onderstreept. Het behoeft dan ook niet te verbazen, dat de bedrijven met de sterkste krachtwerktuigen waren: de zuivelfabrieken, de molens en veevoederbedrijven. Tijdens de Beroepstelling van 1909 was de economische structuur van de combinatie Stad- en Ambt-Ommen ongeveer gelijk aan die van de gemeente Ommen in 1930; ruim 68% van alle in beroep werkzame mannen behoorde tot de agra­ riërs. Wel was toen de suikerfabriek te Lemelerveld nog in werking. Ten tijde van de telling, aan het einde van het jaar dus, werkten daar slechts 25 mannen uit Ambt Ommen. De Beroepstelling van 1909 biedt de mogelijkheid de beide delen der tegenwoordige gemeente Ommen naast elkander te zien, waarvoor naar de staat op bl z. 46 wordt verwezen. Men ziet duidelijk het verschil in economische structuur, waarop reeds gewezen werd in het eerste hoofdstuk. Opmerkelijk is wel, dat in Stad Ommen nog 39,2% der in beroep werkzame mannen tot de agrariërs behoorde. Het „ stedelijk" karakter van de Stad moet dus zeker niet overdreven worden. Van oudsher woonden er op het „Bouweinde" tal van boeren, terwijl op het „ Brug- einde" de winkeliers, kooplieden en ambachtslieden werden aangetroffen. Het Ambt was in 1909 geenszins meer zonder middenstanders zoals dat het geval was ten tijde dat er alleen de oude markenederzettingen waren. Tot besluit van deze inleiding volgt, eveneens op bl z. 46, nog een staatje van de procentuele verdeling van de „primaire" categorieën van de beroeps­ tellingen, de groepen dus, die de werkelijke bestaansgrondslag van de gemeente Ommen vormen, waarop de verzorgende bedrijven zijn geënt. De al overheersende betekenis van de landbouw is nu wel indrukwekkend.

2. De Landbouw De landbouw is verreweg de belangrijkste bestaansbron in de gemeente Ommen en het is dus alleszins gerechtvaardigd de beschrijving van de afzonderlijke bestaansmiddelen aan te vangen met een analyse van de verhoudingen daarin. Onmen behoort 1 andbouw-statistisch tot het zand- en veengebied van Overijssel. Dit gebied omvat een aantal gemeenten van Noord-Oost-Overijssel, die geheel of ten dele gelegen zijn op het - nu grotendeels voormalige - hoogveen, dat de 1) Dedemsvaart: breierij, Nijverdal : katoenspinnerij-weverij, Rijssen: jute­ weverij.

45 ï1 ai UJ £ Or $ d Ui ni

•^ -j ça fi tu ni to zandgebieden van Drenthe en Overijssel scheidt. Evenals de naburige gemeenten Den Ham, Hardenberg en Gramsbergen is Ommen gedeeltelijk een zand-, gedeelte­ lijk een hoogveen (dal grond)-gemeente. Hoewel het zandgedeel te overheerst mag men de betekenis van het dalgrondgedeelte, waar men flinke bedrijven vindt, niet onderschatten. Vooral bij bestudering van statistische gegevens be­ treffende de gemeente als geheel mag men niet vergeten, dat zij in agrarisch opzicht niet homogeen is. In het veenkoloniale gedeelte - speciaal Beerzer- veld, daarnaast Arriêr- en Stegerve] d, aan de Ommerschans niet! - overheerst het bouwland in sterke mate, terwijl in de rest der gemeente ofwel bouw- en grasland elkander in evenwicht houden ofwel het grasland een grotere opper­ vlakte beslaat. Daarmede is tevens een principieel verschil in bedrijfs­ structuur aangegeven: men treft enerzijds akkerbouw-, anderzijds gemengde bedrijven aan. Langs Vecht en Begge is het gemengde bedrijf regel, ook echter in grote delen van het vroegere „ vel d". In het midden van de vorige eeuw was de oppervlakte bouwland groter dan het areaal grasland. De boer van het gemengde bedrijf, tegenwoordig vooral een veeboer, was toen in de eerste plaats een akkerbouwer. In de structuur van het gemengde bedrijf is evenwel na het intreden van de landbouwcrisis van de jaren 70 en 80 een principiële verandering gekomen. In verband met de moeilijk­ heden met de graanbouw tengevolge van de massale overzeese aanvoer verlegde men het zwaartepunt. De landbouw kwanj in dienst te staan van de veeteelt. Dit betekende niet, dat het areaal bouwgrond afnam, doch wel, dat toen aan het einde der eeuw de invoering van de kunstmest de ontginning vergemakkelijkte en stimuleerde, de relatieve betekenis van de bouwgrond gedurig afnam. De oppervlakte bouwland groeide weinig of niet, terwijl het grasland een steeds grotere oppervlakte ging beslaan. Van 1861-1891 nam het areaal bouwland volgens de gemeenteverslagen toe van 1753 tot 2236 ha, van 1891-1910 echter slechts van 2236-237? ha. In 1920 en 192? bedroeg de oppervlakte 2205 resp. 1922 ha. De stagnatie komt duidelijk uit. In dezelfde periode nam de opper­ vlakte grasland steeds toe. Het Provinciaal Verslag noemt voor 1870 een oppervlakte van 2139 ha, voor 1891 3389 ha. In 1930 was er 5460 ha grasland t.o. 2379 ha bouwland. Voor 1930 en 1938 zijn de absolute en procentuele cijfers in onderstaand staatje vastgelegd.

bouwland grasland totaal cultuurgrond

1930 1) 2379 ha (30,3%) 5460 ha (69,5%) 7851 ha (100%) 1938 2) 3230 ha (33,8%) 6345 ha (66,2 %) 9578 ha (100%) Men kan dus zeggen, dat ongeveer tweederde gedeelte van de cultuurgrond ingenomen wordt door het grasland, een derde gedeelte door het bouwland. De tuingrond, die slechts enkele ha beslaat, kan hier worden verwaarloosd. Uit het staatje blijkt tevens, dat de sterke uitbreiding van de cultuurgrond van 1930-'38 procentueel meer ten goede is gekomen aan het bouwland dan aan het grasland. In de onderlinge verhouding lijkt weinig veranderd te zijn in dit tijdvak. Wanneer men echter bedenkt, dat decenniën achtereen de oppervlakte bouwland geschommeld heeft om de 2000 ha, dan is de toename tot ruim 3000 ha toch wel zeer opmerkelijk. Het areaal bouwland onderging in 8 jaren tij ds een uitbreiding met 36%, terwijl de oppervlakte grasland slechts met 16% werd uitgebreid. Men kan dit verschijnsel beschouwen als een gevolg van de 1 and- bouwcrisismaatregel en, die voor de landbouw gunstiger waren dan voor de veetee l t. In de huidige oorlog is het areaal bouwland in nog sterkere mate uitgebreid, zozeer zelfs, dat het meer dan de helft der totale oppervlakte cultuurgrond 1) Landbouwtelling. 2) Landbouwinventarisatie.

47 . beslaat. Aangenomen mag worden, dat, nu de oorlog en de scheurplicht tot het verleden behoren, de oppervlakte bouwland weer zal inkrimpen. Hoewel recente cijfers niet geheel een juiste indruk van de verdeling bouw] and-gras! and geven, verkrijgt men bij bestudering van de gegevens van onderstaande tabel toch wel een beeld van de aard der agrarische bedrijven in de verschillende delen van de zo uitgestrekte gemeente.

Indeling bouwland'grasland in % van de totale cul tuurgrond in 1943 administratief onderdeel Bouwl ana Grasland

53, 5 46, 5 51,6 48,4 42,8 57 2 54,9 45 1 50,4 49,6 27.4 72 6 53,1 46 9 43,9 56 1 36,2 63 8 45, 1. 54,9 54,- 46 59, 5 40 5 82,4 17 6 34,6 65 4 5°,3 40 7 47,9 52, 1 51,- 49,- Beerzerveld ten W. v. Kanaal 64," 35,2 7'5, 3 24,7 47,5 ^2 5 62,8 37,2 48,4 516 46,6 53,4 50,5 49.5 39,2 60 8 36,2 f' 8 Men bedenke bij het beschouwen van deze cijfers, dat in alle delen der gemeente het bouwland abnormaal is uitgebreid. Toch komen de typische gras- 1 andgebieden goed uit: Varsenervel d ( Vinkenbuurt) , Ommerveld, Ommerschans, Lerne!erve ] d, Dalmsholte, in mindere mate Emsl and, Laarakkers en Vil stèren. In de oude kernen, die bij de essen aan Vecht en Begge gelegen zijn, is het overheersen van de veeteelt minder uitgesproken. Alleen Vil stèren, waar nogal veel aan hooibouw en jongveeweiderij wordt gedaan, vormt een uitzondering. De beste weilanden liggen in de Vinkenbuurt en het Emsl and, terwijl ook de oude koloniegrond aan de Ommerschans, die zwaar bemest geweest is met compost, van goede structuur is.

Bogge en aardappelen zijn wel de voornaamste gewassen, zowel in de ge­ mengde- als in de veenkoloniale bedrijven. Op blz. 50 volgt een overzicht van de verbouwde gewassen op verschillende tijdstippen (in ha). In de loop der decenniën zijn in het bouwplan niet onbelangrijke verande­ ringen opgetreden. Gegroeid is steeds het areaal aardappelen, terwijl de teelt van boekweit (veen- en zandboekweit) na 1900 is ingekrompen. De ontginning van het vergraven hoogveen bracht met zich de teelt van fabrieksaardappelen. De verbouw van boekweit was zeer riskant. Een nachtvorst kon de gehele oogst

48 Overzi cht van de verbouwde gewassen op ver schill ende tij ds tipp en fin ha), 1861 1891 1910 1925 1939 102 0 1441 1489 888 1549 85 5 6 17 110 76 279 825 70 82 276 340 314 65 consumptie-aardappe]en . 2F l 490 520 461 fabrieksaardappelen ... 365 110 162 13 11 koolrapen en knollen .. 6 18 2 9 16 20 5 bruine- en witte bonen. 4 3 5 59 12 160

totaal 17S 3 2236 2375 1922 3353 vernietigen (30). Zo is dan ook een zegswijze, dat een vrouwenraad en een boekweitjaar maar eenmaal in de zeven jaar gelukken. De oppervlakte bebouwd met i> aver is vooral de laatste jaren voor de oorlog sterk uitgebreid. De 1 and- bouwvoorlichtingsdienst propageert de haververbouw, opdat de boer minder voer voor zijn paarden behoeft bij te kopen. Tarwe wordt zeer weinig verbouwd. Dat daarvan in 1939 toch een kleine 100 ha werd gevonden zal wel samenhangen met de steun, die dit gewas krachtens de 1 andbouwcrisismaatregel en genoot en tengevolge waarvan dit zich ook buiten de kleigebieden heeft uitgebreid. Het bovenstaande overzicht omvat niet de tweede gewassen. Vooral knollen en spurrie, hier en daar klaver, worden als stoppel gewassen gebezigd. De teelt van deze stoppel gewassen is voor de oorlog sterk uitgebreid, omdat de boer zich daarmede van grote hoeveelheden ruw voeder kan voorzien. In 1939 besloeg het areaal rogge bijna de helft van de totale oppervlakte bouwland. Wissel bouw wordt door veel boeren weinig toegepast, zodat telken jare na rogge weer rogge wordt verbouwd. Het is hier nog van belang te wijzen op een gewas, dat in het bouwplan ont­ breekt en ook in de vorige eeuw heeft ontbroken, n.J. de suikerbiet. Dat is daarom merkwaardig, omdat in de zestiger jaren van de vorige eeuw te Lemeler- ve]d een beetwortel suikerfabriek werd opgericht, waarover naderhand meer. In de opbrengsten per ha is sedert het midden van de vorige eeuw wel ver­ andering gekomen. Volgens de gemeenteverslagen schommelde de opbrengst per ha van het gewas rogge van 1860-1910 om de 20 hl, terwijl 100-17 5 hl aard­ appelen van een ha werden gerooid. Men kan niet zeggen, dat de opbrengsten in het genoemde tijdvak groter geworden zijn. Eerst na die tijd zijn ze toegenomen. In de 1 andbouwversl agen van de Directie van de Landbouw worden voor het zand­ en veen- en voor het zandgebied van Overijssel opbrengsten genoemd als op blz. 50 aangegeven. De opbrengsten in de gemeente Ommen zullen hiervan weinig afwijken. Ommen is voor het zand- en veengebied min of meer representatief. Het zandgedeelte der gemeente sluit evenwel bij de zandstreken van Sal land en Twenth e aan, vandaar dat ook de cijfers van het Overijsselse zandgebied zijn genoemd. Hoewel de kunstmest al veel eerder ingang heeft gevonden en daardoor de

49 Absolute aantal len paarden runderen varkens hoenders

1852 424 2550 569 1861 551 2509 394 1871 423 2575 632 3748 1881 454 2492 381 4460 1892 520 2485 1100 1900 490 2501 1530 5100 Men ziet bij vergelijking der beide staatjes, hoe de aantallen van alle categorieën dieren in deze eeuw sterk zijn toegenomen, het aantal hoenders zelfs tot een ontzagwekkend cijfer. Het blijkt tevens, dat in de vorige eeuw de groei van de varkensstapel en het hoenderpark al is begonnen, terwijl het aantal runderen van 1850-1900 constant blijft. Hieruit kan men de waarschuwing afleiden, dat de betekenis der ontginningen in de vorige eeuw, toen de kunst­ mest nauwelijks ingang had gevonden, niet te hoog moet worden aangeslagen. Eerst in deze eeuw heeft de ontginning der woeste gronden tot grasland een uitbreiding van de runderstapel tengevolge gehad. Men kan twijfelen aan de betrouwbaarheid der aan de gemeenteverslagen ontleende cijfers. Inderdaad bestaat daar alle reden toe, doch in dit geval is het toch onwaarschijnlijk dat men wel de toename van het aantal varkens en kippen zou waarnemen, en een uitbreiding van het aantal runderen tientallen jaren over het hoofd zou zien. Verder is er aanleiding te onderstellen, dat de toename van het areaal grasland van 2139 ha in 1870 tot 3389 ha in 1891 (zie boven) enigszins geflatteerd is 1).

De verschillende landbouwtellingen geven een inzicht in de verdeling der bedrij fsgrootten. In onderstaande tabel is deze verdeling neergelegd. 7el ƒstandige landbouwers, onder schei den naar de grootte van hun bedrijf

bedrij fsgrootte 1910 1921 1930 1943 ha 1- 5 240 302 374 5- 10 1651 234 326 365 10- 20 128 l „„, 127 161 256 20- 50 40 f 330 35 l 402 46 \ 536 80 L 704 50-100 3 4 1 1 100 en meer *•* 2 2 2j 576 704 910 De gemiddelde grootte der landbouwbedrijven bedroeg in 1930 7,88 ha. Van alle landbouwbedrijven was 41,1% kleiner dan 5 ha, en 76,9% kleiner dan 10 ha. Het is uiteraard moeilijk uit te maken, welk deel van de bedrijven kleiner dan 5 ha inderdaad nog landbouwbedrijven en geen landarbeidersplaatsjes zijn. De voor het zandgedeelte der gemeente Ommen karakteristieke bedrij fsgrootte is 5-10 ha. (spec. Witharen, Emsland, Ommerbos, Varsenerveld, Ommerveld,

1) Hiervoor zou het volgende kunnen pleiten: Volgens de Landbouwtelling was er in 1910 5385 ha cultuurgrond, volgens het gemeenteverslag in dat jaar 2375 ha bouwland. Combineert men deze cijfers, dan zou er ongeveer 3000 ha grasland zijn, minder dus dan in 1891 (3389 ha). Dit lijkt wel onwaar­ schijnlijk. Voorzichtigheid met al deze cijfers is echter geboden.

52 Lerne! crveJd en Dalmsholte). De bedrijven van 10-20 ha (17,7%) zijn gemiddeld 13 ha groot. In het veenkoloniale gedeelte vindt men grotere bedrijven. In Beerzerveld, tan oosten van het kanaal, (KIoosterdijk) vindt men in 1943 4 bedri]ven van 5-10 ha, 2 van + 20 ha, 1 van 35 ha, 1 van 45 ha en 1 van 155,50 ha. Groter dan in het zandgebied zijn ook de bedrijven in Arnèrveld, voora] de „Driehoek" , Stegerveld en Ommerschans 1). Verder zijn ook de pacht­ bedrijven van verschillende landgoederen (Vil stèren, Junne, Eerde, Archem) gemiddeld wat groter. Uit vorenstaande tabel blijkt we], dat er naast de natuurlijke tendens tot het kleiner worden der bedrijven ook de tendens tot groter worden bestaat. Talrijke bedrijven moeten gegroeid zijn om zodoende bij een volgende telling in een hogere grootteklasse te worden gerangschikt. In de hogere klassen blijkt zich dit verschijnsel vooral voorgedaan te hebben na 1921. Men kan in deze opschuiving naar boven toe de invloed onderkennen van de bodem-reserve in de vorm van woeste grond, die vooral na de vorige wereldoorlog tot ontginning is gebracht. In vergelijking met omliggende gemeenten en het zand- en veengebied van Overijssel als geheel zijn de landbouwbedrijven in de gemeente Ommen matig groot. Ommen's gemiddelde in 1930 (7,88 ha) wijkt weinig af van dat van het zand- en veengebied (7,90 ha). In Avereest en Gramsbergen is de gemiddelde grootte onder invloed van de veenkoloniale bedrijven groter (9,24 resp. 12,04 ha). In Den Ham en (Ambt) Hardenberg is zij echter lager (7,53 resp. 6,57 ha). Dal fse n en Raal te hadden weer hogere gemiddelden (9,05 resp. 9,84), terwijl Hellendoorn het brengt tot 7,22 ha. De bedrijven zijn er groter dan in de zone Tubbergen-Markel o (zie boven), al is het verschil niet groot. Het is verder duidelijk, dat in een gemeente als Ommen, die goeddeels op zand gelegen is, de bedrijven kleiner zijn dan gemiddeld in het gehele Rijk (10,99 ha). Men kan de vraag stellen of de structuur der kleine bedrijven verschillend is alnaar de beschikbare oppervlakte cultuurgrond. Als antwoord hierop kunnen enige cijfers worden genoemd, die ontleend zijn aan de Verslagen en Mede­ delingen van de Directie van de Landbouw 1939 no. 1 (De economische toestand van de landbouw). Men vLidt in deze publicatie gegevens betreffende de uitgaven per ha cultuurgrond voor de verschillende landbouwgebieden en wel naar de aard van de bedrijven en naar de grootte. Daar de gemeente Ommen voor het zand­ en veengebied van Overijssel min of meer als typerend kan gelden - eerder gemaakte vergelijkingen wezen wel in die richting - is het geoorloofd hier enige cijfers te noemen, die op dit landbouwgebied betrekking hebben. (Zie blz. 54.) Uit deze cijfers blijkt duidelijk, dat de gemengde bedrijven, vooral die waarbij het zwaartepunt in sterke mate op de veeteelt ligt, intensiever zijn naarmate zij kleiner zijn in oppervlakte. De post veevoeder spreekt hier boek­ delen. Etagebedrij ven kwamen veel voor, waarbij de kippenhouderij en de opfok van baconvarkens (zouters) een hoge vlucht had genomen. Door de invloed van de scheurplicht is het helaas niet mogelijk betrouwbare cijfers te geven over de verdeling van bouw- en grasland bij kleine en grote bedrijven. Alleen voor het gedeelte der gemeente Ommen, waar het bouwland ook voor de invoering van de scheurplicht overheerste, maken de cijfers de indruk de verschillen vrij goed weer te geven. Men zie de cijfers op blz. 54, welke betrekking hebben op de oppervlakte in gebruik bij alle categorieën grondgebruikers. Men ziet, dat met het groter worden der bedrijven het akkerbouwk ar akter steeds meer naar voren komt. Daarbij valt nog aan te tekenen, dat in de groep van 20-50 ha zich een bedrijf bevindt van 45,85 ha, dat hoewel in typisch veenkoloniaal milieu gelegen, toch 39 ha grasland omvat. Dit bedrijf

1) Ir Mansholt noemt als gemiddelde bedrij fsgrootte in het waterschap beoosten het Ommerkanaal 20 ha, in het waterschap het Ommerveld, meer naar het westen gelegen, 8 ha.

53 Uitgaven per ha cultuurgrond op gemengde bedrijven in gulaens

5-10 ha 10-20 ha 20-50 ha aantal bedri j ven 18 22 13

55,45 54, 54 53,97 zaaizaad en pootgoed .. 4,38 3,70 5,68 104,51 73,20 71,24 28,39 23,88 28,92 26,83 25,05 22. 52 10,65 9,31 7,99 39,95 41,49 30,73

Totaa] 270, 16 231, 17 221,05

Uitgaven per ha overwegend veeteeltbedrijven in guldens

5-10 ha 10-20 ha

aantal bedrijven 19 16

45, 10 48,95 zaaizaad en pootgoed .. 2,80 3,77 170,68 92,05 27,74 23, 16 algemene onkosten ..... 29,15 18,68 rente inventaris • 13,57 9,94 57,25 41 95

Total e uitgaven 346,29 238,50

is niet alleen het grootste veeteeltbedrijf der gemeente Ommen, doch tevens eén van de grootste veebedrijven in den lande. Op de grote veenkoloniale bedrijven is de mechanisatie het verst voort­ geschreden. Hier vindt men tot tractoren omgebouwde auto's en ook echte trekkers (Fordson, Caterpillar) in gebruik, speciaal in het noordoosten van het Arrié'rveld (Arrierdriehoek).

De verkaveling van de cultuurgrond is rechtlijnig en rationeel in het veen­ koloniale gedeelte der gemeente. In de rest der gemeente echter vindt men of de Blockflur, die zich overigens aanpast aan de physisch-geografische om­ standigheden, of, wat erger is, de weliswaar rechtlijnige, doch stelselloze lappendeken, die typisch is voor spontane heideontginningen. De laatste verkaveling, waarbij rechthoekige stukjes grond van zeer uiteenlopende

Bouw- en g '•asland in Klooster dijk, Stegerveld en Arrié'rveld in 1963

bouwl and grasland verhouding

0- 5 ha 63, 15 ha 47.65 ha 57.- : 43,- 5-10 ha 153.01 ha 95.75 ha 61. 5 : 38,5 10-20 ha 253,40 ha 84,64 ha 75.- : 25,- 20-50 ha 307.65 ha 74.73 ha 80.5 : 19.5

54 grootten dooreen] iggen, is belemmerend voor een doelmatige verkeerson tslui ting en ontwatering. In het gebied ten noorden van de Vecht vindt men deze toestand overa], waar heideontginning heeft plaats gevonden. In de Vinkenbuurt, het F.msl and en Witharen, waar goede zandgronden liggen, is de afwatering onvol­ doende; hetzelfde geldt voor het gedeelte van het Beerzerve] d, dat ten westen van het Overijssels kanaal ligt. In het Arrié'rveld is kortgeleden een ruil­ verkaveling uitgevoerd. Door de slechte verkaveling is de waarde der overigens goede zandgronden ten noorden van Stad-Ommen minder dan die van de dalgronden. De verspreiding der tot een bedrijf behorende percelen laat in de van oudsher in cultuur gebrachte delen der gemeente wel te wensen over, hoewel men niet kan zeggen, dat de toestand ernstige gebreken vertoont. De bezwaren van de ver­ spreide ligging der gronden mogen bekend verondersteld worden. Het meest komen voor ruilverkaveling in aanmerking de gronden in Stegeren, Arrién, Lerne! e en Vi] stèren. In Junne heeft de huidige grootgrondbezitter, de Amst] even, ruil­ verkaveling toegepast. Ook de eigenaar der gronden van Vi] stèren overweegt om een ruilverkaveling te voeren. De eerste oorzaak voor het verspreid liggen der percelen is steeds, dat elke boer een aandeel moest hebben in het bouwland op de es, in het grasland (de mars of de maten) en in het „veld". Door overdracht van gronden is deze toestand naderhand gecompliceerder geworden. In Stegeren vooral staan de oude Vechtarmen een goede verkaveling in de weg. Op een kaartje, dat destijds door de Hoofdafdeling Ruilverkaveling van de Ned. Heidemaatschappij is uitgegeven, worden als gebieden welke voor ruil­ verkaveling in aanmerking komen aangegeven: het ontginningsgebied ten noorden van de Vecht exclusief Ommerschans, de Arrié'rdriehoek en het Stegerveld, verder het gebied ten zuiden van Stad-Ommen, vooral in Lerne! e.

In 1940 werd van de totale oppervlakte cultuurgrond - 9850 ha - 6729 ha door eigenaars geëxploiteerd, terwijl nog 422 ha van ouders werd gepacht. Eigendom en semi-eigendom besloegen dus ruim 70% van de totale oppervlakte cultuur­ grond. Uit deze cijfers blijkt het overwegen van het grondgebruik door eigenaars al duidelijk. Meer licht in de eigendom-pachtverhouding geeft evenwel de Landbouwtelling 1930. Ommen behoort tot de gemeenten in de provincie Overijssel waar 70-80% van alle grondgebruikers eigenaar is van de bij hen in gebruik zijnde grond. In het gehele zand- en veengebied liggen de verhoudingen wel ongeveer zo. In Raalte, Hellendoorn, Wierden, Vriezenveen, Tubbergen en andere gemeenten worden hogere percentages gevonden. Het verschil zal veroor­ zaakt worden door de aanwezigheid in de gemeente Ommen van verschillende land­ goederen (Vilsteren, Junne, Peerze, Archem, Eerde). Men vergelijke ook de ar­ cering van Almelo (37), waar dezelfde invloed nog sterker werkzaam is. Ook in Da] fse n en Heino beinvloeden de landgoederen de cijfers. De hierboven genoemde gegevens hebben betrekking op alle grondgebruikers. Van alle landbouwers was in 1930 78% eigenaar van de in gebruik zijnde gronden, terwijl 74% van de cul tuurgrond bij de eigenaar in gebruik was. Daaruit vol gt tevens, dat vooral onder de kleine landbouwers grondgebruikers-ei genaren worden gevonden. Onderstaande tabel geeft wel een inzicht.

Eigen ar en- grondgebruik ers en p achter s van l anabouwb edrij ven in 1930, in pro cent en

1-5 5-10 10-20 20-50 50-100 100 en totaal ha ha ha ha ha meer ha

eigenaren 81,3 78,8 73,9 58,7 100 100 78 pachters. 18,7 21,2 26,1 41,3 0 0 22

Hierbij valt op te merken, dat er slechts 3 bedrijven groter waren dan 50 ha, zodat de invloed hiervan op de to taal uitkomst niet groot is. Het lijkt dan

55 gewettigd te concluderen, dat het percentage eigenaren toeneemt, naarmate de bedrijven kleiner worden. Op zichzelf geven de genoemde cijfers nog niet een volledige indruk van de verhoudingen in een gemeente als Ommen, die uit verschillende gedeelten be­ staat. De onderscheiding zandgrondbedrij ven-dal grondbedrij ven is in dit geval zelfs niet voldoende. Door de aanwezigheid van landgoederen overheerst de pacht in Vil stèren, Junne, Reerze, Archem en Eerde. Grondgebruikers-eigenaren komen in verschillende dezer buurtschappen in het geheel niet voor. In andere oude markenederzettingen zoals Gietmen, Bestmen, Lemele, Varsen, Arriën en Stegeren bestaat de boerengemeenschap wel uit eigenerfden. In de heideontginningen vindt men ook de figuur van de eigenaar-grondgebruiker, in Emsland , Witharen, Vinken- buurt, Ommerveld zo ook in Dalmsholte en Lemelerveld. Juist in het voormalige „veld" worden kleine eigenaren-grondgebruikers aangetroffen, wier bedrijven kleiner zijn dan die van de pachters op de landgoederen. Ook aan de Ommer- schans, waar oorspronkelijk door de „Maatschappi j van Weldadigheid" 20 boerde­ rijen van 36 ha zijn gesticht (44), vindt men meer eigenaren dan pachters. In het echte dalgrondgebied (Arrierdriehoek, Stegerveld, K] oosterdijk) vindt men op de relatief grote boerderijen weliswaar overwegend eigenaren, doch niet in die mate als in de streken der heideontginningen en in sommige vroegere marke­ nederzettingen. In Beerzerveld-Kl oosterdijk ligt de enige boerderij, waarop in 1930 een zetboer resideerde. Na hetgeen hier is medegedeeld over de toestand in de verschillende delen der gemeente is het waarschijnlijk, dat het toch niet geheel juist is, dat de meeste pachtbedrijven gevonden worden onder de grootste bedrijven, dat wil dus zeggen op de dalgrond. Eerder zal het zo zijn, dat de bedrijven van + 10 ha, zoals men er vele vindt op het terrein der landgoederen, voor een goed deel pachtbedrijven zijn. In de landbouwtelling komt deze groep echter niet tot uit­ drukking. In dit verband is het volgend staatje, ontleend aan het Provinciaal Verslag van 1900, wel interessant.

Figenaren-grondgebruikers en pachters van landbouwbedrijven in 1900 (Ambt en Stad Ommen). eigenaren pachters totaal

1- 5 ha 148 75,5% 48 24, 5 % 196 100 % 5-10 ha 54 55,7% 43 44,3 % 97 100 % 10-15 ha 27 51,9% 25 48,1% 52 100 % 15-20 ha 40 60,6% 26 39,4% 66 100 % 20-30 ha 27 6 1, 4 % 17 38,6% 44 100 % 30-40 ha 4 44,4% 5 55,6% 9 100 % Totaal 300 64,7% 164 35,3% 464 100 % Dit staatje schijnt inderdaad bovenstaande suggestie min of meer te be­ vestigen. De marken in de gemeente Ommen zijn van 1844-1863 ontbonden. Alleen in Varsen en Arriën zijn enkele - „ongelukkige" - stukken overgebleven bij de marke­ delingen, waarover de gemeente Ommen nu het beheer voert. De Ommermarke is strikt genomen nimmer verdeeld. Tot 1811 werden de gronden van de marke van Ommen door de stad Ommen als eigenaresse beheerd. In dat jaar besloot de raad der gemeente, vrezend, dat door het Franse bestuur de gronden zouden worden onteigend, ze over te dragen aan een college van 4 markerichters, waarvan er 2 door de raad en 2 door de gebruikers moesten worden aangewezen. Dit college moest aan de gemeenteraad verantwoording afleggen. Blijkbaar be­ doelde men wel degelijk, dat de gemeente eigenaresse der gronden zou blijven. Aan het einde van de Franse tijd werd echter deze toestand bestendigd met het gevolg, dat na verloop van jaren over de rechtsverhouding verschil van mening

56 ontstond. Omstreeks 18 ^0 moest de rechtbank te Deventer over de eigendoms­ rechten uitspraak doen. Het proces duurde van 1850-1856 en het slot was, dat de gemeente als eigenaresse werd erkend. Toen evenwel enige jaren daarna jhr A„ Sandberg beweerde eigendomsrechten in de marke te hebben, besloot de gemeente in 1863, om de proceskosten te ontgaan, aan elke burger van Stad-Ommen voor het verlies van zijn aanspraken een schadeloosstelling te geven van 2/4 ha, waarvan 2 ha heide en een Vz ha marsgrond. De burgerij - althans 152 van de 155 burgers - ging daarmede accoord. De rest van de Ommermarke bleef nu onbezwaard gemeentelijk eigendom, te weten het Ommerbos, de Ommer Woeste of Koeweide en enige verspreide stukken. De gemeente heeft naderhand zich van een groot deel van haar bezit ontdaan om zich geldmiddelen te verschaffen. Zo verkocht zij b.v. in 1869 102 ha, in 1870 72 ha en in 1872 73 ha. De Koeweide werd in 1922 in haar geheel voor f 100000 verkocht.

Men vindt in de gemeente Ommen een aantal landgoederen, die tezamen enige duizenden ha cultuurgrond, bos en woeste grond beslaan. Het bekendste is wel het landgoed Eerde, bezit van de familie van Pa] landt. In 1937 verwierf de staat door aankoop het eigendomsrecht van 500 ha der Eerder bossen. De bezit­ ting is nu nog 800 ha groot. Het kasteel Eerde is een tijdlang - van 1925 tot 1932 - in gebruik geweest bij de Theosophisehe Beweging »De Ster van het Oosten", evenals huize Het Laar. Naderhand is op het 1 andgoed een Quakerschool gesticht, waaraan in 1939 een landbouwschool verbonden werd. De landbouwschool beschikt over een agrarisch bedrijf van ruim 40 ha, waarvan in 1943 25 ha bouw­ land was, de rest grasland. Met de algemene leiding van de school werd de Ned. Heidemaatschappij belast (31). Men vindt op het landgoed een tiental pachtbedrijven, gemiddeld 20 ha groot. De Ned. Heidemaatschappij treedt op als rentmeester. Het huis Het Laar, dat eveneens in 1925 door de eigenaar aan de Theosophische Beweging werd geschonken, werd in 1933 door de gemeente Ommen gekocht. Bij het huis behoren enige ha cultuurgrond, ruim 50 ha woeste grond en verder bos. De gemeente stelde de bossen voor het publiek toegankelijk. Het landgoed Archem behoort toe aan de familie Van der Wijck. Ook hier treedt de Ned. Heidemaatschappij als rentmeester op. De gemiddelde grootte der pacht- boerderijen is kleiner dan op Eerde. Op Archem vindt men verscheiden pachters uit andere delen des lands (Gelderland, Noord- en Zuidholland enz.). Sedert 1938 behoort het landgoed Junne aan de Amsterdamse Mij. voor Levensverzekering (Amst leven) , voordien was het eigendom van baron Bentinck tot Buckhorst. Deze heeft nu nog bezittingen in Beerze en Stegeren, vooral bos en woeste grond. De karakteristieke bedrij fsgrootte voor Junne is 10-15 ha. Ook in Junne is de Ned. Heidemaatschappij rentmeester. In Vilsteren resideerde in de vorige eeuw de familie Helmich. Naderhand ging het goed door overerving over in het bezit der familie (Pathuis) Cremers. Het omvat nu omstreeks 1300 ha. De eigenaar van Vilsteren bezit ook gronden ten oosten van de Hoge Graven. De grootte der bedrijven in Vilsteren loopt nogal uiteen. Bedrijven van 10-15 ha zijn frequent, doch daarnaast vindt men toch ook verschillende bedrijven van 20-30 ha. De betekenis van de aanwezigheid der landgoederen in de gemeente Ommen is zeker niet gering. Men kan er op wijzen, dat op de landgoederen de bedrijven groter zijn djn in de rest der gemeente met uitzondering van het veenkoloniale gebied. De versnippering van het grondbezit werd hier voorkomen 1). Dat van de grootgrondbezitters een stuwende kracht uitgaat op 1andbouwtechnisch en -organisatorisch gebied kan niet worden gezegd. In de vorige eeuw zijn zij voorgegaan met het bebossen, waarschijnlijk vooral om fiscale redenen. Daarna

1) Men mené overigens niet, dat de kleine bedrijven op het zandgebied alle door opdeling zijn ontstaan. Een groot deel daarvan bestaat uit ontginnings­ boerderijtjes, gesticht in het voormalige „ veld".

57 echter is van enige leidende ro] geen sprake meer. Veelal ontbrak de agrarische belangstelling. Vó'ó'r de vorige wereldoorlog waren de pachten op de landgoederen zeer laag. Verbeterden de boeren de grond, dan was verhoging van de pacht het gevolg, zodat de boeren de prikkel wel moest ontbreken om de waarde van de cultuurgrond te verhogen. Zowel de lage pachtprijs als de bij grondverbetering dreigende pachtverhoging hebben een nadelige invloed uitgeoefend. Na de vorige oorlog zijn de pachten geleidelijk op een normaal peil gebracht, hetgeen stimul erend heef t gewerkt. De activiteit der boeren werd groter. Men kan zeggen, dat in Vilsteren, waar de eigenaar van het landgoed bij wijze van spreken alles te zeggen heeft, van deze inderdaad een stimulerende invloed uitgaat. Het beheer van dit landgoed is niet aan vreemden overgedragen. De eigenaar heeft, zoals al eerder werd opgemerkt, het plan op eigen terrein een ruilverkaveling door te voeren. Op de landgoederen Archem en Junne, op het laatste voor het door Amstleven werd aangekocht, is een conservatiever beleid gevoerd. Men kan niet zeggen, dat de vooruitgang van de landbouw hier is bevorderd; de inrichting der boerderijen is er lang primitief gebleven, is dat ten dele ncfg. In Junne en Beerze hebben de boerderijen dikwijls overlast gehad van het wild uit de naburige bossen, zo zelfs, dat het gemeentebestuur zich ermede moest bemoeien. Het komt op de landgoederen wel voor, dat in de pacht­ overeenkomst een bepaling is opgenomen, dat de boeren geen hond mogen houden met het oog op de wildstand. De boeren zelf jagen weinig, waarschijnlijk ook om niet in conflict met de landeigenaar te komen (23). Werkelijk grote boeren, die men dus min of meer kan vergelijken met de Groninger „hereboeren", vindt men in de gemeente Ommen eigenlijk alleen in het veenkoloniale gebied op de landbouwbedrijven. Op deze bedrijven is de mechani­ satie verder voortgeschreden dan in de rest van de gemeente, waartoe overigens de verkaveling en het relief medewerken. S.L. Louwes, destijds secretaris van de Overijsselse Landbouw Maatschappij, schrijft in het verzamelwerk „Overijssel" dat de meest uit Groningen stammende kolonisten, die na 1890 hun intocht hielden op de„dallen", een grote invloed hebben gehad op 1 andbouwtechnisch gebied. Terwijl vóór - 1890, toen de kunst­ mest haar intrede nauwelijks had gedaan, de van veen ontblote dalgrond als grasland in cultuur werd gebracht, brachten de „ Groningers", die de betekenis der kunstmest terdege inzagen, op de dalgrond de akkerbouw. Dit is de reden, dat men aan de Ommerschans grasland bedrijven, in het Beerzerveld en in de Arrier Driehoek bouwbedrijven vindt. Beerzerveld (KI oosterdijk) sluit geheel aan bij Vroomshoop. Louwes meent ook, dat op de zandbedrij ven in de nabijheid van het veenkoloniale gebied, zeer veel van de „ Groningers" i? overgenomen, niet alleen methoden van bewerking, denkbeelden over bemesting en dergelijke, doch ook zelfs elementen van de bedrij fsopzet der veenkoloniale boerderijen. De akkerbouw zou er meer te betekenen hebben gekregen. Inderdaad komt het overnemen van de bedrij fsstij 1 der grote bedrijven door de kleine bedrijven meer voor. Zo schrijft Hofstee (14), dat in de Groninger veenkoloniën na de komst van de kunstmest de kleine gemengde bedrijven tot hun schade de bedrij fssti j 1 der grote, eenzijdige akkerbouwbedri j ven hebben overgenomen. Het is niet gemakkelijk in een gemeente als Ommen een indruk te krijgen van het landarbeidersgrondgebruik. De landbouwtelling 1930 geeft aan, dat er in dat jaar 145 landarbeiders waren met 114 ha grond. Niet duidelijk is nu, in hoe­ verre hier inderdaad van landarbeiders, afhankelijken dus, die niet de allures hebben van kleine boeren, kan worden gesproken. Een agrariër, die over enige ha grond beschikt en er een paar koeien op na houdt, doet men beter niet met de benaming landarbeider aan te duiden. Eigenlijke landarbeiders, die er hun bestaan in vinden te werken op de bedrijven der zelfstandige boeren, vindt men in Ommen voornamelijk in het dalgrondgebied. Het is echter niet mogelijk de betekenis van het landarbeidersgrondgebruik in dit gedeelte der gemeente Ommen in 1930 na te gaan. De Landbouwinventarisatie maakt weer geen onderscheid tussen zelfstandige boeren, landarbeiders en anderen, zodat ook deze bron, die

58 overigens we] een belangrijk hulpmiddel is bij het bestuderen van onderdelen van gemeenten, geen uitsluitsel biedt. De gegevens van de Landbouwinventarisatie wijzen wel uit, dat het grondgebruik van echte landarbeiders nooit meer zal omvatten dan maximaal 1 ha. De grondgebruikers met meer grond hebben zoveel grasland er bij, dat er een miniatuur gemengd bedrijfje is ontstaan, terwijl grondgebruik van werkelijke landarbeiders eigenlijk nooit zal inhouden de aan­ wezigheid van grasland voor het houden van vee, doch vrijwel steeds het bezit van bouw- en tuingrond voor aardappels en groenten. In 1930 waren er volgens de Landbouwtelling 103 „landarbeiders" met minder dan 1 ha grond en wel 18 met 5-15 are, 20 met 15-20 are, 29 met 25-50 are en 36 met 50 are-1 ha. Men kan op grond van de uitkomsten der Landbouwinventarisatie en verder op grond van de ">verweging, dat eigenlijke landarbeiders in het zandgebied heel weinig voor­ komen, zonder bezwaar aannemen, dat een groot deel van deze grondgebruikers in het veenkoloniale gebied woonde. Belangstelling voor grond was er dus wel. Deze belangstelling wordt toch niet alleen gestimuleerd door het besef, dat men hetgeen men zelf verbouwt niet behoeft te kopen. Het is ook zo, dat velen in het verwerven van grond een middel zien om zich op te werken tot zelfstandig­ heid, een mogelijkheid, die in de gemeente Ommen, waar nog woeste gronden liggen, altijd heeft bestaan. Er zijn in Ommen 24 landarbeidersplaatsjes uitgegeven volgens de Land­ arbeiderswet. Daarvan zijn er 15 gelegen op zandgrond en 9 op dalgrond (uitsluitend Beerzerveld). Het kleinste plaatsje is 74 are groot, het grootste 2,98 ha. Het gemeentebestuur, dat de uitvoering der Landarbeiderswet be­ hartigt, acht een oppervlakte van 1-1 % ha passend. Blijkbaar wil het van de landarbeiders kleine boeren maken. Men ziet dan ook, dat in de eerste plaats de plaatsjeshouders nog grond bijpachten en in de tweede plaats, dat een koe wordt gehouden en de oppervlakte grasland de oppervlakte bouw­ land evenaart. Verbouwd worden rogge en aardappelen. Er zijn op deze wijze micro-(gemengde) bedrijven ontstaan, wat o.i. niet de bedoeling is van de Landarbeiderswet. De plaatsjes op de dalgrond variëren in oppervlakte van 79 are tot 2 ha. Het is duidelijk, dat een plaatsjeshouder met een derge­ lijk grondgebruik niet in staat is regelmatig op een akkerbouwbedri j f te werken tenzij hij zijn eigen land verwaarloost. Het is ook zo, dat er zich onder de plaatsjeshouders enkelen bevinden, die uit de boerenstand stammen en zich langs deze weg tot boer trachten op te werken. Dat de vrouw en eventueel de kinderen op de landarbeidersplaatsjes hard mee moeten werken spreekt vanzelf. Terwijl men voor de Landarbeiderswet in Ommen wel belangstelling heeft gehad en er enige tientallen plaatsjes zijn ontstaan, is er door de gemeente in het kader van deze wet geen los land uitgegeven en is van interesse daarvoor ook nimmer iets gebleken. Dit behoeft niet een aanwijzing te zijn, dat de belang­ stelling voor grond gering is, daar vlak buiten het dalgrondgebied op de vrije markt los land te pachten was, zij het niet goedkoop. Aan belangstelling van niet-agrarië'rs - middenstanders vooral - voor grond­ gebruik ontbreekt het niet. Er waren in 1930 2 bedrijven met meer dan 50 ha, die door personen buiten het agrarisch bedrijf staande werden beheerd. De meeste particulieren echter hebben een oppervlakte kleiner dan 2 ha. In 1930 hadden 53 personen 5-15 are, 19 personen 15-25 are, 25 personen 25-50 are, 29 personen 50 are-1 ha en 29 personen 1-2 ha, in totaal 155 personen met minder dan 2 ha en meer dan 5 are 1). Daarnaast waren er dan nog 43 personen met meer dan 2 ha. Op een aantal van 1252 grondgebruikers waren er derhalve in 1930 198 particulieren. In tal van andere gemeenten was het grondgebruik van niet- agrariërs van meer betekenis. Het is echter moeilijk uit te maken in hoeverre er nu van sterke of geringe belangstelling kan worden gesproken, omdat men dan ook rekening moet houden met de beroepsstructuur, de grootte der bevolkings­ concentraties (bouwwijze) en de gelegenheid grond te huren. In de zuiver

1) Kleiner grondgebruik wordt in de Landbouwtelling niet vermeld.

59 agrarische gemeente Heino behoorden van de 399 grondgebruikers in 1930 er 99 tot de niet-agrariërs. Vergeleken daarmede slaat Ommen een minder goed figuur. In vergelijking echtermetde eveneens agrarische gemeente Dal fsen , waar in 1930 118 van de 1036 grondgebruikers niet-agrariërs waren, mag Ommen zich laten zien. De verschillen Jopen plaatselijk nogal uiteen, en zouden eerst nader geinterpreteerd moeten worden. De uitkomsten van de Landbouwinventarisatie doen wel uitkomen, dat de grootste oppervlakte grond in gebruik bij niet-agrariërs wel moet liggen in de buurt der bewoningskernen Ommen, Lemelerveld en Kloosterdijk, wat overigens geen verrassing baart (22). De grondprijzen zijn in de gemeente Ommen sedert het einde van de vorige eeuw in sterke mate gestegen. Omstreeks 1900 werd voor een ha heide een paar honderd gulden betaald. Uit hoofde van verschil in ligging en kwaliteit werden uiteraard uiteenlopende prijzen besteed. Volgens de opgaven in de Provinciale Verslagen varieerde de koopprijs van een ha heide van f 30.- tot f 400.-. Doch ook voor los weide- en hooil and werd per ha niet meer dan f 200.- tot f 600.- betaal d. Bouwland, op de zandgrond wel te verstaan, was een paar honderd gulden duurder. In het Beerzervel d en de Arriér Driehoek werden aan het einde der vorige eeuw dalgronden van goede kwaliteit voor f 50.- tot f 80.- verkocht (20 en 17). voor een belangrijk lagere prijs, dan destijds a] in de Drentse monden. Op de zandgronden ten noorden van de Vecht, langs het Ommerkanaal, in Witharen, in het Varsenervel d, Eemsland enz. hebben vele kleine mensen uit de boerenstand voor f 100.-, f 200,- of f 300.- per ha een stukje grond gekocht, waarop zij een klein boerenbedrijf zijn begonnen. Ook in het gebied van de voormalige marke Lerne! e, waar de schapenhouderij achteruitgegaan was, was de heide voor een appel en een ei te koop. De kleine bedrijven in de gemeente zijn toen ontstaan. Al spoedig bleek dat de grond beter was dan men had verwacht met het gevolg, dat de prij s van de woeste grond tussen Ommen en Balkbrug tot ongeveer f 600.- per ha opliep. De eigenerfden van Varsen vooral, die hun woeste grond verkochten, deden goede zaken, waardoor hun welstand werd verhoogd. Door de ontginning, die dank zij de kunstmest mogelijk was, steeg de waarde der gronden aanmerkelijk. Goede graslandpercelen worden er tegenwoordig verkocht voor f 1500.- tot f 1800.- per ha. Door de sterke mededinging liep de prijs tot voor enige jaren wel tot f 2500.- per ha op. Daar de Grondkamers slechts prijzen goedkeuren, die verband houden met de opbrengstwaarde van de grond, zijn de prijzen nu somtijds f 1000.- lager dan bovengenoemd bedrag. Voor de zandgrond gelden tegenwoordig koop- en pachtprijzen als vermeld in onderstaand overzicht:

SIec h t Middel goed Zeer goed

Koopprij zen: f 700.- f 1300.- f 1700.- „ 825.- „ 1350.- „ 1750.- Pachtprij zen: f 35. - f 55. - f 65.- „ 30.- „ 45. - „ 65.- Hierbij valt vooreerst aan te tekenen, dat de duurste grond grasland is. Het is geheel in overeenstemming met de ontwikkeling, die de landbouw op de zand­ gronden heeft doorgemaakt, dat de koopprijs van het bouwland eigenlijk niet is gestegen - het maximum - bedrag, dat wordt besteed, is f 800,-, terwijl de koopprijzen van het grasland in zeer sterke mate zijn gestegen. Opvallend is verder, dat de koop- en pachtprijzen sterk variëren. De ligging ten opzichte van de bevolkingscentra met kerken, scholen en verzorgings­ bedrij ven is van belang, evenzeer als die ten opzichte van de voornaamste verkeerswegen. Verder zal bij overdracht van grond gelet worden op de kwaliteit

60 van de grond, de waterhuishouding, de bereikbaarheid, de vorm van de kavels, de staat, waarin - bij behuisd land - het bedrijfsgebouw verkeert. Tenslotte komt uit de cijfers duidelijk naar voren, dat er meer vraag is naar los land. Vooreerst zijn de koopprijzen voor behuisd land weinig hoger dan die voor los 1 and. ! Sprekender echter is nog, dat de pachtprijs voor los land hoger ligt dan voor behuisd land. De grote vraag naar los land kan hierdoor worden verklaard, dat tal van boeren eigenlijk over te weinig grond beschikken voor een rendabel boerenbedrijf - de economische minimumgrens kan geacht worden ergens tussen 6 en 10 ha te liggen - en dat zij uit dien hoofde bereid zijn hoog op te bieden. De relatief hoge pacht- en koopprijzen van onbehuisd land kunnen verder nog hierdoor worden verklaard, dat bij een los perceel meestal de gehele oppervlakte bruikbare cul tuurgrond is, terwijl er bij behuisd land altijd wat „ onl and" is. De waarde van de lichte zandgronden langs de Vecht, vooral ten zuiden van deze rivier in Zeesse en Junne, loopt uiteen van vrijwel niets tot f 1500.- per ha. Er liggen hier veel percelen die slecht bereikbaar zijn, terwijl ook de water­ huishouding vaak te wensen overlaat, 's Zomers zijn vele hooggelegen stukken grond zo droog, dat het gras er verbrandt. Deze percelen worden ook des winters niet door het Vechtwater bevloeid, zodat er voor de boeren, die, naar des­ kundigen menen ten onrechte, aan de bevloeiing een gunstige werking toe­ schrijven, geen reden is ze uit dien hoofde wat hoger te waarderen. Op de landgoederen variëren de pachten van f 40.- tot f 60.-, waarbij de hoeve in dit bedrag is inbegrepen. Een pachtprijs van f 60.- wordt alleen betaald voor de allerbeste grond. De dalgrond is over het algemeen iets duurder dan de goede zandgrond en wel, omdat de verkaveling beter is en de percelen langs goede wegen bereikbaar zijn. De kwaliteit van de grond behoeft niet beter te zijn. Al voor de eerste wereld­ oorlog was de koopprijs van onontgonnen dalgrond tot f 500.- gestegen (17). De pachtprijs van dalgrond bedraagt tegenwoordig f 75.- per ha, voor los zowel als behuisd land. De koopprijs van een plaats bedraagt f 2000.-, van los land f 1900.- per ha. Het is niet mogelijk enige mededelingen te doen over de koop- en pachtprijzen voor grote en.kleine bedrijven. Op het zandgebied n.J., met uitzondering van het gebied behorende bij de landgoederen, vindt men overheersend kleinbedrijf, zeer weinig grootbedrij f. Een vergelijking is dus eigenlijk niet te maken. De grootste bedrijven vindt men op de dalgrond. Kleine boeren vindt men hier niet, we] enkele landarbeiders met grond. Ook hier is het niet goed mogelijk een deugdelijke vergelijking te maken. Verschil in pachtprijzen voor grote en kleine bedrijven is ook daarom niet te constateren, omdat de grond in de regel in gebruik is bij de eigenaar, terwijl op de landgoederen, waar zulks niet het geval is, het weer uitgesloten is verschil in koopprijs voor grote en kleine bedrijven te registreren. Wel kan men zeggen, dat de eventuele invloed van de grootte van het bedrijf op pacht- en koopprijs in het niet zinkt bij die van alle andere genoemde factorci, die variatie oproepen. Ook de onderscheiding tussen los land en behuisd land is belangrijker dan die tussen kleine en grote bedrijven. Vergelijkt men de hierboven genoemde koop- en pachtprijzen met die van ver­ schillende andere streken van ons land, dan blijkt dat de verhoudingen in Ommen relatief gunstig zijn. Men zie de cijfers op bl z. 63 (10). Al kan men dan zeggen, dat de koop- en pachtprijzen lager zijn dan in vele andere gebieden, die min of meer vergelijkbaar zijn, dit wil niet zeggen, dat er niet een grote vraag naar grond is. Dat voor los land meer betaald wordt dan voor behuisd land is al een indicatie. Het verschijnsel, dat enige ongetrouwde broers samen wonen en dus het erfgoed niet verdeeld behoeft te worden, komt ook hier voor. Introuwen is zeer gebruikelijk, hetgeen verschillende sociale bezwaren heeft, die in een volgend hoofdstuk zullen worden behandeld. Er kan dus inderdaad van agrarische bevolkingsdruk gesproken worden, al is de toestand niet zo ernstig als in tal van andere gebieden. In de Inleiding tot dit hoofd-

61 koopprijs per ha pachtprij s per ha

Zandgronden in: Groningen .... 1-10 ha f 2069.- f 77.- 10-20 ha f 1799. - f 86.- Fries] and . 1-10 ha f 1824.- f 87.- Ir • 10-20 ha f 157 1. - f 77.- Drenthe 1-10 ha £ 1738.- f 68.- i» • 10-20 ha f 1438. - f 51.- Overij sse]. 1-10 ha f 1656.- f 61.- it • 10-20 lia f 1467. - f 51.- Ge] der] and. 1-10 ha f 2277.- f 67.- f 18 54.- ii • 10-20 ha f ^3.- Utrecht 1-10 ha f 2690.- f 92.- 10-20 ha f 2132.- f 57.- NW-Brabant. 1-10 ha f 1564. - f 59.- ii • 10-20 ha f 1257.- f 49.- Limburg 1-10 ha f 17 53.- f 61.- » • 10-20 ha f 1431.- f 49.- Ommen middel goed f 1350.- f 50.-

Veenkoloniën in: Groningen 10-20 ha 1 2421.- f 116.- 20-50 ha f 1947.- f 94.- Dren the 10-20 ha f 1773.- f 71.- ii 20-SO ha f 1744.- f 71.- Ommen f 2000.- f 75.- stuk werden enige cijfers dienaangaande genoemd, terwijl ook verwezen kan worden naar het hoofdstuk betreffende de demografische verschijnselen. Voor de laatste oorlog was de normale pachtperiode 6 jaar. Na 3 jaar was echter van weerskanten gelegenheid tot opzegging. Dit gebeurde van oudsher met St. Jacob (25 Juli), waarna de pacht met St. Petri (22 Februari) afliep. Door de invoering der nieuwe pachtwetgeving is de pachttermijn nu 12 jaar geworden. Men kan niet zeggen, dat de verandering van de pachttermijn de activiteit van de boeren heeft beinvloed. Verder is de positie van de pachter door de jongste pachtwetgeving ongetwijfeld versterkt, b. v. op de landgoederen. Ook in Ommen heeft de grond zich als beleggingsobject in de belangstelling mogen verheugen. Meestal echter waren het personen uit de boerenstand, die de grond kochten, de laatste jaren vo'or de tweede wereldoorlog ook wel eens een particulier uit het industriegebied van Twenthe. Daarnaast staat de aankoop van het landgoed Junne door de Amsterdamse Maatschappij van Levensverzekering. Het is evenwel duidelijk, dat deze laatste aankoop geen koopprijsopdrijvende werking zal hebben gehad, het landgoed met zijn boerderijen veranderde eenvoudig van eigenaar. De invloed van niet-agrarische belangstelling voor de grond moet derhalve niet overdreven worden. Absenteïsme komt weinig voor. Zeer vele bedrijven hebben hypotheek, meestal tot de helft van de waarde. Voor de vorige wereldoorlog werden de hypotheken voornamelijk afgesloten bij parti­ culieren, die ten dele ook buiten de gemeente woonden. Naderhand zijn ook veel hypothecaire leningen afgesloten bij de boerenleenbank. De schuld werd vroeger meestal niet afbetaald, doch bleef hangen. Bij de boerenleenbank moet echter jaarlijks 2% worden afbetaald, zodat het crediet een maximale looptijd heeft van 50 jaren. De landgoederen zijn niet hypothecair belast. Ook boeren, die in staat waren woeste grond te verkopen om zich geldmiddelen te verschaffen, zijn er beter aan toe, in Varsen b. v. , verder in Lerne!e (de woeste gronden lagen hier aan de overzijde van de Lerne! erberg) en in Stegeren. Overziet men nog eens de verhoudingen van eigendom, pacht en bedrij fsgrootte

62 dan blijkt duidelijk de grote betekenis, die de bodemreserve buiten de oude markegebieden heeft gehad en in het bijzonder komt nog uit, van welke draag­ wijdte het was, dat de marken in het woeste gebied ten noorden van de Vecht over grote afstand konden „ opstrekken". Door de aanwezigheid van een grote oppervlakte woeste grond was het mogelijk, nadat het gebruik van kunstmest ingang gevonden had, in het veld buiten de oude kernen ontginningsboerderijen te stichten, die aanvankelijk slechts enkele ha groot waren, doch geleidelijk groeiden, naarmate de ontginning vorderde. De vooral na de eerste wereldoorlog snel voortschrijdende ontginningen hadden enerzijds tengevolge de vorming van nieuwe kleine bedrijven, anderzijds een uitbreiding van de bestaande bedrijven. Aanvankelijk was de prijs van de woeste grond zeer laag, later, toen gebleken was, welke mogelijkheden de heide bood, liep hij wat op. De eigenaren van het „veld", eigenerfden uit de vroegere marken en verder ook de stad Ommen, hebben in ruime mate van hun bezit aan woeste grond geprofiteerd. Door telkens gedeelten van hun bezit te verkopen verbeterden zij hun financiële positie. De gemeente stad-Ommen, die dank zij het opstrekken van de voormalige marke, beschikte over enige honderden ha heide, was ook in staat grond ter beschikking te stellen voor landbouwbedrijven van maximaal 6 ha, die met Rijksvoorschot op woeste grond werden gesticht. De Landbouw- en Beroepstellingen laten zien, hoe dank zij de ontginningen de agrarische bevolking groeide. Allereerst volgen hier de uitkomsten van de Landbouwtel1ingen.

1910 1921 1930

576 704 910 landarbeiders met grond 242 235 145 Totaal 818 939 1055

Onbekend is het aantal (gehuwde) landarbeiders zonder grond. Daar het hier echter gaat om de toename van het aantal grondgebruikers, is dit niet bezwaar­ lijk. De scheiding zelfstandige landbouwer - landarbeider is in een gemeente als Ommen niet scherp te trekken. Om het inzicht te verhogen kan men de gegevens betreffende de kleine boeren en de „grote" landarbeiders tezamen voegen.

1910 1921 1930

landbouwers met 1—5 ha cultuurgrond . landarbeiders met 1-5 ha cultuurgrond 325 369 374

Volgens de Beroepstellingen waren er: in 1909 728 zelfstandige landbouwers en 500 arbeiders, in 1930 809 zelfstandige landbouwers en 878 arbeiders. Ook hier is niet zeker, in hoeverre de landbouwers inderdaad zelfstandig zijn en de arbeiders inderdaad geen kleine boeren. Men moet welhaast aannemen, dat in Ommen, waar het gemengde zandbedrijf overheersend is, het aantal werkelijke landarbeiders aanzienlijk kleiner is dan de Beroepstelling aangeeft, zodat de uitkomsten van de Landbouwtelling de werkelijkheid beter weergev n. Hoe dit zij, de cij fers geven aan, dat zowel de groep der boeren als die der arbeiders groeide.

In hoofdstuk V werden reeds enige mededelingen gedaan over verschillende boerencoöperaties. De Ooó"p.-Landbou w Aan- en Verkoopvereniging, aangesloten bij de Overij ssel se Land- bouwMatftschappij , telde in 1939 omstreeks 400 leden. De omzetten van deze coBperatie bedroegen in 1937 4610 ton, 1938 4962 ton, 1939 5260 ton en 1940 5202 ton.

63 Over 1940 kan de omzet als volgt gespecificeerd worden: veevoeder 2 617462 kg meststoffen 2 366898 kg zaaizaad en pootgoed 8588 1 kg andere artikelen ... 132008 kg (w.o. brandstoffen)

5 202249 kg

Zoals a] werd uiteengezet zijn van de genoemde vereniging de boeren uit het centrum der gemeente lid. De veenkoloniale boeren en ook die van Varsenerve] d, Ommerschans, Stegeren en Beerze zijn aangesloten bij de coöperaties van Balkbrug en Marienberg. In Lemelerveld verhandelt de Coöp. Verbruiks- en Productievereniging ook kunstmest en veevoeder. In 1943 is opgericht de Vereniging voor Bedrijfsvoorlichting. Dit gaf weer de stoot tot de oprichting van stierhouderijen in Vil stèren, Emsl and en Gietmen. De meerderheid der boeren in de gemeente Ommen levert de melk aan de Coop. Zuivelfabriek „De Vechtstreek" te Ommen. In 1940 had deze fabriek 672 melk- 1everanciers , die tezamen 10 853 255 kg melk leverden. De „ Vechtstreek" behoort derhalve tot de flinke fabrieken. Geproduceerd werd in 1940 413414 kg boter, 6885 kg volle melkpoeder en 57950 kg magere melkpoeder. De roomboter- en kaasfabriek „ Statum" te Lemelerveld heeft een geringere productie. Hier werd in 1940 ontvangen 4 498 591kg melk en werd geproduceerd 172131 kg boter en 23750 kg casei*ne. Zoals reeds in hoofdstuk V is gemeld heeft deze fabriek niet slechts leveranciers in de gemeente Ommen, doch ook in Dalfsen, Heino, Baal te en Hellendoorn. Beha]v e de genoemde coöperaties, die alle een neutraal karakter dragen, vindt men in Vi] stèren en stad-Ommen nog 2 rooms- katholieke aan- en verkoopverenigingen met in 1936 20 resp. 76 leden. In het algemeen geschiedt de aan- en verkoop van agrarische producten of benodigdheden coöperatief. Alleen in Lemelerveld is de particuliere handel van betekenis.

Ommen heeft een belangrijke markt voor varkens en biggen. Een vergelijking met de aanvoeren op de markten van Zwolle, Meppel en Wolvega levert het volgende resultaat op: 1930 1935 1939 varkens biggen varkens biggen varkens biggen

19000 37600 14900 22300 13500 24600 22300 88600 18400 69100 17900 68500 40400 19700 18500 9500 20200 12600 16000 42700 15900 27000 16900 30100

Men ziet, dat Ommen's markt voor biggen er wezen mag. Zij behoort tot de grootste in den lande. Ook eieren worden er in vredestijd in grote hoeveel­ heden ter markt gebracht. In 1939 bedroeg de aanvoer 11000000 stuks, tegen Zwolle 4 155000, Dalfsen 4 380000, Heino 8 310000 enz.

De welvaart van de agrarische bevolking is moeilijk exact vast te stellen. Daar echter Ommen een agrarische gemeente is -90% der „ primaire" beroeps­ bevolking bestaat immers uit agrarié'rs —geve n de cijfers van de „ Statistiek van Inkomens en Vermogens" wel enig houvast. In het bijzonder kan men Ommen daarbij vergelijken met andere agrarische gemeenten, aangenomen dat men wat twijfelt aan de betrouwbaarheid der absolute bel astingcij fers. Op bl z. 65 volgen enige cijfers over 1939-1940. Uit dit staatje blijkt, dat Ommen geen slecht figuur slaat vergeleken bij verschillende zandstreken (waarin wel geen grote steden gelegen zijn, maar

64 Aantal Belastbaar Belastbaar aangeslage n en gem. inkomen gem. vermogen

in in ink.bel. verm.bel. per per per per per 1000 per 1000 aange­ in­ aange­ in­ inw. inw. slagene woner slagene woner

92 22 f 2133.- f 196.- f 71000.- f 1562.- Drentse zandgronden 105 25 f 1759.- f 185.- f 45000.- f 1110.- Zandgebied en Zuid- Drenthe en Noord-Overij ssel. 78 19 f 1851.- f 145.- f 45000.- f 850.- Friese zandgronden, 93 23 f 1725.- f 160.- f 42000.- f 941.- gem. met 2001-5000 inw. .. 112 23 f 1816.- f 204.- f 49000.- f 1128.- gem. met 5000-10000 inw. . 121 22 f 1931.- f 234.- f 52000.- f 1154.- Rijk 160 21 f 2136.- f 341.- f 67000.- f 1406.- toch een stad als ). Het gemiddeld inkomen per aangeslagene en per inwoner is in Ommen hoger, evenzo het gemiddeld vermogen. Speciaal is opvallend het hoge gemiddelde vermogen per inwoner. Het totaal bedrag der belastbare vermogens was f14342000.-. Het is natuurlijk mogelijk, dat het gemiddelde vermogen per inwoner omhoog getrokken wordt door enkele zeer grote vermogens (van grootgrondbezitters), doch aan de andere kant, wanneer deze grote vermogens voornamelijk bestaan uit grondb'ezit, moet men daarvan de invloed niet over­ schatten, omdat het voor een berekening van het gemiddelde vermogen per inwoner geen verschil maakt of liet grondbezit verdeeld is over vele eigenaren, dan wel is geaccumuleerd in handen van enkelen. Het cijfer voor Ommen zegt ook hierover heel wat, omdat absenteïsme practisch niet voorkomt, men in de gemeente ook weinig vermogen vindt, dat elders is verworven en de hypotheken veelal bij de boerenleenbank zijn gesloten. Men moet dus aannemen, dat het cijfer wel ongeveer weerspiegelt het vermogen, dat in deze zo typisch agrarische gemeente in de loop der jaren in en door de landbouw is verworven. Toen Stad- en Ambt Ommen werden tezamen gevoegd waren de gel dinkomens in de eerste gemeente iets hoger. In de discussie over het voor en tegen der samen­ voeging werden de volgende cijfers geproduceerd.

Verdeling der belastbare inkomens in 1922

Stad-Ommen Ambt-Ommen

359 (81,-%) 754 (85,2%) f 2000 f 5000. 75 122 f 5000- f 10000.- 8 7

- f 20000.- 1 2

Totaal 443 885

Het aantal aangeslagenen per 1000 inwoners bedroeg toen in Stad-Ommen 228, in Ambt-Ommen 181. Plet is overigens niet tegen de verwachting, dat de geldinkomens in het stadje wat hoger zouden zijn, dan in het agrarische Ambt. Ook naderhand zal dat wel zo gebleven zijn, daar agrarische arbeid lager gehonoreerd werd dan niet-agrarische arbeid. Omtrent de welvaart en de economische weerstandskracht

65 zeggen de cijfers nog niets. De weerstandskracht van de agrarische bevolking is men op grond van de opgaven van de „Statistiek van Inkomens en Vermogens" geneigd hoog aan te slaan. Wellicht zegt het feit dat de grondgebruikers met 10-20 ha cultuurgrond gemiddeld 2,5 ha woeste grond bezitten en die met 20 ha en meer 3,5 ha, in dit verband iets. De hier meermalen genoemde statistiek geeft geen inzicht in de niet-belast- bare inkomens en vermogens. Het aantal aange s lagenen geeft wel aan, dat men deze in Ommen in even grote getale aantreft als in andere zandstreken. Men vond in de gemeente Ommen in 1942 120 gesteunde kleine boeren, waarvan 62 B-boeren (die een ondersteuning in geld en in natura ontvangen) en 58 C-boeren (die alleen een ondersteuning in natura genieten). Bij het begin van de laatste oorlog was het aantal wat groter. Men treft de meeste kleine boeren aan in Varsenerveld (Vinkenbuurt), Beerzerveld (ten westen van het kanaal), Lerne!erve!d en Dalmsholte. Doch ook in Emsland, Withare n i Ommerbosch, Varsen en Gietmeri treft men ze aan, een enkele in de andere buurtschappen. In Jurine en Eerde worden ze niet gevonden, in het algemeen weinig op de landgoederen. De levensstandaard van de kleine boeren is zeer laag. In de jaren voor de oorlog zijn velen tot paupers afgezakt. Zij zijn dikwijls niet aangesloten bij de landbouwcoöperatie, omdat deze snelle betaling eist. Dij de particuliere handelaar heeft men langer crediet. De nominale lonen der landarbeiders (in het veenkoloniale deel) zijn wel voortdurend gestegen. Voor de vorige oorlog was het uurloon ruim 10 cent, terwijl het in 1939 26 cent was; tegenwoordig bedraagt het officieel 36 cent. De vaste arbeider, die men op een veenkoloniaal bedrijf van 20-30 ha aantreft en die op korte afstand (50—100 m) van de boerderij woont in een woning van de boer, ontvangt nu minstens f 22.- per week, waarin begrepen zijn emolumenten als vrij wonen e.d.

Op het zand is de mechanisatie in de landbouw nog weinig voortgeschreden. Op de dalgrond is dit anders. Hier worden tractoren gebruikt; met name in de Arrierdriehoek. Ook de zelfbinder is er algemeen ingevoerd. Deze machine is echter eerst laat geintroduceerd, omdat aanvankelijk de roggehalm door haar „mond" moeilijk verwerkt kon worden. De invoering van de zelfbinder had daarom eerst plaats omstreeks 1930, terwijl hij elders op de flinke akkerbouwbedrijven al enige tijd eerder ingang had gevonden. Een eigenlijke aardappel rooimachine is nog niet in gebruik. Er zijn moeilijkheden met de uiteenlopende afmetingen van de aardappels, terwijl de toestand, waarin de akker verkeert, bij vochtig weer vooral, vaak ongunstig is voor het gebruik der machine. Bij het aardappel- rooien wordt nu een machine gebezigd, die de aardappels opwerpt, waarna ze nog moeten worden geraapt. Zaaimachines zijn hier ook ingevoerd. In de gemeente als geheel wordt echter nog de helft met de hand gezaaid. De veenkoloniale boer is in het algemeen geneigd om spoedig nieuwe machines in het werk te stellen. Met de zandboer is dit heel anders. Uiteraard spelen echter ook de verkaveling en het relief een rol. Dat moeilijkheden met de arbeiders tot de invoering van machines op de dalgrond hebben geleid kan niet worden gezegd. Arbeidsconflicten zoals in het Oldambt kwamen hier niet voor. De invoering van de zeifbinders heeft geleid tot een vermindering van de werkgelegenheid.

Alleen in het veenkoloniale gebied worden permanent niet -zelfstandige land­ arbeiders gevonden. Het instituut der inwonende knechten kent men op de typische bouwbedrijven van de dalgrond niet. Ook vroeger werden deze niet aangetroffen. Men kan de arbeiders verdelen in vaste, los-vaste en losse arbeiders. De losse arbeiders werken alleen in de oogst- en rooitijd mede. De los-vaste worden in elk geval in de zomer en de herfst aangehouden. De druk te in het veenkoloniale bedrijf valt in de eerste plaats in Juli en Augustus, nis de rogge wordt ge­ oogst. Daarna breekt in de herfst de aardappel rooi tijd aan. In deze beide perioden kan de boer eigenlijk elke werkkracht gebruiken. Vroeger volgde op het

66 aardappel rooien het ontginnen van woeste grond en wanneer dan in de tweede helft van Maart het turfsteken een aanvang nam waren de niet-vaste arbeids­ krachten geborgen tot de tijd van de roggeoogst. Het ontginnen van woeste grond behoort evenwel al decenniën tot het verleden. Vandaar dat winter-werkloosheid normaal is. Veenderijen v^ndt men in de gemeente Ommen ook sedert jaar en dag niet meer (3). De arbeiders van Beerzerveld kunnen echter gaan werken in de venen van Vriezenveen. Inhet algemeen kan gezegd worden, dat in Beerzerveld en Vroomshoop (gem. Den Ham) de landarbeiders tevens veenarbeiders zijn. De werkloosheids-curve in de gemeente Ommen vanaf 31 Januari 1936 wordt volledig beheerst door de werkloosheid in de landbouw. Men ziet, dat op 3] Juli het aantal werklozen het laagst is, ten tijde van de roggeoogst dus. In de aardappel rooi tij d is de werkgelegenheid blijkbaor geringer. Pet verloop van de kromme is verder allerminst regelmatig. De winter-werkloosheid neemt wel ernstige vormen aan. Weliswaar gaat liet hier niet om hoge aantallen, maar het dal grondgebied, waar de werklozen voornamelijk worden gevonden, is ook slechts een klein onderdeel van de gehele gemeente. F.r worden in het veenkoloniale gebied van Overijssel een tweetal aardappel­ meel fabrieken gevonden. Deze fabrieken hebben een najaars- en een voorjaars­ campagne. De aardappelmeel fabricage sluit uiteraard op liet aardappel rooien aan, zodat een aardappelmeel fabriek een middel is om de werkloosheid te bestrijden. Op de aardappel meel'fabriek „Onder Ons" te De Krim (gem. Grarnsbergen) werken dan ook inderdaad landarbeiders, ook van de kant van Hoogeveen. Een uitbreiding van liet aantal aardappelmeel fabrieken is echter niet zeer waarschijnlijk, daar de bestaande fabrieken voor de oorlog niet op volle capaciteit werkten. Wellicht dat de productie van eiwit uit aardappels, zoals die te De Krim is aangevat, als zij althans op grote schaal plaats vindt, een middel is om de winter- werkloosheid in het veenkoloniale gebied te doen verminderen. Vooral echter kan men ajs middel noemen de herontginning. Ta] van herontginningsprojecten kunnen nog worden uitgevoerd.

Om de in de seizoentijd zo sterke vraag naar arbeidskrachten te beperken, zou men de mechanisatie nog verder kunnen doorvoeren. Weliswaar verhoogt men dan de zomer-werkloosheid, doch aan de andere kant is het niet meer nodig, dat zoveel arbeidskrachten pan het agrarisch bedrijf gebonden blijven voor enkele weken of maanden arbeid. Er is dan geen enkel bezwaar meer om het surplus aan arbeiders permanent andere dan agrarische arbeid te verschaffen (35). Naast de bestrijding van de winter-werkloosheid, waarbij men zich dus occupeert met het grote aanbod van arbeidskrachten in de winter, kan men derhalve naar onze mening stellen de beperking van de vraag naar arbeidskrachten in de zomer. De voor de gemeente Ommen normale wijze van werkloosheidsbestrijding was het doen uitvoeren van cul tuur-technische werken (ontginneii/herontginnen). Ook vele kleine boeren zijn een tijdlang in de werkverschaffing terechtgekomen, hetgeen economisch en moreel ongunstig heeft gewerkt.

3. De industriële bedrijven Zoals reeds in de inleiding werd gezegd heeft de eigenlijke industrie in de gemeente Ommen weinig te betekenen. Eigenlijk kan alleen de agrarische industrie worden genoemd. Volgens de bedrij fstel ling 1930 waren er: 2 zuivelfabrieken met 23 arbeidskrachten en 4 graanmalerijen (molens) met 9 arbeidskrachten. De gegevens der beroepstelling wijzen verder uit, dat een aantal in de gemeente Ommen woonachtige arbeidskrachten werkzaam is op buiten de gemeente gevestigde fabrieken. Men kan zich afvragen, waarom zich in de gemeente Ommen practisch geen industrie ontwikkeld heeft. Wie echter enige ervaring heeft net het stimuleren 67 van de industrialisatie weet dat de vraag moet luiden: hoe komt het, dat zich elders wél industrie heeft ontwikkeld? Men kan het n.1. min of meer als normaal beschouwen, dat in een gemeente als Ommen, waar grote centra ontbreken, de industrie niet tot ontwikkeling is kunnen komen. Waar de industrialisatie wel tot ontplooiing is gekomen, zoals in Enschede, Hengelo, Almelo of Nijverda], verlangt dit een bijzondere verklaring. Het toeval, in de vorm van het initia­ tief van een enkele persoonlijkheid (Nijverda! : Ainsworth's keuze!) kan daarbij een rol spelen. Speciale gunstige vestigingsfactoren voor industrie hebben in Ommen ontbroken. Aan het einde van de 18e eeuw schijnt de knoopmakerij van enige betekenis te zijn geweest. Al voor de Franse tijd is deze echter in verval geraakt (36). Van der Aa (Deel 8, 1846) vermeldt: een aardewerkfabriek, 2 blauwververijen, 2 korenmolens, een houtzaag- en pelmolen benevens een pel-oïiemolen, alles in Stad-Ommen. Aan de Ommerschans had de Maatschappij voor Weldadigheid in 1836 een koffiebaalweverij opgericht, waarin in 1841 138 valide personen en 345 zwakken en gebrekkigen werkten (44). Ook was men begonnen met de vervaardiging van boezelaarsbont en halsdoeken. Volgens het Gemeenteverslag werd te Ommen in 1852 opgericht een calicot- weverij van G. & II. Salomonsen uit Almelo. Deze fabriek droeg het karakter van een weefschool. In de fabriek werkten een 20-tal arbeiders, terwijl een groter aantal dat het weven in de fabriek had geleerd, thuis werkte, in ]854 98, in 1858 100. Dit cijfer is wel het hoogst bereikte 1). In 1863 werkte de fabriek niet. Daarna is nog wel weer wat gewerkt, doch in de zeventiger jaren werd het bedrijfje definitief stilgelegd. Daarmede kwani een einde aan een bescheiden aanzet tot industrialisatie, gelijk in talrijke andere plattelandsgemeenten van Overijssel. De tijd van de decentralisatie der textielindustrie was voorbij. De met gecompliceerde machines uitgeruste bedrijven concentreerden zich langs spoor- en waterwegen, in verband met de aanvoer van kolen. Inmiddels was in de gemeente Ambt-Ommen, na het graven van het Almelose ka­ naal (Zwol 1e-Almelo), een bedrijf gevestigd, dat zeker recht heeft op een nadere beschouwing, temeer daar het een bedrijf betreft, waarvan de vestiging niet samenhangt met de natuurlijke ontwikkeling van de agrarische gemeente Ambt-Ommen, doch beschouwd moet worden als min of meer toevallig. Bedoeld wordt hier de beetwortel suikerfabriek te Lemelerveld. Deze fabriek werd in 1865 in werking gesteld, Op zichzelf was het niet uitzonderlijk, dat in die jaren een beetwortel suikerfabriek werd gesticht. In 1858 werd in Zevenbergen, afgezien van een tijdelijke vestiging in de franse tijd, de eerste suikerfabriek ge­ sticht. Merkwaardig is alleen, dat Lemelerveld als vestigingsplaats werd ge­ kozen. In de gemeente Ambt-Ommen n.1. werden geen suikerbieten verbouwd, even­ min in Dalfsen, Raalte, Heino of Hellendoorn. De fabriek moest haar grond­ stoffen uit de IJsselstreek laten komen 2). Volgens de gemeenteverslagen vond men in 1870 de verbouw van suikerbieten in de volgende Overijsselse gemeenten: Deventer met 75 ha, Wijhje 30 ha, Zwollerkerspe l 32 ha, 01s t 39 ha. Ook kreeg de fabriek suikerbieten van de Friese- en Groninger klei, waar de verbouw nog geen grote oppervlak.te besloeg. Men kan niet zeggen, dat Lemelerveld met het oog op de aanvoer van de grondstof een gunstige vestigingsplaats was. Eerder had men dan de fabriek in de I.Tsselva l lei mogen verwachten. De lage lonen hebben zeker een vestigingsfactor gevormd. Aan de andere kant echter moet men denken aan de persoonlijke keuze van de eigenaar der fabriek.

1) Mr C.W. De Vries en Ir R.A. Gorter (Ec. Hist. Jaarboek 1922, blz. 96) maken alleen melding van 20 arbeidskrachten, werkzaam op de weefschool. Daarbuiten werkten de thuiswerkers, meest jongens en meisjes. 2) Wel heeft de fabrieksdirectie moeite gedaan de bietenteelt in de onmiddel­ lijke omgeving uit te breiden, waartoe zij zelf het voorbeeld gaf door enige tientallen ha bieten te verbouwen. De opbrengst per ha was niet zo hoog als op de klei, doch het suikergehalte der bieten was zeer goed.

68 De aanvoer der bieten geschiedde per schip langs de Overijsselse kanalen. De bietenschepen namen weer pulp als retourvracli t mede. Kort nadat de fabriek was uitgebreid in verband met de aanleg van de spoorbaan Deventer-Ommen (1910) werd zij overgenomen door de Centrale Suikermaatschappij (1912). De jaren der fa­ briek waren toen al geteld. In 1913 werd n.1. naast de speculatieve fabriek te Hoogkerk opgericht de Fries-Groningse Coop. Beetwortelsuikerfabriek te Groningen, die ten opzichte van het inmiddels belangrijker geworden Friese en Groningse leveringsgebied veel gunstiger was gelegen. Men kan zeggen, dat de fabriek te Lerne!erve!d tenslotte ten gronde is gegaan aan haar verkeerde ligging. Juist in de oorlogsjaren deden zich de hogere transportkosten zeer gevoelen. In 1918 werd de fabriek definitief stilgelegd en werden de machines naar andere bedrijven overgebracht. Al in 1915 echter begonnen de bieten­ verbouwers in de IJsselstreek, in Welsum (gem. Olst) b.v. aan de coöperatieve fabriek in Groningen te leveren, en in 1917 telde de „ Fr.-Groningse" in Overijssel al 31 leden, die op aandelen leverden. Het loont de noeite na te gaan, welke betekenis de suikerfabriek voor Lerne!erve!d heeft gehad. Onderstaand staatje geeft een overzicht van de werkgelegenheid, die de fabriek in de campagnetijd bood.

kinderen totaal 1)

1865... 200 25 30 255 1871... 216 18 50 284 1881 139 18 13 170

1901... 268 1911... 280

Buiten de campagnetijd was er evenwel slechts werk voor enkele tientallen gezinnen, in 1865 20, in December 1909 volgens de Beroepstelling 25. De vaste kern was gevestigd in fabriekswoningen en had vrij wonen. De seizoenarbeiders kwamen meest uit Ambt-Ommen, Dalfsen, Raalte en Heino, verder uit Vroomshoop, Bergenthe im, Kmmen, EJburg, VoJJenhove enz. Voor het bieten lossen werden meest landarbeiders uit de omgeving gebruikt. De campagne duurde aanvankelijk van September tot Maart-April. Naderhand werd zij ingekort tot de periode half October-half December. Hoewel de vaste kern slechts enkele tientallen arbeiders omvatte, is de fabriek toch een bron van arbeid geweest voor velen en heeft zij in deze buurt de werkloosheid in de herfst voorkomen. Het was dan ook voor Lemelerveld een hele slag, toen het bedrijf werd stilgelegd. In haar val heeft de fabriek ook de spoorlijn, die in 1910 was aangelegd (mede om militaire redenen), meegesleept. Zij had aandelen in het lijntje en uiteraard raccorde­ ment. Zowel bieten als pulp werd per spoor vervoerd evenals kalksteen, een hulpstof bij de suikerfabricage, en kolen. Toen de fabriek gesloten was, ver­ loor het lijntje Deventer-Ommen veel van zijn waarde. Het werd tenslotte in de dertiger jaren opgeheven. Dat van de fabriek een gunstige sociale invloed op de plattelandssamenleving uitging kan niet worden gezegd. Tot 1912 vond de uitbetaling der lonen niet rechtstreeks aan de arbeiders plaats, doch via een ploegbaas, die het geld in een kroeg uitbetaalde. Het gevolg was, dat een belangrijk gedeelte der ver­ diende lonen in de lade van de kroeghouder verdween. Zo werden de fabrieks­ arbeiders drinkers. Ook waren de lonen hoger dan in het boerenbedrijf. Omstreeks 1910 verdienden de vaste arbeiders in de fabriek f 10.- per week plus vrij wonen; oudere arbeiders hadden enige guldens meer. Seizoenarbeiders echter

1 ) De cijfers zijn ontleend aan de gemeenteverslagen.

69 brachten het soms tot f ]5.- - f 20.- per week. Wel waren ook de werkdagen lang; er werd gewerkt in opeenvolgende ploegen gedurende 12 uur. De afvalproducten van de fabriek vonden in de omgeving gemakkelijk aftrek. Fen kleine 100 boeren kwam geregeld pulp halen, als veevoeder. Belangrijker nog was de schuimaarde. Dit product, dat ontstaat in de kalkkalanders der fabriek, is rijk aan kalk en stikstofverbindingen en kan daardoor zeer geschikt als kunstmest worden gebezigd. Bij het in cultuur brengen van de gronden ten westen van de Lemelerberg heeft de schuimaarde een grote rol gespeeld. Hier lagen gronden, die van oudsher toebehoorden aan de eigenerfderi van Lemele, waarvan er zodoende sommigen meer dan 100 ha bezaten. Deze gronden zijn door de kunst­ mest in het algemeen en in het bijzonder ook door de schuimaarde tot grote waarde gebracht. Ook de suikerfabriek zelf heeft de ontginning der heidevelden aangevat. Zij heeft tientallen ha in cultuurgrond omgezet. Voor de economische ontwikkeling van de omgeving van Lemelerveld heeft de suikerfabriek derhalve grote betekenis gehad. De groei van de bevolking der gemeente Ambt-Ommen in de vorige eeuw is door de stichting der suikerfabriek - in 1865 - bevorderd. Karakteristiek is, dat de bevolking van Ambt-Ommen, die in die jaren met ongeveer 50 zielen jaarlijks toenam, van 1865 op 1866 en van 1866 op 1867 groeide met 232 en 108 inwoners. De fabriek was in de nederzetting Lemelerveld wel een centraal element. In dit verband kan er op worden gewezen, dat de fabrieksdirectie in 1870 een bijzondere neutrale school opende, die toegankelijk was voor alle kinderen. Naderhand heeft de gemeente deze school overgenomen. Men kan zich afvragen, of de stichting der fabriek achteraf beschouwd niet nadelig is geweest, daar zij wellicht een nederzetting in het leven heeft ge­ roepen, die na de stopzetting in 1918 te groot was. Ongetwijfeld zit in deze redenatie veel waars. Aan de andere kant wordt in dit gebied toch wel de be­ hoefte gevoeld aan een verzorgingskern. Zo vindt men er volgens ontvangen op­ gaven, die wel ongeveer juist zullen zijn: 16 kruidenierswinkels, 9 bakkerijen, 5 smederijen, 2 garages, 4 kleermakers, 2 schoenmakers, 1 groenteboer enz. Een nieuw industrie'el bedrijf, dat ongeveer het stilleggen van de suikerfabriek voldoende compensatie had kunnen bieden, heeft zich in Lemelerveld niet ge­ vestigd. De fabrieksgebouwen zijn gedeeltelijk afgebroken. In e'én der fabrieks- ruimten is een constructiewerkplaats, waar een 10-tal arbeiders werk vindt.

4» Winkels en ambachtsbedrij ven

In het hoofdstuk betreffende de betrekkelijke sociale ligging der gemeente is reeds uiteengezet, hoe Stad-Ommen slechts voor een deel der gemeente het ver­ zorgende centrum is en de randgebieden op andere plaatsen zijn georiënteerd met dien verstande, dat Lemelerveld zich zelve tot een verzorgingskern heeft ont­ wikkeld. Er is dan ook geen reden een hoge winkel frequentie te verwachten, Vergelijkende cijfers wijzen inderdaad uit, dat het aantal winkels in de ge­ meente Ommen niet hoog is. Men vond in Den Ham 1 winkel op 48 inwoners, in Dalfsen ] op 76, in Avereest 1 op 48, in Hardenberg ] op 69, in Nieuwleusen 1 op 76, in Heino 1 op 37, in Staphorst ] op 85, in Holten 1 op 60, in Markelo 1 op 137 enz. In Ommen was de frequentie 1 op 80 inwoners 1). In alle gemeenten met minder dan 5000 inwoners was zij ] op 55, in de gemeenten met 5000-10000 inwoners 1 op 53 en in het Rijk 1 op 52. Ommen heeft ook in vrijwel alle branches niet veel winkels. Men zie de tabel op blz. 71. Enige voorzichtigheid met deze frequentiecij fers is wel geboden, omdat zij slechts aangeven het aantal winkels en niet de grootte van deze winkels. Onder­ tussen kunnen zij voor een gemeente als Ommen, die geen grote winkels heeft, wel worden gebruikt.

1) Deze cijfers zijn berekend uit het Marktanalytisch Handboek. 70 Frequentie van enkele soorten winke Is i)

gem.me t gem.,m et Winkelsi n Ommen 5000inw . 5000-10000 Rijk inw.

Brood 1o p203 2 1o p 570 1 op 590 1o p 714 ] op 173 1o p 137 1 op 164 1o p 209 Vlees ...... 1 op116 1 1o p 685 1o p 692 1 op 701 Groenten en fruit .... 1o p271 0 1 op242 4 1o p 1484 1o p102 9 Sigaren ...... 1o p406 5 1o p 956 1 op 840 1o p 670 Manufacturen ...... 1 op 903 1 op 674 1 op 676 1o p 738 Schoenen ...... 1 op162 6 1o p 1299 1 op121 1 1o p126 8 Huishoudelijkearti ­ kelen, ijzerwaren .. 1o p116 1 1o p133 0 1 op114 7 1o p133 5 Woninginrichting.... . 1 op812 9 1 op534 8 1 op296 5 1o p198 7 Drogistartikelen ..... 1 op812 9 1o p232 7 1o p204 6 1o p180 9 Electrotechnische 1 op406 5 1o p 5653 1o p447 0 1 op348 2

1) Men zie de bedrij fstel ling 1930. Inleiding blz. 283, Elke winkel is slechts 1 keer geteld.

Combinatiewinkels komen in Ommen veelvuldig voor. Zo moet het geringe aantal van 4 broodwinkels in verband gebracht worden met de omstandigheid, dat er daarnaast 19 winkels zijn, die behalve kruidenierswaren brood verkopen, Feitelijk waren er in 1930 23 bakkers, waarvan 19 tevens kruidenier. De boerenbevolking, die in de vorige eeuw nog algemeen haar eigen brood bakte, doet dit thans niet lüeer. Loonbakken voor boeren komt echter veel voor. Tij het cijfer voor de slagerijen denke men ook aan de huisslacht. Normaal is ook liet geringe aantal winkels in groenten en fruit. Ten dele is dit een gevolg van zei fverzorging, ten dele ook van het te geringe gebruik van groenten op het platteland. Ommen onderscheidt zich hierin niet van andere agrarische gemeenten. Het karakter van het stadje Ommen en zijn omgeving brengt mede, dat winkels voor bijzondere artikelen (muziekinstrumenten, wild, fijne vleeswaren) ont­ breken. De bakkers zijn er meestal wel tevens banketbakker. Voor meesterwerken van banketbakkerskunst gaat de bevolking echter naar Zwolle. In 1930 bestond de helft van alle winkels, 51 van de 101, uit kruideniers­ winkels en bakkerijen, waarvan 19 kruidenierswinkels - tevens bakkerijen. Daar in vergelijking met andere agrarische gemeenten Ommen weinig winkels heeft, zijn de omzetten niet laag. De 3 grootste bakkers verbakken ongeveer 15-20 haaltjes per week, d.w.z. zoveel als beschouwd kan worden een goede norm te zijn voor een renderend bedrijf (41). De andere bakkerijen blijven onder deze norm: 12 haaltjes is dan al een behoorlijke omzet. Daar echter de meeste bakkerijen tevens kruidenierswinkel zijn worden niet onaanzienlijk hogere geld- omzetten bereikt dan uit de broodbakkerij alleen. In dit verband kan er op gewezen worden, dat de 1evensmiddelenwinkels in Stad-Ommen niet onbelangrijke voordelen hebben van het vreemdelingenverkeer. Het Padvinderskamp, dat gedurende 3 maanden in Ommen wordt gehouden (Juli- September) neemt grote hoeveelheden kruidenierswaren en brood af. Het Sterkamp, dat een tiental dagen duurde, had ook massale leveranties nodig. In een korte periode werden dan zeer goede zaken gedaan. In de hotels, logementen en pensions vonden in 1942 van Mei tot en met September 8000 overnachtingen plaats, in de topmaanden van het toerisme in Juli en Augustus zeker telkens 3000. In het hoogseizoen is dus hierdoor de bevolking van Stad-Ommen gemiddeld 100 zielen sterker dan in winter en voorjaar of 7 à 8 %. In het Maandschrift van het C.B.S. van Januari 1943 wordt op blz. 2 vermeld, dat er van Mei t/m September

71 in 4 hotels, 3 logementen en 6 pensions 7720 overnachtingen plaats vonden. (Van 3 logementen werden de gegevens niet statistisch verwerkt. Men kan derhalve het. totaal overnachtingen veilig stellen op 8000). In Juli en Augustus arriveerden 969 reizigers, in alle 5 maanden 1805. Daar in het hoogseizoen de echte toe­ risten verre de overhand hebben boven de anderen en- deze een langere periode in Ommen vertoeven, kan men veilig aannemen, dat er in Juli en Augustus elk 3000 overnachtingen plaats vonden, ofwel per persoon 6 overnachtingen., Per dag waren er dan bijna 100 overnachtingen. Verder zijn er in de gemeente een 25-tal zomerhuisjes, die in Juli en Augustus steeds bewoond zijn, zodat in die maanden de bevolking van Stad-Ommen zeker nogeens met 100 zielen toeneemt. Tenslotte is er dan nog het bezoek van de dagjesmensen. Men kan wel zeggen, dat in de drukke toeristenmaanden, als de hotels en pensions vol zijn, de zomerhuisjes bewoond worden, het kamperen en trekken is begonnen en vele dagjesmensen naar Ommen komen, de bevolking van Stad-Ommen met 15-20% toeneemt. De omzetten der levensmiddelenwinkels worden dienovereenkomstig groter. Het grootbedrijf ontbreekt toch niet geheel in Ommen. In het stadje vindt men een filiaal van Albert Heyn. Aan de andere kant zijn er, speciaal in de manu- facturenbranche, verschillende „vrouwenzaakjes", door weduwen geleid. Practisch alle winkels in Stad-Ommen waren voor de oorlog aangesloten bij de winkelvereniging , die winkelweken organiseerde, vacantietijden regelde en het initiatief nam tot gezamenlijke uitstapjes. Van felle onderlinge concurrentie is geen sprake. Typerend is, dat de winkeliers om hun klanten te gerieven artikelen, die zij niet hebben, van een collega lenen. De verhouding tot de boerenklanten draagt dikwijls een persoonlijk karakter. Op Dinsdag, als het markt in Ommen is, komen de boeren bij de bakkers, kruideniers en slagers, vooral bij de oudere winkeliers, die hier van oudsher wonen, een kopje koffie halen. De Dinsdag is dan ook een zeer drukke dag voor winkelier en winkeliers­ vrouw. Ook op Zondag, als de winkels dicht zijn, is er wat aanloop. Ook in het streekcentrum Zwolle is deze gewoonte niet geheel verdwenen. Er zijn enige van ouds bekende zaken, waar boeren en boerinnen uit de omgeving een bezoekje komen brengen en achter de winkel wat blijven plakken. Er zijn in Ommen een aantal typische boerenwinkels. Zo zijn er een paar bakkerijen, waar de boeren hun meel brengen en die in sommige buurtschappen een broodd€pot hebben. De boeren kopen bij de oude gevestigde zaken, zij menen blijkbaar ook, dat zij in een modern winkelpand worden afgezet. Zij hebben voorliefde voor degelijke, ouderwetse spullen. Mattenstoelen met rechte of gebogen leuningen vinden b.v. veel aftrek. Vulpennen worden niet verkocht, heeJ anders dan aan de Dedemsvaart, waar elke boer ervan voorzien is, Automaten voor1 sigaretten, snoepgoed of croquetten vindt men in Stad-Ommen bijna niet. Een zogenaamd snelbuffet ontbreekt. De winkeliers voelen er niet voor. Een be­ langrijke rem tegen de invoering der automaten is zonder twijfel ook de reli­ gieuze overtuiging van een groot deel der bevolking, die zich kant tegen de Zondagsverkoop. Dat de religie de keuze der leveranciers bepaalt komt ook in Ommen voor, het is evenwel moeilijk te zeggen of dit verschijnsel hier sterker optreedt dan elders. De ambachtsbedrij ven hebben practisch alle geen grotere bezetting dan 5 man personeel. Blijkens de uitkomsten der bedrij fstel 1 ing waren er in 1930 2 timmermansbedrijven met elk 6 werkzame personen, ] schildersbedrijf (annex glazenmakerij en drogisterij) met 9 personen en 2 bakkerijen met samen 14 personen. Alle andere ambachtsbedrij ven waren kleiner. In totaal waren er in 1930 40 nij verheidsbedrij ven (grotendeels ambachtsbedrij ven) met 1 arbeids­ kracht en 70 met 2-5 arbeidskrachten. De gemiddelde bezetting was 2-3 personen. In zoverre winnen de ambachtsbedrij ven het van de winkels, waarin gemiddeld 2 personen werkzaam waren, waaronder in de regel (de leeftijd van de mede­ werkende vrouw maakt dit aannemelijk) de echtgenote, zodat weinig betaald personeel aanwezig was. Vergelijkt men de kleine aantallen nij verheidsbedrij ven aanwezig in de gemeente Ommen met die, welke aanwezig waren in de gemeenten

72 Staphorst, Weerselo en Markelo, alle agrarische gemeenten zonder centrum­ functie, dan blijkt Ommen zich niet te onderscheiden door een hoger aantal bedrijven, terwijl de gemiddelde bezetting daaraan weinigka n veranderen.Me n zieonderstaand ecijfers .

Nijverheidsbedri jve nme t

1 arbeidskracht 2-5 arbeidskrachten totaal

abs. per 10000inw . abs. per 10000inw . abs. per1000 0inw .

Ommen ... 40 49 70 86 110 135 Staphorst 122 180 43 63 165 243 Markelo. 39 77 42 83 81 160 Weerselo. 49 76 35 53 84 129

Alleen inWeersel o zijn de ambachtsbedrijve n van minder betekenis.Frequen t zijn de tinimermans- en schildersbedrijven (samen 35me t 89 personen).D ebe ­ langrijkheid daarvan blijkt ook innegatiev e zin uit dewerklooshei d in de bouwvakken.Al sme n er rekeningmed e houdt, dat er in 1930i n totaal 94per ­ sonenwerkzaa m waren in teOmme n gevestigde bouwvakbedrijven ,waarva n 50niet - zelfstandigemannen , dan isd e werkloosheid in deze branche vannajaa r tot voorjaarwe l zeer grootgeweest . Van de andere ambachten valtweini g te vermelden. Een ambachtword t weinig alsnevenberoe p uitgeoefend door agrariërs.

73 VIII SOCIALE VERHOUDINGEN 1)

Wij zullen bij de behandeling van de sociale verhoudingen in de gemeente Ommen uitgaan van het gezin. Immers in deze kleine gemeenschap weerspiegelen zich de diverse sociale aspecten van de groep.

1. De gezinsgrootte

Het aantal inwoners van Ommen bedroeg, op 31 December 1940, 9291 personen 2). Het aantal bewoonde en onbewoonde huizen bedroeg op die datum 2133, zodat wij op gemiddeld bijna 4,4 inwoners per woning komen. Voor de provincie Overijssel en het Pijk waren deze cijfers respectievelijk 4,4 en 4,1. In hoeverre het cijfer 4,4 voor Ommen overeenkomt met de gemiddelde gezins­ grootte, laat zich moeilijk bepalen. Vooral in het pi attel andsgedeel te van Ommen komt het dikwijls voor, dat de kinderen met hun gezin bij de ouders inwonen. Hiertegenover staat, dat niet alle woningen door gezinnen bewoond worden, maar ook voor ambtelijke en andere doeleinden dienen. Het cijfer 4,4 zal daarom vermoedelijk iets te hoog zijn voor de gemiddelde gezinsgrootte, hoewel het ongetwijfeld boven het cijfer van het Rijk ligt. Bijzonder groot zijn de gezinnen in Ommen dan ook niet, vooral indien wij bedenken, dat het een agrarische gemeente is, met een sterk Orthodox-Prote- s tantse insl ag. Verdere factoren, die de gezinsgrootte bepalen zijn vooral het late huwelijk en de vrij grote dienstbodenemigratie. Veelal wordt onder agrariërs het huwelijk laat gesloten. Tegenwoordig hoort men soms onder de boeren de mening verkondigen, dat voor een groot aantal kinderen op het bedrijf geen plaats is. In hoeverre dit heeft geleid tot geboortebeperking zal naderhand beschreven worden. Omtrent de grootte der gezinnen bij de leden van de diverse kerkgenoot­ schappen waren geen exacte gegevens beschikbaar. Bij het nemen van steek­ proeven in het bevolkingsregister bleek echter, dat er waren: 1) bij 17 Nederduits-Hervormde gezinnen, niet-agrariërs, gemiddeld per gezin 2,18 kinderen. 2) bij 47 Nederdui ts-Hervormde gezinnen, agrariërs, gemiddeld per gezin 3,32 kinderen. 3) bij 7 Gereformeerde gezinnen, nie t-agrariërs, gemiddeld per gezin 3,14 kinderen. 4) bij 23 Gereformeerde gezinnen, agrariërs, gemiddeld 3,84 kinderen. 5) bij 13 Rooms-Katholieke gezinnen, alle beroepen, doch in hoofdzaak agrarisch, 4,2 kinderen. Deze cijfers zijn weliswaar geenszins nauwkeurig, aangezien hierbij niet gerekend zijn de kinderloze gezinnen, terwijl door de kleine getallen de toevalsfactor niet uitgesloten is, maar stroken toch wel met onze overtuiging - die door vooraanstaande personen in de gemeente wordt gedeeld - dat bij de meest orthodox-protestantse groep, in casu de Gereformeerde, het aantal kinderen per gezin het grootst is, groter dan bij de Nederduits-Hervormden. De invloed van de kerk, die immers grote gezinnen propageert en in het algemeen een tegenstander is van geboortebeperking, is in deze onmiskenbaar. Dit valt ook op te merken voor de Rooms-Katholieke groep, die relatief kinderrijk genoemd mag worden. Een bewijs hiervoor is eveneens, dat in 1930 bijna 11% van de jeugd van Ommen, die de lagere scholen in de gemeente bezocht, Rooms-Katholiek was, terwijl in datzelfde jaar slechts 9,4% der totale bevolking deze geloofsovertuiging bezat.

1) De hoofdstukken VIII t/m X zijn van de hand van de lieer K. Schreuder. 2) De vermelde cijfers zijn afkomstig van het C.B. S.

74 Verder blijkt, dat het aantal kinderen per gezin op het platteland, dus onder de agrarische bevolking, aanmerkelijk groter is, dan het aantal kinderen in het niet - agrarische gezin, dat wij hoofdzakelijk in de kern, het stadje Ommen, vinden. In hoeverre de welvaart der gezinnen een factor van belang is, valt moeilijk in cijfers uit te drukken. In het algemeen wordt de indruk bevestigd, dat de armere gezinnen het kinderrijkst zijn. Ommen wijkt hierin dus niet af van de algemene regel. Zolang de bevolking nog een zo sterke godsdienstige over­ tuiging bezit, zal de kinderrijkdom nauwelijks afnemen. Echter door het feit, dat Ommen meer en meer uit haar isolement raakt - wij komen hierop later nog terug - kan men in de toekomst een geboortebeperking verwachten. Zeer zeker als voor de zo grote bevolkingsdruk geen uitweg wordt gevonden, hetgeen in de lijn der verwachtingen ligt.

2. Het gezin als productieve eenheid Dit productieve element komt, meer dan elders, sterk bij de boeren tot uiting. In drukke tijden, zoals het voorjaar en de zomer, werken alle gezins­ leden zoveel mogelijk mede. Ieder heeft dan een taak, ofschoon wij daarom niet direct aan een geordende specialisatie moeten denken. Uiteraard ligt de taak van de zwaarste werkzaamheden op de schouders van de volproductieve krachten, d.w. z. de boer en zijn volwassen zoons. Deze mensen vindt men achter de plpeg, zij strooien kunstmest, poten de aardappels, zaaien voederbieten en rogge. Ondertussen werkt de vrouw in de huishouding, maar zij moet ook de koeien melken, de stallen schoonhouden en andere dagelijks terugkerende bezig­ heden verrichten. Zodra de schooljeugd thuiskomt, kent zij haar taak. De meisjes helpen hun moeder bij het melken, de vaat, de was, het kleren verstellen en dergelijke, terwijl vooral de oudere jongens medewerken bij de mannen op het veld. In de nazomer, bij het aardappel rooien of het hooiwerk, komt men vaak handen te kort. Ieder werkt dan mede. Het gezin staat met zonsopgang op en pas wanneer het donker wordt, beëindigt men de dagtaak. Dit zijn natuurlijk lange werk­ tijden, doch er dient bij te worden opgemerkt, dat men zich onder alle om­ standigheden aan de rusttijden houdt. Om zes, acht, tien en twaalf uur neemt men even tijd om te schaften, terwijl *s zomers niet gauw het middagdutje overgeslagen zal worden. Het kwam vroeger dikwijls voor, dat de jongens, indien ze geen vacantie hadden, maar vrij namen om behulpzaam te zijn op het 1 and. Behalve de kinderen werken ook meestal de ouden van dagen mede, vooral in het drukke seizoen. Zij slijten in het algemeen hun laatste levensdagen op de boerderij. De grootmoeder bezit een grote invloed op kinderen en klein­ kinderen. Zij wordt met de nodige é'gards behandeld. Het komt maar zelden voor, dat de kinderen het wagen tegen haar gezag in te gaan, daarvoor is men ook te veel van elkaar afhankelijk, daarvoor heeft ook steeds de oude vrouw een te belangrijke rol gespeeld bij het laten functionneren van deze kleine groeps- gemeenschap. Het laat zich horen, dat een dergelijke situatie nu niet bepaald verbeteringen en moderne ideeën bevordert. 's Winters is er veel minder werk te doen op het boerenbedrijf. In deze tijd kan de boer naast het vaste werk zich bezighouden met eventuele ver­ anderingen en uitbreidingen. De kinderen zijn naar de lagere school of de landbouwschool. Deze laatste, die na de oorlog op Christelijke grondslag kwam te staan, trekt vele jonge boerenzoons tot zich. De vrouwen en meisjes besteden veel tijd aan het verstellen en repareren van kleding en aan het breien van nieuwe kleren, 's Winters zijn ook de boer en zijn gezin in staat om zich te wijden aan de geestelijke ontwikkeling, zoals het lezen van bekende romans en het deelnemen aan het verenigingsleven.

75 In en na de oorlog is de tendentie zich te ontwikkelen steeds groter ge­ worden. Tegenwoordig worden in de wintermaanden 1 andbouwcursussen gegeven, veelal twee avonden per week. Deze cursussen behoeven niet over gebrek aan belangstelling te klagen. Met name de jonge generatie beseft, dat vakstudie een der eerste vereisten is. Omstreeks de eeuwswisseling zijn er in het noorden en oosten van de gemeente, dus in het veenkoloniale gebied, een aantal boerderijen verrezen, in de meeste gevallen geëxploiteerd door Groninger boeren. Hierbij valt op te merken, dat het grote, rationele bouwbedrijven zijn, waar de mechanisatie ver wordt door­ gevoerd en het arbeidstempo hoog is. Deze boeren werken korter, maar inten­ siever dan de autochthone agrarische bevolking, hetgeen ook mogelijk is door hun moderne hulpmiddelen. Wat de stadskern Ommen betreft, hier vooral vindt men de middenstand, de ambachtslieden en ambtenaren. Het zal geen verwondering wekken, dat het gezin hier lang niet in die mate een zo productieve eenheid vormt als bij de boeren. Een aantal kinderen van middenstands! ieden werkt niet in hun vaders bedrijf, maar kozen een ander beroep, soms buiten de gemeente. De soci aal -economische eenheid van het gezin wordt dan ook minder sterk gevoeld dan op het platteland. De taak van ieder gezinslid is er bepaald en valt soms buiten de bedrij fswerkzaamheden . Indien de winkelier zich een bediende kan permitteren, dan werkt deze op arbeidscontract en richt zich wat de werktijden betreft naar die, welke vast­ gesteld zijn voor het gehele land.

3. Het gezin als consumptieve eenheid a. Hui zentyp e Zoals reeds in hoofdstuk IV is medegedeeld, ziet men in deze streek en vooral in het oosten en zuiden der gemeente, vele boerderijen van het oude Saksische type of het Halle-type waarop overigens vele variaties zijn, al naar de anciënniteit der boerderij. De woonruimte, een donker vertrek met slechts een tweetal ramen, is van de deel gescheiden door een muur, waarin een deur zit aan een kant van de haard. Aan de andere kant van het vuur is de vaste zitplaats van de boer. Vaak treft men hier in de muur een raampje, zodat de boer zo nu en dan zijn blik kan laten gaan over de deel en het vee in de stallen. In het vertrek zijn een groo^ aantal zware eikenhouten kasten en kisten geplaatst, waarin o.a. het linnen­ goed wordt opgeborgen. Het plafond is van stevige balken gemaakt. In de winter hangt er worst en spek te drogen. De Veestallen bevinden zich aan weerskanten van de open deelruimte. Aan de ene kant de koestallen, de kalveren het dichtst bij de woonruimte. Aan de andere kant zijn de varkenshokken gebouwd, terwijl hier tevens plaats is ingeruimd voor de paarden, voorzover deze dan aan­ wezig zijn. Tussen koestal en woonruimte vindt men in de nieuwere boerderijen een smal gangetje, waarin soms een pomp is, soms een W. C. In de oudere boerderijen staat de W.C. ook wel achter in de stal of buiten het huis en ontbreekt in enkele gevallen geheel. Dan dient de mesthoop als zodanig. In de stad bestaat nog het tonnetjessysteem, waarbij dan een ophaal dienst functionneert. Alleen de moderne huizen en villa's bezitten toiletten met doorspoel ing. Keren we naar de boerderij terug, dan blijkt dat in enkele gevallen de bedstee nog aanwezig is. Deze bevindt zich aan weerskanten van de woonkamer. Het zijn diepe, donkere hokken met deuren ervoor, ingebouwd in de muren. Vooral door de jongere boeren worden tegenwoordig de nog overgebleven bed-

76 steden vervangen door slaapkamers of opslagruimten. Hoewel dit een verbetering is, munten deze si aapvertrekjes toch niet uit wat betreft de hygiene. Het aantal mensen, dat in een bedstee slaapt, is afhankelijk van de gezinsgrootte. In grote gezinnen komt het nog voor, dat er vijf of zes kinderen in een bedstee slapen, waarvan een paar aan het voeteneind. Over gebrek aan beddegoed hoeven de boeren niet te klagen. Wel gebruikt men weinig dekens, maar slaapt men onder een z. g. dekbed; een soort sloop, gevuld met kaf of iets dergelijks. Lakens raken meer en meer in gebruik, daarentegen vindt men zelden een sloop voor het hoofdkussen. De kwaliteit van een en ander is zeer degelijk. De helderheid echter laat meestal te wensen over, vooral in de zomer.

De deel dient voornamelijk tot opslagruimte en is in de nazomer in gebruik voor het dorsen. In de moderne boerderijen heeft de deel aan ruimte ingeboet, zodat het hierdoor mogelijk is het aantal stallen uit te breiden. Dit is een gevolg van de verschuiving, die plaats vond van bouw- naar veebedrijf. Boven de deel zijn tasruimten voor hooi, veevoer etc. Onder de woon- of si aapk amertj es tenslotte heeft men de kelders gebouwd. In de woonkamer wordt 's winters het voedsel bereid op de grote kachel, die voor de schouw staat. Deze schouw is rondom met mooie tegeltjes versierd. Oudere mensen herinneren zich nog, dat er op het open haardvuur werd gekookt. De potten en ketels waren aan een haal met ketelhaak bevestigd, waardoor het mogelijk was de potten naar zich toe te halen, 's Zomers koken de vrouwen altijd in het stookhok buiten de boerderij, terwijl enkele vooruitstrevende mensen gebruik maken van gas uit bussen. Karakteristiek voor de oude Saksische boerderij is ook de z. g. onderschoer, een inspringende ruimte in de achtermuur van de deel. Men hangt er het paarden- tuig op en zet er melkbussen neer. Tevens wordt het paard er neer gezet tijdens een korte schafttijd. Bij de jongere boerderijen is de achtermuur echter rechtgetrokken. In de zomer brengen de drukke werkzaamheden met zich mee, dat een deel van het huiselijk leven zich verplaatst naar de deel. Men gebruikt er o.a. de maaltijd, waarbij men echter niet te veel kan letten op comfort. Waterleiding komt op het platteland vrijwel niet voor, daar het aantal „niet aansluitbare percelen" groot is. Het water wordt verkregen uit meer of minder hygiënische putten, soms uit een pomp. Over het water wordt nogal ge­ klaagd en terecht. Het duurt bij de pomp veel te lang voordat het water opkomt en dan is het altijd gekleurd en verontreinigd door zand en dergelijke. Een nadelige invloed van het water is overigens niet te constateren op het p1 attel and. Over het algemeen kan men niet roemen over het schoonhouden van de boerde­ rijen, al zijn er natuurlijk vele gunstige uitzonderingen. De stallen worden echter goed onderhouden. De behandeling van het vee is trouwens meestal zeer goed. Vaak hoort men de mening verkondigen, dat een boer eerder naar een veearts gaat wanneer er een koe ziek is, dan dat hij naar de huisarts gaat als er een der gezinsleden ziek is. Bij gebrek aan el ectricitei t zal men nooit een stofzuiger aantreffen op de boerderijen. Het huisvuil wordt op de grote hoop gegooid. In de stad is een gemeentelijke reinigingsdienst. De vloer in de woonkamer is een enkele keer van hout, gewoonlijk echter van cement gemaakt, dat dan rood geschilderd wordt. Hierop legt men een rieten mat,- soms een kleedje en in enkele gevallen vonden we nog het fijne witte zand, dat alleen gestrooid wordt op plaatsen waar gelopen wordt, dus bijvoorbeeld niet onder de stoelen, kasten of tafel. Boenwas wordt dus zelden gebruikt voor de vloeren. Wel wordt tegenwoordig soms wrij fwas gebruikt voor het meubilair, vooral bij de jongere boeren. Het is trouwens typerend, dat de boerderijen van jonge mensen een veel ver­ zorgder en moderner indruk maken, dan die van oude boeren.

77 Voor het wassen der kleren wordt we] waspoeder gebruikt en voora] ook grote hoeveelheden groene zeep, maar vee]a] laat het wassen van kleding zeer te wensen over. Ongunstig is ook ons oordeel over het niet aanwezig zijn van een huis- apotheek. In de spaarzame gevallen dat deze wel aanwezig was, bleek de inhoud van primitieve aard te zijn. Bij het heersende gebrek aan hygienische be­ grippen verwondert men zich dan ook niet als er verteld wordt, dat een snijwon d met wagensmeer wordt behandeld, waarbij een oud laken als lap dient. Indien een der gezinsleden een 1andbouwcursus heeft gevolgd of als de dochter de 1andbouwhuishoudschool heeft bezocht, die na de oorlog is opgericht, dan is het wel eens mogelijk, dat er zalf en Verbandstoffen zijn geintroduceerd. In de stad komt de huisapotheek vaker voor. De inhoud bestaat meestal uit Haarlemmerolie en wonderzalf. Ook vindt men er wel asperine, jodium en kininepil1 en. b. De kleding

Bijd ekledin g moeten weonderschei d maken tussen werk-e nZondagsekledin g en tussend ekledin gva nboere ne nburgers .D ekwalitei tva nd eklere n iszee r goed tenoemen .Doo rd ewee k draagt deboe r zwaare ndonke r manchester, waar­ onder een zwarte trui enee nblauw e kiel. Hetaanta l onderkleren is zeer groot; erworde n veel gebreide borstrokken gedragen. 'sZondag s verandertd e garderobe.Da ntrek t deboe r zijn zwarte lakensepa kaan ,waaronde r weerd e trui.D epijpe nva nd ebroe k zijn korte nnauw .He tgehee l wordt gecompleteerd door zwarte sokken,d emooi e witgeschuurde klompene nee nzwartzijde n pet.D e lakense costuums zijn zeer degelijk enhe tkom t vaak voor,da td eboe r zijn gehele leven hetzelfde costuum gebruikt. Vand edivers e modevoorschriften trekken deboere n zichnagenoe g nietsaan . Confectiecostuums zijnno gnie t inzwang ,oo knie t bijd ejonger e boeren.D e magazijnen voor confectiekledin g vinden daarom ookhu nklante n voornamelijk in de stad enee nenkel e keer onder demee r „verburgerlijkte"boeren .He t Zondagse costuum wordt alleen gedragen opZon -e nfeestdagen , bijvisit ee n andere uitgangsdagen. Ind esta d wordt alswerkkledin g deoveral ] gebruikt,di ed elaatst e jaren echter ookmee r enmee ro phe tplattelan d inburgert,e ndaa r voora] gedragen wordt doord ejqngelui .D eoveral l fungeert ookwe lal shal f ,,opknappertje * alsbijvoorbeel d eentunie k erbij wordt aangetrokken ofhe tmancheste r jasje. Daarnaast dientno gvermel d teworde n hetafgedankt e Zondagse costuum. Het gebruikva nee nwinterja s ise rbi jmanne n gaandeweg ingekomen.Da tdez e jasi nwerkelijkhei d meer mode-da nnuttigheidsobjec t is,blijk t duidelijkui t hetfeit ,da tme ne rnie t tegenopzie to phet e zomerdagend eja saa nt etrekken . Regenjassen zietme nvoora l bijd ejongelui .Indesta d wordend evoorschrifte n dermod e beter gevolgd, hoewel eenzeker e achterstandka nworde n geconstateerd. De vrouwen gaan aleve n stemmig gekleed als demannen . Veel ondergoed, meestal vandegelijk e kwaliteite nzel f gebreid; daarover tweeo fdri e lange, wijde rokken enee njakje .Verde r dragen zezwart e gebreide kousene nbuitens ­ huiswerkklompen . Door dewee k wordt altijdee nbontgekleur d schort gedragen.He twitt e kanten mutsje .wordt tegenwoordig alleen 'sZondag sno gopgeze t bijd ekerkgan ge n bij feestelijke gelegenheden. Zodrad evrou wn ad ekerkdiens t isthuisgekomen , zetz ed emut s weer af.D ejonger e vrouwen dragend emutsje s nietmeer . Dat vele boeren envoora l dejongelu i toch welbeinvloe d worden doorhe t contact metd emense n uitd estad , wordt door hetvoorgaand e wel bewezen. Ditwi lnatuurlij k niet zeggen,da td evoorschrifte nva nd ebuitenwerel d altijd even deskundigworde n opgevolgd. Ind eeikenhoute n kasten langsd ewande n zijn grote hoeveelheden ondergoed

78 en ]inne n opgestapeld. Iedere boerin krijgt namelijk op haar trouwdag een uitzet mee,waarva n hetnu t groot zou kunnen zijn. In feite echter wordt een en ander zelden gebruikt en dient'meer om mee te pronken tegenover de buren. Het gevolg is,da t na verloop van jaren een groot deel dezer goederen zijn vergaan. Alleen wanneer iemand sterft wordt het linnen gebruikt om er een doodshemd van temaken . De reparatie van de kleding, met name dus van het ondergoed, geschiedt in de winter door devrouwe n en meisjes.Va n naaisters wordt op het platteland zelden gebruik gemaakt.We l worden er de laatstejare n naaicursussen gehouden, waarvoor vooral dejongelu i belangstellingtonen . In de stad werken een tweetal kleermakers en enkelenaaisters , deze laatste dus uitsluitend voor deburgers . c. Besteding van het inkomen

Het inkomen wordt hoofdzakelijk besteed aan primaire levensbehoeften. De financière status van de boer is trouwens niet van dien aard, dat hij zich grote uitgaven kan permitteren. In tijden van voorspoed, zoals in de laatste jaren, wordt het surplus aan verdiensten opgepot. De boer uit deze streek is over het algemeen zuinig. Voor 1uxe-artikelen wordt weinig geld uitgegeven. De waardering van deze goederen isda n ook geheel verschillend van die in de stad.Ka n een persoon ind e stad in vele gevallen buiten een fiets,ee n boer kan dat niet en zeker niet inee n gemeente a]sOmmen ,waa r de afstanden zogroo t zijn.He t isdaaro m ook verre van om te spreken van verkwisting wanneer het opvalt, dat vrijwel ieder lidva n hetgezi n een fietsbezi te ndikwijl s eennieuwe .Voo r demidden ­ stand inhe t stadje zelf liggend everhoudinge n enigszinsanders . Deze groep heeft het in het algemeen evenmin breed en men kan over deze mensen ook nauwelijks alsverkwisten d spreken, al bezitten velen een radio, een stofzuiger, schilderijen,enkel e boeken en dergelijke semi-1uxeartikelen . Dit is te danken aan de verbreking van het isolement, hetgeen een ruimer inzicht tot gevolg had. Voor charitatieve instellingen geeft deOmmenaa r alleen, als het doel hem bekend en vertrouwd is.Voora l indien er een collecte vand e kerk uitgaat,ka n men soms royaal uit dehoe kkomen . Ook alsme n eens een uitstapje maakt -e n het komt voor, dat een boeren- vereniging nai rhe t westen gaat -kijk tme n niet op een dubbeltje,evenmi n als bij feestdagen, zoalsgeboorte ,doop , huwelijk endergelijke . Na aldus het gezin alsproductiev e en consumptieve eenheid te hebben be­ schouwd, zullen we tenslotte een derde aspect belichten,n.J . het gezin als sociale eenheid. Hoe zijn de verhoudingen Lussen de gezinsleden, tussen man en vrouw zowel voor alsn â het huwelijk, tussen ouders en kinderen en tussen de kinderen onder]ing ?

4. Verhouding tussen desexe n voor het huwelijk

Hierover valt op te merken, dat deze zeer vrij is.Me n spreekt resp. van „losse" ,„ losvaste"e n„vaste "verkering . Vooral bijd e losseverkerin g merken debuitenstaander s weinig vand eomgang . Toch zal men dejongelu i voldoende tijd en gelegenheid geven om het contact metelkaa r te zoeken.Bijvoorbeel d Zondagavond gaan deouder s opburen-visite , met de bedoeling hun dochters vrij spel te geven bij het ontvangen van de boerenzoons. Indien echter de kinderen mee op visite gaan, merkt men in het

79 gehee] niets van een eventuele verhouding tussen de jongen en het meisje. De meeste verenigingen, met name de confessionele, zijn gescheiden, maar de jongens en meisjes zorgen er weJ voor om op dezelfde avond en in het zelfde gebouw te vergaderen. In de pauze is er dan ook ruimschoots gelegenheid om contact te krijgen. Zijn de jongen en het meisje eenmaal in het stadium van de „losvaste" verkering gekomen, dan is de verhouding meestal wel hecht te noemen. Vooral tijdens de winter, wanneer er meer vrije tijd is en de ouders de diverse buurtvisites afleggen, is het de periode van de verkering. Dit is tevens de tijd van de verenigingen en contactavonden. De officiële verloving komt bij de boeren in Ommen niet voor. Verlovings- en trouwringen worden alleen gedragen door de burgers van het stadje. Zodra de , verkering"|(vast is geworden, maakt men het voorgenomen huwelijk bekend, eerst in de buurtschap, later aan de andere vrienden en kennissen. Zoal niet daarvoor, dan is het nu wel de periode om sexuel e omgang met elkaar te hebben. Hoewel het „venstervrijen", zoals men dat van de Staphorsters kent, hier niet in die vorm voorkomt, is de gang van zaken in feite weinig verschil­ lend. De ouders geven de jongelui immers alle vrijheid teneinde de omgang te bevorderen. Het aantal gedwongen huwelijken is daarom ook buitengewoon groot. Hoewel geen cijfers van na de oorlog voorhanden zijn, zal het aantal kinderen binnen negen maanden na het sluiten van het huwelijk geboren zeker niet lager zijn dan in het jaar 1937-1938. Van de 50 wettige eerstgeborenen in een jaar huwelijkstij d waren er toen 34 geboren binnen de negen maanden en 20 binnen de eerste zes maanden. In zes van deze gevallen was de moeder jonger dan twintig jaar. Deze cijfers gelden voor de gehele gemeente Ommen. Hierbij valt op te merken, dat het gedwongen huwelijk op het platteland veel vuldiger voorkomt dan in de stad. In en na de oorlog is in deze toestand weinig verandering gekomen. Deze mening wordt door vooraanstaande personen in Ommen gedeeld. Van kerkelijke zijde en van de kant der verschillende sociale instellingen op het platteland wordt wel tegen deze toestanden geageerd, zonder dat dit tot belangrijke resultaten heeft geleid. Zolang de ouders en de buurtgemeenschap hun medewerking niet ver!enen , blijft het met recht „vechten tegen de bierkaai". Hierbij dient eveneens te worden opgemerkt, dat de Ommense jeugd reeds vroeg vertrouwd is geraakt met het sexuele leven. De kinderen gaan laat naar bed en horen dus alle gesprekken van oudere mensen, waarbij de voortplanting van het vee een belangrijk onderwerp van gesprek vormt. In de beide grote Protestantse kerken wordt het gedwongen huwelijk inge­ zegend, echter nadat de beide partijen in het openbaar hun schuld beleden hebben. Zelden gebeurt het, dat de jonge man het meisje laat „zitten" als zij zwanger is. Hij wordt dan echter gehee] buiten de groep gesteld door de buurtgemeenschap. Het plegen van abortus is een verschijnsel, dat in deze streek zelden voor­ komt. Hiervoor ontbreekt tevens de stimulans, door de tolerante houding van de groep t.o.v. het gedwongen huwelijk. Bij de keuze van de echtgenoten wordt er wel degelijk op gelet, dat er in de zelfde klasse wordt getrouwd. Een arm meisje zal zelden trouwen met een rijkere boerenzoon en omgekeerd komt dit nog minder voor. Het huwelijk tussen een stadsjongen en een boerenmeisje komt - evenals het omgekeerde - weinig voor. In de stad zijn de maatstaven voor de keuze van de huwelijkspartner enigszins verschillend. Gelijkheid van beroep (voorzover mogelijk in een kleine stad) en van economische of sociale omstandigheden is hier veel minder een vereiste. Door de scherpe tegenstellingen op kerkelijk gebied vormen de huwelijken, die godsdienstig gemengd zijn, een uitzondering. Hiervoor wordt verwezen naar de gegevens medegedeeld in hoofdstuk VI.

80 v"eelal trouwt de jongeman in zijn eigen buurtschap. Alle mensen op het platteland blijken dan ook fami ]i e van elkaar te zijn. Een vrij grote mate van inteelt isdaardoo r onvermijdelijk geweest. In de stadkom t het veelvuldi- ger voor, dat een der beide partijen van een andere gemeente afkomstig is, vooral van de naburige plaatsen, waaraan o.m. de dienstbodenemigratie niet vreemd is. Het C.B .S . verschaft weer wat cijfermateriaal over de periode 1935-1938 . Hieruit blijkt, dat meer dan de helft van het aantal mannen uit Ommen trouwden metvrouwe n uitdezelfd egemeent ee nwe l 3.22va nd e22 8 in dieperiod e gesloten huwelijken.D e overige 106manne n trouwden hoofdzakelijk met vrouwen uitd enaburig e gemeenten,n .1 .:

14me tvrouwe n uitDa lfse n 18 DenHa m 13 Hardenberg 11 Avereest 11 Hel1end oo m 5 Raa]t e 5 Nieuw]eusen 2 Zwol]e 1 Zwol]erkerspe ] 9 overigOverijsse l 17 overige provinciën

Totaal 106

In diezelfde periode trouwden 225 vrouwen uit Ommen, waarvan dus weer 122 met mannen uit Ommen, terwijl verder de cijfers heel weinig verschillen van die der mannen. Opgemerkt dient ook, dat verschillende nederzettingen op de grens van twee gemeenten liggen. Dit betekent dus, dat officieel een der partijen uit een andere gemeente en toch uit dezelfde buurtschap kan komen als de andere partij. Een dergelijk geva] doet zich voor o.a. met de nederzetting Lerne!erve!d, dat ten dele onder de gemeente Dal fsen ressorteert. De conclusie is dus wel gerechtvaardigd, dat de Ommenaren in grote mate ,streekgebonden " zijn en in het verloop van ons betoog wordt deze indri'k slechts bevestigd. In hoeverre het uiterlijk van een vrouw een rol speelt bij de keuze van de man is uit de aard der zaak moeilijk te bepalen. In een boerengezin heeft de vrouw een belangrijke taak te verrichten; vermoedelijk is de mate, waarin zij geschikt is het huishouden te leiden een factor van groter belang dan haar uiterlijk schoon, a] zijn individuele verschillen natuurlijk veelvuldig.

Wij zullen hierbij aansluitend nog enkele cijfers en conclusies geven, die verband houden met het huwelijk. In hoofdstuk VI, de Demografie, is hier­ omtrent reeds het een en ander medegedeeld. Het blijkt, dat er in Ommen een mannenoverschot is, zoals dat veelal het geva] is op het platteland. Dit mannenoverschot vindt men in vrijwel alle leeftijdsklassen. Als oorzaak wordt vermeld de dienstbodenemigratie, terwijl bovendien een aantal meisjes werken in de naburige industriegebieden, De kans, dat de te kiezen huwelijkspartner niet in Ommen woont, wordt dus vergroot. Wij wezen er dan ook in hoofdstuk VI op, dat het huwelijk op relatief hoge leeftijd plaats vindt. Het komt in deze streek herhaaldelijk voor, dat er drie generaties op een bedrijf wonen. Uitbreiding, aankoop of verdeling van het land onder alle kinderen is vrijwel onmogelijk. De grootte van de meeste bedrijven

81 is van dien aard, dat men aan de rand van het bestaansminimum ]eeft 1). Een huweJijk wordt onder deze omstandigheden vertraagd en de in hoofdstuk VI vermelde cijfers zijn dan ook een indicatie voor deze weinig rooskleurige toestand. Overigens doet zich hier hetzelfde probleem voor, dat voor het gehele platteland geldt, n.1. welke maatregelen moeten wij in de nabije toekomst nemen om de grote bevolkingsdruk te verlichten. In verband hiermede is de vraag gesteld, of geboortebeperking een be­ langrijke rol speelt. Deze vraag werd door tot oordelen bevoegde personen ontkennend beantwoord. Dat de boer sceptisch staat tegenover de geboorte­ beperking is in belangrijke mate een gevolg van de invloed van de kerken, die er immers in het algemeen tegenstanders van zijn. Al wordt dan het huwelijk op vrij late leeftijd gesloten, dit schijnt de hechtheid ervan ten goede te komen. Echtscheiding is n.1. een uitzondering. De invloed van de Bijbel en dus van de Kerk is weer beslissend. Maar tevens geldt hier - en dit is kenmerkend voor het platteland - het huwelijk als een soort werkgemeenschap. Komt het al voor, dat de verhouding der echte­ lieden te wensen over laat, dan nog heeft de vrouw een te grote nuttigheids­ waarde dan dat een echtscheiding verantwoord zou zijn. In 1940 werden in Ommen per 1000 inwoners 24,7 levendgeborenen aangegeven. In datzelfde jaar stierven per 1000 inwoners 8,7 mensen, zodat het geboorte­ overschot in 1940 16 bedroeg. Voor het Rijk zijn deze cijfers in 1940 resp. 20,9, 19,8 en 10,1. Bovengenoemde cijfers geven dus geen ongunstig beeld voor Ommen. Dit is in vroeger tijden wel anders geweest. De gunstige ver­ andering is vooral te danken aan het uitstekende werk van het Groene Kruis. De zuigelingenzorg is voortreffelijk geregeld. Vroedvrouwen vervangen meer en meer de bakers op het platteland. Toestanden zoals vroeger, waarbij de pasgeborenen in de bedstee bij de ouders sliepen, komen nog maar zelden voor. De cijfers voor de zuigelingensterfte lopen regelmatig terug. Van de periode 1881-1885 geboren babies stierven er beneden de e'én jaar 112 babies, waarvan 60 doodgeboren werden. Dit is totaal 19 % van het totaal aantal geborenen. In de periode 1936-1940 bedroeg dit cijfer 6,5%. Voor de provincie Overijssel zijn deze cijfers resp. 22,2% en 6,1%. (Zie verder hoofdstuk VI). Tegenwoordig wordt er tweemaal per maand in het wijkgebouw een consultatie­ zitting gehouden, de veraf wonende babies worden thuis bezocht. Deze kinderen vallen nu dus ook onder geregelde medische controle. Ook worden moeder- cursussen gehouden, waar voorlichting wordt gegeven omtrent de leefwijze tijdens de zwangerschap, de kleding, voeding, hygiene van het kind en derge­ lijke onderwerpen. Uit de hiervoren genoemde cijfers blijkt wel, dat de arbeid van de medisch- sociale instellingen niet vergeefs is geweest.

5. De opvoeding der kinderen

Met de opvoeding der kinderen is het over het algemeen treurig gesteld. Er komt weinig van terecht. De aard van het boerenbedrijf brengt met zich mede, dat de oudere gezinsleden en ook de moeder de gehele dag druk bezig zijn. De opvoeding schiet er dus bij in. Hierbij is vooral de gewoonte van het introuwen van nadelige invloed. Er zijn dan vaak meerdere personen, die het kind naar hun eigen methoden trachten te beinvloeden. Dat deze methoden niet altijd parallel lopen, behoeft niet te worden betoogd. Door haar centrale positie en door het feit, dat zij er meer gelegenheid voor heeft, komt de hoofdzaak van de opvoeding neer op de inwonende grootmoeder. Dit impliceert,

1) Door de Rijksl andbouwvoorl ichtingsdienst wordt aangenomen, dat 8 ha de minimum bedrijfsgrootte voor deze streek is. 60% van het aantal bedrijven blijft hier - soms belangrijk - onder.

82 dat het kind nu niet bepaald geregeerd wordt volgens modern-paedagogische ideeën en begrippen. Het kind intussen is ook niet dom en ziet dikwijls kans de verschillende partijen tegen elkaar uit te spelen, zodat dit weer aanleiding geeft tot onenigheid. Dat grootmoeder uiteindelijk zegeviert is begrijpelijk, want zij is het die de kinderen het meest verwent door b.v. met een zuurtje of een klontje suiker voor de dag te komen. Van een doelbewuste, strakke leiding is dus geen sprake. Het straffen bepaalt zich uitsluitend tot 1ichaamsstraf. Het kind schreeuwt, dat horen en zien vergaat en zoekt troost bij een der andere partijen. In vele ge­ vallen is de opvoeding negatief, in die zin dus, dat het kind wordt ver­ boden en geremd door allerlei plaatselijke taboes en tradities. Alleen aan godsdienstige vorming wordt wel iets meer tijd besteed. Zo moet het kind steeds de laatste woorden herhalen als grootvader uit de Bijbel heeft gelezen en moet het een aantal psalmen uit zijn hoofd leren. Hierbij blijft het meestal, zodat men niet de indruk krijgt, dat de godsdienst erg diep beleefd wordt. Een zeer nadelige factor in de opvoeding is ook het late naar bed gaan van de kinderen, 's Avonds zitten ze mee aan tafel als er „praatvolk" is gekomen en horen zodoende al vroeg dingen, waarvoor ze nog lang niet rijp zijn. In de stad zijn de toestanden ietwat verschillend. De kinderen komen hier veel meer in aanraking met de diverse vormende beschavingselementen. Vooral bij de meer gegoede middenstanders, de ambtenaren en intellectuelen is de opvoeding ruimer, meer doelbewust en positief ontwikkeld. Op het platteland blijkt, dat de jongere mensen wel verbeteringen willen invoeren, maar zij hebben daarbij echter te maken met tegenwerking van de oudere generaties. Vaak heerst de idee nog onder de boeren, dat de eigenlijke opvoeding op de school thuishoort, terwijl de scholen deze taak natuurlijk slechts in beperkte mate en tamelijk eenzijdig kunnen uitvoeren. In de gemeente Ommen zijn 23 lagere scholen, verspreid over de stad en sommige buurtschappen. Hierbij dient te worden gedacht aan de grote uit­ gestrektheid van de gemeente Ommen. Of al deze scholen een verantwoord bestaan kunnen leiden is zeer de vraag. In enkele gevallen komt het voor, dat er slechts ee'n of twee leerkrachten benoemd zijn, zo b.v. in Beerze. Dit werkt natuurlijk een inadequate schoolopleiding in de hand. Verschillende vakken worden niet of ternauwernood onderwezen, o.m. lichamelijke opvoeding. De leerling is uiteindelijk de dupe van een en ander. Als motief voor de spreiding der scholen wordt aangevoerd, dat de afstand tot de kern Ommen in vele gevallen te groot is. Bovendien heeft de school in een buurtschap in zekere mate de functie van een beschavingscentrum. Hoewel de waarde van deze argumentatie niet dient te worden onderschat, zou het volgens het oordeel van verscheidene onzer zegslieden de opvoeding der kinderen ten goede komen als de scholen weer gecentraliseerd werden. Voor de verafgelegen buurtschappen zou een bus kunnen worden ingeschakeld. De kinderen zouden dan automatisch in contact komen met de meer gevorderde beschaving van de stad en hun inzicht kunnen verruimen. Een school kon weer bestaan uit 6 tot 8 klassen, met voor iedere klas een leerkracht. Dit alles zou een geregelde en normale schoolopleiding inderdaad bevorderen. Tevens kon een aantal niet renderende schooltjes worden opgeheven. Of deze toestand kan worden bereikt, is echter de vraag. Het zou een inbreuk op sleur en traditie zijn. Zodra de school is afgelopen komen de kinderen thuis op de boerderij om te helpen bij de werkzaamheden. Hiermee breekt een periode aan van meerdere zelfstandigheid. De mate hiervan verschilt uit de aard der zaak. Deze zelf­ standigheid komt o.a. tot uiting in het feit, dat een jongen van een jaar of veertien zijn eigen toekomst mag kiezen. Heeft hij b.v. een goed verstand, dan komt de onderwijzer bij de boer pleiten voor een verdere studie. Zoonlief wordt er bij geroepen en gevraagd of hij »door wil leren". In de meeste

83 gevallen is het antwoord ontkennend. Hierbij is vooral de angst voor het onbekende en om met de gewoonte te breken groot. De ouders stimuleren het weinig om de kinderen in een andere richting te laten gaan. Zo is menigmaal de ont­ wikkeling van het kind gestuit. De laatste jaren kan men echter wel verandering bespeuren. De landbouwschool in Oilmen en diverse cursussen op winteravonden worden door de jongelui flink bezocht, terwijl - zoals gezegd - het meer en meer voorkomt, dat de jongelui een ander beroep kiezen endu s met de traditie breken. De omstandigheden dwingen hiertoe ook. De bedrijven zijn vaak te klein om aan een groot familiegezin een minimaal bestaan te bieden. Huwelijken worden vertraagd en er ontstaat een mannenoverschot. Men vraagt zich dan ook dikwijls af hoe het mogelijk is, dat er steeds maar weer kinderen geboren worden en grootgebracht. Dat deze toestand het primitieve karakter van deze streek lang heeft weten te continueren, behoeft dan ook geen nader betoog. Volgens het verslag van de school artsendiens t in de kring Ommen over het jaar 1947 bleken er bij 240 onderzochte kinderen 6 gevallen van uitgesproken achter­ lijkheid voor te komen. Dit is 2,5 % en ruim twee keer zo veel als het percentage voor de omliggende gemeenten Dalfsen, Den Ham, Heino, Hellendoorn en Nieuwleusen, hetwelk ongeveer 1,1 % bedraagt. Het percentage 2,5% voor Ommen is zeer hoog. Er is alle reden om aan te nemen, dat er in Ommen gemiddeld meer achterlijke mensen wonen dan eJders. Dit is te wijten aan een zekere mate van inteelt, die heerst op het platteland ten gevolge van het min of meer endogame huwelijk in de buurtschap, althans vroeger. De achterlijke kinderen worden thuisgehouden, inplaats van naar een B.L.O.- school gestuurd te worden. Hierbij speelt de afstand ook weer een rol, want het aantal B.L.O.-scholen is niet groot. Het kind zou dan met de bus naar school moeten in Zwolle, Deventer of Almelo. Dit is onmogelijk, zodat deze debielen de gewone lagere school in de gemeente blijven bezoeken, waar ze een jammerlijk figuur slaan en alleen in een hogere klasse komen als het leeftijdsverschil te groot wordt. Na aan hun leerplicht te hebben voldaan, blijven deze kinderen op de boerderij hangen en werken mee in het bedrijf, naar gelang van hun capaciteiten. Naast de gevallen van uitgesproken geestelijke achterlijkheid is er nog een vrij groot aantal „grensgevallen", die op de lagere scholen er weinig van terecht brengen, doch waarschijnlijk op de B.L.O.-school tot de groep der pienteren zouden behoren. Gestichtsopvoeding wordt door de ouders niet gaarne ingeschakeld. Er zijn ons enkele gevallen bekend, waarbij het krankzinnige kind thuisgehouden wordt, met alle moeilijkheden van dien. Ook hier is echter weer een zekere schroom voor het onbekende te bespeuren bij de ouders. Liever dan het kind naar een gesticht sturen, blijft men er de lasten van dragen, De behandeling is in de door ons bekende gevallen zeer zeker liefderijk te noemen, maar niet deskundig. Het boerenbedrijf neemt de mensen te zeer in beslag, dan dat men- zich geheel aan het idiote kind kan wijden. Kunnen we dus constateren, dat onvolwaardige kinderen dikwijls te lang in de ouderlijke woning verkeren, dit is ook het geval met de grootouders. Vooral als ze gezond en krachtig zijn, blijven ze nog lang de scepter zwaaien op het boerenbedrijf. Daar de meeste bedrijven klein zijn, is splitsing dus niet mogelijk en moeten de kinderen introuwen. Reeds meermalen is er op gewezen hoe bezwaarlijk dit stelsel in de praktijk is. De grootouders hebben niet alles te zeggen, evenmin als de getrouwde kinderen. Zo zijn botsingen in hun respec­ tievelijke belangen onvermijdelijk. In de stad Ommen is een tehuis voor Ouden van Dagen, gesticht door de Nederd. Herv. Kerk. Hierin worden slechts leden van deze Kerk opgenomen. Bovendien is het wel in het allerlaatste geval, dat de oudjes hierin zullen trekken. Zij voelen zich niet thuis in een sfeer, waar alles geordend en langs bepaalde lijnen moet gaan. Voor de oude boer betekent het een scheur in de band met de buurtgemeenschap. Hij moet afstand doen van

84 zijn boerderij, z'n ]and en alles wat hem in de loop der jaren lief is geworden, om dan in de stad te gaan wonen. Tevens komt daarbij een zekere trots. De oudjes vinden het beneden hun waardigheid ominhet tehuis te gaan wonen en dus afhanke­ lijk te zijn van de Kerk, zij het dan ook tegen een bepaalde vergoeding. Aan de andere kant willen de kinderen hun ouders er ook niet uitzetten. Zij achten het zich tot plicht hen te onderhouden tot hun dood. Zo wil het het Christelijke gebod in de vorm van „Eert Uwen Vader en Uwe Moeder", zo wil het ook de ongeschreven wet in de buurtschap. Het tehuis voor ouden van dagen vindt zijn bewoners voornamelijk onder de oude stadsmensen (hoewel ook hier velen thuis blijven wonen), de armlastigen en kinderloze echtparen. Het tehuis wordt gesubsidieerd door de gemeente. Het blijkt wel, dat de saamhorigheid in het gezin, introuwen ten spijt, groot is. Het gezin is een eenheid, een collectivum. In groter verband zien we dit verschijnsel in de buurtgemeenschap. Deze gemeenschap treedt op als een gesloten eenheid o.a. tegenover de buiten­ wereld. We gaan op de buurtgemeenschap nog nader in. Het contact tussen de familieleden is frequent en stevig. Dit is vooral te danken aan de homogeniteit van beroep en omdat de familieleden dicht bij elkaar wonen, in dezelfde buurtgemeenschap vaak. De familie-aantrekking uit zich in de vele visites. Bij grote gebeurtenissen, zoals geboorte, huwelijk en begrafenis, zijn - naast de buurtbewoners - de familieleden tot in verre graad aanwezig. Maar de laatste jaren is ook hier de verzakelijking van het leven, de modernisering en het contact met de buitenwereld van invloed geweest. Meer en meer familieleden gaan zich buiten de streek vestigen, soms met een ander beroep. Huwelijken worden elders gesloten. Kortom het isolement wordt langzamerhand opgeheven. Vervlakking van het familieleven en het familiecontact is onvermijdelijk. Dit proces voltrekt zich in de stad in versterkte mate. En, zoals het met de hechtheid van de familieband gaat, zo wordt ook in groter verband de soliditeit van de buurtgemeenschap aangetast.

6. De buurtgemeenschap

We zullen op de buurtgemeenschappen, die in de buurtschappen ontstonden, iets dieper ingaan. Indien menn.1 . het begrip gemeenschap heden ten dage kan bezigen, dan geldt dit speciaal voor deze streek. De buurtschappen zijn ontstaan uit de oude marken en ontlenen ook hun naam hieraan. We vonden deze nederzettingen vn]. op de hoger gelegen delen van de rivieren Vecht en Regge, zodat bij de wintervloed het gevaar voor overstroming uitgesloten is. Langs de rivieren liggen de zgn. marsweiden, het grasland voor vee, terwijl de hoger gelegen esgronden veelal bebouwd worden met voedingsgewassen. Er zijn in de loop der eeuwen verschillende boerderijen bijgebouwd, waarbij het Saksische type domineert. Tegenwoordig omvat de buurtschap ongeveer twintig tot veertig boerde­ rijen, die gegroepeerd zijn rondom de brink. Bij het ontstaan der nederzetting heeft men blijkbaar rekening gehouden met geografische factoren. De bewoners genoemde buurtschappen vormen een groep met een sterke innerlijke structuur en leiden een tamelijk geisoleerd bestaan. Alleen des Zondags tijdens het kerkbezoek en op de markt ontmoeten boeren van verschillende buurtschappen elkaar in de stad. Het is dus duidelijk, dat de buurtschap in velerlei opzicht op ze]fverzorging is aangewezen en als gevolg hiervan is een sterke band van saamhorigheid tussen de bewoners onderling ontstaan. Behulpzaamheid en medeleven is tot een goede gewoonte geworden en dit uit zich vooral in een historisch gegroeid stelsel van ongeschreven voorschriften

85 omtrent de rechten en plichten der boeren, de zgn. burendiensten, waaraan een ieder zicti houdt en zich dient te onderwerpen. Dr P.W.J. van den Berg schrijft hierover in „Volk van Nederland" het volgende: „De buren hebben hun bepaalde plichten en rechten van onderlinge hulp en bij - stand, die zich voor bepaalde gevallen tot de hele boerschap, het dorp, uit­ strekken. De beide naaste buren zijn„noodnoabers", zij verlenen hulp bij ziekte of geboorte of sterfgeval. De naaste buurvrouwen deden dienst als vroedvrouw en baker, zij hielpen het huishouden voort wanneer de moeder in bed lag. Zij bedienden vroeger bij de kraamvisite en helpen de eerste dagen met de ver­ zorging van de zuigelingen. De naaste buren gingen mee naar het gemeentehuis de jonggeborene aangeven. Maar ook bij de bruiloften en vooral bij begrafenissen kwamen de buren in actie. De hulp aan de kraamvrouw wordt ook in onze streek nog in ere gehouden, al wordt tegenwoordig ook dikwijls de arts gewaarschuwd. Direct na de geboorte wordt de baby gewassen en flink ingepakt en dan naast de moeder in bed gelegd. Tijdens de kraamperiode wordt er uitsluitend hulp aangeboden door de beide buurvrouwen. Is de kraamvrouw in staat het bed te ver­ laten, dan wordt weer een der vele visites georganiseerd, meestal de Vrijdag voor de doop. Hier wordt door de bezoeksters het zgn. „wiev'nmoal" gehouden. Ieder brengt wat voedsel mee, o.m. krentenbrood, ham, suiker, koek en verdere versnaperingen. Men laat geen gelegenheid voorbij gaan om de baby op schoot te nemen, te vertroetelen en het gewicht te schatten, terwijl de vrouwen tevens enkele glaasjes brandewijn met suiker drinken, Zodra de visite is afgelopen en men naar buiten gaat, komt de kritiek los, die tijdens de visite aan de moeder bespaard bleef. Iedere vrouw meent natuurlijk, dat ze zelf de baby beter zou kunnen voeden en behandelen. De mannen zijn ondertussen aan het werk gebleven, want deze plechtigheid is alleen een voorrecht der vrouwen. Wanneer de baby in de kerk gedoopt wordt, zijn alle buurtschapbewoners in volle glorie aanwezig. Veldsink en Steen (39) delen mede, dat het vooral vroeger een gewoonte was wat sterke drank mee te nemen voor de kleine. Begon de baby n.J. te schreeuwen dan werd hem gauw een slokje jenever toegedient. De kans was niet uitgesloten, dat de dopeling tijdens de plechtigheid wel zou slapen. Bij de bruiloft komt de hele „noaberschap" in actie. Reeds voor de trouwdag is men begonnen met het houden van visites. De vrouwen komen de uitzet van de bruid bewonderen, tevens wordt maar vast een aanvang genomen met het uitspreken van gelukwensen en goede raadgevingen, onder het genot van een kopje koffie en een glaasje. Op de huwelijksdag belasten de buurtbewoners zich met de zorg voor de trouw- koets. De bruid wordt van huis gehaald, er wordt flink gegeten en gedronken, en dan begeeft de stoet zich naar het gemeentehuis en de Kerk. Na de inzegening wordt weer het een en ander gebruikt in een cafêtje langs de weg en dan rijdt men terug naar de buurtschap, 's Avonds komen de jongelui van de buurt erbij. Men houdt zich aanvankelijk erg rustig, maar al spoedig komen, mede onder invloed van de diverse dranken, de tongen los. Er wordt gezongen, gehost en pret gemaakt tot diep in de nacht. Deze avond is voor de jongelui, maar ook zijn er avonden voor de oudere buurtbewoners en voor familie en kennissen. Nog een belangrijker dag in het leven der buurtbewoners is die van een be­ grafenis. Ook nu worden allen weer ingeschakeld voor hulp. Als de man overleden is, wordt direct door de naaste buren het bericht verspreid in de buurtschap en medegedeeld aan de familieleden van de overledene, die elders wonen, terwijl een ander er voor zorgt, dat het bericht in de stad aan belanghebbenden wordt verteld. Dikwijls en vooral vroeger werd tijdens deze dagen het werk op de boerderij gedaan door de buren, zodat dus de gezinsleden zich hierover geen zorgen behoefden te maken. Nog op de dag van sterven wordt het lijk ontkleed en dan komt het linnengoed,

86 dat reeds vanaf de trouwdag ongebruikt in de kast gelegen heeft, te voorschijn om a]s doodsgewaad te dienen. De kist is door de buurtbewoners van zwaar eikenhout gemaakt. Enkele dagen ] ater vindt de begrafenis plaats. We laten hier Veldsink en Steen aan het woord: „Op deze dag worden stoelen en tafels aangesjouwd uit de hele buurt. De naaste familie met de predikant komen in 't voorhuis te zitten en de verre bloedverwanten met de buren in het achterhuis. De buurvrouwen hebben samen ge­ zorgd voor brood, koffie, suiker, boter, kopjes en messen. Zij zijn druk in de weer om de gasten goed te verzorgen. In de keuken zien we alleen witte en blauwe kopjes, maar op de deel zijn er van allerlei kleuren. Natuurlijk wordt er over de dode niet anders dan veel goeds verteld. In de kamer wordt flui­ sterend gesproken, daar staat het lijk opgebaard!! Heel anders is dat in het achterhuis, waar zelfs gelachen wordt. Voor de 1 ijkpredikatie heeft men veel aandacht. Zijn er buren van „verschi l lend geloof", geen nood. In de noaberschap maakt men geen onderscheid 1). Is de maaltijd beëindigd, dan spant de naaste buur zijn paard voor de boerenwagen en wacht achter het huis. Op de deel wordt de kist nog een keer geopend en met een laatste blik wordt van de dode afscheid genomen. De noabers dragen de kist door de baansdeure 2) naar buiten en plaatsen hem op de wagen. Door dezelfde deur is de nu gestorvene vroeger in de „broedwagen" 3) binnen komen rijden. Langzaam zet de stoet zich in beweging op weg naar de dodenakker. De mannen lopen aehter de haar, terwijl de vrouwen in de kleedwagens hebben plaatsgenomen. Twee derburengaan vooruit om de doodgraver te waarschuwen, dat het lijk in aantocht ïs. De buren treden op als dragers. De naaste familie gaat mee terug naar het sterfhuis, waar ze weer eten. Zijn ook deze vertrokken, dan wordt alles netjes opgeruimd en wat er over gebleven is wordt verdeeld onder de buren. Hiermee zijn de noabers aan het eind van hun hulp genaderd. Ieder keert terug naar zijn bezigheden, maar in het sterfhuis blijft de ledige pjaats!" In grote lijnen vindt de begrafenis op het platteland nog plaats als hierboven is geschetst, al worden meer en meer boeren lid van een begrafenisvereniging zoals dat in de stad gebruikelijk is. Zoals uit het voorgaande blijkt, is de saamhorigheid groot in deze buurtschappen. Dat komt niet alleen tot uiting bij hoogtijdagen, als geboorte, bruiloft en dood, maar ook bij vele andere gelegen­ heden. Een boer kan altijd een beroep doen op zijn huren bij het werk. Landbouwwerktuigen, paarden enz. worden uitgewisseld. Samen legt men een weg aan. Hij die niet mee kan doen, verzorgt de mannen met dranken en voedsel. Is de boer ziek en heeft de rest van het gezin geen gelegenheid om alle werkzaamheden uit te voeren, dan komen er een paar buren helpen op het land of de koeien melken. De vele visites consolideren de betrekkingen der groepsleden. Ook staan de leden onderling voor elkaar in. Tegenover de buitenwereld treedt de buurtschap als een gesloten eenheid naar voren. Uit aijes blijkt wel, dat de uit de dwang der omstandigheden gegroeide gemeen­ senap nog altijd de kenmerken hiervan in zich draagt. Door traditie en gewoonte hebben deze verschijnselen zich tot op de huidige dag weten te handhaven, waar­ bij ook de conservatieve aard der boeren van deze streek een factor van be­ tekenis is geweest. Toch is verslapping van de vroegere toestand duidelijk te constateren. We zullen hier nog nader op ingaan. Het gesloten karakter van de buurtschappen uit zich vooral in de houding tegenover vreemdelingen. Voordat een nieuwe boer zich tot lid van de groep kan 1) Hierbij dient te worden opgemerkt, dat dit onderscheid wel degelijk tot uiting komt bij andere zaken, b.v . de keuze van de huwelijkspartner, zoals reeds vermeld werd. 2) De buitendeuren, die toegang geven tot de deelruimte. 3)D etrouwkoets . 87 rekenen, moet hij eerst aan bepaalde regeJ s voldoen. Het is b.v. de gewoonte, dat hij alle buurtbewoners op een avond bij zich nodigt voor een visite. Het is dan zaak om zich een gu] en ]oyaa] gastheer te tonen en niet te vee] af te wijken van de gewoonten der groep. Voldoet de nieuwe boer hieraan, dan wordt hij reeds vrij snel a]s lid der gemeenschap geaccepteerd. De groep was vroeger ook vrijwe] endogaam. Een jongeman behoefde het niet te proberen een meisje uit een andere buurtschap te kiezen, want dan kreeg hij moeijij.kheden met de jongens uit de buurtschap van het meisje. In het gunstigste geva] moest hij hen tracteren op brandewijn met suiker, maar was er a] een andere gegadigde voor het meisje, dan liep het dikwijls op een gevecht met messen uit. De trouwlustige kon dan bij gebrek aan steun weer onverrichter zake naar huis toe keren. Dit laatste komt men heden ten dage niet of we] in zeer verzwakte vorm tegen. Maar een jongeman, die een meisje moet trouwen, hoeft het niet te wagen haar te 1 aten „zitten". De gemeenschap dwingt hem er toe het meisje te trouwen en het is raadzaam deze eis op te volgen, daar de jongen anders op een hard­ handige manier terechtgewezen wordt. Ook bij andere gelegenheden neemt de groep nog we] maatregelen tegen mensen, die van de regels wensen af te wijken. Daartoe bestond jaren geleden het volksgericht, dat op de brink uitspraak deed in de diverse gevallen, waarbij iemand geacht werd een overtreding tegen de ongeschreven voorschriften te hebben begaan. Deze instellingen komen in de practijk niet meer voor. Wij iemand zich niet onderwerpen aan de regels van de groep dan wordt hij, na herhaalde malen te zijn gewaarschuwd, „afgesneden". Hij deelt niet meer in de rechten van de groep, wordt genegeerd en van alle kanten tegengewerkt; kortom hij wordt een outcast. Dat zijn positie hierdoor onmogelijk is geworden, behoeft geen betoog. Tegenover vreemden treedt men hartelijk en gul op. Heeft de vreemde een blijvende taak in de buurtschap te vervullen, dan hangt het van hemzelf af, of hij kan worden getolereerd. Velen hebben dat begrepen en zijn de boeren op loyale wijze tegemoet getreden. Dan kan hij ook rekenen op de steun en hulp van de groep. Hij deelt mee in alle voorrechten, zoals de ,, slacht". Hierbij wordt er weinig gelet op beroep of godsdienstige overtuiging, al komt het niet dikwijls voor, dat iemand van een ander beroep zich in de buurt­ schap vestigt. Is dit wel het geva], dan is het meestal een onderwijzer of middenstander. Met name tegenover eerstgenoemde neemt men een houding aan van eerbied en toont men zich uitermate vriendelijk. Hij immers wordt beschouwd als een man „mit 'n kop" , iemand die geleerd heeft. Hiervoor heeft men een diep geworteld ontzag en dit verschaft de onderwijzer al dadelijk een zeker prestige Sommige buurtschappen zijn de laatste tientallen jaren sterk uitgebreid. Vroeger ging men dan tot splitsing over, opdat de hechtheid van de groep niet zou verminderen. Tegenwoordig echter is er een tendentie om de zaak maar op z'n beloop te laten, waardoor een verslapping het gevolg is. Dit proces is trouwens reeds jaren gaande. De jongere generatie, vaak met weinig bestaansmogelijkheden in het oude beroep, ziet zich gedwongen naar iets nieuws uit te kijken en komt dus in contact met de buitenwereld. Dit contact wordt natuurlijk door de aanleg van wegen en het toenemende verkeer bevorderd. Hier komt nog bij, dat Ommen een schat van natuurschoon biedt, d.w. z. dat de buitenwereld, in de vorm van toeristen, naar Ommen komt. Bewust en onbewust neemt de bevolking de gewoonten en levenswijze der toeristen en immigranten over. Een gevolg is tevens het ontstaan van verscheidene verenigingen, het meer gespecialiseerde onderwijs en vooral de geldhuishouding. Vroeger werden de diensten in de buurtschappen op vrijwillige basis verleend. Van enige geldelijke beloning was geen sprake. Nu komt het voor, dat een boer liever een knecht betaalt, dan heeft hij geen hulp van de buren nodig en verplicht zich dus ook niet tot wederhulp. Voor zijn inkopen gaat hij naar de stad en ook anderszins is het hem mogelijk een leven

88 te leiden gehee] onafhankelijk van de regels en beslissingen der groep, op welks grondgebied hij woont. Deze ontwikkeling heeft zich uiteraard versneld in de oorlog. Maar ondanks de modernisering en rationalisering, de „ versteedsing" van het platteland, hebben de „buren-gemeenschappen " zich kunnen handhaven. En vermoede­ lijk is in ons land geen streek te noemen, waar deze oude tradities en gewoonten zich zo sterk uiten als juist in de omgeving van Ommen. Dit is ook de reden, waarom wij op dit verschijnsel uitvoerig zijn ingegaan. In dit verband komt ter sprake of Ommen als gemeente slechts als een administratieve, of ook als een sociaal-economische eenheid kan worden be­ schouwd. Hoewel we reeds hebben opgemerkt, dat de band tussen de verschillende buurtschappen niet bepaald sterk is te noemen, kent men toch wel zijn gemeen­ schappelijke belangen, zoals o.m. bij gemeenteraadsverkiezingen tot uiting komt. De stad Ommen oefent in zekere zin een bindende functie uit. Hier immers zijn de kerken, de diverse administratieve en bedienende eenheden gecentrali­ seerd. Hier ook wordt de markt gehouden, zijn de verenigingsgebouwen gevestigd, evenals de scholen voor voortgezet of gespecialiseerd onderwijs. Kortom, ,daar waar de buurtschappen in hun verzorgende, instructieve taak te kort schieten, neemt de stad deze over of vult die aan. Door deze situatie is er in zekere zin een band gegroeid tussen het stadje Ommen (dat overigens nog een semi-agrarische structuur heeft behouden) en de verschillende nederzettingen op het platteland in haar gemeente. Of evenwel de gemeente Ommen nu een gemeenschap vormt in de betekenis die TSnnies (37) hieraan geeft, valt te betwijfelen. Volgens deze auteur wordt een groep pas een gemeenschap, indien tussen de groepsleden onderling een lotsverbondenheid bestaat, die totuiting komt inhetgehele economische en maatschappelijke leven. Vooral wat het sociaal-cultureel aspect betreft, laat de lotsverbondenheid tussen de gemeenteleden wel het een en ander te wensen over. Een streven om de gemeente als geheel »gemeinschaftlich" te versterken, heeft tot nog toe weinig resultaat gehad, al blijft haar functie niet slechts tot een admini­ stratieve beperkt. We kunnen een gemeenschap ontleden in een aantal elementen. Deze elementen kunnen, wanneer ze sterk zijn en er een onderling verband aanwezig is, een „ideal-typische " gemeenschap vormen. Dit is bij Ommen niet het geval. Immers, als we aannemen, dat een drietal der belangrijkste vormende elementen van een gemeenschap zijn een homogene beroepsstructuur, een zelfde geaardheid der bevolking en een zelfde godsdienstige overtuiging, dan moeten we con­ cluderen dat - vooral wat het laatste punt betreft - een zekere heterogeniteit bestaat, die aan Ommen als gemeenschap afbreuk doet. Men merkt dit b.v. aan de rivaliteit, die er bestaat tussen de verenigingen, die gegrondvest zijn op de diverse geloofsovertuigingen. Lerne!erveld en Beerzerveld onderscheiden zich verder wat de beroepsstructuur aangaat van het agrarische deel der gemeente.

Beide nederzettingen hebben zich ontwikkeld tot zelfstandige kernen, waarin het allochthone element, in casu mensen met een andere geaardheid, overheerst. Een deel der bevolking van Lerne]erveld is als voorheen in de industriële bedrijven werkzaam, terwijl ook in de veenkolonie Beerzerveld een sterke beroepsdifferentiatie is opgetreden. Door hun geografische ligging oriënteert de Vinkenbuurt zich op Nieuw]eusen, Ommerschans op Balkbrug, Stegerveld ten dele op Dedemsvaart, dit wil dus zeggen, dat genoemde bevolkingskernen alleen in administratief opzicht tot de gemeente Ommen behoren. 89 7. Klassen en standen In aansluiting op het voorgaande willen we het verschijnsel der k]assen en standen in ons territorium behandelen. Deze begrippen worden vaak voor eikaar gebruikt en niet geheeJ ten onrechte. Zowel klassen als standen omvatten een groep van individuen, waartussen - in bepaalde mate - een maatschappelijke band bestaat, doch bij klassen berust deze saamhorigheid op gelijke economische belangen, terwijl bij de standen een zekere innerlijke verbondenheid naar voren treedt. De stand onderscheidt zich verder van een klasse door haar gesloten karakter, welke slechts kan worden opgeheven indien aan een aantal voorwaarden betreffende geboorte, bezit en cul tuurniveau wordt voldaan. Om met Tpnnies te spreken, standen bezitten een „gemeinschaftliches" element, klassen een „gesellschaftliches" element, althans in origine. Dat beide begrippen zo dikwijls worden verward, is wel begrijpelijk, want het onderscheid wordt vager en vager. Dat wil natuurlijk niet zeggen, dat de groepstegenstel 1ingen vervagen. Tegenwoordig bepaalt doorgaans de mate waarin en de wijze waarop de klasse beleefd wordt een stand. Het is dan ook niet mogelijk gebleken, een zuivere en scherpe scheiding in de gemeente Ommen tussen beide begrippen te trekken. Het beste beantwoordt aan het begrip stand waarschijnlijk wel de groep der adellijke personen, die hier relatief groot is. Deze groep kan echter niet hecht genoemd worden. De leden ervan verschillen dermate in geaardheid en plaats in het maatschappelijk leven, dat er van onderlinge lotsverbondenheid weinig sprake is. Wij zouden daarom kunnen spreken van een dode stand. Wel vormen ze een tamelijk gesloten groep tegenover de rest der bevolking. De *lite van het stadje, de intellectuelen, zoals de artsen, de notaris, de burgemeester, enz., bewegen zich binnen de groep van de adel of op het niveau er van. Veelal zijn het immigranten, die zich een zekere mate van cultuurbezit hebben eigen gemaakt en dus de stand van de adel hebben benaderd. Beide groepen hebben zich maatschappelijk gedistanciëerd van de rest der bevolking. We hebben er reeds op gewezen, dat grote bezitsverschil1 en op het platteland niet voorkomen. Een boer met 15 koeien is een uitzondering en wordt als wel­ gesteld beschouwd. Hereboeren, zoals wij die in N.-Groningen tegenkomen, kent men hier niet. Dit houdt in, dat de klassetegenstellingen onder de boeren niet groot zijn. De afstand tussen boer en arbeider is gering. Van een boerenarbeidersklasse kunnen we ook nauwelijks spreken. Iedere arbeider bezit wel een stukje grond en wat vee. Zij genieten dezelfde rechten als de boeren en delen dus in de vreugden en lasten van de buurtgemeenschap. Alleen bij het huwelijk wordt er op gelet, dat er in dezelfde bezitsklasse getrouwd wordt. Het laat zich horen, dat oude socialistische leuzen over klassestrijd hier geen invloed hebben gehad. Behalve aan de afwezigheid van een plattelands proletariaat, zoals men dat in bepaalde delen van Groningen en Friesland kent, is dit ook toe te schrijven aan de grote invloed van de Kerk, die altijd tegen socialisme en klassenstrijd heeft geageerd. Tenslotte lijkt het aannemelijk, indien wij beweren, dat de geaardheid van de bevolking in deze streek met zich mee brengt, dat nieuwe ideeën slechts zeer langzaam ingang vinden. Zagen we dus dat de tegenstellingen onder de boeren niet scherp zijn, dit geldt ook voor de stad. Het aantal middenstanders is niet groot en zij vormen over het algemeen een standsgroep met de plaatselijke ambtenaren. Een arbeiders klasse heeft zich niet ontwikkeld. De verhouding tussen stedeling en boer is goed. Vele boeren hebben kennissen

90 in de stad, vaak middenstanders, waar ze op marktdagen een kopje koffie drinken. De goederenrui] heeft nog enige betekenis en werkt ten gunste van de goede verstandhouding. Tenslotte dient nog vermeld te worden, dat we in de stad een groep van onge­ veer 20 families aantreffen, die van geslacht op geslacht in Ommen hebben gewoond, de z.g. Paal burgers of Qnmenaren. Deze mensen willen zich onderscheiden weten van de rest der bevolking de „Ommenezen", die zich pas twee of drie generaties terug in de stad vestigden en die ook nog wel „vreemden" genoemd worden. Deze laatsten, dikwijls van boerenafkomst, hebben zich overigens meestal geassimi] eerd. Dit groepje Paalburgers zou men als een stand kunnen betitelen, aangezien aan bepaalde voorwaarden betreffende de geboorte wordt voldaan. Ze hebben zich echter niet georganiseerd, vormen geen gesloten groep en veroorzaken geen feitelijke tegenstellingen.

8. Politieke groepering Na hetgeen is medegedeeld over de indeling naar kerkelijke gezindte is het niet te verwonderen, dat de politieke partij groepering zeer rechts is. In 1937 bij de verkiezingen van de Tweede Kamer, verkreeg de A.ft. partij 33,8% (16,4) 1) van het aantal stemmen, de C.H.U. 20,7% (7,5), de R.K. Staatspartij 8,0% (28,8), de Vrij z.Dem . Bond 6,1% (5,9) en de S.D.A.P. 7,3% (21,9) De nationaal-socialisten hebben in Ommen heel weinig invloed gehad. Was bij genoemde verkiezing het percentage der N.S.B, nog 3,1 (het Rijk 4,2) in de oorlog is het aantal leden teruggelopen tot beneden 100, hetgeen bijzonder laag is. Een grote groepering was voor de oorlog de Hervormd-Gereformeerde Staats­ partij met 13,4%. Het sectarisme op kerkelijk gebied zette zich dus voort in de politieke partijen. Dit cijfer verklaart tevens de minderheid van de C.H.U. ten opzichte van de, A.P. partij. INa de oorlog hebben bij de Kamerverkiezing ongeveer 900 Ommenaren op de Partij van de Arbeid gestemd. Inde gemeente zijn twee van de 15 raadszetels voor leden van deze partij. Op 31 December 1948 telde zij slechts 74 leden. Het merendeel hiervan woont in Beerzerveld en Lemelerveld, terwijl ook een aantal immigranten uit het stadje lid van deze partij is. We geven vervolgens de politieke verhoudingen van na de oorlog tot uiting gekomen bij de kamerverkiezingen in 1946 en in 1948 en vergelijken het Rijk met de gemeente Ommen. (Zie tabel op blz. 92). Op te merken valt, dat het percentage 14,10 voor Ommen in 1946 bij „overige partijen'' vermeld, uitsluitend betrekking neeit op de z.g. Protestante Unie, een voortzetting van de Hervormd Geref. Staatspartij van voor de oorlog. In 1948 zijn deze stemmen voor een groot deel uitgebracht op de C.H.U., zodat deze partij steeg van 23,90% op 33,95% en daarmee de A.R.' partij overtroefde. Desondanks blijkt, dat de C.H.U. in feite achteruit gegaan is, want indien we het percentage 14,10 voor de Prot. Unie in 1946 optellen bij het percentage 23,90 van de C.H.U. dan komen we op 38% voor deze combinatie. In 1948 had deC.H.U . 33,95%, dus een verlies van ruim 4%. Deze „afvalligen" vindt men hooTdzake]ij k in de stad onder de notabelen en vooral de V.V.D. heeft er van geprofiteerd (winst 3,42 9a. Zoals we reeds hebben opgemerkt, heeft de Partij van de Arbeid hier geen grote invloed verkregen, terwijl de Communisten met 46 stemmen (0,80%) een te verwaarlozen groep is.

1) De overeenkomstige cijfers voor het Rijk in zijn geheel zijn tussen haakjes geplaatst.

91 HetRij k GemeenteOmme n

Partijen 1946 1948 1946 1948

Kath. Volkspartij , 30.81 31.04 9.13 9.3 Partij v.d. Arbeid 28.31 25.61 16.93 16.03 A.R. Partij 12.91 13.21 30.62 30.0 C.P.N 10.57 7.74 0.47 0.80 C.H.U 7.83 9.19 23.90 33.95 V.V.D , 6.42 7.94 4.34 7.76 St. Geref. Partij , 2.13 2.36 0.51 1.30 Oude S.D.A.P , 0.31 Onafh. Nat. Groep , 0.45 0.39 Lijs t We] ter , 1.25 0.32 Middenst. Partij ., 0.85 0.10 Rev. Comm. Partij , 0.05 Overige Partijen ., 1.02 1.0 14.10

100 100 100 100

Bovengenoemde cijfers kunnen een indicatie zijn voor het ontbreken van een arbeidersklasse in de gemeente. De levensstandaard der kleine boeren is zeer laag, zonder dat men evenwel van paupérisme kan spreken, zoals dit verschijnsel optreedt in de grote steden. Arme mensen op het platteland worden door de buren geholpen, als uitvloeisel van de burendiensten. De Armenzorg gaat uit van de Kerk enwordt , meestal voor de helft gesubsidieerd door de gemeente. Wat getallen aangaande werkloosheid betreft kan verwezen worden naar hoofdstuk VII. Na de oorlog is er nog geen werkloosheid opgetreden. In de gemeente zijn een groot aantal verenigingen gevestigd, waarvan het merendeel op kerkelijke basis. Zo hebben we de diverse meisjes en jonge] ings-, vrouwen- en mannenverenigingen, de Christelijke, Hervormde, Gereformeerde en Katholieke muziek-, zang-, gymnastiek- en verdere ontspanningsverenigingen. Daarnaast een aantal politieke verenigingen en tenslotte de verschi] ]end e Stands- en Vakorganisaties, een deel hiervan confessioneel. Dit alles wekt dus de indruk van een bloeiend verenigingsleven. Het blijk- evenweJ , dat dit grate aarir,a] verenigingen vooral een gevolg is van de scherpe kerkelijke onderscheidingen, die soms ontaarden in een soort rivaliteit. Van een actief en intensief meeleven der leden is vrijwel geen sprake. De leiding gevende personen zijn veelal immigranten en intellectuelen. Het blijkt een uiterst moeilijke taak zodanig te stimuleren dat de massa haar inertie verliest. Een goede invloed kan worden verwacht van de geestelijkheid, die in alle opzichten door de mensen wordt gerespecteerd. Het merkwaardige verschijnsel doet zich voor, dat de Rooms-Katholieken, die een minderheid vormen, geneigd zijn tot samenwerken met „anders-denk-enden", . ook met de onkerkel ijken en Gereformeerden. Een verklaring hiervoor is Waarschijn­ lijk, dat zij hierdoor tot groter ontplooiing kunnen komen, dan wanneer ze afzonderlijk zouden optreden. De notabelen oriënteren zich in hun verenigingsleven vooral op Zwolle en de grote steden. Tenslotte zij nog vermeld, dat „Het Nut" en de „Stichting voor maatschappelijk werk ten plattelande" ten zeerste het verenigingsleven trachten te bevorderen.

92 IX. BIJZONDERE SOCIALE EN CULTURELE VERSCH UNSELEN Onder deze titel zullen we ons bepalen tot een aantal verschijnselen, die niet in het vorige hoofdstuk zijn behandeld, doch echter in vele gevallen van belang zijn voor het verkrijgen van een juist inzicht in het maatschappelijk eit cultureel leven der Ommenaren.

a. De gezondheids toes tand der bevolking De gezondheidstoestand van de boeren, zowel als van de burgers is goed. Grote negatieve afwijkingen komen niet voor. We hebben reeds in hoofdstuk VI gewezen op het normale sterftecijfer. Ook de kindersterfte wijkt niet af. Dit is vooral te danken aan de voortreffelijke arbeid van het Groene Kruis in Ommen, zoal s in het vorige hoofdstuk ter sprake kwam. Een belangrijke factor bij het bepalen van de gezondheidstoestand is de invloed van het werk, dat meestal in de buitenlucht moet worden verricht en we] in een bosrijke omgeving. Hier komt nog bij de stevige voeding, waarin grote hoeveelheden vet en spek worden Verwerkt. Daarentegen is het verbruik van groente en fruit klein. Door deze factoren wordt de invloed van de slechte hygiënische omstandigheden, waaronder men leeft, ruimschoots gecompenseerd. Dat een goed begrip voor hygiëne en zindelijkheid ontbreekt is evident. Vooral de lichaamsverzorging laat zeer te wensen over. 's Morgens bepaalt men zich tot het wassen van de handen, maar dikwijjs wordt dit achterwege gelaten of stelt men het wassen uit tot 12 uur, want dan is men weer vuil geworden. 's Zaterdags krijgen de handen en voeten wel eens een beurt. Toch zijn er nog vele, vooral oudere boeren, die zich in het geheel niet wassen. Als motief wordt gegeven, dat het lichaam zichzelve reinigt. De toestand van de kleding is aj weinig beter, met name in de zomer wordt het verwisselen en reinigen van van onder- en bovengoed als tijdverlies beschouwd. In deze periode is de kleding zeer ondoelmatig door het teveel aan wollen ondergoed. Waarschijnlijk beinvloedt het gebrek aan zindelijkheid voor het 1ic haa m en kleding de frequentie van besmettelijke ziekten in nadelige zin, maar de laatste jaren is veel ver­ beterd, zodat de desbetreffende cijfers niet onrustbarend hoog zijn. De jonge boeren en de mensen in de stad passen zich beter aan, wat betreft ae moderne opvattingen van kleding en hygiënische gewoonten. Zwemmen in de Vecht is mogelijk, maar op sommige plaatsen zeer gevaarlijk door de sterke stroming en draaikolken. 's Zomers wordt er vee] gezwommen, maar helaas weer te weinig door de boeren, De Regge is geheel ongeschikt voor baden en zwemmen. Het water wordt in hoge mate verontreinigd door afval der Twentse fabrieken. Aangezien een badhuis en een openbare zweminrichting ontbreken, blijft alleen de Vecht over. De aanleg van een tweetal zwembaden is, gezien het belangrijke toerisme, een eerste ver­ eiste voor de gemeente. Na het voorgaande zal het duidelijk zijn, dat het met de tandhygié'ne niet veel beter is gesteld. De gebitten zijn doorgaans zeer slecht en men bezoekt alleen de tandarts om een kies te laten trekken, niet om deze te laten plomberen. Tandenborstel en is ongebruikelijk; een enkele keer komt het voor bij jonge mensen, maar ook die slaan het gauw eens over. Een schooltandartsendienst zou hier ongetwijfeld tot z'n recht komen. In de stad is een tandarts gevestigd, terwijl een andere tandarts uit Zwolle twee keer in de week zitting houdt. Ruim tien jaren geleden waren de hygiënische toestanden op de scholen slecht

93 en met de jeugd, die de scholen bezocht, was het a] niet beter gesteld. Tegenwoordig is er een schoolarts aangewezen voor de kring Ommen. Uit zijn verslag over 1947 blijkt, dat meer en meer ouders hun kinderen ter beschikking stellen voor medisch onderzoek. De medewerking van het schoolpersoneel en de opkomst der kinderen is groot. Het bleek, dat de algemene lichamelijke toestand van 166 onderzochte kinderen in 12% der gevallen als onvoldoende werd ge- qual i ficeerd. Het aantal gevallen van scabies en hoofdonrein neemt snel af. Struma, verminderde gezichtsscherpte en houdingsafwijkingen kwamen veelvuldiger voor. Daarentegen werd t.b.c. bij de onderzochte leerlingen niet aangetroffen. Over het algemeen geldt voor de gemeente Ommen, dat het aantal gevallen van tuberculose gering is. De goede voeding en gezonde atmosfeer zijn aan dit resultaat niet vreemd. Komt echter open t.b.c. of een andere besmettelijke ziekte voor, dan heeft men vaak geen flauw benul van het gevaar. Kleding en beddëgoed worden niet gereinigd. Gezonde en zieke kinderen slapen bij elkaar en ook andere voorzorgsmaatregelen om het besmettingsgevaar te beperken worden niet of zeer gebrekkig toegepast. Slechts door onophoudelijk op de schadelijke gevolgen te wijzen, kunnen soms aanmerkelijke verbeteringen tot stand gebracht worden, met name door invloedrijke personen, zoals de arts en de wijkzuster. Naast het gebrek aan begrip voor hygiëne, leidt het fatalisme, de passieve houding der mensen ten aanzien van de ziekte soms tot droevige gevolgen. Uitdrukkingen als „het heeft immers zo moeten zijn" en „men mag niet tegen God's wil ingaan" worden gaarne gebezigd. In vroeger tijden werd de artsen dikwijls ernstige concurrentie aangedaan door kwakzalvers op de markt, die diverse drankjes en kruiden tegen hoge prijzen van de hand deden en de oudjes kunnen nog vertellen van de wonderdokters, die het platteland afstroopten en met spek en karnemelk werkten voor de genezing. Deze oude volksgeneeskunde wordt nu nog toegepast, o.a. waar het contact met de moderne wereld gering is. Tegenwoordig, door het systeem van verplichte verzekering, komen de mensen er al gauw toe (soms te gauw) een arts te raadplegen. Dit is ook de reden waarom men zich — indien nodig — tot een specialist in Zwolle wendt. In enkele buurtschappen wordt geld ingezameld, wanneer een der bewoners financiële steun nodig heeft bij ernstige ziekte.

Er bestaan enkele gegronde klachten over onhygiënisch werkende factoren in de gemeente, zoals slechte woningtoestanden, geen goed drinkwater en onvoldoende riolering. In het stadje b.v. zijn enkele buurten, waar de behuizing zeer primitief is, vooral in de steegjes en sloppen. Juist deze huizen worden veelal door grote gezinnen bewoond. Kr is reeds lang sprake van om énkele wijken te saneren, doch gezien het gebrek aan materialen zal de gemeente hier in de naaste toekomst waarschijnlijk geen gelegenheid toe krijgen. Wa'terleiding vindt men alleen in de stad; op het land werkt men met putten. Het water is in enkele buurtschappen nogal zanderig, terwijl langs het Ommer- kanaal het water bruin gekleurd is door een teveel aan i j zerhoudende stoffen. Het relatief grote aantal gevallen van struma tracht men tegen te gaan door het leidingwater in de stad met j odiumverbindinge n te mengen. Op de riolering wezen we reeds in hoofdstuk VIII. Ziekteverschijnselen, die verband houden met boven­ genoemde onhygiënisch werkende factoren, komen overigens niet voor, Evenmin is ons bekend, dat bepaalde ziekten zich voordoen als gevolg van een verkeerde dagindeling of een ongezonde leefwijze in ver-band met de werkzaamheden. Wel zullen bepaalde verwondingen voorkomen, die onvermijdelijk zijn bij het werk op het pi atteland. Zelden ook komen ziekteverschijnselen voor, die hun oorzaak vinden in alcohol­ misbruik. Wel lust de Ommenaar graag een glaasje en dit geldt tevens voor de 94 vrouwen. Voora] op feestdagen kunnen de mensen zich we] eens te buiten gaan aan alcoholische dranken. Verder wordt er meer dan anders gedronken op de marktdagen en de veehandelaars handhaven in dit opzicht een zekere naam. Het drankmisbruik is na de vorige wereldoorlog sterk teruggelopen. Desondanks bleek het bestaan van een geheelonthoudersvereniging hier geen rechtvaardiging te vinden. Na een jaar moest deze vereniging wegens gebrek aan belangstelling en resul taat opgeheven worden. Op de relatief grote mate van inteelt hebben we reeds terloops gewezen. Dit blijkt ook we] uit het grote aantal gelijke namen in de gemeente Ommen. Door de endogamie der buurtschappen en de scherpe beperking bij de huwelij kskeuze, in verband met de geloofsovertuiging, is dit verschijnsel in sterke mate bevorderd. Over het algemeen wordt er weinig nieuw bloed ingevoerd door huwelijken met mensen uit een andere streek, en dit geldt voora] voor de oorspronkelijke bevolkingsgroepen met het geslotene statische karakter. In de stad en uiteraard onder de notabelen is de situatie de laatste jaren sterk gewijzigd. Deze mensen hebben meer contact met de buitenwereld, bijv. met toeristen, waardoor het aantal huwelijken, waarbij een der partners allochthoon is, zeer is toeeenomen. Dat dit ook het geval geweest is in de oorlog, behoeft geen nader betoog. Bij inteelt kan men eventuele nadelige gevolgen verwachten als in een der vorige generaties een bepaalde ernstige ziekte of afwijking voorkwam, die erfelijk is. Inderdaad komen hier relatief meer afwijkingen voor dan in andere streken van het land en men ziet in vele gevallen achterlijkheid optreden. Dit kan bijv. een gevolg zijn van drankmisbruik in een vorige generatie. Volgens onze zegs­ lieden is het grote aantal verschijnselen van epilepsie tevens een gevolg van genoemde inteelt. Tenslotte willen wij nog enkele woorden wijden aan de gezondheidstoestand van de vrouw in het gezin. Zoals wij reeds opgemerkt hebben, is de boerenvrouw geheel ingeschakeld in het bedrijf. Zij helptmee in de oogsttijd of bij het aardappel rooien en de verzorging van het vee rust vaak geheel op haar schouders. Verder komt daarbij de zorg voor de huishouding en de kinderen en het is te begrijpen, dat de hulp van de huisvrouw meer dan elders onontbeerlijk is. Ondanks het harde werken schijnt haar gezondheidstoestand niet bepaald on­ gunstig te zijn. Vermoedelijk is hier weer de invloed van de goede voeding en de gezonde omgeving te bespeuren.

6. Geestelijke ontwikkeling Het intelligentiepeil is moeilijk kwantitatief te bepalen. Testmethoden worden in deze streek niet toegepast. Wij zouden het peil middelmatig willen noemen. Dit is tevens het oordeel van verschillende onderwijsmensen, waarvan enkele als zodanig buiten Ommen werkzaam zijn geweest en dus vergelijkingen kunnen maken. Het aantal doublures op de scholen is niet opmerkelijk groot. Het blijft echter moeilijk een definitief oordeel te vellen, te meer daar dikwijls o.m. de belangstelling der leerlingen wordt verward met de intelligentie. Deze belangstelling is n.J. vrij matig, al komt ongeoorloofd schoolverzuim in tegenstelling met vroeger slechts heel weinig voor. De invloed van de onder­ wijzer is meestal te groot om zonder toestemming te verzuimen. Van de vaste regels afwijken ligt ook niet in de aard van de mensen. We] wordt dikwijls verlof gevraagd, o.a. 1 andbouwverl of in drukke tijden of voor een der vele familieaangelegenheden. Op de beide scholen voor U.L.O. blijken er in het algemeen hogere cijfers gegeven te worden voor talen dan voor wiskunde. 95 Bij het maken van opstellen komt soms een rijke fantasie te voorschijn. Rekenen schijnt niet hun zwakke zijde te zijn, voora] als het op een handeltje aankomt. Zeer materialistisch van aard als ze zijn, is de handelsgeest tocb weer niet ontwikkeld. Uitblinkers komen op de scholen weinig voor; is dit toch het geval, dan zijn het meestal de kinderen van immigranten. In 1947 slaagden alle 17 leerlingen van de hoogste klasse der openbare school voor U.L.O. voor hun eindexamen. In 1948 slaagden 17 van de 18 leerlingen dezer school. Dit resultaat is niet onbevredigend. Het voortgezette onderwijs komt meer en meer in zwang, hoewel de cijfers nog veel te laag zijn» Het C.B.S. verschafte ons wat cijfermateriaal voor het jaar 1939. Van de 220 leerlingen, die in dit jaar de vijfde of een hogere klas van de gewone lagere school verlieten, gingen er 22 naar een andere lagere school, d.w. z. 10 %; 12 leerlingen naar een U.L.O. school, d.i. 5,43 %; 14 leerlingen naar een nijverheidsdagschool 1); dus 6,34%; een leerling stierf en een bezocht het middelbaar of voorbereidend hoger onderwijs, beide 0,45%. Er bleven dus 171 leerlingen over, of wej 77,33%, die hun onderwijs niet voort­ zetten, terwijl er van de 22 leerlingen, die naar een andere lagere school gingen, door verhuizing enz. ook nog wel een groot deel hun onderwijs niet voortzetten. Van de 27 leerlingen die verder studeerden, waren er 9 meisjes. Hoewel het aantal leerlingen in de vijfde en hogere klassen der lagere scholen voor openbaar en Protestants-Christel ij k onderwijs ongeveer even groot is, n.1. resp. 95 en 94, blijken de eerstgenoemde scholen 18 leerlingen te hebben af­ gevoerd naar voortgezet onderwijs, tegenover de Protestants-Christelijke scholen 6 leerlingen en de R.K. scholen met 32 leerlingen in genoemde klassen leverden 3 leerlingen af. Dit hogere cijfer voor de openbare scholen zal zijn verklaring vinden in het feit, dat doorgaans de kinderen van notabelen en immigranten dere scholen bezoeken. Deze groep van mensen stelt meer belang in de opvoeding hunner kinderen dan de authochtone rechtzinnige bevolkingsgroep. Op de beide scholen voor U.L.O. (een openbare en een Christelijke, deze laatste gesticht in 1947) vindt men voornamelijk kinderen uit de ambtenaars- en middenstandsgroepen, veel minder de kinderen van de boeren. De boerenzoons, indien zij hun onderwijs voortzetten, bezoeken vrijwel uitsluitend de landbouw­ school. (In 1948 gesticht op Christelijke grondslag). De boerenmeisjes bezoeken wel de 1andbouwhuishoudschool. Uit het feit, dat beide scholen tegenwoordig een bloeiend bestaan leiden, kan een verhoogde mate van belangstelling geconcludeerd worden. Na de oorlog is er ook een actie gaande om een ambachtschoo] in Ommen te stichten. Men acht het belang hiervan terecht aanwezig en toont dit aan door de resultaten van een enquête onder de gemeenteleden. Uit deze enquête bleek, dat 453 kinderen van de leeftijdsgroep van 1-17 jaar geheel vrijblijvend eventueel als leerling zouden worden ingeschreven door hun ouders. Van de leeftijdsgroep van 10-13 jaar gaven zich 142 kinderen als eventuele leerlingen op. Tegen de tijd dat de school zal worden gesticht, is deze groep in staat haar te bezoeken. Van deze 142 kinderen gaven 130 te kennen, welke tak van onderwijs zij wil den vol gen: timmerman 57 schilder 9 smid 6 meubelmaker 4 metselaar 1 monteur 37 électricien 9 bankwerker 4 instrumentmaker 2 graf.bedr. 1

I) Dit zijn ambachtscholen en vakscholen, huishoud- en industriescho]en, vrouwen-arbeidsscholen, zeevaart-, visserij-, machinisten- en binnenvaart- scholen, 1 andbouwhuishoudschol en, middelbaar technische scholen, teken­ en kunstnijverheidscholen en landbouw- en tuinbouwscholen. 9ó Men vergeté echter niet, dat de cijfers voor deze streek wellicht geflatteerd zijn, daar moet worden afgewacht of er belangstelling zal worden geëffectueerd. Vooral de boeren zien niet voldoende liet belang in van de ambachtschool . Van hen kwamen maar weinig antwoorden op de vragenlijsten binnen. Nog steeds leeft bij hen de traditie, dat de zoons het beroep van de vader kiezen, dus boer worden. Dit is de reden dat het landbouwonderwijs geprefereerd wordt. Uit vorengenoemde cijfers blijk t de bel angstel 1 ing voor het timmermans- en monteurs­ vak die voor vakken als smid en bankwerker, waarvoor toch ook plaats is, te overtreffen. Van een bewuste beroepskeuze is dan ook weinig sprake in die zin, dat men bij die keuze ook op de kansen voor een redelijk bestaan let. Organen van beroeps­ keuze worden niet geraadpleegd, misschien als uitzondering door notabelen en intellectuelen. Soms ook wint men raad in bij het onderwijzend personeel. De jeugd der scholen voor U.L.O. weet doorgaans niet welk beroep het zal kiezen. Deze jongelui worden hoofdzakelijk gerecruteerd uit de lagere midden­ stands- en ambtenarengroepen. Meestal vinden ze een betrekking op een kantoor ter plaatse en worden als een soort „gestudeerde él ite" beschouwd. Maar zelden zal men pogingen in het werk stellen om zich een toekomst elders in Nederland te verzekeren. Daarvoor zijn de banden met het ouderlijk huis en met de omgeving te groot en het initiatief te gering. Het besef, dat een elementaire schoolopleiding in ons land tegenwoordig onvoldoende is, breekt niet of te langzaam door. Enig begrip voor de fatale gevolgen van de toenemende bevolkingsdruk zoekt men tevergeefs. Het zal de lezer dan ook niet verbazen, dat het aantal emigranten uit deze streek gering is. Dat dit alles binnen afzienbare tijd tot werkloosheid, armoede en pauperisme leidt, is duidelijk. Fr kan daarom niet genoeg tegen de bestaande toestand gewaarschuwd worden en hier ligt een uitermate belangrijke en zware taak voor de diverse personen en lichamen, die de bevolking kunnen beïnvloeden. Dj 1evensonstandigheden zijn na de oorlog in Ommen, als overal elders, veranderd. We hebben gezien, dat de Ommenaren zich slechts gebrekkig aanpassen aan de veranderde toestanden. Men kan hieruit natuurlijk niet de conclusie trekken, dat er geen streven bestaat om vooruit te komen. Uiteraard is dit aanwezig. Doch men kan dit beter beschouwen als een streven naar verruiming der financiële omstandigheden, dan als een drang tot sociaal opstijgen. Dit laatste impliceert, dat men tracht zijn stand en aanzien onder de medemensen te verhogen; deze drang is slechts in primitieve vorm aanwezig. De boeren hebben in de oorlogsjaren en daarna dè gelegenheid gehad, hun materiële basis te verbreden. Het opgespaarde geld wordt evenwel niet productief gemaakt. Men zal het zelden aanwenden om het bedrijf te moderniseren, om aldus tot een hogere of betere productie te komen. De traditie, de vrees voor het nieuwe, het gebrek aan handelsgeest en initiatief zijn alle factoren, die hier een rol spelen. Evenmin wordt een deel van het spaargeld besteed om de kinderen een betere ontwikkeling te geven. De noodzaak hiervan wordt hel aas te weinig beseft» Zo komen de spaar­ centjes in de kous terecht en worden bewaard voor slechte tijden of aan de kinderen nagelaten. In de stad onder de middenstanders vinden we dezelfde mentaliteit. Concur- rentiezin, b.v. in de vorm van reclame, komt weinig voor. Daarvoor zijn de Ommenaren te gemoedelijk. Dit neemt niet weg, dat concurrentie - gezien het belangrijke toerisme — we] op zijn plaats zou zijn. Het een en ander geeft aan het stadje een vriendelijk, rustig karakter, een der elementen waardoor de keuze der vacantiegangers wordt bepaald, maar waarmee de moderne maatschappij geen rekening kan houden. In dit verband vermelden wij nog de militaire dienst- 97 is het geval geweest in Brabant en Limburg, Tevens is er, volgens Kruyt, een indirect verband tussen derationaliserin g van het werk op het platteland en het geloofsleven. Het eerste leidt n.1, behalve tot ontbinding van de buurtgemeen­ schap ook tot meerdere welvaart en dan wordt met het aantaj voorbeelden betoogd, dat in het algemeen een grotere mate van onkerkelijkheid positief correleert met de welvaart. Behoudens enkele uitzonderingen gaat deze redenering voor het gebied van Ommen niet op. Van groter invloed is hier geweest het functie-verlies der kerken als gevolg van de opkomst van het neutrale verenigingsleven en de toenemende betekenis der overheidsorganen voor armen en ouden van dagen, de z,g. secularisatie der charitas. De Prot, Kerken hebben zich in onze streek niet in die mate kunnen aanpassen aan deze „verwereldlijking", als in andere delen van ons land, waar tegenover functiever]ies ook functiewinst staat. Daarom verbaast het ons niet, dat met name de uit haar isolement gebrachte jeugd voor een reeks problemen werd gesteld, waarvoor geen oplossing is gevonden. Deze ontwikkeling deed zich na de vorige wereldoorlog, evenals na de laatste oorlog, in versterkte mate voor, Het aantal gevallen van onkerkelijkheid is dientengevolge zowel in onze gemeente als in het gehele Rijk in de periode 1920-1930 nagenoeg verdubbeld. Het agrarisch bevolkingsdeel is door dit proces niet of nauwelijks aangetast, aangezien, zoals we reeds opmerkten, we de onkerkelijken voornamelijk vinden onder de notabelen en immigranten. Deze laatsten stichtten n.1, een aantal neutrale verenigingen. De conclusie is derhalve gerechtvaardigd dat, in tegenstelling met andere delen van het land, de Kerk in ons territorium in staat is gebleken de doorsnee Ommenaar voor zich te behouden. Het bijgeloof komt nog tot uiting in een aantal gebruiken op het platteland. Is er b.v, een dode in huis, dan worden de luiken gesloten om de geesten geen kans te geven het huis te betreden. Ook is men nog van mening, dat een baby, die met gesloten handjes slaapt, later gierig wordt, terwijl een slapende baby met geopende handjes juist gul en behulpzaam zal worden. Vele oudjes op de boerenhoeven kunnen nog sterke verhalen vertellen over geesten en heksen, maar het merendeel der heidense gebruiken verdwijnt met de voortgaande ontsluiting van de buurtschap.

102 X. HET GROEPSKARAKTER

Door de voorgaande hoofdstukken is de lezer reeds in staat geweest zich een weliswaar summier, maar toch algemeen beeld te vormen over het groepskarakter der bevolking van ons territorium» Desondanks lijkt het ons gerechtvaardigd om in een kort hoofdstuk nogmaals de opvallendste groepseigenschappen der Ommenaren naar voren te brengen. In het verloop van dit hoofdstuk zal worden getracht het groepskarakter van de bevolking uit onze streek te benaderen door gebruik te maken van de temperamenten-indeling van Heymans. (12). Voordat we hier verder op in zullen gaan, is het gewenst ter voorkoming van verwarring enkele begrippen als temperament en karakter even nader toe te 1ichten. Onder het temperament wordt verstaan de geestelijke constitutie in verband met de lichamelijke constitutie, (1) terwijl het karakter kan worden ge­ definieerd als het geestelijke ik, zoals het zich openbaart in al hethandelen, het gehele zijn, deels onder invloed van aanleg, deels onder de invloed van het mi 1ieu. Uit deze definitie volgt, dat het karakter minder constant is, dan het temperament. Zo zien we, dat uit de aangeboren aanleg (het genotype) door beïnvloeding van de omgeving in ruime zin het karakter (phaenotype) ontstaat. Genoemde onderscheiding is alleen theoretisch te handhaven, daar de mense­ lijke persoonlijkheid een eenheid vormt, Desondanks heeft het zin deze eenheid te ontleden in haar elementen en de elementen zowel afzonderlijk te beschouwen als in hun onderling verband. Het zij hierbij vermeld, dat genoemde theoretische analyse ook door Heymans gebruikt werd om tot zijn indeling in acht typen te komen. Het is uitermate moeilijk het karakter van een individu te bepalen. Deze moeilijkheid wordt nog vergroot indien getracht moet worden het karakter van een groep, in ons geval de buurtschap, in de sociologische betekenis van het woord te beschrijven. Hier immers komen nog meerdere factoren in het spel, omdat in de buurtschappen in deze streek de enkeling zich heeft aan te passen aan het normenstelsel, dat door de groep als zodanig wordt erkend. In het boek„Vo]k van Nederland" (42) heeft Waterink zich gewaagd aan een beschrijving van het Nederlandse volkskarakter. Hij geeft een indeling in een drietal groepen, n.J. Friezen, de Saksers en de Franken behandelt dan vooral de eigenschappen van de eerste twee groepen, zodat dus vergelijking mogelijk is. Van de Saksen, als we deze term hier handhaven, kan gezegd worden, dat hun invloed zich tot ver in Nederland heeft uitgestrekt. Zij zijn, volgens Waterink, in het boek „ Bij ons in het land der Saksers" in twee groepen ons land binnen­ getrokken. De eerste groep, in het begin van onze jaartelling binnengekomen, was waarschijnlijk niet geheel zuiver „Germaans" of „Teutoons", maar verwant met Slavische elementen uit de Noord-Duitse laagvlakte. Enige eeuwen later kwam er een nieuwe Saksische stam, aldus Waterink, maar toen waren het wel echte Germanen, hoewel vrij zeker verwant, met de eerste groep Saksers. Deze vestigden zich in het gebied ten Oosten van de IJssel en in het tegenwoordige Itrente, maar hier ontstond vermenging, zodat de Drenten niet als raszuiver'e Saksen beschouwd kunnen worden. Evenmin schijnen de bewoners van de Achter­ hoek geheel rasechte Saksers te zijn. Zodat we kunnen aannemen, dat de Saksers het zuiverst bewaard zijn in de streek Sal land, waartoe ook de tegenwoordige gemeente Ommen behoort. het levert inderdaad geen bezwaren op, deze streek als Saksisch te kenschetsen. Niets wijst er op, dat hier vreemde invloeden optreden« l~e taal, de woning,

103 de kleding, de zeden en gewoonten zijn aj]e volkomen Saksisch. Daarom komen de eigenschappen, die de Saksers worden toegeschreven, hier we] op karakteris­ tieke wijze tot uiting. Waterink zegt in „Volk van Nederland" het volgende: (blz. 22 e.v.) »Hij sluit de dingen bij zichzelf op. Hij kent de drukte van het leven. De dienst­ baarheid van eeuwen ging over hem heen, wijl ze zijn geslacht in de druk hield. Hij zegt "joa, joa" en denkt bij zichzelf: »waarom zou ik een discussie beginnen; gij hebt uw standpunt en ik het mijne". Maar deze mond, verraadt ook de neiging om scherpe dingen te zeggen. Als hij zijn afkeuring uit, dan doet hij dat dikwerf in felle woorden. Want lang kan hij zijn gevoelens verbergen. Maar als hij er van spreekt, is hij dikwijls sterk gepassioneerd. Geen wonder dan ook dat het Saksen] and het land van de veete is. Er zijn onder de Saksers zeer vele secundaire figuren. Ze potten de emoties bij zichzelf op, maanden, soms jaren lang. De stille ergernis maakt hen gesloten, tot het opeens losbreekt niet een scherpheid en een hardheid, die verbaast en pijn doet, die wonden slaat, die niet spoedig te genezen zijn". Verder wijst Waterink er op, dat de Saks veel meer emotioneel leeft dan de Fries. De emotionaliteit van de bevolking uit deze streek is een moeilijk punt. Het lijkt ons niet raadzaam, deze gedachte a priori te onderschrijven. Indien van een behoorlijke mate van emotionaliteit sprake is, dan is het echter juist, dat deze emotie gericht is op datgene wat binnen zijn eigen kring is en hij leeft meer innerlijk. Wij hebben reeds meermalen gewezen op de gehechtheid van de Ommenaren aan het oude. Ook hier vertonen zich de typisch Saksische eigenschappen. Hij laat zich niet spoedig vangen door nieuwe ideeën. Eerst moet de kat uit de boom gekeken worden, Slechts dan zal hij iets nieuws aanvaarden, wanneer de omstandigheden er toe dwingen of wanneer hij ontdekt heeft, dal het nieuwe tastbaar en permanent voordeel biedt. Dit is b.v. de reden, dat grote delen van het platteland van onze gemeente nog niet van electrisch licht zijn voorzien, hoewel dit voor de oorlog wel herhaaldelijk is aangeraden. Pas in de oorlog, toen er gebrek aan petroleum was, heeft men het grote nut en voordeel van electriciteit ontdekt. Nu zou iedere boer gaarne op het lichtnet worden aangesloten, doch dat is voorlopig nog onmogelijk door gebrek aan materialen. Dit conservatisme heeft de ontwik­ keling van de gemeente in diverse opzichten geremd. Daarbij komt het fatalisme, dat misschien gevoed wordt door zijn godsdienstige overtuiging „Het heeft zo moeten zijn" , We merkten dit reeds opbi j de behandeling van de gezondheids­ toestand in de gemeenteo Dit fatalisme en de lakse houding kunnen het daarom soms winnen van de eerbied en het ontzag voor hooggeplaatste of ontwikkelde personen. Waterink beschouwt deze onderdanigheid als het gevolg van de eeuwen­ lange feodale toestanden hier ten plattelande en ook nu nog worden op bepaalde feestdagen door de boeren geschenken gebracht aan een aantal grootgrond­ bezitters. Wanneer deze onderdanigheid, dit „tegen grote lu, rnu-j zwieg'n'' of joa zegg'n" inderdaad een gevolg is van het feodalisme dan is het een mooi voorbeeld van de invloed van het historisch milieu op de ontwikkeling van het groepskarakter. De houding tegenover vreemden kan verschillend zijn. Wanneer men hem met een superieure toon tracht te benaderen, dan wordt de Saks zeer gesloten en stug, hij zal echter geen ongenoegen willen opwekken, doch eerder op een diplomatieke manier het gesprek onderhouden en er op letten de vreemde ,naar de mond" te praten. Wint men evenwel zijn achting door eenvoudig en loyaal met hem te spreken, dan wordt de Saks al gauw vertrouwelijk. Hij voelt zich op zijn gemak en zal het aandurven een discussie te beginnen, Waterink wijst in dit verband op het relatief grote aantal diplomaten, dat de echte Saksische adel heeft opgeleverd. Vooral indien hij zich in acht moet nemen, komen zijn kwaliteiten als diplomaat en bemiddelaar tot uiting. Deze laatste opmerkingen worden door de feiten bevestigd. Het zou echter niet van gevaar ontbloot zijn hieruit te

104 concluderen, dat de Saksische edellieden meerdere en grotere gaven bezitten voor de diplomatie dan de mensen uit andere delen van ons land, daar het toeval of andere factoren eveneens een rol hebben gespeeld o Bij het beschrijven van het groepskarakter stuiten we voortdurend op de moeilijkheid, die voortvloeit uit het gebrek aan een deskundig of weten­ schappelijk oordeel over het karakter van de bevolking uit ons territorium. Het is daarom niet mogelijk de resultaten hiervan te vergelijken met onze eigen ervaringen. Deze ervaringen zullen we nu weergeven door het bepalen van het temperament der Ommenaren, waarna de neigingen ter sprake zullen komen. Heymans komt in zijn meergenoemde boek tot een aantal ,idea]typen". Elk dezer typen wordt gevormd door drie elementen en wel de emotinaliteit, de activiteit en de functie, welke primair, dan we] secundair kan zijn. De emotionaliteit van een persoon wordt bepaald door de frequentie en de sterkte van de aandoeningen in verhouding tot hun oorzaken; de activiteit door de veel­ vuldigheid en de energie van zijn handelen in verhouding tot de motieven; de primaire of secundaire functie door de mate, waarin voorstellingen en aan­ doeningen in verhouding tot hun belangrijkheid bij genoemde persoon nawerken. Zo komt Heymans tot acht typen, waarbij dient opgemerkt, te worden, dat de meeste mensen zich ergens bevinden tussen de uitgesproken representanten van de volgende typen: Nerveuzen: de emotionele niet actieven met overwegend primaire functie. Sen timen te 1 en: de emotionele niet actieven met overwegend secundaire functie. Sanguinici: de niet emotionele actieven met overwegend primaire functie. Phlegmatici: de niet emotionele actieven met overwegend secundaire functie. Cholerici: de emotionele actieven met overwegend primaire functie. Gepassioneerden: de emotionele actieven met overwegend secundaire functie. Amorphen: de niet emotionele niet actieven met overwegend primaire functie. Apathici: de niet emotionelen, niet actieven met overwegend secundaire functie

Het is nu onze taak om te trachten na te gaan welk van de bovenstaande typen door de doorsnee Ommenaar krachtens zijn aanleg het dichtst benaderd wordt. Daartoe is het noodzakelijk te zien in welke mate de emotionaliteit, de activiteit en de nawerking bij onze mensen zijn ontwikkeld.

a. De emotionaliteit

Het blijkt steeds uitermate moeilijk de emotionaliteit van een groep kwantitatief te bepalen en dit geldt zeer zeker voor de bevolking van Ommen. Het is immers gebleken, dat deze mensen gesloten zijn, althans zich niet spoedig in hun aandoeningen uiten, vooral niet tegenover vreemdelingen. Het zou evenwel onjuist zijn hieruit af te leiden, dat de emotionaliteit ontbreekt. Immers naast ae frequentie en de mate der aandoeningen is het ook van belang de »richting" van de aandoeningen te beschouwen. Het blijkt dan steeds weer, dat zolang de eigen kring, inhoudende de verwante groep, het vee en het bedrijf, niet wordt aangetast, er van emotionaliteit weinig sprake is. Is dit wel het geval, dan is het heel goed mogelijk dat het zich toch niet uit en de toeschouwer blijft dan ook niets anders over, dan er naar te gissen. Natuurlijk treden er individuele verschillen op en wordt de mate der aan­ doeningen bepaald in verhouding tot hun oorzaken. In sommige gevallen, b.v. bij het sterven van een familielid, kan een der verwanten plotseling in een heftige huilbui uitbarsten, vooral in de visitekring. Volgens het oordeel van

105 objectieve waarnemers wordt deze emotionele uitbarsting dikwijls gekenmerkt door pose en onechtheid. Verschillende voorbeelden als bovengenoemd doen onze mening versterken, dat de emotionaliteit niet erg ontwikkeld is, Heymans noemt een aantal correlaties voor de emotionelen, die in de meeste gevallen voor de Ommenaren niet opgaan. Zwaarmoedig of wisselend van stemming en vooral zwaartillend kan men hen niet noemen. Evenmin zijn ze beweeglijk of impulsief en in hun vrije uren bezig, zolang ze tot dit laatste niet gedwongen worden. Besluiteloosheid komt veelvuldig voor, vooral wanneer het kwesties betreft, die niet op hun terrein liggen. Zij kunnen dan soms beslissingen nemen, die niet in de lijn der verwachtingen liggen. Doch ook bij de veehandel, dus op vertrouwd gebied, duurt het heel lang voordat de boer het besluit neemt een koe te kopen. Deze besluiteloosheid wijst op een zekere mate van emotionaliteit, maar kan ook worden beschouwd als een willen overzien van alle consequenties die aan de koop vastzitten. Dit zou dan op het crediet kunnen worden geschreven van een gebrekkig ontwikkelde activiteit en een grote secundaire functie. Rancune, geslotenheid, zuinigheid en moed bij ogenblikkelijk gevaar, alsmede een geringe omvang van de belangstelling blijken zowel de eigenschappen van de Ommenaren als van de niet-emotionelen te zijn. De Qnmenaren zijn evenmin prikkelbaar, heftig, spraakzaam, goede vertellers, geestig of scherpzinnig, alle epitheta der niet-emotionelen, Alsde emotionelen worden beschreven als ijdel en eerzuchtig, echter ook als teder en zorgzaam in de opvoeding hunner kinderen en als kinder- en dierenvrienden, dan geldt dat in veel mindere mate voor de Ommenaren, Wel behandelen zij hun vee zorgzaam, maar dat is meer te danken .aan hun vrees zich zelf schade te berokkenen door een eventueel verlies, dan aan een toegewijde liefde voor het vee. Het bleek verder reeds, dat de Ommenaar niet warm-godsdienstig of radicaal in zijn politieke richting is, tenzij men de conservatieve partijen als zodanig wil bestempelen. Daarentegen hebben zij met de emotionelen gemeen, dat ze mede­ lijdend, hulpvaardig, goed voor hun ondergeschikten en eerlijk zijn, We hebben hier reeds op gewezen bij de behandeling der burendiensten, hoewel het moeilijk is hierbij de aanleg te scheiden van de dwang der omstandigheden, de sleur en traditie, In het algemeen kunnen we evenwel concluderen, dat de emotionaliteit der Ommenaren, hoewel niet afwezig, slechts weinig ontwikkeld is,

6» De activiteit De belangrijkste correlaties, die Heymans vermeldt voor de groep der actieven, ontbreken in de meeste gevallen bij de Ommenaren. Zij zetten niet door, zijn niet resoluut, verdraagzaam of bevattelijk, evenmin punctueel, geestig, be­ langstellend of consequent. Ook nu blijkt weer, dat milieu-invloeden hen soms de schijn verlenen wel actief te zijn. Zo is b.v. hun volharding en grote werkzaamheid op het bedrijf bittere noodzaak, daar anders de minimumgrens van hun bestaan niet wordt bereikt,

c. De nawerking Heymans beschrijft de primair-functionerenden als o.m, werkzaam bij buien, geneigd tot uitstellen, inconsequent, impulsief, resoluut, vaak wisselend van stemming, vrolijk, luchthartig, prikkelbaar, bevattelijk, oppervlakkig, kunst­ zinnig, geestig, eerzuchtig en losbandig. Het blijkt wel, dat de Ommenaren in de meeste gevallen niet aan deze eigenschappen beantwoorden. Daarentegen komen zij meer met secundair-functio­ nerenden overeen, wanneer ze zich als zuinig, conservatief, gesloten, besluite-

106 loos en vreesachtig aan ons voordoen. Dit laatste, de vreesachtigheid, wordt b.v. geil lustreerd door het feit, dat men brieven bij voorkeur anoniem verzendt en alleen in groepsverband tot daden durft te komen, litgesproken in hun secundaire functie zijn ze toch ook weer niet. Volhardend en flink zijn slechts enkelen en gaarne stellen ze iets uit. Hierin benaderen ze dus de primairen, hoewel dit misschien tevens een gevolg is van het gebrek aan activiteit. Na de afzonderlijke behandeling van de drie vormende elementen kunnen we nu trachten de bevolking van ons territorium onder te brengen in het systeem van Heymans. Het blijkt dan dat hier weliswaar niet „idea l -typisch", het type der apathici het dichtst benaderd wordt. De grootste afwijking wordt vermoedelijk veroorzaakt door een zekere mate van emotionaliteit, zodat we dus kunnen spreken van een geringe tegemoetkoming aan het sentimentele type, In grote lijnen beantwoordt de doorsnee Ommenaar ook wel aan de correlaties, die door Heymans zijn vastgesteld voor de apathici. De vaste sleur in denken, voelen en handelen is groot. Als Heymans opmerkt, dat de apathici gaarne uitdrukkingen plegen te gebruiken als „ik zeg maar altijd",.,,, dan geldt dit tevens voor de Ommenaar, Hierdoor verwerft de apathicus zich gemakkelijk een reputatie van consequentie, beginsel vastheid en meer zelfstandigheid dan hij in feite bezit, want uiteindelijk laat het tekort aan ernstige belangstelling en aan de be­ weeglijkheid der fantasie hem niet toe, tot werkelijk eigen inzichten te komen. Verder zijn de Ommenaren gekenmerkt door besluiteloosheid, onverdraag­ zaamheid, geringe eer- en heerzucht, ze zijn zuinig, conservatief en gesloten, alle ook eigenschappen der apathici. De hulpvaardigheid, geringe punctualiteit en eerlijkheid, kunnen dan wijzen op een geringe mate van emotionaliteit. d. De neigingen Wanneer we tot nog toe het temperament der bevolking hebben trachten weer te geven, zullen we tenslotte in het kort de neigingen behandelen, om hiermede een zo volledig mogelijk beeld van het karakter te verkrijgen, Paulhan heeft in zijn boek „Les caractères" een indeling van de neigingen in vier groepen gegeven, welke door Heymans is overgenomen, We bespreken deze neigingen achter­ eenvolgens.

Vitale neigingen Het blijkt, dat de organisch-vitale neigingen niet in sterke mate zijn ontwikkeld, althans niet in ongunstige zin. Het leven der boeren is sober. De neiging om zich uit te leven in sexuée], gastronomisch of ander genot is gering. De vrijheidsdrang is al evenmin sterk ontwikkeld, hoewel groter bij de groep dan bij het individu, daar we immers hebben gezien, dat inbreuk op de oude groepstradities zoveel mogelijk wordt tegengegaan. De geestelijk-vitale neigingen uiten zich in een drang naar occupatie der opmerkzaamheid, b.v. in een verlangen naar gezelligheid, cultureel genot, reizen en lectuur. Inderdaad bestaat er bij onze mensen behoefte aan ge­ zelligheid - dit is trouwens een typisch menselijke eigenschap - waarbij echter geen sprake is van geestelijke inspanning. Er wordt weinig gereisd en gelezen en het culturele leven staat op een laag peil. De egoïstische neigingen Over de egoïstische neigingen kan gezegd worden, dat de Ommenaar weliswaar gehecht is aan allerlei materiële zaken en zeer zuinig is. maar niet in ongun­ stige zin, dus b.v. gierig en inhalig. Voor vertrouwde doeleinden op charitatief gebied kan men zei fs royaal voor de dag komen, hoewel dit niet in overeenstemming is met de geringe welvaart dezer mensen. Behaagziek of ijdel zijn ze ook niet 107 en van heerszucht is geen sprake. Men laat zich in handelen en denken liever leiden door anderen, We zagen dit reeds bij het verenigingsleven en ook op andere gebieden komt deze neiging sterk tot uiting.

De sociale of altruïstische neigingen Wat de sociale of altruïstische neigingen betreft, hebben we reeds opgemerkt, dat gevallen van uitgesproken haat en nijd zeldzaam zijn. Men misgunt een ander zijn rijkdom niet. De eeuwenlange onderdanigheid heeft, wat dit betreft, hem niet tot revolutionaire ideeën of daden gebracht. In klein groepsverband kan zich wel afgunst openbaren, vooral bij vrouwen, maar dit betreft geen belangrijke zaken. De houding tegenover voedsel trekkers in de oorlog is in het algemeen voorbeeldig geweest

De abstracte of supra-sociale neigingen De vierde groep van neigingen tenslotte, de abstracte of supra-sociale neigingen, zijn niet gericht op enig persoonlijk of collectief wel en wee, doch op verwezenlijking van abstracte beginselen. De waarheidsliefde wordt niet ver doorgevoerd. Vrees iemand tegen te spreken of de traditie te breken is groot. Gezegd kan worden: men is wel eerlijk, maar met principiële mensen hebben we blijkbaar niet te doen« Zin voor rechtvaardigheid en plichtsbesef zijn in de gesloten groep ontwikkeld, maar treden overigens weinig naar buiten,

Intellect Tenslotte kan over het intellect gezegd worden, dat de secundaire functie weliswaar verstandelijkheid impliceert, maar dat door gebrek aan activiteit en emotionaliteit deze verstandelijkheid niet wordt aangevuld met fantasie en belangstel ling. Het is daarom begrijpelijk, dat werkelijk talentvolle figuren in deze streek zeldzaam zijn geweest.

108 L I TERATUUR

1. Bigot, L.C.T., Ph. Kohnstamm en B.G. Palland: Leerboek der psychologie, 1949, blz. 222. 2. Blink, H.: Woeste gronden, ontginning en bebossching inNederland , voor- maals e n thans,1929 ,blz .76-79 . 3. - Het veene nd eveenindustrie . T. Econ. Geogr. 1917,47 . 4. Broek Roelof s, Zw.O.: Arbeidsbestel,1943 . 5.Décre t Imperia] du 21Oct . 1811 sur ]aconscriptio n des arrondissements cantons et communes, qui composent lesdépartement s de laHollande . (Rijksarchief Zwolle,Archie f Vredegerecht no.5) 6. Drij f hout, H.: Destuwe n ind eOverijsse lseh eVecht . T. .Kon, Ned, Aard­ rijksk. Gen. 1935,335-340 . 7. Ec.Techn .Instituut .Rappor t inzake deeconomisch e structuur der gemeente DenHam , 1942,b ]z .13 . 8. Everdingen, E van : Le climat des Pays Bas. T. Kon. Ned. Aardrijksk. Gen. 1938, 578. 9. Gazenbee k, Jac. Oude Wegen in het heideland. T. Kon. Ned. Aardrijksk. Gen. 1937, 378-390. 10. Hees, R. van: Koop- enPachtprijze n van boerderijen en bruto-kapitajisatie- voet in het jaar 1949, met een inleiding van Dr M.J. Roerendonk. De Pacht, Sept. 1943. 11. Heuvell, A, van Linden van den: Grepen uit de in deze eeuw op landbouw­ kundig gebied tot stand gebrachte waterwerken in Overijssel, 1939,141. 12. Heijmans, G.: Inleiding tot de speciale psychologie, 1932, Deel I en II. 13. Hinte, J. van: Nederlanders in Amerika, 1928, Deel I. 136-137.147. 14» Hofstee, E.W.: Sociaal-economische problemen der Groninger Veenkoloniën. 18-19. 15. Hooykaas, J.: De afwatering van Twenthe. T. Kon. Ned. Aardrijksk. Gen. 1937, 353. 16. Keuning, H.J.: Nederzettingsvormen in diluviaa] Nederland ten Noorden en ten Oosten van den IJssel. T. Econ. Geogr. 1936. 49-55. 73-88. 97-115 17. Kok, J.: Het landbouwbedrijf in de Veenkoloniën, 1919 bl z. 56. 18. Kruyt, J.P.: De Onkerkelijkheid van Nederland, blz. 133. 19. Leijden, Fr.: Een kaart der postroutes van voormalige Koninkrijk Holland in 1810. T. Kon. Ned. Aardrijksk. Gen. 1937. 20. Louwes, S.L.: Landbouw en Veeteelt in: Overijssel, blz. 282, 284, 287. 21.Mansholt, D.R.: De waterschapsl asten in de provincie Overijssel, 1938, 128 e.v. 22. Marius, H.R. en Drs, S.J. Groenman: Agrarische bestemmingen in het uit­ breidingsplan. T. voor Volkshuisvesting en Stedebouw. Jan. 1944. 23. Meurs, S. If.: De landbouw in de GeJdersche Achterhoek, vergeleken met die in Noord-Hol land. Meded. Landbouwvoorlichtingsd, 1.3 1943, 108-120. 24. Ned. Heide Mij.: Boerderijen in Nederland, 1941, p. 15-16. 25. Nering Bögel, C. E. W.: Beschrijving van Ommen, 1922. Erven Tij], Zwolle. 26. Overdijkink, G.A.: Langs onze wegen, 1943, blz. 8 en 38. 27. Rientjes, A. E.: Het kerkdorp Haarle, 1933-1934, Zwolle. 28. Rijksarchief Zwolle: Statenarchief no. 877 en 3235. 29. Schulung, R. : Overijssel, 1924. 3D. Smits, C: Uver Risico in den J andbouw. T. Ned. Heidemij. Jan. 1941,6/7 31. - De Quaker-1andbouwschool te Eerde bij Ommen. T. Ned. Heide Mij. Juli 1939, 224-230. 32. Specht. H.: Nordhorn-Geschichte einer Grenzstad, 1941, blz. 245. 33. Staatsblad 1866, wet van 11 Juni 1866, Memorie van Toelichting 2e Kamer dd. 24/4 1866. 34. Staring, K'. C. H. : Iets over de landbouw aand eOmmerschans , in:D e vriend van den landman,VIII , 1844,Pg .60 8 en595 . 109 35. Steigenga. If.:Werkgelegenhei d en werkloosheid ind e agrarische productie bJz. 39, 153,201 . 36. Telling van 1795, aanwezig in het Rijksarchief Zwolle (zie 28). Telling van 1807, Oud-Archief Ommen no. 170. 37. Tönnies, F; Gemeinschaft und Gesellschaft. 38. Veen, G. A. J. van Engelen van der: Marken en Waterschappen in „Overijssel" Pag. 187. 39. Velds ink, W. en G. Steen: De geschiedenis van Ommen, 1948. 40. Vente. M.A.: Ommen 1830rl940. (niet gepubliceerd) 41. Verhaegen, G. H. M. J. : Rationele brooddistributie in Nederland, diss. Tilburg 1942, biz. 183. 42. Vries, J. de: Volk van Nederland. 43. Waterink, J.: Bij ons in het land der Saksers. 44. Westendorp Boerma, J. J.: Johannes v.d. Bosch als sociaal hervormer, in: De Maatschappij van Weldadigheid, 1927, biz. 148,151, 243, 244.

110