OMWENTELING IN MECKLENBURG- VORPOMMERN: POLITIEK, BESTUUR EN 9BEVOLKING Nu in het vorige hoofdstuk de veranderingen in Oost-Duitsland in algemene zin aan de orde zijn geweest zal in dit hoofdstuk de aandacht uitgaan naar politieke en bestuurlijke veranderingen in Mecklenburg-Vorpommern. Tevens zal gekeken wor- den naar bevolkingsontwikkelingen.

9.1 De ‘Wende’ in regionaal perspectief

De media-aandacht ging in 1989 vooral uit naar Leipzig, Oost-Berlijn en in minde- re mate naar Dresden. Maar ook in het onderzoeksgebied werd gedemonstreerd, en er vond in de meeste grote steden elke maandagavond een Friedensgebet plaats: een bijeenkomst in een kerk die werd gevolgd door een optocht. In 1990 hebben vier vrije, democratische verkiezingen plaatsgevonden in de (voor- malige) DDR: in maart verkiezingen voor de van de DDR, in mei gemeenteraadsverkiezingen, in oktober deelstaatverkiezingen en in december de

Foto 9.1 Omwenteling in . Voor de flat waar ik regelmatig overnachtte stond in de DDR-tijd een propagandabord met de tekst ‘Getreu den Idealen des Roten Oktober’. Na de omwenteling werd het bord overgeschilderd. De afbeelding toont de blinde machthebbers die op de rand van de afgrond staan. Zij dienen zich ten verant- woorden voor hun daden: ‘Mit dem geschicht zum Volke’.

307 Tag der Einigung in Greifswald De avond van 2 oktober 1990 breng ik door in de vertrouwde gemeubileerde woning aan de Ernst-Thälmannring. Klokslag 12 uur in de nacht zal de DDR ophouden te bestaan en liefdevol worden opgenomen bij de Bondsrepubliek. Ik ben bewust niet naar Berlijn gegaan, omdat ik wil meemaken hoe in de periferie de eenwording wordt beleefd. Ik sta voor het raam, en kan de buitenwereld en de televisie in de gaten houden. De televisiebeelden tonen hoe op de trappen van de Reichstag de eenwording wordt ingeluid: de enorme Duitse vlag, de emotionele toespraken, het volkslied. Een geweldig vuurwerk spat van het scherm. Ik kijk uit het raam en zie niets. Geen vuurpijlen, geen luid toeterende auto’s, geen kip op straat. Dit is een nationale gebeurtenis, die individueel voor de buis wordt beleefd. Of is men net als op andere dagen vroeg naar bed gegaan? De volgende dag loop ik door de stad, op zoek naar feestgedruis. Ik ontdek zowaar een feestterrein, met simpel vermaak, bier en braadworsten. Vaders en moeders wandelen met hun kinderen, zoals ze dat ook op zondag doen. Het is mooi weer, en de extra vrije dag is meegenomen. Dat deze dag een bijzondere aantekening krijgt in de geschiedenisboekjes is niet te merken. Het lijkt aan de mensen voorbij te gaan; moeiteloos schikt men zich in de nieuwe situatie. Aanpassen lijkt het devies; men is niet anders gewend. verkiezing voor de eerste Bondsdag van het verenigde Duitsland. Wat zijn de resul- taten geweest in het onderzoeksgebied? Heineberg (1991) heeft de resultaten van deze verkiezingen geanalyseerd. Het grote succes van de traditionele ‘West-Duitse’ politieke partijen viel op; zij behaalden ongeveer driekwart van de stemmen, het- geen gezien werd als een duidelijke keuze van de kiezers voor een Westorientierung. Wat betreft de regionale spreiding van politieke voorkeur was sprake van een duide- lijk verschil tussen noord en zuid: de christen-democraten en de liberalen behaal- den het hoogste percentage stemmen in de zuidelijke Bezirke, terwijl de PDS, en in geringere mate de sociaal-democraten het verhoudingsgewijs beter deden in de noordelijke Bezirke, Oost-Berlijn en Frankfurt/. Heineberg heeft geprobeerd om deze resultaten te verklaren met behulp van het verkiezingsmodel van Johnston, Pattie en Allsopp (1988). Volgens dit model wordt het stemgedrag van individuen niet alleen verklaard door sociale kenmerken van de kiezer, identificatie met een politieke partij en kenmerken van de plaats of streek waar de kiezer woont, maar ook door een beoordeling van zittende politici, optimisme (of pessimisme) over de economische situatie, en de waardering van de verschillende politieke partijen. In Oost-Duitsland is in sommige gevallen is het succes van een politieke partij te verklaren door de inzet van populaire politici (zoals FDP-politicus Hans-Dietrich Genscher in zijn geboortestreek Halle, of de CDU-politicus Kurt Biedenkopf in zijn thuisbasis Sachsen), maar van grotere betekenis is waarschijnlijk de sociaal-eco- nomische structuur. De wat meer conservatieve partijen deden het goed in gebie- den met relatief veel industrie en minder goed in de landsdelen waar de diensten-

308 Kohl in Greifswald 9 oktober 1990: een bijzondere dag voor Greifswald. Helmut Kohl wordt ingevlo- gen en zal een verkiezingstoespraak houden. Ik ben toevallig in Greifswald, en wil het spektakel wel meemaken. De Bondskanselier heeft natuurlijk niet veel tijd; daarom houdt hij op één avond diverse toespraken in een aantal steden in Mecklenburg. Met een helikopter vliegt hij van , naar en Greifswald, als een grote sprinkhaan. Het is flink druk op het marktplein. Ik kan er maar moeilijk aan wennen dat de belangrijkste politicus van een land dat tot voor kort werd afgeschilderd als de klassenvijand nu in de schijnwerpers staat, op dezelfde plek waar ik vorig jaar getuige was van een militaire parade waar rode vlaggen overheersten en waar een groot spandoek was bevestigd aan het post- kantoor dat opriep tot versterking van het socialisme. Het is al bijna traditie geworden dat Kohl bij zijn toespraken in Oost-Duitsland door een deel van het publiek wordt uitgefloten.Tot genoegen van de rest van het publiek bestempelt Kohl deze fluiters als representanten van de communisten die alles bij het oude willen laten. De CDU heeft gezorgd voor een krachtige geluids- installatie, waarbij het gefluit gemakkelijk overstemd kan worden. Waarschijnlijk houdt Kohl deze avond overal dezelfde toespraak, ogenschijnlijk praat hij zonder papier. Alleen bij het begin, als hij opent met ‘Liebe Bürger und Burgerinnen von Greifswald’, kijkt hij naar beneden.Waarschijnlijk ligt daar één vel- letje, waarop met koeienletters ‘Greifswald’ staat geschreven. Een verkeerde plaatsnaam noemen is een te groot risico; de Bondskanselier moet de illusie wek- ken dat hij weet waar hij is.Veel zal hij niet gezien hebben van Greifswald.Wel een voordeel dat hij in het donker kwam.Toen vorig jaar Erich Honecker langskwam, om de Dom te openen, gebeurde dat overdag. De Protokollstrecke, de paar straten waardoor hij zou rijden en lopen, ondergingen een metamorfose. Gaten in het pleisterwerk werden dichtgesmeerd, grijze muren werden geschilderd en bij enke- le in elkaar gezakte huizen werd voor enkele dagen een bord geplaatst waarop vermeld stond dat de sanering snel zou beginnen. Leegstaande huizen werden van gordijnen voorzien en planten werden in het raamkozijn gezet. Voor Helmut Kohl hoefde geen ‘Pontemkin-dorp’ gebouwd te worden; direct na zijn toespraak werd hij naar zijn helikopter gebracht. sector, of de landbouw overheersten, zoals in het noorden van de DDR. Hierin week Oost-Duitsland dus af van het gebruikelijke stempatroon in Westerse landen. Relatief hoge percentages stemmen voor de PDS kwamen voor in Oost-Berlijn, in de (vroegere) hoofdsteden van de Bezirke, in nieuwe ‘socialistische’ steden, en in de nieuwbouwwijken van grote steden. Men mag aannemen dat deze kiezers minder enthousiast waren over een Westorientierung, en meer heil zagen in een meer zelf- standige koers van de (voormalige) DDR.

In Mecklenburg-Vorpommern scoorde de PDS in 1990, na Oost-Berlijn, het hoog-

309 ste percentage stemmen (rond de 23 procent); dit percentage bleef ook de jaren daarna ongeveer constant, zoals bij de Bondsdagverkiezingen in 1994. Bij de verkie- zingen voor de Landtag in 1998 behaalde de PDS 24,4 procent van de stemmen, maar in 2002 was dit percentage (in lijn met de algehele trend in Oost-Duitsland) gezakt tot 18,0 procent (Fischer Weltalmanak 1995, 1999 en 2000). De PDS maakt sinds 1998 deel uit van de regering van Mecklenburg-Vorpommern.

Rutz e.a. (1993, p. 108) gaan bij de verklaring van de regionale spreiding van het stemgedrag nog een stapje verder dan Heineberg: in hun ogen heeft de PDS het in 1990 goed gedaan in de regio’s waar dankzij de DDR-staat de grootste (sociaal-)eco- nomische vooruitgang is geboekt, zoals in het noorden van Oost-Duitsland. Het succes van de conservatieve partijen in Sachsen is omgekeerd verklaarbaar: Sachsen kende bij aanvang van de DDR de hoogste welvaart en heeft dus relatief het meeste moeten inleveren gedurende veertig jaar communistisme. Daarnaast speelt een rol dat in de traditionele industriecentra van Midden-Duitsland, waar industrie ook ten tijde van de DDR dominant bleef, de nadelen van de socialistische planecono- mie duidelijker waren, onder andere zichtbaar in de vorm van verouderde produc- tietechnieken en een omvangrijke milieuvervuiling (Rutz e.a. 1993, p. 80).

9.2 Nieuwe bestuurlijke en ruimtelijke kaders

Al snel na de Wende begon in de DDR, parallel aan de discussie over een mogelijk samengaan met de Bondsrepubliek, een debat over de afschaffing van de Bezirke en herinvoering van de deelstaten. De Bezirke werden gezien als een typisch product van het SED-regime: in 1952 waren de deelstaten, die merendeels gefundeerd waren op historisch gegroeide regionale eenheden, op ondemocratische wijze terzijde geschoven. De vijftien Bezirke waren naar Sovjet-voorbeeld gemodelleerde con- structies, gebaseerd op (beoogde) economische zwaartepunten. Hieraan had het Bezirk Rostock zijn merkwaardige langwerpige vorm te danken: de economische basis van dit Bezirk bestond uit havengebonden functies, daarom en om militair- strategische redenen moest de gehele kust van de DDR in één hand blijven. De vervanging van de Bezirke door deelstaten had derhalve meerdere psychologi- sche componenten: het waren niet alleen regionale sentimenten die de roep om deelstaten voedden; de opheffing van de Bezirke was ook noodzakelijk omdat ze een duidelijke exponent waren van het centralistisch staatsapparaat van de DDR. Door deze psychologische aspecten, en het feit dat veel sneller op een staatkundige eenwording werd afgekoerst dan gedacht, was er weinig tijd voor een gedegen debat over de meest geschikte omvang van de nieuw in te voeren deelstaten. In artikel 29 van de grondwet van de Bondsrepubliek zijn enkele criteria voor deel- staten vastgelegd, zoals een bepaalde minimum grootte en economische draag- kracht. Uitgaande van dit principe zijn in het voorjaar van 1990 vanuit wetenschap- pelijke kring voorstellen gedaan voor een nieuwe deelstaatindeling van Oost- Duitsland, die niet zoals in 1952 uitging van vijf deelstaten, maar die koos voor vari-

310 anten van twee, drie of vier deelstaten (Rutz e.a. 1993). Men ging niet alleen uit van regionale tradities, maar probeerde ook om relatief grote deelstaten te ontwerpen, die in Duits en Europees perspectief een voldoende economische basis zouden heb- ben. Bij de variant die uitging van vier deelstaten was geen plaats voor Sachsen- Anhalt, omdat dit gebied nauwelijks een historisch gegroeide regionale eenheid genoemd kon worden. De diverse drie-staten varianten gingen uit van een samen- gaan van Mecklenburg-Vorpommern met (inclusief Berlijn), naast Thüringen en Sachsen, of van een samengaan van Sachsen en Thüringen, naast de afzonderlijke deelstaten Mecklenburg-Vorpommern en Brandenburg (inclusief Berlijn). De twee-staten varianten gingen uit van een noordelijke en een zuidelijke deelstaat, waarbij de grens tussen beide op verschillende manieren getrokken kon worden. Deze varianten zijn ontwikkeld in een commissie Politisch-territoriale Gliederung, die deel uit maakte van een regeringscommissie Verwaltungsreform, die door de DDR-regering was ingesteld. Voor een zorgvuldige afweging van de diverse door de regeringscommissie voorgestelde varianten was echter geen ruimte, omdat de dis- cussie over de nieuwe deelstaatindeling plaatsvond tijdens de vergaderingen van de diverse Ronde Tafelgesprekken in de DDR, en de vergaderingen van de Bezirksräte, die deels bestonden uit nieuwe mensen. Bij deze discussies ging men al heel snel uit van de vijf deelstaten die in 1952 verdwenen waren (afgezien van beperkte aanpas- sing van de grenzen). Daar kwam nog bij dat in 1990 allerlei nieuwe organisatie- structuren ontstonden (politieke partijen, verenigingen, belangengroepen en derge- lijke), die zich richtten naar de deelstaatindeling van vóór 1952. Toen de eerder genoemde regeringscommissie in april 1990 kwam tot de aanbeve- ling om vier deelstaten te creëren, waren de politieke krachten in Sachsen-Anhalt al zo sterk geworden, dat aan een terugkeer van deze deelstaat niet meer te ontkomen viel. De commissie kreeg derhalve de opdracht om te komen met een variant, die zo veel mogelijk leek op de situatie tot 1952. Het uiteindelijke voorstel van de com- missie, dat nu wel uitging van vijf deelstaten, met kleine grenscorrecties in vergelij- king tot de oude deelstaten, werd uiteindelijk vastgelegd in het door de Volkskammer aangenomen Ländereinführungsgesetz van 22 juli 1990 (Rutz e.a. 1993, p. 79-94).

Regionale sentimenten in Vorpommern Tijdens de discussie over herinvoering van de deelstaatstructuur liepen de emoties in Vorpommern hoog op. Het was aanvankelijk een open vraag hoe Vorpommern ingedeeld zou worden. Indien men de discussie ‘van de straat’ ongenuanceerd zou moeten samenvatten, dan zou men kunnen stellen dat men in Vorpommern de vol- gende wensen had, naar afnemende voorkeur: • Vorpommern wordt een zelfstandige deelstaat; • Vorpommern wordt Regierungsbezirk, of een andere herkenbare eenheid, van een andere deelstaat;

311 • Vorpommern wordt opgenomen bij Brandenburg; • Vorpommern zoekt aansluiting bij Zweden; • Vorpommern wordt opgenomen in de deelstaat Mecklenburg.

Optie vier was natuurlijk niet serieus bedoeld (men refereerde aan de periode waar- in Vorpommern deel uitmaakte van Zweden, tussen 1630 en 1715), maar het gaf aan hoezeer men opname bij Mecklenburg vreesde.

Men gebruikte in de discussie historische, economische en geografische argumen- ten. In de historische argumentatie werd benadrukt dat de grens tussen Mecklen- burg en Pommern sinds de 13de eeuw stabiel was geweest, waarbij de gebieden als het ware met de ruggen naar elkaar stonden. Tussen 1512 en 1806 behoorde Pommern met Brandenburg tot de Obersächsische Kreis, terwijl Mecklenburg, samen met Braunschweig en Holstein de Niedersächsische Kreis vormde. Gedurende de Napoleontische tijd behoorde Mecklenburg tot de staten van de Rheinbund, in tegenstelling tot Pommern. In het kader van opmaat van de Duitse eenwording was Pommern als provincie van Pruisen al in het begin van de 19de eeuw toegetreden tot het Deutsche Zollverein, terwijl Mecklenburg pas in 1867 lid werd. Na de Tweede Wereldoorlog werd Pommeren gedeeld; Hinterpommern ging deel uit maken van Polen, terwijl Vorpommern bij het ‘Land Mecklenburg- Vorpommern’ werd gevoegd. In 1947 werd de naam ‘Vorpommern’ uit de naam van de deelstaat geschrapt. Hoe Vorpommern er volgens het Landesverband aan toe was ten tijde van de DDR wordt duidelijk uit hetvolgende citaat in een brochure van deze organisatie:

‘Nach der Wende demonstrierten unter blauweißen Fahnen (de vlag van Pommeren, LP) am 3. Februar 1990 Einwohner aus vorpommerschen Städten und Gemeinden in Stralsund für ihre Heimat. Jahrzehnte politischer Unterdrückung waren vorüber. Die vorpommersche Identität hatte überlebt’.

Vanuit de historische ontwikkeling worden de economische en geografische argumen- ten afgeleid. Mecklenburg richtte zich sterk op het westen, terwijl Vorpommern veel relaties met Berlijn onderhield. Deze verschillende oriëntaties hadden geleid tot het ontstaan van twee economische regio’s, met duidelijk van elkaar gescheiden verkeersstromen. In Vorpommern werd graan voor Berlijn verbouwd, en de kust werd een belangrijk recreatie- en vakantiegebied voor de Berlijners. Mede door de intensive relaties met Berlijn kende Vorpommern sinds de 19de eeuw meer econo- mische voorspoed dan Mecklenburg. Na de Tweede Wereldoorlog zouden de rollen zijn omgedraaid: volgens het eerdergenoemde Landesverband werd Vorpommern in de DDR stelselmatig benadeeld ten gunste van Mecklenburg. Veel middelen vloei- den naar Rostock, vanwege het belang van de uitbouw van de haven. De univer- siteit van Rostock werd bevoordeeld ten koste van de universiteit van Greifswald, die enkele belangrijke faculteiten was kwijtgeraakt. De aanleg van de kerncentrale

312 bij Lubmin en de haven van Mukran vond slechts plaats in het kader van nationaal belang, en heeft Vorpommern alleen maar negatieve spill-over opgeleverd.

Alle inspanningen van het Landesverband ten spijt kreeg Vorpommern geen eigen deelstaat, en zelfs geen aparte status binnen de op te richten deelstaat Mecklenburg- Vorpommern.

Grenswijzigingen De deelstaat Mecklenburg-Vorpommern zou in principe moeten bestaan uit de samengevoegde Bezirke Rostock, Schwerin en Neubrandenburg. In dit geval zou- den een aantal Kreise worden opgenomen, die in de periode tot 1952 geheel of ge- deeltelijk niet tot Mecklenburg maar tot Brandenburg hadden behoord: de Kreise Perleberg, Prenzlau en Templin. In juni 1990 werden in deze Kreise referenda ge- houden over de vraag of men voorstander was van een opname bij de deelstaat Brandenburg. Deze referenda hadden krachtens de Kommunalverfassung van mei 1990 een bindend karakter. De Kreise Prenzlau en Templin hadden in de periode 1947-52 in zijn geheel tot Brandenburg gehoord: hier stemden respectievelijk 94 procent en 96 procent voor opname bij de deelstaat Brandenburg. De Kreis Perleberg was in 1952 gesplitst: het grootste deel behoorde tot Brandenburg, het resterende deel tot Mecklenburg. Bij het referendum koos 79 procent van de gehele Kreisbevolking voor opname bij Brandenburg (Rutz e.a. 1993, p. 96). In 1993 vond nog een kleine wijziging van de deelstaatgrenzen plaats, toen de gemeenten van het Amt Neuhaus in de Kreis Ludwigslust bij de deelstaat Nieder- sachsen werden gevoegd (Weiß 1996, p. 19).

Het is bij de Verwaltungsreform van 1952 meer voorgekomen dat steden en gemeen- ten in een andere Kreis terecht zijn gekomen. Het Ländereinführungsgesetz biedt ook aan steden en gemeenten de mogelijkheid om van deelstaat te wisselen, maar niet onbeperkt: alleen terugkeer naar de deelstaat waar men tussen 1947 en 1952 toe behoorde mag, en alleen na een referendum. In Mecklenburg-Vorpommern zou het kunnen gaan om maximaal 35 gemeenten die de deelstaat willen verlaten, en twee gemeenten die zouden kunnen toetreden tot Mecklenburg-Vorpommern. Het grootste probleem ligt in de , terug te voeren op een besluit van de Sovjet-bezettingsmacht, die al in 1947 een gebiedsruil tussen Vorpommern (toen Land Mecklenburg) en Brandenburg had opgelegd. was door de oude provinciegrens tussen Brandenburg en Pommern van zijn zuidelijke ommeland afgesneden, en de gebieden ten oosten van , die tot Pommern behoorden, waren door de demarcatielijn van de Oder afgesneden van hun centrum. Strasburg, tot dan toe behorend tot de Uckermark, kwam door deze uitruil bij de Kreis Pasewalk; omgekeerd kwam het gebied ten oosten van Randow bij de Kreise Prenzlau en Angermünde, dus in Brandenburg. Bij de Gebietsreform van 1952 werd een nieuwe, kleinere Kreis Strasburg gevormd, die ook zes gemeenten uit de Kreis Prenzlau er bij kreeg. Tegelijk werd de Kreis Pasewalk naar het zuiden verschoven,

313 ten dele in de Uckermark, en ten dele in het gebied ten oosten van Randow. De Kreis Prenzlau werd daardoor kleiner. Een deel van de wensen van gemeenten tot wisseling van deelstaat is hierop terug te voeren; echter in niet alle gevallen kan men een beroep doen op historische gronden. In het geval van het gebied ten oosten van Randow gaat het om delen van het oude Pommern, die nu tot Brandenburg wilden behoren. Dit bevestigt het vermoeden dat in veel gevallen een wisseling van deelstaat nagestreefd wordt omdat men bepaalde verwachtingen heeft omtrent de economische welstand van deelstaten in de toekomst: de algehele ver- wachting was in 1990 al dat men in Brandenburg beter af zou zijn dan in Mecklenburg-Vorpommern (Rutz e.a. 1993, p. 103-104).

De kwestie van de nieuwe hoofdstad In de meeste nieuwe deelstaten was het nauwelijks een probleem om een hoofdstad aan te wijzen. In Sachsen-Anhalt en Mecklenburg-Vorpommern gaf dit echter grote problemen. In Sachsen-Anhalt ging de strijd tussen Halle, Dessau en Magdeburg, waarbij historische sentimenten een belangrijke rol speelden. Uiteindelijk werd gekozen voor Magdeburg. In Mecklenburg-Vorpommern lag de zaak gecompliceerd. De drie hoofdsteden van de oude Bezirke waren natuurlijk kandidaat. Neubrandenburg had bij voorbaat weinig kans; de stad was vooral gegroeid in de DDR-tijd, had in het verleden nooit een hoofdstadfunctie gekend, en had een betrekkelijk zwakke economische basis. Schwerin en Rostock hadden veel betere papieren. Schwerin was de ‘oude’ residen- tiestad, dat wil zeggen van Mecklenburg-Schwerin, en was gunstig gelegen ten opzichte van de rest van de Bondsrepubliek. Rostock was veel groter dan Schwerin, omdat het ten tijde van de DDR was uitgegroeid tot het belangrijkste economische centrum van het Noorden, en als havenstad goede verbindingen kende over de weg en het spoor met de rest van Mecklenburg-Vorpommern. In Vorpommern was men weinig gelukkig met de strijd tussen Rostock en Schwerin: beide steden lagen in het westen van de deelstaat; men had de voorkeur voor een meer centrale plaats, zoals Stralsund of Güstrow. De kwestie van de nieu- we hoofdstad leidde tot felle discussie in de vergaderingen van de diverse Kreise en kreisfreihe Städte; uiteindelijk koos de Landtag van Mecklenburg-Vorpommern met krappe meerderheid voor Schwerin (Rutz e.a. 1993, p. 109).

Gemeindeverwaltungsreform en Kreisgebietsreform De Kreise en Gemeinde in Oost-Duitsland waren in het verenigde Duitsland veel kleiner dan die in West-Duitsland, zodat het van het begin af aan duidelijk was dat een administratieve herindeling in Oost-Duitsland noodzakelijk was. In ongeveer de helft van de 1.079 gemeenten in Mecklenburg-Vorpommern woonden minder dan 500 inwoners. De deelstaatregering besloot echter niet tot een gemeentelijke herindeling die tot grotere gemeenten zou leiden, maar koos voor een Verwal- tungsstrukturreform: de gemeenten bleven in stand, maar er werden Ämter gevormd, waar de technische voorbereiding en de uitvoering van besluiten van meerdere

314 gemeenten werden samengebracht. In totaal zijn 122 Ämter gevormd, terwijl 54 gro- tere gemeenten amtsfrei bleven. Vol trots staat in het Raumordnungsbericht (1995, p. 284) van de deelstaatregering dat ze in 97 procent van de gevallen overeenstem- ming had bereikt met de gemeenten over het doorvoeren van deze politiek. Misschien moet dit echter meer als teken van zwakte worden gezien, en kan men beter spreken van een politiek die grote conflicten uit de weg ging, ten koste van effectief bestuur op lokaal niveau. Elders in het genoemde rapport (p. 22) staat enige kritiek vermeld die blijkbaar leeft bij het ministerie waar de ruimtelijke orde- ning is ondergebracht. Het beklaagt zich over het feit dat voor alle 1.079 gemeenten een Flächennützungsplan moet worden opgesteld, dat de concurrentie tussen gemeenten groot is waardoor een effectieve bundeling van bedrijfsterreinen en van voorzieningen zeer gecompliceerd is, en dat de financiële basis van de meeste gemeenten zeer smal is.

De Kreisgebietsreform moest in 1994 zijn beslag krijgen. Uitgangspunt was dat de Kreise groter moesten worden. Bij de vorming van de deelstaat waren er 31 Land- kreise en 6 Stadtkreise. De kleinste Landkreis had ongeveer 17.000 inwoners; de grootste 84.000 inwoners. Maar twee Stadtkreise (Rostock en Schwerin) hadden meer dan 100.000 inwoners. De oude Kreise waren te klein voor een effectief be- stuur en hadden door hun geringe omvang een te zwakke financiële basis.

Net als in de andere Oost-Duitse deelstaten stonden twee zaken al snel centraal in de discussie: hoe groot moeten de Kreise worden, en welke gemeenten gaan vervol- gens tot welke Kreis behoren. Meer inwoners per Kreis zou in het dunbevolkte Mecklenburg-Vorpommern automatisch inhouden dat grote Kreise gevormd zou- den moeten worden. Dit was een grote complicatie. Men moest daarbij, net als in andere delen van Oost-Duitsland, rekening houden met historische tradities, bestaande economische en geografische betrekkingen en de wens van de bevolking. Concreet moest men de volgende vragen beantwoorden: • moesten bestaande Kreise worden samen gevoegd? • in hoeverre moest men bestaande geografische relaties laten meewegen? • moesten de Stadtkreise worden gehandhaafd, worden opgeheven of in aantal gere- duceerd? • moest er rekening worden gehouden met de grens tussen Vorpommern en Mecklenburg?

De besluitvorming werd voorbereid door een speciale commissie van het Ministerie van Binnenlandse zaken van de deelstaatregering. Ze formuleerde de volgende uit- gangspunten: • streven naar minimaal 100 000 inwoners in een Landkreis; • in principe ongedeelde samenvoeging van Landkreise; • de Kreisstadt moest centraal gelegen en goed bereikbaar zijn (Raumordnungs- bericht Mecklenburg-Vorpommern 1995, p. 284-5).

315 De positie van de zes Stadtkreise stond blijkbaar niet ter discussie. Uiteindelijk heb- ben het voorbereidende werk en de daaropvolgende politieke discussie op Kreis- en deelstaatniveau geleid tot de vorming van twaalf Landkreise, in principe door oude Landkreise samen te voegen, behoudens kleine afwijkingen. Vijf Stadtkreise zijn omgeven door één Landkreis (zogenaamde Mantelkreis), terwijl de Landkreis Schwerin is opgeheven en werd verdeeld over drie nieuw gevormde Landkreise. De Stadtkreis Schwerin is derhalve de enige kreisfreie Stadt zonder Mantelkreis. De Landkreise hebben gemiddeld 102.000 inwoners, de kleinste 71.000 inwoners.

De geografen van de universiteit van Greifswald hebben geprobeerd om de discus- sie te beïnvloeden door diverse alternatieven voor omvang en afbakening van de nieuwe Kreise te bieden, waarbij het bestaande nederzettingensysteem als belang- rijkste uitgangspunt werd genomen. Hun invloed is blijkbaar niet groot genoeg ge- weest, getuige de kritiek (W. Albrecht 1996, p. 220-237) op de gekozen nieuwe indeling: • het is merkwaardig dat men de Stadtkreise heeft gehandhaafd. Men heeft in het geval van de Stadtkreis Greifswald zelfs geen kleine grenscorrecties toegepast, zodat het grondgebied van de westelijke gemeenten tot zeer dicht aan het stads- centrum grenst, hetgeen de ontwikkeling van de stad zeer benadeelt. Ook bij Stralsund is dit het geval: omdat grenswijzigingen achterwege zijn gebleven is het grondgebied van de stad te klein. De na de Wende op gang gekomen suburbanise- ring van het wonen en van voorzieningen maakt de zaken in deze nog complexer. Oude tegenstellingen tussen de zes Stadtkreise en de omliggende Landkreise zijn in stand gebleven, en zelfs versterkt als gevolg van de ontstane competitie om ruimte en het aantrekken van investeringen; • bij de vorming van de Landkreis (uit de Landkreise Demmin, Malchin en Altentreptow) zijn gemeenten uit Vorpommern en Mecklenburg samenge- voegd. Dat is op zich niet het grootste probleem, wel het feit dat het noordelijk deel (oostelijk van de ) functionele relaties heeft met Stralsund en Greifswald; • de Landkreis is wat merkwaardig. Ook hier zijn delen van Mecklenburg en Vorpommern samengevoegd. Kreisstadt werd : excen- trisch gelegen, en niet de grootste stad. De Kreis omvat het invloedsgebied van Stralsund, maar het westelijk deel is op Rostock georiënteerd, en het oostelijk deel op Greifswald; • de Landkreis Nordwestmecklenburg ondergaat de invloedssferen van drie steden buiten de Kreis: Lübeck (in Schleswig-Holstein), Rostock en Schwerin. Daarnaast vormt het de Mantelkreis van . Dat alles belemmert de ontwikkeling van de in het midden van de Kreis gelegen Kreisstadt Grevesmühlen; • in de Landkreis Parchim, die grote invloed kent van Schwerin, is het voor de excentrisch in het zuidwesten gelegen Kreisstadt Parchim moeilijk om de rol van administratief centrum goed te vervullen, mede door de relatief slechte bereik- baarheid ten opzichte van het noordelijk deel van de Kreis; • in de Landkreis -Randow ligt de Kreisstadt Pasewalk zeer perifeer.

316 Kreisgrens Planungsregionen

RÜGEN STRALSUND NORD- ROSTOCK VORPOMMERN VOR- POMMERN GREIFSWALD BAD DOBERAN OST- ROSTOCK DEMMIN WISMAR VORPOMMERN NORDWEST- GÜSTROW MECKLENBURG MECKLEN- BURGISCHE SEENPLATTE SCHWERIN UECKER- NEUBRANDEN- RANDOW WEST- PARCHIM BURG MECKLENBURG MÜRITZ MECKLENBURG- LUDWIGSLUST STRELITZ

0 30 km

Figuur 9.1 Regionale Planungsregionen en Kreisen (na 1994) in Mecklenburg- Vorpommern.

Algehele conclusie: men is (te) veel uitgegaan van DDR-structuren.

Overige adminstratieve verbanden In het kader van de ruimtelijke ordening zijn in de deelstaat vier Planungsregionen gevormd: Westmecklenburg, Mittleres Mecklenburg/Rostock, Mecklenburgische Seenplatte en Vorpommern. In deze regio’s hebben Regionale Planungsverbände een belangrijke taak in de afstemming van ruimtelijke ontwikkelingen (waarover meer in hoofdstuk elf).

Het is opvallend dat men bij het bepalen van het territoriaal bereik van diverse ambtelijke diensten nauwelijks naar samenhang heeft gestreefd: de grenzen van de Arbeitsämter, Ämter für Landwirtschaft, de Bezirke der Industrie- und Handelskam- mern en de Amtsbezirke der Versorgungsämter - om maar een paar diensten te noe- men - komen in het geheel niet met elkaar overeen.

9.3 Bevolkingsontwikkelingen

Eind 1999 had Mecklenburg-Vorpommern 1,79 miljoen inwoners, en daarmee onge- veer 312.000 personen minder dan eind 1989. Het gebied was door de eerder beschre- ven grensveranderingen met Brandenburg 158.000 personen kwijtgeraakt. Daarnaast konden 88.700 personen op het conto worden geschreven van een negatief migratiesal- do, terwijl door sterk gedaalde geboortecijfers een negatief natuurlijk saldo van 65.200 personen was ontstaan (Statistische Jahrbuch Mecklenburg-Vorpommern 2000). Met 79 inwoners/km2 is de bevolkingsdichtheid de laagste van alle Duitse deelstaten. De migratie en de natuurlijke bevolkingsontwikkeling zullen nader worden besproken.

317 x 1.000 70

60

50

40

30

20

10

0

-10

-20 uitmigratie -30 immigratie -40 saldo -50 1989 ’90 ’91 ’92 ’93 ’94 ’95 ’96 ’97 ’98 ’99 Figuur 9.2 Migratiebalans Mecklenburg-Vorpommern 1990-1999. Bron: Statistisches Jahrbuch Mecklenburg-Vorpommern 2000, p. 55.

Migratie De trek naar West-Duitsland was het grootst gedurende de eerste jaren na de omwenteling. Volgens Weiß (1996, p. 20) werd de bevolkingsteruggang tussen 1989 en 1991 voor 86 procent door migratie bepaald. Ook in Mecklenburg-Vorpommern kwam echter een instroom vanuit het westen op gang, die in 1994 resulteerde in een bijna evenwicht van in- en uitmigratie. Sinds 1997 is echter weer sprake van een vertrekoverschot. Figuur 9.2 geeft een overzicht van de migratiebalans tussen 1990 en 1999 (Statistisches Jahrbuch Mecklenburg-Vorpommern 2000).

In de jaren 1991 en 1992 was van alle Oost-Duitse deelstaten de emigratie vanuit Brandenburg en Mecklenburg-Vorpommern het hoogst (categorie 300 en meer per 10.000 inwoners), daarna volgde Sachsen-Anhalt (285-300), Thüringen (270-285) en tot slot Sachsen (minder dan 270). De migratiebalans was in 1992 het meest negatief voor Brandenburg, gevolgd door Mecklenburg-Vorpommern. Vanuit Mecklenburg-Vorpommern trok men overwegend naar Schleswig-Holstein en Niedersachsen, dus naar de ‘oude’ deelstaten die het meest dichtbij lagen (zoals men vanuit Thüringen en Sachsen vooral naar Bayern en Baden-Württemberg trok). Omgekeerd waren Schleswig-Holstein en Niedersachsen echter niet de be- langrijkste herkomstgebieden van de migranten naar Mecklenburg-Vorpommern (Regionalbarometer 1995, p. 30). In 1999 was het beeld niet wezenlijk anders. Na Schleswig-Holstein en Niedersach- sen nemen ook Hamburg, Berlijn en Nordrhein-Westphalen een belangrijke plaats in bij de bestemmingen van migranten uit Mecklenburg-Vorpommern, en dit zijn inmiddels ook de belangrijkste herkomstgebieden (Statistisches Jahrbuch 2000, p. 57).

318 Foto 9.2 In het najaar van 1990 trof men overal in Oost-Duitsland leuzen aan die de bevolking opriepen om niet te vertrekken naar de Bondsrepubliek. Deze foto is gemaakt even buiten Greifswald.

De hoogste verliezen werden geleden in Vorpommern: vier maal hoger dan in Noord-West Mecklenburg. Volgens Weiß (1996, p. 92) is dit te verklaren door de slechtere arbeidsmarkt in Vorpommern en het feit dat door de afstand tot de oude deelstaten de mogelijkheden tot pendel geringer zijn. Omgekeerd zou dit ook een verklaring zijn voor de meer gunstige migratiecijfers in het westelijk deel van Mecklenburg.

In tabel 9.1 zijn de migratiebewegingen van en naar Mecklenburg-Vorpommern uitgesplitst naar de West-Duitse en Oost-Duitse deelstaten. De migratiebeweging met het buitenland is niet opgenomen.

De migratie is zeer sterk leeftijdsspecifiek. Tussen 1990 en 1993 is uit de leeftijds- groep 20-25 jarigen één op de vijf inwoners vertrokken. Het aandeel van deze leef- tijdsgroep in de totale uitmigratie bedroeg in 1990 10,4 procent. In 1999 was dit zelfs 25 procent. In dat jaar was driekwart van de vertrekkers jonger dan 35 jaar (ROB 1995, p. 34, Statistische Berichte Mecklenburg-Vorpommern 2000b, p. 16).

De migratie uit de grote steden was duidelijk hoger dan die uit de kleinere steden en de Landkreisen. Vanaf het platteland zijn twee groepen vertrokken. In de eerste plaats de jongeren die ergens anders een (beroeps)opleiding gingen volgen, en in de

319 1991 1992 1996 1999

Verhuizingen naar 31.943 25.606 21.766 27.147 West-Duitse deel- staten (incl. geheel Berlijn)

Verhuizingen naar 9.943 8.165 5.053 5.048 Oost-Duitse deel- staten

Totaal 41.886 33.771 26.819 32.195

1991 1992 1996 1999

Verhuizingen vanuit 7.937 11.892 20.270 18.822 West-Duitse deel- staten (incl. geheel Berlijn)

Verhuizingen vanuit 7.168 6.699 6.519 6.478 Oost-Duitse deel- staten

Totaal 15.105 18.591 26.789 25.300

Tabel 9.1 Migranten naar en van Mecklenburg-Vorpommern, aandeel van West- Duitse en Oost-Duitse deelstaten (exclusief migranten van/naar het buitenland). Bron: Statistische Berichte Mecklenburg-Vorpommern 2000b. tweede plaats personen die niet in de landbouw werkzaam waren. Het overgrote deel van de plattelandsbevolking ‘zit vast’: men heeft vaak een eigen woning op het platteland en men mist de kwalificaties om buiten de landbouw een baan te vinden (Raumordnungsbericht 1993, p. 76). Dit probleem komt vanwege de sterke specia- lisatie in de landbouw in Mecklenburg-Vorpommern meer dan in de andere Oost- Duitse deelstaten voor.

Een suburbanisatieproces is eveneens op gang gekomen. Het inwoneraantal van veel gemeenten rond de grote steden is sterk gestegen. Dit is duidelijk zichtbaar rond Wismar, Rostock, Stralsund, Greifswald, Neubrandenburg en vooral rond de hoofdstad Schwerin (dit is verderop goed te zien in figuur 9.3). Genoemde steden

320 Geboortecijfer Vruchtbaarheids- Sterftecijfer Overschot/tekort (levendgeborenen cijfer *) (per 1.000 absoluut per 1.000 inwoners) inwoners)

1989 13,4 1.805 **) 10,7 5.172 1990 12,2 1.632 11,6 1.054 1991 7,1 1.017 11,3 - 7.842 1992 5,8 855 10,9 - 9.477 1993 5,1 768 10,6 - 10.131 1994 4,9 745 10,8 - 10.901 1995 5,4 849 10,6 - 9.412 1996 6,1 976 10,2 - 7.554 1997 6,6 1.083 9,9 - 5.894 1998 6,8 1.121 9,8 - 5.373 1999 7,0 1.178 9,7 - 4.869

Totaal - 65.227

*) leeftijdsspecifiek geboortecijfer: aantal levendgeborenen per duizend vrouwen in de leeftijdsgroep 15-45 **) 1988

Tabel 9.2 Natuurlijke bevolkingsontwikkeling in Mecklenburg-Vorpommern 1989- 1999. Bron: diverse Statistische Jahrbücher Mecklenburg-Vorpommern en Raumordnungsbericht Mecklenburg-Vorpommern 1995. hebben zonder uitzondering te maken gehad met een dalend inwoneraantal, door suburbanisatie en verhuizingen naar andere deelstaten. Van de personen die in 1999 de stad Greifswald verlaten hebben verhuisde 55 procent naar elders in Mecklen- burg-Vorpommern (de meeste waarschijnlijk naar de nabije omgeving van Greifs- wald, dertig procent vertrok naar een West-Duitse deelstaat, en vijftien procent naar elders in Oost-Duitsland (inclusief Berlijn) (Statistische Berichte Mecklen- burg-Vorpommern 2000a, p. 10-11).

Geboorte- en sterftecijfers Zoals in hoofdstuk vijf is gebleken lagen de geboortecijfers in de drie noordelijke Bezirke duidelijk boven het DDR-gemiddelde. In 1989 bestond er nog een geboor- ten-overschot van ongeveer vijfduizend personen. Door dalende geboortecijfers en stijgende sterftecijfers ontstond echter vanaf 1991 een sterfte-overschot.

Vooral kort na de omwenteling waren de veranderingen hevig. Het aantal geboor- ten was in 1991, vergeleken met 1989, ongeveer 52 procent minder. Het vruchtbaar- heidscijfer was met 44 procent gedaald. In vergelijking tot West-Duitsland (=100) was het vruchtbaarheidscijfer in Mecklenburg-Vorpommern in 1988 nog duidelijk

321 hoger (129), echter in 1994 duidelijk lager (53) (ROB Mecklenburg-Vorpommern 1995, p. 33). Weiß (1996 p. 96-99) heeft een aantal verklaringen voor de sterk gedaalde geboorte- cijfers gegeven: • er was sprake van een ‘demografische echo’ van de sterk gedaalde geboortecijfers in de periode 1973 tot 1976 (legalisatie van abortus en invoering van de pil); dit verklaart 30 tot 35 procent van de geboorte-uitval; • er trad een effect op van verslechterde voorzieningen, in het bijzonder voor stude- rende jonge moeders (minder aangepaste studie-programma’s, geen gegarandeerde plaats bij een crèche of in een wooncomplex); dit verklaart 25 procent van de uitval; • er was sprake van uitstel van geboorten, c.q aanpassing aan de West-Duitse prak- tijk dat kinderen op latere leeftijd van de ouders geboren worden. Ook de ongun- stige economische omstandigheden speelden een rol; • door de migratie zijn veel jonge mensen vertrokken; hun kinderen werden in West-Duitsland geboren.

Uit tabel 9.2 is op te maken dat de geboortecijfers vanaf 1995 weer stijgen: dit zal waarschijnlijk vooral een gevolg zijn van uitgestelde geboorten, en een stabilisering van de economische transformatie.

Het sterftecijfer in Mecklenburg-Vorpommern is na 1989 licht gestegen; ten dele komt dit door de vergrijzing, ten dele door de toename van dodelijke auto-ongeval- len en sterfte door alcoholgebruik, vooral bij mannen. Zo was gedurende de eerste helft van de jaren negentig de leeftijdsspecifieke sterfte als gevolg van een verkeers- ongeval bij mannen in Mecklenburg-Vorpommern in alle leeftijdsgroepen hoger dan het gemiddelde in de Bondsrepubliek, en het meest extreem in de leeftijdscate- gorie 20-25 jaar: in Mecklenburg-Vorpommern 140 per honderdduizend inwoners, tegen ongeveer 75 per honderdduizend in de Bondsrepubliek. Ook wat betreft de leeftijdsspecifieke sterfte als gevolg van door alcohol veroorzaakte leveraandoenin- gen bij mannen was de situatie in Mecklenburg-Vorpommern schrikbarend, vooral bij ouderen. Bij de leeftijdsgroep 56-60 jaar bedroeg de sterfte in Mecklenburg- Vorpommern bijna 160 per honderdduizend, tegen ongeveer 50 per honderddui- zend als gemiddelde van heel Duitsland (Weiß 1996, p. 96-97). Vooral op het plat- teland wordt stevig gedronken: in de oostelijke Kreise ligt de consumptie per hoofd op 17 liter pure alcohol per jaar. Mede door deze oorzaken is de levensverwachting in Mecklenburg-Vorpommern de laagste van alle Duitse deelstaten (Weiß 1996, p. 99). Sinds 1994 zien we een daling van het sterftecijfer.

Een totaaloverzicht Figuur 9.3 geeft een totaalbeeld van de bevolkingsontwikkeling in Mecklenburg- Vorpommern tussen 1989 en 1999. Duidelijk zichtbaar is de suburbanisatie rond de grote steden. In de rurale gebieden tussen de grote steden liggen veel gemeenten met een negatief migratiesaldo. In de oostelijke helft van de deelstaat vinden we

322 Positief migratiesaldo (‰) meer dan 300 100 tot 300 1 tot 100

Negatief migratiesaldo (‰) Stralsund 0 en meer Rostock Kreisgrens

Greifswald

Schwerin Neu- brandenburg

0 30 km

Figuur 9.3 Migratiesaldo naar gemeenten, 1989-1999, cumulatief, per duizend inwo- ners. Bron: Statistische Berichte Mecklenburg-Vorpommern 2000, p. 7. meer gemeenten met een vertrekoverschot dan in de westelijke helft van Meck- lenburg-Vorpommern. Op de regionale verschillen binnen Mecklenburg-Vorpommern zal nader in wor- den gegaan in het volgende hoofdstuk.

Bevolkingsprognose Het is bijzonder moeilijk om voor de Oost-Duitse deelstaten bevolkingsprognoses op te stellen, omdat bijvoorbeeld migratiebewegingen sterk afhankelijk zullen zijn van de economische ontwikkeling, die moeilijk te voorspellen is. De voorzichtige prognose van de deelstaatregering van Mecklenburg-Vorpommern gaat uit van licht stijgende geboortecijfers tot 2010 en een migratiebalans die geleidelijk aan licht positief wordt. In 2010 zouden er dan 1,73 miljoen mensen in Mecklenburg-Vorpommern leven; dat zijn 130.000 mensen minder dan in 1995. Deze teruggang wordt vooral indirect ver- oorzaakt door de vergrijzing van de bevolking. Was in 1992 nog 27 procent van de bevolking jonger dan 20 jaar; in 2010 zou dit aandeel gezakt zijn tot 15 procent. Het aantal mensen ouder dan 60 jaar zou in de zelfde periode toenemen van 17 naar 23 procent (ROB Mecklenburg-Vorpommern 1995, p. 38-42). Weiß (1995, p. 99) is meer pessimistisch; volgens hem heeft de politiek een te rooskleurige prognose opgesteld, volgens hem komt het totaal aantal inwoners in 2010 uit op 1,67 miljoen, dit betekent 60.000 mensen minder dan in de prognose van de deelstaat.

323 In het rapport van de deelstaat is de bevolkingsprognose ook naar gebieden ver- taald, uitgaande van een voortzetting van de trends uit de eerste helft van de jaren negentig (ROB Mecklenburg-Vorpommern 1995, p. 42-44). Het grootste verlies wordt verwacht in de grote steden (het grootste in Stralsund met 17 procent verlies in 2010), terwijl de Landkreisen in het noordwesten juist zullen groeien, en de zuidwestelijke Kreisen slechts licht zullen dalen. Als deze prognose uitkomt bete- kent dit een versterking van de tegenstelling tussen het westelijk en het oostelijk deel van Mecklenburg-Vorpommern.

In het jaar 2000 publiceerde het Statistisches Amt van de deelstaat een nieuwe bere- kening van de bevolkingsontwikkelingen tot het jaar 2020, gebaseerd op de bevol- kingsstand van eind 1998. Men gaat uit van een bevolkingsteruggang tot 1,614 mil- joen inwoners (185.000 minder dan in 1998), die voor 89 procent veroorzaakt wordt door het negatieve natuurlijk saldo, en voor 11 procent door een negatief migratie- saldo. Het percentage zestigjarigen en ouder neemt toe van 21 naar 30 procent (Statistisches Sonderheft Mecklenburg-Vorpommern 2000b).

9.4 Conclusie

In dit hoofdstuk is duidelijk geworden dat regionale sentimenten niet zijn verdwe- nen in de communistische periode; de terugkeer naar de deelstaten die tot 1952 hebben bestaan geeft dit aan. Een ander voorbeeld is de lichte animositeit tussen Mecklenburg en Pommeren. Door de uitkomst van de Tweede Wereldoorlog is Pommeren verdeeld: Achter-Pommeren ligt in Polen, maar daar wonen nog maar weinig Duitsers. De inwoners van Voor-Pommeren, het kleinste deel van Pom- meren, konden in de DDR hun regionale sentimenten niet uiten. Na de omwente- ling hebben zij geprobeerd om Voor-Pommeren een speciale status te geven, maar zij moesten accepteren dat een bestuurlijke eenheid samen met Mecklenburg werd gevormd. Dit was overigens geen groot probleem, maar een licht gevoel van achter- stelling is in Voor-Pommeren blijven bestaan. De vergroting van de Kreise in 1994 is een goede zaak geweest, omdat het de bestuurlijke slagkracht van de Kreise heeft vergroot. Het is echter een gemiste kans dat de gemeentegrenzen ongemoeid zijn gelaten. Daardoor bleven veel kleine gemeenten bestaan en ontstond een sterke concurrentie tussen Stadtkreise en de omliggende Landkreise. Voorbeelden hiervan zullen in hoofdstuk elf aan de orde komen. De bevolkingsontwikkeling van Mecklenburg-Vorpommern is, net als in de rest van Oost-Duitsland, sterk veranderd na de omwenteling. Het geboortecijfer heeft zich wel hersteld vanaf halverwege de jaren negentig, maar het negatieve natuurlijk saldo leidt tot een toenemende vergrijzing en een afname van de bevolkingsom- vang. Zorgelijk is de negatieve migratiebalans: deze balans leek halverwege de jaren negentig in evenwicht te komen, maar wordt sindsdien gekenmerkt door een toege-

324 nomen vertrek, vooral naar West-Duitsland. Met name het leeftijdsspecifieke ka- rakter is ongunstig: vooral veel initiatiefrijke jongeren zijn vertrokken. Dit is onmiskenbaar een reactie op de teleurstellende economische ontwikkelingen, die gepaard gaan met een aanhoudend hoge werkloosheid. Het is een veeg teken dat het vertrek naar West-Duitsland aan het eind van de jaren negentig weer groeide, en dat het vertrek uit Mecklenburg-Vorpommern groter was dan uit de meeste andere Oost-Duitse deelstaten. In het volgende hoofdstuk zetten wij ons onderzoek voort naar variabelen die op het niveau van de deelstaat de regionale ontwikkeling hebben bepaald, en de rol die verschillende besluitvormers daarbij hebben gespeeld. De nadruk ligt daarbij op de economische ontwikkeling van Mecklenburg-Vorpommern

325