University of Groningen

Een ondraaglijk juk Martinez Luna, Fernando

IMPORTANT NOTE: You are advised to consult the publisher's version (publisher's PDF) if you wish to cite from it. Please check the document version below. Document Version Publisher's PDF, also known as Version of record

Publication date: 2016

Link to publication in University of Groningen/UMCG research database

Citation for published version (APA): Martinez Luna, F. (2016). Een ondraaglijk juk: Nederlandse beeldvorming van Spanje en de Spanjaarden ten tijde van de Opstand (1566-1609). Rijksuniversiteit Groningen.

Copyright Other than for strictly personal use, it is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), unless the work is under an open content license (like Creative Commons).

The publication may also be distributed here under the terms of Article 25fa of the Dutch Copyright Act, indicated by the “Taverne” license. More information can be found on the University of Groningen website: https://www.rug.nl/library/open-access/self-archiving-pure/taverne- amendment.

Take-down policy If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim.

Downloaded from the University of Groningen/UMCG research database (Pure): http://www.rug.nl/research/portal. For technical reasons the number of authors shown on this cover page is limited to 10 maximum.

Download date: 10-10-2021

Een ondraaglijk juk

Nederlandse beeldvorming van Spanje en de Spanjaarden ten tijde van de Opstand (1566-1609)

Proefschrift

ter verkrijging van de graad van doctor aan de Rijksuniversiteit Groningen op gezag van de rector magnificus prof. dr. E. Sterken en volgens besluit van het College voor Promoties.

De openbare verdediging zal plaatsvinden op

maandag 5 december 2016 om 12.45 uur

door

FERNANDO MARTÍNEZ LUNA

geboren op 7 juli 1976 te , Spanje

Promotor Prof. dr. B.A.M. Ramakers

Copromotor Dr. J.W. Koopmans

Beoordelingscommissie Prof. dr. R.M. Esser Prof. dr. H. Meeus Prof. dr. W. Thomas

Wat moeten wy dan verwachten vande ghene, dien hoverdye, opgheblasenheyt ende wreetheyt natuerlijcker is dan natuere selve?

Philips van Marnix van Sint-Aldegonde, Antwoorde op een cleyn boecxken (1578)

Inhoudsopgave

Proloog 1

1. Inleiding 1.1. De Opstand in pamfletten 7 1.2. Thema’s 12 1.3. Imagologie 13 1.4. Formele aspecten 19 1.5. Relevantie en historiografie 24 1.6. Opbouw 34

2. De Spaanse Seignor 2.1. Inleiding 37 2.2. Het pamflet 37 2.3. De bronnen van de Aerdt 45 2.4. Dateringsproblemen 54 2.5. Impact 56 2.6. Conclusie 59

3. De Spaanse Inquisitie 3.1. Inleiding 61 3.2. Het instituut 63 3.3. Beeldvorming vóór de Opstand 66 3.4. Nieuwe bisdommen 78 3.5. Consolidatie 85 3.6. Conclusie 90

4. De Spaanse hoofdrolspelers 4.1. Inleiding 93 4.2. Granvelle 94 4.3. Alva 102 4.4. Filips II 107 4.5. Overige personages 112 4.6. Conclusie 121

5. De Spaanse soldaat 5.1. Inleiding 123 5.2. Het Spaanse karakter van de tercios 125 5.3. Het leger van Alva 129 5.4. De Spaanse Furie 141 5.5. Consolidatie 145 5.6. De verheerlijking van de strijd 148

5.7. Conclusie 151

6. De Spaanse overheerser 6.1. Inleiding 153 6.2. Marnix’ bijdrage 155 6.3. De vijfde universele monarchie 166 6.4. De Turkse Spanjaard 171 6.5. De Spaanse Armada 174 6.6. De Nieuwe Wereld 178 6.7. Conclusie 184

Slotbeschouwing 187

Samenvattingen Samenvatting 195 Resumen 199 Summary 203

Bijlage Aerdt ende eygenschappen van Seignor van Spangien 209

Bronnen en geraadpleegde literatuur Pamfletten 219 Oude historiografie 228 Moderne literatuur 229

Afbeeldingen 261

Over de auteur 293

Proloog

Dit boek gaat over de beeldvorming van Spanje en de Spanjaarden in de Nederlanden ten tijde van de Opstand, vanaf de Beeldenstorm tot het Twaalfjarig Bestand (1566- 1609). De Opstand is van grote invloed geweest op het internationale imago van Spanje in de vroegmoderne tijd en vormt een essentiële schakel in het ontstaan van de zogenoemde ‘zwarte legende’.1 Die legende verwijst naar de negatieve representatie van Spanje, zowel in Europa als daarbuiten, die vanaf de zestiende eeuw tot doel had de reputatie van dat land te schaden.2 Volgens Hugo de Schepper heeft in de loop van de geschiedenis geen volk zich zo bitter uitgelaten over Spanje en de Spanjaarden als de Nederlanders.3 Toch is tot nu toe het vroegmoderne Nederlandse beeld van Spanje en de Spanjaarden amper bestudeerd.4 Dit boek beoogt daarin verandering te brengen door die beeldvorming te reconstrueren, toe te lichten en te verklaren aan de hand van pamfletten uit de tijd van de Opstand. Een veel bestudeerd voorbeeld van zo’n pamflet is de Apologie van Willem van Oranje,5 een verweerschrift van de prins aan de Staten-Generaal, waarin hij zicht keert tegen de ban die Filips II in 1580 tegen hem had uitgevaardigd.6 De Spaanse koning had de prins verantwoordelijk gesteld voor de Opstand en hem – ‘schelm, en verrader, en vyand van ons en van de landen’ – vogelvrij verklaard. Filips had 25.000 ‘goude kronen’ op zijn hoofd gezet, aangezien hij ‘auteur en promoteur’ was ‘van alle dese beroerten, en principaelste perturbateur van allen onsen landen en staten’.7 Oranje

1 Iglesias 1997, 405. 2 Schmidt 2001, 88; Vaca de Osma 2004, 148-149. 3 De Schepper 1992, 68. 4 Manzano Baena 2001, 198. 5 Over de Apologie, zie Verlaan & Alberts 1980; Blok 1917; Goedhuys 1933; Swart 1994, 187-199; Timmer 1928; Wilders 2003; Willem van Oranje 1923. 6 Hoewel de Apologie onder de naam van Willem van Oranje werd uitgegeven, zou deze zijn geschreven door Pierre Loyseleur de Villiers, hofprediker van de prins. Twee raadsheren van Oranje, Hubert Languet en Philippe de Mornay, zouden aan de definitieve tekst hebben meegewerkt en verantwoordelijk zijn voor het sterke anti-Spaanse sentiment. Swart 1994, 190. 7 Ban, ende edict by vorme van proscriptie, vuytgegaen ende gedecreteert by [...] de coninck, tegens Wilhelm van Nassau, prince van Oraignyen [...] (K. 527).

1

besloot een verdediging te schrijven die de valsheid van die beschuldiging moest aantonen en het ware gezicht van de Spaanse koning moest laten zien. Mede door de Apologie zou de prins uitgroeien tot zinnebeeld van de Nederlandse natie.8 De tekst is dan ook voornamelijk bestudeerd als politiek manifest van de leider van de Opstand. Tegelijkertijd bevat hij veel materiaal voor onderzoek naar beeldvorming ten aanzien van Spanje en de Spanjaarden. Aangezien de tekst middels verschillende vertalingen in korte tijd over heel Europa werd verspreid,9 geldt de Apologie als een belangrijke getuige van anti-Spaanse gezindheid in de Lage Landen. Volgens Violet Soen zorgde de Apologie ervoor dat het negatieve beeld van Spanje en de Spanjaarden blijvend in het geheugen van de Nederlanders werd gegrift.10 Hoewel over de invloed en de betekenis van de Apologie dus geen twijfel kan bestaan,11 heeft ze de aandacht afgeleid van al die andere pamfletten die van invloed zijn geweest op het Nederlandse Spanjebeeld. Het lijkt er volgens Werner Thomas op dat historici, verblind door de allure van de Apologie en haar auteur, weinig oog hebben gehad voor de letterlijk honderden exemplaren die sinds de jaren vijftig van de zestiende eeuw, dus gedeeltelijk reeds vóór de Apologie, werden gepubliceerd.12 Daarin waren bepaalde aspecten van de beeldvorming ten aanzien van Spanje en de Spanjaarden al min of meer geconsolideerd. De bedoeling is zoveel mogelijk van dit materiaal als bron van anti- Spaanse beeldvorming te behandelen. Als gezegd beperken we ons daarbij tot het tijdvak dat loopt van halverwege de jaren zestig van de zestiende eeuw tot 1609, het begin van Twaalfjarig Bestand. Het begrip ‘Nederlandse Opstand’ staat nog steeds ter discussie en de opvattingen over de grenzen ervan, zowel geografisch als chronologisch, verschillen sterk.13 Ofschoon de meeste historici de strijd tegen Spanje laten beginnen in 1568, het jaar van de slagen bij Dalheim, Heiligerlee en Jemmingen, en de zonder bloedvergieten verlopen Slag op het Lanakerveld, is in deze studie 1566, het jaar van de Beeldenstorm, als startpunt

8 Van Nierop 2001, 5-25. 9 Met name in Engeland werden veel teksten van de prins gepubliceerd, zoals A declaration and publication of the most worthy Prince of Orange, contaynyng the cause of his necessary defence agaisnt the Duke of Alba uit 1568, A supplication to the Kings Maiestie of Spayne, made by the Prince of Orange uit 1573, The Aduise and answer of my lord ye Prince of Orenge uit 1577 en, uiteraard, de Apologie, die al in 1581 in Delft in het Engels werd vertaald en gepubliceerd onder de titel The apologie or defence of the most noble Prince William. Van deze vertaling verschenen in de daaropvolgende jaren nog verschillende edities. In 1581 verscheen in Delft ook een Franse versie, getiteld Apologie ou Deffense de tresillvstre Prince Gvillavme. 10 Soen 2012, 79. 11 Zie in dit verband met name Swart 1994, 187-199. 12 Thomas 2001 (a), 3. 13 Zie in dit verband Soen 2012, 180.

2

gekozen.14 Dat is het jaar waarin calvinisten tijdelijk het stadsbestuur van Valenciennes overnamen. In januari 1567 vond een soortgelijk incident plaats in Doornik en in maart in Oosterweel bij Antwerpen. Rond 1566 verschenen ook de eerste pamfletten over de Inquisitie.15 P.A.M. Geurts wijst er overigens op dat de productie van pamfletten in de Lage Landen al vanaf december 1565 toenam.16 De keuze voor 1609, het begin van het Twaalfjarig Bestand, als slotjaar is ingegeven door de overweging dat de aandacht in de pamfletten vanaf dat ogenblik verschoof van het zwartmaken van de Spanjaarden naar de verheerlijking van de wapenstilstand.17 Bovendien nam het aantal pamfletten vanaf dat ogenblik sterk af.18 Desalniettemin worden hieronder zo nu en dan ook documenten gebruikt die van vóór of na de periode 1566-1609 dateren, wanneer ze licht werpen op thema’s die daarbinnen domineerden. Dat het anti-Spaanse discours zich ontwikkelde in een conflictsituatie zegt veel over de aard en de functie ervan. De negatieve beeldvorming had de bedoeling de weerbaarheid van de opstandelingen te vergroten en hen te sterken in de overtuiging dat men streed voor een rechtvaardige zaak, een strijd die bovendien tot het eind gestreden moest worden. Er kon namelijk geen twijfel bestaan over de slechte aard en kwade intenties van de vijand. Spanjaarden waren principieel onbetrouwbaar en meedogenloos, wat onderhandelen zinloos maakte. De propaganda had tevens tot doel het draagvlak voor de Opstand te vergroten en er – door middel van vertalingen – steun of op zijn minst begrip voor te verwerven in het buitenland. In dit verband is het goed om op te merken dat het negatieve Spanjebeeld zowel internationale als historische wortels had. De pamflettisten sloten in hun beeldvorming van Spanje en de Spanjaarden aan bij bestaande opinies over de cultuur van dat land en de aard van zijn bevolking, opinies die, zo ze niet al sterk negatief waren, dat door overdrijving alsnog konden worden. Naarmate het conflict vorderde, leverde het Spaanse optreden – zowel politiek- bestuurlijk als militair – bovendien talloze voorbeelden op waaraan die opinies geïllustreerd konden worden. Zoals gezegd vormt de Apologie een essentiële schakel in het ontstaan van de ‘zwarte legende’. Ze behoort tot een genre dat Europawijd geschreven en verspreid

14 Dit incident wordt behandeld in het pamflet Declaration sommaire du faict de cevx de la ville de Vallencienne (K. 145). 15 Zie in dit verband Recveil des choses advenves en Anvers, touchant le fait de la Religion (K. 142) en de Beschryvinghe van den Staet ende voortgannck der Religie in Nederlant (K. 148). 16 Geurts 1956, 5. 17 Groenveld 2009, 56-57. 18 Vroomen 2012, 39.

3

werd en specifiek gericht was tegen de Spaanse tak van het Habsburgse Huis en het tirannieke bewind dat vanuit Madrid in de Lage Landen werd uitgeoefend.19 Volgens Ricardo García Cárcel bevat ze alle onderdelen waaruit dit fenomeen is samengesteld. Dat zijn de aanklacht tegen de zogenoemde Spaanse Inquisitie, de beschrijving van de wandaden door de Spanjaarden begaan in hun koloniën in de Nieuwe Wereld en, ten slotte, de kritiek op de persoon van Filips II.20 Hoewel Willem zijn pijlen vooral richtte op de vorst en diens adviseurs, was het zijn bedoeling ook de Spanjaarden in het algemeen te treffen.21 Hun kwaadaardige inborst was hem al langer bekend:

Maer nadien dat men onsen jaren oock ons verstandt heeft toeghenomen ende versterckt is worden, so sijn wy van een ander ender seer verscheyden meyninghe gheworden, dat vele waren, die niet en konden ghedencken dat de wreetheit ende rasernye van de Spaegniaerden haer so verre hadde konnen uutstrecken. Want daer en is niet ghebeurt, dat wy al over langhen tijdt van te vooren niet sekerlick en hadden verwacht, ghemerckt dat wy van haere wreede, gierige ende hooghmoedige mannieren van doen seer eyghentlicke kennisse droeghen.22

In haar intentie de Spanjaarden als volk negatief te omschrijven, zelfs te demoniseren, stond de Apologie niet alleen. In de Nederlandse propagandistische literatuur is dezelfde tendens aanwijsbaar een prototypische Spanjaard te creëren. Het ontbreken van nuance was opzettelijk. De strijd vereiste een eenduidig vijandbeeld, weliswaar geschakeerd maar in alle opzichten negatief. De prins verdedigt in de Apologie niet alleen zichzelf, maar ook de Nederlandse zaak in het algemeen. Weinig teksten uit deze periode belichten de verschillende aspecten van het conflict met Spanje op zo’n complete wijze. De belangrijkste motieven voor de Opstand worden erin samengevat. Naast de herindeling van de bisdommen in 1559, het negeren van de privileges, de prominente rol van kardinaal Granvelle bij het

19 De Apologie was de inspiratiebron voor een aantal belangrijke anti-Spaanse werken. De in 1592 verschenen teksten Philippiques contre les bulles et autres pratiques de la faction d’Espagne van François de Clary (1550-1627) en de Anti-Espagnol, autrement les Philippiques d’un demosthenes françois touchant les menees & rules de Philippe Roy d’Espagne pour enuahir la Couronne de France van Antoine Arnaud (1560-1619) zijn daarvan voorbeelden. 20 García Cárcel 2011, 609-615. 21 Juderías 1917, 231. 22 Willem van Oranje 1923, 42-43.

4

bestuur van de Nederlanden en het meedogenloze optreden van de hertog van Alva, noemt Oranje het fundamentele recht van opstand tegen een vorst die zich als tiran gedraagt. Aangezien Filips de vrijheid en de veiligheid van zijn onderdanen veronachtzaamt, is het verzet tegen hem gelegitimeerd.23 Volgens de prins is de reorganisatie van de bisdommen een dekmantel voor het invoeren van de Spaanse Inquisitie. Het was Filips’ intentie

om de wreede Inquisitie van Spaegnien te bevestighen, ende op dat de voorsz. Bisschoppen in stede van Inquisiteurs dienen souden, om niet alleene de lichaemen te verbranden, maer oock om de conscientien te pijnighen ende te tyranniseren.24

Al aan de vooravond van de Opstand vreesden pamflettisten voor de komst hier te lande van de Spaanse inquisiteurs, een vrees die overigens nooit bewaarheid zou worden. Ze zagen in die vermeende invoering de hand van kardinaal Granvelle, die stond voor de verderfelijke invloed van Rome en Madrid op het kerkelijke beleid. Pamfletten waarin dit wordt gezegd zijn onder andere Les subtils moyens par le Cardinal Granvelle uit 1566 en De artijckelen ende besluyten der Inquisitie van Spaegnien uit 1577.25 Een ander thema is de dreiging van een expansionistisch en overheersend Spanje, dat bijvoorbeeld aan de orde komt in Een discoers ofte vertoogh ghedaen voor den Coninck van Vrankerijke uit 1575 en Het Spaens Europa uit 1599. In dit verband wordt frequent gewezen op het moorddadige optreden van de Spanjaarden op het Amerikaanse continent, waarbij een verband wordt gelegd met hun optreden in de Lage Landen, zoals in Byencorf der H. Roomsche Kercke van Philips van Marnix van Sint- Aldegonde uit 1569. Willem van Oranje vergelijkt in de Apologie de situatie van de Nederlanders met die van de oorspronkelijke bewoners van Amerika. Zijn adressanten, waarschuwt hij, wacht hetzelfde lot als de indianen:

Hadden se [de Spanjaarden] maer slechts de macht ghehadt om ulieden [de leden van de Staten-Generaal] inghelijcks te vermoorden, also se in Indien gedaen hebben, ende noch

23 Van Gelderen 1991, 67-68. 24 Willem van Oranje 1923, 82. 25 Rahlenbeck 1823; De artijckelen ende besluyten der inquisitie van Spaegnien [...] (K. 156).

5

dagelicks doen, daer se meer dan twintigh milioenen, oft twee hondert mael hondert duysent persoonen hebben jammerlick om den hals ghebracht, ende dertigh mael meer landts verdorven ende uutgeroeyt, dan dese Nederlanden groot sijn, met so vreeselicke grousaemheit, dat alle de barbarische, wreede ende tyrannische feyten hier te vooren oyt bedreven, niet en sijn dan spel te achten by ’t gene dat den armen Indiaenen is gebeurt.26

Verder schetst de Apologie een onbarmhartig portret van Filips II. Hij zou een hypocriet zijn, een bedrieger, tiran, moordenaar en bloedschender. Dit zijn enkele van de typeringen die Willem van hem geeft. Filips en andere hoofdrolspelers uit het Spaanse kamp staan centraal in pamfletten als de Diverses lettres interceptes du Cardinal de Granvelle uit 1580 en de Vriendelicke vermaninghe aen de Heeren de Staten van Brabandt, Vlaenderen uit 1574, waarin Alva wordt geportretteerd. Ook de kronieken met beschrijvingen van oorlogsgebeurtenissen bevatten karakteriseringen van Spanjaarden, zowel van individuele personen als van de Spaanse soldaat in het algemeen. In de navolgende pagina’s zal de Nederlandse beeldvorming van Spanje ten tijde van de Opstand geanalyseerd worden met behulp van begrippen uit de imagologie, de stroming binnen de literatuurwetenschap die zich bezighoudt met ontstaan, interactie, functie en receptie van beelden van landen en naties. De conclusies van deze studie kunnen een rol gaan spelen in een breder, internationaal imagologisch discours.27 Daarnaast wil dit boek een bijdrage leveren aan de studie van de Opstand in het algemeen, aangezien de hier geboden analyse van het propagandistische materiaal licht werpt op bepaalde onderdelen van het historiografisch debat over deze fase van de Nederlandse geschiedenis.

26 Willem van Oranje 1923, 47. 27 Manzano Baena 2002, 777.

6

1 Inleiding

1.1 De Opstand in pamfletten In deze studie is een hoofdrol weggelegd voor het pamflet als drager en verspreider van nationale beelden over Spanje en zijn inwoners. Het genre ‘pamflet’ is niet eenvoudig te definiëren.1 Dat heeft te maken met de gevarieerde vorm, inhoud, verspreiding en doelgroep ervan. In de negentiende eeuw hebben verschillende samenstellers van pamflettencollecties geprobeerd duidelijkheid te brengen in de omschrijving van het fenomeen. L.D. Petit koos in 1882 nog voor een ruime omschrijving. Hij had het over ‘grootere of kleinere vlugschriften over de staatkundige, kerkelijke en maatschappelijke gebeurtenissen van den dag’ die ‘alle onderwerpen behandelen welke de aandacht van het volk wekten’.2 Een van de eerste pogingen om het genre nader af te bakenen dateert van 1916, toen P.J. Blok in zijn artikel ‘Wat is een pamflet’ schreef dat het ging om ‘een al of niet gedrukt geschrift van geringen omvang, dat minder bladen bevat dan voor een boek noodig is, naar inhoud en vorm van vluchtigen, actueelen aard en dat als afzonderlijk werk, met of zonder slappen papieren omslag is uitgegeven’.3 Uit 1932 stamt de definitie van D.H. ter Horst: ‘elk geschrift hetwelk een beschrijving of bespreking geeft van een concreet feit, dat tot op een jaar nauwkeurig bepaald kan worden of dat in nauw verband met een dusdanig feit gedrukt is, en dat uitgegeven is in de tijd waarin het genoemde feit voorviel’.4 Hij was hiermee concreter dan Blok. De nadruk op het actuele karakter van de pamfletten is ook kenmerkend voor de omschrijving die Craig Harline hanteert in zijn boek Pamphlets, Printing and Political Culture in the Early Dutch Republic uit 1987. Voor hem is een pamflet simpelweg een gedrukte tekst die betrekking heeft op een bepaalde actuele kwestie, ongeacht andere inhoudelijke of uiterlijke kenmerken. Gezien de veelzijdigheid van het hier bestudeerde

1 Tot het genre ‘pamflet’ behoren volgens het Algemeen letterkundig lexicon de volgende uitingen: vlugschrift, brochure, manifest, loopmare, vliegend blad, plakkaat (of placcaert), ordonnantie, resolutie, instructie, sententie, octrooi, traktaat, twistschrift, blauwboekje, schimpschrift, schotschrift, smaadschrift, calumnie, paskwil, libel(le) en praatje. 2 Petit 1882, v. 3 Blok 1916, 309. 4 Ter Horst 1932, 8.

7

corpus, is Harlines interpretatie goed bruikbaar. Recentelijk heeft Michel Reinders de begripsomschrijving van Harline overgenomen:

Een pamflet is een drukwerk dat positief of negatief reageert op een gebeurtenis die relevant is op het moment dat de publicatie verschijnt. Alle overige kenmerken van een pamflet, zoals vorm, lengte en inhoud varieerden zo sterk en veranderden met het verlopen van de tijd dermate ingrijpend dat ze onbruikbaar zijn voor een definitie.5

In de vroegmoderne Lage Landen waren pamfletten, anders dan elders in Europa waar de productie van deze geschriften in het algemeen schaarser was,6 een essentieel communicatie- en overredingsmiddel.7 Dat blijkt heel duidelijk tijdens de Opstand, die niet voor niets een papieren oorlog wordt genoemd.8 In de Nederlanden werd gedurende de eerste decennia van het conflict met Spanje een groot aantal pamfletten geproduceerd. De meeste werden geschreven door aanhangers van de rebellie tegen het Spaanse gezag. Zij poogden daarin de Opstand te rechtvaardigen en de in hun ogen onbillijke handelingen van de Spanjaarden aan de kaak te stellen. Er is tot nog toe weinig inhoudelijk onderzoek gedaan naar dit bronnenmateriaal. Toch zijn twee studies baanbrekend te noemen. In de eerste plaats Geurts’ De Nederlandse Opstand in de pamfletten, 1566-1584.9 In de verantwoording verbaast de auteur zich over het gebrek aan studies over het Nederlandse propagandamateriaal tegen het Spanje van Filips II.10 Hij richt zijn onderzoek op de belangrijkste thema’s die de pamfletten uit de genoemde jaren kenmerkten. Een tweede toonaangevende studie is die van Harline, die een meer kwantitatieve aanpak toevoegt aan het inventariserende werk van Geurts. In de afgelopen jaren is de belangstelling voor de studie van pamfletten vanuit literair-historische hoek sterk toegenomen.11 Nadat ze lang als partijdig,

5 Reinders 2010, 14. 6 Vooral in Spanje was, in vergelijking met andere landen, het aantal pamfletten in de vroegmoderne periode gering. Kamen 1986, 157. 7 Harline 1987, 190. 8 Powell 1971, 60. 9 De titel van het hoofdstuk dat hier van belang is, luidt: ‘Mythevorming: Personen en gebeurtenissen’. Geurts 1956, 157-189. 10 Ibid., VII. 11 Voorbeelden hiervan zijn De Kruif, Meijer Drees & Salman (eds.) 2006; Vrieler 2007; Dingemanse 2008.

8

tendentieus of anekdotisch werden beschouwd, is recent ook het belang van pamfletten voor de politieke geschiedenis onder de aandacht gebracht.12 Leo Wessels constateert dat de bloeitijd van het Nederlandse pamflet begon in 1560.13 De opkomst van het pamflet vond zijn oorsprong in de Opstand en eindigde aan het einde van de achttiende eeuw toen de periodieke pers, waaronder de kranten, die al vanaf de zeventiende eeuw werden gedrukt, een duidelijk politieke inhoud kreeg. Gert Jan Johannes laat het belang van pamflettistische literatuur, waartoe hij ook tijdschriften rekent, doorlopen tot in de negentiende eeuw, toen ze een voertuig voor de ideeën van het nationalisme werden.14 Harline is in ieder geval van mening dat de periode 1565- 1648 de vormende fase van het Nederlandse pamflet was.15 De eerste vier decennia daarvan staan centraal in dit boek. Het corpus bestaat met name uit pamfletten die zich bevinden in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag en die door W.P.C. Knuttel zijn gecatalogiseerd. Dat gebeurde tussen 1889 en 1920, de jaren waarin respectievelijk het eerste en het laatste deel van zijn negendelige catalogus werden uitgegeven.16 De Knuttel-catalogus bestrijkt de periode 1486-1853. Er staan ruim 30.000 pamfletten in vermeld. Door zowel zijn omvang als het streven van de auteur naar volledigheid vormt de Knuttel-catalogus een representatief corpus voor onderzoek naar Nederlandse pamfletliteratuur.17 De grondslag van de Knuttel-catalogus wordt gevormd door de zogenoemde Bibliotheca Duncaniana, samengesteld door Johan Duncan (1689/1690-1753), rekwestmeester van de Friese stadhouder. Na Duncans dood in 1753 schonk diens erfgenaam de collectie van 20.000 vlugschriften uit de periode 1516-1749 aan stadhouder Willem V. In 1798 werd de Bibliotheca Duncaniana samen met de rest van de stadhouderlijke documenten opgenomen in de nieuwe Nationale Bibliotheek. Ofschoon de collectie in de loop der tijd diverse malen werd aangevuld, onder andere

12 Deen, Onnekink & Reinders 2011, 4-5. 13 Wessels 2002. 14 Johannes 1995, 13-15. 15 Harline 1987, 5. 16 De titel van Knuttels catalogus luidt Catalogus van de pamfletten-verzameling berustende in de Koninklijke bibliotheek. Bewerkt, met aanteekeningen en een register der schrijvers voorzien. De Knuttelcatalogus kan worden geraagdpleegd in TEMPO (The Early Modern Pamphlets Online), een digitale bronnencollectie van rond 35.000 Nederlandse pamfletten uit de periode 1486-1853. Hoewel het belang van deze bronnenbank buiten twijfel staat, is de kwaliteit van de digitalisering zeer wisselend. Bij recentere digitaliseringsprojecten, met name Early Dutch Books Online en Early European Books, zijn veel hogere kwaliteitscriteria gehanteerd. Voor meer informatie zie: http://tempo.idcpublishers.info/, http://www.earlydutchbooksonline.nl/ en http://eeb.chadwyck.com/. Ook Google Books heeft de toegang tot vroegmoderne pamfletten vereenvoudigd. 17 Harms 2011, 29-30.

9

met bestanden uit de bibliotheken van G.J. Gérard en van Lodewijk Napoleon, is de Knuttel-catalogus een duidelijk op de Noordelijke Nederlanden gerichte collectie. Het aantal teksten in de Knuttel-catalogus afkomstig uit de Zuidelijke Nederlanden, vooral uit de periode die men Spaans zou kunnen noemen, is minimaal. Dit vormt echter geen belemmering voor een studie van het Spanjebeeld in de opstandige Nederlanden. Dit geldt des te meer daar de teksten uit dit gebied vanwege hun overwegend antikatholiek en anti-Spaanse inhoud een homogeen corpus opleveren. Uit de periode 1566-1609 telt de Knuttel-catalogus in totaal 1.600 pamfletten. Daaruit is ten behoeve van deze studie een selectie gemaakt van 236 exemplaren die relevant materiaal bevatten voor de beantwoording van de centrale vraag van dit boek. Bij de aanvang van het conflict was de aandacht van de pamflettisten vooral gericht op het aan de kaak stellen van de vermeende invoering van de Spaanse Inquisitie. Zij baseerden die gedachte op een aantal feiten, zoals de reorganisatie van de bisdommen in 1559 en de instelling van de Raad van Beroerten in 1567. Deze gebeurtenissen worden onder andere behandeld in het in 1568 verschenen pamflet Gewaande toespraak van Philips II en van Alva, dat een fictieve rede van de Spaanse vorst weergeeft die de verdenking bevestigde.18 De Inquisitie zou een geliefd onderwerp in de Nederlandse pamfletliteratuur worden, zoals blijkt uit De artijckelen ende besluyten der Inquisitie van Spaegnien uit 1577.19 Toen Filips II in 1567 de Spaanse tercios onder bevel van Alva naar de Nederlanden stuurde, kreeg de Opstand een militair karakter. Dit is terug te zien in de pamfletten die vanaf de jaren zeventig van de zestiende eeuw de oorlogsgebeurtenissen beschrijven en de nadruk leggen op het barbaarse gedrag van de Spaanse troepen. Uit het begin van het decennium dateren drie pamfletten van deze aard: N. van Rooswijks Cort en waerachtich verhael van alle gheschiedenissen […] in en voor de stadt Heerlem uit 1573, Nanning van Foreests Een cort verhael van de strenghe belegheringhe […] der Spangiaerden van de stadt Alcmaer, eveneens uit 1573, en Jan Fruytiers’ Corte beschrijvinghe van de strenghe belegeringhe […] der stadt Leyden uit 1574.20 Nadien verschenen nog het anonieme Brieve et veritable Histoire de la prinse d’Anvers uit 1577

18 Frédéricq 1907, 38-41. 19 De artijckelen ende besluyten der inquisitie van Spaegnien [...] (K. 156). 20 Cort ende waerachtich verhael van alle gheschiedenissen [...] in ende voor der stadt Heerlem [...] zedert de belegheringhe van dien [...] (K. 202); Een cort verhael van de strenghe belegheringhe ende aftreck der Spangiaerden van de stadt Alcmaer [...] (K. 207); Corte beschrijvinghe van de strenghe belegheringhe ende wonderbaerlicke verlossinghe der stadt Leyden in Hollandt [...] (K. 226).

10

en de Recveils d’Aretophile van Frédéric Perrenot de Champagney uit 1578, beide over de plundering van Antwerpen in 1576, beter bekend als de Spaanse Furie.21 Daarnaast bestaat er een ruim aantal oorlogskronieken die de Spaanse soldaat portretteren.22 Niet alleen de anonieme soldaat wekte de belangstelling van de pamflettisten, ook specifieke personen werden in de pamfletten aan een boordeling onderworpen. Van hen is de hertog van Alva het bekendst. Hij vormde niet alleen tijdens zijn landvoogdij, maar ook lang daarna nog een belangrijk doelwit. Andere bevelhebbers, zoals Luis de Zúñiga y Requesens, Juan van Oostenrijk en Alexander Farnese, alsmede officieren van lagere rang, bijvoorbeeld Sancho Dávila, Julián Romero en Cristóbal de Mondragón, passeren minder vaak de revue. De pamflettisten streefden er niet alleen naar het Nederlandse publiek te bereiken, zij hadden ook internationale aspiraties. Dat is op een aantal momenten duidelijk waarneembaar, zoals in 1588, toen de Spanjaarden een mislukte poging deden met hun Armada Engeland binnen te vallen. Die gebeurtenis vond een echo in pamfletten als de Heylige bulle van Marnix van Sint-Aldegonde. Verder wordt in een aantal pamfletten het Nederlandse volk vergeleken met de inheemse bewoners van de Spaanse koloniën in de Nieuwe Wereld. Den spieghel van de Spaensche tyrannie van de Gentenaar Jacob Viverius uit 1601 is daarvan het meest sprekende voorbeeld.23 Naast de pamfletten uit de Knuttel-catalogus zijn enkele geuzenliederen geraadpleegd en is geput uit de gedrukte geschiedenissen die gedurende de bestudeerde periode verschenen.24 De term ‘geuzenliederen’ verwijst naar de propagandistische liederen die vanaf 1566 werden geschreven en tot doel hadden het Nederlandse publiek te informeren over oorlogsgebeurtenissen en over de zienswijzen van het rebelse kamp.25 De meest bekende verzameling werd samengesteld door E.T. Kuiper en in 1924-1925 uitgegeven door P. Leendertz Jr. Bij de historiografische bronnen gaat het

21 Brieve et veritable Histoire de la prinse d'Anvers, et du cruel meurtre, embrasement de feu, et autres acte inhumains des Espagnols […] (K.258); Recveils d'Aretophile, contenans Par quels moyens les gens de guerre Espaignols ammenez es Pays bas par le Duc dÁlue […] (K. 243). 22 Zie bijvoorbeeld Vvarachtighe historie, ende ghetrouwe beschryuinghe vande alteratie ende veranderinghe, gheschiet inde Stadt Mechelen [...] (K. 578) en Eyghentlijck ende treffelijck bewijs ende summaris waerachtich bericht van alle ende jeghelicke saken, oock grouwelijcke daden [...] (K. 1073). 23 Den spieghel van de Spaensche tyrannie [...] (K. 1167). De Gentse arts Jacob Viverius of Van de Vivere studeerde medicijnen in Leuven en Leiden. Hij maakte reizen naar Frankrijk en Engeland. Teruggekeerd in de Nederlanden, vestigde hij zich in Amsterdam. Hij schreef over de protestantse martelaar Anna van den Hove – De uyt-spraecke van Anna vyt den Hove (K. 1048) – en publiceerde ook stichtelijk proza. Hij overleed in 1636. Zie Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde (BWNZL). 24 Voor de raadpleging van de geuzenliederen is gebruik gemaakt van Leendertz 1924-1925. 25 Over de geuzenliederen, zie Grijp 1994, 266-275; De Bruin 2001, 174-181.

11

om werken van de eerste generatie Nederlandse historici: de Belgische ofte Nederlandsche Historie van onzen Tijden van Emanuel van Meteren uit 1599, het eerste deel van Oorspronck, begin ende aenvang der Nederlantscher oorlogen, beroerten ende burgerlijcke oneenicheden van Pieter Bor uit 1595 en de Historie der Nederlantscher oorlogen begin ende voortganck tot den jare 1601 van Everhard van Reyds uit 1626. Deze kronieken hebben eveneens bijgedragen aan het Nederlandse Spanjebeeld en bevatten bovendien informatie uit en over pamfletten.26

1.2 Thema’s Het bronnencorpus is ten behoeve van dit onderzoek thematisch gerangschikt. De vijf inhoudelijke hoofdstukken behandelen elk één aspect van anti-Spaanse beeldvorming: de volksaard van de Spanjaarden; hun religieuze aspiraties, met name de invoering van de Spaanse Inquisitie; het karakter en optreden van enkele Spaanse hoofdrolspelers; de Spaanse soldaat; en, ten slotte, het Spaanse optreden wereldwijd. De gehanteerde indeling is gebaseerd op de meest voorkomende vroegmoderne stereotypen over Spanje en de Spanjaarden die door Heinz Schilling, K.W. Swart en Hugo de Schepper zijn genoemd. Schilling onderscheidt voor het Duitse taalgebied vijf categorieën van stereotypen, die volgens hem ook van toepassing zijn op de rest van Europa.27 Bij de eerste gaat het om stereotypen met betrekking tot de militaire macht van Spanje. Het Spaanse leger had weliswaar kundige bevelhebbers, maar bestond uit huursoldaten die wreed, chaotisch en immoreel zouden zijn. De tweede categorie wordt gevormd door stereotypen die verwijzen naar het Spaanse binnenlandse bestuur. Ook dat gold als onverbiddelijk en wreed. Het Spaanse volk zou leven in voortdurende angst voor straf. De derde categorie bestaat uit stereotypen over de Spaanse buitenlandse politiek, dat wil zeggen over de vermeende drang van de Spanjaarden de wereld door middel van een universele monarchie aan zich te onderwerpen. Een vierde categorie wordt gevormd door stereotypen die te maken hebben met de kerkelijke politiek van Spanje en de Contrareformatie. Spanje zou overal het katholicisme willen voorschrijven en de geloofsvrijheid onderdrukken. De inquisiteurs en de jezuïeten golden als de uitvoerders van dit onverdraagzame en fanatieke beleid. De vijfde categorie, ten slotte, omvat stereotypen over de raciale kenmerken van de Spanjaarden. Die zouden tot een

26 Dit is vooral het geval bij Bor, die aan zijn geschiedenis van de Opstand het Byvoegsel van authentyke stukken, die in de Historie van Pieter Bor Christiaensz, slechts sommierlijk [...] of in’t geheel niet gevonden worden toevoegde, waarin pamfletten en andere documenten worden weergegeven. 27 Schilling 2002, 37-63.

12

onzuiver ras behoren vanwege hun contact in het verleden met de islam en het jodendom. Swart en De Schepper richten zich vooral op de stereotypen die typerend zijn voor de anti-Spaanse propaganda in de Nederlanden ten tijde van de Opstand.28 Hierbij gaat het om de machinaties van de Spaanse Inquisitie, de ondeugden van Filips II, het plan van Spanje om een universele monarchie te vestigen en de aangeboren wreedheid van het Spaanse volk.29 Deze ordening kent een chronologische component. Zowel Swart als De Schepper laat zien dat de Inquisitie het eerste onderwerp was waarmee pamflettisten probeerden afkeer van Spanje op te roepen. De jaren van de landvoogdij van Alva, waarin vooral typeringen uit de laatste categorie voorkwamen, vormden een doorslaggevende periode in de beeldvorming van Spanje en de Spanjaarden. Het anti- Spaanse sentiment nam toen sterk toe. Het zwaartepunt in de beeldvorming verplaatste zich van de religieuze of kerkpolitieke naar de militaire component.30 De Spaanse soldaat werd toen het doelwit van kritiek. De publicatie van de Apologie in 1580 wordt algemeen gezien als het moment waarop de pijlen voor het eerst gericht werden op Filips II. In een later stadium, toen de opstandelingen de steun van andere Europese naties, met name van Engeland, probeerden te verwerven, werd de expansiedrift van Spanje het dominante onderwerp in de pamfletten.

1.3 Imagologie Landen roepen een bepaald beeld op. Dit beeld of complex van beelden bestaat uit een aantal stereotypen of onderscheidende kenmerken die een land of een volk in de ogen van een externe beschouwer typeren. Zulke stereotypen worden gecreëerd, verspreid en vastgelegd door een proces dat we beeldvorming noemen. Door middel van stereotypering worden kenmerken van een persoon of van een groep van personen toegeschreven aan de bevolking van een land in haar geheel. Zulke beeldvorming is niet reëel, want sterk veralgemeniserend of simplificerend.31 Tegelijkertijd blijken stereotypen zeer bestendig en moeilijk te veranderen.32 Dit is in het bijzonder het geval bij negatieve beelden, die een langer leven leiden en resistenter zijn voor verandering

28 Swart 1975, 36-57; De Schepper 1992, 67-86. 29 Swart 1975, 37-38. 30 Ibid., 47. 31 Díez Nicolás 2002, 243-244. 32 Lippmann 1922.

13

dan positieve.33 Hoewel stereotypen een slechte reputatie genieten,34 zijn de meeste onderzoekers het erover eens dat ze een belangrijke sociale functie vervullen, omdat ze de werkelijkheid vereenvoudigen en hanteerbaar maken. Volgens Ruth Aossy en Anne Herschberg-Pierrot zijn stereotypering en categorisering onmisbaar bij het waarnemen en begrijpen van objecten.35 De belangstelling voor de studie van nationale stereotypen dateert uit de late achttiende en het begin van de negentiende eeuw, met de introductie van de ‘natie’ als identiteitsvormend concept.36 Auteurs als Herder, Goethe en Lessing gelden als pioniers van het denken over en het beschrijven van nationale kenmerken in literaire teksten. Zij koesterden de wens het contact tussen de volken te vereenvoudigen door de onderlinge kennis van hun culturen te stimuleren.37 Nog in de eerste helft van de twintigste eeuw stelde de Franse comparatist Jean-Marie Carré zich tot doel nationale karakteristieken te maken met de bedoeling historische misverstanden weg te nemen en conflicten tussen landen in de toekomst te voorkomen.38 Sinds de jaren zestig van de twintigste eeuw is de aandacht van comparatisten en imagologen niet langer gericht op het creëren van zulke profielen – men houdt dat voor ideologisch en onwetenschappelijk – maar op het analyseren van de oorsprong, het doel en het effect van zulke beeldvorming.39 In de Opstand tegen Spanje speelt de wederzijdse beeldvorming van de strijdende partijen een essentiële rol. In de Nederlandse letterkunde is de belangstelling in dit verband steeds gericht geweest op het Nederlandse zelfbeeld dat ontstond naar aanleiding van de strijd tegen Spanje.40 Het beeld dat de Spanjaarden in die tijd van de Nederlanders hadden is eveneens onderzocht.41 Aan de Nederlandse beeldvorming van Spanje en de Spanjaarden is echter tot op heden weinig aandacht besteed.42 Het is goed hier het begrip ‘beeld’ nader te omschrijven. Een beeld of imago kan worden gedefinieerd als een uiting, al dan niet literair, van een relevante scheiding

33 Iglesias 2008, 45. 34 McGarty, Yzerbyt & Spears 2002, 4. 35 Amossy & Herschberg-Pierrot 1997, 26-27. 36 Leerssen 1999. 37 Sánchez Romero 2005, 10. 38 Carré 1947. Les écrivains français et le mirage allemand: 1800-1940 wordt beschouwd als het belangrijkste voorbeeld van deze stroming. Daarin probeert Carré het volgens hem verdraaide beeld dat over Duitsland in de Franse literatuur al sinds de Renaissance bestond, te corrigeren. 39 Fischer 1981, 16. 40 Meijer Drees 1997. 41 Rodríguez Pérez 2003. 42 Lechner 2004, 221-233.

14

tussen twee culturele werkelijkheden.43 Ieder beeld impliceert de bewustwording van een ‘ik’ tegenover een ‘ander’, of, in ruimtelijke termen, van een ‘hier’ tegenover een ‘daar’. Deze dichotomie of bipolariteit is goed zichtbaar als het gaat om nationale beelden. Het eigen nationale imago wordt door de stereotypering van een ander land of volk onderscheiden en afgebakend. Daarnaast vervullen stereotypen in conflictsituaties een rechtvaardigende functie door de ene groep te helpen bij de verdediging van haar gedrag tegenover een andere groep.44 Het is dus niet verwonderlijk dat bij escalatie van vijandelijkheden tussen landen door de respectieve kampen negatieve stereotypen worden gecreëerd of dat al bestaande stereotypen worden aangepast. Voor de verspreiding van deze stereotypen worden meestal propagandacampagnes gevoerd. Die zorgen voor de constructie van een coherent systeem van beelden die op verschillende manieren worden weergegeven en verspreid met als doel de publieke opinie van bepaalde ideeën te overtuigen. De verschillende beelden van Spanje en de Spanjaarden in de zestiende eeuw ontstonden tijdens de rebellie tegen het Habsburgse bewind. Het repertoire van representaties werd vooral vastgelegd in pamfletten en andere schriftelijke en visuele bronnen. Ze vormden een systeem van stereotypen dat een stabiel (vijand)beeld over Spanje opleverde. De bijdrage van de pamflettisten aan de constructie van die beelden is niet onbelangrijk. Pierre Chaunu betoogt dat de Nederlandse Opstand kan worden beschouwd als het kristallisatiepunt van alle vijandige representaties van Spanje in het buitenland.45 De imagologie biedt nuttig theoretisch gereedschap om deze beelden te bestuderen. Het betreft een specialisatie binnen de vergelijkende literatuurwetenschap die de discursieve en literaire articulatie van culturele verschillen en nationale identiteiten bestudeert.46 De discipline is ontstaan in de jaren na de Tweede Wereldoorlog, toen men afstand nam van het idee van reëel bestaande nationale karakters, dat in belangrijke mate stoelde op wat etnisch essentialisme wordt genoemd.47 Joep Leerssen geeft de volgende definitie van het vak: ‘de beeldvorming, de articulatie van die beeldvorming in teksten, de verspreiding van die teksten, hun invloed

43 Pageaux 1994, 60. De definitie van Daniel-Henri Pageaux in het Frans luidt: ‘L’image est l’expression littéraire ou non, d’un écart significatif entre deux ordres d’une realité culturelle’. 44 Cinnirella 1997, 45. 45 Chaunu 1985, 885. 46 Leerssen 2000, 268-269. 47 Leerssen 2007, 21.

15

en hun intertekstuele verbanden’.48 Met andere woorden: een imagologische studie staat niet zozeer stil bij de geloofwaardigheid van een bepaald imago van een bepaald land, maar vooral bij de oorsprong, verspreiding en bestendigheid ervan. Daarbij onderscheidt men imagotypes, die op hun beurt worden gesplitst in auto-imagotypes en hetero- imagotypes. Imagotypes refereren aan beelden van staten en volken in het algemeen. Terwijl auto-imagotypes verwijzen naar het eigen nationale of volksbeeld, hebben de hetero-imagotypes betrekking op het beeld van buitenlandse staten en volken. Deze studie beoogt dus een analyse te geven van hetero-imagotypes die in Nederland werden geproduceerd van Spanje en de Spanjaarden. De imagologie kent geen vast omschreven methode. Manfred Beller benadrukt dat iedere imagoloog een eigen methodologische aanpak kiest.49 Imagologische studies bevatten derhalve vaak een historisch overzicht van de conceptuele beginselen van het vak.50 Vanwege de context waarin ze ontstond, houdt de imagologie zich bovendien vooral bezig met de analyse van literaire teksten uit de negentiende en twintigste eeuw, vooral van romans.51 Een aantal recent verschenen studies echter laat zien dat de imagologie ook een adequaat kader biedt voor de analyse van vroegmoderne beeldvorming van landen en volken, en dat pamfletliteratuur een rijke en betrouwbare bron vormt van imagologische analyse.52 De gekozen aanpak in dit boek staat niet los van het debat dat in de loop van de twintigste eeuw is gevoerd over de oorsprong van het (negatieve) imago van de Spaanse natie. In studies over de buitenlandse beeldvorming van Spanje kan men twee stromingen onderscheiden. In de eerste plaats de stroming die de beeldvorming van Spanje in het buitenland beschouwt als een uniform fenomeen dat haar oorsprong vond in de afkeer van Filips II en zijn wijze van bestuur. Die leidde tot een homogeen repertoire van vijandbeelden over Spanje en de Spanjaarden dat over heel Europa werd verspreid, de eerdergenoemde ‘zwarte legende’. Tot deze stroming rekent men de imagologen Julián Juderías, de naamgever van het fenomeen, en zijn volgelingen, onder wie Rómulo D. Carbia. De tweede en recentere stroming, vertegenwoordigd door onder anderen William S. Maltby en Philip W. Powell, beschouwt het internationale

48 Leerssen 2011, 182. 49 Beller 2007, 10. 50 Ibid., 13. 51 Leerssen 2011, 154. 52 Schmidt 2001; López de Abiada & López Barnassocchi 2004.

16

Spanjebeeld daarentegen juist als heterogeen en dynamisch.53 Er is sprake geweest van bijdragen uit verschillende landen (Italië en Engeland),54 van verschillende groepen (bijvoorbeeld Spaanse protestanten in ballingschap) en individuen (Marnix van Sint- Aldegonde of Antonio Pérez). De Nederlandse beeldvorming van Spanje en de Spanjaarden was eensdeels lokaal en eigentijds, maar bestond anderdeels uit oudere en van elders afkomstige stereotypen. In de pamfletten die het corpus van dit onderzoek vormen, is deze combinatie van beelden goed herkenbaar. Het imago van de wrede Spaanse soldaat bijvoorbeeld was opgebouwd uit eerdere buitenlandse representaties van Spaanse militairen. Zo had de Sacco di Roma in 1527, waarbij Rome door Spaanse en Duitse troepen werd geplunderd, het Spaanse leger in heel Europa een slechte reputatie bezorgd.55 Dit negatieve beeld werd tijdens de Opstand verder ingekleurd met beschuldigingen van kannibalisme en grafschennis. De imagologische methode ontwikkeld door Jean-Marc Moura biedt goede mogelijkheden om deze dynamische beeldvorming te interpreteren.56 Hierbij wordt onder ‘dynamisch’ de wisselwerking verstaan tussen de verschillende elementen waaruit een beeld is opgebouwd. Bij de ontwikkeling van zijn methode baseert Moura zich op de hermeneutische theorie van Paul Ricoeur. Die verwerpt de gedachte dat beelden de werkelijkheid op directe wijze weergeven. Volgens Ricoeur gaat het om literaire constructies, geproduceerd in een bepaalde sociale context. Moura is van mening dat beelden op drie manieren bestudeerd kunnen worden: als beschrijvingen van het vreemde, als producten van een concrete staat, cultuur of samenleving – de zogenoemde sociaal-imaginaire uitingen –, of als (literaire) uitingen van een bepaalde auteur. Dit veronderstelt een drieledige analyse: descriptief, contextueel en literair. De culturele context waarin een beeld wordt geproduceerd, is even belangrijk als het beeld zelf. Een beeld is ook niet alleen maar een literaire constructie met een auteur, maar is steeds ingebed in zijn sociale en historische context. Daarnaast benadrukt Moura een van de aspecten die volgens Ricoeur beelden kenmerken, namelijk hun ideologische lading. Een imago ambieert een ‘ander’ te beschrijven, maar kan ook een instrument zijn om de eigen identiteit mee uit te drukken. Moura refereert hierbij aan het beeld dat

53 Maltby 1971; Powell 1971. 54 Over de perceptie van Spanje en de Spanjaarden in het vroegmoderne Italië, zie Baker-Bates & Pattenden 2016; over de perceptie van Spanje en de Spanjaarden in het vroegmoderne Engeland, zie Cruz 2008. 55 Recio Morales 2006, 654. 56 Moura 1992.

17

in de achttiende eeuw in Frankrijk over Spanje werd verspreid, namelijk dat van een tegenpool van de Verlichting. Door de vergelijking te maken met een bijgelovige en onontwikkelde natie, probeerden de Fransen hun eigen identiteit te versterken en zich te onderscheiden. Manuel Sánchez Romero onderscheidt op basis van de methode van Moura vier fasen binnen het imagologisch onderzoek. Ten eerste dient de oorsprong en de evolutie van imagotypen in een bepaald land te worden bestudeerd. Met andere woorden: er moet worden vastgesteld of een bepaald imagotype een internationale draagwijdte bezit of dat het zich beperkt tot één gebied. Dit gebeurt om te bepalen of er sprake is van een multinationale macrostructuur van beelden. Ten tweede moet een imagoloog de beelden die hij analyseert in hun sociale en historische context plaatsen, zodat de imagotypes niet als geïsoleerde artefacten worden bezien, maar als product van een bepaalde sociale verbeelding. Ten derde is het nodig dat de imagoloog rekening houdt met de herkomst van een bepaald imago. Ten slotte moet een beeld worden onderworpen aan een tekstuele beschouwing die de drie voorafgaande aspecten in aanmerking neemt, zodat daaruit conclusies kunnen worden getrokken.57 Om deze methode te illustreren, zal in het eerste hoofdstuk van dit boek het pamflet Aerdt ende eygenschappen van Seignor van Spangien worden geanalyseerd. Bij de behandeling van dit pamflet zal zowel de historische context van het pamflet (dat werd opgesteld met als doel het voorstel tot vredesonderhandelingen met de Spanjaarden te verwerpen) als de herkomst van de beelden en de impact van dit document aan de orde komen. De auteur gebruikte enkele Spaanse bronnen om zijn beschrijving van de Spanjaard realistischer te maken. De invloed van het pamflet was zodanig dat de daarin gecreëerde stereotypen in de zeventiende eeuw terechtkwamen in het anti-Spaanse discours in Frankrijk. Het geheel van onderzochte beelden kan worden onderverdeeld in drie groepen. In de eerste plaats in multinationale beelden die een supranationale macrostructuur van beelden over een bepaald land vormen. In het geval van deze studie betreft het de buitenlandse beelden die werden overgenomen in Nederland. In de tweede plaats in beelden die in een bepaald land in een bepaald tijdperk werden geproduceerd en die worden aangeduid als reproductieve verbeelding. Dat zijn in dit geval beelden die tijdens de Opstand in de Nederlanden werden gecreëerd. De derde groep betreft beelden

57 Sánchez Romero 2005, 25.

18

die een bepaalde auteur vanuit zijn eigen verbeelding in zijn tekst introduceert en die een zogenoemde productieve verbeelding vormen. Als concrete Nederlandse auteurs kunnen hier onder anderen Willem van Oranje en Marnix van Sint-Aldegonde worden genoemd. De beelden die in de Lage Landen werden verspreid over het Spaanse gezag zullen aan de hand van de methode van Moura worden geïnterpreteerd. Dit gebeurt in een historische en internationale context, zodat van daaruit de bijdrage van de Nederlandse propaganda aan het vroegmoderne Europese anti-Spaanse discours kan worden verklaard.

1.4. Formele aspecten De aandacht in deze studie gaat uit naar de inhoud van de bronnen, niet naar hun vorm. De nadruk ligt op het identificeren van de thema’s en motieven waaruit het anti-Spaans discours was samengesteld. Daarbij wordt uitgegaan van de opvatting van Yuri Tynjanov dat het weinig zinvol is teksten – in dit geval dus pamfletten – te bestuderen als geïsoleerde objecten.58 Iedere tekst of elk pamflet maakt immers deel uit van een groter geheel aan verwijzingen of ideeën, in dit geval de anti-Spaanse propaganda in de Nederlanden ten tijde van de Opstand. Dit grotere geheel werd overigens gearticuleerd binnen de sociale en politieke context van de opkomende Nederlandse natie. De propaganda werd door de intellectuele en politieke leiders van de rebellie ingezet ten behoeve van een identiteitsvormend discours. In dat discours, dat gebaseerd was op onderscheidende dichotomieën zoals protestantisme versus katholicisme, vrijheid versus tirannie en Noord versus Zuid, speelde het zwartmaken van Spanje en de Spanjaarden een belangrijke rol.59 Een analyse van de formele en stilistische aspecten van de pamfletliteratuur valt buiten het bestek van deze studie. In deze paragraaf worden slechts kort enkele vormkenmerken aan de orde gesteld. Daarbij hanteren we enkele algemene categorieën afkomstig uit de vergelijkende literatuurwetenschap zoals geformuleerd door Claudio Guillén: het representatieve of communicatieve kanaal, het genre, de literaire modus en de formele componenten.60 Het eerste aspect dat een tekst definieert, is het zogenoemde representatieve of communicatieve kanaal. Deze categorie is gebaseerd op wat Goethe de natuurlijke vormen van de literatuur, de ‘Naturformen der Dichtung’ noemde

58 Tynjanov 1978, 66-77. 59 Powell 1971, 66. Zie in dit verband ook Van Gelderen 1992, 136. 60 Guillén 1985, 163-167. Een Engelse vertaling in Guillén 1993.

19

(Todorov spreekt van ‘theoretische genres’) en die traditioneel refereren aan de drie grote genres, namelijk epiek, lyriek en dramatiek.61 Volgens Guillén is er nog een andere natuurlijke literaire vorm, namelijk de redekunst of retorica, die ‘niet ritmisch, niet gezongen’ is en als monologisch kan worden beschreven.62 Voorbeelden hiervan zijn het wetenschappelijke discours en de historiografie. Deze overkoepelende genres kenmerken zich door hun metahistorische component, oftewel hun atemporele en universele karakter, dat wil zeggen dat men ze doorheen de geschiedenis tegenkomt. De toepassing van deze literaire categorieën op de pamfletliteratuur is problematisch. Op de eerste plaats is het niet eenvoudig pamfletten te definiëren als literaire uitingen. De studie van dit bronnenmateriaal is vooral gericht geweest op externe aspecten, zoals de drukgeschiedenis, de fysieke verspreiding en impact op politiek, maatschappij of religie. Op de tweede plaats zijn pamfletten vanouds beschouwd als onbelangrijk, kortstondig en onbetrouwbaar. Dit heeft als gevolg gehad dat de interesse ervoor nooit groot is geweest en de verzameling ervan niet nauwkeurig of systematisch heeft plaatsgevonden. In Engeland bijvoorbeeld dateren de eerste collecties van pamfletten pas uit de tweede helft van de zeventiende eeuw. Ten slotte kenmerken pamflettencollecties zich door hun heterogeniteit. Dat neemt niet weg dat Joad Raymond in zijn studie naar vroegmoderne Engelse pamfletten een poging heeft gedaan ze qua genre of tekstsoort – en gedeeltelijk ook qua vorm – te karakteriseren. Volgens hem gaat het bij pamfletten om teksten van fictieve of non-fictieve inhoud, die zich kenmerken door een persuasief en propagandistisch doel, een zeker informatief karakter bezitten en meestal ook een moraliserende boodschap willen overbrengen.63 Het corpus van Nederlandse pamfletten en ander propagandistisch materiaal is een goed voorbeeld van de problematiek die inherent is aan het genre. Het betreft een bonte verzameling teksten: van politieke en religieuze traktaten tot toneelstukken, oorlogskronieken en liederen. Mocht men de categorie van de natuurlijke literaire vormen willen toepassen op deze documenten, dan zou men kunnen zeggen dat de pamflettistische literatuur een polyvalent karakter heeft. Zo vindt men er lyrische teksten tussen, zoals geuzenliederen, maar ook verhalen, zoals oorlogskronieken, die een klassieke narratieve structuur bezitten.64 Ook de dramatiek is vertegenwoordigd, zoals blijkt uit dialogische geformuleerde pamfletten waarbij de namen van de sprekers

61 Over de theoretische genres, zie Brooke-Rose 1976, 145-158. 62 Guillén 1985, 163. 63 Raymond 2003, 4-27. 64 Johnson & Madler 1980, 59.

20

tussen de tekstclauzen zijn afgedrukt. Een meer betogende, argumentatieve stijl treft men aan in wat men traktaten kan noemen en in geschriften van historiografische aard. Wat betreft de tweede door Guillén genoemde categorie, die van de genres in strikte zin, is het bestudeerde materiaal eveneens vrij heterogeen te noemen. De pamfletten in ons corpus behoren tot verschillende genres, namelijk gedichten en liederen, dialogen, kronieken, traktaten, brieven, institutionele publicaties en informatieve teksten. Aan de lyrische genres schrijft Joost Vrieler vier functies toe: informatief, persuasief, polemisch en diverterend.65 Ofschoon zich in ons corpus een aantal verslaggevende gedichten bevindt, doorgaans over oorlogsgebeurtenissen, bezit een meerderheid van de bestudeerde gedichten en liederen onmiskenbaar een persuasief karakter. Zulke persuasief-poëtische teksten kunnen volgens Vrieler verdeeld worden in twee subcategorieën: de heroïsche, die gewijd zijn aan de helden van het rebelse kamp met de bedoeling hen lof toe te zingen, en de spottende en denigrerende, die beogen de vijand te belasteren.66 Tijdens de periode die dit onderzoek beslaat, is sprake van een duidelijke ontwikkeling in de poëtische pamfletten. In de eerste jaren van de Opstand hadden gedichten en liederen voornamelijk tot doel de vijand te belasteren. Het karakter en het gedrag van de Spanjaarden werden op denigrerende wijze beschreven. In een later stadium, vooral naar aanleiding van het Twaalfjarig Bestand, legden de dichters de nadruk op de heldhaftige daden van prominente figuren uit het opstandige kamp, zoals Maurits van Nassau, terwijl de slechtheid van de Spanjaarden geleidelijk naar de achtergrond verschoof. De inzet van gedrukte toneelstukken voor propagandistische doeleinden kwam in de tweede helft van de zestiende eeuw in de mode, vooral in Frankrijk tijdens de zogenoemde Hugenotenoorlogen.67 Die trend is ook aanwijsbaar in de Nederlanden, aangezien in het onderzoekscorpus een aantal pamfletten van dramatische aard voorkomt. Het betreft vooral dialogen tussen twee of meer fictieve personen die over verschillende actuele politieke of religieuze onderwerpen discussiëren. Volgens Jeffrey K. Sawyer is het belangrijkste kenmerk van dit soort teksten het gebruik van fictieve personages met als doel ideeën en meningen te uiten die de pamflettisten niet ‘zelf’ zouden durven ventileren, dat wil zeggen als ik-verteller of als alwetende verteller.68 Tot het narratieve of verhalende genre behoren de kronieken van veldslagen, innames,

65 Vrieler 2007, 37. 66 Ibid., 202. 67 Johnson & Madler 1980, 59. 68 Sawyer 1990, 87.

21

plunderingen en andere oorlogsgebeurtenissen. Deze documenten hebben een descriptief karakter en kenmerken zich door een eenvoudige verhaalstructuur. Hoewel ze in de eerste plaats beogen informatief te zijn, vormen ze een belangrijke bron van negatieve stereotypen over Spanjaarden, vooral over Spaanse soldaten. De traktaten, brieven en geschiedenissen (zoals die van Bor) rekenen we tot het argumentatieve of retorische genre. Deze teksten verwoorden doorgaans een samenhangend en gedetailleerd discours met betrekking tot het conflict met Spanje. We onderscheiden globaal vier categorieën. In de eerste plaats de politieke teksten, die aanvankelijk de trouw van het Nederlandse volk aan keizer Karel benadrukten, maar naderhand de rebellie en het geweld tegen de Spanjaarden moesten rechtvaardigen. In de tweede plaats de religieuze teksten, die met name tijdens de eerste decennia van de Opstand werden geschreven en waarvan de Spaanse Inquisitie het centrale onderwerp vormt. In de derde plaats dus de historiografische teksten. Volgens Ángel Gómez Moreno vormde geschiedschrijving in de vroegmoderne tijd een geducht wapen in de propagandaoorlog tussen strijdende partijen.69 Dat was zeker ook het geval tijdens de Opstand. Ten slotte is er nog de categorie van officiële, administratieve documenten. Daarin treft men beschrijvingen van Spanje en de Spanjaarden aan die rechtstreeks van de Nederlandse autoriteiten afkomstig zijn. Een heel bijzondere categorie vormen de gefingeerde documenten van de zijde van de Spaanse overheid, quasi-officiële en zogenaamd geheime communicaties (juridische geschriften, brieven, etc.) geschreven door anti-Spaanse auteurs, met als doel de ware motieven en oogmerken van de tegenstander aan het licht te brengen. Het vervalsen van documenten met propagandistische intenties was een veelgehanteerd propagandistisch middel in de vroegmoderne periode, niet alleen in de Nederlanden.70 Volgens Guillén refereert de literaire modus aan de vertelwijze van een bepaalde tekst, met de bedoeling het persuasieve effect te versterken.71 Hij noemt als voorbeelden de satire, de ironie, de parodie en de allegorie. In het onderzoekcorpus zijn verschillende van die modi aanwijsbaar, wat als indicatie kan worden beschouwd voor de formeel- stilistische variëteit van de Nederlandse pamfletliteratuur. Het gebruik van satire, ‘the literary art of diminishing or derogating a subject by making it ridiculous and evoking

69 Gómez Moreno, 319. 70 Raymond 2003, 351. 71 Guillén 1985, 165.

22

toward it attitudes of amusement, contempt, scorn and indignation’,72 is een belangrijke constante in vroegmoderne pamfletten, ook in de Nederlanden. De redenen hiervoor laten zich raden.73 Ten eerste stond de satire toe op amuserende wijze ideologische standpunten en kritiek over te brengen. Ten tweede was satire voor veel publieksgroepen toegankelijk. Ook ironie, ‘a statement in which the meaning that a speaker implies differs sharply from the meaning that is ostensibly expressed’,74 werd veel toegepast. Volgens Katharina Barbe gaat het om de uitdrukking van versluierde kritiek gebaseerd op gedeelde kennis.75 Beschrijvingen van Spanjaarden als dappere krijgers of als vrome gelovigen bijvoorbeeld moesten door de lezer in geheel tegenovergestelde zin worden begrepen. Dat gebeurde natuurlijk sneller naarmate men zelf tegenovergestelde ervaringen met hen had gehad. Gerelateerd aan de ironie was de karikatuur ook een belangrijk instrument van de pamflettisten om hun boodschap te presenteren. Door middel van de overdrijving en de stereotypering die deze modus kenmerken, werd de vijand op komisch-denigrerende wijze beschreven. In sommige van de onderzochte pamfletten neemt de overdrijving zulke groteske vormen aan dat het komische element nagenoeg wegvalt en afschuw en weerzin overheersen. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de uitvoerige beschrijvingen van de wandaden – plundering, brandstichting, moord en verkrachting – door Spaanse soldaten. Ten slotte het gebruik van metaforen, in het bijzonder van allegorie. Daarvoor werd met name geput uit de klassieke cultuur en de Bijbel.76 Zo werden Spanjaarden vaak als duivels gepresenteerd – trawanten van de paus, de antichrist – en vergeleken met infame figuren uit de Bijbel, zoals Judas Iskariot, Achitofel, Nebukadnezar en Holofernes en met allerlei tirannen uit de oudheid, zoals Titus Flavius Domitianus, Caligula, Tiberius, Herodes de Grote en Pontius Pilatus. De strijd tussen Nederland en Spanje was een zeer ongelijke, vergelijkbaar met die tussen David en Goliath. Afhankelijk van de gekozen tekstsoort kenmerken de pamfletten zich door het gebruik van bepaalde stilistische middelen of door de indeling in vaste onderdelen.77 Zo treffen we in liederen en toneel rijm aan, en hebben betogende pamfletten meestal een proloog of voorwoord, waarin de auteur of de redacteur een samenvatting van de inhoud

72 Abrams 1999, 275. 73 Spaans 2011, 6. 74 Abrams 1999, 135. 75 Barbe 1995, 118. 76 Geurts 1956, 272-273, 288. 77 Guillén 1985, 163-167.

23

van het document geeft. Vaak is het lezen van een proloog voldoende om de inhoud van de tekst te bepalen, maar ook de toon ervan. Snel wordt ook duidelijk of het pamflet veel stereotypen bevat en zich leent voor een imagologische analyse. Even belangrijk in dit opzicht zijn de marginale aantekeningen. Daarin vatten de auteurs de inhoud van hun betoog of hun mening meestal kernachtig samen. Vaak bevatten die annotaties aanknopingspunten voor het beeld van Spanje en de Spanjaarden.

1.5 Relevantie en historiografie Een studie van het Spanjebeeld in Nederlandse pamfletten is om verschillende redenen relevant. Volgens Manzano Baena had de Nederlandse anti-Spaanse literatuur ten tijde van de Opstand grote invloed op de totstandkoming van het negatieve internationale imago van Spanje. De ‘zwarte legende’ neemt weliswaar een vooraanstaande plaats in binnen de Spaanse historiografische traditie, maar is nog nauwelijks aan de hand van primaire bronnen bestudeerd. Dit geldt zeker voor pamfletten. De daarover verschenen literatuur is vrijwel nihil. Deze studie kan daarom bijdragen aan de verduidelijking van het fenomeen.78 Een studie als deze kan ook relevant zijn voor de historiografie van de Opstand. Het anti-Spaanse propagandamateriaal heeft grote invloed gehad op de interpretatie door Nederlandse historici van de oorlog tegen Spanje, niet alleen op die van de eerste generatie historici, zoals Bor, Van Meteren en Reyd, maar ook op die van latere collega’s. Swart heeft erop gewezen dat de Nederlandse geschiedschrijving tot in de twintigste eeuw een sterk anti-Spaanse sfeer ademde.79 Dit onderzoek kan een bijdrage leveren aan de verklaring van dit anti-Spaanse sentiment, dat de beoordeling van de historische gebeurtenissen ongetwijfeld heeft gekleurd. Dit boek staat niet op zichzelf. De laatste jaren is de vroegmoderne beeldvorming van landen en volken het onderwerp van verschillende studies geweest.80 Toonaangevend wat betreft het Spanjebeeld zijn Eric J. Griffins English Renaissance Drama and the Specter of Spain en Barbara Fuchs’ The Poetic of Piracy: Emulating Spain in English Literature. Beide boeken analyseren de beeldvorming van Spanje en Spanjaarden in vroegmoderne Engelse literaire teksten.81 Verder kan gewezen worden op studies over anti-Turkse beeldvorming. Voorbeelden hiervan zijn Mustafa Soykuts Historical Image of the Turk in Europe: 15th Century to Present, Nedret Kuran-

78 Vélez 2014, 10. 79 Swart 1975, 57. 80 Zie in dit verband Hoenselaars 1992; Mayer 2008; Lezra 2008, 159-180. 81 Griffin 2009 (a); Fuchs 2013.

24

Burçoğlus Reflections on the Image of the Turk in Europe, en James G. Harpers The Turk and Islam in the Western Eye, 1450-1750: Visual Imagery before Orientalism.82 Deze publicaties laten zien dat imagologisch onderzoek volop in de belangstelling staat. De imagologie kan overigens ook haar steentje bijdragen aan de beantwoording van vragen die rijzen naar aanleiding van de toenemende globalisering en de internationale migratie. Deze recente ontwikkelingen hebben een grote impact op de interactie tussen volken of, anders gezegd, tussen zelfbeeld en ‘anderbeeld’.

De zwarte legende Het is goed wat uitvoeriger stil te staan bij de ‘zwarte legende’. In zijn artikel ‘La légende noire antihispanique’ zet Pierre Chaunu uiteen dat onderzoekers van nationale representaties objectief studie zouden moeten maken van beelden die in de loop van de geschiedenis van Spanje zijn gemaakt en van hun effect op het collectieve bewustzijn van de Spanjaarden.83 Volgens hem gaat het om een door hispanisten nog amper verkend terrein.84 Het woord ‘objectief’ behoeft nadere toelichting. De belangstelling in Spanje voor het buitenlandse imago van dat land is namelijk van oudsher sterk subjectief. Ricardo García Cárcel spreekt zelfs van narcisme.85 Duidelijk is dat dit imago over het algemeen negatief was.86 De Spaanse intellectueel Julián Juderías omschrijft het in zijn boek La leyenda negra uit 1914 als de ‘zwarte legende’ en geeft er de volgende definitie van:

Onder de ‘zwarte legende’ verstaan wij de door middel van gefantaseerde verhalen opgeroepen stemmingmakerij die men in vrijwel alle landen over ons verspreidt en de overdreven beschrijvingen die men steeds van het karakter van de individuele Spanjaard en van het Spaanse volk als geheel geeft; de ontkenning of op zijn minst de stelselmatig voorgewende onwetendheid over de verschillende artistieke en culturele uitingen die tot ons voordeel strekken en bijdragen aan onze waardigheid; de beschuldigingen die men door de tijd heen tegen

82 Soykut 2003; Kuran-Burçoğlu 2009; Harper 2011. 83 Chaunu 1985, 860. 84 Ibid., 861. 85 García Cárcel 1992, 14. 86 Iglesias 2008, 52.

25

Spanje heeft geuit, gebaseerd op overdreven, verkeerd geïnterpreteerde of volledig verzonnen feiten en, ten slotte, de in ogenschijnlijk hooggeschatte en geloofwaardige boeken neergelegde en meermaals herhaalde, becommentarieerde en in de buitenlandse pers breed uitgemeten bewering, dat ons vaderland qua verdraagzaamheid, cultuur en politieke vooruitgang een beklagenswaardige uitzondering zou vormen onder de Europese naties.87

La leyenda negra is wat de analyse van de nationale beeldvorming van Spanje betreft een baanbrekend boek. Hoewel de zorg om het zelfbeeld sinds de zestiende eeuw een terugkerend onderwerp in de Spaanse literatuur is, was Juderías de eerste die het verschijnsel van de vermeende slechte naam van Spanje in het buitenland heeft vastgesteld en onderzocht.88 Zijn werk werd sterk beïnvloed door de pessimistische stemming onder Spaanse intellectuelen aan het begin van de twintigste eeuw. Die stemming was bepaald door de zogenoemde Desastre del 98, oftewel de nederlaag in de Spaans-Amerikaanse oorlog van 1898, waarbij Spanje Cuba, Puerto Rico, de Filipijnen en Guam verloor.89 Overigens bestond al vóór de Bourbonrestauratie (1874-1931) onder politici de overtuiging dat Spanje slachtoffer was van een buitenlandse poging ‘het edelmoedige en dappere Spaanse ras’ in diskrediet te brengen.90 Juderías laat zijn verontwaardiging daarover duidelijk doorklinken in zijn boek. Dit heeft ertoe geleid dat La leyenda negra tegenwoordig wordt gezien als een nationalistisch manifest zonder

87 Juderías 1917, 19-20. De vertaling is van mijn hand. Het origineel luidt als volgt: ‘Por leyenda negra entendemos el ambiente creado por los fantásticos relatos que acerca de nuestra patria han visto la luz pública en casi todos los países; las descripciones grotescas que se han hecho siempre del carácter de los españoles como individuos y como colectividad; la negación o, por lo menos, la ignorancia sistemática de cuento nos es favorable y honroso en las diversas manifestaciones de la cultura y el arte; las acusaciones que en todo tiempo se han lanzado contra España fundándose para ello en hechos exagerados, mal interpretados o falsos en su totalidad y, finalmente, la afirmación contenida en libros al parecer respetables y verídicos y muchas veces reproducida, comentada y ampliada en la prensa extranjera, de que nuestra patria constituye, desde el punto de vista de la tolerancia, de la cultura y del progreso político, una excepción lamentable dentro del grupo de naciones europeas’. Zie ook de volgende studies over de ‘zwarte legende’: Carbia 1944; Arnoldsson 1960; Gibson 1971; Maltby 1971; Powell 1971; García Cárcel 1992. 88 Joseph Pérez verwijst nog naar twee andere personen die in de jaren vóór de publicatie van La leyenda negra een dergelijk betoog over het imago van Spanje in het buitenland hebben gehouden: de historicus Rafael Altamira en de romanschrijver Juan Valera. Pérez 2012, 9-12. De biograaf van Juderías, Luis Español, vermeldt eveneens twee personen als eerdere gebruikers van het begrip ‘zwarte legende’. Dat zijn de romanschrijvers Emilia Pardo Bazán en Vicente Blasco Ibáñez. Español 2007, 58. 89 Español 2007, 36. 90 Núñez Florencio 2010, 56-57.

26

wetenschappelijke waarde. Sommige auteurs, onder wie García Cárcel, betwijfelen zelfs of de ‘zwarte legende’ wel ooit heeft bestaan of relativeren de impact ervan.91 Juderías’ studie zou zelfs xenofoob zijn.92 Toch is La leyenda negra een belangrijk boek. Volgens Laura Manzano Baena is het van grote invloed geweest op het onderzoek naar de vroegmoderne beeldvorming van Spanje.93 Ook Leerssen is die mening toegedaan. Hij verwijst in dit verband naar de eerste generatie imagologische studies, de zogenoemde ‘proto-imagological studies’, waartoe ook het werk Juderías behoort. Het gaat om studies uit de eerste helft van de twintigste eeuw die literaire voorstellingen van naties behandelen.94 Vooral de kwestie van de oorsprong van de ‘zwarte legende’ heeft voor veel controverse gezorgd. Volgens Juderías zou die gezocht moeten worden in de zestiende eeuw. Toen bereikte de Spaanse expansie, die buiten Spanje als bedreigend werd ervaren, haar hoogtepunt. Daarnaast merkt de auteur naar aanleiding van de Apologie van Willem van Oranje op dat de legende wortelt in ‘de protestantse traditie’.95 Hij wijst echter geen geografische bakermat aan. Deze onduidelijkheid is voor een aantal auteurs aanleiding geweest de herkomst ervan nader te onderzoeken. De belangrijkste voorbeelden zijn Sverker Arnoldssons La leyenda negra: estudios sobre sus orígenes uit 1960, en Maltby’s The Black Legend in England uit 1971. Volgens Arnoldsson moet de oorsprong van de ‘zwarte legende’ niet gezocht worden in het noorden van Europa, maar in het zuiden, in Italië. De legende zou herleid kunnen worden tot de activiteiten vanaf 1300 van Catalaanse kooplieden in het Middellandse Zeegebied en daarna tot de aanwezigheid van de Spanjaarden in hun domeinen in Italië (het hertogdom Milaan, de Estado de los Reales Presidios, gelegen in het zuiden van Toscane, en de koninkrijken van Napels, Sicilië en Sardinië) van de zestiende tot en met achttiende eeuw.96 Bepaalde gebeurtenissen tijdens de zestiende eeuw zorgden voor de totstandkoming en de verspreiding van het beeld van de Spanjaarden als een roofzuchtig en losbandig volk. Arnoldsson verwijst hierbij naar de Sacco di Prato in 1512 en de eerdergenoemde Sacco di Roma in 1527.97 Maltby, op zijn beurt, bekritiseert het negeren van de bijdrage die de Engelsen aan het ontstaan van de

91 García Cárcel 1992, 14-15. 92 Aymes 2005, 297. 93 Manzano Baena 2001, 198. 94 Leerssen 2007, 20-21. 95 Juderías 1917, 267. 96 Arnoldsson 1960, 17. 97 Ibid., 32.

27

legende leverden, vooral tijdens de periode van het koningschap van Elizabeth I.98 Volgens hem werd de Spanjaard in Engeland voorgesteld als het prototype van een mens die alle denkbare ondeugden en tekortkomingen bezat.99 Uit deze verschillende visies blijkt dat elk van deze auteurs zijn versie van de ontstaansgeschiedenis van de legende aan een specifiek land probeert te koppelen en geen oog heeft voor de mogelijkheid van een gevarieerde herkomst. Arnoldsson verwijst weliswaar naar de Schmalkaldische Oorlog als mogelijke bron van een aantal stereotypen van Spaanse soldaten, maar laat zich niet uit over het belang van deze oorlog voor het ontstaan van de legende.100 En Maltby besteedt een hoofdstuk aan de situatie in de Nederlanden naar aanleiding van de Opstand, maar doet dit alleen maar ter onderbouwing van zijn idee dat de anti-Spaanse beeldvorming van Engelse origine moet zijn geweest.101 Het antwoord op de vraag naar de exacte oorsprong van de legende heeft de laatste jaren aan belang ingeboet. Tegenwoordig wordt zelfs niet meer gesproken van één ‘zwarte legende’, maar van verschillende. Deze zouden min of meer tegelijkertijd in een aantal landen zijn ontstaan.102 Daarnaast wordt de ‘zwarte legende’ niet langer als een geldig historiografisch begrip beschouwd, maar eerder als een nuttige bron van beelden en stereotypen over het Spaanse volk.103 Volgens Carlos Gómez-Centurión zou de studie van de ‘zwarte legende’ zich voortaan moeten richten op de volgende drie aspecten: de analyse van het overwegend negatieve beeld over Spanje in de zestiende en zeventiende eeuw in Europa, de invloed die dat beeld heeft gehad op het nationale bewustzijn van Spanje, en de bijdrage die de Spanjaarden zelf leverden aan de totstandkoming en de verspreiding ervan.104

De Nederlandse geschiedschrijving De anti-Spaanse beeldvorming in de Lage Landen had niet alleen effect op het internationale Spanjebeeld. Ze werkte als gezegd ook door in de historiografie van de Opstand, vanaf de vroegste voorbeelden. Men spreekt wel van een ‘Trias Historica’ van

98 Maltby 1971, 5. 99 Ibid., 6. 100 Arnoldsson 1960, 105. 101 Maltby 1971, 44-60. 102 Múñoz Sempere 2008, 7. 103 Zie in dit verband López de Abiada 2007, 242-248. 104 Gómez-Centurión 1995, 203-204.

28

Nederlandse historici.105 Daarmee wordt de eerste generatie historici aangeduid die een geschiedkundig verhaal over de Opstand schreef. Het gaat om Emanuel van Meteren, Pieter Bor en Everhard van Reyd. De drie hadden een groot deel van de Opstand zelf meegemaakt, wat hun teksten een actueel karakter verschafte. Dat had ook te maken met het gebruik van pamfletten en ander propagandistisch materiaal als bron, die voor een sterk gekleurde weergave van de feiten zorgde. Van Van Meterens Belgische ofte Nederlantsche historie circuleerde al in 1578 een Duitse versie, terwijl de eerste Nederlandse editie pas in 1599 in Delft verscheen. Voor de samenstelling van de Historie gebruikte Van Meteren officiële documenten van onder andere de Staten van Holland. Daarnaast benutte hij geschriften van belangrijke opstandelingen, zoals de Description de l’estat au Pais Bas uit 1569 van Jacob van Wesembeke, lid van de adviesraad van Willem van Oranje en verantwoordelijk voor een aantal pamfletten dat de standpunten van de prins verwoordde,106 zoals De verantwoordinge des Princen van Oraengien, teghen de valsche logenen en Waerschowinghe des princen van Oraengien aende ingheseten ende ondersaten vanden Nederlanden, beide uit 1568.107 De invloed van de pamfletliteratuur op het oeuvre van Bor is nog groter dan op dat van Van Meteren.108 In zijn Oorspronck, begin ende aenvang der Nederlantscher oorlogen, beroerten ende burgerlijcke oneenicheden, dat vanaf 1595 in verschillende delen verscheen, nam hij een groot aantal pamfletten op.109 Van Reyd verwerkte in zijn Historie der Nederlantscher oorlogen begin ende voortganck tot den jare 1601 zelfs enige traditionele anti-Spaanse bronnen, zoals de Relaciones van Antonio Pérez.110 Ook in de zeventiende eeuw bepaalden pamfletten en historiografische bronnen het negatieve Spanjebeeld. Twee auteurs die sterk aan die beeldvorming hebben bijgedragen, zijn P.C. Hooft en Hugo de Groot. Beiden stelden zich tot doel de Opstand te legitimeren en de opbouw van de nog jonge Nederlandse natie te stimuleren.111 Daarbij hoorde een verheerlijkende beschrijving van de geleverde strijd tegen de Spanjaarden. In zijn Nederlandsche Historien (1642-1647) schetst Hooft een idyllisch beeld van de Lage Landen vóór het koningschap van Filips II. Het ging om meer dan

105 Zie in dit verband Janssen 1985, 9-30. 106 Van Gelderen 1992, 115-126. 107 De verantwoordinge des princen van Oraengien, teghen de valsche logenen, daer mede sijn wedersprekers hem soecken t'onrechte te beschuldighen [...] (K. 160); Waerschouwinge des princen van Oraengien, aende inghesetenen ende ondersaten van den Nederlanden (K. 168). 108 De Schryver 2013, 208-209. 109 Wessels 2002, 99. 110 Wessels 1999, 162-163. 111 Ibid., 164.

29

tweehonderd steden en zesduizend dorpen ‘vol van inwoonders, rykdoom, neeringhe, welvaart en weelde, tot dartelheit toe’.112 De Nederlanders vormden een deugdzaam, welwillend, nijver, vernuftig, bescheiden en vreedzaam volk, dat onder Karel V nog heel gelukkig was geweest.113 Dat was veranderd met de troonsbestijging van Filips II in 1556. Hooft noemt hem een Spanjaard die uitsluitend Spaans sprak en de ‘manieren […] der Spanjaarden’ deelde. Dat zijn dezelfde kwalificaties die men aantreft in zestiende-eeuwse pamfletten. Daarnaast wordt veelvuldig gerefereerd aan de opschepperij, dikdoenerij, hooghartigheid, verraderlijkheid, ijdelheid, baatzucht, grimmigheid en hardnekkigheid van de Spanjaarden.114 In zijn Liber de antiquitate reipublicae Batavicae uit 1610 legt De Groot een verband tussen de rebellerende Nederlanders en de Bataven, het volk dat tijdens de oudheid in de Betuwe zou hebben gewoond. Deze Germaanse stam zou zich hebben onderscheiden door zijn dapperheid en vrijheidsdrang.115 Hij wijst in dit verband op hun strijd tegen het Romeinse bestuur onder leiding van hun aanvoerder Julius Civilis, door Tacitus beschreven in zijn Historiae (ca. 100-110). Volgens De Groot hadden de Bataven toen evenveel last gehad van de Romeinen als de Nederlanders nu van de Spanjaarden:

Want wat grooter perijckel konde komen voor de Vryheydt, als het gunt haer is overghekomen, eerst van de Roomsche macht, ende daer nae van de Spaensche, die de naeste is aen de Roomsche, ofte nae haer eyghen meyninghe grooter als de Roomsche selve?116

In de achttiende eeuw verwetenschappelijkte de geschiedschrijving langzamerhand.117 Er kwam meer aandacht voor methode en bronnenkritiek. In Nederland vormt het werk van Jan Wagenaar daarvan een voorbeeld. In zijn Vaderlandsche Historie (1749-1759) stelt hij zich tot doel de geschiedenis van Nederland vanuit een nieuw perspectief te bestuderen. Hij streefde naar objectiviteit, nauwgezetheid en een empirisch gebruik van bronnen.118 In deze nieuwe aanpak was het nog steeds mogelijk pamfletten en andere

112 Hooft 1891, 24. 113 Ibid., 24-25. 114 Ibid., 26. 115 Bejczy & Stegeman 1998, 9. 116 De Groot 1988, 39. 117 Wessels 1999, 168. 118 Theeuwen 2002, 712.

30

propagandistische teksten voor geschiedschrijving te gebruiken, maar de historicus had de plicht de lezer te waarschuwen voor hun partijdige inhoud.119 Die objectievere benadering van de Opstand was evenwel geen lang leven beschoren. In de negentiende eeuw kreeg de Nederlandse historiografie, als reactie op de hegemonie van Frankrijk tijdens de Bataafs-Franse periode, een nationalistische ondertoon. De Opstand werd wederom beschouwd als een patriottische en heroïsche strijd waarin Spanje er opnieuw bijzonder slecht vanafkwam. Dit is terug te zien in het werk van de belangrijkste Nederlandse historicus van de Romantiek, Willem Bilderdijk. In zijn Geschiedenis des vaderlands (1832-1853) – in een hoofdstuk met de veelzeggende titel ‘Oorsprong van de volkshaat tusschen de Nederlanders en de Spanjaarden’ – wijst hij de huwelijken van Filips de Schone met Johanna van Castilië in 1496 en van Johan van Aragon met Margaretha van Oostenrijk in 1497 aan als het begin van de afkeer tussen beide volken: ‘een wederzijdse mengeling van verachting, mistrouwen en misnoegen’.120 Volgens Bilderdijk waren door deze huwelijken ‘twee zulke verr’ verwijderde en elkaêr onbekende volken onder denzelfden scepter’ gebracht, wat allerlei problemen veroorzaakte.121 Tijdens het bewind van Filips II, ‘in Spanje opgevoed, en een Spanjaard in ’t hart’, zou de wederzijdse animositeit tot uitbarsting komen.122 Andere historici uit de negentiende eeuw probeerden inzicht te verkrijgen in de waarheidsgetrouwheid van de pamfletten. G. Groen van Prinsterer benadrukt dat de vrees voor de Spaanse inquisitie in de Lage Landen gebaseerd was op geruchten.123 R.C. Bakhuizen van den Brink maakte weinig gebruik van pamfletten, maar deed wel een beroep op auteurs van propagandistische werken, zoals Jacob van Wesenbeke.124 De verspreiding van negatieve stereotypen over Spanje kreeg een nieuwe impuls door het werk van John Motley. Die stelt in The Rise of the Dutch Republic (1844) de Opstand voor als een epische strijd tussen vrijheid en onderdrukking: ‘nothing but an illustration of the eternal struggle between right and wrong’.125 Volgens Swart bevat het oeuvre van Motley de klassieke versie van de ‘zwarte legende’.126 In die versie verpersoonlijken de Spanjaarden intolerantie en wreedheid, terwijl de Nederlanders, in het bijzonder Willem

119 Wessels 1999, 171. 120 Bilderdijk 1834, dl. 5, 220. 121 Ibid., 221. 122 Ibid., 232. 123 Groen van Prinsterer 1841, 30. 124 Zie Bakhuizen van den Brink, 1863, dl. 1, 255-281. 125 Powell 1971, 309. 126 Swart 1975, 57.

31

van Oranje, representanten zijn van vrijheid en democratie.127 Motley beoogde het identieke verloop aan te tonen van de Nederlandse Opstand in de zestiende en de Amerikaanse onafhankelijkheidsstrijd in de achttiende eeuw. Met zijn visie op de Opstand bracht hij ook de ‘zwarte legende’ naar de Verenigde Staten, zijn moederland, over.128 In de twintigste eeuw is in Nederland geleidelijk een meer genuanceerd beeld ontstaan van de rol van Spanje en van de Spanjaarden tijdens Opstand. Piet Blaas verwijst in dit verband naar drie historici: Pieter Geyl, Jan Romein en H.A. Enno van Gelder. Alle drie leggen de nadruk op de interne, binnenlandse redenen voor het uitbreken van de Opstand, minder op de vermeende Spaanse drijfveren, laat staan op de aard van de Spanjaarden.129 In het huidige onderzoek wordt het conflict eerder als een burgeroorlog gezien, waarin Spanje en de Spanjaarden als tegenstander uiteraard nog steeds een wezenlijke, maar niet langer een allesoverheersende (kwade) rol vervullen.130

Nationale beeldvorming De internationale beeldvorming van Spanje heeft verschillende stadia doorlopen en is zeker niet altijd negatief geweest. Naarmate het land op het internationale toneel een minder belangrijke rol ging vervullen, nam de invloed van de ‘zwarte legende’ af en kwam er, zeker vanaf de negentiende eeuw, ruimte voor positieve, romantisch gekleurde beeldvorming. Daarin was Spanje een exotisch en oosters land, waaraan de Verlichting gelukkig voorbij was gegaan en dat bevolkt werd door sensuele, temperamentvolle mensen, die prijsstelden op hun individuele vrijheid. In dit mysterieuze, wilde land hadden magie en bijgeloof de plaats ingenomen van rede en beschaving. Voorbeelden van deze benadering zijn Manuscrit trouvé à Saragosse (1797-1815) van Jan Potocki, het reisverhaal A Handbook for Travellers in Spain (1845) van Richard Ford en de opera Carmen (1875) van Georges Bizet, gebaseerd op het gelijknamige boek van Prosper Mérimée uit 1845. Deze romantische beeldvorming is recentelijk uitvoerig bestudeerd. Barbara Fuchs legt in Exotic Nation: Maurophilia and the Construction of Early Modern Spain uit hoe Al-Andalus, het Arabische Spanje waarop de romantische beeldvorming zich

127 Dunthorne 2007, 28. 128 Powell 1971, 119. Over de plaats van de ‘zwarte legende’ over Spanje binnen de context van de Amerikaanse cultuur, zie DeGuzmán 2005. 129 Voor een overzicht van de Nederlandse geschiedschrijving na 1945, zie Blaas 2000, 184-217. 130 Zie in dit verband Woltjer 1994; Van Nierop 1999; Van der Lem 2014.

32

baseerde, de vorming van een nationale identiteit bemoeilijkte, maar tegelijkertijd de fascinatie voor Spanje in het buitenland vergrootte.131 Michael Iarocci betoogt in Properties of Modernity: Romantic Spain, Modern Europe, and the Legacies of Empire dat die exotiserende beeldvorming in het buitenland werd gebruikt om Spanje te kleineren op het internationale politieke toneel.132 De latere beeldvorming in specifieke landen is onderzocht voor Duitsland, Groot-Brittanië en Italië. Ulrike Hönsch deed dat in Wege des Spanienbildes im Deutschland des 18. Jahrhunderts: Von der Schwarzen Legende zum ‘Hesperischen’ Zaubergarten, Diego Saglia in Poetic Castles: British Romanticism and Figurations of Iberia, Jean-René Aymes in Voir, comparer, comprendre: Regards sur l’Espagne des XVIIIe et XIXe siècles en Giuseppe Mazzocchi in ‘La imagen de España en la Italia de los siglos XVI y XVII’.133 Recentelijk zijn ook verschillende studies verschenen die laten zien hoe Spanje en de Spanjaarden figureerden in culturele producten. Het beste voorbeeld hiervan is het werk van Griffin, die onderzoek heeft gedaan naar ‘Spanishness’ in de Elizabethaanse cultuur, in het bijzonder op het toneel.134 Hij analyseert stereotypen in Shakespeares The Merchant of Venice en Othello en uiteraard in Thomas Kyds The Spanish Tragedy.135 Soortgelijke studies zijn gemaakt voor de Franse en Italiaanse literatuur. La historia de España en la literatura francesa: Historia de una fascinación van Mercedes Boixareu en Robin Lefere en de twee delen van Italia-España-Europa: Literaturas comparadas, tradiciones y traducciones zijn hier voorbeelden van.136 Ook in Nederland laat de belangstelling voor de representatie van de Spanjaarden in romans en andere literaire genres een groei zien. Zo heeft Yolanda Rodríguez Pérez studie gemaakt van de romans De hond van de hertog van Alva uit 1658 en Den Amsterdamschen Spanjaert uit 1671, beide van G. de Bay.137 Het onderzoek naar de beeldvorming van Spanje moet worden gezien binnen de bredere context van de studie van nationale imago’s, die in de laatste jaren aanzienlijk is geïntensiveerd. Vooral China, de Verenigde Staten en Turkije zijn onderwerp geweest

131 Fuchs 2011. Zie in dit verband ook Charnon-Deutsch 2004, waarin een dergelijke benadering wordt gevolgd met betrekking tot het beeld van ‘de Spaanse zigeuner’. 132 Iarocci 2006. 133 Hönsch 2000; Saglia 2000; Aymes 2003; Mazzocchi 2004. 134 Griffin 2009 (a) ; Griffin 2009 (b). 135 Voor The Spanish Tragedy, zie Calvo & Tronch 2013. 136 Boixareu & Lefere (eds.) 2002; Arriaga, Estévez, Ramírez, Trapassi & Vera 2005. 137 De Bay 1997; Rodríguez Pérez 2013, 265-282.

33

van imagologisch onderzoek.138 Ook aan de beeldvorming van transnationale entiteiten, zoals de Europese Unie, is de laatste tijd veel aandacht geschonken.139 Hetzelfde geldt voor de beeldvorming van bepaalde etnische of religieuze groepen, zoals naar de Verenigde Staten geëmigreerde Oost-Europese Joden, Noord-Amerikaanse indianenvolken als de Navajo, en mulatten.140

1.6 Opbouw Na dit inleidende hoofdstuk volgen nog vijf hoofdstukken. Hoofdstuk 2, ‘De Seignor van Spangien’, behandelt een aantal algemene stereotypen van het land en zijn bewoners, die voor een deel al vóór de Opstand bestonden. Centraal staat het pamflet Aerdt ende eygenschappen van Seignor van Spangien uit 1598.141 Hoewel niet het oudste pamflet in het corpus, wordt het toch als eerste besproken vanwege zijn panoramische en veralgemeniserende karakter. Veel van de eigenschappen die de Spanjaarden in eerdere en latere pamfletten werden toegeschreven, treffen we hierin samen aan. In dit opzicht vormt het een uitzondering. Verder is het op veelzeggende wijze geïllustreerd. Ten slotte biedt het de mogelijkheid al meteen verbanden te leggen met de internationale beeldvorming. Hoofdstuk 3, ‘De Spaanse Inquisitie’, gaat in op het spookbeeld dat de pamflettisten van dit instituut creëerden. Henry Kamen heeft laten zien dat terwijl de angst voor de Spaanse Inquisitie werd aangewakkerd, Nederlandse magistraten in hun rechtsgebied meer ketters veroordeelden dan de kerkelijke inquisiteurs in Spanje.142 In tegenstelling tot de beeldvorming over het Spaanse leger, miste die over de Spaanse Inquisitie feitelijk iedere basis. Ze werd namelijk nooit ingevoerd. In de pamfletten die in dit hoofdstuk centraal staan, wordt overigens terugverwezen naar beeldvorming die al vóór de Opstand bestond. In veel pamfletten wordt het Spanjebeeld opgehangen aan individuele figuren – bestuurders, militairen – uit het Spaanse kamp, wier karakter en gedrag negatief omschreven worden. Die beeldvorming vormt het onderwerp van hoofdstuk 4, ‘De Spaanse hoofdrolspelers’. Het belangrijkste doelwit vormde de hertog van Alva. Hij gold als de verpersoonlijking van het Spaanse gevaar, het prototype van de slechte

138 Zie Lee 1991 en Hsia 1998 voor de beeldvorming van China in Europa en Wright & Kaplan 1999 voor die van Amerika. 139 Bemong, Truwant & Vermeulen 2008; Milutinović 2011. 140 Pohl 2011; Ziolkowski 2005; Sollors 1997. 141 Aerdt ende eygenschappen van Seignor van Spangien (K. 1018). 142 Kamen 1997, 310.

34

Spanjaard. Zijn omstreden maatregelen en het wrede optreden van zijn troepen vanaf 1567 leidden tot een groot aantal pamfletten en bezorgden hem de bijnaam ‘IJzeren Hertog’. De landvoogden na hem kregen in meer of mindere mate dezelfde eigenschappen toegedicht. Hoewel Alva zo nu en dan ook als conspirator wordt afgeschilderd, is die typering toch voornamelijk voorbehouden aan kardinaal Granvelle. Hij was iemand die op de achtergrond van het politieke toneel zou opereren, aan de touwtjes van de Inquisitie trok en op subtiele wijze invloed uitoefende op de koning. Filips II zelf was in de eerste jaren van de Opstand zelden onderwerp van kritiek, maar dat veranderde langzamerhand, vooral na de publicatie van de Apologie. De beeldvorming van het gedrag van de Spanjaard op het slagveld wordt behandeld in hoofdstuk 5, ‘De Spaanse soldaat’. In die beeldvorming onderscheiden we drie fasen. De eerste werd ingeluid met de komst naar de Nederlanden van Alva. Naar aanleiding daarvan werden de stereotypen van de wreedheid, de wellust en de aangeboren neiging tot vernieling van de Spanjaard geïntroduceerd. Deze fase vond haar hoogtepunt in de Spaanse Furie, de plundering van Antwerpen in 1576, die het anti-Spaanse sentiment in de Nederlanden verhevigde. In de tweede fase, de periode 1580-1600, werden de stereotypen door middel van vooral kronieken geconsolideerd. Het was met name het misdadige gedrag van de Spanjaarden ná de strijd – burgermoord, plundering, brandschatting en verkrachting – dat breed werd uitgemeten. Tijdens de derde fase, waarin de rebellen militair steeds vaker successen boekten, schonk men vooral aandacht aan het eigen heröische optreden. De Spanjaarden werden toen weer ‘gewone’ tegenstanders. Ten slotte gaat hoofdstuk 6, ‘De Spaanse overheerser’, in op de beeldvorming van het Spaanse streven naar wereldhegemonie. De pamflettisten portretteerden de Spanjaard als behept met een aangeboren expansiedrift. Ze waren roofzuchtig, machtswellustig en tiranniek. Dit beeld vindt men terug in een groot aantal pamfletten over de samenwerking van Spanje met het Ottomaanse Rijk, het gevaar van een universele Spaanse monarchie, de Spaanse verovering van de Nieuwe Wereld en de vrees voor een Spaanse invasie van Engeland. De pamfletten in kwestie brengen de vrees onder woorden voor verstoring van de Europese en geopolitieke orde.

35

36

2 De Spaanse Seignor

2.1 Inleiding Het pamflet Aerdt ende eygenschappen van Seignor van Spangien (fig. 1) uit 1598 vormt een hoogtepunt in de negatieve beeldvorming van Spanje.1 Het is een compendium van anti-Spaanse stereotypen. Vanuit imagologisch perspectief biedt het unieke mogelijkheden het Spanjebeeld aan het einde van de zestiende eeuw bloot te leggen en te interpreteren. Het heeft een ongewoon grote verspreiding gekend. Doorgaans was de meeste pamfletten vanwege hun vluchtige karakter maar een kort leven beschoren. De Aerdt daarentegen kende verschillende vertalingen. Het pamflet verbeeldt en beschrijft in zestien afbeeldingen met bijbehorende dichtstrofen een reeks eigenschappen van de Spanjaard. Sommige afbeeldingen passen in de anti-Spaanse Europese traditie, terwijl andere als origineel Nederlands kunnen worden beschouwd. De anonieme auteur etaleert verder kennis van Spaanse teksten die de negatieve karaktereigenschappen van de Spanjaard onderschrijven. Het is overigens niet onwaarschijnlijk dat dit pamflet ook een plaats innam binnen het geheel van buitenlandse werken die bijdroegen aan de totstandkoming van een Europawijde anti- Spaanse stemming, zoals de Antiespagnol (1592) van de Franse schrijver Antoine Arnauld en het anonieme A Fig for the Spaniard, or Spanish Spirits (1591). Beide droegen bij aan de demonisering van de Spanjaard in de vroegmoderne periode.

2.2 Het pamflet De Aerdt vormt zowel letterlijk als figuurlijk een kleurrijk geheel. Het bevat echter geen informatie over zijn auteur noch over de uitgever ervan of de plaats van publicatie. Het geraadpleegde exemplaar in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag bestaat uit één blad (37,8 cm breed x 44,2 cm hoog),2 waarvan het bovenste deel bestaat uit zestien ingekleurde illustratries, alle genummerd en van een titel voorzien, die de eigenschappen van de ‘Seignor van Spangien’ in beeld brengen (fig. 2). Het onderste

1 Zie bijlage. 2 Het is opgenomen in de Catalogus van de pamfletten-verzameling berustende in de Koninklijke Bibliotheek onder nummer 1.018. Het is aan de linkerkant beschadigd.

37

deel bevat een gedicht van zestien strofen, afgedrukt in drie kolommen. De tekst is voorzien van marginale noten (fig. 3). Daarin geeft de auteur commentaar op de inhoud van de strofen en legt hij de betekenis uit van de gebruikte Spaanse woorden. Iedere strofe correspondeert met één van de afbeeldingen en beschrijft de eigenschap die in de afbeelding wordt weergegeven. De hoofdfiguur van het pamflet is de ‘Seignor van Spangien’, die de prototypische Spanjaard belichaamt. De zestien afbeeldingen vormen een complete portretgalerij van de Spaanse vijand, van zijn meest intieme momenten in de slaapkamer tot zijn gedrag op straat. De prenten bevatten een belangrijke metaforische component, want de karaktereigenschappen van de ‘Seignor’ worden vergeleken met een aantal eigenschappen van dieren. Dat was een veel gehanteerd vertelmiddel in de Nederlandse prentkunst van de zestiende en zeventiende eeuw.3 Op het eerste gezicht lijkt het pamflet een grove satire zonder serieuze inhoud. Het schijnbare gebrek aan politieke inhoud kan er de oorzaak van zijn geweest dat het geen aandacht heeft gekregen in de historiografie. Niettemin wilde het een breed publiek bereiken. Daarop wijzen het toegankelijke Nederlands en de illustraties.4

Historische context In de turbulente maanden rond de dood van Filips II in 1598 werden ten aanzien van de Nederlanden belangrijke beslissingen genomen. Het leek erop dat voor de eerste keer in de drie decennia die de Opstand duurde Madrid het conflict met vreedzame middelen wilde oplossen. In de overtuiging dat de kans klein was dat hij de noordelijke gewesten ooit nog kon terugwinnen, besloot de zieke koning tot een stap die het internationale prestige van de Spaanse kroon niet zou aantasten en de controle over de zuidelijke gewesten niet in gevaar zou brengen. Dit plan kreeg vorm in de Akte van Afstand, waarbij de Spaanse koning die gewesten overdroeg aan zijn dochter Isabella en haar man Albrecht van Oostenrijk.5 In tegenstelling tot het zuiden, waar de vervulling van dit plan werd beschouwd als een veelbelovende pacificatiestrategie en de aartshertogen feestelijk werden ontvangen,6 werd hetzelfde document in het noorden wantrouwig

3 Zie in verband met het gebruik van dieren als literaire metaforen in de propaganda Smith 2001, 13-40; Van Bruaene 2015; Horst 2003, 222-223, 272-277. 4 Aangezien de korte titels boven de prenten in de plaat zijn gesneden, is het niet ondenkbaar dat de afbeeldingen ook zonder de gedrukte tekst eronder zijn uitgegeven. Deze suggestie is van Yvonne Bleyerveld, waarvoor mijn dank. 5 Soen 2012, 168. 6 Prims 1951, 452.

38

bekeken. Geruchten gingen de ronde doen over verborgen intenties en pogingen het noorden alsnog te veroveren.7 In pamfletten doken opnieuw verwijzingen op naar de Inquisitie en het bestuur van Alva, twee belangrijke onderwerpen uit de Nederlandse propaganda van de voorafgaande decennia. Toch hielden de pamflettisten zich niet alleen bezig met het herhalen van oude stereotypen om de vrees voor de Spanjaarden aan te wakkeren. Rond 1598 waren die ook niet meer zo bruikbaar. Het beeld van de wrede en meedogenloze Spaanse inquisiteur, grotendeels gebaseerd op fictieve feiten, was inmiddels achterhaald. Die had zijn plaats moeten afstaan aan de jezuïeten, die in de zeventiende eeuw het anti-Spaanse sentiment zouden gaan domineren. En de wrede Spaanse soldaat paste beter bij de tijd waarin Alva landvoogd was geweest. Zijn opvolgers Requesens, Don Juan en Farnese waren gematigder in hun repressieve maatregelen en hadden het vijandbeeld ten aanzien van Spanje verzacht. Toch vonden de pamflettisten het nodig om de achterdocht jegens de Spanjaarden te vergroten, met het doel mogelijke vredesonderhandelingen te frustreren. Zij hanteerden daarbij een nieuwe strategie.8 In plaats van geestelijken en soldaten werden de Spanjaarden als volk het doelwit. Men koos dus voor een etnologische benadering om de ware aard van de Spanjaard bloot te leggen. Het is in deze context dat we de Aerdt moeten zien.

Beschrijving van het pamflet De Aerdt stelt de lezer een archetypische Spanjaard voor ogen, meer in het bijzonder een Spaanse edelman, een zogenoemde ‘Seignor’. In dit opzicht hebben we te maken met een hetero-imago, een beeld dat door inwoners van het ene land over inwoners van een ander land wordt verspreid. In tegenstelling tot andere pamfletten uit deze periode, die een meer informatief karakter hebben, onderscheidt de Aerdt zich door zijn psychologische benadering. De focus van het verhaal verschuift daarnaast op subtiele wijze van de persoonlijke eigenschappen van de ‘Seignor’, waarmee het document begint, naar de rol van de Spanjaard als veroveraar van de Nieuwe Wereld en de internationale implicaties daarvan, waarmee het pamflet eindigt. Het tekent de Spanjaard zodoende op drie manieren: als individu (kerkganger en gast), als sociaal figuur (burger, soldaat en veroveraar) en als politiek representant van de bezetter (tiran).

7 Van Bamis 2012, 42. 8 Kaper 1980, 20-29.

39

Het eerste deel van het pamflet heeft een sterk satirisch karakter. In De satyra Horatiana uit 1612 omschrijft Daniel Heinsius de satire als

een dichtsoort zonder een opeenvolging van handelingen, die is uitgevonden om het menselijke gemoed te reinigen en waarin de menselijke ondeugden, onwetendheid en dwalingen, evenals de gevolgen daarvan, deels in dramatische, deels in ‘eenvoudige’, deels in gemengd ‘eenvoudig’-dramatische stijl, meestal in bedekte bewoordingen en figuurlijke taal in afzonderlijke personen worden gehekeld; zij bestaat in een even alledaagse en gewone als scherpe en bijtende, deels ook geestige en schertsende stijl, waardoor haat, verontwaardiging of gelach wordt opgewekt.9

Mary Claire Randolph maakt met betrekking tot satirische werken een onderscheid tussen het gedeelte waarin de ondeugden van het slachtoffer aan de lezer worden gepresenteerd en het gedeelte waarin die ondeugden worden bekritiseerd.10 De Aerdt voldoet aan beide definities. Enerzijds schetst het pamflet het beeld van de prototypische Spanjaard, waarbij de nadruk wordt gelegd op zijn ondeugden, zoals schijnheiligheid en wellust. Anderzijds neemt de auteur de gelegenheid te baat om in een eenvoudige, maar dramatische stijl de vele wederwaardigheden van de ‘Seignor’ op te sommen, wat in de laatste strofen culmineert in een uiterst sinister profiel. Het doel van de Aerdt blijkt zodoende tweeledig. In het eerste deel worden de Spanjaarden vooral belachelijk gemaakt, terwijl in het tweede deel hun optreden rechtstreeks wordt bekritiseerd en de Nederlanders worden opgeroepen zich tegen hen te verzetten. De Aerdt vertoont overeenkomsten met de zogenoemde Steirische Völkertafel uit het begin van de achttiende eeuw. In die Völkertafel worden tien personen met tien verschillende nationaliteiten – Spaans, Frans, Italiaans, Duits, Engels, Zweeds, Pools, Hongaars, Russisch en Turks of Grieks – beschreven aan de hand van een afbeelding in dat document. De personen onderscheiden zich op een aantal punten van elkaar, zoals

9 Aangehaald in Verlaan & Grootes 1978, 68. 10 Griffin 1994, 28. Zie verder Randolph 1941, 416-418.

40

moraal, gewoonten, ziekten en religie.11 De Aerdt geeft zowel visueel als tekstueel het karakter en het gedrag van de prototypische Spanjaard weer en kan in het kader van de etnische-nationale stereotypering worden beschouwd als een vereenvoudigde versie van de latere Völkertafel.12 De eerste strofe, ‘Seignor is een Enghel inde Kercke’ (fig. 4), verwijst naar de religieuze beleving van de ‘Seignor’. De pamflettist stelt op ironische toon de volgende vraag: ‘Wie sach opt ter Kercken devotigher persoon als seignor y don uyt de Spaensche Natie?’. Vervolgens beschrijft hij diens gedrag in de kerk. Hij schetst het stereotype beeld van de schijnheilige Spanjaard die zijn onbeheersbare wellust verbergt achter een façade van vroomheid. De ‘Seignor’ vertoont plechtig gedrag – ‘stuppen, knie-buyghen en cruysen menich millioen’ – en verkeert ogenschijnlijk ‘gheheel in Godlijker contemplatie’. In feite echter probeert hij de aandacht van de vrouwelijke kerkgangers te trekken: ‘Al worpt hy een oillade [verliefde blik] nae de Vroukens schoon’. Hoewel de ‘Seignor’ blijk geeft van een zekere ‘gratie’ bij het uitspreken van zijn gebeden, haast hij zich de aanwezige ‘Seignoras’ goeiedag te zeggen en hoopt hij een kusje van hen te krijgen. De schrijver concludeert ironich dat de ‘Seignor’ (die een Spanjaard is, of hij nu ‘van Castilien of van Arragonien’ komt) niet anders is dan een engel ‘vol devotie als hy vol ceremonien is’. Binnenshuis gedraagt de ‘Seignor’ zich echter heel anders. Dat is het thema van de tweede strofe, ‘Een Duyvel in Huys’ (fig. 5). Die schetst het beeld van de arrogante Spanjaard. De Spaanse edelman verlangt van zijn gastheer steeds de beste kamer en het beste bed. Het lijkt er zodoende op dat ‘den Patroon niet Seignor maer Seignor den Patroon logiert’. Hij behandelt iedereen als zijn mindere. ‘Nederlanders acht hy bedelaers, end’ de Walen dieven’. De auteurs legt daarna uit dat de ‘Seignor’ toch een ‘cavalliero’ is en ‘die moet men ghelieven’. De ‘Seignor’ is ongetwijfeld een edelman, zo gaat de tekst verder, hoewel hij ‘gheen brieven’ bezit die bewijzen dat hij tegen de ‘Natie der Mooren’ zou hebben gevochten. Mocht iemand een Spanjaard te logeren krijgen, concludeert de pamflettist, dan moet hij hem vooral tevredenstellen en netjes bedienen. In de derde strofe, ‘Een Wolf aen de Tafel’ (fig. 6), worden de tafelmanieren van de ‘Seignor’ beschreven. Die kenmerken zich door gulzigheid en barbaarsheid. De ‘guijse’ (gewoonte) van de Spanjaard is dat hij ‘grijpt met sijn clauwen de spijse als de

11 Voor een imagologische benadering van de Völkertafel, zie Stanzel 1999. 12 Dingfelder Stone 2007, 53-54.

41

wolf de schapen’. Hij mag dan wel een gourmand zijn, aan tafel gedraagt hij zich als een beest. De ‘Seignor’ leunt met zijn ellebogen op tafel en zal niet aarzelen om ‘de schotelen wel [te] keeren ende wenden’ om het beste stuk bloedworst te pakken te krijgen. Hij eet graag ‘olia podrido’ (de traditionale Castiliaanse ‘olla podrida’, samengesteld uit varkensvlees en bruine bonen), karbonade, confituren en fruit. De ‘Seignor’ is weliswaar geen ‘buracho’ (dronkaard), maar zodra hij alcohol ziet, moet hij drinken. Hoewel de ‘Seignor’ altijd de beste kamer van het huis verlangt, verandert hij die in korte tijd in een varkenskot, zo laat de auteur in de vierde strofe weten, ‘Een Vercken in sijn Camer’ (fig. 7). De Spanjaard leidt bovendien een losbandig leven en zijn enige doel is zoveel mogelijk seks te hebben, of hij nu besmet is met allerlei venerische ziekten of niet. De dames die het bed met hem delen, worden onvermijdelijk geïnfecteerd met syfilis. Om deze en nog andere ziekten te kunnen bestrijden, gebruikt hij een hele reeks ‘Clisteren en Pillen, Ciropen en Conserven’. De pamflettist vraagt zich af hoe de ‘Seignor’ dat allemaal kan verdragen. Al die medicijnen zorgen ervoor dat hij lichamelijk ontregeld raakt. Ondanks de enorme smerigheid van zijn vertrekken, scheldt de ‘Seignor’ het dienstmeisje de kamer uit met een woest ‘fuera’ (eruit). De auteur besluit dit deel van zijn betoog met het beklagen van het leven van welke gastheer dan ook die een Spanjaard te logeren krijgt, aangezien hij ‘de Duyvel, de Wolf en ’t vercken in huys heeft’. In de strofen 5-12 wordt het beeld van de ‘Seignor’ verder gedifferentieerd. Als man is hij ijdel en vrouwengek, als soldaat doortrapt en laf, en als veroveraar van de Nieuwe Wereld wreed, wraakzuchtig en gierig. Het eerste stereotype lijkt terug te gaan op beeldvorming van Italiaanse origine, waarin de nadruk wordt gelegd op de aangeboren trots van de Spanjaard, diens ijdelheid en obsessie met zijn uiterlijk.13 In de vijfde strofe, wordt de ‘Seignor’ een ‘Een Pau op de straet’ genoemd (fig. 8). Hij stapt rond als ‘den glorieusen Pauw met open veren’. Hij kijkt tersluiks rond om te zien ‘of men hem oock aansiet in alle wijcken’ en besteedt veel aandacht aan de verzorging van zijn baard en snor. Zelfs al is hij in Spanje een gewone geitenherder, in het buitenland gedraagt hij zich als was hij van adel. De pamflettist geeft als verklaring voor dit bespottelijke gedrag dat zelfs de doorsnee Spanjaard denkt dat hij een persoonlijk

13 Alonso Ímaz 2007, 284.

42

aandeel heeft in de rol die zijn land op het internationale toneel vervult: ‘Seignor [is] Dominateur in Asia ende Afrijcken’. De Spanjaard lijkt een meester te zijn in de verleidingskunst, zo blijkt uit de zesde strofe, ‘Een Vos om Vrouwen te bedrieghen’ (fig. 9). Dat doet hij vooral ‘met listighe practijcken’. Tijdens zijn veroveringsspel gedraagt hij zich als een vos, een loerend roofdier met gemene intenties. Raakt een dame in zijn ban, dan behandelt hij haar met valse hoffelijkheid. De ‘Seignor’ knielt constant voor haar neer, zucht en geeft haar handkusjes. Dit alles met als doel haar in zijn bed te krijgen. Als het hem niet lukt dit doel op eigen kracht te bereiken, zet hij een ‘Coppelerse’ (koppelaarster) in.14 In de zevende strofe, ‘Een Leeu int Ganisoen’ (fig. 10), begint de beschrijving van de Spanjaard als soldaat. Ook als legeraanvoerder toont de ‘Seignor’ zich trots. Hier maakt de pamflettist de vergelijking met een leeuw. Hij gedraagt zich despotisch en heeft geen respect voor de mening van anderen. Hij is de baas van het garnizoen, bovendien een die er de voorkeur aan geeft niets uit te voeren. Dat leidt tot chaos onder de manschappen. Als iemand anders probeert daar verandering in te brengen, wordt die ‘villain, traidor del Re, Lutheriano’ (schurk, verrader van de koning en lutheraan) genoemd. De auteur waarschuwt ook voor het wraakzuchtige karakter van de Spanjaard. Is de vijand in de buurt, dan schept de ‘Seignor’ al een stuk minder op. Dan maakt de vergelijking met een leeuw plaats voor die met een haas, zoals blijkt uit de achtste strofe, ‘Een Haes in een belegherde plaetse’ (fig. 11). Dreigt er gevaar, dan roept de soldaat Sint Jakobus aan, de beschermheilige van Spanje, en Maria. Wordt hij gevangengenomen, dan is zijn dapperheid ver te zoeken. Door kostbare spullen te beloven probeert hij zichzelf vrij te kopen. Volgens de opsteller van het pamflet laat de ‘Seignor’ hier zijn ware gezicht zien. Zijn moed en vastberadenheid blijken een fabeltje. De Spaanse lafheid wordt nog eens benadrukt in de negende strofe, ‘Een Schaep onder de Galghe’ (fig. 12). Daarin wordt de ter dood veroordeelde ‘Seignor’ vergeleken met een schaap dat aan de dood probeert te ontsnappen door te huilen en te jammeren: ‘Sr. roept Misericordia, Sr. roept om ghenade, veel druckhige termen hoort men lamenteren’. De tekst onderstreept echter dat de ‘Seignor’ met ‘malitie’ is opgetreden en dat ‘aller punitie over hem moet vallen’.

14 Anneke Fleurkens geeft in haar editie van Roemer Visscher’s Brabbeling (1614) aan, dat de benaming ‘coppelerse’ in die tijd niet alleen naar een huwelijksmakelaarster verwees, maar ook naar ‘een vrouw die gelegenheid geeft tot het plegen van ontucht’. Visscher 2013.

43

In de strofen 10-13 wordt de ‘Seignor’ weergegeven als veroveraar van de Nieuwe Wereld. Hij wordt daarbij gedreven door geldzucht, eerzucht, bloeddorstigheid en wraakzucht. In de tiende strofe, ‘Sr. is Ghelt-gierich’ (fig. 13), komt zijn gierigheid aan de orde. Deze eigenschap is zo sterk, dat hij zelfs ‘teghen den Duyvel (om ’t ghelt) wel ten krijge soude varen’. Om deze eigenschap te onderstrepen verwijst de schrijver naar het koninklijk paleis op het eiland Hispaniola, waar in de troonzaal, boven het wapen van Spanje, twee veelzeggende spreuken staan geschreven: ‘Todo es nuestro, y todo es mío’ (Alles is van ons, alles is van mij) en ‘De Weerelt is hem niet genoech’. Dat laat volgens de pamflettist zien dat ‘’t gout Seignors Godt [is], want Sr. in al sijn handelinghe meer om ’t Indisch gout dan om Godt spoedt sijn wandelinge’. De gierigheid van de Spanjaard gaat hand in hand met zijn ongebreidelde hoogmoed, zoals blijkt uit de elfde strofe, ‘Sr. is Eer-Ghierich’ (fig. 14). Hij meent altijd gelijk te hebben en slaat geen acht op de gewoonten of praktijken die in andere streken bestaan. Hij heeft alleen oor voor de mening van andere Spanjaarden, zelfs wanneer die van eenvoudige komaf zijn, want ‘hooger dan den Edelman acht hy sijn Boerachtich lieden’. Waar ‘Seignor’ de baas is, is hij dat alleen. Volgens de twaalfde strofe, ‘Sr. is Bloet-Gierich ende Tyrannich’ (fig. 15), is hij ook bloeddorstig en tiranniek. Het bewijs hiervoor vormen de duizenden doden in de Nieuwe Wereld. Daar heeft de ‘Seignor’ een ontelbaar aantal mensen verminkt en vermoord, onder wie kinderen onder de ogen van hun moeder. De auteur wijst erop dat de wreedheid van de Spanjaard boven die van andere heersers – Egyptische farao’s, Herodes of Antiochus – uitsteekt, en wijst erop dat de Spanjaarden afstammen ‘van de wreede Gotten end’ bloetdorstige Wandalen’. Ten slotte, zo meldt de dertiende strofe, ‘Sr. is Wraeck-Gierich’ (fig. 16), is hij altijd uit op wraak – ‘bloedich gheneghen op het aller-rigoureste hem te wreken onghenadich’ –, zowel op het Amerikaanse continent als in de Nederlanden, en zelfs binnen Spanje, in Aragon, waar het leger uit Madrid een paar jaar voordien een bloedig einde heeft gemaakt aan het verzet van een groep edelen. De strofen 14-16 ten slotte – ‘Sr. is trouweloos ende meyneedich’, ‘Slavernije van Sr. overheert te worden’ en ‘Gheluckighen standt van Sr. ontslaghen te zijn’ – behandelen de politieke kenmerken van de Spanjaard. De sarcastische toon is verdwenen, net als de figuur van de ‘Seignor’ zelf. In plaats daarvan worden bekende onderwerpen uit de propaganda behandeld, zoals de vermeende intentie van Filips II om de Inquisitie in te voeren en de veronachtzaming door het Spaanse bestuur van de privileges die van oudsher in de Nederlanden gegolden hebben.

44

De Spanjaard is in alle opzichten trouweloos, obscuur en gemeen (fig. 17). Hier te lande schendt hij alle afspraken die ooit met de Nederlanders zijn gemaakt. De reden hiervoor is dat hij zich verplicht heeft te gehoorzamen aan de paus, in het bijzonder aan de Inquisitie. Alle beloften en aanbiedingen voor vrede zijn vals:

Hy mach haer vrede beloven ende die breken saen In alsulcke frauden en misdoet Sr. niet met lieghen Want hy hevet tot voordeel der Roomscher Kerck’ aengegaen

In de vijftiende strofe verwijst de pamflettist naar de neiging van de Spanjaard tot tirannie (fig. 18). Hij legt uit dat het beter is dood te zijn dan gebukt te gaan onder het Spaanse juk. Dat is nog erger dan slavernij onder de ‘Turken of de Mooren’. De Spanjaard verbergt altijd zijn intenties, zodat iedereen op zijn hoede moet blijven. De auteur houdt zijn lezers vervolgens voor geduld te bewaren totdat zij die ‘noch bucken onder Seignors tyrannie’ door God bevrijd worden. De laatste strofe van de Aerdt bevat de conclusie (fig. 19). Verlost te zijn van de Spaanse tirannie is voor het vaderland en voor zijn inwoners ‘den aldergeluckichsten standt des Aerdtbodems manierich [fatsoenlijk]’. Om deze ideale toestand te bereiken, moeten de Nederlanders zich met Gods hulp richten op ‘wijsheid, voorzichtigheid en kloekmoedigheid’ en tot het einde weerstand bieden aan ‘Seignor’.

2.3 De bronnen van de Aerdt Uit de keuze van de bronnen die de auteur heeft gebruikt blijkt dat hij goed op de hoogte was van de anti-Spaanse propaganda. Zo is het aannemelijk dat zijn verbeelding van de Spaanse soldaat teruggaat op beschrijvingen in de vele pamfletten die gewijd zijn aan de innames van steden. Ook de vrees voor invoering van de Spaanse Inquisitie lijkt aan oudere propaganda ontleend. Bijzonder is verder dat de auteur zijn voordeel heeft gedaan met originele Spaanse bronnen, al of niet in vertaling. Het gebruik van Spaanse woorden in het pamflet wijst in ieder geval op bekendheid met de Spaanse taal. Door middel van deze bronnen en door het gebruik van Spaans vocabulair slaagt hij erin een overtuigend beeld te schetsen van de Spanjaard in de persoon van de ‘Seignor’. De vermoedelijke Spaanse bronnen zijn de anonieme schelmenroman Lazarillo de Tormes, waarvan de eerste bekende edities uit 1554 stammen, de memoires van Antonio Pérez,

45

getiteld Pedaços de Historia, o Relaçiones, assy llamadas por sus auctores, los peregrinos en in 1594 verschenen in Londen, en de in 1552 in Sevilla uitgegeven kroniek over de Spaanse verovering van de Nieuwe Wereld door Bartolomé de las Casas, bisschop van Chiapas, getiteld Brevísima relación de la destruycion de las Indias.

De Aerdt en de Lazarillo Het verband tussen Lazarillo de Tormes, de eerste bekende picareske roman, en de Lage Landen gaat terug tot het moment van verschijnen van de eerste uitgave. Een van de vier Spaanstalige edities uit 1554 werd namelijk in Antwerpen gepubliceerd.15 De andere verschenen in respectievelijk Burgos, Alcalá de Henares en Medina del Campo. Ofschoon het jaar van publicatie niet helemaal vaststaat, worden de vier edities beschouwd als de eerste uitgaven van het werk. Het is nog altijd onderwerp van discussie wie de auteur van het boek is geweest.16 Vanwege zijn antiklerikale karakter en het rauwe realisme werd het in 1559 in Spanje door de Inquisitie verboden.17 Een schelmenroman verhaalt, meestal in de eerste persoon, de niet altijd even brave avonturen van de hoofdpersoon, een schelm of, in het Spaans, pícaro. Over de populariteit van het genre is in zowel Spanje als de rest van Europa veel geschreven.18 In de zestiende eeuw verwierf de Lazarillo ook grote bekendheid buiten Spanje. In korte tijd verschenen vertalingen in het Frans, Engels, Duits, Italiaans, Latijn en Nederlands.19 De invloed ervan op de Nederlandse literatuur is aanzienlijk en ook al uitgebreid bestudeerd. Bredero’s Spaanschen Brabander (1618) vormt zonder meer het bekendste voorbeeld.20 Er is echter minder aandacht besteed aan de impact van de roman op de vorming van anti-Spaanse stereotypen in de pamfletliteratuur. De Lazarillo werd in de Nederlanden meer gezien als een verhandeling over de aard van de Spanjaard dan als een fictief verhaal.21 De titel van de eerste Nederlandse editie, gepubliceerd in 1579 in Delft, bevestigt dit idee. De Spaanse titel, La vida de Lazarillo de Tormes y de sus fortunas y adversidades, werd in het Nederlands De Ghenuechlijcke ende cluchtige Historie van Lazarus van Tormes, Wt Spangien, en kreeg

15 González Palacios 2012, 24-25. 16 Carrasco Urgoiti, López Estrada & Carrasco 2001, 225-228. 17 Coll-Tellechea 2010, 75-97. 18 Garrido Ardila 2015. 19 Over de receptie van de Lazarillo in Europa, zie Martino 1999. 20 Pollmann 2007, 219. 21 Over de geloofwaardigheid van de Lazarillo als historisch document, zie Ruffinatto 2000, 251-276.

46

als ondertitel: In de welcke, ghy eendeels meucht sien ende leeren kennen, de manieren condicien, reden, ende schalckheyt der Spaignaerden. Relevant is het gebruik van het woord ‘schalckheyt’, dat een zeer negatieve connotatie heeft. ‘Schalken’ zijn ‘uitermate slechte mensen die met list en bedrog, met geweld en zonder mededogen proberen om hun eigen voordeel te behalen’.22 De aangepaste titel is niet de enige afwijking van het Spaanse origineel. De vertaler voegde bij elk hoofdstuk of ‘capittel’ een commentaar toe dat refereert aan het karakter van het Spaanse volk. Zo staat er bij ‘capittel 17’: ‘Hier in dit volgende Capittel soo wel als int voorgaende, wort beschreven den aerdt vande Spaegnaerden’. Een derde afwijking is dat in de Nederlandse editie marginale noten staan waarin de Spanjaard op sarcastische wijze beschreven wordt. Op pagina 61 bijvoorbeeld valt te lezen: ‘de Spaegnaert laet hem altyts duncken dat hy tbeste geweer heeft ende draechter sijnen moet op’. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de Lazarillo in de ogen van de vertaler een geloofwaardig beeld van de gemiddelde Spanjaard gaf. Elders in Europa kwam men dezelfde perceptie van de Lazarillo tegen. In de Engelse editie uit 1586 bijvoorbeeld legt de vertaler, David Rouland, uit dat de Lazarillo ‘plainely pens the Spanish prankes and how they live in Spaine’. De Lazarillo veranderde in Engeland van een schelmenroman in een voorbeeld van anti-Spaanse polemiek.23 Het is aannemelijk dat de auteur van de Aerdt hoogstwaarschijnlijk de editie van 1579 van de Lazarillo heeft gebruikt. De sporen daarvan zijn in verschillende passages van de Aerdt terug te vinden. Het is niet ondenkbaar dat de auteur zich heeft laten inspireren door een van de belangrijkste personages uit het boek, de escudero of adellijke schildknaap uit het derde hoofdstuk. Die heeft veel eigenschappen gemeen met de ‘Seignor’. De escudero is een prototypische Spaanse hidalgo, zoals die in de anti- Spaanse literatuur vaker voorkomt. Hij pretendeert van gegoede adel te zijn, maar is in werkelijkheid berooid. Hij is steeds bezig met zijn uiterlijk en zijn kleren, met als doel vrouwen te imponeren. Daarbij wordt hij voorgesteld als wellustig en onbetrouwbaar. Alexander Samson geeft deze interpretatie in zijn studie over de plaats van de Lazarillo in het vroegmoderne Engeland. Hierin verwijst hij ook naar de Engelse vertaling van de Aerdt als een voorbeeld van het gebruik van het personage van de escudero om de Spanjaarden zwart te maken.24

22 Franssen 1995, 86-87. 23 Griffin 2009 (a), 195. 24 Samson 2013, 122.

47

In het derde deel van het boek verkeert de hoofdpersoon, de schelm Lazarillo, in gezelschap van de escudero. Deze jonker wordt aanvankelijk beschreven als een ware edelman, die ‘vrij behoorlijk bekleed, goed gekamd [was], en die in elk opzicht waardig voortschreed’.25 Lazarillo besluit in zijn dienst te treden, want alles wijst erop dat hij rijk en belangrijk is. Samen gaan zij naar de kerk waar de jonker zich ogenschijnlijk zeer vroom gedraagt. Ondertussen wijst Lazarillo op de opzichtige manier van lopen van zijn nieuwe meester. Hij ontdekt echter al snel dat de jonker in feite gierig, wellustig en arm is. Ergens wordt beschreven hoe hij op weg naar de kerk twee meisjes tegenkomt. Hij vergeet meteen zijn religieuze plichten en raakt men hen in gesprek. Hij gebruikt daarbij meer lieve woordjes ‘dan Ovidius ooit geschreven heeft’.26 In een andere passage wordt het woonvertrek van de jonker beschreven. De netheid is er ver te zoeken. De matras waarop zijn heer slaapt en aan het eind waarvan Lazarillo zich mag neervleien, is bijzonder vies. Als het gaat om eten heeft de jonker een voorkeur voor overvloedige maaltijden. Lazarillo verbaast zich over de tafelmanieren van de edelman. Hij verorbert gulzig een ossenpoot en probeert zelfs de stukjes brood van Lazarillo op te eten. Ondanks de evidente armoede en gierigheid van de escudero, loopt hij erbij ‘alsof hij in bezit van de schat van Venetië’ is.27 Tegenwoordig wordt de Lazarillo als een sociale satire beschouwd, maar tot in de negentiende eeuw is dit boek geïnterpreteerd als een nauwkeurige beschrijving van de gewoonten van de Spanjaard.28 Dat zien we terug in de Aerdt. De ‘Seignor’ lijkt een kopie van de escudero: zijn valse vroomheid, zijn gebrek aan tafelmanieren, zijn buitensporige galanterie, zijn pogingen zijn bescheiden afkomst te verbergen, de wanorde in huis – het lijkt allemaal ontleend aan de Lazarillo. De auteur van de Aerdt bevond zich overigens in goed gezelschap. We weten dat ook Marnix van Sint- Aldegonde, de bekendse propagandist van de Opstand, een exemplaar van het boek in zijn bezit had.29

De Aerdt en de Relaciones De Lazarillo is niet de enige Spaanse bron van de Aerdt. Illustreerden veel pamflettisten de wreedheid van de Spanjaarden aan voorbeelden van hun optreden in de Nederlanden,

25 Van Dam 1965, 55. 26 Ibid., 63. 27 Ibid., 70. 28 Coll-Tellechea & Zahareas 2000, 32. 29 Arnoldsson 1960, 140.

48

de auteur van de Aerdt verwijst naar hun daden op het Iberisch schiereiland. Daarvoor deed hij een beroep op de Relaciones van Antonio Pérez. In de marge van strofe veertien refereert hij aan dit werk:

Dat een eergierich Mensche wraeckgierig zij can van niemant ontkent worden. Dit heeft de Spangnaert bewesen niet alleen aen soo veel duysent Indianen en treffelijcke Nederlanders om seer cleyne oorsake maer binnen weynich Jaren int Coninckrijck van Arragon ende voornamelijck aen de stadt Saragossa, alware hy een Hertoghe en Grave, den Hooft-Officier, en veel van de treffelijckste Borghers dede onthoofden alleen om dat sijn hare privilege hadden willen voorstaen int stuck van een gevange persoon.

Hij doelt hier op de gebeurtenissen die in 1590 en 1591 in Zaragoza hadden plaatsgevonden en die in de Spaanse geschiedenis bekend zijn komen te staan als de Turbaciones de Aragón (Aragonese Beroerten). De hier genoemde ‘gevange persoon’ was Antonio Pérez, die deze gebeurtenissen in detail beschreef in zijn memoires, de Relaciones. Dit boek, dat eerst in 1594 in Londen en in 1598 in een uitvoeriger versie in Parijs werd uitgebracht, kende een groot succes. Het werd in verschillende talen uitgegeven, ook in het Nederlands, en vaak herdrukt. Het wordt beschouwd als een van de belangrijkste bronnen van het antihispanisme in de vroegmoderne tijd. Henry Kamen betoogt dat de Aragonese Beroerten grote betekenis hebben gehad voor de geschiedenis van het vroegmoderne Spanje, omdat ze het begin markeerden van het gebruik van de Inquisitie als politiek instrument in handen van de Spaanse koning.30 Met name in Engeland beïnvloedde het verslag van Pérez de perceptie van Spanje en zijn politieke systeem. Dat blijkt uit verschillende pamfletten en uit het werk van politieke theoretici als Francis Bacon, Henry Wotton en Christopher Goodman.31 Hoewel Antonio Pérez de geschiedenis is ingegaan als criticaster van Spanje, gold hij in buitenlandse ogen als een prototypische Spanjaard. Hij stond bekend om zijn charme en zijn indrukwekkende manier van spreken. Zijn luxueuze smaak – hij ging gekleed in opzichtige kleding en besprenkelde zich met bedwelmende parfums – als zijn

30 Kamen 1985, 242-243. 31 Reed 1988, 187.

49

turbulente liefdesleven – er deden geruchten de ronde over biseksualiteit – wekten zowel afgunst als achterdocht.32 Pérez behoorde in de tijd dat hij secretaris van Filips II was tot de factie van de Ebolistas.33 Dat waren voorstanders van een vreedzame oplossing van de problemen in de Nederlanden. Ze onderhielden contacten met politieke leiders, onder wie de graaf van Egmont. Pérez zou betrokken zijn geweest bij de mysterieuze moord op Juan de Escobedo, secretaris van Juan van Oostenrijk, in 1578. De meest aannemelijke versie van dit verhaal luidt dat Pérez vreesde dat Escobedo zijn contacten met de Nederlanders zou onthullen. Hij wist Filips II ervan te overtuigen dat Escobedo het brein was achter een vermeend complot tegen hem. De koning sanctioneerde uiteindelijk de liquidatie van Escobedo. Pérez wist zijn bedrog tien jaar lang verborgen te houden. In 1590 kwam het uit en werd hij gevangengenomen. Het lukte hem echter uit de gevangenis in Madrid te ontsnappen en naar Frankrijk te vluchten. Onderweg wist hij bescherming te krijgen van een aantal Aragonese edellieden, die hem ondanks druk vanuit Madrid niet wensten uit te leveren. Ze deden een beroep op de Aragonese privileges of Fueros, volgens welke Aragon een eigen rechtssysteem kende. Pérez, zelf geboren in Madrid, had een vader die afkomstig was uit Aragon. Het lukte hem gedurende een jaar uit handen van zowel Madrid als de Aragonese Inquisitie te blijven. Ondertussen werd hij door het volk vereerd als een symbool van de vrijheid. Filips II, die bezorgd was dat de spanningen zich naar andere gewesten zouden uitbreiden, besloot uiteindelijk bijzondere maatregelen te nemen en stuurde 12.000 soldaten naar Aragon. Hun optreden daar was ongemeen hard. De zogenoemde Justicia de Aragón, Juan V de Lanuza, in de Aerdt de ‘Hooft-Officier’ genoemd, werd op het marktplein van Zaragoza onthoofd, terwijl de edelen die Pérez in bescherming hadden genomen, naar Madrid werden overgebracht. Ook zij werden ter dood gebracht. Het lukte Pérez op de valreep naar Engeland te vluchten, waar hij zijn Relaciones zou schrijven. Ondanks de inzet van spionnen en huurmoordenaars om hem op te sporen en te liquideren, bleef hij ongrijpbaar voor de Spaanse autoriteiten. Hij sloot zich aan bij het anti-Spaanse kamp. Zo werd de aanval op Cádiz in 1596 door de Engelse en de Nederlandse vloot uitgevoerd op basis van informatie die Pérez zou hebben verstrekt.34

32 Ungerer 1974, 189-203. 33 De auteur van het standaardwerk over het leven en het werk van Antonio Pérez is Gregorio Marañón. Marañón, 1947. 34 Over de activiteiten van Pérez in Engeland, zie Ungerer 1974.

50

Hoewel de Nederlandse historiografie geen aandacht heeft besteed aan de gebeurtenissen in Zaragoza, lijken deze toch een grote impact te hebben gehad op het Spanjebeeld van de pamflettisten. Een aanwijzing hiervoor is ook dat de Relaciones in opdracht van de Staten-Generaal werd vertaald.35 In de Nederlandse versie wordt de nadruk gelegd op de gebeurtenissen in Aragon. In de ondertitel staat: ‘Waer uyt oock de gront ende eerste oorspronc der voorleden beroerte binnen Saragoza claerlicken te verstaen is’. Evenals in de vertaling van de Lazarillo gebeurt, benadrukt de vertaler, Joost Byl, dat de tekst een voorbeeld is van de Spaanse praktijken. De ondertitel begint met: ‘Waerinne de Spaensche practijcken tot een spiegel van alle menschen nuttelick ende naecktelick ontdeckt worden’.36 Byl schreef er ook een inleiding bij. Hierin legt hij het belang van het werk uit voor de situatie in de Nederlanden. Het toonde de onbetrouwbaarheid aan van de koning, die onder invloed stond van de Katholieke Kerk en van raadgevers die ‘zo erch als Turcken’ waren. Verder liet het zien dat Filips geen respect had voor de privileges van andere landen en mensen. De bevolking van Zaragoza had geboet ‘met haar goet, bloet ende Privilegien’. Dat zou ook de Nederlanders kunnen overkomen. Later zou Spinoza zich nog geraakt tonen door het verhaal van Pérez. Hij beschouwde hem als een heroïsch voorbeeld van verzet tegen de tirannieke trekken van Filips II en zijn bestuur.37

De Aerdt en de Brevísima Het lijkt erop dat de auteur van de Aerdt ook gebruik heeft gemaakt van de Brevísima van De las Casas.38 Deze kroniek beschrijft allerlei wandaden door Spanjaarden in de Nieuwe Wereld begaan. De verhalen worden tegenwoordig beschouwd als overdreven, maar tijdens de Tachtigjarige Oorlog gold de Brevísima als een waarheidsgetrouw verslag van het tirannieke gedrag en de expansionistische drang van de Spanjaarden. Het bewijs voor de grote invloed van de Brevísima als bron van anti-Spaans sentiment vormt het feit dat deze kroniek aan het einde van de zestiende eeuw al overal in Europa – in Nederland (1578), Frankrijk (1579), Engeland (1583) en Duitsland (1599) – was vertaald. De las Casas wilde de misdaden van de Spanjaarden aan de kaak stellen en een pleidooi houden voor de rechtvaardige behandeling van de indianen. De Europese tegenstanders gebruikten de Brevísima om te waarschuwen tegen de Spaanse politiek op

35 Ungurer 1976, dl. 2, 255. 36 Cort-begryp vande stucken der gheschiedenissen van Antonio Perez [...] (K. 946). 37 Feuer 1987, 195-196. 38 Voor een biografie van De las Casas, zie Clayton 2012.

51

het eigen continent. Het gegeven dat de Brevísima door een Spanjaard – een bisschop nog wel – was geschreven, vergrootte in hun ogen de betrouwbaarheid van het boek.39 De pamflettisten hebben ruim van de Brevísima gebruik gemaakt. Er verschenen meer Nederlandse uitgaven dan in alle andere talen samen, de eerste in 1578 in Antwerpen. Er werd zelfs een berijmde versie van vervaardigd, door Nicasius vander Clyte in 1611.40 De meeste Nederlandse uitgaven leggen al in de titel de nadruk op de gelijkenis tussen de situatie in de overzeese Spaanse koloniën en die in de Lage Landen. De titel luidt dan Spieghel der Spaenscher tyrannye.41 Er wordt verder geen twijfel gelaten over wat de Spanjaarden gedaan hadden. De ondertitel van de editie van 1596 luidt: ‘waer inne verhaelt wort de moordadighe, schandelijcke ende grouwelijcke feyten die de selve Spanjaerden ghebruyct hebben inde selve Landen’. De uitgaven van de Brevísima waren doorgaans rijkelijk geïllustreerd met gravures van Theodoor de Bry. Zo kon de lezer ook in beeldvorm van de Spaanse wandaden kennisnemen. De anti-Spaanse teneur van de vertalingen blijkt uit de aantekeningen in de marge die de schuldeloosheid van de indianen prijzen en de gruweldaden van de Spanjaarden veroordelen. De beschrijvingen van de laatste worden ingeleid met waarschuwingen als ‘Tis met tongen niet te seghen alle de moorderijen en wreetheden hier ghedaen’. Kinderslavernij, dwangarbeid door zwangere vrouwen, sterfte door uitputting en verhongering – het wordt de Spanjaarden allemaal in de schoenen geschoven. Zelfs kannibalisme behoorde tot ‘de Spaniaerts maniere’: ‘Desen Capiteyn met zijne onderdanen en gaf haer de verslagen menichen te eten, de armen en beenen zijn ʼt leckerste’. Het doel van deze uitgaven was geen ander dan het voorstellen van de verovering van de Nieuwe Wereld als een ongelijke strijd en van de Spanjaarden als niets en niemand ontzienende moordenaars. In de in 1596 door Cornelis Claesz uitgegeven editie van de Brevísima werden voor het eerst zeventien prenten van Theodor de Bry opgenomen.42 Die brengen verschillende taferelen van folteringen en andere gruweldaden in beeld die door de Spaanse veroveraars begaan zouden zijn.43 In de inleiding van deze vertaling wordt

39 Maltby 1971, 12. 40 Cort Verhael Der Destructie van d’Indien (K. 960). Over de Nederlandse edities van het boek van De las Casas, zie ook Lechner 2001, 68. 41 K. 960. 42 Deze editie van Claesz werd gepubliceerd twee jaar voordat de meer bekende uitgaves in het Latijn en in het Duits die in 1598 in Frankfurt am Main verschenen. Zie Van Groesen 2008, 120. 43 Deze prenten werden soms ook zonder de tekst van De las Casas gepubliceerd. Zie bijvoorbeeld de eveneens door Cornelis Claesz in 1609 in Amsterdan gedrukte serie in Den spieghel vande Spaensche tyrannie beeldelijcken afgemaelt (K. 962).

52

vermeld dat de prenten ‘der wreede Spangiaarts, haer onmenschelijcke handel, haer woede rasery, haer Goddeloose wandel’ laten zien.44 Verschillende eigenschappen van de Spanjaarden passeren de revue, zoals hun geldzucht (‘Den Spaengiarte meer het Gout als dʼedel Ziele acht’), hun wreedheid (‘Werd ʼt Edel weerloos volck met scharp- snydende swaerden ghekerft, gemodtst, gedood, van die selve Spaengiaerden’) en hun verraderlijke karakter (‘Den Spanjaert kent geen deugd […], hy acht, noch Eer, noch Eed, noch giften, noch geschenken, noch vriendelijcke Ionst, of lieffelick onthael. Hy loont de hoogste Liefdʼ, met Coordʼ, met Vyer, met Stael’). Al deze eigenschappen maken duidelijk dat ‘een goeden Man […] wou liever inde Hel, dan by de Spangiaarts zijn’. In de Aerdt zijn verschillende verwijzingen naar de Brevísima te vinden. Zo geeft de auteur aan dat zelfs de ‘eyghen histori-schrijvers’ de ware aard van de Spanjaard aan het licht hebben gebracht. Hij heeft de Brevísima duidelijk als bron gebruikt voor zijn beschrijvingen van de gewelddadigheid van de Spanjaarden. De las Casas staat bijvoorbeeld stil bij de gewoonte van de Spaanse veroveraars als vergeldingsmaatregel bij de indianen de handen af te hakken. Ook beschrijft hij het gebruik honden in te zetten tegen de inheemse bevolking. Die krijgen zelfs kinderen voorgezet als voer: ‘een moeder sach haar kint door eenen Spaangiaart scheuren die ’t zijn bloethonden gaf, die kaudent graach met smaack’. In de Aerdt staat:

Vol wreedheyd heeft hy [de ‘Seignor’] daer dan zijn tyrannie doen blijcken. Met afhouwen van armen en beenen of tot beswijcken. Met ander ledebrekingh in een pijnelijcke doot. De moeders haer kinders ontnemend’ in verscheiden wijcken en die gherapt zijnde gheworpen voor sijn honden bloot.

De Brevísima is niet de enige bron die de auteur met zoveel woorden noemt. Hij vermeldt ook de naam van de Spaanse historicus Francisco López de Gómara, auteur van de Historia General de las Indias, die in 1552 in Zaragoza werd uitgegeven en twee jaar later in vertaling in Antwerpen verscheen.45 De beschrijvingen in de Historia van de wreedheden van de Spanjaard tegen de inwoners van de Antillen en Centraal-

44 Spieghel der Spaenscher tyrannye, in West Indien (K. 960). 45 Thomas & Manrique 2009, 48. De Nederlandse versie verscheen bij Martin Nutius.

53

Amerika werden beschouwd als een bevestiging van de beschrijvingen van de bekendere De las Casas.46

2.4 Dateringsproblemen De verwijzingen in de literatuur over de Tachtigjarige Oorlog naar de Aerdt zijn schaars. Alleen David Kunzle, die de afbeeldingen van de Duitse versie opnam in zijn geschiedenis van het stripboek,47 en Benjamin Schmidt verwijzen naar het pamflet. De laatste brengt het ter sprake in zijn studie over de rol van de verovering van de Nieuwe Wereld in de Nederlandse pamfletliteratuur uit de periode 1570-1670.48 Ofschoon hij de tekst niet diepgaand analyseert, geeft hij wel aan dat de Aerdt immens populair was en vanwege zijn satirische karakter een groot publiek bereikte.49 Schmidt verwijst in dit verband ook naar de vertalingen die ervan vervaardigd werden. In de Herzog August Bibliothek te Wolfenbüttel worden er twee bewaard: een Franse, met de titel Emblesmes sus les actions perfections et meurs du segnor Espagnol, en een Duitse, getiteld Emblemata, welcke das Leben, die Thaten, Sitten und wunderbare verwandlung deß Signor Spangniols deutlich erklären (fig. 20). In beide staat dat het gaat om een vertaling uit het Spaans. De Franse tekst geeft aan dat de Emblesmes vertaald is uit het Castiliaans. Dat staat ook in de Duitse versie, die verder toevoegt dat de tekst daarna in het Nederlands en het Frans werd vertaald. In het Nederlandse exemplaar ontbreekt de verwijzing naar een Spaans origineel. Volgens de catalogus van de Herzog August Bibliothek is het twijfelachtig of dat Spaanse origineel wel ooit bestaan heeft. Het is niet ondenkbaar dat de vertalers, om de geloofwaardigheid van de tekst te vergroten, de verwijzing naar een Spaans origineel zelf hebben toegevoegd. Men wilde het kennelijk doen voorkomen alsof een Spanjaard die zich bewust was van de kwade inborst van zijn landgenoten het pamflet had geschreven.50 Zowel het ontbreken van een Castiliaanse versie in enig Spaans archief als het zeer anti- Spaanse gehalte van het pamflet lijken die theorie te ondersteunen. Toch zijn de twee in Wolfenbüttel bewaarde exemplaren nog omgeven met raadsels. Volgens de catalogus van de bibliotheek werden ze rond 1575 gepubliceerd. Dat roept de vraag op of de Nederlandse versie, die van 1598 dateert, wel aan de basis

46 Arnoldsson 1960, 140. 47 Kunzle 1973, dl. 1, 197-221. 48 Schmidt 2001, 143-144, 359. 49 Ibid., 143-144. 50 Hams & Schilling 1980, 74.

54

van de Franse en Duitse versies kan hebben gelegen. De datering op 1598 is correct, want gebaseerd op de verwijzing naar de Aragonese Beroerten in 1591 en naar de vermeende onderschepping van een aantal brieven van Spaanse autoriteiten in 1598. De datering van de Franse en Duitse versies op circa 1575 daarentegen is onjuist. Die verwijzen namelijk eveneens naar de gebeurtenissen in Aragon – in strofe 11 van de Franse en in strofe 13 van de Duitse versie. Overtuigender bewijs voor een latere datering leveren de illustraties, met name de prenten die de verovering van de Nieuwe Wereld illustreren. Die zijn namelijk geïnspireerd op de gravures die Theodoor de Bry vervaardigde voor de editie van 1598 van de Brevísima van De las Casas.51 Volgens alle Franse catalogi verscheen de Emblesmes voor het eerst in 1605 in Middelburg.52 Wat de afbeeldingen betreft valt op dat die in de Franse en de Duitse uitgaven gedetailleerder zijn. Zo is in een aantal prenten een stedelijke achtergrond toegevoegd, is de weergave van het schavot en van de interieurs verfijnder en krijgt het lijden van de slachtoffers van de ‘Seignor’ meer nadruk. Het grootste verschil met de Nederlandse uitgave is terug te vinden in de laatste afbeelding. Daarin is een Nederlandse leeuw te zien, die het grootste deel van het beeld vult, vergezeld van twee Nederlanders. De drie bevinden zich binnen een gevlochten omheining, de Hollandse Tuin, met op de achtergrond de figuur van een opstandeling die met een zak op zijn rug een trap oploopt.53 De Franse en Duitse versies laten een Nederlander zien die op het lichaam van de ‘Seignor’ staat, een lans in zijn rechterhand houdend (fig. 21). Op de achtergrond is een slagveld afgebeeld. De ‘Seignor’ is herkenbaar aan zijn karakteristieke witte kraag (lechuguilla). De illustratoren van de Franse en Duitse versies kozen dus voor een minder ‘Nederlandse’ uitvoering van de slotprent. Per slot van rekening stond de Hollandse Tuin symbool voor het gewest dat vooropging in de Opstand. De figuur van een triomfantelijke rebel en een gesneuvelde Spanjaard was in het buitenland eenvoudiger herkenbaar. Ook de tekst van zowel de Franse als de Duitse versie is algemener van inhoud dan de Nederlandse. Men vindt er amper directe verwijzingen in naar de situatie in de Nederlanden. Alleen in strofe 11 van de Franse editie wordt verwezen naar de graven

51 Het gaat om de in het Latijn vertaalde versie uitgegeven in Frankfurt. Duviols 2006, 99-138. De prenten waren overigens al verschenen in een door de Amsterdamse uitgever Cornelis Claesz gepubliceerde editie van de Brevísima uit 1596 (K. 960) met de titel Spieghel der Spaenscher tyrannye. 52 Praz 1975, 325. De Emblesmes werden heruitgegeven in 1608 en in 1626. 53 Over de Hollandse Tuin, zie Van Winter 1957.

55

van Egmont en Horne, terwijl in strofe 12 van de Duitse versie de Nederlanden expliciet worden genoemd. In dit verband wordt alleen maar gerefereerd aan de aangeboren neiging van de Spanjaard tot onderdrukking van andere volken. Verder ontbreekt in beide versies het marginale commentaar. In de Duitse uitgave worden in de marge wel Spaanse woorden uitgelegd. Het commentaar in de Nederlandse editie daarentegen bevat ook politieke uitleg. Er wordt bijvoorbeeld verwezen naar de Inquisitie: ‘verlaet hy [de Spanjaard] alle trauwe die hy in accordantien beloeft heeft als d’onwijse, want boven sijn natuere hebben ’s Paus Decreten hem nauwe door d’Inquisitie verbonden te brenghen in rauwe’. Ook wordt gewezen op de noodzaak van de Nederlanden om ‘gheregeert te worden van ware Vaders des Vaderlandts’ in plaats van in Spaanse slavernij te blijven. De Nederlandse versie is dus veel meer toegespitst op het optreden van de Spanjaard hier te lande.

2.5 Impact Een jaar na de publicatie van Aerdt ende eygenschappen van Seignor van Spangien werd in Londen een Engelse vertaling uitgegeven. Deze versie, getiteld A pageant of Spanish Humors Wherin are naturally described and lively portrayed the kinds and qualities of a Signor of Spaine (fig. 22), bevat geen illustraties en laat bovendien een aantal tekstuele verschillen zien. Zo werd een proloog toegevoegd waarin de inhoud van de Aerdt in verband wordt gebracht met de Engelse situatie. De uitgever was John Wolfe, die zich na de mislukte aanval op het eiland door de Spaanse Armada in 1588 gespecialiseerd had in de uitgave van anti-Spaanse teksten. De meeste daarvan behandelen het conflict in de Nederlanden.54 Een voorbeeld is het zeer invloedrijke A Fig for the Spaniard uit 1591, dat ‘livelie portraihed the damnable deeds, miserable murders, and monstrous massacres of the cursed Spaniard’.55 Het was bedoeld als waarschuwing tegen een mogelijke nieuwe aanval van de Spanjaarden. De tekst omschrijft hen, meer in het bijzonder de Castilianen, als genadeloos en wreed. Filips II zou ondanks zijn zwakke gezondheid streven naar overheersing van het Europese continent. Dat blijkt onder meer uit de situatie in de Lage Landen: ‘First aske his slaughtered sonne, and wife, aske the millions of Moores, and poore Portingales, aske thousands of Neopolitanes, and Dutchmen, aske Frenchmen, and Italians, yea and the

54 Griffin 2009 (a), 105. Over John Wolfe, zie ook Huffman 1988. 55 A fig for the Spaniard […].

56

English that have been tortured’. De Spanjaarden bedreigen het politieke evenwicht in Europa. Zij

seeketh to bannish and blemish her [Europa’s] spendent beautie, that vexeth the other noble princes uniustly, disquieteth his neighbours both by sea and land inaliciously, usurpeth over crownes, kingdomes, and countires moste impudently, governeth his owne tyrannicallie, committeth massacres incessantly, breatheth out bitther threates opprobriously, snatcheth at all greedily, and aymeth at all with violence, and armes.56

Zij worden beschreven als slechte bestuurders – ‘chief masters of misrule and mischiefe (as they are alwaies)’ – en als bedenkers van boosaardige instituten als de Inquisitie en de Sociëteit van Jezus. Het verbaast dus niet dat Wolfe geïnteresseerd was in de Aerdt. Binnen enkele maanden na de Nederlandse uitgave verscheen de Engelse al. Wolfe paste de vormgeving ingrijpend aan. In plaats van één groot blad met afbeeldingen en tekst, publiceerde hij A pageant in boekvorm, zonder illustraties. Dat kan uit financiële motieven zijn gebeurd of omdat Wolfe haast had. Met uitzondering van het voorwoord opgedragen aan ‘Princesse Truth’, die op de Engelse kust is geland om zoveel mogelijk over de ‘Spanish Signior’ te vertellen ‘as the limitation of time will permit her’, is A pageant een getrouwe vertaling van de Nederlandse versie. De eerste strofe, ‘A signior is an angel in the Church’, begint als volgt:

In the sacred temple of the almightie Iehova, a place of residence of his faithfull servants, there is no person on earth more devout than a signor of Spaine, but in the middest of his Contemplations divine, or making shelve of divine, tending to the true service of God, it is his assiduate use (if his sight be guilty of any ladies alluring beintie) to

56 A pageant of Spanish humours […], ongepagineerd.

57

gaze and afterwards to cast amourous glances, yet guarda los oios fuera fuera la temptatie.57

De marginale noten, die in de Franse en de Duitse versies ontbreken, worden hier wel weergegeven. Terwijl Nederlandse onderzoekers de Aerdt vrijwel genegeerd hebben, is A pageant door hun Engelse collega’s uitvoerig bestudeerd.58 Men kan zelfs beweren dat de Engelse historiografie zich het pamflet heeft toegeëigend. Zo laten sommige auteurs onvermeld dat het om de vertaling van een Nederlands origineel gaat.59 Tot in de zeventiende eeuw zou het boekje gewild blijven. In een Engelse fondslijst uit 1656 wordt een pamflet vermeld met de titel The nature and condition of the Spanish senor with verses. Hoewel er geen exemplaar van bewaard is gebleven, lijkt het er sterk op dat het hier om een bewerking van A pageant gaat.60 Niet alleen in Engeland bestond warme belangstelling voor het pamflet. Hierboven was al sprake van een Franse en een Duitse versie. Van de Franse, de Emblesmes, verscheen na de eerste editie van 1605 in 1608 een tweede.61 De Franse edities werden net als A pageant in boekvorm uitgegeven, maar mét afbeeldingen, en wel één per pagina, met daaronder het commentaar. Vanaf 1609 werd het op één groot blad gedrukt, net als het Nederlandse origineel.62 Niet minder belangrijk is dat de Franse versie van de Aerdt werd opgenomen in twee anti-Spaanse boeken die in Frankrijk verschenen, te weten Les Rodomontades et Emblemes Espagnolles uit 1637 en de Rodomontades Espagnolles uit 1650.63 Net als bij de Engelse versie gaat het om een getrouwe kopie van de zestien originele strofen (fig. 23-24). Dat zegt veel over de populariteit van de Emblesmes, want de zogenoemde rodomontades (‘grootspraken’) vormden een wijdverbreid genre. Hun oorsprong lag in Italië. Het ging om humoristische teksten die de opschepperij en de arrogantie van de Spaanse krijgsman beschreven. De figuur van de pocherige, plechtstatige en geaffecteerd sprekende

57 Ibid., ongepagineerd. De eerste verzen van de Nederlandse versie luiden als volgt: ‘Wie sach opt Kercken devotigher persoon als Seignor y doon, uyt de Spaensche Natie? Al wordt hy een oillade nae de Vroukens schoon, guarda los oichos, fuera, fuera, temptatie’. Het gebruik van het woord ‘temptatie’ is een vergissing. De Spaanse taal kent het woord ‘temptatie’ niet. Daarvoor wordt ‘tentación’ gebruikt. De auteur van de Aerdt heeft in de marge bij vergissing aangegeven dat ‘temptatie’ het Spaanse woord voor ‘becoringhe’ is. De Engelse vertaler neemt de fout van het origineel ten onrechte over. 58 Zie onder meer Cortijo Ocaña & Gómez Moreno 2008, 141; Kermode 2009, 185; Griffin 2009 (a), 187- 194. 59 Jones 2003, 360; Lowenthal 2003, 94; Samson 2013, 122; Griffin 2015, 212. 60 Jones 2003, 360. 61 Er zijn drukken tot in 1626 aan toe. Zie Adams, Rwales & Saunders 2002. 62 Grove 2005, 134. 63 Clements 1969, 158; Praz 1975, 325.

58

Spanjaard was gemodelleerd naar het personage Il Capitano of Il Capitano Spavento uit de commedia dell’arte.64 Vandaar de Italiaanse oorsprong. Dit stereotype beeld van de Spanjaard zou in de zeventiende eeuw over heel Europa verspreid worden door middel van boeken als de Rodamontate o bravate spagnole van Lorenzo Franciosini uit 1627, dat ook in het Spaans en het Frans vertaald werd. Ofschoon de rodomontadas niet tot doel hadden de Spanjaarden te belasteren – hun optreden op het slagveld wordt zelfs met een zeker ontzag beschreven –, gaven ze bepaald geen gunstig beeld van de aard en eigenschappen van de Spaanse krijgsman.65 De rodomontadas kenden ook een Franse variant. In 1599 verscheen het Discours d’aucunes rodomontades et gentilles rencontres et parolles espagnoles van Pierre de Bourdeille, heer van Brantôme. Hierin wordt zonder een spoor van satire het Spaanse volk geprezen om zijn dapperheid, geestkracht en verworvenheden. In 1607 werd in Parijs de Rodomontades espagnoles gepubliceerd, wellicht als antwoord op de loftuiting van Brantôme.66 Deze nieuwe Rodomontades, die een groot succes bleek, is wél satirisch en schetst een denigrerend portret van de Spanjaard. Als een Spaanse soldaat langs loopt, dan beeft de grond. Zwangere vrouwen krijgen van de weeromstuit een miskraam en mannen vluchten, terwijl zij luid schreeuwen: ‘¡Libera nos Domine!’. De soldaat uit voortdurend bedreigingen en gedraagt zich arrogant en opschepperig.

2.6 Conclusie Het is zeer waarschijnlijk dat de Franse en de Duitse editie van de Aerdt latere uitgaven zijn van het pamflet uit 1598. Het feit dat de verwijzingen naar de gebeurtenissen in de Nederlanden in de buitenlandse versies werden weggelaten, laat zien hoe bruikbaar de tekst was voor het creëren van een algemeen, negatief Spanjebeeld op Europese schaal. Kennelijk bleef er zonder verwijzingen naar de actualiteit van de Opstand nog genoeg materiaal over om dat beeld mee te construeren. Uit de zelfstandige publicaties en de opname in de Rodomontades blijkt hoezeer de Aerdt internationaal gewaardeerd werd. Het werd eerder als een geslaagde anti-Spaanse stem beschouwd dan als een actueel verslag van de strijd tussen de Nederlandse rebellen en Spanje. Hoewel het in de historiografie van de Opstand vanwege zijn sterk satirische karakter terzijde is gelegd, verdient de Aerdt vanuit imagologisch perspectief alle aandacht. Het bevat een complete

64 Arnoldsson 1960, 72-73. 65 Sánchez Jiménez 2012, 85. 66 Over het auteurschap van dit boek en de verschillende edities, zie Cioranesco 1937.

59

etnografische, bijna antropologische analyse van de vijand, waarvan verschillende onderdelen en verbijzonderingen in de volgende hoofdstukken aan de orde zullen komen.

60

3 De Spaanse Inquisitie

3.1 Inleiding Als er één onderwerp is dat vanuit imagologisch perspectief de aandacht verdient, is dat wel de zogenoemde ‘Spaanse Inquisitie’, de rechtbank die in Spanje belast was met de opsporing en berechting van ketters. Ze vormde een van de belangrijkste componenten van het antihispanisme in de vroegmoderne tijd en is verbonden met verschillende stereotypen over het land en zijn inwoners. Spanjaarden zouden een aangeboren neiging bezitten tot intolerantie en geweld. Het optreden van de Inquisitie leverde daar tal van voorbeelden van.1 Overal in Europa werd Spanje met het instituut geassocieerd, met de bedoeling angst en afkeer op te roepen.2 Dit gebeurde ook in de Nederlanden, waar de Inquisitie een belangrijke plaats kreeg in de anti-Spaanse beeldvorming tijdens de Opstand. In tegenstelling tot andere aspecten van het Spanjebeeld, die een meer diffuse oorsprong hadden, valt de herkomst van stereotypen over de Inquisitie goed te traceren. Het idee van de almachtige Spaanse Inquisitie wordt thans beschouwd als een historische mythe.3 Niet langer wordt gedacht dat het instituut het geloofsleven in Spanje en de Spaanse landen volledig beheerste.4 Volgens hedendaagse Spaanse historici betreft het een verzinsel, gebaseerd op overdrijving en manipulatie van historische feiten, die in de vroegmoderne tijd was begonnen.5 Haar intolerante en wrede karakter zouden samenhangen met het karakter van de Spanjaard.6 De Nederlandse propaganda van de zestiende eeuw maakte van de Inquisitie het symbool bij uitstek van religieuze achtervolging. Ze gold als belangenbehartiger van de Spaanse koning, ook op politiek gebied.7 Nederlandse pamflettisten leverden aan die beeldvorming een wezenlijke bijdrage.8

1 García Cárcel 2004, 13-14. 2 In dit verband is de studie van Jean-Fréderic Schaub over het belang van de Inquisitie bij de vorming van het beeld over Spanje in Frankrijk van belang. Zie Schaub 2004, 35-66. 3 Peters 1988, 1-2. 4 Kamen 1997, 305-320. 5 Moreno 2004, 23-24; García Cárcel 2008, 23. 6 Ibid., 24. 7 Bethencourt 1997, 441. 8 De Schepper 1992, 71.

61

Tijdens het eerste decennium van de Opstand ontstond onder de bevolking van de Nederlanden grote angst voor de Spaanse Inquisitie. Verschillende bronnen uit die tijd wijzen op een sfeer van achterdocht en paranoia. De kroniekschrijver Godevaert van Haecht beschrijft hoe de bevolking van Antwerpen, door angst bevangen, in 1566 de straat opging en riep: ‘Nou, so siet men dat de conick met gewelt ons de inquisitie wil brenghen!’.9 De angst voor de Inquisitie dateert reeds van vóór het uitbreken van de Opstand. Een aantal publicaties uit de jaren vijftig en zestig van de zestiende eeuw was met die negatieve beeldvorming begonnen. Het betreft Francisco de Enzinas’ Bericht over de Toestand in de Nederlanden en de Godsdienst bij de Spanjaarden, Adriaan van Haemstedes De Geschiedenisse ende den doodt der vromer Martelaren en de eerste studie over de Spaanse Inquisitie, Sanctae Inquisitiones Hispanicae Artes, van Reginaldus Gonsalvius Montanus. De felle anti-Spaanse toon van deze boeken en de beeldende beschrijvingen daarin van het eigenmachtige en wrede optreden van de Spaanse Inquisitie riepen zowel wantrouwen als vijandigheid op en bezorgden het instituut zijn negatieve imago. In 1555 nam Filips II tijdens een plechtige zitting van de Staten-Generaal de regering over de Nederlanden over van zijn vader Karel V. In 1556 viel hem ook de macht over het Spaanse rijk ten deel en werd, in de lijn van de besluiten van het Concilie van Trente, de religie hét speerpunt van de Spaanse staatspolitiek.10 Dit gebeurde met het oogmerk verdere verspreiding van het protestantisme in het Habsburgse Rijk te voorkomen. Daartoe voerde Filips ingrijpende hervormingen door. Die behelsden de consolidatie en de politieke eenwording van zijn gebieden.11 De belangrijkste maatregel vormde de herindeling van de Nederlandse bisdommen in 1559. Daarin zagen de lokale autoriteiten een list om hier inquisiteurs te installeren.12 Het was vooral de adel die de reorganisatie van de bisdommen als een bedreiging van zijn macht beschouwde. Via de nieuw te benoemen bisschoppen, die in sommige gewesten recht hadden op een zetel in de Staten, zou de koning proberen meer politieke macht te krijgen, ten detrimente van de edelen.13 Vanaf de jaren vijftig van de zestiende eeuw nam zodoende de vrees voor de Spaanse Inquisitie toe. Pamflettisten zagen er een van de voornaamste redenen in voor

9 Van Haecht 1929-1930, dl. 1, 26. 10 Contreras 1982, 450. 11 Bermejo Herreros 2007, 50. 12 Thomas (b) 2001, 236. 13 Van Gelderen 1991, 17.

62

het conflict met Spanje. Er werd in de eerste jaren van de Opstand flink op het thema getamboereerd. Sprekende voorbeelden zijn de pamfletten De artijckelen ende Besluiten der Inquisitie van Spaegnien uit 1568 en Het avijs de ijnquizicie van Spaegnien uit 1571.14 Het feit dat ook Willem van Oranje in zijn Apologie refereert aan de Spaanse Inquisitie laat zien hoezeer het onderwerp de rebellen bezighield.

3.2 Het instituut In de geschiedenis hebben twee inquisities bestaan. De eerste, de Pauselijke, werd in 1233 door Gregorius IX ingevoerd. Deze had tot doel bepaalde ketterse doctrines, die zich vooral in Frankrijk hadden ontwikkeld, te bestrijden. Het ging om de leer van Katharen, Waldenzen en Albigenzen. Deze inquisitie liet de uitvoering van het vonnis van de Pauselijke Inquisitierechtbank over aan de lokale wereldlijke machthebbers. In de zestiende eeuw werd deze middeleeuwse procedure als ontoereikend beschouwd om de verspreiding van het protestantisme tegen te gaan. In 1542 richtte Paulus III de Congregatie van het Heilig Officie op, met als opdracht de ‘lutherse ketterij’ te bestrijden. Men noemt haar ook wel de Romeinse of Italiaanse Inquisitie, aangezien ze vrijwel uitsluitend actief was op het Italiaanse schiereiland, op Sicilië en Sardinië.15 Ruim twee eeuwen nadat Gregorius IX de Pauselijke Inquisitie had ingesteld, voerden Ferdinand II van Aragon en Isabella I van Castilië in 1478 de Spaanse Inquisitie in.16 Haar jurisdictie beperkte zich tot het Iberisch schiereiland, de Spaanse koloniën in Amerika en de Italiaanse gebieden die onder Spaans gezag vielen. Het was de Spaanse koning die de inquisiteurs benoemde. Dat gebeurde na overleg met een adviesraad, de zogenoemde Consejo de la Suprema y General Inquisición. De koning was tevens verantwoordelijk voor de administratie van alle plannen en besluiten van het instituut. Aanvankelijk had het tot taak schijnbekeringen te ontdekken. Het ging hierbij om joden die, hoewel zij zich hadden laten dopen, heimelijk hun oude geloof bleven praktiseren. Snel echter werd de Spaanse Inquisitie een belangrijk middel om de ideologische en politieke belangen van de Spaanse kroon te handhaven. Ze kende haar hoogtepunt tijdens het bewind van Filips II. Die maakte het uitbannen van ketterij zowel binnen als buiten de Spaanse grenzen tot speerpunt van zijn beleid. Aan Spaanse zijde

14 De Artijcklen ende besluyten der inquisitie van Spaegnien om die van de Nederlanden te overvallen ende verhinderen [...] (K. 18) en Het avijs, der ijnquizicie van Spaengien [...] (K. 192). 15 García Cárcel & Moreno Martínez 2000, 155. 16 Zie Bethencourt 1997, 35ff.

63

bestond namelijk de overtuiging dat handhaving van de katholieke orthodoxie rust en veiligheid garandeerde.17 De Europese anti-Spaanse literatuur van de tweede helft van de zestiende eeuw benadrukte de Spaanse oorsprong van de Inquisitie. Ze bracht de in haar ogen negatieve kenmerken ervan in verband met de aard van het Spaanse volk. Spanjaarden werden op dezelfde wijze beschreven als inquisiteurs: als overheersers, wreed en fanatiek.18 In zijn Antiespagnol uit 1592 schreef de Fransman Antoine Arnauld dat de Inquisitie een wapen was om iedereen die weerstand bood aan de Spaanse tirannie uit te schakelen. Dat gebeurde volgens hem onder het mom van het zuiver houden van de religie.19 Het boek van Arnauld wordt beschouwd als een klassieke bron van anti-Spaanse stereotypen, waarin de grote invloed van Spanje op de Katholieke Kerk aan de kaak wordt gesteld en gepleit wordt voor zelfstandigheid van de Franse kerk, onafhankelijk van Spanje.20 De kerkelijke inquisitie in de Lage Landen dateerde al van voor de jaren twintig van de zestiende eeuw, maar haar invloed was toen nog gering.21 Vanwege haar inefficiënte organisatie was ze niet in staat de snelle verspreiding van het lutheranisme in zowel Duitsland als de Nederlanden te stoppen. Daarom richtte Karel V in de Nederlanden een civiele inquisitie op. Op 23 april 1522 benoemde hij de leek Frans van der Hulst, lid van de Raad van Brabant, tot inquisiteur-generaal. Hij werd bijgestaan door de Hollandse raadsheer Floris Oom van Wijngaarden Jansz. De paus zou een jaar later Van der Hulst ook aanstellen als algemeen pauselijk inquisiteur. Dit deed hij om greep te krijgen op de bemoeienis van de wereldlijke overheid met het geloof. Ondanks de dubbele benoeming van Van der Hulst behield de keizerlijke inquisitie zijn wereldlijk karakter. Bij onderzoek naar mogelijke ketterij was steeds een raadsheer van het Hof van Holland betrokken. Rapporten moesten worden goedgekeurd door de president van de Grote Raad van Mechelen, Joost Lauweijns.22 In de praktijk was ook het gezag van de keizerlijke inquisitie gering.23 In Groningen, Gelderland en Brabant werd ze nooit ingevoerd.24 Vanaf 1545 werden naast de inquisiteur-generaal ook provinciale (onder)inquisiteurs aangesteld, die overigens

17 García Cárcel & Moreno Martínez 2000, 60. 18 Moreno Martínez 2004, 127. 19 Arnauld 1592, 32. 20 Parsons 2004, 124. 21 Van de Wiele 1982, 19. 22 Ter Braake 2007, 226-227. 23 Zijlstra 2000, 233. 24 Geyl 1958, 55.

64

ondergeschikt bleven aan de lokale autoriteiten. Zij konden geen vonnis vellen zonder een raadsheer van het gerechtshof te raadplegen.25 Het gebrek aan medewerking door de lokale autoriteiten en het uitbreken van de rebellie tegen het wettelijke gezag leidden uiteindelijk tot de afschaffing van de keizerlijke inquisitie, eerst voorwaardelijk, op 12 augustus 1566, en daarna definitief, op 23 augustus van datzelfde jaar. De gedachte zou kunnen opkomen dat Karel V in 1522 het idee had een inquisitie naar Spaans model in de Nederlanden te introduceren. Dat was echter niet zijn bedoeling – noch die van Filips II overigens.26 Desondanks wezen pamflettisten de vervolging van de protestanten en de aanwezigheid van Spaanse inquisiteurs hier te lande aan als redenen voor het uitbreken van het conflict. Of die vervolging inderdaad de belangrijkste oorzaak was van de Opstand, is een onderwerp dat de Nederlandse geschiedschrijving al lang bezighoudt. De historiografie uit de tijd van de Opstand zelf ging ervan uit dat de Spaanse autoriteiten, in het bijzonder Granvelle, beslist van plan waren de Spaanse Inquisitie hier in te voeren. Bor brengt die opvatting in 1617 als volgt onder woorden:

De Cardinael Granvel vol prachts en prael Wou maecken cael het Nederlandt altemael: Socht t’voeren in d’Inquisitie van Spangien.27

Van Meteren had in 1599 al beweerd dat de Inquisitie ‘waere het fondament van toecomende beroerte, desolatie der Landen’,28 terwijl Adam Henricipetri twintig jaar eerder vermeldde dat Filips II een marionet was van de inquisiteurs.29 Tussen 1520 en 1550 vaardigde Karel V een reeks plakkaten uit tegen de ketterij in de Nederlanden. Jozef Scheerder heeft de verboden in deze plakkaten op een rij gezet. In de jaren voorafgaand aan de Opstand werden de volgende activiteiten in de Nederlanden verboden: het drukken, dragen, bewaren, kopen en verkopen van boeken van reformatoren zoals Luther, Calvijn en Zwingli; het schilderen, bewaren, verkopen en kopen van spottende voorstellingen van de Maagd Maria of van heiligen; het

25 Zijlstra 2000, 233. 26 Valvekens 1949, 269. 27 Bor 1762, p. 2. 28 Van Meteren 1599, fol. 37. 29 Henricipetri 1579, fol. 6. Soms wordt dit boek toegeschreven aan Marnix van Sint-Aldegonde. Een Franse versie wordt toegeschreven aan Jean François Le Petit. Carolus Rijckewaert zou ook de mogelijke auteur kunnen zijn.

65

vernietigen van beelden en schilderijen van deze; het thuis houden van religieuze vieringen; het door leken voeren van discussies over de Heilige Schrift, zowel in het openbaar als in het geheim; het bespreken van werken van afvallige schrijvers; het huisvesten of helpen van verdachten van ketterij; het opstellen van verzoekschriften ten gunste van vluchtelingen of bannelingen; het drukken van boeken of documenten en het verkopen daarvan zonder een drukkersvergunning; en, tenslotte, het lesgeven zonder toestemming van de lokale autoriteiten en de pastoor van de parochie.30 Deze plakkaten moesten tweemaal per jaar, te weten op Sint-Jansavond en op kerstavond, in het openbaar worden voorgelezen, zodat niemand bij aanhouding onwetendheid zou kunnen voorwenden. In de praktijk was de uitleg van de inhoud van de plakkaten minder streng dan men zou verwachten. Ketterij werd gewoon gedoogd. Er zijn drie aanwijzingen voor die veronderstelling. Ten eerste was het aantal openbare executies relatief gering.31 In de tweede plaats zijn maar weinig proclamaties bewaard gebleven van terechtstellingen van ketters. Ten derde was het verzet van het lokale bestuur tegen de handhaving van de in de plakkaten genoemde verboden groot.32 De veronderstelling dat verbrandingen, ophangingen en martelingen door boosaardige inquisiteurs in de jaren voor de Opstand in de Lage Landen aan de orde van de dag waren, is dan ook onjuist. Ze lijkt het gevolg van de beeldvorming in pamfletten ten aanzien van de Spaanse Inquisitie.

3.3 Beeldvorming vóór de Opstand Volgens Manfred Beller is onderzoek naar de oorsprong van nationale stereotypen en vooroordelen een van de belangrijkste taken van de imagologie.33 Het gaat er daarbij niet alleen om de beelden zelf te analyseren, maar ook om hun herkomst te ontrafelen. De Inquisitie leent zich hier goed voor. In de jaren vijftig van de zestiende eeuw verschenen drie werken waarin de grote lijnen van de beeldvorming van dit instituut aanwijsbaar zijn. Het eerste is De statu Belgico deque religione Hispanica (Bericht over de Toestand in de Nederlanden en de Godsdienst bij de Spanjaarden) van de Spaanse

30 Scheerder 1944, 49-51. Vanaf 1550 werden deze maatregelen verzacht. Karel V liet daarna bijvoorbeeld het sturen van verzoekschriften ten gunste van vluchtelingen en bannelingen toe en gaf de lokale rechters volmacht om de straffen tegen ketterij te matigen. 31 Kamen 1997, 254. Dee mening van Kamen, namelijk dat het aantal inquisitoriale terechtstellingen zowel in Nederland als elders lager was dan tot nu toe gedacht, is in twijfel getrokken. Zie bijvoorbeeld Behringer 1998, 85. 32 Wilschut 2007, 80. De onwil om de plakkaten ten uitvoer te brengen door de Nederlandse lokale autoriteiten was al aanwezig in de jaren twintig. Zie in dit verband Zijlstra 2000, 51-52. 33 Beller 2007, 11-12.

66

lutheraan Francisco de Enzinas, geschreven in 1545 en gepubliceerd in een Franse editie in Straatsburg in 1558.34 Enzinas was de eerste die zowel de Inquisitie zelf bekritiseerde als de nauwe banden die dat instituut had met de Spaanse overheid.35 De tweede bron is De Geschiedenisse ende den doodt der vromer Martelaren, van de calvinistische predikant Adriaan van Haemstede, dat in 1559 in Antwerpen verscheen. Deze Geschiedenisse, het eerste Nederlandse martyrologium, werd geschreven met als doel bij de wereldlijke autoriteiten begrip te kweken voor de protestantse zaak.36 Het laatste boek is de Sanctae Inquisitiones Hispanicae Artes, een werk dat in 1567 in Heidelberg werd gepubliceerd. Het wordt beschouwd als het meest invloedrijke werk over de Spaanse Inquisitie uit die periode.37 De auteur zou Reginaldus Gonsalvius Montalvus zijn, een vermeend lid van de lutherse gemeenschap in Sevilla.

Het Bericht van Francisco de Enzinas Het Bericht van Enzinas is de eerste publicatie waarin de praktijken van de Spaanse Inquisitie aan de kaak worden gesteld.38 Het is een voorbeeld van vroege beeldvorming van de Spaanse Inquisitie,39 die hier te lande tot grote angst leidde.40 Het schetst in de eerste plaats hoe Spanje zelf leed onder het juk van de Inquisitie en beschrijft de zeer religieuze instelling van de Spanjaarden. Net als andere Spaanse protestantse auteurs, poogde Enzinas met dit boek de ogen van zijn landgenoten te openen voor het machtsmisbruik en de repressie door de overheid in Madrid. Hij hield zelfs rekening met de mogelijkheid van een opstand tegen het wettelijk gezag.41 De kritiek op het Spaanse politieke en religieuze stelsel vond echter vooral weerklank in het buitenland. De rivalen van Spanje zagen het Bericht als een bevestiging van hun wantrouwen jegens de Spanjaarden, in het bijzonder de Spaanse Inquisitie. Het Bericht vormde de basis voor de beeldvorming, zowel in de Nederlanden als daarbuiten, van de Spanjaarden als een volk met een blind geloof in de katholieke leer en van de Spaanse Inquisitie als meedogenloos instituut. Het archetype van de Spaanse inquisiteur, dat in de loop van de

34 De titel in het Frans luidt Histoire de l’estat du Pays Bas, et de la religion d’Espagne. Voor een publicatiegeschiedenis van het Bericht, zie Vermaeseren 1965 (a), 463-494. Vermaseren 1985, 47-77 en García Pinilla & Nelson 2001, 267-286. 35 García Cárcel 1992, 68. 36 Ter Braake 2007, 233. 37 Powell 1971, 173-174. 38 Pérez 2004, 229. 39 Thomas & Stols 2000, 58-59. 40 Peters 1988, 147. 41 García Pinilla 2008, 200-201.

67

geschiedenis regelmatig terugkeert in literaire werken van allerlei soort en ook typerend is voor de ‘zwarte legende’, vond waarschijnlijk zijn oorsprong in dit boek.42 Francisco de Enzinas, die ook bekend stond onder de naam Franciscus Dryander, werd in 1520 in Burgos geboren als telg van een welvarende handelsfamilie.43 Zijn ouders stuurden hem naar Leuven om theologie te studeren. In de Nederlanden bekeerde hij zich tot het lutheranisme. Dat was aanleiding zich in 1541 in te schrijven als student aan de Universiteit van Wittenberg, waar hij colleges volgde bij Philipp Melanchthon. Onder auspiciën van laatstgenoemde begon Enzinas aan een Spaanse vertaling van het Nieuwe Testament, die hij in de eerste maanden van 1543 voltooide. Voor de publicatie ervan ging hij terug naar de Nederlanden, ondanks het feit dat lutheranen daar gevaar liepen vervolgd te worden. Uiteindelijk lukte het hem het boek in Antwerpen te laten drukken. Hij kreeg zelfs de gelegenheid een exemplaar van zijn vertaling aan Karel V te overhandigen. Echter, op advies van zijn biechtvader Pedro de Soto verbood de vorst de verdere verspreiding van de vertaling en liet alle exemplaren vernietigen. Uiteindelijk werd Enzinas gevangengenomen. Dat gebeurde vanwege zowel het vermeende reformatorische gehalte van zijn vertaling als zijn vriendschap met Melanchthon. In februari 1545 slaagde hij erin uit de gevangenis te ontsnappen en vluchtte hij naar Duitsland, alwaar hij zijn memoires schreef. Dat deed hij op verzoek van Melanchthon, die de propagandistische waarde zag van Enzinas’ wederwaardigheden.44 Vanuit imagologisch perspectief is vooral het vierde hoofdstuk van het Bericht van belang. Hierin behandelt de auteur het gedrag van de Spanjaarden met betrekking tot hun geloof en het fenomeen van de Spaanse Inquisitie. Dit hoofdstuk speelt zich af tijdens Enzinas’ gevangenschap in Brussel. Hij kreeg in zijn cel regelmatig bezoek van twee personen, een Spaanse edelman en een Bourgondiër, die vanwege hun sympathie voor het lutheranisme graag een praatje met hem maakten, vooral over Spaanse religieuze aangelegenheden en het optreden in Spanje van de Inquisitie. Van die conversaties doet Enzinas verslag. De toon van de gesprekken is zeer antikatholiek en buitengewoon anti-Spaans. De beelden die Enzinas creëert kunnen verdeeld worden in drie categorieën: beelden over de Spaanse kerk, beelden over de Spaanse Inquisitie en beelden over de religiositeit van de Spanjaarden. De niet nader geïdentificeerde Spaanse edelman zegt te

42 Thomas 2001 (a), 538. 43 Voor de biografische gegevens over Francisco de Enzinas, zie Bergua Cavero 2006 en Menéndez y Pelayo 1928, dl. 4, 277-305. 44 Bergua Cavero 2006, 51.

68

beschikken over vertrouwelijke kennis aangaande het Hof in Madrid. Uit zijn informatie ontstaat een beeld van de Spaanse kerk en van de wijze waarop zij tot in alle geledingen van de maatschappij haar invloed doet gelden. De Spaanse bezoeker geeft aan dat de eerdergenoemde biechtvader van de keizer, Pedro de Soto, het brein is achter de politieke beslissingen van Karel V: ‘zelfs de keizer heeft hij met zijn toverdrankje, om geen erger woord te gebruiken, dronken gevoerd’.45 De Soto zou ook degene zijn geweest die Enzinas’ vertaling van het Nieuwe Testament had afgekeurd. Bovendien had hij de vorst, die in het Bericht wordt omschreven als ‘kalm en bedachtzaam’, ervan overtuigd dat hij de wapens moest oppakken tegen de ketters in zijn rijk.46 De ‘verraderlijke praktijken’ van De Soto zijn echter niet alleen maar aan hemzelf te wijten. De biechtvader van de keizer is immers niet de enige ‘vijand van de christelijke leer’; alle Spanjaarden zijn dat. Vervolgens geeft de Spaanse edelman voorbeelden die het ‘gebrek aan ontwikkeling’, de ‘ongelooflijke arrogantie’ en de ‘onwetendheid’ van de Spaanse geestelijkheid moeten aantonen.47 Zo creëert Enzinas het beeld van een kwetsbare vorst die door de hem omringende clerici gemanipuleerd wordt. Vervolgens komt de Spaanse Inquisitie ter sprake. De beschrijving die de edelman daarvan geeft, vormt de basis voor de latere stereotypering van dit instituut. Als de inquisiteurs het voor het zeggen krijgen ‘dan behoede God ons voor de verschrikkelijke rampspoed die daarvan ongetwijfeld het gevolg zal zijn’. Ze mogen er dan mooi uit zien in hun dure kleren, in werkelijkheid zijn het ‘knechten van de Satan, die in Spanje als Furiën huishouden’.48 Daar leven de mensen in een permanente staat van vrees, want de meest onschuldige opmerking wordt door de inquisiteurs uitgelegd als een belediging van de kerk. Iemand kan ongeacht zijn afkomst geëxecuteerd worden, zelfs al probeert de keizer dat te voorkomen. De almacht van de inquisiteurs in Spanje zou ongekend zijn. De Spaanse edelman heeft het in dit verband over een drievoudige macht. In de eerste plaats die van de inquisiteurs zelf. Dan die van de ‘ontelbare massa monniken’ die een grote dwang uitoefenen op het Spaanse volk. Ten slotte zijn er de theologen, die vergeleken met de inquisiteurs ‘met minder macht maar met meer gezag vanwege de grote faam van hun

45 Enzinas 2002, 144. In 2002 is het Bericht in modern Nederlands vertaald door Ton Osinga en Chris Heesakkers. Alle citaten uit het Bericht in dit boek zijn afkomstig van die vertaling. 46 De Soto personifieerde in feite de meest onverzoenlijke factie onder de adviseurs van Karel V. Die verdedigden een militaire oplossing tegen de verspreiding van het protestantisme op het Europese continent tegenover degenen die, zoals Granvelle, meer pragmatische standpunten steunden. Zie Martínez Peñas 2007, 249-251. 47 Enzinas 2002, 152-157. 48 Ibid., 159.

69

geleerdheid’ zijn bedeeld en die eveneens achter de ideeën van de Inquisitie staan. Hij vervolgt:

Deze drie groeperingen zijn onderling zo verbonden en verlenen elkaar zodanig dekking dat zij hun krachten kunnen meten met het hele machtsapparaat van het koninkrijk, en zo zien wij duidelijk dat zelfs koningen en de voornaamste vorsten van het rijk hen vrezen.49

In het laatste deel van het vierde hoofdstuk beschrijft Enzinas de houding van het Spaanse volk tegenover religie. De Spanjaarden zijn hypocriet. Zij plegen allerlei schanddaden, maar toch zijn zij ervan overtuigd dat zij het eeuwige leven kunnen verwerven. Zij doen dit door middel van aflaten, die ‘verzonnen zijn tot smaad van God en schennis van het bloed van Christus’. De schijnheiligheid van de Spanjaarden blijkt uit het feit dat zij met Pasen massaal bullen kopen om tijdens de vastentijd vlees te kunnen eten. Enzinas laakt ook de overdadige en extravagante processies op Goede Vrijdag, waarbij geld en allerlei kostbare juwelen worden geofferd. Hij bekritiseert daarnaast de manier waarop zijn landgenoten omgaan met heiligenbeelden: ‘wat een steunen, van vrouwen en van mannen, wat een snikken, tranen, zuchten, wat een wonderlijke woorden en wat een huiveringwekkende manier van aanbidding’.50 Iemand ‘die in de leer van de zuivere godsdienst’ is onderwezen kan niet in Spanje wonen zonder dat zijn leven ernstig gevaar loopt. De Spanjaarden vereren de paus als was hij God zelf en geloven dat zij de taak hebben het katholicisme overal ‘te vuur en te zwaard’ te verdedigen.

De Geschiedenisse van Adriaan van Haemstede Het martelaarsboek De Geschiedenisse der vromer Martelaren van de Antwerpenaar Adriaan van Haemstede verscheen voor het eerst in 1559 en werd vele malen herzien en herdrukt. Het is het eerste en belangrijkste voorbeeld dat in de Nederlanden werd gepubliceerd en beschrijft de levens van lutherse martelaren.51 Het werk van Van Haemstede en dat van de andere onbekende schrijvers die aan het boek hebben gewerkt,

49 Ibid., 160. 50 Ibid., 188. 51 Mullett 2010, 228-229.

70

vormt eveneens een bron van stereotypen over Spanje en de Spanjaarden. Het werd door vroege geschiedschrijvers van de Opstand, zoals Bor en Van Meteren, als bron gebruikt. Het was zo populair dat het tot in de achttiende eeuw werd herdrukt.52 Martyrologia zijn propagandawerken die het lijden van personen omwille van hun geloof beschrijven en hen op die manier verheerlijken.53 Het Offer des Heeren, de oudste verzameling van brieven en andere documenten van de hand van vervolgde Nederlandse protestanten, gepubliceerd in 1570, vermeldt dat de martelaarsboeken zijn geschreven ‘tot troost ende sterckheyt allen Liefhebbers der Waerheyt’.54 Strikt genomen hadden ze ook een politiek doel, aangezien ze het vervolgingsbeleid van de autoriteiten op een subtiele wijze bekritiseerden en tegelijkertijd het identiteitsbesef van de protestantse gemeenschap versterkten.55 De eerste protestantse martelaarsboeken verschenen in de jaren twintig en dertig van de zestiende eeuw in Engeland en Duitsland.56 Halverwege de eeuw nam hun aantal verder toe. Tussen 1552 en 1559 zagen de vier belangrijkste martyrologia het licht: dat van de Duitser Ludwig Rabus, de Fransman Jean Crespin, de Engelsman John Foxe en dat van Adriaan van Haemstede.57 Allen benadrukken de Spaanse afkomst van de inquisiteurs. Hun anti-Spaanse stemming vond haar oorsprong in het Bericht van Enzinas. Vooral Rabus en Crespin werden er sterk door beïnvloed.58 Foxe geeft expliciet aan het als bron te hebben gebruikt.59 Zijn martelaarsboek vormde een essentieel onderdeel van de beeldvorming van de Spaanse Inquisitie in Engeland.60 Het genre van de martelaarsboeken, die met hun aangrijpende verhalen de verbeelding van het gewone volk wisten te prikkelen,61 vormt de basis voor de ontwikkeling van de animositeit in de Lage Landen tegen de lokale geloofsvervolging. Door het beschrijven van het heroïsche gedrag van hun geloofsgenoten, hoopten de auteurs een antikatholiek sentiment los te maken en verzet tegen het kerkelijke gezag te

52 Hoksbergen 1994, 9-12. 53 Over het propagandistische element van de martelaarsboeken, zie Jelsma 1970, 233ff. 54 Cramer 1904, 54. 55 Heijting 1997, 284. 56 Moreno Martínez 2004, 86. 57 Zie Ditchfield, 175-176. De drie genoemde martyrologia, naast dat van Van Haemstede, zijn Der Heyligen ausserwoehlten Gottes Zeugen, Bekennern und Martyrern van Rabus, Actes des martyrs deduits en sept livres van Crespin en The Book of Martyrs van Foxe. 58 Duke 2009, 112. 59 Evenden & Freeman 2011, 80. 60 Maltby 1971, 35. 61 Heijting 2007, 87.

71

stimuleren.62 Zij benadrukten keer op keer dat de protestanten slachtoffer waren van buitenproportionele repressie door het wettelijk gezag. Dit deden zij door het accent te leggen op de eigenmachtige arrestatieprocedure en de mensonterende behandeling van de verdachten. De aangrijpende verhalen over onschuldige, onderdrukte en vervolgde burgers werden tevens beschouwd als een bewijs van de negatieve effecten die de centralistische politiek van Karel V in de Nederlanden veroorzaakte.63 Van Haemstede gebruikte het Bericht als de belangrijkste bron voor de beschrijving van de toestand van de protestanten in Spanje.64 In de tweede editie van de Geschiedenisse, verschenen in 1565, is sprake van ‘Franciscus Encenas in syne Historie’. Hij doelt op het Bericht, dat diende als bron voor de beschrijving van het leven van enkele martelaren, zoals de in 1544 in Brussel onthoofde Josse van Ousbergen. De vervaardiger van deze tweede uitgave was hoogstwaarschijnlijk bekend met de Franse vertaling van het Bericht, die in 1558 was verschenen.65 In de Geschiedenisse wordt niet alleen verwezen naar personen die al door Enzinas worden genoemd, er worden ook enkele van de door hem gecreëerde stereotypen in overgenomen. Verschillende passages gaan over het door priesters gedomineerde Spanje. In de beschrijving van het leven van de Spaanse lutheraan Joannes Diazius66 vestigt de auteur de aandacht op het feit dat de Spanjaarden leven onder het juk van een ‘vertwijfelde en bloetgierige’ geestelijkheid. Die probeert op alle mogelijke manieren te verhinderen dat het Spaanse volk ‘de ooghen souden open doen’ en ‘de ellendicheyt ende blintheydt ende oock de slavernije ende Tyrannye’ zouden ontdekken, waarin zij door diezelfde leden van de Katholieke Kerk ‘gehouden ende betoovert worden’.67 Ook wordt melding gemaakt van de vrees van de adel voor klopjachten op lutheranen, die een voorspel zouden vormen van de invoering van de

62 Marnef 1996, 71. 63 Eijnatten & Van Lieburg 2006, 150. 64 Osinga 2002, 25. De originele titel van dit boek is De Geschiedenisse ende den doodt der vromer Martelaren, die om het ghetuyghenisse des Evangeliums haer bloedt ghestort hebben, van den tijden Christi af, totten Jare M.D.LIX. toe, by een vergadert op het kortste. In de tweede helft van de zestiende eeuw is dit boek vele malen herzien en aangevuld. Zie Jelsma 1970, 229-283. 65 Pijper 1924, 46. De titel van de Franse uitgave is Les Memorables de Francisco de Enzinas. Jensma twijfelt of Van Haemstede zelf bekend was met het boek van Enzinas. Zie Jensma 1970, 233. 66 Juan Diaz, een Spaanse lutherse theoloog, werd geboren in Cuenca. Hij studeerde aan de Sorbonne en woonde daarna in Genève en Straatsburg. Hij werd secretaris van Martin Bucer met wie hij in 1546 naar de Rijksdag van Regensburg reisde. Hij werd door zijn broer Alfonso, lid van de pauselijke curie, vermoord. Deze daad veroorzaakte in Duitsland een grote schok. Enzinas, een persoonlijke vriend van Diaz, schreef een boek over hem. Het feit dat de moordenaar, door de druk uit Madrid, geen straf onderging werd in de Duitse pamfletliteratuur een belangrijk item met een anti-Spaanse en anti-Romeinse ondertoon. Zie García Pinilla 2008, 198. 67 Van Haemstede 1599, fol. 69.

72

Spaanse Inquisitie: ‘Men mompelde dat den Edelman des Landts hadde voorgenomen haar te stellen tegen der Spaenscher Inquisitie, die men inden lande wilde invoeren’.68 De reputatie van wreedheid bleek het instituut vooruitgesneld. Er wordt gerefereerd aan ‘het gruwelijke van de Spaanse rechtbank van het geloof’ en aan ‘de grouwelickheydt der Spaenscher Inquisitie’. In de Geschiedenisse krijgt de lezer ook een beeld voorgeschoteld van de Spanjaarden zelf. Waarschijnlijk onder invloed van kwalificaties door Enzinas, worden die geportretteerd als volk met een rotsvast geloof in de katholieke leer. Zo valt te lezen dat wanneer de hiervoor genoemde Diazius in Duitsland aankomt, een van zijn gesprekspartners zich erover verbaast dat een Spanjaard ‘tot haerder [dat is: het protestantse] ghevoelen ende gheloof gebracht’ is, aangezien het makkelijker zou zijn geweest om ‘thien duysent Duytschen oft ontallicke veel ander menschen’ te bekeren.69 Alle Spanjaarden die in dit belangrijke martelaarsboek genoemd worden, bezitten een bovenmatige wreedheid. In het levensverhaal van Marcus de Lennoy en Jan Le Grand, beiden geboren in Doornik, staat onder andere vermeld dat twee lutheranen levend werden verbrand ‘met de monden ghebreydelt op de maniere die de Spangiaerden versiert [bedacht] hadden’. De auteur suggereert dat deze bovenmatige wreedheid een typische eigenschap van Spanjaarden was, een denkbeeld dat in de latere propaganda een belangrijke plaats zou krijgen.70

De Artes van Montanus In 1567 verschijnt in Heidelberg de Sanctae Inquisitionis Hispanicae Artes aliquot detectae, ac palam traductae (Enige kunsten van de Spaanse Heilige Inquisitie). Dit boek, geschreven onder het pseudoniem Reginaldus Gonsalvius Montanus, wordt tegenwoordig beschouwd als het hoogtepunt van de protestantse Spaanse literatuur van de zestiende eeuw. Het geldt bovendien als een van belangrijkste bronnen van beeldvorming over de Inquisitie in Europa, inclusief de Nederlanden.71 De auteur streefde met de Artes drie doelen na. Ten eerste de praktijken van de Spaanse Inquisitie aan de kaak stellen. Ten tweede protestanten gedetailleerd informeren over de

68 Ibid., fol. 323. 69 Ibid., fol. 69. 70 Ibid., fol. 366. 71 Vermaseren 1985, 47; Muñoz Sempere 2008, 8-9.

73

praktijken van de inquisiteurs en hun verhoormethoden. En ten derde een aantal slachtoffers van de Spaanse Inquisitie eren vanwege hun moedige gedrag.72 De Artes kende een ruime verspreiding en invloed in de Nederlanden.73 Alleen al in 1569 verschenen drie Nederlandse uitgaven, gebaseerd op de Franse editie van een jaar daarvoor. De eerste, die de titel draagt De heylighe Spaensche Inquisitie, met haar loosheyt, valscheyt ende arghelisten ontdect, wtgestelt ende in licht gebracht, werd in Londen gedrukt bij John Day en vertaald door een zekere Maulumpertum Taphaea. De tweede, een lutherse, draagt de titel Der heyliger Hispanischer Inquisitie, etlicke listighe secrete Consten ende Pratycken, ontdeckt ende int licht gebracht. De derde is een calvinistische vertaling met de titel Historie van de Spaensche Inquisitie: Wtgestelt door Exempelen, opdat men die te beter in dese laetste tijden verstaen mach.74 De publicatie van alle drie vertalingen vond plaats tijdens de landvoogdij van Alva. Die voerde op dat ogenblik een zeer repressief bewind. De angst voor de invoering van de Spaanse Inquisitie was allerwegen voelbaar.75 De Artes bestaat uit een voorrede en drie hoofdstukken. In de voorrede zet Montanus zijn motieven uiteen voor het schrijven van het boek.76 Hij wijst daarbij op de zorgwekkende situatie in Europa. In veel landen waren mannen onder de wapenen vanwege de intenties van de Inquisitie. Tot die ‘landen’ zal hij ook de Nederlanden hebben gerekend. Montanus definieert de situatie als ‘een zekere dienstbaerheyt ende slavernije den vrijen menschen’, die de inquisiteurs ook buiten het Iberisch schiereiland wilden verwezenlijken. Hij neemt het op voor hen die zich tegen de Inquisitie verzetten en draagt zijn boek op aan alle lezers die nog mochten twijfelen aan snoodheid van haar plannen. In het eerste hoofdstuk wordt een gedetailleerde beschrijving gegeven van de werkwijze van de inquisiteurs. Elke stap van het inquisitoir proces komt aan de orde, twaalf stappen in totaal, vanaf de aanhouding van een verdachte tot aan het voltrekken van het vonnis. De beschrijving die Montanus geeft van de handelingen van de Spaanse

72 Muñoz Sempere 2008, 143. 73 Vermaseren 1985, 54. 74 Ook in de eerste decennia van de zeventiende eeuw werd de Artes nog heruitgegeven. In 1620 verscheen er een vertaling in Den Haag en in 1621 werd, ook in Den Haag, een tweede editie van de lutherse versie uit 1569 gepubliceerd. Voor een uitgebreide bibliografische studie van de Artes, zie Castrillo Benito 1991, 77-117. 75 Kaptein 2002, 21. 76 In een aantal Nederlandse edities van de Artes ontbreekt deze voorrede. Daarvoor in de plaats is een tekst opgenomen, gericht aan het Nederlandse volk. De citaten die in dit hoofdstuk worden aangehaald komen uit de originele voorrede, zoals die in de uitgave, getiteld De heylige Spaensche Inquisitie, met haer loosheyt, valscheyt ende arghelisten ontdect uit 1569, voorkomt.

74

inquisiteurs is heel nauwkeurig. Als een informant hen inlichtingen verstrekt over een mogelijke ketter, treedt het inquisitoriale apparaat in werking. De verdachte wordt gedagvaard of in sommige gevallen direct aangehouden voor verhoor. Negeert deze de dagvaarding dan komt hij ‘int aldergrootste perijckel’ te verkeren. Het verhoor wordt afgenomen door twee of drie inquisiteurs. Als de arrestant uiteindelijk in de gevangenis belandt, worden zijn goederen verbeurd verklaard. De inquisiteurs proberen de verdachte tijdens het verhoor een bekentenis te ontlokken met ‘ydele en gantsch bedriechlicke beloften’. Vervolgens confronteert men hem met de zogenoemde ‘Openbaringhe der Ghetuygen’, dat wil zeggen op schrift gestelde beschuldigingen. Die zijn per definitie onbetrouwbaar, want voortkomend ‘uit een winckel van heylicheyt ofte van schelmerye, bedroch en lasteringe’. In het volgende stadium krijgt de verdachte het recht om de aanklachten te weerleggen. Lukt hem dit niet, dan krijgt hij de gelegenheid zijn geloof in de katholieke leer ceremonieel te bevestigen, een ‘maniere van zuyveringhe’. Wil de gevangene zijn vermeende afgoderij niet toegeven, dan is dat voor de inquisiteurs reden hem te laten folteren. Montanus beschrijft de wreedheid van de Spaanse inquisiteurs. Hij verhaalt over martelwerktuigen, zoals de pijnbank, en over martelmethoden. Ook maakt hij melding van heimelijke praktijken, zoals de zogenoemde ‘mouche’, een gevangene die als informant optreedt. Montanus refereert aan een complex netwerk van spionnen, zowel op het Iberisch schiereiland als daarbuiten, dat met name gevluchte Spaanse protestanten probeert op te sporen en uit te leveren.77 Als laatste fase in het proces volgt de zogenoemde ‘autodafe’, waarbij het vonnis aan de gevangene wordt voorgelezen. Montanus spreekt van een tragedie. Aan de hand van uitspraken die hij zelf in Sevilla zou hebben gehoord, geeft hij een nauwkeurige beschrijving van de verschillende onderdelen van deze fase van het proces. Het tweede hoofdstuk van de Artes stelt enkele dossiers aan de orde die in de periode 1557-1558 tot en met 1564 in Spanje door de Inquisitie zouden zijn afgehandeld. Ze moeten de wreedheid van dit religieuze instituut onderstrepen. Bovendien laten ze de onbeduidendheid van de meeste beschuldigingen zien en het misbruik dat Spaanse geestelijken van hun gezag maken.78 Volgens Montanus zijn de tirannie, de aard, het wrede gedrag en de daarmee gepaard gaande onmenselijkheid

77 In de Nederlanden waren er veel van dit soort agenten, in dienst van Heilig Officie. Zie in dit verband Truman & Kinder 1979. 78 Giesen 2001, 125.

75

kenmerkend voor de Spaanse Inquisitie. Voor genade is geen plaats. Daar komt nog bij dat duidelijk sprake is van een onverzadigbare hebzucht, ongerechtigheid en verwaarlozing of schending van alle rechten. Het derde hoofdstuk is gewijd aan de levensgeschiedenis van een aantal Spaanse protestanten. In de trant van de martelaarsboeken beschrijft Montanus hun bekering tot de lutherse leer, hun lijdensweg en ten slotte hun veroordeling. Onder deze Spaanse martelaren bevinden zich de edelman Juan Ponce de León, de non Francisca Chaves, die over de inquisiteurs had gezegd dat het adders waren, en de theoloog Juan Gil, ook bekend als ‘doctor Egidius’, wiens opgegraven stoffelijk overschot in 1560 in Sevilla tijdens een ‘autodafe’ publiekelijk was verbrand (fig. 25). Ofschoon het auteurschap van het boek nog steeds onderwerp van discussie is, kan uit de inhoud worden afgeleid dat het om een Spaanse schrijver uit Andalusië gaat die zeer goed op de hoogte was van personen en zaken binnen de protestantse gemeenschap in Sevilla. Hij moet ook nauwe banden hebben gehad met de Nederlanden. De meeste historici wijzen in dit verband op Casiodoro de la Reina, een ex-monnik van de orde van Sint Hiëronymus die, protestant geworden, eerst naar Zwitzerland en daarna naar Engeland vluchtte om zich uiteindelijk te vestigen in Straatsburg. B.A. Vermaseren is een andere mening toegedaan. Volgens hem is de schrijver van dit boek Antonio del Corro, een broeder afkomstig uit het klooster van San Isidoro in Sevilla, die zich als vluchteling in Antwerpen zou hebben gevestigd.79 Recentelijk is de visie van Vermaseren in twijfel getrokken.80 Wie de schrijver van de Artes ook is geweest, alle onderzoekers zijn het erover eens dat de details van de gebeurtenissen een duidelijk bewijs vormen voor zijn nauwe banden met de Nederlanden. Sommige aspecten van het boek zouden erop kunnen wijzen dat het boek daar ook geschreven is, de verwijzing naar Nederlandse munteenheden bijvoorbeeld.81 Het feit dat sommige Nederlandse edities een nieuwe voorrede bevatten, ‘Aen den Inghesetenen vanden Nederlanden’, laat de bijzondere gerichtheid op de Nederlanden zien. Deze nieuwe voorrede verving de originele van Montanus. De inhoud ervan is tot op heden amper bestudeerd. Ze heeft aanzienlijke betekenis voor de beeldvorming van de Spaanse Inquisitie. Terwijl Montanus zijn boek bedoelde als een waarschuwing tegen de intenties van de Inquisitie zich over Europa te verspreiden, beschouwde de bewerker

79 Zie Vermaseren 1985. 80 Giesen 2001, 104. 81 Vermaseren 1985, 62-63.

76

van de Nederlandse versie – het zou om Jacob van Wesembeke gaan82 – de komst van de Spaanse Inquisitie als een vaststaand feit. Hij begint met een beschrijving van de Lage Landen, die lijden onder het juk van Spanje, ‘eenen vreemden tyran’. In het verleden zouden de Nederlanden een welvarend gebied zijn geweest en zijn bewoners een volk dat aan ‘natuerlicken Prinsen ende Lantheeren’ gehecht was. Die hadden in de loop der eeuwen privileges verworven die hen nu door de Spanjaarden ontnomen dreigden te worden. De Nederlanders hebben twee keuzes: of gewillig de Spaanse ‘slavernye ende eewighe servituye’ aannemen, of weerstand bieden aan de ‘acht oft thien duysen Spaengiaerden’ die naar de Nederlanden zijn gekomen om hun tirannie uit te oefenen. Deze ‘vreemde bloetgierige gasten’ zijn er niet alleen op uit de Nederlanders hun historische rechten te ontnemen, zij beogen hen ook nog te beroven van ‘Vader, Moeder, wijf ende kinderen, goet ende bloedt’. De schrijver stelt vervolgens de Spaanse Inquisitie verantwoordelijk voor de toestand waarin de Nederlanden op dat ogenblik verkeren. Hij neemt de drie argumenten van de Artes over. Zo maakt hij melding van de wreedheid en de geldzucht van de inquisiteurs, hun schijnheiligheid, de inconsistentie van hun geloof (‘met de invoering van de Spaensche Inquisitie niet alleene deghene die sy ketters noemen, maer oock die Goede Catholijke van lijf, goet ende bloet berooft werden) en de intriges van de Inquisitie om de macht in Spanje over te nemen, los van de ‘goedertieren’ koning. De schrijver besluit zijn bijdrage met een vraag die de strekking van zijn betoog duidelijk weergeeft:

Wie isser in de Nederlanden van wat Religie hy sy die achtervolghende de Spaensche Inquisitie zijns lijfs ofte goets seker is […]?

‘Seker niemand’, luidt het antwoord. De snelle verspreiding van de Artes laat de impact van dit werk zien, in zowel de Lage Landen als de rest van Europa. In de jaren na de publicatie van de eerste, Latijnse, editie verschenen enkele vertalingen: een Engelse in 1568-1569 en de eerste Franse en Duitse in 1569. Dat Montanus zijn boek vooral schreef met het oog op het internationale publiek, valt af te leiden uit de inleiding bij het tweede deel. Daarin schrijft hij de

82 Rahlenbeck 1868, 18.

77

geheime praktijken van de Spaanse Inquisitie te willen onthullen om ‘de Christen werelt de oogen open [te] doen’ en de wreedheid en onmenselijkheid van de inquisiteurs – ‘dese wreede Wolven, Leeuwen, Draecken, slanghen’ – bij iedereen onder de aandacht te brengen. Het betoog van Montanus komt erop neer dat de Spaanse Inquisitie onafhankelijk van het pauselijke gezag functioneerde. Hij was net als Enzinas de mening toegedaan dat de paus een instrument van de Inquisitie was en dat het instituut ‘de breede wijde wereldt’ wilde overheersen met ‘bederffenisse, ruine ende vernielinghen’. De Inquisitie zou eveneens de belangen behartigen van het Spaanse Rijk. Het is een terugkerend denkbeeld in de zestiende eeuw, dat zijn oorsprong vooral vindt in de Artes.83

3.4 Nieuwe bisdommen Hoewel de werken van Enzinas, Van Haemstede en Montanus de beeldvorming van de Spaanse Inquisitie in de Lage Landen sterk beïnvloedden, waren het uiteindelijk twee concrete maatregelen van overheidswege die bij de Nederlanders de overtuiging deden postvatten dat de Spanjaarden dat instituut ook hier te lande wilden invoeren. Die maatregelen betroffen de reorganisatie van de bisdommen in 1559 en de publicatie van de decreten van het Concilie van Trente in 1564. Tot 1559 telden de Nederlanden vijf bisdommen: Utrecht, Doornik, Kamerijk, Atrecht en (tot 1553) Terwaan. De pauselijke bul Super Universas van 12 mei 1559 kondigde de vorming aan van drie aartsbisdommen: Mechelen, Utrecht en Kamerijk, die samen achttien gewone bisdommen zouden gaan omvatten.84 Deze nieuwe indeling, waarbij Filips II persoonlijk betrokken was, had tot doel het katholieke geloof nieuw leven in te blazen en de verspreiding van het protestantisme te stoppen.85 Vanaf het eerste moment heerste vooral onder de Nederlandse edelen de overtuiging dat deze herindeling een manoeuvre van de Spanjaarden was om hun zeggenschap over kerkelijke benoemingen te beknotten. De houding van de adel was ingegeven door eigenbelang, dat hieruit bestond, dat bisschopszetels vaak door telgen uit hun families werden bekleed.86 Dit lieten zij echter onvermeld. In plaats daarvan betoogden zij dat de kerkelijke herindeling een politieke maatregel was van het Spaanse

83 Giesen 2001, 144. Voor de relatie tussen het Heilig Officie en de Spaanse staat, zie Lea 1906-1907, dl. 4, 248-277. 84 Dierickx 1950, 12. 85 Geevers 2008, 92. 86 Woltjer 2007, 98.

78

bestuur om zijn macht in de Nederlanden te vergroten. Daarnaast staken geruchten de kop op dat Filips Spanjaarden tot bisschop wilde benoemen.87 M. Dierickx noemt drie factoren die een rol speelden bij het ontstaan van de onrust onder de bevolking.88 In de eerste plaats het gegeven dat de meeste nieuwe bisschoppen voormalige inquisiteurs waren. De achterdocht die zij wekten, werd vergroot door het feit dat een aantal van hen de doctorstitel had verworven aan de universiteit van Leuven, een bolwerk van katholieke orthodoxie. Ten slotte was daar de vaagheid en de ambiguïteit van de betreffende documenten, die aanleiding gaven tot speculatie over de ware bedoelingen van de overheid. De herindeling van de bisdommen werd door velen dus met argwaan bekeken. Men vindt die verwoord in enkele pamfletten uit de beginjaren van de Opstand. Het optreden van de hertog van Alva en de door hem opgerichte Raad van Beroerten werd, ofschoon die de wereldlijke macht vertegenwoordigden, gezien als uitingen van de Spaanse Inquisitie.89 In een pamflet uit 1568, getiteld Vermaninghe aen die gemeyne Capiteynen ende Krijchsknechten in Nederlandt, waarin Nederlandse militairen worden opgeroepen niet naar het Spaanse kamp over te lopen, legt de auteur uit dat de nieuwe bisdommen een dekmantel van de Inquisitie zijn en dat de Spaanse autoriteiten hun ware bedoelingen nooit zullen onthullen, ‘om dat de naem van de Spaensche Inquisitie zeer odieus is’.90 Ze hebben twee middelen ingezet om de Inquisitie het land binnen te loodsen: Alva en de nieuwe bisschoppen. De pamflettist doet hier de suggestie die in de meeste pamfletten over de Inquisitie is terug te vinden, namelijk dat de bisschoppen eigenlijk Spaanse inquisiteurs waren die de Lage Landen onder het Spaanse juk moesten brengen:

Bisschaefen [bisschoppen] souden zijn die den name niet van Inquisiteurs maer van Bisschaefen souden hebben. Ende niet min en souden sy de arme schapen by dach ende nacht byten ende verscheuren dan die Spaensche Inquisiteurs selfs oock haer ghewelt hebben over de wereltlycke, arm en rijck, edele ende onedele, nadat Tridentische Concilium, om die

87 Koenigsberger 2001, 201-202. 88 Dierickx 1950, 156-158. 89 Peters 1988, 151. 90 Zie Vermaninghe aen die gemeyne Capiteynen ende Krijchsknechten in Nederlandt 1568. Fragmenten van dit pamflet zijn opgenomen in Frédéricq 1907.

79

Christenen nae haer goetduncken te berooven ende vermoorden als oft het die plenaria ende volcomen moordadighe Spaensche Inquisitie selfs geweest hadde.91

De auteur staaft zijn beweringen met verwijzingen naar historische gebeurtenissen die de snoodheid van de Spanjaarden moeten aantonen. Zo verwijst hij naar het optreden van Spaanse inquisiteurs in Napels, waarbij de adel zou zijn uitgeroeid door ‘Spaanse honden’, een noodlot waaraan de Nederlanders niet zullen ontsnappen, tenzij zij in opstand komen. De Vermaninghe heeft een aantal kenmerken dat we in meer pamfletten terugzien. In de eerste plaats schetst de auteur een idyllisch beeld van de Lage Landen – de ‘heerlijke, schoone, rijcke, machtige Nederlanden’ –, dat op dramatische wijze wordt verstoord door ‘de eeuwige tirannie, moordadige slavernye, [en] onverdrachlijcke servituit [van de Spanjaarden] tot die bloedige Spaense Inquisitie’. De komst van Alva en zijn leger had als gevolg dat ‘onverlaticheyt, sonde, schande, laster, wuestheyt, onenysheyt, onsuyverheyt, dronkenschap, pracht, hoochmoet en aller […] manieren verwoestinghe ende verstooringhe’ de plaats hadden ingenomen van de ‘eerbaerheyt, vromicheyt, gherechticheyt, soberheyt, maeticheyt ende andere duechden’ die de Nederlanden van oudsher hadden gekenmerkt. Op de tweede plaats verwijst de pamflettist, die de hele tekst door veel pathos gebruikt, naar verschillende Bijbelse personages en gebeurtenissen. In een van de aangrijpendste passages associeert hij de strijd van de Nederlanders tegen de Spanjaarden met die van Achior, veldheer van de Ammonieten, tegen Holofernes, generaal van de wrede Babylonische koning Nebukadnezar II (Judith 5-6). Het is een van vele Bijbelse verhalen die pamflettisten aanhaalden om de Opstand mee te rechtvaardigen. ‘Hoe derft ghy, O Achior, te stellen teghen den grooten Coninck ende syne bloedighe Inquisitie?’,92 vraagt de pamflettist zich retorisch af, om vervolgens de gevolgen van deze rebellie te beschrijven:

Den vromen Achior met synen aenhanck als rebelle ende oproerische menschen […] aen boomen, raden, galghen, aen den hals, handen, ende voeten binden en met vuysten, met

91 Vermaninghe aen die gemeyne Capiteynen ende Krijchsknechten, fol. 76. 92 Ibid., fol. 25.

80

stocken, met hamers, met stanghen, met ysere staven, met galeyen, met vier, met brant deur het aengelicht Holophernis (dat is des bloetdorstigen, nydigen, afgunstigen, eerghierigen, opgeblasenen tyran en den goetdunckenden, hertneckigen Spaenschen Holophernes) met allerley spot, smaet, ende schande uit vaderlant, uit eere, uit goet, uit naem, uit faem, uit allerley welvaert deser werelt hen uit stooten.93

Op de derde plaats bezigt de Vermaninghe het bekende anti-Spaanse scheldrepertoire. Spanjaarden zijn barbaars en bloeddorstig, en gedragen zich als dieren (‘der Spaenschen honden, wolven, leeuwen ende beeren’). Zij worden ook ‘Papen’ en ‘Monicken’ genoemd, aanduidingen die als scheldnaam bedoeld zijn. Negatieve karakteriseringen gaan samen met beschrijvingen van hun wandaden. Het zijn kindermoordenaars en vrouwenschenders (‘wyven ende kinderen [worden] met der Spaenscher onsuyverheyt ende oncuysheyt besmet ende vercracht’).94 Het onmenselijke karakter van de Spaanse Inquisitie blijkt vooral hieruit, dat haar aanpak ‘op het dooden, het worgen en het moorden is gefondeert’. De auteur benadrukt dat de paus gehoorzaamt aan Spaanse bevelen. De ‘Pauselycke grouwelen [worden] op de Spaensche wyse deur zijn Spaeniarts’ gepleegd, en het Concilie van Trente is ‘een zuster [...] van de Spaensche Inquisitie’. De Vermaninghe bevat verder een fictieve rede van zowel de Spaanse koning als de hertog van Alva. Doel daarvan is de lezers te overtuigen van de aannemelijkheid van enkele punten uit de propaganda door de vijand sprekend op te voeren. De koning benadrukt dat de aloude rechten door het Spaanse bestuur zijn afgenomen. Alva zegt dat het doel van zijn komst is die rechten te ‘verfoeyen, bespotten ende verwerpen’. Hij heeft het land bezet met de intentie het te plunderen en te vernielen. De hertog laat zich overigens vooral kennen als uitvoerder van kerkelijk beleid. Zo maakt hij gewag van ‘mynen Spaenschen Raet ende Inquisiteurs’. Ten slotte behandelt de auteur de nieuwe bisdommen. Hij laat Filips zelf verklaren: ‘Neemt in uwe steden de bisschappen tot u inquisiteurs. Laet des Paus leere plaetse hebben’.95

93 Ibid., fol. 25-26. 94 Ibid., fol. 53. 95 Frédéricq 1907, 40.

81

Niet alleen Filips II en Alva, ook Granvelle werd geassocieerd met de Inquisitie en met de beschuldiging dat de inrichting van de nieuwe bisdommen een Spaanse list was. Granvelle, meestal voorgesteld als een niets en niemand ontziende samenzweerder, vormde in deze periode een belangrijk doelwit van de anti-Spaanse propaganda. In pamfletten die verschenen aan de vooravond van de Opstand wordt hij het brein genoemd achter de Spaanse onderdrukkingsstrategie. Volgens Les subtils moyens par le Cardinal Granvelle avec ses complices inventez pour instituer l’abhominable inquision uit 1566,96 dat in 1580 in het Nederlands verscheen onder de titel tBoecxken van de dry Pausen (fig. 26),97 zouden hij en zijn handlangers al tijdens het bewind van Karel V in het geheim bezig zijn geweest de invloed van de Nederlandse adel door middel van de Spaanse Inquisitie te ondermijnen. Het pamflet onthult het plan van de ‘Papen van Spaengien’, een obscure groep van invloedrijke Spanjaarden die achter de Inquisitie zou zitten en met ‘alle listighe practijcken ende boose Bonden […] Keyser, Coningen, Landtsheeren, Heeren, Edele luyden ende wereltlijcke Persoonen’ probeerden te domineren.98 De groep zou de gematigde Karel tot aftreden hebben gedwongen, ‘belovende dat sy hem in Spaengien onderhouden ende daer drye hondert duysendt Guldens iaerlijcx gheven souden’.99 Filips zou van deze ‘Papen’ slechts een marionet zijn, aangezien hij onnozel en onkundig was, en bovendien alleen maar Spaans sprak. Niet alleen de koning, ook diens dienaren stonden onder hun controle. Zij zagen in Granvelle de ideale persoon om de Spaanse Inquisitie in de Nederlanden in te voeren en de Nederlandse adel ‘om den hals te bringhen en in servituyt te houden’. tBoecxken bevat verder de waarschuwing – die nadien vaker opduikt in het anti- Spaanse discours, zowel hier als elders – dat de Spanjaarden de Nederlanden naar Romeins model willen koloniseren. De pamflettist benadrukt dat de komst van de nieuwe bisschoppen niet alleen een list is om hier inquisiteurs te installeren, maar tevens een middel om de Nederlanden te verspaansen. Een bewijs hiervoor vormt het feit dat ‘de Papen uit Spaengien veel Jongers uit Spaengien [hebben] ghesonden tot Loven

96 Rahlenbeck 1823. 97 tBoecxken van de dry Pausen, met een warachtighe verklaringe van de menichfuldighe loose practijcken [...] by den cardinael Granvelle [...] (K. 549) en ’t Boecxken van de drye Pausen, met een warachtighe ende seer schoone verclaringhe van de menichfuldighe loose practijcken [...] (K. 550). De drie pauzen waarnaar wordt verwezen, zijn de paus van Rome, de kardinaal van Lotharingen, Charles de Guise, die de paus van Frankrijk wordt genoemd en Granvelle, die de paus van de Nederlanden zou zijn. 98 tBoecxken van de dry Pausen, fol. 5. 99 Ibid., fol. 3.

82

[Leuven] om Latijn en die Spraken te leeren om die aldaer oock Bisschoppen metter tijd te maecken’.100 De vrees voor Spaanse macht en invloed op alle terreinen van het leven was een constante in de propagandistische literatuur. Dat blijkt ook uit het gebruik dat de Nederlanders maakten van het apologetisch getinte boekje De monarchia hispanica van de dominicaan Tommaso Campanella, waarin deze een plan uiteenzet om de Nederlanden onder het Spaanse juk te brengen. Tot de concrete maatregelen die Campanella voorstelt, behoren het invoeren van het Spaans als officiële taal en gedwongen huwelijken met Spaanse mannen. Het geschrift moet aanzienlijke impact hebben gehad. Dit valt af te leiden uit het grote aantal edities, waaronder herdrukken onder verantwoordelijkheid van gewestelijke overheden, zoals die uit 1618, met als titel Discours Fr. Campanellae van het Nederlandt te brengen onder de macht des conincx van Spangien, gepubliceerd op last van de Staten van .101 Er was ook kritiek op de benoemde bisschoppen zelf. Dat waren Johannes Knijff, Wilhelmus Lindanus, Nicolas van Nieuwland en Franciscus Sonnius, die een belangrijke rol speelde bij de voorbereiding van de kerkelijke reorganisatie.102 Voordat hij in 1560 door Filips II tot eerste bisschop van ’s-Hertogenbosch werd benoemd, was Sonnius rector van de universiteit van Leuven. Verder vervulde hij enige jaren de functie van inquisiteur in Holland, Zeeland en Gelderland. Hij was een terugkerende figuur in de pamfletten. In de memoires van Enzinas – één jaar voor de publicatie van de bul over de nieuwe bisdommen dus – wordt Sonnius beschreven als iemand die leefde in een roes ‘van verwaandheid, trots, streken, kuiperijen, trucs, verblindheid en wreedheid’.103 In hoeverre het imago van Sonnius door de tekst van Enzinas is beïnvloed, valt moeilijk te achterhalen, hoewel hij in de eerste jaren van de Opstand mikpunt van kritiek werd.104 De autoriteiten waren niet onbekend met de angst voor de introductie van de Spaanse Inquisitie. Margaretha van Parma schrijft in 1566 in een brief aan Filips dat alleen al het gebruik van het woord ‘Inquisitie’ ernstige gevolgen kon hebben.105 De Nederlanders zagen in de aanwezigheid van oud-inquisiteurs onder de nieuwe

100 Ibid., fol. 6. 101 Over Campanella en zijn plan om de Lage Landen te onderdrukken, zie Martínez Luna 2015, 193-207. 102 Dirkse & Zijp 1986, 114. 103 Enzinas 2002, 52. 104 Zie Goossens 1917. 105 Gachard 1848, dl. 1, 387.

83

kardinalen een list om de Spaanse Inquisitie in te voeren.106 In het document ’t Advies der Spanjaarden op de staat der Nederlanden uit 1568, dat op naam van Granvelle stond maar hoogstwaarschijnlijk een propagandistisch stuk van Nederlandse herkomst was, wordt vermeld dat de wet die het bestuur van de Nederlanden moest regelen, ‘tot conservatie en ruste van onse Catholijke Religie’, nooit de naam ‘Inquisitie’ mocht dragen, ‘also de Noordse Landen uitter natueren niets hatelijker en is als de Spaense Inquisitie, hoewel de selve van hem selven en van zijn beginsel heilig en eerlijk is’.107 De instelling van de nieuwe bisdommen viel min of meer samen met de publicatie op 11 juli 1565 van de Tridentijnse decreten. Door de propaganda werd ook deze gebeurtenis geassocieerd met de vermeende intenties van de Spanjaarden. De graaf van Egmont reisde in maart 1565 naar Madrid om de koning te informeren over de ontevredenheid die in de Nederlanden over zijn bestuur bestond. In zijn gesprek met Filips wees hij op twee kwesties die zijn relatie met de Nederlanders verstoorden: de Inquisitie en de Tridentijnse decreten. Ook een naaste adviseur van de koning was van mening dat beide een zeer negatief effect hadden op het imago van Spanje. Granvelles vertegenwoordiger aan het Hof, Simon Renard, raadde Filips aan zelf naar de Nederlanden te reizen teneinde in de Staten-Generaal uitdrukkelijk te verklaren dat hij niet van plan was de Spaanse Inquisitie te introduceren. Met betrekking tot de Tridentijnse decreten adviseerde hij hem een verklaring af te leggen waarin hij de invoering van de decreten rechtvaardigde.108 De terughoudendheid van de koning werd door zijn tegenstanders uitgelegd als een bewijs dat de vorst in de ban was geraakt van de inquisiteurs. Het imago van een zwakke koning, onderworpen aan de wil van de Inquisitie, kwam in de Nederlandse propaganda uit die periode vaak voor. In zijn Authentieke Stukken neemt Bor een pamflet op waarin Karel V wordt gepresenteerd als een slachtoffer van zijn zoon, en deze op zijn beurt als een slachtoffer van de Inquisitie. Wat was dat voor een zoon

die sijnen vader voorts sijn leven heeft laten verslijten met monicken, ende sijn voedsel doen raepen van sijne baggen [biggen], die hem noch overgebleven waren, ende van sijne haeffelicke goeden, dewelcke hy moeste verkoopen ende te

106 Arnade 2008, 58. 107 Document aangehaald door Bor 1679, 250-251. 108 Geevers 2008, 157.

84

pande versetten om sich selven te onderhouden? Een ondanckbaer sone, die geleden heeft dat de Inquisiteurs in twijfel hebben gestelt oft men sijns vaders gebeente soude ontgraven, om verbrandt te worden als van eenen ketter, omdat hy in syn doodtbedde in de biechte bekent hadde deur Artschbisschops van Toledo onderwijsinge, dat hij sijn betrouwen alleenlick stelde op de verdiensten Jesu Christi, ende nergens elders hope en hadde?109

Karel, zo blijkt uit dit citaat, zou op zijn sterfbed een protestantse gezindheid hebben getoond en daarvoor postuum, op instigitatie van de Inquisitie, nog bijna zijn gestraft met exhumatie en verbranding.

3.5 Consolidatie In 1574 verscheen een pamflet getiteld Warachtige waerschouwinghe teghens de absolute gratie ende generael pardoen by Don Loys de Requesens, dat de verschillende beschuldigingen samenvat die in het voorafgaande decennium aan het adres van de Inquisitie waren geuit:

Ende, als nu aldaer de Coninck gheen heeren ofte raedsluyden van dese landen by hem en hadde, hebben sy hem overreedt ende wijsghemaeckt dat, so hy in tijdts verhoeden woude dat dese Landen vanden catholijcke gheloove niet af en vielen, hy sonder vertreck in sommighe principale steden deser landen nieuwe bisschoppen soude moeten stellen. Dit voorsaghen sy de eenighe brugghe te wesen, waerover sy de heerlicke gheweldige vrouwe de Heylige Inquisitie in dese landen souden moghen brenghen.110

Het beeld van de paus als marionet van de Spanjaarden keerde ook steeds weer terug. Zo wordt in het pamflet Broederlijcke waerschouwinghe aen alle Christen Broeders uit

109 Zie Bor 1679-1684, dl. 2, 121. 110 Opgenomen door Frédéricq 1907, 64-65.

85

1581 verwezen naar het ‘ghewalt, forste, tyrannie, gheveynsteyt ende bedriegerie van den Roomschen Antechrist oft Babelsche hoere’, die alles doet ‘in het faveur van bloetgierigen Spaenschen honden ende alle heure adherenten’.111 De Inquisitie werd in de eerste jaren van de Opstand synoniem met de Spaanse bedreiging, die leidde tot verwoesting van de economie en vernietiging van het Nederlandse volk.112 De opvatting van het instituut als een aanstichter van massale vervolging was wijd verbreid. Men treft die tot in de twintigste eeuw ook aan in de Nederlandse historiografie. Men was het erover eens dat de Inquisitie een essentiële rol had gespeeld in de ontwikkelingen die leidden tot de rebellie van de Nederlanders tegen het Spaanse bewind. P.J. Blok stelde in 1907 als eerste vast dat historici zich dienaangaande gebaseerd hadden op een vervalst document.113 Het gaat om De artijckelen ende besluyten der Inquisitie van Spaegnien om die van de Nederlanden te overvallen ende verhinderen (fig. 27).114 In het geschrift zelf staat als plaats van ontstaan Madrid en als datum 16 februari 1568 vermeld. Echter, volgens Blok werd het hoogstwaarschijnlijk pas in 1577 gepubliceerd. Het ging om een zeer wijdverspreid document. In de eerste decennia van de oorlog werd het enkele malen herdrukt en tijdens het Twaalfjarig Bestand werd het door tegenstanders van vrede met Spanje gebruikt om de onbetrouwbaarheid en snode bedoelingen van de Spanjaarden te illustreren. Andere pamfletten herhaalden deze boodschap. In een exemplaar uit 1579, getiteld Een Goede vermaninge aen de goede borghers van Bruessele dat sy souden blijven in goede eendracht, wordt gewaarschuwd voor de onbetrouwbaarheid van de Spaanse autoriteiten en hun plannen met betrekking tot het invoeren van de Spaanse Inquisitie in de Lage Landen.115 Volgens de auteur zou er geen verschil bestaan tussen de pauselijke macht en het Spaanse bewind. De Katholieke Kerk was volledig dienstbaar aan de Spaanse belangen: ‘Wisten sy niet dat den Paus, den Coninck ende Spagnarts al eens waren?’.116 Het pamflet zou aangetroffen zijn tussen de geconfisqueerde bezittingen van Jacob Hessels, voormalig lid van de Raad van Beroerten, die in 1578 door calvinisten in

111 Broederlijcke waerschouwinghe: aen allen Christen Broeders, die van Godt veroordent sijn [...] (K. 577), fol 2. 112 De Vrankrijker 1933, 24. 113 Blok 1907, 241-257; 468-470. 114 De Artijcklen ende besluyten der inquisitie van Spaegnien om die van de Nederlanden te overvallen ende verhinderen [...] (K. 18). 115 Een goede vermaninge aen de goede borghers van Bruessele […] (K. 479). 116 Ibid., 36.

86

Gent was gearresteerd en terechtgesteld.117 Vandaar dat sommige historici De artijckelen voor authentiek aanzagen en volledig incorporeerden in hun betoog. De bewuste artikelen, twaalf in getal, vatten het negatieve imago van de Spaanse Inquisitie beeldend samen. De Spanjaarden wilden de Nederlanders met hulp van de Inquisitie volledig van hun vrijheid beroven.118 De oorsprong van dit plan zou, afgaande op de tekst, dateren uit de regeerperiode van Karel V. Dit betekent dat de tekst vóór 1555, het jaar van de diens troonsafstand, zou zijn geschreven. De artijckelen geldt als een samenvatting van alle verdenkingen die in de Nederlanden werden gebruikt met betrekking tot de Inquisitie. Omdat de auteur het wilde laten lijken op een officieel Spaans document, hanteert hij een deftige stijl. In de eerste twee artikelen wordt gewag gemaakt van de noodzaak Karel van het Nederlandse toneel te laten verdwijnen. Men wilde hem samen met zijn zussen Eleonora en Maria naar Spanje sturen. Op die manier zou hij zijn invloed in de Nederlanden verliezen. Vervolgens zou het Heilig Officie prins Filips, ‘die een Jonck-man is ende onvoorsichtich’, aan de macht helpen. In het derde artikel staat dat de nieuwe koning meteen na zijn troonsbestijging overgebracht moest worden naar Spanje, geen enkel contact met Nederlanders meer mocht hebben en ook nooit meer naar zijn geboortegrond mocht terugkeren. Het vierde artikel zet een van de belangrijkste wapens van de Nederlandse propaganda tegen de Inquisitie in: de hervorming van de kerkelijke organisatie. De koning moest instemmen met de oprichting van vijftien nieuwe bisdommen in de Nederlanden. Dit betekende in feite de invoering van de Spaanse Inquisitie, een instituut dat onafhankelijk van iedere overheid zou gaan opereren. Nadrukkelijk wordt vermeld dat de bisdommen ‘vrij zullen wesen van alle Wereltlijke Jurisdictien’. Als gevolg hiervan zou het Nederlandse volk wel in opstand móeten komen (artikel 5). De aanvoerders van de rebellie – ‘Princen ende edelen; hoofden ende auteurs van desen factie ofte twist’ – zouden vervolgens worden geliquideerd (artikel 6). Dit zou zo’n chaos veroorzaken dat hard ingrijpen van de Spanjaarden overmijdelijk werd. Desnoods moest men de rebellie in scène zetten. Inquisiteurs zouden ‘Kerkcken ende Beeld- Stormers hueren’ en een beeldenstorm laten veroorzaken (artikel 7). Uiteindelijk zou

117 De Artijcklen ende besluyten der inquisitie van Spaegnien om die van de Nederlanden te overvallen ende verhinderen [...] (K. 18). 118 De Spanjaarden wilden ‘planter au Pays–Bas par forces d’armes l’Inquisition […] selon le concept & intention du Cardinal de Granvelles, qui par ce moyen vouloir faire les Provinces Belgiques Pais de conqueste & abolir tous privileges & franchises’ in: Henricipetri 1582, 15.

87

‘alle Handel, Koopmanschap, Rijkdom, Goederen, Vrijheden ende Privilegien’ verloren gaan en het volk ten prooi vallen aan extreme armoede (artikel 8). Ten slotte komt Alva in beeld. Volgens de artikelen 9 tot en met 12 moest hij de gewelddadige onderdrukking van de hele bevolking organiseren. Het ultieme doel van het Heilig Officie was van de Lage Landen ‘een nieuwe Rijck’ te maken, met ‘een nieuwe Volck’. Immers, ‘inder gantscher Christenheydt’ vond men ‘gheen natie die dwaser ender onvoorzichtiger’ was dan de Nederlanders. Het document bevat ook een vonnis, het ‘Besluyt des Officiums tegen het volck van de Nederlanden’, waarin de Nederlanders vanwege crimen laesae majestatis collectief worden veroordeeld, ‘’t sy Mans oft vrouwen, jonckt oft oudt’, en ongeacht hun geloof. De protestanten hadden ‘openbaren Apostasie, Ketterie ende afwijkinghe teghen Godt’ gepleegd en de katholieken hadden verzaakt aan ‘hun schuldige plicht ende officie’ de ketterij te bestrijden. De pamflettisten legden er in deze periode nog de nadruk op dat de Spanjaarden geen onderscheid maakten tussen protestanten en katholieken. In hun ogen waren beide groepen schuldig aan rebellie, hetzij door opzet, hetzij door verzuim. Beide verdienden dan ook de doodstraf. Dit argument wordt ook gebruikt in een pamflet uit 1571 met de titel Het avijs, Der ijnquizicie Van Spaengien bewijsinghe dat in alle de Nederlanden geen papist oft Catholijcke persoonen en sijn na het geluyt der seluer ijnquisicie Van Spangien.119 Daarin haalt de pamflettist een Spaans gezegde aan dat die collectieve veroordeling moest rechtvaardigen.:

[Er] is in Spaengien een gemeyn Spreeckwoort: Que no sy un christiano solo’n toda la tierra baxja. Dat is: In alle de Nederlanden en is niet eenen Christen. Noch segghen sy oock: Todos de la tierra baxsa sean Lutheranos. Dat is: Alle de Nederlanders zijn Lutheranen, want de Spaengiaerden houden generalijc alle de Landen ende die persoonen al voor Lutheranen […].120

In de hedendaagse historiografie van de Opstand wordt ervan uitgegaan dat het thema Inquisitie tegen het einde van de jaren zestig aan betekenis begon in te boeten. Dat zou dan liggen aan de opkomst van nieuwe onderwerpen, zoals de wreedheid van de

119 Zie Het avijs, der ijnquizicie van Spaengien […] (K. 192). 120 Ibid., fol. 1.

88

Spaanse soldaten tijdens de landvoogdij van Alva of de expansionistische politiek van Filips II.121 Toch wordt de Inquisitie nog in 1581 door Willem van Oranje genoemd in zijn Apologie. Hij beweert dat

Bisschoppen in stede van Inquisiteurs dienen souden, om niet alleene de lichaemen te verbranden, maer oock om de conscientien te pijnighen ende te tyranniseren. Het is wel waer, dat se huydensdaegs gheerne wouden loochenen, dat se dese vervloeckte Inquisitie hebben willen invoeren.122

Uit deze formulering blijkt wel dat van werkelijke invoering geen sprake was geweest. Maar de Spanjaarden hadden het volgens de prins wel geprobeerd, namelijk via de nieuwe bisschoppen die de taak van inquisiteurs op zich moesten nemen. Dat was echter nooit Filips’ intentie geweest.123 Willem zelf kreeg in 1561 via Granvelle de bevestiging van de koning dat invoering van de Inquisitie naar Spaans model onuitvoerbaar was.124 Desondanks bleef de overtuiging bestaan dat de Spaanse vorst duistere bedoelingen had. Die overtuiging had ook Oranje en hij werd daarin in belangrijke mate gesteund door de anti-Spaanse propaganda. Aan het eind van de jaren zestig van de zestiende eeuw introduceerden de auteurs een nieuw onderwerp in hun repertoire, namelijk het gewapend verzet, en gingen zij een meer politiek georiënteerde taal gebruiken. De nadruk kwam te liggen op de thema’s verdediging, bevrijding en onafhankelijkheid, door Hugo de Schepper gebracht onder de noemer ‘onse verdruckte land’.125 Vooral vanaf het koningschap van Filips III, die in 1598 op de troon kwam, werd deze tendens zichtbaar. Daarbij speelden twee factoren een rol. Allereerst de groeiende invloed die de jezuïeten aan het hof in Madrid kregen ten nadele van de dominicanen.126 Tot de zeventiende eeuw werden inquisiteurs uit laatstgenoemde orde gerekruteerd. In de pamfletten ging de jezuïetenorde de plaats innemen van de Inquisitie. De eerste was niet minder erg dan de tweede, maar ze opereerde op een andere wijze. Een andere factor was het koninklijk pardon uit 1609,

121 Swart 1975, 43. 122 Willem van Oranje 1923, 81. 123 Zie Dierickx 1950, 158. 124 Zie Kamen 1997, 309-310. De koning schrijft op 17 juli 1562: ‘Ce qu’on débile sur l’intention du Roi détablir aux Pays-Bas l’inquisition a Espagne, est également faux; jamais le cardinal ne lui a fait cette proposition, ni lui-même n’y a pensé’. Zie Gachard 1848-79, 207. 125 De Schepper 1993, 120. 126 Puyol Buil 1993, 278.

89

dat Nederlandse en Engelse kooplieden toestemming gaf zich na jaren van slechte behandeling in Spanje aldaar opnieuw te vestigen.127 Van geloofsvervolging was geen sprake meer. Het thema Spaanse Inquisitie bleef terugkeren, tot in het Twaalfjarig Bestand.128 Kort ervoor, in 1608, verscheen het pamflet Discours van Pieter en Pauwels, een korte dialoog tussen twee vrienden, waarin gesteld wordt dat de rigoureuze plakkaten van Karel V ‘het doen vande Inquisitie’ waren en dat de keizer ze niet had uitgevaardigd.129 Toch vormde de Inquisitie niet langer het hoofdthema. Het was het optreden van de Spanjaarden in de Nieuwe Wereld dat vanaf nu vooral de aandacht trok en het lot dat de Nederlanders net als de indianen zou treffen wanneer zij niet volhardden in hun strijd tegen Spanje.

3.6 Conclusie In zijn Belgische ofte Nederlantsche historie beschrijft Van Meteren de onrustige sfeer die in 1566 in Brussel ontstond naar aanleiding van de bruiloft van Alexander Farnese met Maria van Portugal. Er deden geruchten de ronde over het optreden van de Inquisitie in Spanje. In Madrid zouden al 27 mensen zijn terechtgesteld, onder wie enkele hovelingen. Een ‘groot heer’ zou gevangen zijn gezet wegens het onthullen van staatsgeheimen en de koning zelf zou opdracht hebben gegeven tot verbranding van ‘een vader met syn huysghesyn’.130 Ook het nieuws dat men in verschillende Italiaanse steden de Spaanse Inquisitie had proberen in te voeren, zorgde voor beroering. In Milaan greep de bevolking naar de wapens, terwijl de Venetianen zich verplicht voelden ketters te straffen ‘al was ’t niet volgens de Spaansche wijze’.131 Godevaert van Haecht beschrijft in zijn kroniek dat Spanjaarden die naar de Nederlanden kwamen op zoek naar werk op schepen, meteen werden uitgeleverd aan de justitiële autoriteiten, omdat men vermoedde dat zij in werkelijkheid soldaten en geen zeelieden waren, ‘want ’t volck was seer geturbeert in de spaensche inquisitie, die men sochte met gewelt in te brenghen’.132

127 Martínez Millán 1984, 42-44. 128 Een voorbeeld is Verhael betreffende de comedie ghespeelt door de iesuwiten ende haere leer- jonghers binnen de stadt Lyon (K. 1247). 129 Discovrs van Pieter en Pauwels [...] (K. 1456). Zie ook Een catholijke inquestie ende verbont, gemact tuschen den Paus van Rome den Coninck van Spangnien [...] (K. 1339) en Eene treffelijcke tzamensprekinghe tusschen den paus ende koninc van Spagnien [...] (K. 1398). 130 Van Meteren 1599, fol. 25. 131 Ibid., fol. 25. 132 Roosbroeck 1929-30, 26.

90

De verhalen over invoering van de Spaanse Inquisitie waren duidelijk bedoeld om de angst voor en afkeer van Spanje te vergroten. Het was hét propagandistische thema, veel meer bijvoorbeeld dan de publicatie van de decreten van het Concilie van Trente, die meer als een gevolg of symptoom van die invoering werden gezien. Achteraf is vastgesteld dat al die verhalen op weinig gebaseerd waren.133 In tegenstelling tot latere propagandathema’s, zoals het wangedrag van het Spaanse leger, was de angst voor de Spaanse Inquisitie gebaseerd op fictieve bronnen. De Spaanse versie van de Inquisitie werd hier immers nooit ingevoerd. We hebben derhalve te maken met een propagandistische constructie. Dit was trouwens ook de opvatting van Bor. Die gaf ten tijde van de Opstand al aan dat de beschuldigingen van de pamflettisten dienaangaande ‘versierde dingen’ waren, die uitsluitend tot doel hadden ‘de gemenen volke meer te verbitteren tegens de Spangiaerden’.134 Dat neemt niet weg dat veel pamflettisten ervan overtuigd waren de waarheid te vertellen. De beeldvorming van de Spaanse Inquisitie stoelde immers gedeeltelijk op werken die van vóór de Opstand dateerden en een zeker gezag bezaten. Bovendien konden auteurs verwijzen naar gebeurtenissen in Italië die hun vrees wel degelijk leken te bevestigen. De Inquisitie vormde, zo kan worden geconcludeerd, een essentieel onderdeel van de Nederlandse beeldvorming van Spanje en de Spanjaarden tijdens de Opstand. Het instituut was onverbrekelijk met dat land en volk verbonden. De angst ervoor moet zo groot zijn geweest, omdat onduidelijk was wie er precies deel van uitmaakten en hoe het opereerde. Dat maakte de neiging tot speculeren en fantaseren alleen nog maar sterker. De Inquisitie was anoniem, obscuur, werd van ver aangestuurd en was alomtegenwoordig. Geen wonder dat men meende dat ze de hand had in alles wat door en in naam van de Spaanse overheid gebeurde.

133 Kamen 1997, 310. 134 Bor 1679, dl. 1, 251.

91

92

4 De Spaanse hoofdrolspelers

4.1 Inleiding De pamflettisten uit de eerste decennia van de Opstand beperkten zich niet tot het scheppen van een prototype van de Spanjaard, de zogenoemde ‘Seignor van Spangien’. Evenmin construeerden zij alleen de afschrikwekkende, maar niet met de werkelijkheid overeenkomende figuur van de Spaanse inquisiteur. Zij besteedden ook aandacht aan een aantal historische personen dat in hun ogen representatief was voor het land en zijn inwoners. Hun werden negatieve eigenschappen toegeschreven die alle Spanjaarden zouden bezitten. Dit individualiseren en concretiseren van de vijand werd een beproefd middel.1 Juderías verbindt het in La leyenda negra nadrukkelijk met de regeerperiode van Filips II, die in heel Europa voor een anti-Spaanse stemming zorgde. Hij spreekt van ‘megalosia imaginativa’, wat zoveel wil zeggen als het beschuldigen van een belangrijk persoon van onrechtvaardige beslissingen en het aan hem toeschrijven van slechte karaktertrekken. Volgens Juderías zou dit negatieve imago uiteindelijk aan alle Spanjaarden zijn gaan kleven.2 De verwijzing in pamfletten naar individuele Spanjaarden was geen statisch verschijnsel. In tegenstelling tot andere thema’s die lange tijd bleven terugkeren, zoals de angst voor de Inquisitie en de onmenselijke Spaanse soldaat, ging het bij de beeldvorming van concrete personen om een meer dynamisch verschijnsel. Steeds trok een andere Spaanse of met Spanje geassocieerde leider de aandacht. We beginnen met kardinaal Granvelle en de hertog van Alva, de verpersoonlijkingen van respectievelijk de Spaanse Inquisitie en het Spaanse leger.3 De

1 Geurts 1956, 157-189. 2 Juderías 1917, 274-275. Juderías baseerde zich op de Franse etnograaf en folklorist Arnold van Gennep die in zijn boek La Formation des Légendes uit 1910 dit verschijnsel had uiteengezet. Zie Van Gennep 1910, 293-294. Het fenomeen ‘megalosia imaginativa’ is, sinds zijn introductie door Van Gennep, vaak gebruikt, vooral door hispanisten. Zie bijvoorbeeld Toro Montalvo 1990 waarin het wordt toegepast bij de studie van de Peruaanse folklore of Álvarez de Toledo 2015 waarin het wordt aangehaald voor de interpretatie van Spaanse contemporaine literatuur. 3 Kelley 1981, 328.

93

keuze voor deze twee is veelzeggend. In de eerste jaren van de rebellie speelde de religie een essentiële rol in de propaganda, vooral in verband met de vermeende invoering van de Spaanse Inquisitie. Granvelle zou dit plan hebben bedacht. Hij had weliswaar de Lage Landen in 1564 verlaten, maar zou nog steeds invloed uitoefenen op de Spaanse godsdienstpolitiek. Zodoende werd hij het mikpunt van pamfletten, waarin hij werd neergezet als het brein achter de Inquisitie.4 Alva had nog grotere betekenis voor de negatieve beeldvorming van de Spanjaarden. Het wrede optreden van de Spaanse tercios onder zijn leiding kwam in de pamfletliteratuur van die jaren uitvoerig aan de orde. De pamflettisten richtten hun pijlen niet alleen op het leger zelf, maar ook op zijn bevelhebber. Zij schilderden een afschrikwekkend portret van hem. Hij werd zodoende het voornaamste mikpunt van het anti-Spaanse discours, de personificatie van de Spanjaard bij uitstek: meedogenloos en sluw.5 Tot de publicatie in 1580 van de Apologie van Willem van Oranje schitterde Filips II door afwezigheid in de Nederlandse propaganda. De kritiek op de koning werd tot op dat moment alleen impliciet verwoord door middel van lofprijzingen aan het adres van zijn vader, Karel V, die de pamflettisten idealiseerden. De keizer gold als voorbeeld van prudente machtsuitoefening.6 In zijn Apologie introduceert Oranje een andere aanpak van de landsheer. Hij wordt daarin weggezet als een onbetrouwbare vorst die ontevreden was met zijn onderdanen in de Lage Landen. Ofschoon Alva’s opvolgers Requesens, Don Juan en Farnese gematigder opereerden, was de invloed van de negatieve beeldvorming van Alva zo groot, dat hun soepeler optreden toch met diens ‘schrikbewind’ vereenzelvigd werd.7 In de pamfletten figureerde ook een aantal Spaanse militairen van lagere rang.

4.2 Granvelle Antoine Perrenot de Granvelle werd in 1517 geboren in Besançon. Vanaf 1540 was hij bisschop van Atrecht en sinds 1550 tevens rijksadviseur van Karel V. Ook Filips II maakte van zijn diensten gebruik, onder andere door hem als raadgever naast Margaretha van Parma te plaatsen toen die in 1559 landvoogdes werd. Granvelle kreeg echter spoedig kritiek, vooral vanuit de hoek van de hoge adel. Dat leidde uiteindelijk

4 De Schepper, 1992, 70. 5 Schilling 2002, 48. 6 Geurts 1956, 158-161. 7 Willem van Oranje 1923, 34.

94

tot zijn vertrek in 1564. Eerst vanuit de Franche-Comté en later vanuit Rome bleef hij zich echter met de Nederlanden bemoeien.8 In zijn beschrijving van de Opstand, getiteld De bello Belgico, stelt de Italiaanse jezuïet Famiano Strada Granvelle voor als iemand die het talent had om zich, indien nodig, te gedragen als een echte Spaanse prins, met het karakter en alle gewoonten die Spanjaarden eigen waren.9 Zijn politieke gaven en religieuze standpunten zouden ervoor hebben gezorgd dat hij in de gunst kwam bij Filips II, een vorst die zichzelf in tegenstelling tot zijn vader als een echte Spanjaard beschouwde en als zodanig ook buiten Spanje werd gezien.10 Uit vroege pamfletten blijkt dat Granvelle de eerste figuur aan Spaans-Habsburgse kant was op wie men anti-Spaanse etiketten ging plakken. De negatieve beeldvorming van de kardinaal vond zijn oorsprong in het wantrouwen dat hij wekte bij de Nederlandse adel. Dat was al begonnen bij zijn vader, Nicolas Perrenot, die eveneens een belangrijke adviseur van Karel V was geweest. Hij onderwees zijn oudste zoon in politieke en diplomatieke zaken, zodat deze hem zou kunnen opvolgen.11 Reeds op jonge leeftijd werd Antoine beschouwd als een intelligent persoon met politiek inzicht, een bekwaam onderhandelaar en een begaafd taalkundige.12 In de latere propaganda wordt hij juist als listig, meedogenloos, arrogant en zeer ambitieus omschreven.13 Het zijn allemaal karaktertrekken die in het stereotyperingsproces van de Spaanse vijand een belangrijke plaats innamen. De latere geschiedschrijving zou dit portret van Granvelle overnemen. In zijn Annales et historiae de rebus Belgicis beschrijft Hugo de Groot hem als volgt:

Hierentusschen heeft Margareta [van Parma] in ’t bestier der Nederlanden den naem Granvelle de klem gehadt; in wien schanderheit van vernuft, wakkerheit, staetsucht, ooverdaet,

8 Voor een biografie van Granvelle, zie Van Durme 1953. Zie ook De Jonge & Janssens 2000 en Postma 2000. Granvelle had in Spanje eveneens een omstreden imago. Daarbij kwam, vanwege de nauwe relatie tussen hem en de koning – Filips II had alle vertrouwen in Granvelle, niet in zijn Spaanse adviseurs – nogal eens animositeit jegens hem om de hoek kijken. Zie in dit verband Kamen 1997, 77. 9 Strada 1700, 67-68. De bello Belgico werd in twee delen, in respectievelijk 1632 en 1647, gepubliceerd in Rome. 10 Parker 1995, 8. 11 Over Nicolas Granvelle, zie Escudero 1976, 82-99. 12 Rodríguez-Salgado 1988, 12-13. 13 Ibid., 13.

95

gierigheit, alle goede en quaede hoedaenigheeden uytsteekende waeren.14

Granvelle werd voor oppermachtig gehouden. Hij stond als gezegd bij de pamflettisten in de belangstelling in verband met de Spaanse Inquisitie. De Schepper wijst erop dat de inzet van dit thema door de opstandelingen voortkwam uit hun afgunst jegens Granvelle. Hij werd gezien als de rechterhand van de Spaanse vorst en als een meer begaafde politicus dan zijn Nederlandse tegenvoeters.15 Hij had de hoedanigheid van prelaat verworven nadat hij in 1561 tot kardinaal-aartsbisschop van Mechelen was benoemd. Hij had grote invloed aan het Brusselse hof. Zo behoorde hij, samen met Viglius van Aytta en Karel van Berlaymont, tot de drie belangrijkste raadgevers van Margaretha van Parma. Dit alles maakte Granvelle in de ogen van de opstandelingen tot een exponent van het listig opererende, nauw met de Kerk verbonden Spaanse bestuur.16 De kardinaal was zich ervan bewust dat hij het mikpunt van de anti-Spaanse propaganda was. Hiervan getuigt zijn correspondentie met Filips II. In een brief aan de koning van 10 maart 1563 wijst hij op de geringe sympathie die hij in Nederlanden genoot en naar de pamfletten die tegen hem verspreid werden. Hij raadt de koning aan zulke documenten te negeren. De Franse vertaling uit het Spaans luidt als volgt:

Je ne parle point ici des libelles diffamatoires publiés dans la vue de soulever la population; sachant fort bien de quelles mais partaient les coups, j’ai supplié son altesse de ne donner aucune suite à une affaire qui mi concernait moi seul, de crainte qu’en venant à découvrir l’origine de semblables pièces, on n’irritât leurs auteurs et d’autres avec eux.17

De pamflettisten wilden hun lezers doen geloven dat Granvelle bij veel van de gebeurtenissen tijdens het conflict een doorslaggevende rol speelde. Hij zou niet alleen het brein achter de Inquisitie zijn, maar ook hoofdverantwoordelijke voor de executie

14 De Groot 1681, dl. 1, 14. Ofschoon De Groot dit boek schreef in het eerste decennium van de zeventiende eeuw, werd het pas twaalf jaar na zijn dood, in 1657, uitgegeven. 15 De Schepper 1993, 117. 16 Vanysacker 2000, 209. 17 Weiss 1841, 14.

96

van de graven van Egmont en Horne en voor de ban tegen Willem van Oranje. Vroege Nederlandse historici, zoals Bor, wijzen erop dat Granvelle die rol al in het eerste stadium van de Opstand vervulde.18 Volgens verschillende pamfletten zou hij van mening zijn dat geweld de beste manier was om de Nederlanders onder de duim te krijgen. Hij zou Egmont, Horne en Oranje hebben willen laten liquideren, zodat de Nederlanders geen leiders meer zouden hebben en de Spaanse tirannie middels de Inquisitie gevestigd kon worden.19 De associatie van Granvelle met de Spaanse Inquisitie vormde de belangrijkste component van de beeldvorming. Die werd onder andere gemaakt in het eerdergenoemde pamflet Les subtils moyens par le cardinal Granvelle uit 1566.20 Het stelde dat Granvelle ernaar streefde paus van de Nederlanden te worden, een pausdom naast dat van Rome en dat van Frankrijk, dat door de kardinaal van Lotharingen zou worden bekleed.21 Om dit doel te bereiken zou hij met medeweten van de Spaanse geestelijkheid alle middelen hebben ingezet. Zo zou hij de troonsafstand van Karel V hebben afgedwongen, omdat de keizer de katholieke leer niet hard genoeg had verdedigd:

Et, pour à ce parvenir, ont-ils [Granvelle en de zijnen] inventé que l’empereur résingeroit tous ses pays au roy son fils et qu’il renuncheroit de l’empire, comme il a fait, lui promettant de l’entretenir eux-memes en Espaigne et qu’ils lui donneroient troys cent mille florins par an.22

Filips II wordt neergezet als marionet van Granvelle. De koning is maar een simpele ziel die alleen Spaans spreekt: ‘le roy estoit simple et de tous leurs [van Granvelle en zijn aanhangers] fraudes et déceptions ignorant et qu’il ne savoit que’espaignolle seullement’. Het plan van de Spaanse geestelijkheid onder leiding van Granvelle was

18 Bor 1617, 3. 19 Pandorae sive veniae Hispanicae Belgicis [...] (K. 222). 20 Rahlenbeck 1823. De Nederlandse versie van dit pamflet, ook gepubliceerd in 1566, draagt de titel Verclaringhe, van die menichvuldighe loose practijcken ende listen, so van dye inquisitio, observantie ende onderhoudinghe van die placaten, ende anderssins, dye de cardinael Grandvelle, met zijn adherenten, gheinventeert hebben. 21 De Nederlandse versie van dit pamflet, verschenen in 1580, is tBoecxken van de dry Pausen [...] (K. 549). 22 Rahlenbeck 1823, 5.

97

om Spaanstalige priesters naar de Lage Landen te sturen, die in Leuven Latijn en Nederlands te laten leren en vervolgens tot bisschop te benoemen:

[…] les spirituels d’Espaigne [ont] envoyé à Louvain plusieurs jouvenceaulx et clercs pour y apprendre le latin et le langaige (du pays) pour les aussy faire evesques, ont aussy voulu faire prendre possession à aucuns desdits nouveaulx évesques […].23

Hun enige drijfveer was het verspreiden van de Spaanse Inquisitie en de verwezenlijking van Granvelles plan, te weten de uitroeiing van de gehele Nederlandse adel en uiteindelijk de vestiging van de Spaanse suprematie in de Nederlanden. Door de verbeurdverklaring van hun goederen zou de Spaanse schatkist worden gespekt. Tevens zou de weg worden vrijgemaakt voor de verovering van Noord-Europa, van de Britse eilanden tot aan Scandinavië toe. Het idee dat Granvelle achter de kerkelijke politiek van het Spaanse bestuur zat, wordt in latere pamfletten herhaald. Zo verscheen in 1616 de Beschryvinghe van de Staet ende vootganck der Religie in Nederlandt van Jacob van Wesembeke. Daarin wordt Granvelle voorgesteld als degene die ‘onder den deckmantel van nieuwe Bisschoppen bedeckt ende schuylende hielt de soo goede ende […] seer beminde inquisitie’.24 De kerkelijke reorganisatie moest ervoor zorgen dat de Spanjaarden het hier definitief voor het zeggen kregen. Van Wesembeke vreest

[d]at het lant ontbloot wert van oude Abdijen ende de Cloosters van hare ghewoonlijcke preeminentien [en] vermeestert […] by de Bisschoppen (die oock vreemdelinghen souden moghen wesen) ende dat de goederen vande Cloosters in vreemde handen souden comen.25

23 Ibid. 16. 24 K. 148. De invloed van deze tekst op de Nederlandse historiografie van de Opstand is groot. Zie in dit verband Kossmann & Mellink 1974, 66-69. 25 Beschryvinghe van de Staet ende vootganck der Religie in Nederlandt, 27.

98

De propagandisten schreven aan Granvelle ook Spaanse karaktertrekken toe. Dit kunnen we lezen in zogenaamde onderschepte brieven die gebundeld werden verspreid. Deze gefingeerde documenten beoogden een negatief beeld van de Spanjaarden te creëren en hun valse beweegredenen te onthullen. De bundel Diverses lettres interceptes du Cardinal de Granvelle, uitgegeven in 1580 in Antwerpen, is daar een goed voorbeeld van.26 De brieven zijn voorzien van een inleiding en noten en gericht aan de zogenoemde malcontenten. Dat waren tot muiten geneigde katholieke soldaten van het leger van de Staten-Generaal die zich na 1576 tegen de calvinisten hadden gekeerd.27 De inleiding geeft een beeld van de Spanjaarden in het algemeen en van de persoon van Granvelle in het bijzonder. De bezorger van de bundel (in werkelijkheid de auteur) wijst er meteen al bij het begin op hoe belangrijk het was voor de Nederlanders de ware bedoelingen van de Spanjaarden te leren kennen. Het is vooral in zijn kanttekeningen bij de brieven dat de auteur een negatief portret van Granvelle schetst. De twee belangrijkste eigenschappen van Granvelle waren diens neiging tot tirannie en zijn nadrukkelijke wens Spaans te zijn. Zo wordt de vermeende betrokkenheid van Granvelle bij de terechtstelling van de graven van Egmont en Horne genoemd en wordt uitgelegd op welke manier Spanjaarden regeren. De auteur stelt aan de hand van een passage uit de eerste brief vast dat de kardinaal tevreden was over de malcontenten, die waren overgelopen naar het Spaanse kamp. Zij waren ‘gespaignoliseerd’. Ook zou de kardinaal trots zijn ‘op zijn Spaensch’. Volgens een kanttekening bij de tweede brief kon Granvelle boos worden als een echte Spanjaard: ‘quaet Spaensch’. Daarnaast worden de kardinaal eigenschappen toegeschreven die in andere pamfletten voor typisch Spaans moeten doorgaan, zoals de neiging tot liegen en vleien: ‘lieghen ende pluymstrijken zijn Cardinaele deuchden’.28 Ook in de Apologie van Willem van Oranje wordt Granvelle gekarakteriseerd. De prins omschrijft diens eruditie en geslepenheid aldus:

Wy willen met dy nu wat spreken, Cardinael, die so veel tijts in den Scholen verloren hebst, ’t en sij dat du sulcks

26 K. 535. Het document verscheen in hetzelfde jaar in het Nederlands met de titel Afgheworpene brieven vanden Cardinael van Granvelle, zie K. 536. 27 Koppenol 1998, 214. 28 Afgheworpene brieven vanden Cardinael van Granvelle, ongepagineerd.

99

maer leeren en heetst, te sijn van jonghs op tot lieghen ende bedrieghen onderwesen.29

Verder gaat hij door voor ‘een van de fondamenten ende pilaren van de Roomse Kercke’.30 Oranje noemt de ‘verraderyen, meyneedicheit ende Cardinaelsche listen’ de oorzaak van de situatie in de Nederlanden.31 Het enige doel van ‘de sluwe kardinaal’ en zijn aanhangers was ‘bloedvergieten, verbanning en confiscatie’. Oranje stelt dat de ban tegen zijn persoon door Filips II in feite een list van Granvelle is geweest. Hij is de genius van het beleid tegen hem: ‘de Cardinael die de standaert is rondtsom den welcken haeren molen is draeyende’.32 Ofschoon de pijlen in de Apologie vooral gericht zijn op Filips en Alva, is ook de kardinaal doelwit. Volgens Henry Kamen was Granvelle in de ogen van de Nederlandse adel het zwarte schaap bij uitstek.33 Verder zijn er liederen die de kardinaal ervan beschuldigen onder één hoedje te spelen met Madrid en het Vaticaan. In Een nieu Liedeken bijvoorbeeld, opgenomen in de eerste editie van het geuzenliedboek van 1574, wordt Granvelle een ‘Papegaeyken’ genoemd, een term die in die tijd vaak werd gebruikt om te verwijzen naar aanhangers van de paus:

Madam van Parma die is ghelegen In het Nederlandt, bysonder in Brabandt, En heeft daer een Papegaeyken creghen, Dat haer na zijn handt, gheset heeft seer vaillant.34

Als Granvelles bevelen niet worden opgevolgd, maakt hij de Nederlandse adel uit voor ‘canaille, guyten en boeven’, om vervolgens naar Rome te vertrekken waar hij een gesprek heeft met de paus en ervoor zorgt dat Alva naar de Nederlanden wordt gestuurd:

Het Papegaeyken loos van natueren, Die swoer met eenen Eedt, alsulcks te wreken wreet,

29 Willem van Oranje 1923, 108. 30 Ibid. 31 Ibid., 54. 32 Ibid., 101. 33 Kamen 2004, 58. 34 Kuiper 1924, 123.

100

Haer Rijck en soude niet langhe dueren, Hy sou haer maken reet, als Geusen gaen ghecleet. Hy ghinck ras met den Paus doen te rade, Maeckte Duckdalf ghemeyn generael Capiteyn, Om tNederlandt te straffen met onghenade, Beloefden hem seer reyn, daer Heer te sijn alleyn.35

Opvallend in dit lied is de marginale rol van Filips II – niet hij maar Granvelle en de paus bepalen het Spaanse beleid. Ook Margaretha van Parma is maar een marionet van Granvelle. Hij heeft haar uitgekozen als landvoogdes, ten nadele van Christine van Denemarken, die na de dood van haar man, Frans I, regentes van Lotharingen was geworden.36 Dat zou zijn gebeurd omdat Margaretha meer dan andere kandidaten geneigd was bevelen op te volgen.37 Willem van Oranje zou dit denkbeeld in de propaganda hebben geïntroduceerd toen hij haar beschreef als een door Granvelle ‘qualick beraden Vrouwe’.38 In de hedendaagse historiografie wordt Margaretha overigens als een instrument van Filips II gezien.39 De vorst zou Granvelle hebben gebruikt om Margaretha onder controle te houden. In een van de laatste strofen van het lied vraagt de auteur zich af of het niet de verantwoordelijkheid van een vorst is om voor het welzijn van zijn onderdanen te zorgen. De koning echter is onbekend met de situatie in de Nederlanden. De tragedie die er zich afspeelt is volledig te wijten aan de paus en ‘sijn Legaten’, van wie Granvelle de belangrijkste is.40 Hij mocht in de ogen van de pamflettisten dan wel veel Spaanse eigenschappen hebben, toch was hij geen echte Spanjaard. Dat gold natuurlijk wel voor de hertog van Alva, die afkomstig was uit het oude Castilië. Hij zou de verpersoonlijking worden van de anti-Spaanse beeldvorming tijdens de Opstand.

35 Ibid., 124. 36 Zie in dit verband Koeninsberger 1984, 577-578 en Steen 2013, 58. 37 Over de relatie tussen Parma en Granvelle, zie Repetto Álvarez 1972, 379-475. 38 Willem van Oranje 1923, 54. 39 Parker 1989, 44. 40 Kuiper 1924, 126

101

4.3 Alva Fernando Álvarez de Toledo, derde hertog van Alva werd in 1507 geboren in Piedrahíta, in de huidige Spaanse provincie Ávila.41 Zijn grootvader, Don Fadrique, de tweede hertog, nam na de vroege dood van Fernando’s vader García de zorg voor de opvoeding van zijn kleinzoon op zich. Hij legde daarbij de nadruk op diens humanistische vorming en bracht hem de beginselen van de militaire strategie bij. Don Fadrique wilde dat zijn opvolger een briljant ridder zou worden. Het overlijden van Fadrique in 1531 – Fernando was toen 25 jaar oud – betekende niet alleen dat de kleinzoon een hertogtitel en het landgoed van zijn voorouders erfde, maar ook dat hij als hoge edelman een bijdrage moest gaan leveren aan de verdediging van het Habsburgse Rijk tegen de Turken, die op dat ogenblik Wenen bedreigden. Fernando vertrok naar Regensburg, waar het leger van Karel V zich voorbereidde om de troepen van Süleyman aan te vallen. De Turken trokken zich uiteindelijk terug, waardoor Alva niet in actie hoefde komen. Toch was dit het begin van een op wederzijdse loyaliteit gebaseerd verbond tussen de huizen van Alva en Habsburg. Vanaf de Slag bij Mühlberg in 1547, waarbij Karel mede dankzij de militaire bekwaamheid van de hertog het Schmalkaldisch Verbond versloeg, begon diens reputatie te groeien. Hij werd een invloedrijk figuur binnen de entourage van de keizer. Nadat Filips II zijn vader in 1556 was opgevolgd, spande Alva zich in de staatkundige en kerkpolitieke plannen van de nieuwe koning te verwezenlijken. De negatieve beeldvorming van Alva bereikte haar hoogtepunt na zijn benoeming tot landvoogd van de Nederlanden in 1567. Tot 1573, het jaar waarin hij samen met zijn zoon Fadrique op bevel van Filips naar Madrid terugkeerde, zorgde de propaganda van de opstandelingen voor een stereotyperings- en stigmatiseringsproces dat een grote impact zou hebben op de beeldvorming van Spanje en de Spanjaarden. Alva verliet de Nederlanden vergrijsd en ontgoocheld. Hij was zich bewust van de bittere haat die hij bij de Nederlanders had opgewekt.42 De beeldvorming over de hertog loog er dan ook niet om. Men wreef hem de meest onwaarschijnlijke daden aan. In het op de Griekse mythologie geïnspireerde pamflet Pandorae sive veniar Hispanicae Belgicis (Pandora of de komst van de Spaanse Nederlanden) uit 1574 waarschuwt Prometheus de Nederlanders voor de Spaanse (doos van) Pandora. Daarmee werd de

41 Voor een biografie van Alva, zie Maltby 1983, Kamen 2004 en Fernández Álvarez 2007. Zie ook Ebben, Lacy-Bruijn & Hövell tot Westerflier 2013. 42 Kamen 2004, 163.

102

door Requesens afgekondigde amnestie bedoeld, het zogeheten Generaal Pardon. In de ogen van de pamflettist ging het hierbij om een list van het Spaanse bestuur. Ter illustratie van wat er gebeuren zou indien men de vijand vertrouwde, schetst de auteur een apocalyptisch scenario, te weten dat van de onderdrukking door Alva en zijn soldaten in de voorafgaande jaren. Gesuggereerd wordt dat de hertog samen met inquisiteurs de Bartholomeusnacht van 1572 had gepland.43 Het verhaal moest de Nederlanders weerhouden van iedere vorm van samenwerking met de Spanjaarden. Wanneer Alva in een pamflet verscheen, was dat in zijn hoedanigheid van landvoogd van de Nederlanden en opperbevelhebber van het Spaanse leger. Hij nam de belangrijkste plaats in en werd voorgesteld als meedogenloos, waarbij nadrukkelijk zijn Spaanse afkomst ter sprake werd gebracht.44 De Opstand moest gezien worden als een reactie op het gedrag van Alva als bestuurder en legeraanvoerder, niet als verzet tegen de vorst.45 De hertog en zijn leger werden vergeleken met de vervolgers van joden en christenen in de Bijbel. Het uit 1568 daterende geuzenlied Als nu dit moetwillichste ende die fleur van Ducdalbens verwoordt het als volgt:

Al met u bloedighe tanden Als Pharao en Jesabel Coemt ghy in dees Nederlanden, Als Herodes quaet en fel: Hanghen, moorden en branden, Ontlijven al metter spoet: Dus coemt ghy met Babel ter schanden, Al om tonschuldighe bloet.46

Deze negatieve karakterisering van de hertog, die ook in andere geuzenliederen wordt aangetroffen, zien we verder terug in een in 1569 verschenen anonieme prent met de titel De troon van de hertog van Alva draagt (fig. 28).47 De gravure zou in de daaropvolgende decennia in een groot aantal nieuwe versies verschijnen en was zeer

43 K. 222. 44 Pollmann & Stensland 2013, 312. 45 Israel 1995, 162. 46 Kuiper 1924, 66. 47 Over deze prent, zie Horst 2003, 84-87.

103

populair.48 Judith Pollmann spreekt van een compendium van argumenten die in de eerste decennia van de Opstand tegen de Spanjaarden werden gebruikt.49 In de gravure zit Alva op een troon met een aantal geketende maagden geknield in een kring voor hem. Zij stellen de zeventien Nederlandse provinciën voor. Rechts staan de leden van de Staten-Generaal, die het tafereel bewegingloos en onmachtig gadeslaan. De hertog is niet alleen. Aan zijn rechterzijde staat Granvelle, die een blaasbalg op het rechteroor van Alva richt. De begeleidende tekst geeft aan dat de kardinaal hem aanmoedigt de protestanten strenger te behandelen. Dat wil in dit verband zeggen met meer vervolgingen en martelingen. Achter de hertog nadert de duivel die twee kronen in zijn handen houdt, die van Spanje en de pauselijke tiara. Ter linkerzijde van de hertog staat een groep personen die de inquisiteurs, de leden van de ‘Bloedraad’ en andere bestuurders voorstellen. Daarbij luidt de tekst: ‘Die blutige morderische Spanishe Inquisition sampt der gantze rhat und papistische hauff’. In het bovengedeelte zijn achtereenvolgens weergegeven de executie van Egmont en Horne, de marteling en de terechtstelling van protestanten, de confiscatie van bezittingen van Nederlandse burgers en, ter illustratie van de tirannie waaronder de Nederlanden onder Alva gebukt gingen, een bos vol opgehangen opstandelingen. De troon van de hertog van Alva vat niet alleen de belangrijkste klachten over Alva samen, maar geeft ook treffend weer welke positie de hertog zich volgens de opstandelingen aanmat. Hij is hier geen dienaar van de vorst meer, maar degene die zelf op de troon zit en aanstonds, zoals de duivel achter hem met de twee kronen aangeeft, zal heersen over zowel het Habsburgse Rijk als de Kerk. Het denkbeeld dat Alva onafhankelijk van de Spaanse koning optrad, vindt men vaker terug. Voor de opstandige Nederlanders gold hij als de aartsvijand. Het is niet ondenkbeeldig dat hij op grond van deze prent in de volksmond bekend kwam te staan als ‘de Vorst des Duyvels’ en ‘Duc Diable’.50 Met name in de jaren zeventig van de zestiende eeuw verscheen een groot aantal pamfletten dat de activiteiten van Alva behandelde. Deze zouden heel wel geïnspireerd kunnen zijn door De troon. Daarnaast wordt in een aantal geuzenliederen gesuggereerd dat Alva obscure belangen vertegenwoordigde.51 Terwijl het uit 1571 daterende lied

48 Sawyer 2003, 181. 49 Pollmann 1989, 63. 50 Vosters 1955, 10. 51 Zie de liederen Volghende Oorlof van Duckdalve en Een Nieu liedeken vande seven Hoofden oft Gouverneurs. Kuiper 1924, dl. 1, 183-184 en dl. 2, 53-58.

104

Den iij. Psalm Ducis Albani aangeeft dat de Inquisitie Alva naar de Nederlanden had gestuurd (‘O Inquisity jent die my hier hebt ghesent’52), wordt Alva in een ander geuzenlied, Een liedeken eertijdts ghemaeckt by Jan Comen van Delff uit 1567, beschreven als een Spaanse dienaar van het Vaticaan:

Hy merckt nu claer die heeft verstant Wat leyder maer voor tNederlandt Uut Spangien is ghecomen. sDuyvels dienaer, des Paus trawant, Der Monicken vaer, der Papen sant, Machmen Duc Dalf wel nomen.53

De propaganda beperkte zich niet tot een beschrijving van de gruweldaden die Alva tijdens zijn landvoogdij beging, maar probeerde de hertog ook zo te karakteriseren dat een archetypisch beeld van de Spanjaard ontstond. In het pamflet Brieuen van aduertissement oft waerschouwinge uit 1578, wordt, ofschoon het gericht is tegen Don Juan van Oostenrijk, de ‘opgeblasen eergiericheyt, wreetheyt, tyrannije, [en] godloosheyt’ van Alva en zijn ‘hooveerdige verachtinge van alle Nederlanders’ in herinnering gebracht.54 In een ander pamflet wordt verwezen naar de uitdrukking ‘Todo es mío’, oftewel ‘Alles is van mij’, die de hertog graag zou gebruiken:

U zijn voor ooghen ghecomen syne smadelicke handelinghen: hoe hy u pleech te besluyten; hoe hy u pleech met zijn ghewapende Trawanten te omcingelen; hoe hy u pleech met alderhande dreyghementen te overvallen. Sijn donderen heeft u inde ooren ghetuyt: ‘Son ende Maen sullen eer haer schijnen laten dan ick den tienden penninck niet

52 Kuiper 1924, 187. 53 Ibid., 55. 54 K. 350. De volledige titel van dit pamflet is Brieuen van Advertissement oft waerschouwinge, geschreuen aenden Edeldom ende andere ghedeputeerde vande Generale Staten vande Nederlanden, by eenen Dienaer van Don Jan van Oostenrijck. Met de antwoorden daer op dienende, waer deure de waerachtige oirsaken van dese ieghewoordighe Intlantsche oirloge, midtsgaders het bedriegelijc mom- aensicht van don Jan ende zyne aenhangheren worden ontdeckt.

105

becomen en sal’; ‘Todo es mio’, dat is, ‘het is al mijn’ ende dergelijcke ander syne lieflicke ende soete spreecwoorden.55

De bijdrage van Willem van Oranje aan de negatieve beeldvorming van de hertog mag ook niet onderschat worden. In een aantal documenten tekent hij een gitzwart portret van hem. Alva onderscheidde zich door praktijken ‘als noyt Phalaris, noch Nero, noch eenighe Pharao, Herodes oft ander heydensche tyran heeft connen bedencken’.56 Onderdeel van de beeldvorming van hem als prototypische Spanjaard vormde ook zijn vermeende Moorse of Joodse afkomst. Oranje is ervan overtuigd dat het Alva’s bedoeling is van de Nederlanden een wingewest van zijn ‘koninkrijk van maranen’ te maken.57 De meeste Spanjaarden, in het bijzonder de adel, hebben volgens hem Joods en Moors bloed:

So nu de Spaegniaerts sodanige luyden voor edel houden, ende kan men in Castilien doer sodanighe weghen tot grooter eere geraecken: so en geeft ons nu niet meer so wonder, dat alle weerelt gelooft, dat den meesten deel van de Spaegniaerden, ende insonderheit die hen segghen edel te wesen, souden van den bloede ofte geslachte van de Marranen ende van de Joden sijn.58

Achter deze argumentatie schuilt de toentertijd wijdverbreide gedachte dat het samenleven in Spanje gedurende lange tijd van Joden, Moren en christenen tot gevolg had gehad dat het land van de rest van Europa was vervreemd.59 Voor de Nederlandse propaganda stond de aanduiding ‘vijand’ gelijk aan Spaans, fanatiek rooms-katholiek én maraan.60 Alva, een vurige katholieke Spanjaard van Joodse origine die een diepe haat

55 K. 220, fol. 2. De titel van dit pamflet is Vriendelicke vermaninghe aen de Heeren de Staten van Brabandt, Vlaenderen op de supplicatie by hen aen Don Loys de Requesens, onlangs overghegheven, om voorts syne Maiesteyt in Spangien verhandtreyct te worden. 56 Aangehaald door Frédéricq 1907, 51. Falaris was een tiran van de stad Acragas op Sicilië in de zesde eeuw voor Christus. 57 Maltby 1971, 46-47. 58 Willem van Oranje 1923, 114-115. Het woord ‘maraan’ zou ook kunnen worden geïnterpreteerd als een verwijzing naar ‘bastaard van de Mooren’. Zie in dit verband De Beer & Laurillard 1993, 697 en Meijer Drees 1997, 167. 59 Greer, Mignolo & Quilligan (eds.) 2007, 90-91. 60 Smelik 2004, 223.

106

koesterde jegens de Nederlanden, werd uiteindelijk het gezicht van dat vervreemde Spanje.61 Deze beeldvorming werd overgenomen in de vroege Nederlandse historiografie. Zo beschrijft Bor de hertog als ‘opgeblasen van hooverdye’, terwijl Van Meteren op zijn wreedheid en hoogmoedigheid wijst, karaktertrekken die alle Spanjaarden zouden bezitten.62 In de zeventiende eeuw werd de persoon van Alva de boeman van de Nederlandse natie en voor latere generaties een symbool van Spaanse wreedheid.63 Werken als de geïllustreerde Spieghel der Spaense Tyrannye geschiet in Nederlant uit 1620 hebben daar essentieel aan bijgedragen.64 Alva wordt daarin geportretteerd als de archetypische vijand van de Nederlanden.

4.4 Filips II Evenals Granvelle en Alva, werd ook Filips II negatief bejegend, vooral in de jaren tachtig van de zestiende eeuw, na de publicatie van de Apologie.65 De invloed van dit document op volgende pamfletten zou groot blijken. Het maakte de weg vrij voor een directe aanval op Filips, die door de pamflettisten daarna werd getypeerd als een slechte, bij uitstek Spaanse vorst, een prototypische exponent van zijn volk. Roberto López Vela stelt dat de identiteit van het Spaanse volk volgens zijn tegenstanders werd weerspiegeld in de handelingen van Filips II – opnieuw een vorm van ‘megalosía imaginativa’, zoals gedefinieerd door Juderías.66 In de eerste fase van de Opstand echter werd de koning als gezegd nog gespaard. Kritiek werd meestal indirect geuit, bijvoorbeeld door zijn vader Karel V te prijzen als iemand die beschikte over alle deugden van een goed bestuurder.67 Wanneer Filips rechtstreeks werd genoemd, wees men erop dat hij geen weet had van de handelwijze van zijn bestuurders, vooral waar het ging om de invoering van de Spaanse Inquisitie. In 1566 dienden onderdanen uit de Lage Landen een bezwaarschrift bij Filips II in waarin

59 Zie in dit verband bijvoorbeeld Cort ende waerachtich verhael van alle gheschiedenissen [...] in ende voor der stadt Heerlem [...] (K. 202), Een cort verhael van de strenghe belegheringhe ende aftreck der Spangiaerden van de stadt Alcmaer [...] (K. 207) en Corte beschrijvinghe van de strenghe belegheringhe ende wonderbaerlicke verlossinghe der stadt Leyden in Hollandt [...] (K. 226). 62 Bor 1626; Van Meteren 1614. 63 Presser 1963, dl. 1, 72; De Bay 1997. 64 Zie over dit werk Pipkin 2013, 57-59. 65 Voor een biografie van Filips II, zie Fernández Álvarez 1998, Kamen 1999, Parker 1978 en Parker 2014. Zie ook Pérez 2000. 66 López Vela 2000, dl. 2, 59. 67 Geurts 1956, 158.

107

zij hem verzochten daarvan af te zien.68 Dit document is een typisch voorbeeld van de beeldvorming van Filips tijdens de eerste jaren van het conflict. De schrijver zegt te spreken namens goedwillende en koningsgetrouwe Nederlanders. Hij begint zijn betoog met een verwijzing naar zowel het adellijke voorgeslacht van de vorst als zijn goede zorgen voor zijn erflanden. Vervolgens geeft hij aan dat het allerminst zijn intentie is diens gezag in twijfel te trekken. Dat heeft de koning immers bij de gratie Gods ontvangen – hij is de ‘sacree Maiesté’. Wel wil de auteur hem informeren over bepaalde privileges die door de instelling van de Inquisitie zouden kunnen worden aangetast. De tekst bevat de veronderstelling dat de Spaanse vorst, verblijvend in het verre Madrid, in het geheel niet wist welke ontwikkelingen er in de Nederlanden plaatshadden. Dezelfde zorg wordt verwoord in een document van Willem van Oranje uit 1568, Waerschowinghe des Princen van Oraengien aen de ingheseten ende ondersaten van de Nederlanden. Daarin vaart de prins wel uit tegen Granvelle, maar niet tegen de vorst.69 Volgens Oranje zou de kardinaal ‘misbruyckende het geloove ende betrouwen der goeder Princen’, en gedreven door een slechte inborst – ‘ambitie, giericheyt ende andere passien’ – samen met zijn aanhangers aan het hof de koning hebben aangezet de Nederlanden te tiranniseren. De koning noch de landvoogdes maar Granvelle wordt verantwoordelijk gehouden voor de situatie in de Nederlanden. De prins beweert dat de

de voorsz. Inquisitien, executien, mandaten, vervolgingen, nieuwicheden ende voortstellen des voorsz. Cardinaels ende der zijnre (usurperende op de hoocheit niet alleen van de Gouvernante, maer oocc van den Coninck) het lant te voren seer [hebben] beschadicht.70

De komst van Alva en zijn leger naar de Lage Landen wordt op vergelijkbare wijze verklaard. De koning had de hertog weliswaar onbeperkte volmachten verleend ‘onder den naem ende hem deckende mette autoriteyt vanden Konick’, maar het was nooit zijn bedoeling geweest dat Alva met die volmachten zulke gruweldaden zou plegen.71

68 Remonstrance a la Majesté du Roy Catholique faite par ses suiets des pays bas, sur les inconveniens qui se presentent, par l’establissement de l’inquisition d’Espagne esdits pays (K. 143). 69 K. 168. 70 Opgenomen in Willem van Oranje 1933, 122. 71 De prins herhaalt deze argumentatie in een ander document uit 1568 met de titel A tous capitaines, hommes d’armes, et autre bons et vaillantz soldatz du pais bas (K. 170).

108

In zijn Sendbrief. In forme van Supplicatie aen die Coninclicke Maiesteyt van Spaengien van 1573 beschrijft Oranje de Spaanse vorst nog altijd als een goedaardig persoon.72 Ook in dit document, dat volgens de prins tot doel had de koning te informeren over de oorzaak van de oorlogssituatie in de Nederlanden, zet hij Filips neer als een buitenstander, als iemand die onwetend is van ‘de groote ende onverdragelicke gewelden, moetwil ende godloose regeringen des hertogen van Alba’. Hoewel Oranje er niet aan twijfelt dat de koning de toestand in de Lage Landen betreurt, vraagt hij zich wel af hoe het mogelijk is dat de ‘Erfnederlanden die uwe Maiesteyt ende uwe Maiesteyts voorvaderen altijt so groote ende getrouwe diensten bewesen hebben door desselven hertogen van Alva onmenschelijke wreetheyt ende verwoede tyrannie in ghevallen zijn’. Er is in dit document wel al enige kritiek te vinden op de passieve houding van Filips. De toon van Oranje ten aanzien van de vorst begint langzaamaan te verharden. Hij beklaagt zich erover dat de Nederlanders in de voorafgaande jaren openlijk, door middel van én smeekbeden én waarschuwingen, hebben geprobeerd de koning attent te maken op de gruweldaden en onrechtvaardigheden door zijn soldaten begaan. Hij heeft die signalen echter genegeerd. De Nederlanders hadden

eenen tijt lanck by haer selven besloten ende geresolueert met ghedult ende lanckmoedicheyt den dach te verwachten dat uwe Maiesteit eenmael selve soude haere oogen ende ooren opgedaen hebben […].

De Nederlanders zijn door de veronachtzaming van dit leed tot wanhoop gebracht. Een ooit voorspoedig land, dat altijd gehoorzaam aan zijn vorst was geweest, is door Alva en zijn leger ‘tot eenen uitersten verderf ende onderganck’ gebracht. De prins smeekt de koning te luisteren naar de stem van zijn volk en het geweld en de onrechtvaardigheden te laten stoppen. Hij heeft de plicht zijn onderdanen te beschermen, zoals ‘een vader zijn liefde ende affectie’ aan al zijn kinderen moet geven. Dat is de voorwaarde – ‘den Eedt’ – die de vorst moet nakomen, opdat zijn onderdanen hem trouw en gehoorzaam blijven. De ontstemde prins voegt daaraan toe dat ook keizer Karel dat deed. Niet alleen beschouwde hij de Nederlanders als volwaardige onderdanen, hij respecteerde ook hun

72 Willem van Oranje 1573 (K. 213), ongepagineerd.

109

privileges, waardoor hij steeds op ‘de goede ruste ende beschuttinghe vanden selven landen’ kon rekenen. Filips mag niet toestaan dat de welvaart en de voorspoed van ‘uwe Landen’ door de tirannieke Alva verloren gaan. Vervolgens schetst Oranje een apocalyptisch beeld van de Nederlanden onder Alva. Daarin worden elke dag mensen beroofd, gemarteld, verkracht en vermoord, ongeacht geslacht, leeftijd en maatschappelijke positie. Deze gruwelijkheden gebeuren allemaal ‘teghen uwe getrouwe Ondersaten die met hare goet ende bloet voor alle die Werelt hebben uwe Majesteyt die kroon op het hooft helpen houden teghen hare vyanden’. De prins is bedroefd dat de koning onder deze dramatische omstandigheden de Nederlanders beschuldigt van rebellie en allerlei misdaden, terwijl zij zich alleen maar beschermen tegen de bruutheid van de hertog. Het document, dat een uitgebreid overzicht geeft van de privileges die van oudsher in de Lage Landen golden, besluit met de toezegging dat de koning niet hoeft te twijfelen aan de trouw van zijn Nederlandse onderdanen en dat zij ‘de wapenen [zullen] aflegghen tot uwe Maiesteyts bevel’, maar dat zij gedwongen zijn weerstand te bieden aan ‘de vyanden ende misbruyckers des Conincklicks Naems’. Hoewel het portret van Filips in deze documenten nog weinig profiel heeft, komt hieruit één kenmerk wel expliciet naar voren, namelijk de vaststelling dat de koning – anders dan zijn vader – een buitenlandse vorst is.73 Die vreemde afkomst zou zijn onverschilligheid tegenover het lot van de Nederlanders verklaren en impliceren dat hij de praktijken van Alva en zijn soldaten goedkeurde en hun slechte eigenschappen tot op zekere hoogte deelde. De geleidelijke vervreemding van Filips blijkt duidelijk uit het pamflet Eersame goede mannen uit 1579.74 De auteur pleit tegen mogelijke onderhandelingen met het Spaanse bestuur. Hij probeert niet alleen zijn protestantse maar ook zijn katholieke landgenoten te overtuigen van de slechte intenties van de koning, aangezien de vorst de ondergang van alle bewoners van de Nederlanden, ongeacht hun geloof, zou nastreven. Aangezien Filips niet langer als voorvechter van de Katholieke Kerk wordt gezien – de verdediging van het rooms-katholicisme zou slechts een voorwendsel zijn om zijn

73 Fernández Álvarez heeft de buitenlandse perceptie van Filips II als vreemdeling bestudeerd en in dit verband de conclusie getrokken dat Filips al vanaf zijn inhuldiging in 1555 in Brussel in de Nederlanden werd gezien als een buitenlander. Hij beschrijft de ontsteltenis onder de leden van de Staten-Generaal toen zij begrepen dat de nieuwe koning maar een paar woorden Frans sprak, wat tot gevolg had dat de er sindsdien een groot wantrouwen in de relatie tussen de Nederlanden en de vorst bestond. Zie Fernández Álvarez 2002, 178-179. 74 K. 427. De volledige titel is Eersame mannen, het is un noch hooch tijt dat ghy lieden eenmael besluijt oft ghy het Spaensche iock wilt teenmael aflegghen ofte niet.

110

politieke ambities te verwezenlijken – verschuift de nadruk naar diens Spaanse komaf. Hij is het voorbeeld van de Spanjaard die meent dat ‘alle Nederlanders dronken Lutheranen, vijanden van God en de koning zijn’.75 In dit document wordt hij nog niet direct bekritiseerd, maar blijft het bij het benadrukken van de negatieve gevolgen van toenadering tot Spanje. Wel ontbreken de vroegere verwijzingen naar zijn nobele karakter en integriteit. Filips werd steeds meer voorgesteld als iemand die vervreemd was geraakt van zijn onderdanen. Dat blijkt onder meer uit het pamflet Petit Traicté servant d’instrvction à messieurs les estatz et touts bons patriots uit 1579, waarin wordt opgeroepen de vredesbeloftes van de koning te wantrouwen.76 Niets in diens handelwijze wijst nog op vorstelijke grootmoedigheid. De gruweldaden begaan in Spanje, Italië, de Nieuw Wereld en de Lage Landen vormen nu een illustratie van zijn wraakzuchtige karakter:

Et que le Roy d’Espaigne seroit d’aultre naturel que les aultres hommes, & mesmes les Roys sont communement, cela n’est poinct à presumer, ayant assez faict cognoitre ses desirs de vengeance par les cruaultés exercees en Espaigne, en Italie & Indes, & mesmement en ces pays ayant faict massacrer & brusler tous vifz une infinité des subiectz d’iceluy, sans espargner les plus grands Princes, dont la mort des Comtes d’Egmont & de Horne peuvent rendre tesmoignaige.77

Het lot van de graven van Egmont en Horne dient als ultiem bewijs van Spaanse kwaadaardigheid, een eigenschap die nu ook aan de koning wordt toegeschreven. Filips groeide zo niet alleen in Nederland maar ook elders in Europa uit tot toonbeeld van verwerpelijk Spaans handelen. Het is buitengewoon moeilijk nog een gunstige beschrijving van hem te vinden in de niet-Spaanse politieke literatuur.78

75 Ibid., fol.1. In het Spaans: ‘Todos los flamencos son Lutheranos borrajos, enemigos de Dios y del Rey’. 76 K. 512. 77 Ibid., fol. 2. 78 Schmidt 2000, 82.

111

4.5 Overige personages De negatieve beeldvorming concentreerde zich op de drie tot nu toe behandelde personen: Granvelle, Alva en Filips II. Toch richtte ze zich ook tegen anderen. Het ging om Alva’s opvolgers als landvoogd, te weten Requesens, Juan van Oostenrijk en Alexander Farnese, en militairen van lagere rang, zoals Sancho Dávila, Julián Romero en Cristóbal de Mondragón. Verder zijn er nog twee stadhouders van Spaanse- Habsburgse zijde aanwezig in de pamfletten: Caspar de Robles en . Ze zijn van belang, aangezien zij relevante posten in de Nederlanden vervulden en golden als typische Spanjaarden. Het bewind van Requesens, van 1573 tot aan zijn dood in 1576, werd beschouwd als een voortzetting van het bestuur en de praktijken van Alva.79 Ofschoon hij diens belastingstelsel en de Raad van Beroerten afschafte, bekeken de pamflettisten hem toch met argusogen. In het pamflet Vriendelicke vermaninghe aen de Heeren de Staten van Brabandt, Vlaenderen uit 1574 worden de intenties van Requesens uitvoerig besproken.80 Hij had weliswaar Alva’s Tiende Penning afgeschaft, maar vroeg in juni 1574 de Staten-Generaal wel een schuld van ongeveer zes à zeven miljoen gulden in te lossen. De auteur, die de Staten van Holland en Zeeland zegt te vertegenwoordigen, roept de staten van de andere gewesten op de schuld aan het Spaanse bestuur niet te voldoen en ook niet akkoord te gaan met het Generaal Pardon, de door Requesens op 6 juni 1574 afgekondigde algemene amnestie. Die was door Madrid bedoeld om het strenge regime van Alva te verzachten.81 De Nederlanders zagen er evenwel een list in om hen er alsnog onder te krijgen. De Vriendelicke vermaninghe begint met een beschrijving van het bewind van Alva, waarin deze geportretteerd wordt als iemand die de Nederlanders met ‘de meeste verwoestheid ende rasernije des Tyrans’ had bestreden.82 Ofschoon de pamflettist zich gelukkig toont met diens vertrek, wil hij toch waarschuwen voor de kwade inborst en de bedenkelijke intenties van zijn opvolger. Deze is naar de Nederlanden gekomen ‘met verbloemde woorden’ en wil hier zogenaamd vrede brengen.83 Toch dient hij net als zijn voorganger alleen maar de belangen van de Inquisitie, die met list en bedrog probeert

79 Over Requesens, zie Lovett 1971, Xavier 1984 en De Schepper 1998. 80 K. 220. 81 Riera i Fortiana, 1991, 49. 82 Ibid., fol. 2. 83 Ibid.

112

haar terreur in de Lage Landen te vestigen. Requesens gebruikt het Generaal Pardon als dekmantel voor zijn ware bedoelingen. Hoe doortrapt Requesens was, zou blijken uit diens optreden in Granada tussen 1568 en 1571, tijdens de opstand daar van de morisken – Moren die na de voltooiing van de Reconquista in 1492 christen waren geworden – tegen de onderdrukking van hun geloof en gewoonten, in Spanje bekend als de ‘Rebelión de las Alpujarrasʼ.84 Hij beloofde te onderhandelen, maar bereidde ondertussen hun vernietiging voor. De misleide morisken besloten de wapens neer te leggen. Vervolgens liet Requesens duizenden van hen over de kling jagen. De auteur waarschuwt de Nederlanders dat hen hetzelfde lot wacht wanneer zij het Generaal Pardon accepteren. Spanjaarden zijn gewoogweg niet te vertrouwen. Ter illustratie wijst hij ook nog op de gebeurtenissen in het koninkrijk Napels, waar de Spanjaarden de hele bevolking hadden omgebracht om hun ‘bedwanck ende tyrannie’ te kunnen vestigen. Deze knechting zal in de Nederlanden nog gewelddadiger worden, omdat de Nederlanders zich ‘teghen de nieuwe Bisschoppen ghestelt hadden; dat sy ’t Concilie van Trenten niet en hadden willen ontfanghen, dat sy de Inquisitie gheweert hadden’. Requesens, een naar het lijkt barmhartige katholiek, is eigenlijk een instrument van het Heilige Officie. Hij zal net als Alva niet aarzelen de schuldigen zwaar te straffen. Hij vertegenwoordigt ‘verderffenisse, eewighe slavernije ende den doot’. Uiteindelijk wordt gezinspeeld op Requesens’ Spaanse komaf:

Van waer is hij? Is hy niet een vreemdeling [die] in dese Landen niet eenen voet landts, noch vrienden noch maghen hebben?85

De typering van Requesens als navolger of kopie van Alva vindt men in meer pamfletten terug.86 Hij zou het als zijn taak zien ‘de Hertogh van Alve niet […] te

84 In het pamflet uit 1583, getiteld Een claer Vertooch der heymelijcke raetslaghen ende practijcken die de ghemeyne vyanden ghebruycken om dese Nederlanden wederomme der Spaensche tyrannie ende Inquisitie te onderworpen (K. 661), wordt de rebellie van de morisken gezien als illustratie van de ‘Spaensche ambitie, opgeblasene hovaardij ende onverdragelijcke wreetheyt en tyrannie’, fol. C iii. De morisken waren in opstand gekomen tegen de zogenoemde Pragmática Sanción uit 1567, een koninklijk besluit dat tot doel had alle sporen van islamitische cultuur op het Iberisch schiereiland uit te wissen. Zo mochten de morisken bijvoorbeeld geen Moorse kledij meer dragen. Daarnaast werd een aantal gewoonten dat nog uit de periode van de islamitische bezetting stamde, uitdrukkelijk verboden. Bovendien werden zij gedwongen zich binnen een periode van drie jaar de Spaanse taal eigen te maken. 85 K. 220, fol. B iii.

113

verbeteren maer om den selven voet van Tyrannie by bedecten middelen te vervolghen’.87 In het in 1578 in Namen gepubliceerde pamflet Origine des troubles et remvement d’affaires de pays de Flandre maakt de Franse auteur Jean d’Ongois geen onderscheid tussen de landvoogdijschap van beiden.88 Requesens wordt ook in een aantal geuzenliederen negatief neergezet. In Een nieuw liedeken, waerin de coninck van Spangiën claecht over de Nederlanden uit 1580 wordt een fictieve dialoog tussen Filips II en ‘Nederlandt’ weergegeven. Op de vraag van de koning wat zijn Nederlandse onderdanen van Requesens vinden, luidt het antwoord:

Zijn leven oock en was niet reyn; God nam hem wech uut d’aertsche pleyn. Hy was oock bitter ende nydich, Op ons arm volck oock seer partydich.89

In latere pamfletten werd hij nog steeds gelijkgesteld aan Alva. In Aende afgewekene Provintien van Hollandt uit 1599, dat de Nederlanders op het hart drukt geen vredesonderhandelingen aan te gaan met de Spanjaarden, wordt teruggekeken op de strijd in de voorafgaande decennia.90 Requesens wordt een proponent van ‘de Castiliaensche slaverneye’ genoemd en een vertegenwoordiger van ‘het Coningkryk der Maranen’, iemand die hetzelfde doel voor ogen stond als Alva. De auteur verwijst naar het ‘Castiliaensche perdoen’ – bedoeld is het Generaal Pardon – waarmee de Spanjaarden niets anders dan de vernietiging van de Nederlanden beogen:

Daerom haer voornemen [van Spanje] is alleenlick te geven een Castiliaensche perdoen, ghelyck voor desen de bloedtdorstighe Hertogh van Alva ende Don Lowys de

86 Zie bijvoorbeeld Warachtige waerschouwinghe teghens de absolute gratie ende generael Pardoen by Don Loys de Requesens et de Cuninga uit 1574. 87 Clare vertoninge ende bericht der articulen ende conditien nv onlancx tot Cuelen inde vrede-handel [...] gheproponeert [...] (K. 500). 88 De volledige titel van dit werk is Origine des trovbles et remvement d’affaires de pays de Flandre pendant le gouuernement du duc d’Alue, don Loïs de Requesens, du Comte de Mansfeld et de ... don Jean d’Austrie, grant profligateur des Rebelles, nagveres decedé en la ville de Namur etc. Zie D’Ongois 1578. 89 Kuiper 1924, dl. 1, 309. 90 De volledige titel van dit pamflet is Aende afgewekene provintien van Hollandt, Zeelandt, etc. Aenwysinghe opt vermaen van de verleyde ende overheerde provintien van Nederlandt, ghedaen aen de vereenighde Nederlanden (K. 1068).

114

Requesens met verderf van velen vroomen ghedaen hebben, ende dat daerdoor te geraken tot haer overlange gewenscht goddeloos voornemen: om alle vrome Nederlanders te vernielen.91

Het is wel duidelijk wat men zo Castiliaans vond aan dit pardon: het was écht Spaans, dus vals en leugenachtig. Na de onverwachte dood van Requesens in Brussel in 1576 benoemde Filips II zijn halfbroer Juan van Oostenrijk tot landvoogd van de Nederlanden.92 Evenals Requesens probeerde Don Juan zich in zijn optreden te onderscheiden van Alva. Zijn eerste bestuurshandeling na zijn aankomst was de ondertekening van de Pacificatie van Gent.93 Daarin werd tegemoetgekomen aan een aantal verzoeken van de opstandelingen. Zo werd terugtrekking van de Spaanse troepen toegezegd, een generale amnestie afgekondigd, de schorsing van de ketterplakkaten beloofd en het calvinisme als godsdienst in Holland en Zeeland toegestaan. Bovendien werd Willem van Oranje als stadhouder in deze provincies erkend.94 Don Juan werd in eerste instantie welwillend ontvangen. Toch liepen de spanningen tussen hem en de opstandelingen snel op. Vooral het besluit in juli 1577 om de citadel van Namen in te nemen zette kwaad bloed. In de Nederlandse propaganda werd dit incident gezien als bewijs van Juans ware intentie, namelijk ‘de gheheele verwoestinghe van de provincien van de voorseyde Nederlanden […] door tgewelt, moorden en rooven […] ende daerna […] een uuterste verderfenisse, aermoede, slavernye ende ellende’.95 Nog datzelfde jaar verscheen een pamflet van Marnix van Sint-Aldegonde, waarin hij een aantal echte – mogelijk onderschepte – brieven van Don Juan en diens secretaris, Juan de Escobedo, bespreekt. Dit document, Cort verhael vande gerechte oorsaecken en de redenen […] teghen den Heere Don Jehan van Oostenrijck, is bepalend geworden voor de beeldvorming van Juan van Oostenrijk en zijn landvoogdij.96 De tekst begint met een beschrijving van ‘het quaet ende moetwillich leven der Spaenscher soldaten’ in de Nederlanden ten tijde van Alva. Hun gedrag kwam

91 Ibid., fol. B iii. 92 Over Juan van Oostenrijk zie Ponce Muñoz 1999 en Benassar 2000. 93 Deze, De pacificatie van Ghent, besloten ende ghepubliceert den viij. nouembris, anno, M.D.Lxxvj, is opgenomen in het Knuttel catalogus met nummer 269. 94 Van Houten 1996, 23. 95 Frédéricq 1907, 76. 96 K. 310. Over de invloed van dit werk, zie Geurts 1956, 181-182.

115

neer op ‘overlasten, rooverijen ende moorderijen’. Don Juan had weliswaar beloofd ‘de uitlandige verdruckers der landen’ weg te zenden, hetgeen de Nederlanden welvaart, rust, vrede en eenheid had moeten brengen, maar helaas ziet Marnix zich genoodzaakt zijn landgenoten die illusie te ontnemen. De Nederlanden zijn besmet met ontelbare Spanjaarden en hun Italiaanse handlangers. Don Juan is in de ban van mensen van ‘verachte conditie ende qualyteit ghedient hebbende voor bespiers ten tijde vanden Hertoghe van Alva’.97 De brieven brengen de verborgen intenties van de Spanjaarden aan het licht. Onder het mom van concessies wil Juan met Spaanse troepen – ‘vreemdelingen, verdruckers ende beroovers vanden lande’ – de Staten-Generaal uit de weg ruimen. Evenals zijn voorgangers is Don Juan een werktuig in handen van duistere machten, in dit geval van zijn zeer invloedrijke secretaris Escobedo, een zetbaas van het hof in Madrid. Het beeld van de landvoogd als een bedrieger keert onder meer terug in de Apologie. Daarin wijst Willem van Oranje er naar aanleiding van diezelfde onderschepte brieven op dat de enige verschillen tussen Don Juan en zijn voorgangers zijn jeugd en onvoorzichtigheid zijn:

Doer de voorsz. brieven sijn wy geleert worden, dat alle den onderscheydt tusschen Don Jan, den Hertoge van Alve ende Loys van Requesens is geweest, dat Don Jan veel jonger ende onvoorsichtigher was dan de andere, ende dat hy niet en konde syn verghift so langhen tijdt [ver]berghen, noch synen last secreet houden ofte veynsen, daer toe syne handen glinsterende ende brandende van begheerte om de selve in onsen bloede te baden, niet en wiste te bedwingen noch t’onthouden.98

Kort nadat Don Juan in 1578 in het Waalse Bouge aan tyfus was overleden, verscheen een pamflet met een fictief grafschrift.99 Het was onverbiddelijk:

Hy was in de Spaensche Landouwe

97 K. 310, 5. 98 Willem van Oranje 1923, 85. 99 Twee brieuen van wylen don Jan van Oostenrijck. Gheintercipiert ende opghenomen deur den heer van Sint Leger (K. 381).

116

Op gevoedt met het vuyle soch Van d’Inquisitie, voester vrouwe Van tijrannie ende bedroch, Machiavellus was tot noch, Zyn schoolmeester die hem leerde Liegen, bedriegen, moorden, doch, De Paus zyn herteg’ heel verkeerde.100

De verwijzing naar Machiavelli is niet uitzonderlijk. In de vroegmoderne periode werd Spaanse bestuurders wel vaker verweten aanhangers van diens politieke filosofie te zijn. Dat had ermee te maken dat Machivelli grote bewondering had voor koning Ferdinand II van Aragon, die hij beschouwde als prototype van de door hem beschreven moderne heerser en als een voorbeeld voor alle christenen.101 Na het overlijden van Juan van Oostenrijk werd zijn plaats ingenomen door zijn oom Alexander Farnese, hertog van Parma.102 Hij figureerde herhaaldelijk in de pamfletliteratuur, vooral naar aanleiding van het Beleg van Antwerpen in 1584 en 1585 en de mislukte moordaanslag op Willem van Oranje in 1582.103 Farnese was in Rome geboren en in Spanje opgevoed, samen met prins Carlos, de zoon van Filips II. In pamfletten wordt Parma vaak een Spanjaard genoemd. Oranje zegt in de Apologie over hem dat ‘hy is in Spaegnien gheboren, in een landt dat met dese landen een naturelicke vyantschap heeft’.104 In een aantal pamfletten heet hij een ‘Spaanse prins’ te zijn.105 Het benadrukken van Farneses Spaanse komaf had ongetwijfeld te maken met het feit dat hij bevelhebber was van een legermacht die eveneens voor Spaans werd aangezien. Na het mislukken van de Pacificatie van Gent hervatten de pamflettisten hun kritiek op de aanwezigheid van buitenlandse troepen en van ‘sommige bastaerdt planten die den Spaenschen aerdt hebben’.106 Volgens het pamflet Brief ende Resolutie der Staten van

100 Ibid., 13. 101 Zie Bermudo Ávila 1994, 238. 102 Over Farnese, zie Losada Málvarez 2007 en Van der Essen 1933-1937. 103 Wreede Turcksche, vvonderlijcke verhalinghe van dit leste verraet, voorghenomen teghen ducks Dangiu [...] ende teghen den eedelen prince van Orangien [...] (K. 600). 104 Willem van Oranje 1923, 39. Oranje voegt eraan toe dat ‘wy gheboren [zijn] in Duytschlandt, met d’welcke dese landen natuerelicke vrientschap ende eenicheit onderhouden’. 105 Premiere apologie povr monseignevr, et les Estats des Pays-bas (K. 613). 106 Verhael op de quetsure van mijn heer den prince van Oragnien (K. 599).

117

Rijssel uit 1579 werd het tijd de Nederlanden ‘in de handen van de natuerlicke ingheborene des Landts’ terug te geven.107 Hoewel ook Parma een gematigde benadering voorstond, bezagen de Nederlanders hem net als Requesens en Don Juan met achterdocht. De herinnering aan Alva en diens schrikbewind was zo hardnekkig dat geen van hen in staat was de beeldvorming te doen kantelen. De Nederlanders bleven bevreesd voor de komst van nog een ‘IJzeren Hertog’. Zij scheerden alle vertegenwoordigers van het Spaanse bestuur over één kam. De auteur van het pamflet Nootelijcke Consideratien uit 1587 verwoordt het als volgt:

Den hertoghe van Alva, Vargas, Rhoda, den grooten commandeur Don Louys, Don Jan, zijnen secretaris Escovedo, den cardinael Granvelle ende andere, die hy [Filips II] oit in dese landen heeft ghebruyckt, zijn sy niet alle seer sonderlinghe gheweest in wreetheyt, ombarmherticheyt, hartneckicheyt? Sonder conscientie, recht, eere, gheloof? Ja oock vervreemt van alle menschelickheyt?108

Niet alleen de landvoogden waren het mikpunt van kritiek, ook bevelhebbers van lagere rang moesten het ontgelden. Vooral de figuur van de maestre of maese de campo, dat wil zeggen de hoogste officier van een tercio, was een terugkerend personage. Meestal ging het om anonieme maestres, die neergezet werden als meedogenloos, moordlustig en onverdraagzaam. Niet zelden omschreef men hen als de gewapende arm van de Inquisitie. In Marcus van Vaernewycks kroniek over de gebeurtenissen in Gent tussen 1566 en 1568 wordt verwezen naar de executie van vier anabaptisten door een hardvochtige anonieme maestre de campo. Hoewel het in die tijd in Gent gewoonte was veroordeelden als blijk van genade te wurgen alvorens hen ten prooi te geven aan de vlammen, wilde de aanwezige Spaanse officier daar niet van horen: ‘hij een wildese niet

107 K. 436, fol. A iii. 108 De volledige titel van dit pamflet luidt Nootelilijcke Consideratien, die alle goede Liefhebbers des Vaderlandts behooren rijpelick te overwegen, opten voorgeslagen Tractate van Peys den Spaengiarden. Het is opgenomen in Frédéricq 1907, 226-230. Met Vargas bedoelt de schrijver van het pamflet Alonso de Vargas, kapitein-generaal van de Spaanse cavalerie tussen 1572 en 1574. Met Rhoda duidt hij Jerónimo de Roda aan, lid van de Raad van Beroerten van Alva en daarna rechterhand van Requesens.

118

ghewoelt hebben, maar levende verbrant’.109 De wrede executie zou door een groep Spaanse toeschouwers met groot enthousiasme zijn gadegeslagen. In dit verband merkt de auteur op dat zij zelfs ‘mutsaerden op ’t scavot wierpen om noch meer brants te maken, hoewel dat ’t vier zoo gheweldich was’.110 Een enkele keer wordt een maestre bij naam genoemd, zoals Sancho Dávila, maestre de campo tijdens de landvoogdij van zowel Alva als Requesens. Dávila was in 1569 benoemd tot gouverneur van de citadel van Antwerpen. Ook Cristóbal de Mondragón, kolonel van de tercios tijdens de landvoogdij van Alva, Requesens, Don Juan en de graaf van Mansfeld-Vorderort, werd in pamfletten genoemd, evenals Julián Romero.111 Doorgaans doken deze personen op in de context van de beeldvorming van Alva. Romero bijvoorbeeld figureerde in de propaganda naar aanleiding van het Beleg van Naarden in 1572 en dat van Haarlem in 1572-1573, waarbij hij een niet onbelangrijke rol speelde.112 Hij werd onder andere beschuldigd van ‘gruwelicke moorden, roppen, hanghen ende verdrincken’.113 Hoewel Dávila in de Spaanse historiografie als een bekwaam, zelfs als een heroïsch militair bekend staat,114 werd hij in de Nederlanden met name in verband gebracht met de Spaanse Furie van 1576. Volgens het pamflet Recueils d’Aretophile uit 1578 dat aan die gebeurtenis is gewijd, deed hij geen enkele moeite de wandaden van de Spaanse muiters te stoppen.115 Mondragón, op zijn beurt, kreeg bekendheid door zijn rol tijdens het Beleg van Zierikzee in 1575-1576 en dat van Maastricht in 1579. Over hem oordeelde de Nederlandse historiografie positiever dan over Alva, maar ook weer niet zoveel positiever.116 Hij mocht dan fatsoenlijker gedrag vertonen dan de voortdurend beschimpte hertog, de beeldvorming van Mondragón bleef ongunstig. Ondanks hun bijrol in de opbouw van het negatieve imago van de Spanjaarden, bleven de

109 Van Vaernewyck 1872-1881, dl. 3, 311. 110 Ibid. 111 Over het leven van Sancho Dávila, zie Martín García, 2010; over dat van Mondragón, zie Salcedo Ruiz 1905 en dat van Romero, zie Fagel 2011. 112 Zie in dit verband Historie Ende een waerachtich Verhael van al die dinghen die gheschiet zijn, van dach tot dach, in die [...] stadt [...] Haerlem [...] (K. 201). 113 Fruin 1874, dl. 2, 5. 114 De rol van Dávila bij het Beleg van Middelburg in 1572 en bij de Spaanse overwinning van de Slag op de Mookerheide in 1574 is in dit verband beslissend. Hier heeft hij de bijnaam van ‘rayo de guerra’ oftewel ‘oorlogsstraal’ aan overgehouden. Het Beleg van Middelburg wordt behandeld in de pamfletten Gewisse ... Newe Zeytung, von den Schiffen, welche von Andtorff abgefahren seind, den 17. Aprilis, nach Mittelburg [...] (K. 208) en Tractaet van accoordt, ghemaect ende ghesloten tusschen den doorluchtighen ende hoochgheboren [...] prince van Orangien [...] ende den coronnel Mondragon [...] (K. 219). 115 K. 243. 116 Fagel 2009, 86-89.

119

pamflettisten Dávila, Romero en Mondragón opvoeren in hun relaas over de Opstand. In 1661 publiceerde de rederijker en toneelschrijver Joost Claerbout het aan Willem van Oranje opgedragen treurspel ’T Belegh en overgaan der stad Middelburg, waarin de drie als vertegenwoordigers van de vijand een vooraanstaande plaats innemen.117 Tijdens het Habsburgse regime kende een aantal noordelijke gewesten in de Nederlanden twee stadhouders afkomstig van het Iberisch schiereiland, Caspar de Robles en Francisco Verdugo. Zij vervulden die functie respectievelijk tussen 1573 en 1576 en tussen 1581 en 1595. Hun ambtsgebied omvatte de gewesten Overijssel, Drenthe, Friesland, de stad Groningen en de Ommelanden.118 Caspar de Robles, baron van Billy en Malepert, werd in 1527 geboren in het Portugese dorp Robles.119 Aangezien hij de zoon van een voedster van Filips II was, kwam hij al tijdens zijn kinderjaren aan het hof in Madrid in contact met belangrijke personen. Deze voedden hem op met het oog op een carrière in dienst van het Habsburgse huis. In 1568 reisde hij onder bevel van Alva naar de Nederlanden. In augustus 1573, na zijn deelname aan het Beleg van Haarlem, werd hij tot stadhouder van de noordelijke provincies benoemd. Tijdens zijn bewind daar zette de ‘Spaanschen Kolonel’, zoals hij ook wel werd genoemd, zich in voor het herstel van de schade als gevolg van de Allerheiligenvloed van 1570. Dat leverde hem veel sympathie op.120 Hoewel hij niet vaak genoemd wordt in de pamfletten, is het oordeel over hem gunstiger dan over andere Spaanse bestuurders. Dat blijkt uit het pamflet Een warachtich cort Verhael van die wonderbaerlicke […] acten uit 1576.121 Het behandelt een incident uit datzelfde jaar waarbij De Robles samen met zijn zoon en enkele personen in zijn gevolg door Spaanse muiters in Groningen gevangen werd genomen. De stadhouder wordt voorgesteld als slachtoffer van de Spanjaarden. Die worden ‘bloetdorstige Spaniaerden’ genoemd, vol ‘hoochmoet, tyranny ende moetwil’.122 Toch is de waardering van De Robles een enkele keer negatief. Toen een gezant van de Staten van Brabant in 1576 naar Groningen kwam om daar steun te verwerven tegen het Spaanse bewind, werd hij op gezag van De

117 Claerbout 1788. Zie in dit verband Stern 2009, 44. 118 Cristóbal de Mondragón was korte tijd, van 1578 tot en met 1579, stadhouder van Limburg. 119 Over De Robles’ leven, zie Boersma 2006, De Vries 1998 en Sevenster 1985. 120 Fagel 2009, 76. 121 K. 274. De volledige titel van dit pamflet is Een warachtich cort verhael van die wonderbaerlicke miraculeuse veranderinghe ende verscheyden acten, die den 23. 24. 25. nouembris anno 76. binnen de stadt Groningen zijn toeghedragen. 122 Ibid., fol. A ii.

120

Robles gearresteerd en gemarteld. Een geuzenlied uit die tijd portretteert De Robles vervolgens als ‘bloetghierich’.123 Ook de in Talavera de la Reina geboren Francisco Verdugo figureert in een aantal geuzenliederen op negatieve wijze.124 Zo wordt zijn optreden tijdens het Beleg van Lochem in een geuzenlied uit 1582 omschreven als verraderlijk en kwaadaardig.125 En een ander lied herinnert eraan dat

Onse vyant, had gheen verstant Om met Hollandt te spelen, Verdugo vant, hem selfs in schant, Als hy ons wou vervelen.126

Ook Verdugo wordt maar sporadisch in pamfletten genoemd. Hij was weliswaar in Antwerpen tijdens de Spaanse Furie, maar zijn naam ontbreekt in pamfletten die dit incident behandelen. Ook zijn optreden als stadhouder komt in de propaganda amper aan bod. Een verklaring voor deze beperkte belangstelling zou kunnen zijn, dat de impact van zijn handelingen in het verre noorden aan de aandacht van de pamflettisten ontsnapte. De meesten van hen verbleven immers in Holland. In de Knuttel-catalogus is het aantal documenten dat de gebeurtenissen in de noordelijke gewesten behandelt op de vingers van één hand te tellen. In de jaren negentig van de zestiende eeuw was Verdugo betrokken bij een aantal nederlagen van het Spaanse leger. In de pamfletten die daaraan gewijd zijn, geeft men er echter de voorkeur aan Maurits van Nassau te verheerlijken.127

4.6 Conclusie De anti-Spaanse beeldvorming werd voor een aanzienlijk deel opgehangen aan individuele vertegenwoordigers van het Spaanse kamp. Granvelle was weliswaar geen Spanjaard, maar hem werden wel Spaanse eigenschappen toegeschreven, zoals die van een samenzweerder. Bovendien zou hij als clericus een zetbaas van de Inquisitie zijn. Hij opereerde vooral in het geheim, achter de schermen, wat hem des te verdachter en Spaanser maakte, en hij manipuleerde de koning.

123 Kuipers 1924, dl. 1, 281. 124 Over zijn periode als stadhouder schreef Verdugo een verslag. Zie Verdugo 2009. 125 Kuipers 1924, dl. 1, 323. 126 Ibid., dl. 2, 33. 127 Zie bijvoorbeeld Von der Stadt Steinwick [...] (K. 891) en Een historiael ghesangh, inhoudende de victorien welcke God heeft gegheven mijn heeren de Generale Staten [...] (K. 899).

121

Alva toonde zijn Spaanse aard voluit, in het openbaar, als landvoogd en bevelhebber. Dat maakt hem ook tot zo’n dankbaar onderwerp van anti-Spaanse propaganda. Vanwege zijn omstreden maatregelen en het wrede optreden van zijn troepen groeide hij uit tot ‘IJzeren Hertog’. Dit beeld had een beslissende invloed op de perceptie van andere Spaanse personen, in het bijzonder van zijn opvolgers, aan wie men dezelfde negatieve eigenschappen toeschreef. De verwijzingen naar Filips II in de propaganda van de eerste jaren van de Opstand zijn schaars en worden gekenmerkt door terughoudendheid. Toch verwierf hij in de loop der jaren een prominente positie in het anti-Spaanse discours, vooral na de publicatie van de Apologie van Willem van Oranje in 1580. Daarin wordt de koning niet langer voorgesteld als goedaardig en onbekend met de wandaden van zijn vertegenwoordigers, maar als medeplichtig daaraan, ofwel door de andere kant op te kijken, ofwel door er rechtstreeks opdracht toe te geven. De opvolgers van Alva en de bevelhebbers van lagere rang vervulden een minder belangrijke plaats in de beeldvorming. Wanneer zij in pamfletten voorkwamen, dan kregen zij dezelfde etiketten opgeplakt als eerdergenoemden. Ook zij golden als wreed en tiranniek.

122

5 De Spaanse soldaat

5.1 Inleiding Het imago van de Spaanse soldaat, representant van het Spaanse leger, werd gedurende de zestiende eeuw buiten Spanje steeds minder positief. Met name in protestantse landen vreesde men voor zijn optreden. In Frankrijk leefden de hugenoten in voortdurende angst voor een Spaanse invasie. In Engeland was het gedurende een bepaalde periode niet anders.1 De komst van het Spaanse leger naar de Nederlanden in 1567 en het meedogenloze optreden van de Spaanse troepen aldaar bevestigden de ergste vermoedens. Het Spaanse gevaar was reëel. Het bevond zich binnen de grenzen van de Nederlandse gewesten en daarmee dicht bij alle Europese machtscentra. De herkomst van het negatieve beeld van de Spaanse soldaat moet gezocht worden in de anti-Spaanse propaganda in vooral Frankrijk, Engeland en de Nederlanden.2 De beschrijving van Spaanse soldaten in Spaanse teksten, vooral in toneelstukken, stond in schril contrast met die in Franse, Engelse en Nederlandse bronnen. In de Spaanse werden zij neergezet als dapper, loyaal en onoverwinnelijk,3 in de andere als wreed, listig, roofzuchtig en wellustig. López Vela schrijft dat de identificatie van Spanje en de Spanjaarden met militarisme en ultra-katholicisme een lange traditie kent. In hun eeuwenlange strijd tegen de Moren hadden de Spanjaarden een collectief bewustzijn ontwikkeld waarin de soldaat en de priester sterk met elkaar vereenzelvigd werden.4 Kerk en staat streefden hetzelfde doel na: de verdediging en verspreiding van de rooms-katholieke orthodoxie, ook buiten Spanje. Het verbaast dan ook niet dat de anti-Spaanse literatuur van die tijd de nadruk legde op die twee elementen, het militaire en het religieuze. Dit geldt zeker

1 McCoog 1996, 74-75. 2 Bepaalde stereotypen over de Spaanse soldaat, bijvoorbeeld zijn opschepperij, komen ook uit Italië. Zie Martínez Laínez & Sánchez de Toca 2006, 49-50. Hoewel Arnoldsson (1960) aangeeft dat de negatieve beeldvorming van Spanje in de vroegmoderne periode zijn oorsprong vindt in Italië, is deze theorie recentelijk betwist op basis van een groot aantal werken van Italiaanse intellectuelen van die tijd die een positief beeld van Spanje hadden. Zie López de Abiada & López Bernasocchi 2004. 3 Rodríguez Pérez 2004, 100. 4 López Vela 2000, dl. 2, 56.

123

voor die in de Nederlanden. Daar zou het Spaanse leger immers 94 jaar, van 1567 tot 1661 actief zijn. Die langdurige aanwezigheid van Spaanse soldaten leidde tot een groot aantal pamfletten en andere teksten die hun optreden tot onderwerp hadden. Uit het tijdvak 1566-1609 zijn 63 pamfletten overgeleverd die gewijd zijn aan de strijd tussen de Spanjaarden en de Nederlandse rebellen. De analyse van deze documenten draagt bij aan de beantwoording van de vraag welke perceptie de bevolking hier te lande had van de Spanjaard in het algemeen en de Spaanse soldaat in het bijzonder. De Nederlanden vormden als gezegd het belangrijkste toneel voor het optreden van het Spaanse leger in de vroegmoderne periode. Dit geldt met name voor de Spaanse infanteriedivisies, de tercios, die gevormd werden tijdens het koningschap van Ferdinand en Isabella en die in 1536 onder Karel V als elite-eenheden een officiële status verwierven. Kamen merkt op dat het moment van ontstaan van de tercios samenviel met de vernieuwing van de infanterietechnieken in de vijftiende eeuw. Koning Ferdinand zou op het idee van de oprichting van de tercios zijn gekomen na het aanschouwen van de tactiek van Zwitserse huursoldaten tijdens campagnes op het Iberisch schiereiland.5 Over de oorsprong van het woord ‘tercio’, dat in het Spaans ‘een derde deel’ betekent, bestaan verschillende theorieën. In de middeleeuwen werden legers wel in drieën gedeeld: voorhoede, centrum en achterhoede. Men wijst ook wel op de administratieve verdeling van de Spaanse gebieden in Italië, te weten Napels, Sicilië en Milaan.6 Een belangrijk aspect van de structuur van de tercios was de afkomst van de manschappen. De contingenten van de tercios werden samengesteld uit soldaten van verschillende nationaliteiten. Naast Spanjaarden, bestonden ze uit Italianen, Walen en Bourgondiërs. Daarnaast waren er soldaten uit Ierland en Kroatië. Ook katholieke Engelsen, Schotten en Duitsers vochten er in mee.7 In 1567 werden 8.600 ervaren soldaten geselecteerd uit tercios die in Italië waren gestationeerd. Daarvan kwamen er 3.200 uit de tercio van Napels, 2.200 uit die van Lombardije, 1.600 uit die van Sardinië en 1.600 uit die van Sicilië. Zij werden op bevel van Filips II naar de Nederlanden gedirigeerd om er de orde te herstellen na de Beeldenstorm.8 Zij stonden onder

5 Kamen 2002, 28. 6 Notario López & Notario López 2012, 11-12. 7 Palau Cuñat & De Mirecki Quintero 2006, dl. 2, 567-568. 8 Notario López & Notario López 2012, 13.

124

commando van de hertog van Alva en vormden het zogenoemde ‘leger van Vlaanderen’.9 Hoewel de tercios een multinationaal karakter hadden, bleef hun karakter Spaans. In ieder geval werd hun optreden als typisch Spaans ervaren. Het ging bij dat optreden natuurlijk om hun gedragingen op het slagveld en tijdens en na belegeringen. Het zijn vooral vroege gebeurtenissen geweest, zoals het Beleg van Haarlem in 1573 en de Spaanse Furie van 1576, die het negatieve beeld van de Spaanse soldaat bepaald hebben, gebeurtenissen in de periode waarin de Spanjaarden aan de winnende hand waren. Het is overigens vooral hun wrede gedrag tegenover de burgerbevolking waarmee de tercios de haat en de hoon van pamflettisten over zich afriepen.

5.2 Het Spaanse karakter van de tercios Alva’s leger bestond uit vier regimenten, elk onder bevel van een Spaanse commandant. De hertog zelf leidde het eerste regiment. Ze werden vergezeld van enkele ruitercompagnieën onder Alva’s oudste zoon Fernando de Toledo. Als gezegd vochten er behalve Italianen ook Walen mee. Zij werden door het Spaanse opperbevel het meest gewaardeerd, ook al omdat zij uit de Nederlanden zelf kwamen. Pedro de Zubiaurre, officier onder Alva, wees er in een brief aan de koning op dat de Walen bekwame en – niet minder belangrijk – goedkope soldaten waren.10 Tijdens de Tachtigjarige Oorlog groeide het aantal Waalse compagnieën tot 104. Ze namen in de loop der jaren veel Spaanse soldaten op en stonden onder leiding van Spaanse maestres de campo, zoals Caspar de Robles en Cristóbal de Mondagrón. Ook de Duitsers, die het op één na grootste buitenlandse contingent vormden, hadden een goede naam.11 Alva achtte ze betere soldaten dan de Italianen.12 Sommige Spaanse opperbevelhebbers bekritiseerden de neiging van de Duitsers tot rebellie, bijvoorbeeld wanneer de betaling van de soldij om de een of andere reden werd uitgesteld. Hierboven is al opgemerkt dat de meeste soldaten Italianen waren. Omdat het om onderdanen van de Spaanse koning ging, werden zij als betrouwbaarder beschouwd dan de vertegenwoordigers van andere nationaliteiten. Tijdens de landvoogdij van hun landgenoot Alexander Farnese genoten zij zelfs een geprivilegieerde status.

9 Wat betreft deze Spaanse acties in de Nederlanden is Geoffrey Parkers The Army of Flanders and the Spanish Road: 1567-1659 nog steeds het standaardwerk. Parker 1972. 10 Zie in dit verband O’Donnell y Duque de Estrada, 1989, 178. 11 Parker 1978 (a), 258. 12 Kamen 1997, 184.

125

De multinationale samenstelling van het Spaanse leger was niet uitzonderlijk. In het leger van Hendrik VIII van Engeland dat in 1544-1545 Frankrijk binnenviel, trof men ook een bonte verzameling soldaten aan, onder anderen Grieken, Turken en Spanjaarden.13 Hetzelfde geldt voor de legers die tijdens de Tachtigjarige Oorlog aan Nederlandse kant streden. Daarin dienden niet alleen soldaten uit de opstandige gewesten, maar ook uit Engeland, Frankrijk, Duitsland en Denemarken.14 De reden voor die multinationale samenstelling was dat men moeite had in eigen land voldoende ervaren militairen te vinden.15 Castilië bijvoorbeeld, de landstreek waaruit de meeste Spaanse soldaten kwamen, was slechts dunbevolkt.16 Men moest dus wel elders soldaten ronselen, mede vanwege Spanjes internationale ambities, die een groot leger vereisten.17 De samenstelling van het Spaanse leger was een veel besproken thema in krijgskundige verhandelingen van Spaanse auteurs. De diplomaat en kroniekschrijver van de Tachtigjarige Oorlog Bernardino de Mendoza vroeg zich in 1577 af of het niet beter was wanneer dat leger uitsluitend uit Spanjaarden zou bestaan, aangezien onder de multinationale troepen conflicten waren ontstaan vanwege diversiteit in taal en gewoonten. Diego de Álava schrijft in El perfecto soldado (1590) dat die verschillen voor tweedracht en muiterij zorgden.18 Dat was weer aanleiding voor stereotype beeldvorming tussen de nationaliteiten onderling. Carlos Coloma de Saa wijst in Las guerras de los Estados Bajos (1625) op het overmatige alcoholgebruik door de Italianen en de neiging van de Duitsers tot vechten.19 In het eerdergenoemde El perfecto soldado noemt Diego de Álava y Viamont Duitsers wreed, Italianen eloquent, Fransen rancuneus en Spanjaarden bekwaam en dapper.20 Het imago van de Spaanse soldaat was vóór de Opstand nog positief.21 Spaanse soldaten werden door zowel bevelhebbers als traktaatschrijvers geprezen om hun dapperheid, tactisch vernuft en gehoorzaamheid. Dat het imago van de Spanjaarden

13 Ribot 2004, 653. 14 Hale 1985, 70. 15 Ribot 2004, 653. 16 Over de afkomst van de Spaanse soldaten, zie Thompson 2003, 17-38. Aan het einde van de zestiende eeuw vond overigens een grote vernieuwing van het rekruteringssysteem van het Spaanse leger plaats, waarbij niet langer uitsluitend soldaten geworven werden in het relatief ontvolkte Castilië, maar ook in Catalonië, Galicië, Asturië en Biskaje (Baskenland). 17 Ribot 2004, 672. 18 De Mendoza 1998, 64; De Álava y Viamont 1994, 115. 19 Carlos Coloma de Saa 1627, 60. 20 De Álava y Viamont 1994, 15-16. 21 Ribot 2004, 668.

126

vóór de Opstand nog gunstig was, laat wel zien hoe effectief de Nederlandse propaganda tijdens de rebellie is geweest. Het beeld sloeg namelijk volledig om. Dat de pamfletten het ondanks hun gevarieerde herkomst over Spaanse soldaten hadden, laat zich eenvoudig verklaren. In de eerste plaats bestond het officierskorps uit Spanjaarden. In verschillende Spaanse oorlogskronieken wordt erop gewezen dat de Spaanse legereenheden in de Nederlanden geleid werden door Spaanse kapiteins: ‘Het is van oudsher de gewoonte onder de regimenten in Vlaanderen dat het bevel gevoerd wordt door een Spaanse kapitein en dat de maestres de campo niet toestaan door buitenlanders geleid te worden’.22 In de tweede plaats was het aantal nationaliteiten in de Spaanse tercios in zekere zin beperkt. Veel buitenlandse soldaten – Sicilianen, Milanezen, Napolitanen, Walen – waren immers onderdanen van de Spaanse koning. De Duitsers werden gerekruteerd in de erflanden van het Habsburge Huis. Daarnaast letten de ronselaars op de politieke en religieuze oriëntatie van de soldaten. Die moesten wel Spaansgezind en katholiek zijn.23 Ten slotte was het percentage echte buitenlanders – Zwitsers, Fransen, Engelsen, Ieren en Schotten – gering.24 Opvallend is de uitgesproken natiegeest onder de tercios. Dat kunnen we teruglezen in kronieken en brieven van Spaanse soldaten.25 Zo verwijzen Spaanse infanteristen naar ‘Spanje’ als een nauw omschreven, eenduidige entiteit. Veel Spaanse soldaten gebruikten in hun brieven aan de Spaanse autoriteiten woorden als ‘vaderland’, ‘natie’, ‘Spanjaarden’ en ‘Spanje’ om hun daden te legitimeren. ‘We zijn landgenoten van jullie, dat wil zeggen Spanjaarden’, schrijven enkelen in een brief aan muitende landgenoten in Aalst.26 Spaanse kroniekschrijvers van het conflict in de Nederlanden, zoals Francisco de Valdés, Francisco Verdugo en Antonio Carnero, gebruikten ook systematisch het woord ‘Spanje’ in verband met de tercios.27 De Spaanse identiteit van de legereenheden in het buitenland vond haar oorsprong in twee essentiële historische ontwikkelingen in het vroegmoderne Spanje, namelijk de herovering van het Iberisch schiereiland op de Moren en de kerstening van

22 In het Spaans luidt de tekst: ‘Es costumbre inmemorial de la Guerra de Flandes, entre los capitanes de naciones, gobernar siempre el capitán español, y entre los maestres de campo, no consentir ser gobernados sino de su nación’. Albi de la Cuesta 1999, 148. 23 Parker 1978 (a), 81. 24 Ribot 2004, 673. 25 Voor een uitgebreide studie van deze kronieken, zie Brouwer 1933. 26 In het Spaans luidt de tekst: ‘Siendo como somos en nación como V. mdes. Españoles’. Quatrefages 1979, 282. 27 Martínez Laínez & Sánchez de Toca 2006, 260-261.

127

de Nieuwe Wereld.28 De strijd tegen de oriëntaalse islam sterkte de Spanjaarden in hun zelfbewuste, collectieve keuze voor de Visigotische en Romeinse traditie.29 De kolonisatie van het Amerikaanse continent had eveneens een identiteitsversterkende werking, gebaseerd als ze was op gemeenschappelijke morele, politieke, juridische en economische beginselen, en niet in de laatste plaats op het streven de Spaanse taal te verbreiden.30 Dit collectieve zelfbewustzijn wordt kernachtig uitgedrukt in de proloog van de Gramática Castellana (1492), geschreven door de humanist Antonio de Nebrija en opgedragen aan koningin Isabella. Daarin gaat het over een uniek en verenigd koninkrijk. Nebrija bezigt de formulering ‘wij Spanjaarden’ in plaats van ‘wij Castilianen’ of ‘wij Aragonezen’.31 Bij het begin van de Opstand was deze nationale identiteit dus al sterk ontwikkeld. De Spanjaarden benadrukten hun eenheidsgevoel eveneens tegenover hun vijanden.32 Dit hadden zij in de eerste helft van de zestiende eeuw al in Italië en in Duitsland gedaan. Tijdens hun strijd tegen de Nederlanders brachten zij dat gevoel nog sterker naar voren. Dat blijkt niet alleen uit Spaanse bronnen. In een pamflet over de belegering van Alkmaar wordt gewezen op de aanwezigheid van Duitsers en Italianen onder de Spaanse troepen, terwijl tegelijkertijd wordt benadrukt dat het gaat om ‘het leger der Spangiaerden’ en de ‘groote armeye der Spangiaerden’.33 De auteur van het pamflet, Nanning van Foreest, geeft eerst een minutieuze beschrijving van de samenstelling van het leger dat Alkmaar belegert. Daarbij vermeldt hij onder andere dat aan Spaanse zijde twaalf Waalse vaandels en Italiaanse en Duitse ruiters meevechten. Maar in zijn weergave van de strijd spreekt hij alleen nog maar van ‘Spangiaerts’:

Want den achtiensten September inden morghenstont hebben die Spangiaerts vreeselijck beghinnen te schieten met twintich stucken gros geschuts. […] Nae dat die Spangiaerts door soo veel schietens ’t voorste peuyn van de Vriessche poorte ende Roode tooren tot den gront toe af

28 Rodríguez-Salgado 1998, 251. 29 Marías 1990, 120. 30 Zie in dit verband Feros 2005, 109-135. 31 Marías 1990, 157-158. 32 Rodríguez-Salgado 1998, 251. 33 K. 207, 23.

128

geschoten hadden, [begonnen] sommighe Spaensche knechten [Alkmaar] dapperlick te bestormen.34

We kunnen dus concluderen dat men zich aan de zijde van de opstandelingen bewust was van de gevarieerde herkomst van de soldaten in het Spaanse leger, maar dat zij hen vanwege de politiek en het geloof waarvoor zij streden toch in de eerste plaats als Spanjaarden zagen, zeker waar het de beleving van of herinnering aan de gebeurtenissen op het slagveld betrof. Die politiek en dat geloof waren immers zonder meer Spaans. Die identificatie werd vergemakkelijkt doordat de Spanjaarden zelf er veel aan hadden gedaan hun nationale zelfbewustzijn en politieke en religieuze ambities met het begrip ‘Spanje’ te verbinden.

5.3 Het leger van Alva Tot aan de komst van Alva in 1567 bestond het Nederlandse Spanjebeeld voornamelijk uit elementen waarover men had gehoord of gelezen. Toen de hertog en zijn tercios hier eenmaal aankwamen, kon men de Spanjaarden uit eigen waarneming en ervaring leren kennen. Het Spaanse leger deed er ongeveer een maand over om vanuit Italië naar de Nederlanden te trekken. Tijdens hun tocht werd het zowel met bewondering als met wantrouwen bejegend. Alva’s troepen maakten een imposante indruk.35 Hooft wijst op getuigen van de opmars die de Spanjaarden hadden vergeleken met de troepen van Hannibal.36 Wie de trotse tercios gezien had twijfelde er niet aan dat deze korte metten zouden maken met de opstandelingen en hun geloof. De komst van Alva’s leger, aldus Van Meteren,

confirmeerde de opinie die vele noch niet gheloofden, datmen de gegeven occasie by de Nederlanders wilde waer nemen om de Landen als voor nieuwe geconquesteerde te moghen innemen houden en regeren na ’s Coninghs wille.37

34 Ibid. 35 Voor een beschrijving van de reis van de Tercios naar de Nederlanden en een lovend portret van deze soldaten, zie het in 1598 gepubliceerde Recueil de gentilleses et rodomontades espaignolles van Pierre de Bourdeille, Seigneur de Brantôme. Brantôme 2002. 36 Hooft 1919, 42. 37 Van Meteren 1614, fol. 52.

129

In dit vroege stadium van het conflict bestond onder de Nederlandse bevolking nog de perceptie van de Spaanse krijgsmacht als een multinationaal geheel met een zeker exotisch karakter. Hooft beschrijft de samenstelling van het leger als volgt:

In ’t getal koomen de schryvers niet oover een: doch zoo verre, dat het Napelsche regement, het sterkste was, en alles, te zaamen, zullen de acht en neeghenduizent koppen, oft luttel min, beliep; en elk vendel vyftien moskettiers in ’t voorhoofd had. De paarden worden begroot op twaalfhondert ruim: te weten twee volharnasde, vyf lichte kornetten Spanjaarden, drie Italiaansche, twee Albanoische, van deeze laatste soort. Maar het gerucht gaf hoogher op: ende is ’er, die hier zeevenduizent Italiaanen oft Savoyaarden te voete, byvoeght.38

De Spaanse troepen werden in de Nederlanden namens landvoogdes Margaretha van Parma ontvangen door Karel van Berlaymont en Filips van Noircarmes. Na een kort oponthoud in Thionville hervatten de Spaanse troepen hun opmars naar Brussel waar Margaretha hen opwachtte. Meteen na aankomst gaf Alva bevel de graven van Horne en Egmont te arresteren. Zij werden beschuldigd van hoogverraad. Voorts stelde hij de Raad van Beroerten in. Margaretha beschouwde het optreden van Alva als een ontoelaatbare usurpatie van de macht. Zij beklaagde zich hierover bij Filips II en besloot naar Italië terug te keren. Daarop werd Alva tot haar opvolger benoemd. Hoewel de aandacht van de pamflettisten in de eerste jaren van de Opstand vooral gericht was op religieuze zaken, roerden zij de komst van de tercios wel aan. In 1567 houdt de auteur van het pamflet Conseil sacré d’un Gentilhomme François aux Eglises de Flandre de in zijn ogen naïeve Nederlanders het volgende voor:

Que si vous ne croyez cest advertissement, à tout le moins vous le sentirez lorsque l’Espagnol avare, insolent & ambitieux, & qui regne en tyran en quelque lieu qu’il soit, sera en garnison dedans voz villes & dedans vos maisons.

38 Hooft 1972, 159-160.

130

Les deportements execrables & tyranniques desquels il a de nostre temps usé, dedans l’estat de l’excellence du tresillustre Prince le Duc de Witemberg, vous doyvent asseurer de son oppression. Les griefs souspirs & durs gemissemens des Sicilians, Neapolitains, & Milannois, vous tesmoignent asses de sa fureur & tyrannie. S’il est cruel contre ceux-la, sera-il envers vous?

De impact van de komst van Alva en zijn leger blijkt het duidelijkst uit de vroege Nederlandse geschiedschrijving. Toen de koning had besloten zijn beste troepen naar de Lage Landen te sturen, werd aldaar met schrik gereageerd. Bor schrijft:

De komste des Hertogen van Alba met so vele krijgs-volck en heeft niet alleen het gemeen volk, maer ook de voornaemste Heeren en Staten des lands grootelijken mishaegt, bevreest gemaekt en in groot achterdenken gebragt maer niemand en dorft iet seggen of openbaeren.39

Gegeven de vrees voor de Spaanse Inquisitie, die op dat moment al bestond, verbaast het niet dat men vermoedde dat die achter het besluit zat Alva naar de Nederlanden te sturen. Opnieuw Bor: ‘Tot desen tocht werd den Conink door de Heeren van de Inquisitie en Geestelijkheid van Spangien groote onderstant en hulpe van geld gedaan’.40 Voor velen stond de komst van Alva gelijk aan de invoering van het gevreesde instituut. Van Meteren schrijft:

In plaetse van eenige moderatie op de Placcaten ende andere versoecken der Edelen ender der Landen heeft hy [Alva] de oude Placcaten ende Inquisitie geconfirmeert en weder inghestelt ende in plaetse van vergaderinghe der Staten generael heeft hy eenen Raedt […] ingestelt die volle macht gegeven wert over alles.41

39 Bor 1679, 182. 40 Ibid., 180. 41 Van Meteren 1599, fol. 53. Zie verder Hillgarth 2000, 310.

131

De angst voor het Spaanse leger werd mede ingegeven door de ontzagwekkendheid ervan. De vroege geschiedschrijving had de perfecte orde en discipline van de Spaanse troepen vóór hun komst nog geprezen. Maar dat veranderde zo gauw ze hier aankwamen en werden ingezet bij het neerslaan van de Opstand. Hun gedrag op het slagveld leidde niet alleen tot prestigeverlies maar ook tot afkeer. Van Reyd vat de beeldvorming van Alva en het Spaanse leger als volgt samen:

Inden Oorlog was hy noch bloediger ende feller [dan in onderhandelingen]. Achtende de Staten partije niet als een Wettelijck Oorlog maer als oproer ende hare soldaten niet als Krijghs-luyden dan als Roovers en Rebellen. Ende daeromniet weerdigh om de Krijghs-Wetten ende ghebruyck te ghenieten. Liet niemandt ghevangen nemen oft rantsoenen ende al wat in synen ende der syner handen viel met koelen bloedt vermoorden, hanghen of met verscheyden pijn ender martel ombrenghen.42

De oorzaak van die beeldvorming kan nader gepreciseerd worden. In de eerste plaats was daar de inzet van de tercios als instrument van de Raad van Beroerten. Deze rechtbank, in de volksmond de Bloedraad genoemd, werd door Alva zelf ingesteld. Hij had tot doel de aanstokers tot de Beeldenstorm en hen die eraan deelnamen te veroordelen. In de ogen van de Nederlanders was de Raad synoniem voor geweld en onderdrukking. Het orgaan werd ook nadrukkelijk als Spaans gezien. Van Reyd klaagt erover dat de Raad uit vreemdelingen bestond en niet uit Nederlanders. Over de voorzitter, Juan de Vargas, schrijft hij: ‘Vargas een Spaniaert, een uytnemende wreet ende ongeleert Mensch’.43 Een tweede factor die bijdroeg aan de negatieve beeldvorming van het Spaanse leger, was Alva’s belastingpolitiek. Zijn plannen tot invoering van de zogenoemde Honderdste, Twintigste en Tiende Penning zorgden voor veel weerstand.44 Enig doel van deze belastingmaatregelen was de Spaanse koning nog rijker te maken en de Lage

42 Van Reyd 1633, 20. 43 Ibid., 5. 44 Over de belastinginning door Alva, zie Grapperhaus 1984.

132

Landen nog armer dan de Spaanse gebieden in de Nieuwe Wereld.45 De Spaanse soldaten werden dan ook niet alleen als militairen, maar ook als belastinginners gezien. Volgens Van Reyd streefde Alva vooral financiële doelen na:

Duc d’Alba dan dus ongestoort en onbeledt in zynen tyrannische Regiment, sonder eening teghenspreker in die staten oft vyant int velt wort so vermeten dat hy sich niet genoegen latende aen ’t verjagen van de Religie ende ’t bevestigen vande Roomsche Catholijcke kercke, ’t welc als den schoonsten schijn ende verwe voor d’eerste oorsaeck van zyne overkomst vorgewent wert: nu openbaer te kennen gaf dat hy der Inwoonders gelt ende goed sochte.46

Het gedrag van de belastingontvangers ging gepaard met ‘eenen Spaenschen overmoet ende hoverdije’.47 Op straat hoorde men dikwijls de spreuk: ‘Maeckt u wijfs en geldt gereet, die Spanjaerts komen’.48 Dat sloeg mede op de soldaten die betaling moesten afdwingen. Het imago van het Spaanse leger verslechterde verder door gewelddadig optreden tegenover de burgerbevolking, optreden dat wij thans als oorlogsmisdaad zouden bestempelen. Een voorbeeld vormt de Bestorming van Rotterdam in april 1572. Opnieuw Van Reyd:

Ik en behoef alhier niet te verhalen wat moetwil zy [de Spanjaarden] aldaer bedreven hebben mette borgeren, vrouwen en maegden en in de borgeren huysen: […] want zy aldaer gebruykt hebben alle de licentie en onregeltheden de men soude kunnen bedenken, van de borgeren te dreigen slaen, smijten en af te dringen al datse wilden hebben. Deze handelinge gaf de borgers van de nabuursteden een groot

45 Van Meteren 1599, fol. 48. 46 Van Reyd 1650, 9-10. 47 Ibid., 10. 48 Ibid., 12.

133

achterdenken en baerden te groter en meerder haet tegen de Spangiarden.49

In december van datzelfde jaar vond het Bloedbad van Naarden plaats, dat de collectieve herinnering aan het gewelddadige optreden van de Spanjaarden nog sterker zou bepalen. In hun wreedheid maakten de tercios geen onderscheid tussen protestanten en katholieken. Het leidde tot de overtuiging uiteindelijk liever Turks dan Spaans te willen zijn:

De wreedheid van dese daed heeft den Hollanders en Zeelanders so seer verschrikt datse daer door voor haer hebben genomen het alder uiterste te wagen, ja liever haer onder ’t jok der Turken te begeven so ’t mogelijk ware dan dat de Spangiaerden over henluiden meeste werden souden. [...] Horende dese wrede daed en hoe dat de Spangiaerden sonder eenig onderscheid so wel Catholijken als de Gereformeerden om hals brachten en dat d’eene niet meer voordeels en hadde dan d’andere hebben eenen groten haet op de Spangiaerden genomen.50

Een vergelijkbaar effect had de inname van Zutphen een maand eerder.51 Bor beschrijft de ravage veroorzaakt door de Spaanse troepen als volgt:

[De Zutphenaren] hebben de poorten [van de stad] geopent en wilden haer overgeven, maer de Spangiaerden sijn over de begonnen bresse en elders over de muren gekomen in der Stad, al dood slaende dat sy op der straten vonden, staken de Stad aen acht hoeken aen brand, hingen een deel borgeren op aen bomen en verdronkender in de IJssel wel tot 500 personen toe; de andere werden sodanige rantsoenen uitgedrukt met pijnigen en alle manieren van wreetheid en

49 Bor 1679, 368. 50 Ibid., 420. Zie ook in dit verband Israel 1995, 178. 51 De anti-Spaanse stemming was van dien aard dat Zutphen zich in 1576 aansloot bij de Pacificatie van Gent. Van Manen 2001, 240-241.

134

tormenten aen te doen, datse de genen die in de furie en eerste inkomen dood gebleven waren veel geluckiger hielden als die ’t leven behielden; veel vrouwen en jonge dochteren werden verkracht en van haer eer berooft; sy hebben een van de Capiteins by ’t wijnhuis aen een been gehangen die ontrent 4 dagen leefde; sy dreven vele borgeren moeder naekt ter stad uit der welker vele in het velt dood vrozen.52

De voorbeelden van wangedrag worden uitgebreid met citaten uit pamfletten naar aanleiding van de verovering van Mechelen (1572) en de belegeringen van Haarlem (1572-1573), Alkmaar (1573) en Leiden (1573-1574). De reacties op de laatste drie vormen een samenhangend discours, waarin het optreden van de laffe Spanjaard tegenover dat van de heroïsche Hollander wordt geplaatst.53 Het gaat om: Cort en waerachtich verhael van alle gheschiedenissen […] in en voor de stadt Heerlem; Een cort verhael van de strenghe belegheringhe […] der Spangiaerden van de stadt Alcmaer; en Corte beschrijvinghe van de strenghe belegeringhe […] der stadt Leyden. Alle drie werden door ooggetuigen geschreven en kort na het gebeurde gepubliceerd.54 Het pamflet over de verovering van Mechelen, de Warachtighe historie, ende ghetrouwe beschryuinghe vande ateratie ende veranderinghe, gheschiet inde Stadt Mechelen, werd pas in 1581 geschreven ‘met het doel om Mechelen te overreden om aan de zijde der staten te blijven’.55 Juist vanwege zijn opiniërende opzet is het interessant de beeldvorming van de Spaanse soldaat in dit geschrift te analyseren. Over de auteur van het pamflet over Haarlem, N. van Rooswijk, is niets bekend. Dat ligt anders bij de schrijvers van de pamfletten over Alkmaar en Leiden.56 Het eerste is van de hand van Nanning van Foreest, die tijdens het beleg pensionaris van Alkmaar was,57 het tweede van de hand van Johan Fruytiers, rekwestmeester van Willem van

52 Bor 1679, 415. 53 Beschouwingen over deze drie documenten als ging het om een trilogie, vindt men al in de negentiende eeuw. Zie De Wind 1835, 184. 54 K. 202; K. 207; K. 226. 55 K. 578. 56 Van Van Foreests Cort verhael bestaat een hertaling uit 2000 door M. Joustra. Van Foreest 2000. 57 Nanning van Foreest (1519-1592), geboren in Alkmaar en opgeleid als jurist, ondertekende in 1566 een petitie waarin werd verzocht de lokale minderbroederskerk als protestantse kerk te mogen gebruiken. In 1568 werd hij door Alva verbannen en werden al zijn bezittingen verbeurdverklaard. Toen hij in 1572 naar zijn geboortestad terugkeerde, werd hij tot pensionaris benoemd. Later zou hij lid worden van de Hoge Raad van Holland, Zeeland en West-Friesland. Zie NNBW, dl. 1, 881-883.

135

Oranje en actief rederijker. Hij was afkomstig uit de Zuidelijke Nederlanden. Hij schreef onder meer twee geuzenliederen en wordt genoemd als mogelijke auteur van het Wilhelmus.58 Het feit dat de drie pamfletten omstreeks 1590 werden opgenomen in de Historie der Nederlandsche oorlogsgeschiedenissen, een van de eerste historiografische reflecties op de Opstand, laat hun belang en invloed zien. Het feit dat ze als geschiedbron werden gebruikt, doet vermoeden dat ze een wijde verspreiding kenden en als gezaghebbend werden beschouwd. Alle drie pamfletten beginnen met een beschrijving van de acties van Alva en zijn tercios op Nederlands grondgebied. Ze schetsen het beeld van een tiranniek en bloeddorstig leger dat de bevolking in de betrokken steden grote vrees inboezemde. De auteurs beschouwen Alva, ‘den bloedighen Herthoge’, als eindverantwoordelijk voor de uitroeiing van onschuldige burgers.59 In de loop van hun betoog verleggen zij echter de focus naar het gedrag van zijn soldaten. Dat gebeurde vermoedelijk met de bedoeling een algemener, minder individueel beeld van de vijand te creëren. Het pamflet over het Beleg van Haarlem bijvoorbeeld begint met een verwijzing naar de dramatische toestanden die kort tevoren in Zutphen en Naarden hadden plaatsgevonden:

Die listighe ende trouweloose Spangiaerden die doch voorgaande gheen Steden, Sloten noch Vlecken trouwe noch belofte met wat eeden die oock bevesticht gheweest zijn hebben ghehouden, daer van het uitghestorte bloet van die twee hondert eedelluyden ende ontallijcke burghers binnen Berghen midtsgaders van die groote menichte vanden inwoonders van Zutphen, Naerden ende ander steden claer ghetuych geven.60

Uit de eerste regel blijkt al dat het Van Rooswijk er niet alleen om ging het gedrag van de ‘Spangiaerden’ te beschrijven, het was er hem tevens om te doen hun ware aard te noemen: ze zijn listig en trouweloos. Daar staat het loyale karakter van de Nederlanders tegenover. Hij heeft het over

58 Over Fruytiers mogelijke auteurschap van het Wilhelmus, zie Den Besten 1983. Voor biografische gegevens zie Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek (NNBW), dl. 6, 525-526. 59 Cort ende waerachtich verhael van alle gheschiedenissen [...] in ende voor der stadt Heerlem [...] (K. 202). 60 Ibid., fol. A ii.

136

Dese Godloose Maranen die haer den Conincklijcken naem ende tijtel onderminden, iae genoech toe eyghenen ende haer als van Coninck weghen niet en ontkent des C.M. [Coninklijke Majesteit] meeste ghetrouwe ondersaten te verdrijven, verjaghen, van goeden te priveren ende met alle wreetheyt ende onghehoorde pijnen van lijf ende leven te berooven.61

Om het contrast tussen de Spanjaarden en de rebellen scherper te laten uitkomen, worden eerstgenoemden nadrukkelijk afgeschilderd als buitenlanders: ‘dese vreemde Tirannen’. Van Rooswijk creëert een beeld van Alva en zijn soldaten als door bloeddorst bezeten. Hun geweld vertoont zelfs rituele trekken. Er is sprake van

Der bloetdorstigher Albanisscher tyrannie ende openbare ghewelt ende een ongeschickte vervaertheyt ende mijstijcke bloedicheyt van [...] den onversadelijcken Tyran ende sijnen moordadighen aenhanck.62

De Spaanse soldaten eisen ‘slavernye ende donderdanicheyt’ en beogen de Nederlanders te ‘verdrijven, veriaghen, van goeden te priveren ende met alle wreetheyt ende onghehoorde pijnen van lijf ende leven te berooven’. Alleen verzet kan de Nederlanden redden van ‘het onverdrachlijk Spaensche iock’. In zijn pamflet over het Beleg van Alkmaar wijst Van Foreest op de wreedheid van de Spanjaarden en op het belang de vrijheid van het vaderland te verdedigen. Toen bekend werd dat 2.500 Spaanse manschappen en vier ruitercompagnieën in aantocht waren, sloegen veel burgers op de vlucht. De angst in de stad werd vergroot door verhalen van uit Haarlem ontsnapte gevangenen die vertelden over de wreedheid van het Spaanse leger:

So is een van Steenbachs [overste Jacob van Steenbach] crysvolck als uit den ghevanckenisse tot ons inde Stadt

61 Ibid. 62 Ibid.

137

commen swemmen, claghende over die onmenschelijcke wreetheyt der Spangiaaers; dese gevraecht zijnde hoe veel volck dat de viant voor de stadt hadde heeft hy gheantwoort als dat die vyanden over die dertich duysent starck waren die den stadt beleghert hadden.63

De vrees voor Spanjaarden werd door henzelf aangewakkerd, onder andere door inzet van zogenoemde ‘glippers’. Het ging hierbij om Hollanders die uit trouw aan de koning of het katholieke geloof hun stad ontvluchtten en overliepen naar het kamp van de belegeraars. Fruytiers neemt in zijn beschrijving van het Beleg van Leiden een brief op van twee van zulke ‘glippers’ uit Leiden, die naar het al in Spaanse handen gevallen Haarlem waren gevlucht. De brief is gericht aan burgemeester en schepenen van Leiden en waarschuwt hen voor het gevaar dat zij lopen wanneer de stad weerstand blijft bieden aan de Spanjaarden.64 In de brief geven de twee ‘met soete woorden en schalk bedrieglyck schryven’ aan dat de tegenstander over een ‘groote quantiteit der garniesoenen’ en ‘Spaansche scheepen’ beschikt, klaar om de stad aan te vallen. Zij verwijzen naar de grote omvang van het Spaanse leger door formuleringen te gebruiken als ‘het gantsche Leger der Spangiarden’, ‘in groter menichte’ of ‘te voete ende te paerde’, en leggen de nadruk op de wreedheid van de Spaanse soldaten. Fruytiers beschrijft vervolgens de lijdensweg van een zekere Jaren Leeuken die, nadat hij zich tijdens de strijd ‘als een leeuw ghedraghen hadde’, door de Spanjaarden gevangen was genomen. Eerst werden zijn neus en oren afgesneden. Daarna werd hij ‘aen zijnen tee opghehanghen’. Fruytiers verwijst een aantal malen naar de Schrift om de strijd van de Nederlanders een Bijbelse dimensie te geven. De Spaanse legerleider Francisco de Valdés wordt vergeleken met de maarschalk van Assur, Rabsake genaamd, die naar het belegerde Jeruzalem werd gestuurd om Hizkia, koning van Judea, die op zijn beurt voor Willem van Oranje staat, ervan te overtuigen de stad over te geven onder bedreiging van vernietiging (2 Koningen 18:17):

Dit alles voorby slaende is (gelijck eensdeels geseyt is) de voorscr. Baldeus [Valdés] min noch meer voor de belegerde

63 K. 207, 6. 64 Deze brief is in zijn geheel opgenomen in Corte beschrijvinghe van de strenghe belegheringhe ende wonderbaerlicke verlossinghe der stadt Leyden in Hollandt [...] (K. 226).

138

Stadt Leyden ghecomen, dan Rapsake voor de belegerde Stadt van Jerusalem ten tijden Ezechiel. Dit waren dan de woorden die de Spaensche Rapsake der Stadt voor hiel: Hoort, sprack hy, de woorden des grooten Conincx van Assyrien, namentlicken des grooten Commendadoors: Laet v van Hiskia, te weten, uwen Prince van Orangien, niet verleyden noch bedrieghen, want hy en can v niet verlossen. De Spaensche Rapsake oft zijn lidtmaten quamen daghelicx voor de Stadt, met dreyghingen, met spotwoorden ende leugenen.65

Als de Leidenaren hun ‘arme huysvrouwen, kinderkens, ende arme oude vaderen ende vrienden’ niet mishandeld wilden zien, zo vervolgt hij zijn relaas, dan moesten zij een einde maken aan hun onverzettelijkheid en de stad overgeven aan de Spaanse troepen. Ook in Haarlem, Alkmaar en Mechelen had een sfeer van angst gehangen vanwege de dreiging van een Spaanse aanval. Alle drie auteurs benadrukken de grote omvang van het Spaanse leger – ‘duisenden Ruyters ende Knechten’ die ‘groot ghewelt van geschut, cruyt ende loot’ uitoefenden. Daar tegenover hadden de bescheiden middelen van de rebellen gestaan, die over ‘weynich victualien’ beschikten en van ‘geen geschut, cruyt ofte loot verzien’ waren.66 Ongetwijfeld werd dit beeld van ‘David tegen Goliath’ gecreëerd om aan te geven hoe ongelijk de strijd wel niet geweest was en dus hoe moedig de opstandelingen zich hadden gedragen. Fruytiers gaat in zijn pamflet uitvoerig in op de vermeende neiging van de Spanjaarden tot geweld en plundering. Zo vermeldt hij dat de Spaanse troepen ‘alleenlyk tot saccagie ende plundering geinclineert […] tot haarlieder particulier profyt’ waren.67 Dit idee was niet nieuw. Men kan zelfs van een topos spreken. Het beeld van de Spaanse soldaat als plunderaar ontstond na de Sacco di Roma in 1527, toen de tercios lange tijd geen soldij hadden ontvangen. De plundering van Rome zorgde voor een Europawijde beeldvorming van de Spaanse soldaat als barbaars, dom en wreed. Toch zijn er uit die tijd ook Italiaanse bronnen overgeleverd, waaronder de

65 Ibid., 12. 66 Cort ende waerachtich verhael van alle gheschiedenissen [...] in ende voor der stadt Heerlem [...] (K. 202), fol. A ii. 67 Corte beschrijvinghe van de strenghe belegheringhe ende wonderbaerlicke verlossinghe der stadt Leyden in Hollandt [...] (K. 226).

139

Geschiedenis van Italië van Francesco Guicciardini, waarin het gedrag van de Spanjaarden tijdens het incident juist wordt geprezen en de misbruiken op het conto van Duitse manschappen worden gezet.68 Die voorstelling van zaken haalde het internationaal gesproken duidelijk niet. J.R. Hale beschrijft hoe in de zestiende eeuw oorlogsvoering werd geassocieerd met agressiviteit en vooral met het wrede gedrag van op geld en seks beluste huursoldaten.69 Dit beeld vindt zijn oorsprong in het werk van de Zwitserse kunstenaars en tevens huursoldaten Urs Graf en Niklaus Manuel uit de eerste helft van de zestiende eeuw. De pamflettisten van de Opstand gebruikten het om de Spaanse soldaat mee te karakteriseren.70 Een van de eigenschappen van de huursoldaat was zijn geneigdheid tot heiligschennis. In het pamflet gewijd aan de verovering van Mechelen in 1572 wordt de plundering van de stad door Spaanse soldaten als volgt aangedikt:

Sy hebben ook gespolieert en berooft de kerken, kloosters, kapellen en gasthuizen, stelende ook de Sacramenten, Ciboryen, Kelken, Kasuivels en meer ander Ornamenten, committeerende en doende alsoo Crimen Sacrilegii.71

De pamfletten naar aanleiding van de belegeringen in de jaren zeventig vormden de basis voor de beeldvorming nadien. We zien de invloed ervan al meteen terug in de Sendbrief van Willem van Oranje uit 1573, waarin hij tegenover Filips II zijn beklag doet over Alva en het wrede en schaamteloze gedrag van diens soldaten. Die hadden zelfs geen respect voor de doden:

Voorwaer onder alle natien is altijds de begraeffenisse der doder lichamen in sulker eeren gehouden geweest, dat ook

68 Ávila Granados 2001, 151. 69 Hale 1971, 9-10. 70 Graf en Manuel waren met hun etsen grotendeels verantwoordelijk voor de beeldvorming van de Duitse landsknecht. Dit beeld droeg niet alleen bij aan de totstandkoming van de nationale identiteit van Duitsland. De landsknecht werd de archetypische held (vrij, dapper en flamboyant) in de historische romans uit de Duitse Romantiek, maar was in eerste helft van de zestiende eeuw in heel Europa populair. Zie in dit verband Liulevicius 2005, 227-246 en Richards 2002. Veel van de stereotypen over de Duitse landsknecht – geldzucht, gebrek aan discipline en neiging tot geweld – werden in de tweede helft van de zestiende eeuw ook aan de Spaanse soldaat toegeschreven. Over de invloed van het werk van Graf en Manuel op de Nederlandse beeldvorming van de soldaat, zie Kunzle 2002, 1-32. 71 Vvarachtighe historie, ende ghetrouwe beschryuinghe vande alteratie ende veranderinghe, gheschiet inde Stadt Mechelen [...] (K. 578), fol. C 2.

140

de aldergroste en allerwreedste volken van der werelt, de selve niet en hebben willen verachten noch verkorten. Maer desen Tyran [Alva], als God en der menschelijke nature te trots en spijte, heeft menige lichamen na datse ettelijke dagen onder de aerde gerust waren, uit den grave doen trecken, en onder de galge gesleept, voorwendende dat de ene sonder biechten waren gestorven, d’andere hadden dat Sacrament voor haren dood niet ontfangen.72

Door dit gedrag kwam Spanje buiten de orde van beschaafde volken te staan. Spanjaarden waren letterlijk onmensen. De pamfletten over de vroegste krijgshandelingen van het Spaanse leger vormden het uitgangspunt voor de stereotypering van het leger in de jaren daarna.

5.4 De Spaanse Furie De plundering van Antwerpen door meer dan 5.000 Spaanse soldaten in 1576 had grote invloed op de ontwikkeling van de Opstand, aangezien ze alle Nederlanden verenigde in de strijd tegen Spanje, zij het voor korte tijd.73 Ze droeg ook in belangrijke mate bij aan de totstandkoming van de ‘zwarte legende’,74 in het bijzonder aan de negatieve beeldvorming van de Spaanse soldaat.75 Sindsdien gold de Spaanse Furie als hét symbool van Spaans wangedrag.76 Opmerkelijk is dat deze explosie van geweld plaatsvond nadat het Spaanse bewind zich had gerealiseerd dat het conflict in de Nederlanden niet langer militair kon worden beslecht.77 Om die reden was Alva in 1573 teruggeroepen. Eerst was Requesens zijn opvolger, na deze Don Juan van Oostenrijk. De alternatieve aanpak had overigens ook economische redenen. In het begin van de jaren zeventig verkeerde de Spaanse economie vanwege het expansionisme van Filips II in ernstige problemen. In 1575 was zelfs sprake van een staatsbankroet, met als gevolg dat Spaanse soldaten geen soldij

72 Willem van Oranje 1573 (K. 213). 73 Lamster 2010, 59. 74 De Schepper 1992, 77. 75 Spaanse muiterijen die eerder plaatsvonden, zoals die van Zeeland in juli 1576, worden eveneens in pamfletten behandeld, maar hun impact op de beeldvorming van de Spanjaarden blijkt beperkt. Zie bijvoorbeeld Uuaerachtich verhael van tgene, dwelck aengaet die rebellie ende opruericheyt vande gemutineerde Spaignaerden in Zeelant […] (K. 250). 76 Lombaerde 2009, 81. 77 Kamen 2002.

141

meer ontvingen. Op zondag 4 november 1576 sloegen de tercios, voor het merendeel Spanjaarden en Duitsers, in Antwerpen aan het muiten. Vier dagen lang werd de stad geplunderd. Zo’n 8.000 burgers werden vermoord. In de vroegmoderne periode was plundering door legers gewoon.78 Het was moeilijk ze voor langere tijd te verzorgen, wat tot onrust en chaos leidde. Daar komt bij dat legers vanwege de vele oorlogen sterk in omvang groeiden. Men spreekt in dit verband van een militaire revolutie.79 Hoewel niet alleen Spaanse soldaten de neiging hadden tot plunderen, stelde de Nederlandse propaganda dat het hier om een typisch Spaans verschijnsel ging.80 De bekendste kroniek over de Spaanse Furie is The Spoyle of Antwerpe van de Engelse dichter George Gascoigne uit 1576. Hij werd nog diezelfde maand in Londen uitgegeven en bevat een opsomming van alle grofheden door de Spanjaarden begaan.81 Alle tot dan toe bekende elementen van anti-Spaanse beeldvorming passeren de revue. Een bende razende Spanjaarden verwoest heel Antwerpen; alle burgers, worden vermoord ongeacht leeftijd, geslacht of religie. Hun gedrag wordt in detail beschreven. Oude vrouwen en kinderen vormen een speciaal doelwit; ‘they slew great numbers of yong children, but many more women more then fowerscore [tachtig] yeares of age’.82 Verzet of overgave waren zinloos: de woestheid van de Spanjaarden kende geen grenzen. Zij waren uit op de totale vernieling van Antwerpen.83 De invloed van Gascoignes kroniek in Engeland was groot en vormde daar een belangrijke bron van anti-Spaans sentiment.84 Toen Antwerpen in 1584 en 1585 opnieuw door Spaanse troepen – inmiddels onder Alexander Farnese – werd belegerd, riepen de pamflettisten beelden op van hun eerdere optreden daar om de Engelsen tot ingrijpen te bewegen. Een voorbeeld hiervan vormt het pamflet The miserie of Antwerpe uit 1585.85 Vanwege de grote bekendheid van The Spoyle of Antwerpe zijn andere bronnen over de roof- en vernielzucht van Spanjaarden wat uit het zicht geraakt. Ook

78 Van Creveld 1977, 7. 79 Over de ‘militaire revolutie’, zie Roberts 1956. Voor een kritische benadering van dit begrip, zie Parker 1976. Over dit fenomeen toegepast op de Nederlandse situatie, zie Van Nimwegen 2006. 80 Het idee van een aangeboren neiging tot plunderen zou later door ook door Spanjaarden zelf worden gebruikt, zoals blijkt uit de teksten van Francisco de Moncada, markies van Aytona, interim-landvoogd van de Nederlanden in de zeventiende eeuw. Zie Bernal 2005, 341. 81 Bradley Salamon 2008, 8. 82 Zie Arnade 2008, 249. 83 Gascoigne 1577, ongepagineerd. In 1969 verscheen hiervan een facsimile editie. Over Gascoigne, zie Austen 2008 en McKeown 2009, 83-101. 84 Maltby geeft aan dat The Spoyle ‘caught and held the English imagination’. Maltby 1971, 52. 85 With the Troubles that are (at this instant) in Flaunders, and many other Townes in the Lowe Countries […] (K. 747).

142

voor Nederlandse pamflettisten vormde de plundering van steden een favoriet onderwerp. Hierboven werd al verwezen naar pamfletten over het beleg van Mechelen in 1572. Tientallen nieuwe documenten maakten gewag van ‘Spaensch ghespuys’ dat door de Nederlanden trok en ‘tot Schanden maeckten […] elck huys’.86 De plunderingen gingen doorgaans gepaard met disproportioneel geweld. De Spanjaarden moordden de bevolking zonder aanzien des persoons uit. Zij schuwden zelfs geen kannibalisme, iets wat zij ‘vanden Mooren en Turcken gheleert’ hadden.87 Uiteraard trok de Spaanse Furie ook hier te lande veel aandacht.88 Daarvan getuigen het pamflet Brieve et veritable Historie de la prinse d’Anvers, et du cruel meurtre embrasement de feu, et autres actes inhumains des Espagnols en het uitgebreide geschrift van de in Spanje geboren Frédéric Perrenot de Champagney, broer van kardinaal Granvelle, getiteld Recveils d’Aretophile, contenans Par quels moyens les gens de guerre Espaignols ammenez es Pays Bas.89 Perrenot was ten tijde van de plundering gouverneur van de stad. Hij was katholiek, maar ook een gematigd tegenstander van het Spaanse bestuur.90 Hij werd door de opstandelingen met argwaan bekeken. In hun ogen was zijn handelwijze bij de plundering van Antwerpen nogal tweeslachtig geweest.91 Toch leverde de Recveils hem ook sympathie op. Uiteindelijk werd hij tot Brabander genaturaliseerd en benoemd tot lid van de Staten-Generaal.92 Volgens Motley bevat zijn werk de meest gedetailleerde beschrijving van de Spaanse Furie.93 Zowel de Recveils als de Brieve et veritable Historie hebben de opzet van een kroniek, hoewel de eerste veel uitgebreider en gedetailleerder is. Het voorwoord, Au Lecteur, bevat zowel een overzicht van recente gebeurtenissen, zoals de wreedheden die in Leiden hadden plaatsgevonden, als een opsomming van anti-Spaanse stereotypen, zoals de intentie van de Spanjaarden de Nederlanden leeg te plunderen en hun ogenschijnlijke vroomheid die hun tirannieke gedrag moest maskeren.94 De

86 Kuiper 1924, 238. 87 Corte beschrijvinghe van de strenghe belegheringhe ende wonderbaerlicke verlossinghe der stadt Leyden in Hollandt [...] (K. 226), 14. 88 K. 258. De titel van dit pamflet luidt Brieve et veritable Histoire de la prinse d’Anvers, et du cruel meurtre, embrasement de feu, et autres actes inhumains des Espagnols. 89 Brieve et veritable Histoire de la prinse d’Anvers […] (K. 258); Recveils d'Aretophile, contenans Par quels moyens les gens de guerre Espaignols ammenez es Pays bas […] (K. 243). 90 Voor een uitgebreide biografie van Frédéric Perrenot, zie De Schepper 2000. Over de anti-Spaanse houding van Perrenot, zie Wilson 1970, 36-37. 91 De Schepper 2000, 4. 92 NNBW, dl. 2, 1094. 93 Knuttel 1889, dl. 1, 50. 94 K. 243, 3-12.

143

Spaanse soldaten worden omschreven als ‘canallerie’ en ‘insolent’. Vanwege hun ‘grands desordres & outrages’ was de haat tegenover de Spanjaarden gegroeid. De gedetailleerde stijl van Perrenot en zijn ijver zijn rol bij het tegengaan van de plundering goed te doen uitkomen, ontnemen aan dit pamflet de kracht en de geestdrift die de Nederlandse anti-Spaanse propaganda over het algemeen kenmerkt. Toch bevat zijn relaas twee interessante elementen van anti-Spaanse beeldvorming. In de eerste plaats dicht hij Alva een belangrijke rol toe. Dit was duidelijk een anachronisme, aangezien de hertog ten tijde van de plundering van Antwerpen allang weer in Spanje zat. Toch was hij volgens Perrenot verantwoordelijk voor alle onlusten die in de Lage Landen hadden plaatsgevonden. Het betreft hier een telkens terugkerende bewering in de Nederlandse pamfletten van de jaren zeventig. Alva gold als de personificatie van het Spaanse kwaad. De beoordeling van zijn opvolgers was als gezegd veel milder. Requesens bijvoorbeeld wordt in de Recveils als gematigd afgeschilderd. In de tweede plaats is deze kroniek een van de weinige documenten waarin recht wordt gedaan aan de heterogene samenstelling van het Spaanse leger. Ofschoon het gebruik van het woord ‘Espaignols’ constant terugkeert, verwijst Perrenot ook naar andere nationaliteiten die deel uitmaakten van de tercios, met name naar de Duitsers en Walen. Hij geeft aan dat de gruweldaden van de Spanjaarden samen met ‘leurs associez’ werden gepleegd. Ook verwijst hij naar de structuur van de Spaanse eenheden. Perrenot beschrijft bijvoorbeeld zijn ontmoeting met de leden van de ‘Tertio van Sicille’ toen zij hem om soldij kwamen vragen. De gematigde benadering van de Recveils ontbreekt in de anonieme Brieve et veritable Historie.95 De Knuttel-catalogus vermeldt alleen een Franse versie van dit werk. We hebben te maken met een puur propagandistisch geschrift dat de Spaanse vijand volledig zwart probeert te maken. Hoewel het veel minder bekend is dan The Spoyle of Antwerpe, verdient het een prominente plaats in de anti-Spaanse literatuur van de zestiende eeuw. Het gaat om een beknopt, maar bijzonder doeltreffend document, waarin verschillende anti-Spaanse stereotypen gecombineerd worden. In de decennia erna zouden die nog vaak herhaald worden.

95 De volledige titel van dit pamflet is Brieve et veritable Histoire de la prinse d'Anvers, et du cruel meurtre, embrasement de feu, et autres acte inhumains des Espagnols: le 4. iour de Nouembre, 1576 (K. 258).

144

In de Brieve en veritable Historie is sprake van één monolithische groep boosdoeners: ‘les Espaignols’.96 Als al melding wordt gemaakt van Duitsers of Walen, geeft de auteur nadrukkelijk aan dat die deel uitmaakten van het Spaanse leger: ‘qui estoient venus avec les susdits Espagnols’.97 De karaktertrekken die in de jaren van Alva aan Spaanse soldaten werden toegeschreven – hun wreedheid, neiging tot plunderen en onverzettelijkheid –, worden zwaar aangezet. Het gaat om een chaotische en barbaarse massa die zijn moorddadige werk met overgave verricht. Mannen, vrouwen en kleine kinderen worden vermoord, zelfs als zij in een poging de harten van hun tegenstanders te verzachten ‘O Lieve Spaniaerden, O lieve Spaniaerden’ roepen. De plundering van wat ooit de rijkste stad van Europa was kende haar weerga niet. De Spaanse soldaten namen geld, goud, juwelen en relikwieën mee. Er heerste overal hongersnood en de lijken van duizenden vermoorde burgers lagen in de straten. Er hing een verstikkende lijklucht. Vrouwen en meisjes werden verkracht:

Les femmes & filles furent violees par les Espagnols, & failloit, que les pauvres peres & meres allassen eux mesmes querir leurs filles iusques aux cloistres & monasteres afin de abandonner à la mercy de ces ribauds infames, qui se mettoyent quelquesfois deux apres une fille en un mesme lict.98

Verwijzingen naar het optreden van de Spaanse soldaten in Antwerpen zouden nog regelmatig opduiken, tot in het Twaalfjarig Bestand.

5.5 Consolidatie De anti-Spaanse propaganda zette verschillende discoursvormen in om de Spaanse soldaat zwart te maken. Het kroniekgenre was er een van. Dat leverde overigens wel vaak eentonige beschrijvingen op van de ongelijke strijd tussen de misdadige Spanjaarden en de moedige Nederlanders. In zijn kroniek over de belegering van Steenwijk in 1581 bijvoorbeeld geeft predikant Wilhelmus Lanius Doccum een

96 Brieve et veritable Histoire de la prinse d’Anvers […] K. 258. 97 Ibid., fol. B. 98 Ibid., paginering ontbreekt.

145

gedetailleerde uiteenzetting van de gebeurtenissen aldaar.99 Minutieus, van dag tot dag, geeft hij het verloop van de strijd weer.100 Hoewel hij als verteller een neutrale houding probeert aan te nemen, verwijst hij vaak naar de dappere handelwijze van ‘onze volck’. In tegenstelling tot vroegere propaganda, waarin verwijzingen naar de ‘Spanjaarden’ gewoon waren, wordt hier alleen gerefereerd aan ‘die Vyant’, zonder nadere identificatie. Terwijl het gedrag van de Nederlanders in geuren en kleuren wordt beschreven, wordt het Spaanse leger gepresenteerd als anoniem, zonder een spoor van eigen identiteit. Kennelijk zijn ‘Spanje’ en ‘vijand’ synoniem geworden. De ontmenselijking van de vijand was een propagandatechniek die in deze periode niet zelden werd gebruikt.101 Toch bleef de Spaanse aard van het Habsburgse leger een belangrijk element in de Nederlandse propaganda na de Spaanse Furie. De kenmerken van de Spaanse soldaten uit de vroege propaganda keerden in de latere terug. Een voorbeeld is de Warachtighe beschryvinge van de sware belegeringhe der stadt Steenwijck, geschreven naar aanleiding van het tweede beleg van die stad tussen mei en juli 1592.102 De pamflettist schetst vanaf het begin de ongelijke strijd tussen de troepen van Parma en de verdedigers van Steenwijk. Hij geeft aan dat de Spanjaarden al vele jaren in de Nederlanden bezig zijn met moorden en roven, en het verkrachten van vrouwen en meisjes. De behandeling van gevangenen is nog erger. Die worden aan de martelpaal gebonden, opgehangen of verhongeren in de gevangenis. De angst voor de Spaanse soldaat is soms zo groot, dat men van kerktorens springt. In een pamflet over het Beleg van Grol (Groenlo) in 1597 wordt vrijwel hetzelfde over de Spanjaarden gezegd, namelijk dat zij wreed, moorddadig, bloeddorstig en ‘erff-vyanden’ van het vaderland zijn.103 Het is niet anders in pamfletten naar aanleiding van oorlogshandelingen in Bredevoort, Ootmarsum, Oldenzaal, Lingen en Zaltbommel.104

99 Die belegeringe, besenttinge ende ontsettinge der stadt Steenwijck (K. 571). De ontmenselijking van de vijand is een propagandatechniek die in deze periodevaker werd gebruikt. Zie bijvoorbeeld Vvaerachtic verhael van die geluckige Victorie die God de Heere belieft heeft onsen Volcke te verleenen ouer die geweldighe, ende stercke Stadt van Aelst [...] (K. 610) naar aanleiding van het Beleg van Aalst in 1582. 100 Wilhelmus Lanius Doccum of Dockum was predikant in onder meer Hauwert, IJsselmuiden, Elburg en Lutjebroek. Hij overleed in 1592. Die belegeringe is zijn enig bekende publicatie. Zie BWPGN 1943, 546-547. 101 Zie bijvoorbeeld Vvaerachtic verhael van die geluckige Victorie die God de Heere belieft heeft onsen Volcke te verleenen ouer die geweldighe, ende stercke Stadt van Aelst [...] (K. 610). 102 K. 892. 103 Extract van sekeren brief, gheschreven uyt den legher voor Grol (K. 987). 104 Heerlicke nievwe tidinghe vande gelvckige veroveringe van der stadt ende casteele van Bredevoort [...] (K. 989); Cort verhael. Vande heerlijcke victorie vant ver-overen ende innemen der steden van Enschede, Oldenzeel, ende Oetmaerssen (K. 995); Heerlicke nieuwe tijdinge vande geluckighe

146

Vooral de gruweldaden van de Spanjaarden tegenover vrouwen werden breed uitgemeten. Ze waren het resultaat van hun onbedwingbare wellust en razernij. Daarbij kwam dat tercios tal van venerische ziekten bij zich droegen. Men vindt in de pamfletten verwijzingen naar (groeps)verkrachting, kindermoord, verminking en vernedering van vrouwen en meisjes. In een pamflet uit 1581 wordt verteld over de verkrachting van meisjes van niet ouder dan zes of zeven jaar, die daarbij ‘met pocken’ besmet werden.105 In 1599 verscheen in Amsterdam een pamflet over het optreden van het Spaanse leger in de Nederrijns-Westfaalse Kreits, door Herman Allertsz. Koster. Het kan beschouwd worden als een hoogtepunt in de anti-Spaanse beeldvorming na de Spaanse Furie.106 De tekst begint met een verwijzing naar de ‘onmenschelijcken dwangh der Spaencher Inquisitie’, die de reden voor het conflict met Spanje vormt. Dat is ongewoon voor pamfletten met een militair thema. Hij grijpt dus terug op beeldvorming uit de jaren rondom het uitbreken van de Opstand. Naast de Inquisitie worden ook de dramatische toestanden in de Nieuwe Wereld genoemd. Die zouden een duidelijk beeld geven van het karakter van de Spanjaarden. Zij respecteerden noch het volkenrecht, noch de algemene krijgsconventies. Spaanse soldaten zijn slechter dan Turken of Tartaren en hebben overal ‘Steden, Sloten, Cloosters, Stiften, Dorpen ende Edelmans huysen, eendeels met gheweldt ende eendeels met seer harde benauwen in ghenomen, ghebrandt schattet, gheransoneert ende gheplondert’.107 Zij doen niets anders dan ‘moorden, doot-slaen, rooven ende plonderen, vrouwen ende dochters schenden’. Vervolgens beschrijft de pamflettist de plundering en het platbranden van vijftien plaatsen. Uit Kosters pamflet leren we ook nog over andere praktijken van het Spaanse leger. Zo brengt hun hebzucht hen ertoe alle voedsel voor zichzelf te willen houden, met hongersnood onder Nederlandse boeren als gevolg. Aan tafel willen zij alleen maar het beste vlees, wittebrood en goede wijn. Zij drijven de spot met de protestanten, die worden uitgemaakt voor ‘Lutheranos, Lutheranos’. Hun onbedwingbare wellust, culminerend in seksueel geweld, wordt expliciet beschreven: veroveringe vander stadt ende casteele van Linghen [...] (K. 996); Waerachtich verhael vande stercke belegeringe en̄ inneminge der machtighe schantze van S. Andries [...] (K. 1125). 105 Vvarachtighe historie, ende ghetrouwe beschryuinghe vande alteratie ende veranderinghe, gheschiet inde Stadt Mechelen [...] (K. 578), fol. B 2. 106 Eyghentlijck ende treffelijck bewijs ende summaris waerachtich bericht van alle ende jeghelicke saken, ook grouwelijcke daden […] welcke des Spaensche coninghs krijghs-volck in de Nederlandtsche Westphaelsche kreijs […] volbracht hebben (K. 1073). 107 Ibid., fol A ii.

147

Een Spangiaert heeft een eerlijcke vrouwe naer dat hy se met ghewelt vercracht hadde gedwongen dat sy sijn schande inden mont nemen ende suygen moeste als een kint des moeders borsten (…).108

Koster is niet vrij van sensatiezucht. Hij beschrijft verschillende gruweldaden in groot detail, zoals de groepsophanging van burgers en boeren in de stad Wesel, enkele martelingen (zoals de verbranding van voetzolen) en het openrijten van zwangere vrouwen in aanwezigheid van hun kinderen. De auteur, van wie bekend is dat hij een vurige contraremonstrant werd, zou in 1614 verantwoordelijk zijn voor een van de bekendste anti-Spaanse boeken die ooit in de Nederlanden werden gepubliceerd. Zijn Spieghel der Jeucht, ofte Corte Cronijcke der Nederlandtsche geschiedenissen zou de verbeelding van de Nederlanders tot in de twintigste eeuw met anti-Spaanse stereotypen voeden.109 Met zijn veel minder bekende pamflet nam hij een voorschot op dit latere werk.

5.6 De verheerlijking van de strijd In de jaren voorafgaand aan het Twaalfjarig Bestand onderging de Nederlandse propaganda belangrijke veranderingen. Allereerst verplaatste de strijd zich naar de Zuidelijke Nederlanden, vooral naar het huidige West-Vlaanderen. Dit had tot gevolg dat de perceptie van de pamflettisten, die zich merendeels in het inmiddels relatief rustige Holland bevonden, de ontberingen van de oorlog niet langer van dichtbij hoefden meemaken. Als gevolg hiervan maakten in deze periode de negatieve beschrijvingen van de Spaanse soldaat plaats voor analyses van meer politieke aard. In de tweede plaats was in deze jaren sprake van een strijd tussen twee goed georganiseerde en geprofessionaliseerde legers. Niet langer stond een groot Spaans leger tegenover een klein aantal, zich wanhopig verdedigende stedelijke garnizoenen of burgermilities.110 De opstandelingen beschikten sinds de jaren negentig zelf ook over

108 Ibid., fol. B ii. 109 Over de invloed van dit boek, zie Ebben 2009, 125. 110 Over het professionaliseringsproces van het Nederlandse leger, zie Swart 2006 en Van Nimwegen 2006.

148

een grote, moderne, bekwame en goed georganiseerde strijdmacht, onder leiding van onder anderen Maurits van Nassau en Willem Lodewijk van Nassau-Dillenburg.111 Als gevolg daarvan veranderde de inhoud en de toon van de pamfletten over de oorlogsgebeurtenissen. Het was niet langer de blaam van het Spaanse als wel de lof van het Staatse leger die centraal stond. De Nederlandse militairen, van hoog tot laag, werden geprezen om hun verrichtingen op het slagveld. Belangrijke gebeurtenissen in dit verband waren de Slag bij Nieuwpoort in juli 1600 en het Beleg van Oostende in de jaren 1601-1604. De eerste betekende een symbolische overwinning voor de opstandelingen en resulteerde in een vergroting van het prestige van Maurits van Nassau, legeraanvoerder van de Republiek.112 De tweede, die uiteindelijk leidde tot een nederlaag voor de opstandelingen, was een lange en epische strijd, het langste beleg uit de Tachtigjarige Oorlog. Vanuit het perspectief van de anti-Spaanse beeldvorming vormen beide voorvallen een keerpunt. In de jaren tachtig en negentig van de zestiende eeuw hadden de pamfletschrijvers het Spaanse leger nog beschreven als een anoniem, onmenselijk fenomeen, een gezichtsloze massa, die geneigd was tot extreem geweld en verwoesting. Voorzover de individuele Spaanse soldaat aan de orde kwam, gebeurde dat met de bedoeling diens wangedrag tegenover schuldeloze burgers te illustreren. Vanaf het ogenblik dat er twee veldlegers tegenover elkaar stonden en de Nederlanders successen gingen boeken, verplaatste de aandacht zich naar het zuiver militaire verloop van de strijd. De Spaanse soldaat kreeg in deze context een andere rol. In plaats van laf en gemeen, lag het nu voor de hand hem weer af te schilderen als moedig en vastberaden, want dat maakte de overwinningen van de Nederlanders beduidender. Wie in staat was zo’n formidabele tegenstander te verslaan, moest wel nóg moediger en vastberadener zijn. De Spaanse soldaat werd in zekere zin weer ‘gewoon’; hij kreeg zijn identiteit terug. Dat was mede het gevolg van het feit dat andersom de Spanjaarden de Nederlanders ‘gewoon’ waren gaan vinden. Men kan die veranderde houding onder meer afleiden uit pamfletten die melding maken van de uitwisseling van krijgsgevangenen.113 Daaruit blijkt dat de Republiek de facto door Spanje als staat werd erkend. Nederlandse soldaten werden niet langer als rebellen beschouwd, Spaanse soldaten niet langer als onmensen. De laatsten werden

111 Trim 2003, 270-271. 112 Dorsman 2000, 51. 113 Over de behandeling van krijgsgevangenen tijdens de Opstand, zie Van Nimwegen 2006, 61-65.

149

weer personen met namen. Aan het pamflet Missive, van een Frans edelman bijvoorbeeld is een nauwkeurig opgestelde lijst van alle Spaanse gevangenen en gevallenen toegevoegd (fig. 29).114 Verder verdwenen de opsommingen van gruweldaden. De Spanjaard bleef de vijand, maar de pamflettisten richtten zich nu op de heldendaden van Maurits en andere bevelhebbers, die zich ‘met sulcke oordeel, wijsheyt, rijpheyt ende voorsichtigheit’ hadden gedragen. In het pamflet Breeder verclaeringhe bijvoorbeeld, dat de gebeurtenissen in Oostende in 1600 behandelt, wordt op een neutrale toon verwezen naar Francisco de Mendoza, commandant van de tercios in de Lage Landen.115 Verder is sprake van een meer analytische benadering van de krijgsfeiten. Troepensterktes en -bewegingen, strategie en tactiek, aantallen doden en gewonden – dat was vanaf nu belangrijk. De Nederlandse propaganda kreeg in deze jaren ook een hoger literair gehalte. De overwinningen van de Nederlanders werden bezongen in gedichten. De Spanjaarden waren nog steeds de vijand, maar hun gedrag werd omfloerster en poëtischer beschreven, met gebruikmaking van metaforen. Daarbij speelde een rol dat het niet langer ging om gedrag dat zij werkelijk vertoond hadden, maar dat zij vertoond zouden hebben indien zij in dezelfde positie hadden verkeerd als enkele decennia voordien, namelijk van die van belegeraars en aanvallers. Echter, de rollen waren inmiddels omgedraaid. De Spaanse soldaat was nu zelf voornamelijk belegerde en verdediger. De beschreven wandaden waren reminiscenties aan het verleden. Een voorbeeld van dergelijke beeldvorming treffen we aan in het in 1600 in Leiden gepubliceerde pamflet Een christelick lof-verhael van den treffelicken veldtslagh van Jacobus Viverius, dat gewijd is aan de Slag bij Nieuwpoort.116 In 38 berijmde strofen wordt beschreven ‘hoe God de Nederlanden Verloste uyt ellend, en brack des Wolves tanden’. Prins Maurits is een Godsgezant die ervoor gezorgd had dat de Spanjaarden – de allegorische ‘wolven’ – het onderspit moesten delven. Ofschoon de Spaanse koning Alva naar de Nederlanden had gestuurd met het doel te moorden, te brandschatten en de Spaanse Inquisitie in te voeren, worden degenen die tegen ‘Godes kerck’ zijn – de Spanjaarden – thans in Zijn naam door de gereformeerden gestraft. Een aantal belangrijke gebeurtenissen uit de voorgaande decennia, waaronder de moord op

114 K. 1133. De volledige titel van dit pamflet is Missive, van een frans edelman hem houdende by zijne Excellentie waer in de gheheele handelinghen verclaert wort t’gene herwaerts over is ghepasseert t’sedert het overgaen van t’fort S. Andries, tot den bloedighen slach ofte bataille gheschiet by Nieupoort. 115 De volledige titel van dit pamflet luidt Breeder verclaeringhe van tghene dat na de victorie in het legher der heeren Staten vande vereenichde landen ende binnen Oostende is gheschiet (K. 1129). 116 K. 1141.

150

Willem van Oranje en de rol van zijn zoon Maurits, passeert de revue. De beschrijving van de Slag bij Nieuwpoort is minutieus en heeft tot doel de figuur van Maurits te verheerlijken. Wat de beeldvorming van de Spanjaarden betreft, refereert Viverius aan stereotypen die in de tweede helft van de zestiende eeuw waren gevormd, namelijk die van hun wreedheid en wellust:

De Spaengiaert woude ons verslinden als het broodt, De kinders aen de borst hij woude smijten doodt, De vrouwen jongh bevrucht hij woude open splijten, End’ het onnoosel kindt in ’s moeders aenschijn smijten. De Maeghden (die haer eer beminnen meer dan schat), Die zouden zijn ghemeyn als een onsuyver vat. Maar God doet hem naer d’Hel met groote schanden draeven! Den dwaes valt in den put die hij self heeft ghegraeven.117

Dezelfde elementen vinden we terug in pamfletten die gepubliceerd werden naar aanleiding het Beleg van ’s-Hertogenbosch in 1601 en dat van Sluis in 1604.118

5.7 Conclusie Het imago van de Spaanse soldaat vormde een belangrijke component van de beeldvorming van Spanje en de Spanjaarden in de vroegmoderne periode. Het stereotyperingsproces kende drie fasen. De eerste was die van de komst van Alva naar de Nederlanden. Daarin werden aan de Spaanse soldaat wreedheid, wellust en een aangeboren neiging tot vernieling toegeschreven. Deze fase bereikte haar hoogtepunt met de Spaanse Furie, die tot een uitbarsting van anti-Spaans sentiment leidde. Vanaf dat moment werd de Spaanse soldaat in al zijn wreedheid en onmenselijkheid een pars pro toto voor het leger waarvan hij deel uitmaakte. Dat leger zelf werd neergezet als een anonieme massa die zich beestachtig gedroeg. Daarop volgde een tweede fase, waarin de genoemde stereotypering door een kroniekmatige aanpak werd geconsolideerd. In de derde fase, ten slotte, ontstond weer het beeld van het Spaanse leger als een reguliere

117 Ibid., fol B 2. 118 Zie bijvoorbeeld de Balade op de belegeringhe ende verlossinghe vande stadt van t’sHertogen- bossche (K. 1168) en de Waerachtige beschrijvinge vande belegeringhe der stadt Sluys (K. 1270).

151

strijdmacht bestaande uit onderdelen, manschappen en officieren, die in pamfletten gespecificeerd en bij naam genoemd werden. Zijn negatieve karaktertrekken behield het, maar het werd ook geprezen om zijn bekwaamheid. Dit gebeurde met de bedoeling de epische heldenrol van de Nederlandse strijders beter te doen uitkomen. De formidabele Spanjaarden moesten hun meerdere erkennen in de nóg formidabeler Nederlanders. Prioriteit had niet langer het zwartmaken van de vijand, maar de verheerlijking op episch-dichterlijke wijze van de eigen militaire prestaties. Het verloop van de strijd gaf daar aanleiding toe.

152

6 De Spaanse overheerser

6.1 Inleiding Pamflettisten beschuldigden de Spanjaarden er regelmatig van de wereld te willen beheersen.1 In het begin van de twintigste eeuw veranderde de opvatting over de status van het geschil dat tot de Tachtigjarige Oorlog had geleid. Het ging niet langer om een geïsoleerd conflict tussen de Spaanse vorst en zijn Nederlandse onderdanen, maar om een twist van Europese, zelfs mondiale proporties.2 In de eerste jaren van de rebellie bestond de strategie van Willem van Oranje eruit een internationale coalitie te smeden die de Spanjaarden op drie plaatsen moest bestrijden: in het oosten, in het zuiden en op zee voor de Nederlandse kust. De prins zocht daarvoor steun bij de koningin van England, de koning van Frankrijk en de protestantse Duitse vorsten. Propaganda speelde hierbij een wezenlijke rol. De beschuldiging aan het adres van de tegenstander de wereld te willen veroveren, was bedoeld om die internationale steun te verwerven. In de beeldvorming over dit thema onderscheiden we vier thema’s. In de eerste plaats het Spaanse streven een zogenoemde vijfde universele monarchie te vestigen (na de Assyrisch-Babylonische, de Medo-Perzische, de Grieks-Macedonische en de Romeinse). Naar aanleiding van de ontdekking van het Amerikaanse continent, ontstond vanaf het einde van de vijftiende eeuw in Spanje een debat over de taak die het land internationaal zou moeten vervullen.3 Vooral onder Karel V was dat het geval. Het betrof een messiaanse opdracht de hele wereld te onderwerpen en overal het katholicisme te verspreiden. In verband daarmee verschenen verschillende publicaties die pleitten voor de vestiging van een vijfde universele monarchie in de geschiedenis.4 De Sacco di Roma in 1527 werd gezien als de voorbode van dat allesoverheersende Spaanse Rijk.5 De gedachte aan Spaanse wereldhegemonie vervulde andere Europese landen met ongerustheid. Er verschenen verschillende teksten die ertegen waarschuwden.

1 Thomas en Stols 2000, 58. 2 Wilson 1970, 3. 3 Portillo Valdés 2006, 18. 4 Over de Spaanse universele monarchie, zie Bosbach 1988, 77-104. 5 Rivero Rodríguez 2001, 222; Rivero Rodríguez 2011, 76-77.

153

Een tweede motief dat in de pamfletten opdook, was de opvatting dat het gedrag van de Spanjaarden grote gelijkenis vertoonde met dat van de Turken, zowel wat betreft hun verlangen naar wereldheerschappij als de wreedheid waarmee zij die wilden vestigen. Het was een veelgeuite beschuldiging, die onder anderen bij Luther voorkomt.6 Een derde motief was de angst voor Spaanse dominantie van de wereldzeeën, die vooral in Engeland het anti-Spaanse sentiment aanwakkerde en tot een stroom van pamfletten leidde. Pas met de vernietiging van de Spaanse Armada in 1588 zou de vrees voor Spaanse maritieme suprematie luwen. Het anti-Spaanse discours in Engeland werd sterk beïnvloed door de omstandigheden in de Lage Landen, zoals blijkt uit de eerder besproken The Spoyle of Antwerpe van George Gascoigne over de Spaanse Furie in Antwerpen in 1576 en An Historical Discourse van John Windet, een in 1586 verschenen geschiedenis van Antwerpen tijdens de Opstand.7 In de hoop dat hun teksten – of in ieder geval de inhoud ervan – ook een Engels publiek zouden bereiken, verwezen Nederlandse pamflettisten maar al te graag naar de dreiging door de Spaanse vloot. Zij stelden dat wat zich in de Lage Landen afspeelde slechts een prelude vormde op wat de Engelsen te wachten stond. Een vierde en laatste zaak die de pamflettisten bezighield, was de verovering van de Nieuwe Wereld. De Spaanse expansie daar beschouwden zij als een voorafspiegeling van het gebeuren in de Nederlanden. Een groot aantal pamflettisten maakte in dit verband gebruik van twee kronieken over de verovering van Amerika, te weten de eerdergenoemde Historia general de las Indias y conquista de México van Francisco López de Gómara en de Brevísima relación de la destrucción de las Indias van Bartolomé de las Casas. Ofschoon de Historia in Spanje verboden was, kenden uitgaven ervan elders in Europa veel succes. Er verschenen in de zestiende eeuw alleen al meer dan twintig vertalingen.8 Nog invloedrijker werd de Brevísima van De las Casas. Beide werken droegen sterk bij aan de anti-Spaanse beeldvorming in de Nederlanden. Als er een figuur in het Nederlandse kamp was die zich inspande de boodschap van de opstandelingen ook in het buitenland te verspreiden, was dat Marnix van Sint- Aldegonde. Zijn diplomatieke missies in dienst van de prins hadden hem gesterkt in de

6 Arnoldsson 1960, 120-121. 7 McKeown 2009, 90. De kroniek van Gascoigne zou de basis vormen voor het anonieme anti-Spaanse toneelstuk A Larum for London, or the Siedge of , dat in 1602 in Londen werd gepubliceerd. Daarin wordt gewaarschuwd voor een mogelijke invasie van de Engelse hoofdstad door de Spaanse Armada via de Theems. Stephenson 2013, 179-201. Francisco de Rojas Zorrilla gebruikte de tekst van Gascoigne voor zijn toneelstuk El Saco de Amberes, waarin de Spaanse soldaten positief worden gekarakteriseerd. Rodríguez Pérez 2009, 237-248. 8 Kagan 2009, 160.

154

overtuiging dat het voor de rebellen essentieel was hun zaak internationaal te verdedigen.9 Zijn anti-Spaanse geschriften richtten zich dan ook niet alleen op bestuurders in de Nederlanden. Hij probeerde ook buitenlandse machthebbers van het Spaanse gevaar te doordringen. Hij hoopte hen in de strijd te betrekken of op zijn minst hun steun te verkrijgen voor de strategie van de prins. Alle vier hierboven genoemde motieven werden door hem gebruikt.

6.2 Marnix’ bijdrage Bezorgdheid over het Spaanse beleid treft men bij Marnix al in 1566 aan. Dat was naar aanleiding van de vermeende invoering van de Spaanse Inquisitie. Kort daarvoor, in 1564, had hij al het verzet geprezen van de Napolitanen tegen de invoering van de kerkelijke rechtbank in hun stad.10 In 1570 diende Marnix op de Rijksdag van Spiers een verzoekschrift in, getiteld Libellus supplex Imperatoriae Maiestati (Bescheiden verzoek aan Zijne Keizerlijke Majesteit), waarin hij hartstochtelijk om hulp van de Duitse prinsen vroeg.11 Deze tekst werd een jaar later in het Engels vertaald. Marnix schetst hierin een apocalyptisch beeld van de Nederlanden overgeleverd aan de Inquisitie en een onmenselijke bezettingsmacht. De Nederlanders staan bloot aan beroving, verkrachting en moord. Hun angst is onbeheersbaar. De vrijheid van godsdienst is verdwenen en zelfs pauselijke decreten worden door de Spanjaarden niet gerespecteerd. Marnix schuwt macabere details niet, zoals het opgraven en in stukken snijden van lijken in aanwezigheid van weduwen. De tekst eindigt met een waarschuwing aan het adres van de Duitse vorsten dat de Spanjaarden ook hun landen niet zullen ontzien. In feite zullen zij alle middelen die hun ter beschikking staan – ‘hun liga’s, verbonden en samenzweringen’ – gebruiken om hun tegenstrevers te onderwerpen.12 In de jaren na 1570 nam Marnix’ zorg over de Spaanse intenties verder toe. In 1578 liet hij weten bang te zijn dat Spanje van plan was de Nederlanders op alle

9 Motley beschreef hem als ’a diplomatist in whose tact and delicacy William of Orange reposed in the most difficult and important negotiations, an orator whose discourses on many great public occasions attracted the attention of Europe’. Motley 1898, dl. 2, 4. Over de diplomatieke activiteiten van Marnix, zie De Smet 1998, 23-67. 10 Wilson 1970, 21: Kamen 1997, 308. 11 De Engelse versie van de Libellus kreeg als titel A defence and true Declaration of the things lately done in the lowe Countrey whereby may easily be seen to whom all the beginning and cause of the late troubles and calamities is to be imputed. Voor een hertaling ervan, zie Van Gelderen 1993, 1-77. Over het belang ervan, zie Nauta 1975, 151-171. 12 Van Gelderen 1993, 72.

155

mogelijke manieren te onderwerpen en hen tot slavernij te brengen. Er stonden hen niets minder dan moord en verkrachting te wachten:

Ainsi les Espagnols voudroyent bien à toute force nous persuader que nous sommes toues rebelles et desvoyez, pource que n’avons voulu estre leurs esclaves, ni presenter volontairement la gorge aux coups de leurs dagues, ni nos femmes et filles à leur lubricité.13

Datzelfde jaar hield Marnix zijn bekende toespraak voor de Rijksdag te Worms als gezant van Matthias van Oostenrijk, de landvoogd van de Nederlanden. Die werd overigens niet door Filips II erkend. Met zijn rede probeerde hij de Duitse prinsen over te halen de Nederlandse opstandelingen in hun verzet te steunen. Marnix klaagt over de vele misdrijven die de Spanjaarden in de voorgaande jaren in de Lage Landen hebben gepleegd:

[…] quelles pilleries des biens particuliers! Quelles rapines des finances et derniers communs, saccagemens de villes et bourgades! Combien d’exactions insuportables et non jamais ouyes! Combien de meurtres, d’ocisions et massacres de principaux de la noblesse du pays, bannissemens des personnes innocentes, et confiscations de leurs biens, violements de femmes et de vierges, subhastations de grandes et riches possessions, profanations de sainctes loix, et les droicts et privileges des pays, aboliz et foulez aux piedz!14

Dit citaat omvat zo’n beetje het gehele repertoire aan wandaden waarvan Marnix de Spanjaarden in zijn propagandistische teksten beschuldigde, wandaden die overigens voor het merendeel tijdens het bestuur van Alva waren gepleegd. Marnix verdedigt op hartstochtelijke wijze de rebellie van de Nederlanden – die formeel tot het Heilige Roomse Rijk behoorden – tegen Spanje. Hij benadrukt dat de

13 Lacroix 1859, dl. 2, 39. 14 Ibid., 114.

156

onderlinge genegenheid, taalverwantschap en de culturele en commerciële betrekkingen tussen de Nederlandse gewesten en de Duitse landen zo groot zijn dat de laatste zowel historisch als moreel verplicht waren tegen Spanje in het geweer te komen.15 Het Spaanse optreden in de Nederlanden is zo disproportioneel en immoreel dat ‘de eer van de Duitsers en van hun voorouders’ hen tot actie noopt.16 Het voortbestaan van Duitsland staat op het spel:

si quelqu’un estime apres que les Belges seront oppresez, que les Espagnols se tiendront oisifs et en repos, et qu’ils n’envahiront puis apres l’Alemaigne avecques leurs armes victorieuses, cestuy-là erre grandement.17

De drang van de Spanjaarden andere landen te domineren vindt zijn oorsprong in hun hovaardige karakter en is dus niet te stoppen:

[…] l’ardeur bouillonante de l’orgueil et outrecuidance Espagnole ne peut estre retenue ou enserrée et close entre les dicques et bornes du pays bas, veu qu’à peine tout le monde luy suffit il, la monarchie duquel ils ont desja pieça devorée de tout leur coeur18

Marnix refereert ook aan de overeenkomst tussen Spanjaarden en Turken waar het hun oorlogszucht betreft:

Car les Espagnolz ne sont pas moins gens de guerre que les Turcs, et comme eus, et si fondent toute leur gloire et louange en l’acroissement de leur domination et propagation de leurs limites ainsi qu’eus. Ils se promettent aussi l’Empire de tout le monde comme ilz font. Et est la nation Espagnole aussi bien aiguillonnée de pareils

15 Ibid., 147. 16 Ibid., 146. 17 Ibid., 141. 18 Ibid.

157

aiguillons d’augmenter et maintenir sa religión que les Turcs.19

De twee volken delen volgens hem niet alleen dezelfde eigenschappen, de Spanjaarden hebben van de Turken en de Moren ook hun dominante houding en tirannieke gedrag overgenomen.20 Hij gaat nog een stap verder wanneer hij beide volken van samenzwering beschuldigt:

[…] ce que Dieu vueille destourner, combien qu’il ne soit jà besoin de deviner en ceci, veu qu’il appert que les Espagnolz ont de nagueres traicté une confederation avecques les Turcz, avecques pactions de leur et tributaires, à fin de mettre les Chrestiens sous le joug de leur servitude.21

Ofschoon deze beschuldiging elke grond mist, maakt het citaat wel duidelijk hoezeer Marnix zich inspande de Spaanse dreiging als universeel-Europees voor te stellen. In 1583 werd in Antwerpen een Engelstalig pamflet van zijn hand gepubliceerd: A pithie, and most earnest exhortation, concerning the estate of Christiandome.22 Daarin waarschuwde hij opnieuw voor de Spaanse expansiedrift. Hij begint met de mededeling dat de christelijke staten vanwege hun ‘dulnes & negligence’ in gevaar verkeren.23 Zonder Spanje in eerste instantie te noemen verwijst hij naar bepaalde staten die vanwege hun grote macht en ongebreidelde ambitie hun drang tot gebiedsuitbreiding niet kunnen beheersen:

And especially knowing their name to bee growne terrible amongst their neighboures, there is then no meanes, power, or force how great so ever, either any other let, that can stop the

19 Ibid., 143. 20 Ibid., 144. 21 Ibid. 22 De volledige titel luidt: A pithie, and most earnest exhortation, concerning the estate of Christiandome together with the meanes to preserue and defend the same; dedicated to al christian kings princes and potentates, with all other the estates of Christiandome: by a Germaine gentleman, a louer of his countrey. 23 Ibid., 2.

158

forcible course of their madde affection and franticke ambition, coveting to rule and command over others.24

Verwijzend naar de expansie van het Romeinse Rijk en de romanisering van Gallië, betoogt Marnix dat een passieve houding tegen de veroveraar – ‘standing as idle lookers’ – onvermijdelijk tot slavernij zal leiden: ‘most vile bondage’. Samenwerking tussen alle onderdrukte volken, zoals de Samnieten, de Etrusken en de Sabijnen, had de Romeinse expansie kunnen voorkomen. Meer recent was het voortbestaan van de christelijke naties al in gevaar gekomen, toen deze, ‘busied in their owne civil warres & domestical dissentions’ en verblind door vooroordelen tegen hun buurlanden, niet gezamenlijk waren opgetreden tegen de Turken. Dat had deze ‘more leisure & oportunitie to execute their cruell determinations’ gegeven.25 Volgens Marnix was de zaak van wreedheid en afgunst door Spanje overgenomen, zoals de gebeurtenissen in de Nederlanden lieten zien:

I doubt whether the yoke of the Spanish nation (drawing their pedigree from the Moores and Sarasens, and of late through force and rigour of the inquisition forced unwillingly to professe Christian Religion) be any whit more tolerable then the Turkish bondage: Of my selfe I will afirme nothing, onely I referre the iudgement thereof to inhabitants of Granada, the Indians, Napolitains and others […]26

Marnix beschuldigt de christelijke machthebbers van achteloosheid. Zij vergissen zich als zij denken dat Spanje tevreden zal zijn met de ‘Provinces of Brabant, Holland and Zealand’. ‘The Fire of Spanish ambition’ zal zich binnenkort ongetwijfeld uitbreiden tot Italië, Frankrijk, Engeland, Schotland en Duitsland. In feite ambiëren de Spanjaarden ‘almost al the habitable lande’, aangezien zij ervan overtuigd zijn dat zij een missie te vervullen hebben:

24 Ibid., 5-6. 25 Ibid., 12. 26 Ibid., 13-14.

159

[E]ven the Spaniards themselves do not forbeare to reporte that by a certaine celestiall constitution, the monarchie of the whole world is due unto them. […] Also that they ought, having established their Monarchie, to endevour them selves to force all other people, and nations unto their Religion and discipline, and thorough the onely terror of their armies, and power of their Empire, to determine all controversies in al places & causes concerning Christian religion.27

In 1584 schreef Marnix in zijn hoedanigheid van burgemeester van Antwerpen een Sendtbrief aan de Gentse autoriteiten waarin hij hen verzocht niet in onderhandeling te treden met de Spanjaarden, omdat die boosaardige intenties zouden hebben.28 Na maanden van Spaanse belegering toonde het Gentse bestuur blijkens sommige pamfletten namelijk een steeds grotere bereidheid vrede te sluiten met Farnese.29 Volgens Marnix kon alleen nog de eendracht van alle Nederlanders verhinderen dat de Lage Landen in een toestand van ‘verderff ende onderganck’ terechtkwamen. Een vredesverdrag met de Spanjaarden, schrijft hij,

en can gheensins ghescieden, sonder den Edeldom ende de principale ende notabelste vanden lande om hals te brenghen, sonder vier, zweert, galgen ende pijnbancken aen alle hoecken op te richten om vreese te maken, weder Privilegien, Rechten ende usantien des Lants wech te nemen, het ghemeyne volck tot slaven ende lijfeygene te maken. Wat nu daer uut volgen wil, van moorden, branden, rooven, vrouwen ende dochter schoffieren, alle schandelijckheyt, wreetheyt ende oncuyscheyt te bedrijven, dat can een yeghelijck verstandich mensche ghenoech

27 Ibid., 17 28 Copye des Sendtbriefs van mijnen heeren Borghemeesteren ende Schepenen der Stadt Antwerpen (K. 679). Het is een anoniem document, maar het wordt aan Marnix toegeschreven. De Smet 2006, 230. 29 Zie bijvoorbeeld Middelen ende conditien, door welcke d’inghesetenen der gheunieerde prouincien, met der Majestyt vanden Coninck van Spaignen, haren natuerlicken Heere, met goeder conscientie, mits behoorlicke versekertheyt, zouden moghen accorderen (K. 676).

160

afnemen, insonderheyt soo wie oock de Spaensche ende Italiaensche manieren ghesien ofte ghekent heeft.30

Hoewel de Sendtbrief gericht is aan de Gentse autoriteiten, begint hij toch over het barbaarse optreden van de Spanjaarden – ‘een wonderlijcke ende noyt gehoorde wreetheyt’ – in zowel Napels als de Amerikaanse koloniën en in Spanje zelf, namelijk naar aanleiding van de eerder besproken rebellie van de morisken in Granada. De verwijzing naar het optreden van de Spanjaarden in de Nieuwe Wereld en in Granada komt vaker voor in Marnixʼ geschriften. In het pamflet Antwoorde op een cleyn boecxken uit 1578 noemt hij deze gebeurtenissen een illustratie van de listigheid van de Spanjaarden:

Laet ons voor ons stellen d’exempel vande Indianen ende ons voor oogen legghen dat ons naecomers ghetracteert sullen worden ghelijck als die. Laet ons oock spiegelen aen die van Granade, dewelcke teghen alle trouwe, ghelofte ende eedt ghehandelt hebben gheweest deur de soeticheyt ende goedertierenheyt van dese selfde Heere Don Juan in sulcker voegen, dat sy ten eewighen daghe sullen moegen dienen tot een exempel vande ellendichste natie die ter werelt mach wesen.31

Deze gebeurtenissen laten volgens Marnix zien dat de bereidheid van het Spaanse bestuur om te onderhandelen niet oprecht is. Wie zou nog ‘op de Spaignarden ofte des Conincx saechtsinnige goedertierenheyt kunnen vertrouwen?’. Er is voldoende reden een oorlog tegen Spanje te beginnen, want ‘liever den doot kiesen dan in de Spaensche slavernye te vallen’. Een ander pamflet van Marnix’ hand dat belangrijk was voor de beeldvorming over het expansionistische Spanje. is de Heylige bulle, ende krusade des Paus van

30 K. 679, fol. B 2. 31 Antwoorde op een cleyn boecxken onlancx wt ghegheuen, ghenoemt de Declaratie vande meyninge van heer Don Jan van Oostenrijck (K. 343), 36.

161

Roomen.32 Dit document zet de belangrijkste ideeën uiteen met betrekking tot de Spaanse strategie de hele wereld te onderdrukken. In september 1588, een paar weken na de nederlaag van de Armada, zouden in twee Spaanse schepen documenten zijn gevonden die in Lissabon gedrukt waren. Een van die documenten was een ‘Bulla Cruzada’, gedagtekend in Madrid op 14 september 1585. In deze bul zou de paus aan ‘de Borgers, Inwoonders, Inghesetene ende wesende in de Coninckrijcken van Hispaniën’ het recht hebben verleend oorlog te voeren tegen ketters. Zulke ‘bulla cruzadas’ werden doorgaans uitgevaardigd ten behoeve van de strijd tegen de Turken. Een ander document betrof een ‘sommier verclaers’ waarin de omvang van de Spaanse Armade nauwkeurig wordt beschreven.33 Beide geschriften waren bestemd om in de Nederlanden te worden verspreid indien de Spaanse vloot in haar opzet – de verovering van Engeland – zou slagen. Marnix maakt er gebruik van om zijn betoog te onderbouwen. Hij begint met een bericht aan de lezer. Daarin geeft hij een uiteenzetting over de aanmatigende stijl van beide documenten. Volgens Marnix is de bul een typisch voorbeeld van de ‘sotte opgheblasentheyt teghens God ende zijn heylich woordt’ van zowel de paus als de Spanjaarden, die hij ‘Duyvels’ noemt. De verklaring heeft een ‘seer hoochmoedelick’ karakter. Vervolgens introduceert hij een onderwerp dat hij al eerder had aangekaart. Dat is dat de Spanjaarden samenspanden met de paus om hun ontembare drift naar wereldheerschappij te bevredigen. Ten bewijze hiervan citeert hij in vertaling de Latijnse formule gericht aan koningin Elizabeth waarmee de tekst eindigt:

Aen de Enghelsche Vrouwe, ende hare aenhangers. Ghy die veracht hebt ’s paus van Roomen wetten, Sult ghetroost zijn onder ʼt Spaensch iock te setten.34

Opnieuw verwijst Marnix dus naar het gevaar dat ook Engeland loopt. En hij roept het schrikbeeld op van een behandeling zoals de indianen ten deel is gevallen. Kinderen

32 Heylige bulle, ende krusade des Paus van Roomen, eerst vanden H. Vader Gregorio den xiiisten ghepubliceert, ende daer nae van Sixto den vijfden vernieuwt [...]. Seer claerlick wtgheleyt (K. 835). 33 De oorspronkelijke toelichting was in het Spaans geschreven en werd daarna vertaald door Michaell Eytzinger in Keulen uitgegeven. Eytzinger was een Spaansgezinde Oostenrijker die vanuit Keulen de Spaanse zaak verdedigde. Toorenenbergen 1891, XIX. 34 K. 834, fol. A 2. Het citaat in het Latijn luidt als volgt: ‘Ad Anglam, & eius leges/ Tu quae Romanas voluisti spernere leges/ Disces Hispano subdere colla iugo’.

162

zullen worden ‘ghebrandt-teeckent’ en tot slavernij gebracht, ‘ghelijck zy [de Spanjaarden] op desen dach handelen met haer Indiaensche slauen’.35 De Armada vormde hét bewijs voor de samenzwering van de paus en de Spaanse koning, aangezien ze gevormd werd om ‘ander Coninghen, Landen, ende Coninckrijcken te gaan overvallen’ en allen die de paus niet als vertegenwoordiger van God op aarde wilden erkennen ‘te vermoorden ende vuyt te royen, tot de vrouwen ende kinderen toe’.36 De paus ‘[steect] hier zijn trompetten’ om de hele wereld op te roepen zich ‘onder des Conincx van Spanien heircracht’ te voegen en andere koninkrijken ‘met roof, brant ende moort te ouervallen en in te nemen’. Daartoe verkoopt hij ‘zyne bullen, gratien, afflaten etc.’. Hij trekt zelfs de zielen ‘uit zijn vagevuier’ om de Spaanse belangen te ondersteunen. Marnix speelt ook heel bewust de ‘Turkse kaart’. Het is opmerkelijk dat de katholieken, die eerst ‘alle de gene die vanden christelicken gelooue niet en wisten’ de dood injoegen, ‘vrede en bestant’ hebben gesloten met de ‘Turck en erffvyant Christi’, om zich ‘met alle zijn ghewelt en macht’ te kunnen toeleggen op de uitroeiing van de Europese protestanten. Het gedrag van de paus was onvergeeflijk. Door de Spanjaarden te helpen de ‘arme lidmaten Christi’ ‘geheelick te vernielen’, geeft hij ‘den Turck tijt en middel’ om het christendom ‘geheel onder de voeten te brengen’.37 Ten slotte wijst Marnix op de invloed die de Inquisitie zou uitoefenen bij de totstandkoming van de beslissingen van de Spaanse regering en van de Kerk. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de ‘bulla cruzada’ lag bij Tomás de Salazar, die naast ‘Thesorier en Canoninck vande heylige Kercke van Seuillien’ tevens lid was van de Raad van de Koning en van de ‘heylighe ende generale Inquisitie’. Aan hem was de ‘macht ende faculteyt’ verleend ‘alle de gratien, indulgentien, faculteiten, ende privilegien’ toe te kennen in ‘deze voorsz Conincrijcken en Heerschappyen, Eylanden ende Prouintien, ende aen alle en yeghelicke Kercken, Cloosters, Hospitalen, Broederschappen, Heylighe plaetsen, ende particuliere persoonen’.38 Marnix, die opmerkt dat geen apostel ooit lid van de Inquisitie is geweest, verbaast zich erover dat uitgerekend Tomás de Salazar deze ‘wonderlicke macht’ gekregen had en neemt aan dat zijn functie als inquisiteur reden is geweest hem deze rol te bezorgen. Voor Marnix is

35 Ibid. 36 Ibid., fol. C 3. 37 Ibid. 38 Ibid., fol. E 2 - F.

163

duidelijk: zowel de paus als de Spanjaarden zijn ‘niet van Christo maer vanden Antichrist’.39 Zoals we al zagen, verwees Marnix ook graag naar het optreden van de Spanjaarden in de Nieuwe Wereld. Zijn belangstelling voor dit thema blijkt uit de aanwezigheid in zijn bibliotheek van de Historia van López de Gómara en een Franse vertaling van de Brevísima van De las Casas. De verovering van de Nieuwe Wereld komt onder meer aan de orde in de Byencorf der H. Roomsche Kercke uit 1569.40 Hij vergelijkt daarin de structuur van de Kerk met die van een bijenkorf. De paus is de koning der bijen, de inquisiteurs zijn de wespen. Een aantal motieven uit zijn latere werk treffen we hier al aan. Zo wordt de Inquisitie voorgesteld als een louter politiek instrument van het Spaanse bestuur ter verwezenlijking van zijn expansionistische aspiraties. Ook de paus is louter speelbal van de Spanjaarden, die verder wreed en bloeddorstig zijn. Hij heeft hen ook aan hun bezittingen in de Nieuwe Wereld geholpen:

Christus de Sone Gods […] hadde den Paus van Romen tot sijnen stathouder ghelaten, om alle coninckrijcken uyt te moghen deylen nae sijne goedtduncken, ende dat de Paus van Romen hadde den Coninc van Spaengien alle sijne landen van Peru ende van nieuwe Indien gheschoncken.41

Marnix verwijst naar een bekende passage uit de Historia van López de Gómara, te weten de beschrijving van de laatste dagen van de koning van Peru, Atabaliba, ‘die welcke van de Spaengiaerts in eenen slach overwonnen werde’.42 Marnix presenteert deze inheemse bestuurder als een voorbeeld van verzet tegen zowel de paus als de Spanjaarden. Atabaliba, tegenwoordig bekend als Atahualpa, was tot zijn executie in 1533 de laatste heerser over het Incarijk. Hij werd ter dood gebracht nadat hij het katholicisme en de paus publiekelijk had afgezworen – ‘dat hy van den Paus niet en hiel, dewijle hy eenen anderen gaf, het ghene dat hem niet toe en hoorde’. Overigens laat Marnix Atahualpa’s vriendschap met de veroveraar Francisco Pizarro en zijn

39 Ibid., fol. E 2. 40 Grootes & Schenkeveld-van der Dussen 2009, 170. 41 Marnix van Sint Aldegonde 1858, 261. 42 Marnix verwijst in een van de voetnoten van het pamflet naar het boek van López de Gómara.

164

kerstening vlak voor zijn terechtstelling onvermeld.43 Het moest erop lijken dat het om een protestantse martelaar ging.44 De Spanjaarden zouden van plan zijn in de Nederlanden een soort Consejo de Indias (Raad der Indiën) in te stellen, naar voorbeeld van het instituut dat in de Spaanse kolonieën alle administratieve, rechterlijke en financiële macht uitoefende.45 Daarmee zouden de Nederlanden al hun oude wetten en privileges kwijtraken. Deze vrees verwoordt Marnix ook in de Verbintenis van eenige Edelen uit 1567,46 waarin hij schrijft dat het doel van de Spanjaarden was ‘dan deese onse Vaderlanden te bringhen conforme die Nyeuwe Indiën’, ‘sonder regard te nemen op God Almachtich’, en verder de goederen van de Nederlanders te confisqueren, de bevolking uit te roeien en bepaalde rechten, zoals het erfrecht, op te heffen – ‘onse arme kinderen Jaghende brootbidden, segghende, dat gheen kindt van ketter […] zynes Vaders oft Moeders goet kan Erven’.47 In het pamflet Ernstighe Vermaninghe uit 1583 wijst hij op het lot van ‘dʼIndianen’ ter illustratie van de ‘hooueerdighe ende wreede slauernye der Spaeignaerden’, wier enige motivatie is ‘de gantsche wereld’ te verdrukken.48 Het document, dat tot doel had de Duitse prinsen ertoe over te halen de Nederlandse rebellen in hun verzet te steunen, benadrukt dat de aanwezigheid van de Spanjaarden in ‘America ende in alle de oost ende west Indien’ een aanwijzing vormt voor de ‘gheweldighe macht’ van Filips II en voor het Spaanse streven naar wereldheerschappij. Hetzelfde doet hij in het eerdergenoemde Antwoorde op een cleyn boecxken, waarin hij de Nederlanders waarschuwt niet in te gaan op de oproep van landvoogd Don Juan de vijandelijkheden te staken. Juan heeft ‘een wreet ende bloetghierich herte’ en de ‘Spaignaert is zeer houeerdich, wraeckgierich ende tyrannich’.49 Dat de Spanjaarden de Nederlanders nu ‘vriendelijc tracteren’ willen, kan alleen maar een list zijn, want, zo vraagt Marnix zich bitter af, ‘wat moeten wij dan verwachten vande ghene dien de

43 Sánchez Sorondo 2009, 105-108. 44 Schmidt is van mening dat Marnix in de Byencorf Atahualpa als een ‘proto-protestant’ probeert voor te stellen. Schmidt 2001, 350. 45 Lucena 1982, 712ff. 46 De volledige titel van deze publicatie is Verbintenis van eenige Edelen in ’t Jaar 1567 ter opbrenginge van zekere geldsommen, om den oorlog tegen den vijand te konnen voortzetten. Deze tekst is opgenomen in Te Water 1796, dl. 4, 60-68. Zie in dit verband ook het pamflet Een dialogue oft tsamensprekinghe tusschen de goetwillighe Ghemeynte ende [...] die Hertoghe van Aniou. etc. (K. 588). 47 Te Water 1796, dl. 4, 61. 48 De volledige titel van dit pamflet is pamflet Ernstighe vermaninghe vanden standt ende ghelegentheyt der christenheyt ende vanden middelen haerder behoudenisse ende welvaren (K. 627), fol. A iii. 49 K. 343, 35.

165

hoverdye, opgeblasenheyt ende wreetheyt natuerlijcker is dan de natuere selve?’.50 Hij illustreert de aard van de Spanjaarden aan de hand van twee historische voorbeelden. Het ene betreft hun optreden tegen de morisken in Granada, het andere hun gedrag in de Nieuwe Wereld. De gruwelijke behandeling van de indianen moet de Nederlanders een teken zijn. Niemand hoeft eraan te twijfelen dat ‘ons naecomers ghetracteert sullen worden ghelijck als die’.51

6.3 De vijfde universele monarchie Volgens De Schepper is Marnix van Sint-Aldegonde de bedenker geweest van de mythe van het expansionistische Spanje.52 Daarin kwam een aantal elementen voor dat door andere pamflettisten was aangedragen. Zonder iets af te willen doen aan de betekenis van Marnix, verdienen ook zij te worden vermeld. Na de herovering van het schiereiland in de vijftiende eeuw groeide in Spanje de overtuiging dat de Spaanse natie een historische missie te vervullen had, te weten de verdediging en verspreiding van het christendom.53 Die overtuiging, die soms messiaanse trekken kreeg,54 won ten tijde van het bewind van Filips II veld en werd niet alleen door de heersende elite gedeeld. De overgrote meerderheid van de Spanjaarden was opgetogen over het idee dat hun land, gepersonifieerd door de vorst, deze belangrijke taak mocht vervullen.55 In heel Europa, maar vooral in Engeland en Frankrijk, groeide de vrees dat de koning van Spanje in het geheim overlegde met de paus om een universele monarchie te vestigen, waarvoor zij hun gemeenschappelijke vijanden moesten vernietigen.56 De angst voor die Spaanse machtsambitie bleef tijdens de gehele vroegmoderne periode voelbaar. Aan het einde van de zestiende eeuw kwam in Frankrijk de anti-Spaanse literatuur tot grote bloei. Die versterkte de stereotype beeldvorming die over de Spanjaarden bestond, zoals hun verraderlijke karakter, hun neiging tot samenzwering en hun gebrek aan medelijden.57 Ook in Engeland zou tijdens de regeringen van Jacobus I,

50 Ibid., 35-36. 51 Ibid., 36. 52 De Schepper 1992, 80. 53 Payne 2011, 79. 54 Zie hiervoor onder andere het boek van Benito de Peñarosa y Mondragón, Libro de las cinco excelencias del español, gepubliceerd in 1629 in Pamplona. Daarin worden de Spanjaarden het uitverkoren volk genoemd, dat de taak heeft de hele wereld te verenigen door deze te bekeren tot het Christendom. 55 Hume 1906, 78. 56 Pincus 1996, 256. 57 Bareau 1969.

166

Karel I en Karel II en tijdens het protectoraat van Cromwell een sterk anti-Spaans sentiment de kop opsteken.58 De angst voor de vestiging van een universele monarchie duikt ook op in de Nederlandse pamfletliteratuur uit de eerste decennia van de Opstand. Zo stuurden de ‘inwoonders deser Nederlanden’ op 22 juni 1578 een smeekschrift naar de koning en de Raad van State in Brussel tegen het optreden van de Spanjaarden in de Nederlanden.59 Het was vooral gericht tegen het optreden van Alva, die ‘in allerley manieren van wreetheyt de aller bloeddurstichste tyrannen’ had overtroffen.60 Daarnaast zouden de Spanjaarden goederen van Nederlandse burgers hebben ontvreemd. De auteur verzoekt de vorst, onder verwijzing naar verschillende historische voorbeelden van godsdienstige tolerantie, zijn plannen met betrekking tot de Nederlanden te heroverwegen en godsdienstvrijheid in te voeren. De religieuze intolerantie, een bekend thema in de vroege anti-Spaanse beeldvorming, wordt in dit document behandeld samen met de intentie van de Spanjaarden alle volken te onderwerpen:

Alsoo hebben sy de gelegenheyt van de voorseyde Protestanten onder den schijn van devotie ende Religie te vervolghen voor de bequaemste middel ghehouden om te comen tot haer schrickelijk voornemen twelck was alles te brenghen onder haer tyrannisch gewelt nae dat sy namelijck de eene partye welcke sterck en groot was souden […] ondergedruckt hebben […].61

In 1586 verscheen in Delft het pamflet Het alghemeyn eynde ende voornemen des Spaengniaerts, twelc is d’oprechtinghe van een voorghenomene vijfde monarchie.62 Het beweerde dat de Spanjaarden een vijfde universele monarchie wilden instellen. De auteur probeert de redenen van de Spaanse drang tot dominantie te verklaren. Hij begint

58 Uit deze periode stammen klassieke anti-Spaanse bronnen, zoals het in 1624 verschenen The Spaniards perpetuall designes to an universall monarchie van Thomas Scott. Scott 1624. 59 Supplicatie aen sijn hoocheyt, ende Heeren des Raets van State, Ouergegeuen door de inwoonders deser Nederlanden, welcke protesteren, dat sij begeren te leuen nae de Reformatie des Euangeliums. Den xxij. dach iunij, 1578 (K. 363). 60 Ibid., i. 61 Ibid., iii. 62 K. 765. Een Franse editie van dit pamflet werd op hetzelfde jaar gepubliceerd onder de titel La fin generalle de l’Espagnol, qv’est l’erection d’vne cincqviesme pretendve monarchie (K. 764).

167

met een opsomming van de belangrijkste eigenschappen van de bewoners van een aantal landen. De Fransen worden gekenmerkt door ‘onghestadicheyt en lichtveerdicheyt’, de Italianen door ‘gheveynstheit ende verbloeminghe’, terwijl de Spanjaarden zich onderscheiden door hun ‘opgeblasenen hoochmoet’.63 Zij bevestigen zelf dat zij die trek bezitten:

De verstandichste ende deghelijcste onder den Spaengniaerts (sprekende van henne natie) segghen (met leetwesen) de zelve gheheel opgheblasen te wesen, hen zelven boven elc een verheffende ende andere verachtende. De andere die soo openlijc hunne gheneghentheyt niet en willen bekennen segghen den Spaengniaert statisch te wesen en in sijn daden groot-moedich […].64

Volgens de auteur leert de geschiedenis van de Spaanse natie – de gebeurtenissen in Granada en Napels worden er weer bijgehaald – dat de Spanjaarden van nature ijdel en wraakzuchtig zijn en de neiging hebben hun medemensen te domineren door ‘tyrannye ende wreetheyt’. Zij hebben het plan door de stichting van een universele monarchie de wereld te overheersen, ‘volghende hunne natuerlijcke opgheblasene vermetelheyt’.65 De aangrijpende verhalen die de pamflettisten schreven over de wandaden van de Spanjaarden in de Nederlanden, werden ook ingezet in de propaganda die gericht was op het buitenland. Zo verscheen in 1599 in Haarlem een pamflet met de titel Den Spaenschen ende Arragoenschen spiegel, dat beschouwd kan worden als een verzameling van afgrijselijke daden van de Spanjaarden in de Nederrijns-Westfaalse Kreits.66 Het had tot doel ‘den aert’ en ‘den natuere vander Spaensche natie’ te onthullen.67 De tekst begint met een vergelijking van het Spaanse krijgsvolk met de Turken. De Spanjaarden hadden hier ‘met moorden, dootslaen, berooven ende plunderen ende met vrouwen ende maechden te schenden soo seer gruwelick,

63 Ibid., fol. A ii. 64 Ibid., fol. A iii. 65 Ibid. 66 Den Spaenschen ende Arragoenschen spiegel. Inde welcke men mach claerlick ende waerachtich sien tot wat eynde ende meeninge eygentlick het voornemen is streckende van tSpaensche crijchsvolck, dat hem desen winter heeft gehouden inden Westphaelschen creyts (K. 1078). 67 Ibid., 3.

168

onmenschelick ende meer beestelick’ de Turken en de Tataren overtroffen.68 Om te voorkomen dat de ‘jonstige Leser’ deze afschuwelijke praktijken zal vergeten, geeft de auteur een aantal voorbeelden van het Spaanse optreden in de Nederlanden. Soldaten hadden tientallen dorpen en steden geplunderd ‘waar veel borgers, vrouwen ende kinderen vermoort werden’. Zij hielden zich niet aan hun belofte ongewapende burgers te sparen – ‘De Spangiaerts en houden gheen geloften’ – en vermoordden in koelen bloede mensen die zich ‘geheel naect [moesten] uitdoen ende ontcleeden’.69 Vervolgens passeren veel ‘schanden, lasteren, boosheden, gruwelen ende verwoestingen’ de revue. De Spanjaarden hebben boeren opgehangen aan hun handen, voeten en zelfs aan hun ‘mannelicheyt’. Ook hebben zij ‘gruwelicke vrouwecrachten’ en ‘maechden schendinghe’ gepleegd. Zulke details waren al bekend uit de kronieken over belegeringen en innames van steden uit de eerste decennia van de rebellie. Het pamflet onderscheidt zich echter van deze door zijn internationale projectie. In verschillende passages van Den Spaenschen ende Arragoenschen spiegel verwijst de auteur naar de Spaanse expansiedrift en de dreiging die deze oplevert voor de onafhankelijkheid van andere staten. Geen land zal aan een Spaanse invasie ontkomen: ‘de Spangiaers en souden met die landen [de Nederlanden] niet tevreden zijn’.70 Om dit te onderstrepen toont het voorblad van het pamflet een prent waarop een groep mannen in uiteenlopende nationale dracht angstig naar een spiegel kijkt waarin zij zien hoe een vrouw met kind door een Spaanse soldaat met een zwaard wordt doorstoken (fig. 30).71 Het pamflet Het Spaens Europa uit 1599 schetst het beeld van een continent dat zucht onder het Spaanse juk.72 Het vertolkt niet alleen een anti-Spaans sentiment, maar bevat ook directe beschuldigingen aan het adres van de jezuïeten. Die worden afgeschilderd als marionetten van het Spaanse bewind, dat vanuit Madrid probeert zijn greep op Europa te vergroten. Op het voorblad staat een illustratie (fig. 31), dit keer van

68 Ibid., 4. 69 Ibid., 51; 6. 70 Ibid., 39. 71 In de Den Spaenschen ende Arragoenschen spiegel staan verschillende verwijzingen naar gruweldaden waarbij vrouwen en kinderen waren betrokken. In het pamflet wordt onder andere vermeld dat Spanjaarden ‘op meer plaatsen hebben […] bevruchte vrouwen den buyck opgesneden, d’onvoldragen vrucht uitgenomen ende een ander jonck kint van een jaer out metten cop in zijn moeders buyck gesteken ende in zijn moeders bloet verdroncken’. 72 De volledige titel van dit pamflet is Het Spaens Europa ben ic ghenomt, hier die de roos en lely docht te plucken, wel dat onder dē Catolijckē tijtel vermomt, fier maer elc quā syn schilt na hē weer ruckē snel (K. 1049).

169

Europa weergegeven als een gekroonde vrouw met harde gelaatstrekken.73 Zij houdt een opgeheven zwaard in haar linker- en een rijksappel in haar rechterhand. Haar lichaamshouding is geforceerd. Europa’s hoofd stelt het Iberisch schiereiland voor – de naam Hispania staat op haar voorhoofd geschreven –, terwijl haar bovenlijf wordt gebruikt om Frankrijk, Bretagne en de Nederlanden uit te beelden. Engeland is bedekt door de scherpe kant van het zwaard. Europa’s rechter onderarm valt samen met het Apennijns schiereiland en haar benen bedekken de staten Polen en Hongarije. Haar voeten, ten slotte, staan op het grondgebied van Griekenland en Litouwen. Op de borst van de vrouw is een groep ruiters afgebeeld die probeert met lansen een leeuw – het zinnebeeld van de Lage Landen – te doden. Naast de ruiters houdt een infanterist twee wapenschilden omhoog. Het ene, met een veld van lelies, verwijst naar het Bourgondische Rijk, het andere, met drie Franse lelies, naar het Huis Valois. De wapenschilden symboliseren de machtsstrijd die in de tweede helft van de zestiende eeuw op het continent woedde. Deze antropomorfe representatie van Europa gaat vergezeld van een verklarende tekst die verwijst naar het zogenoemde Heilig Verbond, dat in 1571 werd gesloten tussen de Pauselijke Staat, Venetië en Spanje tegen de Turken. Het doel van die alliantie was, ‘also tschrijven Prediken der Jesuiten’, een nieuwe wereldorde te vestigen waarin de paus en de Spaanse vorst de hele wereld zouden onderwerpen. Het Spaens Europa heeft onmiskenbaar de invloed ondergaan van het in 1594 verschenen anti-jezuïtische Playdoye d’Arnauld contre les Jésuites van Antoine Arnauld.74 Dit spraakmakende document bevat verschillende aantijgingen tegen de jezuïetenorde. Zo zou die achter de vermeende moordpogingen hebben gezeten op onder anderen de koningen Hendrik III en Hendrik IV van Frankrijk. Er wordt herhaaldelijk en met nadruk in gewezen op de Spaanse herkomst van de jezuïetenorde – ‘ze zijn allemaal arrogant, allemaal Spaans’ – en gepleit voor de verbanning van alle jezuïeten uit Frankrijk vanwege hun geheime manoeuvres ten behoeve van de Spaanse zaak.

73 Tom Hoenselaars geeft aan dat het hoofd van Europa dat van koningin Elizabeth van Engeland zou zijn. Michael Wintle is toch van mening dat de anti-Spaanse toon van het document die interpretatie onwaarschijnlijk maakt. Hoenselaars 1993, 107; Wintle 2009, 251. 74 De volledige titel van dit door Thibaud Ancelin en Guichard Jullieron in Lyon gepubliceerde werk luidt: Plaidoye pour l’Université de Paris demanderesse contre les Jésuites defendeurs. Over de invloed ervan op het negatieve imago van de Jezuïeten, zie Benítez de Aldama 1941. Zie verder ook Nelson 2002 94-115.

170

De pamflettist verwijst in het bijschrift bij de gravure naar de machtspositie die de jezuïeten altijd hadden nagestreefd. Hun motto was ‘un Dieu, un Pape, un roi de toute le Chrétientéʼ. Het verbond van God, paus en koning wordt aangemerkt als een ‘conspiratieʼ, aangezien het de bedoeling van de jezuïeten is heel de wereld te onderwerpen. Het pamflet schetst een somber beeld van een ‘Spaens geconquesteert Europa’, waarin het ontnemen van de rechten aan alle staten en rijken gepaard gaat met het ‘bloetvergieten der onschuldigen’. Als voorbeeld van de wreedheid en hoogmoed van de Spanjaarden noemt de auteur het lot van ‘dʼonoosele Indianen’ in de Nieuwe Wereld en het plan om Engeland binnen te vallen en daarbij ‘alles te dooden wat boven de seven jaer zoude geweest hebben, de resteren joncheyt met een heet yser int voorhooft gemerct, om die te bekennen voor ʼt nieu geconquesteerde Volc’.75

6.4 De Turkse Spanjaard In de vroegmoderne tijd bestond in Spanje grote belangstelling voor de islamitische wereld, in het bijzonder voor het Ottomaanse Rijk, dat gedurende een groot deel van de zestiende eeuw de aartsvijand van de Spaanse natie was.76 Deze belangstelling had twee oorzaken. De eerste was de aanwezigheid op Spaans grondgebied van de al eerder genoemde morisken. Het onbegrip voor de gewoonten van deze bekeerde moslims was onder de oorspronkelijke christelijke bevolking zeer groot en over en weer bestonden veel vooroordelen.77 In de tweede plaats werden de Turken vaak gelijkgesteld met de Barbarijse zeerovers die delen van de Middellandse Zee onveilig maakten. Zij waren zelfs in staat Spaanse steden, zoals Alicante, aan te vallen.78 De fascinatie met deze exotische bewoners van het schiereiland en de behoefte te waarschuwen voor het potentiële gevaar dat van hen uitging, verklaren de grote belangstelling voor de oosterse wereld in het vroegmoderne Spanje. Met uitzondering van het genre van de novela morisca, dat de verhouding tussen christenen en morisken idealiseerde, was de beeldvorming van de Moren in deze periode zeer negatief. Hetzelfde geldt voor de beeldvorming van de Turken. In de periode 1560-1580, die samenvalt met de eerste jaren van de Opstand, heerste in Spanje zelfs een ronduit paranoïde sfeer. Die werd verergerd doordat inquisiteurs geruchten

75 K. 1049, fol. A ii. 76Over de beeldvorming van moslims in Spanje tijdens de zestiende en zeventiende eeuw, zie De Bunes Ibarra 1989. 77 Over de positie van de tot het christendom bekeerde moslims, zie Cardaillac 1979. 78 Pardo Molero 2006, 637.

171

verspreidden over een vermeend plan van morisken, Turken en Barbarijse piraten om Spanje aan te vallen en te veroveren.79 Dat leidde er vanaf ongeveer 1500 toe dat moslims op straffe van vervolging gedwongen werden zich te bekeren. Uiteindelijk werden tussen 1609 en 1614 alle moslims, zowel bekeerlingen als zij die hun geloof trouw bleven, uit Spanje verdreven.80 Dit gebeurde omdat de Spaanse natie, in de woorden van Julián Marías, gevormd was ‘in opposition to the Other, that is, by not being Moslim’. Spanjaarden zagen zichzelf nadrukkelijk als christelijk en westers, en als vaandeldragers van de Visigotische en Romeinse tradities.81 Het is paradoxaal dat Filips II, die in Spanje werd geprezen als de grote verdediger van de Kerk die een heilige missie tegen de Engelsen en de Moren volbracht,82 in Nederlandse pamfletten met de Turken werd geïdentificeerd. De Spanjaarden werden er zelfs van beschuldigd net als de Turken naar wereldheerschappij te streven. Dit was niet de enige aantijging met raciale trekken. In de eerste periode van de Opstand werd ook veelvuldig gezinspeeld op de Joodse origine van de Spanjaarden. Willem van Oranje bijvoorbeeld wees in zijn Apologie op de onzuivere afkomst van de Spanjaarden. Er wordt beweerd, schrijft hij, dat ‘den meesten deel van de Spaegniaerden, ende insonderheit die hen segghen edel te wesen, souden van den bloede ofte geslachte van de Marranen ende van de Joden’ zijn.83 Ook in de Geuzenliederen wordt de Spanjaarden regelmatig aangewreven ‘Marranʼ of ‘Maraanʼ te zijn, een denigrerende verwijzing naar hun vermeende Joodse afkomst. Een illustratief pamflet over de overeenkomst tussen Spanjaarden en Turken is Een discoers ofte vertoogh ghedaen voor den Coninck van Vrankerijke ende ettelycke van zijnen raet uit 1575.84 Het zou geschreven zijn door een Florentijnse edelman, een zekere ‘Signeur Poncet’, ‘een man van diepen verstande, groote wijsheit ende ervarenheyt’, die volgens het voorwoord van het document acht of negen jaar in Turkije had gewoond.85 Hij had het geschreven om de Franse koning, Karel IX, te waarschuwen voor de Turkse dreiging. Hij zou het zelfs in 1572 in Blois aan de vorst hebben

79 García Cárcel 1993, 17. 80 Harvey 2005, vii-viii. 81 Marías 1990, 120. 82 Over de rol van Filips II als redder van het christendom en verdediger van het ware geloof en hoe deze werd vertaald naar de Spaanse buitenlandse politiek, zie Rodríguez Salgado 1996, 49-106. 83 Willem van Oranje 1923, 114-115. 84 Een discoers ofte vertoogh ghedaen voor den Coninck van Vrankerijke ende ettelycke van zijnen raet, vvaerin verclaert vvort met wat middelen men soude connen Vranckerijke in een Turksche slavernije bringhen. Verclarende insghelycks hoe de Spaense Nacie den saluen boosen raet ende middelen ghebruyckt om onse Nederlanden in een Turckse slavernije ende tyrannije te bringhen (K. 232). 85 Ibid., fol. A ii.

172

voorgelezen, in aanwezigheid van diens moeder Catharina de Medici, diens broer Hendrik III, toen hertog van Anjou en van 1573 tot 1575 koning van Polen, en de graaf van Rets. Poncets rede begint met de constatering dat hij, hoewel hij veel landen heeft bezocht en met verschillende monarchen heeft gesproken, ‘alleenlick in Turkijen’ getuige is geweest van de volledige onderdanigheid van een volk aan zijn vorst. Die had een aantal oorzaken. In de eerste plaats zou de ‘Turck’ (de sultan) absolute controle bezitten over het regeringsapparaat. Er was ‘noch Prince, noch groot meester in syn rijcke […] die hy […] met syn eyghen hant niet selve ghemaect en heeft’, waardoor de kans op een interne machtsstrijd minimaal was.86 In de tweede plaats had de sultan een trouw gevolg van soldaten, de ‘Ianissaren’ (Janitsaren), ‘vanden grooten Turck opghequeeckt ende opghevoet synde’, die zijn gezag handhaafden, zodat het onmogelijk was ‘om niet ghehoorsaem te syne’ aan de sultan.87 Ten derde wijst de Florentijn op de eenheid van geloof in ‘Turkije’, omdat ‘hy [de Sultan] in syn lant geen ander religie toe en laet dan de syne’.88 Ten vierde zou de sultan zich alle bezit hebben toegeëigend – ‘niemant en is die can segghen dat het ghene dat hy bezit zijn eygen is’ – en alles doen om ‘syne ondersaten alle profijten ende voordelen te ontrecken’ en hen arm te houden. Volgens de pamflettist had het verhaal van Poncet commotie veroorzaakt onder zijn hooggeplaatste toehoorders. Bang geworden hadden zij hem gevraagd of ‘het selve in Vranckericke soude connen te weghe bringen’.89 De angst voor de Turken kon op het moment van verschijnen niet zo groot zijn geweest als het pamflet suggereert. Immers, na de overwinning op de Turken in de Slag bij Lepanto in 1571 was de dreiging van een invasie van die kant in West-Europa aanzienlijk afgenomen. De nederlaag betekende overigens niet dat de Turken bij de pakken neer waren gaan zitten. Zij bleven actief op de Middellandse Zee, zoals blijkt uit hun herovering in 1574 van Tunis en van de nabij gelegen havenstad La Goulette. Na de overwinning bij Lepanto kon de aandacht van Europa zich weer richten op het eigen continent, vooral op de Lage Landen.90 De auteur van de voorrede verhult zijn protestantse achtergrond niet. Hij zegt het pamflet te publiceren ten behoeve van ‘alle liefhebbers der vromicheyt ende eerbaerheyt’, nadat hij Frankrijk als gevolg van de

86 Ibid., fol. A iii. 87 Ibid. 88 Ibid. 89 Ibid. 90 Martín de la Hoz 2010, 177-178.

173

‘grouwelicste, onmeschelickste ende alderwreeste moort die oyt op aerden geschiet is’ – hij doelt op de Bartholomeusnacht van 1572 – had moeten verlaten.91 Het lijkt erop dat de publicatie veel meer te maken had met de beperking van de godsdienstvrijheid in de Nederlanden dan met de dreiging vanuit Turkije. Een andere indicatie hiervoor vinden we aan het eind. De pamflettist voegt namelijk aan de rede van Poncet een Advys des Nederlandtschen Oversetters toe, waarin hij het gedrag van de Turken vergelijkt met dat van de Spanjaarden: ‘Niet min, iae, veel meer bevinde ick het selve in onsen Nederlanden van de Spaensche natie te wercke gheleyt te wesen’.92 Met andere woorden: het is onder de Spanjaarden erger dan onder de Turken. Die hebben namelijk het merendeel ‘der ingeborene Heeren vanden lande, ende des Edeldoms’ verjaagt, verbannen of geëxecuteerd. De weinigen die zijn overgebleven, zijn vernederd. Verder zijn complete steden geruïneerd en leeggeroofd en is het volk door ‘onverdragelicke exactien ende schattinghen’ leeggeschud. Alle oude privilegiën zijn geschonden met het doel ‘die bloedighe Spaensche Inquisitie’ in de Nederlanden te introduceren. Het pamflet eindigt met een oproep aan ‘Godt, des Conincks goedertierenheyt, de Princen, Heeren, steden en generaele staten’ om ‘zonder delacy’ maatregelen te nemen tegen het Spaanse optreden, dat ‘meer dan een Turksche slavernye’ is. Het beeld van de Spaanse Turk kreeg een vaste plaats in de Nederlandse propaganda. Dat blijkt onder meer uit het in 1599 geschreven pamflet Blaffert tot opweckinge aller princen van Europa [...] haer te versien teghens de moortdadighe Spaensche regeeringhe, van de actieve pamflettist Ellert de Veer, die in het dagelijks leven notaris was (fig. 32).93 Hij schreef het naar aanleiding van de moord op de graaf Van den Broeck door soldaten van Francisco de Mendoza in 1598.94 Het lijdt volgens hem geen twijfel dat de Spanjaarden ‘in wreedheyt […] den ghenaemden Turcken’ overtreffen.95

6.5 De Spaanse Armada In de eerste jaren van de Opstand verspreidde de Nederlandse propaganda het idee dat de Spanjaarden zich niet zouden beperken tot de onderwerping van de Nederlanden, maar ook Engeland wilden veroveren. Deze propagandistische strategie voedde de al

91 K. 232., fol. A ii. 92 Ibid., ongepagineerd. 93 K. 1076. 94 Over deze graaf Van den Broeck of Van den Broek, zie Krämer 1921, 84-85. 95 K. 1076, fol. A ii.

174

bestaande Engelse vrees voor Spaanse hegemonie op het Europese continent. Nergens in Europa was de bezorgdheid over de Spaanse buitenlandse politiek groter dan in Engeland.96 De imposante territoriale erfenis die Filips II na het aftreden van zijn vader ontving en zijn fanatieke verdediging van het katholicisme wekten er groot wantrouwen. Vooral sinds de troonsopvolging van koningin Elizabeth in 1558 groeide het wederzijdse wantrouwen.97 De vorstin had een aantal zeer actieve pamflettisten in dienst.98 Die stelden beide landen voor als elkaars tegenpolen, in zowel politiek als religieus opzicht.99 De Engelsen waren goedbedoelende lieden die op Gods voorzienigheid mochten rekenen. De Spanjaarden daarentegen golden als verraderlijk en stonden onder invloed van de duivel.100 Een reeks gebeurtenissen droeg aan dit beeld bij. Elizabeth vaardigde een aantal antikatholieke wetten uit. Daarnaast zou sprake zijn van Spaanse betrokkenheid bij de samenzwering van een groep katholieke edelen in het noorden van Engeland in 1569, met als doel Mary Stuart weer op de Schotse troon te brengen. Een doorslaggevende rol in de negatieve beeldvorming van de Spanjaarden speelde het militaire ingrijpen van Filips II in de Nederlanden. Het uitbreken van de Opstand veroorzaakte een verharding van de betrekkingen tussen Madrid en Londen en leidde uiteindelijk tot de Spaans- Engelse oorlog. Vooral de komst van Alva in 1567 leidde in Engeland tot onrust. Men vreesde dat die de opstap vormde tot een invasie van de Britse eilanden. De Nederlandse opstandelingen probeerden die vrees aan te wakkeren met pamfletten speciaal bestemd voor de Engelse markt. Een daarvan, The miserie of Antwerpe, citeert een brief die een Engelsman op 24 juli 1585 geschreven zou hebben aan een Londense vriend, ‘Maister Iames Iennings’. Onderwerp vormde de hopeloze toestand van Antwerpen in de laatste fase van het beleg door de Spanjaarden onder leiding van Farnese.101 De chaos in de stad was compleet. De handel was verlamd, het voedsel schaars en het volk verdwaasd. De bewoners, aldus de brief, gingen kreunend en steunend door de straten, aangezien zij hun verschrikkelijke lot konden voorspellen.

96 Zie Martin & Parker 1988. 97 Iglesias 2008, 71. 98 De productie van anti-Engelse propaganda in Spanje was daarentegen zeer beperkt. Kamen & Pérez 1980, 39. 99 Dadson 2004, 129. 100 Cortijo Ocaña & Gómez Moreno 2008, 41. 101 De volledige titel van dit pamflet luidt: The miserie of Antwerpe: With the Troubles that are (at this instant) in Flaunders, and many other Townes in the Lowe Countries, by meanes of the Prince of Parmas power who by violent force seekes to oppresse and deprive the Inhabitants there both of life and goodes (K. 747). Zie ook Braekman 1973.

175

Zij zouden binnenkort de slaven van de Spanjaarden worden, geknecht door ‘Babilonian bandages’. De Engelse briefschrijver schetst een aangrijpend beeld van de stad nadat de Spanjaarden de vestingwerken hadden bedwongen. Net als elders zouden de Spanjaarden alle huizen plunderen en de vrouwen en dochters onder de ogen van hun mannen en vaders verkrachten. Volgens de auteur waren de Nederlanders ooit een welvarend en trots volk geweest. Na jaren van oorlog met Spanje, verkeerden zij thans in de diepste ellende. Dat wat hen was overkomen, zou ook andere volken kunnen treffen. Hij verwijst naar Engeland, dat nu nog het meest gelukkige koninkrijk ter wereld was, waar het volk in rust en vrede leefde, maar dat hetzelfde lot wachtte indien het onverschillig bleef tegenover de gebeurtenissen overzee. De briefschrijver concludeert dat het noodzakelijk is dat de Engelsen hun ‘poore neighbours’ bijstaan in hun verzet tegen Spanje. Mochten zij dat niet doen, dan gedroegen zij zich als slechte medeburgers die, ‘seeing their neighbours Houses on fire, lye still and never lay hand to helpe, until they see themselves ready to be burned in their beddes’.102 Het is moeilijk vast te stellen of men deze waarschuwing in Engeland ter harte nam. Het is wel zo dat de val van Antwerpen in 1585, toentertijd de grootste stad in de Nederlanden en het bolwerk van het Nederlandse protestantisme, een cruciale gebeurtenis was, die leidde tot stappen aan Engelse kant. Drie dagen na de overgave ondertekenden Elizabeth en vertegenwoordigers van de Staten-Generaal het verdrag van Nonsuch. Daarin verplichtte Engeland zich militair in te grijpen in de Nederlanden. In december 1585 arriveerde de graaf van Leiceister met een leger van vijfduizend man in Vlissingen. Bij het verdrag was een document gevoegd, A declaration of the causes mooving the Queene of England to give Aide to the Defence of the People Afflicted and opressed in the Lowe Countries. Hierin zette Elizabeth de redenen voor haar interventie uiteen.103 Het laat de grote invloed zien die de Nederlandse propaganda in Engeland had gehad. Dit valt af te leiden uit het gebruik van verschillende stereotyperingen die eerder in de Nederlandse anti-Spaanse propaganda waren gebruikt. De Engelse koningin noemt de Spanjaarden een vreemd volk in de Nederlanden:

102 K. 747, fol. A ii. 103 K. 749. Dit document werd tegelijkertijd gepubliceerd in het Engels, Frans, Nederlands, Duits, Italiaans en Latijn. Sánchez 2004, 144ff. De Nederlandse editie die hier wordt gebruikt is getiteld Een verclaringhe der oorsaken beweghende de Coninghine van Enghelandt, hulpe te gheuen tot bescherminghe des benauden ende verdructen volcken der Nederlanden (K. 750).

176

[…] uitlanders ende vreemden, van vreemdt bloedt […], mannen meer gheexerceert in crych, dan in vredtsame gouernement, ende sommighe van hen, uitnemelicken gheneghen tot bloedt, ghelicket ghebleken heeft voor hare actien oft daeden.104

Zij geeft verder aan dat er tussen Engeland en de Nederlanden ‘een eewige eenicheyt des volks herten’ bestaat en noemt de Nederlanders eervol, dapper en trouw. Vervolgens verwijst de vorstin naar een ander typisch onderwerp in de Nederlandse propagandistische literatuur: de schending van historische privileges. De Spanjaarden ‘hebben ghewelddichlicken ghebroken de oude wetten ende vriheyden der gantsche landen’. Deze schending is ingegeven door hun verlangen naar absolute macht: ‘de Spagniarden synde verheuen tot absolute gouernement, door eerghiericheyt, ende om particuliere ghewin’.105 De interventie van de Engelsen in de Lage Landen was noodzakelijk omdat de Spanjaarden die ‘op een tyrannische maniere’ hadden ‘ghebannen, ghedoodet, ende ghedestrueert’.106 In 1588 stuurde Filips zijn Armada richting Engeland met de bedoeling het land binnen te vallen.107 In het pamflet Waerachtighe verclaeringhe van de armade des conincx van Spaengie uit datzelfde jaar wordt gesuggereerd dat het Heilig Officie het plan hiervoor zou hebben bedacht.108 De auteur baseert zijn aanname op vermeende getuigenissen van degenen die ‘daer ontcomen ende ghevangen ghenomen zijn’. Het pamflet voert de lezer terug naar 16 februari 1568. Op die dag zou de Spaanse koning een vonnis hebben ondertekend waarin het hele Nederlandse volk werd veroordeeld. De auteur heeft de tekst ervan toegevoegd aan het pamflet om zijn boodschap

104 Ibid., 5. 105 Ibid., 6. 106 Ibid. 107 De gebeurtenissen rond de Spaanse Armada zijn ook na 1585 nog een geliefd onderwerp in de Nederlandse pamfletten. In 1588 bijvoorbeeld wordt een drie jaar eerder gedateerde brief gepubliceerd gericht aan de toenmalige Spaanse ambassadeur in Frankrijk, Bernardino de Mendoza. In deze naar het Nederlands vertaalde brief wordt ‘den staet van Enghelandt’ aan de vooravond van de aanval van de Spaanse Armada beschreven. Zie Copije van eenen brief wt Engelandt ghesonden aen don Bernardin Mendosa (K. 840). De Mendoza was in 1584 Engeland uitgezet, nadat hij beschuldigd was van betrokkenheid bij het verijdelde katholieke complot van Francis Throckmorton tegen koningin Elizabeth. Evans 1979. 108 Vvaerachtighe verclaeringhe van de armade des conincx van Spaengien [...] en vande gheweldighe teghenstandt der coninginne van Enghelandts armade die haer vernielt, verdreuen, ende naegheiaecht hebben van Pleymuyen tot inde Noort Zee (K. 844), ongepagineerd.

177

geloofwaardiger te maken. Het draagt de titel ‘De Sententie die over langhe ouer des Nederlanden sonder ondercheyt ouer Catholicken ende andere ghegheuen in Spaengien deur de Meesters vande heylighe Inquisitie’. Het gaat hier om een versie van het bekende ‘Besluyt des Officiums tegen het volck van de Nederlanden’, dat ook als bijlage voorkomt bij De artijckelen ende besluyten der Inquisitie van Spaegnien, dat eerder werd besproken.109 Op grond van dat vonnis zou een aantal Spaanse bevelhebbers naar de Nederlanden zijn gestuurd om het ‘met gheweldigher handt’ ten uitvoer te brengen. De pamflettist noemt vervolgens de hertog van Alva ‘met zijn wreetheydt’, Don Luis de Requesens ‘met zijn listicheyt’, Don Juan ‘met zijn gheveynst bedroch’ en de prins van Parma ‘met [zijn] wapenen’. Ondanks de vastberadenheid van de Spanjaarden, die ‘een onversadelijcken haedt teghen de Nederlandtsche vriheydt’ koesteren, slagen de Nederlanders er al gedurende meer dan twintig jaar in op eervolle wijze weerstand te bieden aan ‘allerley ghewelt en avontueren’. Hun strategie van ‘bedriechelijcke wijsmakinghe of ghewelt der wapenen’ proberen de Spanjaarden nu uit in Engeland, zoals blijkt uit de mislukte poging van de Armada het land binnen te vallen. Volgens de pamflettist was het doel van die invasie geweest ‘de seluighe executie’ die de Spanjaarden in de Nederlanden gepoogd hadden tot uitvoer te brengen, nu in Engeland te voltrekken. De Spaanse koning vond het katholieke geloof zo belangrijk dat zelfs in de schepen van de Armada ‘diversche Outaren’ waren neergezet en monniken meevoeren ‘om dagelick Misse daer in te doen’. De rest van het pamflet geeft, gelijk een kroniek, een gedetailleerd verslag van het recente maritieme treffen. Daarbij worden de Spanjaarden beschimpt om hun nederlaag en wordt de ‘couragie ende wel ghemoet’ van de Engelsen geprezen.

6.6 De Nieuwe Wereld De poging van de Spaanse koning met zijn ‘onverwonnen macht’ andere landen te overheersen, is volgens De artijckelen vergelijkbaar met hoe ‘hy en zijn voorouders inde Indien gedaen hebben’. Het gedrag van de Spanjaarden op het in 1492 door Christoffel Columbus ontdekte continent kreeg in de Nederlandse pamfletliteratuur van de zestiende en zeventiende eeuw veel aandacht. In tientallen exemplaren werd gerefereerd aan het gewelddadige en wrede karakter van de Spaanse conquistadores. Het was in de Nederlandse propaganda gebruikelijk hun aard op alle Spanjaarden te

109 K. 18.

178

projecteren. Als inspiratiebron voor deze publicaties gebruikten de pamflettisten twee hiervoor al besproken boeken, de Brevísima van De las Casas en de Historia van López de Gómara. Volgens de laatste was het de intentie van Spanje de bewoners van de Nieuwe Wereld volledig te onderwerpen en hun bezit te confisqueren. De las Casas somt in zijn boek gedetailleerd allerlei misdaden op die door de Spaanse kolonisatoren werden begaan.110 Tot op de dag van vandaag wordt gediscussieerd over het belang en de invloed die van beide werken is uitgegaan op de anti-Spaanse literatuur in vroegmodern Europa.111 Vooral de Brevísima, die moderne historici als onzorgvuldig en overdreven kwalificeren,112 verwierf een enorme populariteit. Het werk geldt als een van de belangrijkste bronnen van de ‘zwarte legende’.113 De eenvoudige opbouw van het betoog – het is een opsomming van gruweldaden door de Spanjaarden begaan – maken het tot een ideale bron van anti-Spaanse beeldvorming. Europawijd beschouwde men de Brevísima als een heldere waarschuwing tegen de expansiedrift van de Spanjaarden en als een bewijs van hun perverse aard. De bijdrage van de Nederlandse opstandelingen aan de bevestiging van deze stereotypen is onmiskenbaar. Tussen 1578 en 1648 werden in de Nederlanden tientallen edities van de Brevísima gepubliceerd. We zagen al hoe in de meeste van deze edities het gedrag van de Spanjaarden in de Nieuwe Wereld vergeleken werd met dat in de Lage Landen na 1568. Met name de edities met de afschrikwekkende illustraties van Theodor de Bry waren zeer succesvol. De afgebeelde folteringen wakkerden de haat tegen de Spanjaarden flink aan, zowel hier als elders in Europa. Ongeletterden hadden aan de illustraties genoeg om te begrijpen met wat voor volk men van doen had.114 Eerder is er al op gewezen dat de bibliotheek van Marnix van Sint-Aldegonde belangrijke aanwijzingen bevat voor de herkomst van het anti-Spaanse sentiment in Europa.115 Een van de titels in Marnix’ bezit was de Historia van López de Gómara, waarvan in 1554 ook een editie verscheen in Antwerpen.116 De auteur had zelf

110 Izard 1994, 65. 111 In Frankrijk en Engeland was de Historia general de las Indias meer intrek dan het boek van De las Casas. Hart 2001, 105. 112 Pagden 1992, xxxi-xxxii; Huerga 1998, 288. 113 Carbia 2004, 47-56. 114 Swart 1975, 53. 115 Arnoldsson 1960, 138-140. 116 De uitgever daarvan was Martinus Nutius. In 1568 en 1569 verschenen in Parijs twee edities van de Historia in het Frans met de titel Histoire generalle des Indes occidentales & terres neuues, qui iusques à present ont esté descouuertes.

179

deelgenomen aan de verovering van Mexico en kon dus uit de eerste hand verslag doen van wat zich daar had afgespeeld. Hij hekelt de geldzucht en de wreedheid van zijn landgenoten.117 Zijn kritiek op het katholieke koningspaar, Ferdinand II van Aragon en Isabella I van Castilië, en op bepaalde beslissingen van Karel V ten aanzien van de koloniën, leidde in 1554 tot een verbod op het boek in Spanje. Daarbuiten echter maakte het furore. Ook de Brevísima van De las Casas was een belangrijke inspiratiebron voor anti- Spaanse auteurs. Een van hen was de eerdergenoemde Jacob Viverius. Van zijn hand is Den spieghel van de Spaensche tyrannie uit 1601,118 een gedicht van 47 strofen over de ‘veel daeden wreet’ die de Spanjaarden in het ‘Indi-Landt’ hadden gepleegd. Viverius noemt De las Casas bij naam. Hij ‘is de geen die wy te volghen trachten’.119 De auteur wil de Spaansgezinden in de Nederlanden overtuigen van het gevaar dat van Spanje uitgaat. Hoe groot dat is, mag blijken uit de gebeurtenissen in de Nieuwe Wereld. Het ‘verderf van ʼt Nederland’ zal volgens de dichter ‘uit Spangien’ komen.120 Zolang de Spanjaarden ‘in de soete Landen’ verblijven, ‘sal oorlogh, twist en onvre’ heersen.121 Viverius wijst ook op de verantwoordelijkheid die Filips II met zijn ‘bloedich gierigh hert’ draagt voor de ellende in de Nederlanden. Hij verhaalt dat de vorst, zoals iedere tiran, door twee begeerten wordt gedreven: ‘gheldt-dorst en grooten lust tot sʼwereldts heerschappy’. Vervolgens beschrijft de dichter de slechte inborst van de Spanjaarden:

Den Spangiaert soo seer brandt in het vier van begheeren, Dat hy niet is gherust de Schaepens soet te scheeren De wolle van het lijf: hy wilt vleysch, bloedt en vacht.122

Het meest sprekende voorbeeld van dit Spaanse verlangen naar heerschappij en uitbuiting is te vinden in Amerika, waar ‘desen wreeden Wolf […] ʼt aerme volck [laat] Goudt graven met veel pijn’. De Spanjaarden hebben, aldus de dichter, op het nieuwe continent ‘ghemoordt, ghebrandt, ghebonden en ghesteghen’, want zij wensen ‘dat elck

117 Roa-de-la-Carrera 2005, 192-193. 118 K. 1167. Dit bevat ook het gedicht Eene Vreughdige vieringhe over het veroveren der Stede Rijns- berck van diezelfde Viverius. 119 Ibid., fol. A 3. 120 Ibid. 121 Ibid. 122 Ibid.

180

zal buyghen’ voor hun macht. Viverius geeft hierbij de geschiedenis van het lokale opperhoofd Hatuey als voorbeeld.123 Voor de eerste 23 strofen put Viverius uitvoerig uit de Brevísima. Hij maakt melding van ophanging, verscheuring door honden (‘Ick moeder sie mijn kindt voor myne ooghen droef van honden wreet verslindt’) en kindermoorden (‘Men nam de kinders wel onsachte met een been en plette haer het hoofdt met cracht aen den rotsteen’). Viverius schrijft dat men ‘de hel in Spaengiaerts herte’ kan terugvinden en dat ‘gheen pen’ kan beschrijven wat in de Spaanse koloniën heeft plaatsgevonden. Ofschoon de Spanjaarden religieuze redenen aanvoeren om de onderdrukking tegen de indianen te rechtvaardigen – het zijn ‘Heydens […] die vreemde Goden roemen’ –, gaat het hen maar om één ding: goud. In het tweede deel van het gedicht staat de auteur stil bij de toestand in de Lage Landen en waarschuwt hij zijn lezers onder geen beding met de Spanjaarden te onderhandelen, want hun adagium luidt: ‘vrede is onvrede’. Hij stelt zich tot doel de Spaanse tirannie ‘te bringhen voor het licht’. Hij doet dat op dezelfde manier waarmee hij in het eerste deel het gedrag van de Spanjaarden in de Nieuwe Wereld heeft belicht, namelijk door een opsomming van Spaanse gruweldaden. In Kleef was graaf van den Broeck ‘als hondt’ vermoord en daarna ‘tot asschen’ verbrand.124 In Wesel hadden de Spanjaarden veel burgers opgehangen ‘aen handen, schaemte, voeten’, en sommigen ‘ghebraeden aan een spit’. Zij zijn bijzonder wreed tegen vrouwen, met name maagden, die zij ‘met moedwil’ hebben geschonden en verkracht. Soms hebben zij vrouwen ‘die men kindt draeghen siet’ opengesneden. Overal ‘waer de Spangiaert comt, daer commet grouwel an’.125 Al deze moorden, martelingen en ontucht zijn een bewijs ‘van zijn hert en ghemoedt’. De Spaansgezinden moeten zich realiseren, dat ‘zoo langh den Spangiaert leeft, zal hy de Landen plaegen’. Vervolgens vergelijkt hij het Nederlandse volk met dat van Israël en Filips II met ‘Pharao den Tyran’. De boodschap van de dichter is dat de Spanjaarden een aangeboren laaghartigheid vertonen en dat iemand die de Lage Landen bemint Spanje niet mag vertrouwen:

123 Hatuey was een cacique op het eiland Hispaniola. Hij vluchtte naar Cuba om aan de Spanjaarden te ontsnappen. Het lukte hem daar het verzet tegen de veroveraars te organiseren, maar uiteindelijk werd hij toch gevangengenomen en in 1512 veroordeeld tot de brandstapel. Suchlicki 2002, 16. 124 Ibid., fol. B 3. 125 Ibid.

181

[De Spanjaard] ʼt is een Onwaerdigh Swijn, dat eere comt bevlecken; ʼT is eenen Bloedt hondt wreet, die menschen bloedt comt lecken; ʼT is eenen Fellen Gier, die sonder reden rooft. Die dit swijn, desen hondt en wreeden gier gelooft, Die moet beroovet zijn van wijsheyd ende sinnen. Zy haeten Spaengiaerts wreet, al die haer Landen minnen.126

Als gezegd diende de Brevísima ook als bron voor de Apologie van Willem van Oranje. Daarin verwijst de prins naar het Spaanse optreden op het Amerikaanse continent, ‘also de Spaensche Bisschoppen ende Docteurs selve dat hebben by gheschrifte naghelaten’. Spaanse soldaten hadden er ‘meer dan twintigh milioenen, oft twee hondert mael hondert duysent persoonen [...] jammerlick om den hals ghebracht’.127 Het is duidelijk dat het de Nederlanders niet anders zal vergaan. De Spanjaarden hebben ‘in Indien ende elders […] haer boose aert ende nature metgaders haeren tyrannischen wille ghenoeghsaem bewesen’.128 Ook in Vriendelijcke waerschouwinghe aen de Staten van Artois, van Henegouwe, ende van Douay uit 1579 wordt naar het lot van de indianen verwezen.129 Dit pamflet was opgesteld door Antwerpse protestanten en gericht aan de Waalse gewesten die neigden tot verzoening met Spanje.130 De auteur spreekt de vrees uit dat de Pacificatie van Gent niet zal standhouden en waarschuwt voor de wrede aard van de Spanjaarden. De haatgevoelens van de Nederlanders jegens hen waren alleen vergelijkbaar met die van de indianen, ‘ende dat met seer goede redene’, aangezien die ‘arme menschen’ volledig machteloos stonden tegenover het Spaanse geweld. Er waren ‘ten minsten twintich millioenen’ mensen ‘door de bloetgieriger Spaniarden’ vermoord.131 Bijzonder dramatisch was ook de rede die een magistraat uit Bergen (Mons) in maart 1579 in Antwerpen hadden gehouden voor de daar vergaderde Staten-Generaal. De rede staat afgedrukt in het Rapport faict par le seignevr Gvillavme vanden Hecke

126 Ibid. 127 Willem van Oranje 1923, 47. 128 Ibid., 43. 129 Vriendelijcke waerschouwinghe aen de Staten van Artois, van Henegouwe, ende van Douay waer in men wel blyckelijck mach sien, wie de gene zyn, die met redene moghen beordeelt worden, ghebroken te hebben met de pacificatie van Ghendt (K. 422). 130 Geurts 1956, 84-85. 131 K. 422, fol. L V.

182

tresorier, & maistre Cornille Aertssens secretaire de la ville de Bruxelles.132 Op sombere toon vertolkt de bestuurder de grote ellende – ‘miseres, calamites & desastres’ – waarin zijn stad zich bevond vanwege de roofzucht, onkuisheid, hoogmoed en andere slechte eigenschappen die de Spanjaarden eigen waren. Hij spreekt van de ‘rapacité, luxure, superbité & aultres infinies meschancetes de lʼEspaignol’.133 Hij stelt de naïviteit aan de kaak van degenen die denken dat de Spanjaarden hun beloftes met betrekking tot vreedzame samenwerking zullen respecteren. Zij zijn immers slaafse volgelingen van hun koning en blinde verdedigers van het katholieke geloof. De eerste jaren van het conflict hadden volgens hem laten zien dat zij zich nooit aan hun woord hielden en geneigd waren tot systematische uitbuiting en vernietiging van de door hen overwonnen landen. Als hun gedrag hier te lande zijn toehoorders nog niet had overtuigd, dan moest hun optreden in de ‘Indes’ dat wel doen, waar meer dan 25 miljoen zielen door de Spanjaarden waren afgeslacht. Dit feit was door ‘frere Bartolomy de Las Casas’ bevestigd.134 In 1598 ondertekende Filips II de Akte van Afstand, waarin hij de zuidelijke gewesten, zij het slechts formeel, overdroeg aan zijn dochter Isabella en haar man Albrecht van Oostenrijk. Daarnaast probeerde Madrid door middel van een brief van Albrecht aan de Staten-Generaal de rebellen te bewegen tot vredesonderhandelingen. Het voorstel van het Spaanse bestuur werd door de laatsten met achterdocht ontvangen. Zij publiceerden een aantal pamfletten tegen mogelijke onderhandelingen.135 De auteurs hamerden op het verraderlijke karakter van de Spanjaarden en verwezen naar recente voorbeelden waaruit dat karakter zou zijn gebleken. Uiteraard werden het regime van Alva genoemd, de machinaties van de Inquisitie en de aanhoudende dreiging van de Spaanse vloot. Daar kwam het optreden van de Spanjaarden in de Nieuwe Wereld nog bij. Een belangrijk voorbeeld is het pamflet Antwoordt op het tweede Refereyn.136 De prent onder de titel laat de naïviteit van de voorstanders van onderhandelingen met

132 Rapport faict par le seignevr Gvillavme vanden Hecke tresorier, & maistre Cornille Aertssens secretaire de la ville de Bruxelles, à messieurs du magistrat d’icelle ville le ixe. d’Apuril, & reiteré le xe. d’icelluy mois l’an xv. lxxix. en l’assemblee des Estats generaux en Anuers (K. 440). 133 Ibid., 9. 134 Ibid., 10. 135 Zie bijvoorbeeld Copie van seker refereyn by de overheerde Nederlantsche Provintien aen Hollant gheschreven [...] (K. 1038), Refereyn by de overheerde provintien aen Hollant gesonden om haer te bewegen tot vrede met den Spaengiaert [...] (K. 1043) en De uyt-spraecke van Anna vyt den Hove (K. 1048). 136 De volledige titel van het pamflet luidt: Antwoordt op het tweede refereyn, by de overheerde Nederlantsche Provintien aen Hollant gheschreven: om haer met schoon-schijnende redenen,

183

Spanje zien (fig. 33). De prent beeldt een Nederlander af die een scheepje, de ‘Paysʼ, dat de Spaanse belofte van vrede symboliseert, met zijn ene hand naar zich toetrekt. Met de haak in zijn andere hand probeert hij het grote schip erachter tegen te houden. Dat wordt geroeid door jezuïeten en andere geestelijken en symboliseert de ware intenties van de Spanjaarden. Op het middenschip staan de koning van Spanje, de paus en Albrecht. De roeispanen bevatten veelzeggende teksten: ‘Schijn van Heylickeitʼ, ‘S. Paus Bullenʼ en ‘Placatenʼ. Tussen de Nederlander en de Hollandse leeuw staat geschreven: ‘Ik begeer Pays maer geen bedroch’. Het vredesaanbod is een ‘Judas kus’, want ‘der Spangiaerden vrede is enckel bedroch en loghen’. De pamflettist geeft aan dat de Spanjaarden de Nederlanders ‘erger als Ioden, Heydenen oft Turcken achten’.137 Als voorbeeld van hun trouweloosheid wijst hij op het lot van de indianen. Die hadden de Spanjaarden ‘goedich’ behandeld, maar de veroveraars hadden die hartelijkheid beantwoord met bedrog. De inboorlingen waren gegrepen ‘door der Spaniaerts handen bloedich’. In korte tijd werden ‘over de Hondert en tachtichmael hondert duysent levende sielen verworcht en vermoort’.138 De meest macabere details blijken wederom ontleend aan de Brevísima van De Las Casas, die schrijft dat ‘sy [de Spanjaarden] de kinderen vanden borsten hebben gereten, en by de benen genomen, en tegens de stenen gesmeten, in veel stucken gesneden, en geworpen voor de honden’. De auteur concludeert dat ‘’t nadencken deses daets soud een stenen hert doorwonden’.139 Weer een ander pamflet omschrijft de Nederlanden als ‘een nieu Hispaniola’. De Spanjaarden zullen de Nederlanders uitroeien ‘ghelyck zy in Amerika de inwoonders van soovele treffelicke coninghrycken hebben uytgheroeyt’ en van de weinige overlevenden van deze massamoord hun ‘hoeren ende slaven’ maken.140

6.7 Conclusie Nadat Willem van Oranje in maart 1582 in Antwerpen een aanslag op zijn leven had overleefd, verscheen het pamflet Beschouwingen over de gevolgen van den moordaanslag van Jauregui op den Prins van Oranje.141 Het veroordeelt de inspanningen van Madrid om de prins te liquideren en noemt tegelijkertijd alle ongefondeerde dreygementen, ende ongelijcke exempelen te bewegen, vrede te maken met den Spangiaert (K. 1047). 137 Ibid., fol. C ii. 138 Ibid. 139 Ibid. 140 Raadgeving aan de Nederlandsche gewesten, die zich met Spanje verzoend hebben (1599), geciteerd naar Frédéricq 1907, 352. 141 Dit pamflet is opgenomen in Frédéricq 1907, 138-150.

184

onderdelen van anti-Spaanse beeldvorming die in dit hoofdstuk aan bod zijn gekomen en die betrekking hebben op de Spaanse ambities op het Europese en wereldtoneel. Ze worden in deze tekst nadrukkelijk in verband gebracht met de persoon van Filips II: de nauwe samenwerking met de Turken, het streven naar wereldheerschappij, de militaire dreiging en de wreedheid tegenover de indianen: ‘Isser iet ter wereldt soo jammerlick als een overdragelick tyran, die in Indien de arme menschelicke creaturen doet sterven met milioenen gelijck rupsenen?’. We hebben gezien dat aan die beeldvorming ook door leiders van de Opstand zelf – Marnix van Sint-Aldegonde en Willem van Oranje – substantieel is bijgedragen. Vooral Marnix lijkt een belangrijke bijdrage te hebben geleverd aan de verspreiding ervan. Sterker nog: hij zette die misschien wel in gang. Hij beschikte blijkens de aanwezigheid in zijn bibliotheek van twee belangrijke Spaanse bronnen over de verovering van Amerika – de Historia van López de Gómara en de Brevísima van De las Casas – in ieder geval over belangrijke munitie. De invloed van deze door de Nederlandse pamfletliteratuur gebruikte thema’s op de beeldvorming van de Spanjaard in zowel de Nederlanden als Europa was aanzienlijk.142 Hoewel de meeste studies over de beeldvorming van Spanje in de vroegmoderne tijd zijn gebaseerd op Franse en Engelse bronnen, is duidelijk gebleken dat ook Nederlandse teksten sterk aan die beeldvorming hebben bijgedragen. Meer Nederlandse auteurs dan alleen Marnix en Oranje waarschuwden voor het hegemonistische streven van de Spanjaarden en deden daarbij direct of indirect een beroep op de eerdergenoemde Spaanse bronnen. Het ook naar de maatstaven van die tijd volstrekt onaanvaardbare gedrag van de Spanjaarden in de Nieuwe Wereld was het ultieme argument niet alleen een opstand te beginnen, maar daarin ook te volharden, in weerwil van alle pogingen van Spaanse zijde het geschil bij te leggen. Het was nu eenmaal zo dat aan beloftes en toezeggingen van Spanjaarden geen geloof gehecht kon worden. Door hun optreden in de Nederlanden te vergelijken met dat in eigen land en elders in Europa en de wereld, probeerden de pamflettisten aan te tonen dat de aard en het gedrag van de Spanjaarden universeel slecht was. Wat zij in de Nederlanden en elders hadden gedaan, zouden zij opnieuw doen, wanneer ze daar de kans toe kregen. Het was tegelijkertijd een manier om internationale steun voor de Opstand te verwerven en een internationale coalitie te smeden.

142 Zie in dit verband Schmidt 2000, 59-96.

185

186

Slotbeschouwing

In het voorgaande zijn de stereotypen die tijdens de Opstand door Nederlandse pamflettisten over Spanje en de Spanjaarden werden verspreid, voor het voetlicht gebracht. Uit de analyse van de pamfletten en andere in die tijd geschreven documenten komt het beeld naar voren van een prototypische Spanjaard, waarvoor geput werd uit een gevarieerd repertoire van nationale stereotypen. Deze zijn onder de noemer gebracht van een aantal propagandistische thema’s die de boventoon voerden in de oorlogspropaganda en waaraan afzonderlijke hoofdstukken werden gewijd. Dit boek behoort tot de categorie imagologische studies over vroegmoderne beeldvorming van Europese landen en nationaliteiten. De Nederlandse beeldvorming van Spanje en de Spanjaarden in deze periode is amper bestudeerd, terwijl ze, naar is gebleken, wel een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de visies die buiten Spanje op het karakter en de eigenschappen van de Spanjaarden ontstonden. Die visies hadden over het algemeen een propagandistisch doel. Ze beoogden afbreuk te doen aan de politieke en militaire hegemonie van het Spaanse Rijk. De Spanjaard werd voorgesteld als de belichaming van alle kwaad. Verschillende etnisch-culturele en religieuze gemeenschappen in Europa wezen in het kader van hun eigen identiteitsvorming Spanje en de Spanjaarden aan als hun vijand.1 Die beeldvorming had ook effect in Spanje zelf. Ze bleek van grote invloed op het nationale bewustzijn van de Spanjaarden.2 Aan het einde van de negentiende eeuw, toen het land zijn laatste resten internationale macht kwijtraakte, werd de zorg om het nationale beeld en de buitenlandse representatie van zowel staat als volk een prominent thema in het Spaanse intellectuele debat. Met de publicatie in 1914 van Julián Juderías’ La leyenda negra werd een eerste poging gedaan deze nationale preoccupatie op wetenschappelijke wijze te bestuderen. Ofschoon het fenomeen ‘leyenda negra’ of ‘zwarte legende’ vanwege zijn tendentieuze en ambigue karakter thans als weinig

1 Ucelay-Da Cal 2005, 248. Ucelay-Da Cal betoogt dat die negatieve beeldvorming ook binnen Spanje zelf bestaat. Zo spelen in het Catalaanse nationalisme negatieve stereotypen van Castilië een rol die hun oorsprong vinden in het antagonisme dat al in de vroegmoderne periode in het buitenland ontstond. 2 Chaunu 1985, 860.

187

bruikbaar wordt beschouwd, speelt het nog steeds een rol in het imagologisch onderzoek.3 In deze studie is als gezegd getracht enige helderheid te verschaffen in het aandeel dat Nederlandse propagandisten hadden in de totstandkoming van de negatieve beeldvorming van Spanje en de Spanjaarden in de vroegmoderne tijd. Verschillende auteurs die zich bezig hebben gehouden met het nationale beeld van Spanje in het buitenland, zoals Sverker Arnoldsson en William S. Maltby, menen dat de anti-Spaanse uitlatingen die toentertijd in de Nederlanden werden verspreid al langer bestonden en afkomstig waren uit vooral Italië, Duitsland en Engeland. Philip Wayne Powell benadrukt verder de grote en originele bijdrage van Willem van Oranje aan de ontwikkeling van het anti-Spaanse sentiment in Europa.4 Aan het werk van andere auteurs besteedt hij echter nauwelijks aandacht. Verder meent hij dat de meeste pamfletten die in de Nederlanden gelezen werden, door Engelse spionnen en ballingen waren geïmporteerd.5 Kortom, de Nederlandse beeldvorming van Spanje en de Spanjaarden was vooral het werk van Willem van Oranje en ging voornamelijk terug op diens Apologie. Bovendien was die beeldvorming van weinig belang, want louter een herhaling van stereotypen afkomstig uit andere landen. Gebleken is echter dat de anti-Spaanse propaganda in de Nederlanden zich niet beperkte tot de invloedrijke geschriften van de leider van de Opstand. Het bestudeerde corpus laat zien dat er een breed spectrum aan pamfletten bestond waarin de beeldvorming van de Spanjaard een belangrijke plaats innam. Hoewel we veel stereotypen ook elders in Europa tegenkomen, is uit de voorafgaande hoofdstukken gebleken dat de Nederlandse beeldvorming van Spanje en de Spanjaarden op verschillende punten niet alleen oospronkelijk, maar ook gevarieerd was, en via vertalingen haar weg vond naar andere landen. Verder duidt het steeds maar weer herhalen – als een mantra – van dezelfde thema’s op de intentie de Spanjaarden systematisch in een kwaad daglicht te stellen. De breedte, omvang en persistentie van het Nederlandse antihispanisme maken het tot een invloedrijke factor in de totstandkoming van het negatieve imago van Spanje in de vroegmoderne tijd. De Nederlandse beeldvorming maakte gebruik van thema’s die, ofschoon daarin een chronologische ontwikkeling te onderkennen valt, met een zekere regelmaat

3 Leerssen 2007, 20-21. 4 Zie respectievelijk Arnoldsson 1960, Maltby 1971 en Powell 1971. 5 Powell 1971, 65.

188

terugkeerden. Op de eerste plaats is daar de associatie van Spanje met het religieuze fanatisme van de Spaanse Inquisitie en de Contrareformatie. Vooral de Spaanse Inquisitie was een ‘hot topic’. In het bijzonder tijdens de eerste jaren van de rebellie verschenen pamfletten die de vermeende plannen voor invoering ervan aan de kaak stelden. Deze vorm van inquisitie zou een louter politiek wapen zijn van het Spaanse bestuur, vooral van kardinaal Granvelle, met als doel de Nederlanden te tiranniseren. De populariteit en invloed van dit onderwerp is onmiskenbaar gebleken. In de jaren tachtig van de zestiende eeuw werd het opnieuw opgepakt, toen met de bedoeling mogelijke vredesonderhandelingen met Spanje te dwarsbomen. Nog in de jaren negentig verschenen documenten die het optreden van de Inquisitie hekelden. Zelfs tijdens het Twaalfjarig Bestand waarschuwden de propagandisten nog voor de listen van inquisiteurs die verantwoordelijk zouden zijn geweest voor de ellende van het Nederlandse volk. Naarmate de vrees voor de invoering van de Inquisitie afnam, tekende zich een nieuw doelwit af voor de pamflettisten: de jezuïeten. In de loop der jaren zouden die de tirannieke voornemens van de Spanjaarden steeds meer gaan personifiëren.6 Het tweede thema was het gedrag van de Spaanse soldaten die in de Lage Landen werden gestationeerd. De kronieken over de belegeringen en innames van Nederlandse steden vervulden een belangrijke rol in het anti-Spaanse discours. Daarin zijn vele verwijzingen te vinden naar het gedrag van de Spaanse troepen en daarmee naar de aard van de Spanjaarden als volk. Het stereotype van de woeste, wrede soldaat vond zijn oorsprong in deze teksten. Enkele pamfletten hebben het over de aangeboren neiging van de Spanjaard tot barbaarsheid, vooral naar aanleiding van het optreden van de tercios en de Spaanse Furie. Hoewel stereotypen over de wrede Spaanse soldaat al in het begin van de zestiende eeuw in verschillende landen circuleerden, bleek de bijdrage van Nederlandse pamflettisten aan die negatieve beeldvorming significant. De beschrijvingen van de misdaden van het Spaanse leger in de Nederlanden werden elders, zoals in Frankrijk en Engeland, overgenomen en wakkerden daar het anti-

6 Zie in dit verband Eenen orlof en een droeffelijck scheyden, Binnen Antvverpen van de Jesuiten [...] (K. 357); Exacten reghel vant' vermaecken vande wetten onder die Spaensche regieringhe inde gheoppresseerde Nederlanden [...] (K. 944), Nyeu iaer voor die van Hollant, etc. Dienende voor antwoorde op zekere reffereyn [...] (K. 1161), Verantwortung auf das faule und unverschämte Gedicht der Mönche, so sich des Namens Jesu fälschlich anmaßen [...] (K. 1322), Placcaet by syne ma. van groot Brittaignien uytghegheven ende ghedaen proclameren jegens de iesuyten [...] (K. 1326), Cathecisme de la paix pretenduez aux Prouinces Vnieez par recherche du Roy d'Espagne […] (K. 1413) en Een nieu Liedeken van eenige quade schijn deuchdelijcke Jesuiten [...] (K. 1667).

189

Spaanse sentiment aan. De invloed ervan werkte tot in de twintigste eeuw door in de historiografie van de Opstand, waarin de wreedheid van de Spanjaard een terugkerend motief was. Een ander onderwerp dat de Nederlandse pamflettisten veelvuldig aansneden om de Spanjaarden zwart te maken, was het vermeende Spaanse verlangen de wereld te veroveren en een universele monarchie te vestigen. De introductie ervan had tot doel andere landen te waarschuwen voor de Spaanse dreiging en hen ertoe te brengen zich in de strijd te mengen. Het thema figureert vooral in pamfletten uit de jaren tachtig van de zestiende eeuw. Daarin wordt vermeld dat de Spanjaarden een vijfde universele monarchie wilde instellen, waarmee de voorspelling van de profeet Daniël in vervulling zou gaan. Verschillende documenten schetsen het beeld van een continent dat gebukt ging onder het Spaanse juk. In de loop van de tijd gingen de propagandisten de onderwerping van de Nederlanden zelfs uitsluitend weergeven als opmaat tot een wereldwijde Spaanse tirannie. De religieuze onrust, de oorlogsomstandigheden en de expansionistische plannen van de Spaanse autoriteiten kwamen steeds specifiek aan de orde in de Nederlandse propaganda. Daarnaast zijn er documenten die een algemeen beeld van het Spaanse volk en zijn eigenschappen schetsen. Het belangrijkste voorbeeld daarvan vormt het pamflet Aerdt ende eygenschappen van Seignor van Spangien, dat een belangrijke en, getuige de verschillende vertalingen, invloedrijke bron van anti-Spaanse beeldvorming is geweest. In de Nederlandse propaganda tegen het Spaanse gezag treft men regelmatig verwijzingen aan naar hoofdrolspelers in het conflict. In de eerste jaren van de Opstand vormde kardinaal Granvelle een belangrijk doelwit, vooral vanwege zijn rol bij de vermeende invoering van de Spaanse Inquisitie. Hij werd in slechtheid overtroffen door de hertog van Alva, landvoogd tussen 1567 en 1573. Deze kwam model te staan voor de wrede, meedogenloze Spanjaard. Terwijl de Spanjaarden werden gedemoniseerd, bezongen de pamflettisten de lof van verschillende leiders van de Opstand, van Willem van Oranje natuurlijk, en van diens zoon Maurits, vooral als militair en strateeg. De opvolgers van Alva, onder wie Requesens en Juan van Oostenrijk, kregen veel minder aandacht in de propaganda. Tijdens hun landvoogdij gebruikten de pamflettisten hun pen vooral om de Nederlandse overwinningen te verheerlijken. Door Oranjes Apologie (1580) werd Filips II het onderwerp van kritiek van de propagandisten. Zij beschouwden hem als een samenzweerder en een trouweloze bestuurder. Na zijn dood in 1598, die in de pamfletten uitvoerig wordt beschreven, hield

190

de propaganda tegen hem niet op. Tijdens het Twaalfjarig Bestand werd hij aangehaald als voorbeeld van de duistere bedoelingen en de onbetrouwbaarheid van de Spanjaarden. Bij de behandeling van bovengenoemde thema’s is een imagologische benadering gebruikt. Hoewel de imagologie een nogal heterogeen onderzoeksgebied vormt, is ze toch goed bruikbaar gebleken voor onderzoek naar de beeldvorming van Spanje en de Spanjaarden in de vroegmodere tijd. Ze bood de mogelijkheid de traditionele benadering van die beeldvorming op basis van Juderías’ theorie van de ‘zwarte legende’ los te laten en haar objectiever te benaderen. De Opstand is in de afgelopen decennia al vaker onderwerp van imagologische studie geweest.7 Zo deed Yolanda Rodríguez Pérez in De Tachtigjarige Oorlog in Spaanse ogen (2003) onderzoek naar Spaanse beeldvorming van Nederland en de Nederlanders tijdens de Tachtigjarige Oorlog. Op basis van een corpus van zowel literaire en historiografische bronnen onderzocht zij welke beelden in Spanje over Nederland bestonden, wat hun oorsprong was en hoe ze verspreid werden. De onderhavige studie kan beschouwd worden als complementair aan die van Rodríguez Pérez. De wederzijdse, Spaans- Nederlandse beeldvorming is thans voor een aanzienlijk deel in kaart gebracht en geanalyseerd. Dit boek wil niet alleen een aanvulling bieden op de Nederlandse historiografie van de Opstand, maar ook op de Spaanse. Ofschoon in de laatste decennia de wetenschappelijke interesse in Spanje voor de Opstand is toegenomen, is het aantal studies gewijd aan de gebeurtenissen in de zestiende-eeuwse Nederlanden nog steeds schaars. Oorzaak hiervan vormt de ontoegankelijkheid – vooral qua taal – voor Spaanse onderzoekers van Nederlandse primaire bronnen. Dit boek zou door middel van een vertaling Spaanse historici kennis kunnen laten maken met een belangrijk onderdeel van hun geschiedenis en met de beeldvorming van hun land en bewoners in een cruciale periode. Ten slotte ontbreekt het nog steeds aan een diepgaande studie over de aanwezigheid van de Spanjaarden in de vroegmoderne Nederlanden, zowel tijdens de Tachtigjarige Oorlog als de periode daarna. Welke visies hadden de Spanjaarden op de oorlog in de Lage Landen? Hoeveel Spanjaarden vestigden zich hier? Uit welke delen van Spanje kwamen zij? Welke functies vervulden zij? Wat was hun financiële status?

7 Zie bijvoorbeeld Meijer Drees 2004, 739-765.

191

Hoeveel van hen keerden naar hun geboorteland terug en hoeveel bleven er in de Nederlanden? Het zijn slechts enkele vragen die in een dergelijke studie aan de orde zouden kunnen komen. Over het lot van de in de Nederlanden gebleven Spanjaarden bijvoorbeeld is amper iets bekend. Een uitzondering vormen de Spaans-Nederlandse families de Craywinckel, de Crom en de Chargoes.8 Spanjaarden zeggen vaak tegen elkaar dat elke Spanjaard één voorouder heeft die bij de herovering van het Iberische schiereiland op de Moren betrokken is geweest en één voorouder die zich in de Nieuwe Wereld – de Spaanse koloniën in Noord-, Centraal- en Zuid-Amerika – heeft gevestigd. Er wordt nooit gerept van een derde voorouder die naar de Lage Landen – Flandes in het Spaans – is vertrokken. Ook Flandes verdient een plaats in de Spaanse nationale identiteit. Hopelijk geeft dit boek de aanzet de identiteit van die derde voorouder nader vast te stellen.

8 Zie in dit verband Poncelet 1926-1928; Molas 1987, 147-162; Fagel 1996; Vermeir, Ebben & Fagel 2011.

192

Samenvattingen

193

194

Samenvatting

Dit boek gaat over de Nederlandse beeldvorming van Spanje en de Spanjaarden ten tijde van de Opstand. Het onderzoekt de perceptie van het land en zijn inwoners in voornamelijk pamfletten uit de periode van de Beeldenstorm (1566) tot aan het Twaalfjarig Bestand (1609). De formulering en voortdurende herhaling van nationale stereotypen resulteerde in een aantal overwegend negatieve beelden van collectieve aard over het land en zijn bewoners die lang hebben voortgeleefd en doorgewerkt. Voor de beschrijving en interpretatie van dit geheel van voorstellingen is in dit boek gebruik gemaakt van methoden en inzichten uit de imagologie, het onderdeel van de vergelijkende literatuurwetenschap dat zich richt op onderzoek naar beelden van landen en naties. Historici hebben de Nederlanden beschreven als een brandpunt van het vroegmoderne antihispanisme. Toch is tot dusver amper onderzoek gedaan naar anti- Spaanse bronnen uit de Nederlanden, zeker in vergelijking met soortgelijk materiaal uit Frankrijk en Engeland. Afgezien van de Apologie van Willem van Oranje heeft de beeldvorming van Spanje en de Spanjaarden hier nauwelijks aandacht gekregen. Die verwaarlozing lijkt vooral praktische gronden te hebben gehad. Het omvangrijke bronnenmateriaal was lange tijd moeilijk toegankelijk en niet-Nederlandstalige onderzoekers kampten met een linguïstische barrière. Verder was de Nederlandse geschiedschrijving van de Opstand vooral gericht op onderzoek naar het ontstaan van de Nederlandse natie. De geconstateerde lacune vormde de aanleiding om voor dit boek een tweeledig doel te kiezen. Ten eerste gaat het erom een corpus van weinig bekende bronnen te introduceren die zonder twijfel een bijdrage hebben geleverd aan de opbouw van het vijandbeeld van Spanje dat gedurende de zestiende eeuw in verschillende Europese landen bestond. De documenten in kwestie verrijken het debat dat momenteel binnen Spanje gevoerd wordt over de zogenoemde ‘zwarte legende’. Dit door Julián Juderías geïntroduceerde begrip verwijst naar het geheel van negatieve en zelfs denigrerende beschrijvingen, meningen en oordelen over Spanje dat buiten dat land werd verspreid met de bedoeling de reputatie ervan te schaden. De betrouwbaarheid en bruikbaarheid

195

van de ‘zwarte legende’ als historiografisch fenomeen c.q. begrip is echter herhaaldelijk in twijfel getrokken vanwege de ideologische vooringenomenheid en het etnocentrische karakter ervan. Niettemin is in de afgelopen decennia de belangstelling ervoor weer toegenomen, vooral als gevolg van de toepassing van nieuwe analysemethoden, zoals die van de imagologie. In de proloog en in het eerste hoofdstuk van dit boek wordt betoogd dat pamfletten en andere Nederlandse propagandistische geschriften niet alleen essentiële documenten vormen voor de studie van de politieke en religieuze geschiedenis van de Nederlanden, maar ook voor de duiding van de anti-Spaanse beeldvorming, zowel in de Nederlanden als daarbuiten. De Nederlandse pamfletliteratuur blijkt van wezenlijke invloed te zijn geweest op het internationale imago van Spanje, een invloed die tot op heden onderschat of zelfs genegeerd is. Het tweede hoofdstuk vormt een illustratie van die aanpak. Het is gewijd aan het anomieme pamflet Aerdt ende eygenschappen van Seignor van Spangien, dat dateert uit de late zestiende eeuw. De Aerdt geeft een gedetailleerd portret van een prototypische Spaanse ridder. Diens gewoonten binnenshuis, zijn liefdesescapades, gedrag op het slagveld en rol van kolonisator op het Amerikaanse continent passeren de revue. Het document is nauwelijks bekend en ook nooit goed bestudeerd. Het biedt echter een volledig overzicht van anti-Spaanse stereotypen die ofwel door de Nederlanders zelf gecreëerd werden, ofwel uit andere gebieden werden geïmporteerd. Het feit dat het kort na zijn publicatie in de Nederlanden ook in Engeland, Frankrijk en Duitsland werd vertaald en uitgegeven, laat zien hoe relevant het was voor de anti-Spaanse propaganda op Europese schaal. Verder behandelt dit boek (zoveel mogelijk in chronologische volgorde) een aantal onderwerpen dat toonaangevend was in de anti-Spaanse propaganda. In eerste instantie richtte men zijn pijlen op de vermeende pogingen van de autoriteiten hier de gevreesde Spaanse Inquisitie in te voeren. Dat leidde tot het eerste grote anti-Spaanse stereotype: dat van de onverdraagzaamheid en het religieuze fanatisme van de Spanjaarden. Door middel van overdrijvingen, halve waarheden en vervalsingen creëerden de pamflettisten het beeld van de Spaanse inquisiteur als een streng, sluw en sinister heerschap. Dit stereotype, waaraan het derde hoofdstuk is gewijd, zou in de daaropvolgende anti-Spaanse publicaties veelvuldig terugkeren. Het vierde hoofdstuk gaat over de personen uit het Spaanse kamp die het mikpunt werden van de kritiek en verwijten van de pamflettisten. Eerst komt kardinaal

196

Granvelle aan de beurt, die in de propaganda als leider van de Spaanse Inquisitie werd aangemerkt. Men zag hem zelfs voor machtiger aan dan de landsheer. Dan de hertog van Alva, die gold als de aartsvijand van de Nederlanders. Vervolgens Filips II, die de pamflettisten neerzetten als een vreemdeling, opdat de Nederlanders hem als een buitenstaander en indringer gingen beschouwen. En, ten slotte, nog enkele anderen, onder wie de landvoogden Requesens en Don Juan van Oostenrijk, die als exponenten van de Spaanse natie en de Spaanse volksaard werden neergezet. Het imago van de Spaanse soldaat vormt het onderwerp van het vijfde hoofdstuk. De Spaanse militaire aanwezigheid in de Nederlanden verwierf een prominente plaats in de pamfletten. Een groot aantal daarvan memoreert die aanwezigheid in het kader van gedetailleerde, kroniekmatige vertogen over de verschillende oorlogshandelingen. De beschrijvingen van het optreden van de vijandelijke troepen op het slagveld en van hun gedrag ten aanzien van de bevolking van de belegerde steden leidden tot de vorming van een ander belangrijk anti-Spaans stereotype: dat van de Spaanse oorlogszuchtige, rancuneuze, wrede en toornige soldaat. De belangrijkste illustratie daarvan vormde de zogenoemde ‘Spaanse Furie’, die in de winter van 1576 in Antwerpen plaatsvond. Daarbij werd de plundering van Rome in 1527 aangehaald als veelzeggend precedent. In het laatste hoofdstuk wordt het Nederlandse beeld van de Spanjaard als veroveraar ontrafeld. De opstandelingen poogden het conflict met Spanje te internationaliseren en zo de steun van de Europese mogendheden te verkrijgen. Ze verspreidden het idee dat de Spanjaarden van plan waren de wereld te onderdrukken door middel van een universele monarchie die gekarakteriseerd werd door tirannie en slavernij. Ter illustratie van het vermeende Spaanse expansionisme verwezen pamfletschrijvers veelvuldig naar de verovering van de Nieuwe Wereld, waarbij ze gebruikmaakten van bekende anti-Spaanse bronnen, zoals de Brevísima relación de la destrucción de las Indias van Bartolomé de las Casas. In de loop van de strijd werden steeds nieuwe karakteriseringen aan het bestaande repertoire toegevoegd. Het cumulatieve effect hiervan was dat het imago van Spanje en de Spanjaarden in de Nederlanden almaar negatiever werd. Duidelijk is dat Nederlandse pamfletten een belangrijke bron vormden voor anti-Spaanse stereotypering op internationale schaal. Ze horen dan ook zonder meer betrokken te worden in discussies over het vroegmoderne beeld van Spanje dat buiten het land werd gevormd en verspreid. Verder onderzoek op dit gebied is gewenst.

197

198

Resumen

El presente estudio está dedicado a la imagen que de España y de los españoles se tenía en los Países Bajos en las primeras cuatro décadas de la llamada Guerra de Flandes. El análisis del material propagandístico producido por los rebeldes holandeses durante esos años de conflicto permite recuperar la percepción que sobre el enemigo español existía en Flandes en la segunda mitad del siglo XVI y principios del XVII. La utilización recurrente de estereotipos nacionales en panfletos, canciones y otros vehículos de propaganda resulta en una suerte de imaginario nacional español a través de los ojos de los insurgentes neerlandeses. Para lograr reconstruir ese conjunto de imágenes esta obra hace uso de las herramientas que al servicio del investigador pone la imagología, rama de la literatura comparada centrada en el examen de las imágenes referidas a las naciones y a sus pueblos. Si bien no pocos historiadores han descrito los Países Bajos como uno de los centros neurálgicos desde los que se propagó la hispanofobia en la Edad Moderna, no es menos cierto que el estudio de las fuentes originales hispanófobas surgidas en los Países Bajos ha brillado por su ausencia, especialmente si se compara con otros casos, como el francés o el inglés, en los que la bibliografía es copiosa. Con la excepción de la Apología de Guillermo de Orange, el hispanismo parece haber obviado, por razones puramente prácticas – el difícil y remoto acceso a las fuentes, por un lado, y el desconocimiento de la lengua neerlandesa, por otro -, el notable corpus propagandístico holandés. Tampoco la propia historiografía neerlandesa se ha mostrado especialmente entusiasta en lo que respecta al análisis de la imagen del enemigo español en la propaganda, prefiriendo centrarse en los aspectos concernientes a la idiosincrasia de la incipiente nación neerlandesa. La misión de este libro es, pues, doble. De un lado, introducir al lector interesado en la percepción exterior de España un conjunto de fuentes hasta la fecha ignotas o apenas conocidas y que, sin duda, fueron relevantes en la construcción de la imagen hostil de España que surgiría a lo largo del siglo XVI a lo largo y ancho del continente europeo. Estos documentos pueden enriquecer el debate que en el tiempo presente se dirime entorno a la llamada ‘leyenda negra’, concepto introducido en la

199

segunda década del siglo XX por Julián Juderías y que se refiere al conjunto de descripciones, opiniones y juicios negativos que sobre España se han difundido en el extranjero de forma alevosa y espuria y con el único objetivo de menoscabar los logros históricos de la civilización hispánica. Si bien la ‘leyenda negra’, como fenómeno historiográfico válido, ha sido puesta en duda en repetidas ocasiones – aludiendo principalmente a su supuesto sesgo ideológico o a su presunto carácter etnocentrista -, en los primeros lustros del siglo XXI ha conocido una evidente rehabilitación, gracias, sobre todo, a la utilización de nuevas metodologías, como la ya mencionada imagología, disciplina en la que de hecho se cimienta el presente estudio. De otro, reivindicar la importancia de los panfletos y del resto de literatura propagandística neerlandesa no solo como referencias indispensables en el estudio de la historia política y religiosa de los Países Bajos, tal y como se ha utilizado tradicionalmente por la historiografía local, sino también como significativa fuente de estereotipos antiespañoles. De este modo la literatura panfletaria holandesa adquiere una nueva perspectiva, esto es, la que concierne a la imagen del enemigo español, hasta ahora subestimada o incluso ignorada. Como ejemplo de este nuevo enfoque sirva el segundo de los capítulos que conforman esta obra, tras la introducción. Éste está dedicado al análisis del panfleto Aerdt ende eygenschappen van Seignor van Spangien (Naturaleza y atributos del Señor de España), publicado en algún lugar indeterminado de los Países Bajos a finales del siglo XVI. En él se hace un minucioso retrato de un caballero español de la época que abarca desde las costumbres domésticas de este español prototípico, sus escarceos amatorios, sus prácticas en el campo de batalla o su comportamiento como colonizador. Se trata de un documento escasamente conocido - apenas un puñado de lacónicas referencias, no siempre rigurosas, se encuentran en la literatura previa – y, de hecho, nunca estudiado per se que ofrece un catálogo completo de los estereotipos españoles que, o bien fueron creados ex profeso por los holandeses, o bien fueron importados de otros territorios. El hecho de que este documento fuera traducido y publicado en Inglaterra, Francia y Alemania en los años posteriores demuestra su relevancia y subraya asimismo la trascendencia de la propaganda antiespañola neerlandesa, también más allá de las fronteras de los Países Bajos. En este libro se aborda pues el sistema de imágenes negativas a las que los propagandistas neerlandeses recurrieron con el objeto de propagar el sentimiento antiespañol en los Países Bajos. La obra se estructura en torno a los grandes temas en los que, con un orden cronológico parcial, se articuló el susodicho sistema. En primera

200

instancia la propaganda dirigió su atención a los presuntos intentos de las autoridades madrileñas en pos de establecer en Flandes la temida inquisición española. Surge así el primero de los estereotipos antiespañoles en los Países Bajos, el de la intolerancia y el fanatismo religiosos. Haciendo uso interesado de exageraciones, medias verdades y falsificaciones, los propagandistas crearon la imagen del español inquisidor, intransigente, sibilino y tenebroso, que tanto éxito tendría en la literatura hispanófoba ulterior. A él está dedicado el capítulo tercero de esta obra. El cuarto capítulo se detiene en los grandes nombres del bando español que fueron protagonistas de las diatribas de los propagandistas. Así, el cardenal Granvela, al que en la propaganda se le concede el dudoso honor de ser una suerte de jerarca de la inquisición, con un poder incluso superior al del monarca, el Duque de Alba, descrito como el archienemigo de la causa secesionista neerlandesa, Felipe II, rey al que la propaganda se esmera en alienar hasta convertirlo en un monarca forastero e intruso u otros personajes como Requesens o Don Juan de Austria cuyo nexo de unión es el compromiso con la causa hispánica, aparecen en la propaganda holandesa como estandartes de la nación española y del carácter de sus habitantes. La presencia militar española en los Países Bajos también tiene un lugar destacado en los panfletos holandeses. Un gran número de ellos relatan, en forma de crónica detallada, las vicisitudes acontecidas en diversos episodios bélicos de la Guerra de Flandes. Las descripciones del comportamiento de las tropas en el campo de batalla, así como su conducta con la población civil en las plazas ya tomadas dan lugar a otro de los grandes estereotipos antiespañoles del siglo XVI – el Saco de Roma como antecedente inexcusable -, el del español belicoso, vengativo, cruel e iracundo, cuyo ejemplo más preclaro se encuentra en la llamada ‘Furia española’, acaecida en la ciudad de Amberes a finales de 1576. La imagen del soldado español es el tema del capítulo quinto de este libro. El último de los capítulos de este estudio, a salvo de las conclusiones, está consagrado a la imagen del español como conquistador. La propaganda neerlandesa, en busca de internacionalizar el conflicto bélico con España y conseguir el apoyo de las potencias europeas, propagaría de manera incisiva a través de sus documentos la idea de que los españoles planearían embarcarse en la empresa de conquistar el orbe a través de una monarquía universal, caracterizada por la tiranía y la servidumbre. Como ilustración de las prácticas expansionistas supuestamente propias de los españoles, los panfletistas utilizarán con profusión el caso de la Conquista de América, para lo que se servirán de

201

clásicas fuentes hispanófobas, como la Brevísima relación de la destrucción de las Indias del ínclito Bartolomé de las Casas. Pretende este libro, en definitiva, presentar al lector el retrato del español prototípico trazado por la propaganda neerlandesa en los primeros tiempos de la Guerra de Flandes. La literatura panfletaria holandesa demuestra ser una notable fuente de estereotipos nacionales españoles. Su examen se antoja esencial en la discusión sobre la imagen histórica de España en el extranjero. Sirva el presente estudio, pues, como exordio y, acaso, estímulo de futuras investigaciones.

202

Summary

This book deals with the Dutch creation of an image of Spain and the Spanish people in the days of the Dutch Revolt. It examines the perception of the country and its inhabitants in primarily pamphlets from the period of the Iconoclastic Fury (1566) until the Twelve Years’ Truce (1609). The phrasing and the unremitting repetition of national stereotypes, resulted in a number of predominantly negative images of a collective nature about the country and its inhabitants, which have endured for a prolonged period of time and have continued to make themselves felt. For a description and interpretation of this aggregate of depictions, methods and insights from imagology, that discipline of comparative literature which focuses on examining images of countries and nations, were used in this book. Historians have described the Netherlands as a focal point of the early modern period of anti-Hispanicism. Yet so far, hardly any research has been conducted into anti-Spanish sources from the Netherlands, particularly in comparison to similar material from France and England. With the exception of the Apologie from William of Orange, the creation of an image of Spain and the Spanish has barely received any attention here. This negligence appears to have had chiefly practical reasons. The extensive source material was not easily accessible for a long time and non-Dutch speaking scientists had to contend with a language barrier. Furthermore, the Dutch historiography of the Dutch Revolt was mainly aimed at the study of how the Dutch nation came into being. The gap having been ascertained led to choosing a dual purpose for this book. In the first place, a corpus of unfamiliar sources is introduced, which have, without a doubt, contributed to furthering the adversarial image of Spain that existed during the sixteenth century in various European countries. The pertinent documents enrich the current debate in Spain about the so-called “black legend”. This concept, introduced by Julián Juderías, refers to the aggregate of negative and even denigrating descriptions, opinions and judgements related to Spain which was spread outside that country with the intention of damaging its reputation. The reliability and usefulness of the “black legend” as a historiographic phenomenon or concept has, however, repeatedly been

203

questioned due to the ideological partiality and the ethnocentric character thereof. Nonetheless, in recent decennia, interest in this has increased again, chiefly as a result of the use of new methods of analyses, such as imagology. The prologue and the first chapter of this book contend that pamphlets and other Dutch propagandistic writing not only constitute essential documents for the study of the political and religious history of the Netherlands, but also for the interpretation of the creation of an anti-Spanish image, both within and outside of the Netherlands. It is evident that Dutch pamphlet literature has had an essential influence on the international image of Spain; this influence has been underestimated or even ignored until the present day. The second chapter provides an illustration of that approach. It is dedicated to the anonymous pamphlet Aerdt ende eygenschappen van Seignor van Spangien, which dates back to the late sixteenth century. The Aerdt renders a detailed portrait of a prototypical Spanish knight. His habits indoors, his amorous escapades, behaviour on the battlefield and role of colonizer on the American continent pass in review. The document is hardly known and never properly studied either. It does, however, offer a complete survey of anti-Spanish stereotypes which were either created by the Dutch themselves or imported from other areas. The fact that shortly after its publication in the Netherlands, it was also translated and published in England, France and Germany, demonstrates its relevance to anti-Spanish propaganda on a European scale. In addition, in chronological order whenever possible, this book deals with a number of topics that feature prominently in anti-Spanish propaganda. Initially, the alleged attempts by the authorities to introduce the dreaded Spanish Inquisition were targeted. This led to the first large anti-Spanish stereotype: the intolerance and the religious fanaticism of the Spanish. Using exaggeration, half-truths and falsification, the pamphleteers created an image of the Spanish inquisitor as a severe, sly and sinister fellow. This stereotype, dealt with in the third chapter, would return frequently in subsequent anti-Spanish publications. The fourth chapter deals with people from the Spanish camp, who became the target of criticism and reproach from the pamphleteers. First, it is Cardinal Granvelle’s turn. He is depicted in propaganda as the leader of the Spanish Inquisition. He was deemed to be even more powerful than the sovereign. Next is the Duke of Alva, who was regarded as the archenemy of the Dutch people. Then there is Philip II, who was portrayed as a foreigner, so that the Dutch would start to look upon him as an outsider

204

and an intruder. And, finally, a few others, including the governors Requesens and Don Juan of Austria, who were portrayed as exponents of the Spanish nation and the Spanish national character. The image of the Spanish soldier constitutes the topic of the fifth chapter. The Spanish military presence in the Netherlands acquired a prominent position in the pamphlets. A large number of the latter note that presence as part of detailed, chronicled expositions on various acts of war. The descriptions of the conduct of the enemy troops on the battlefield and their behaviour towards the population of the besieged towns, led to the creation of yet another important anti-Spanish stereotype: that of the bellicose, vindictive, cruel and wrathful Spanish soldier. The most significant illustration of this is the so-called “Sack of Antwerp,” which took place in Antwerp in the winter of 1576. The pillaging of Rome in 1527 was cited with that as a telling precedent. In the final chapter, the Dutch image of the Spaniard as a conqueror is unraveled. The insurgents attempted to internationalize the conflict with Spain in order to gain the support of the European powers. They spread the notion that the Spanish intended to suppress the world by means of a universal monarchy, characterized by tyranny and slavery. To illustrate these supposed expansionist intentions, the pamphleteers repeatedly referred to the conquest of the New World, using well-known anti-Spanish sources, such as the Brevísima relación de la destrucción de las Indias by Bartolomé de las Casas. In the course of the conflict, new characterizations continued to be added to the existing repertoire. The cumulative effect of this was that the image of Spain and the Spanish people became increasingly negative in the Netherlands. It is clear that Dutch pamphlets constituted an important source of anti-Spanish stereotyping on an international scale. Therefore, they should absolutely be included in discussions of Spain’s early modern image as created and spread outside of that country. Further research in this field is desirable.

205

206

Bijlage

207

208

Aerdt ende eygenschappen van Seignor van Spangien1

1. Seignor is een Enghel in de Kercke. Wie sach opt ter Kercken devotigher persoon Als Seignor ydoon,, uyt de Spaensche Natie? Al worpt hy een oillade2 nae de Vroukens schoon/ Guarda los oichos, fuera, fuera temptatie,3 Want Sr. is gheheel in Godlijcker contemplatie Met stuppen/ knye-buyghen/ en cruycen menich millioen, Daer nae den duym cussende al met een gratie, Niet dan devotie en weet hy daer te bevroen/ Al knielt hy maer op een knye/ t’is sijn manier van doen/ End’ achter den dienst om vrede te verstercken/ Sr. biedt Seignoras buenas dias4 voor een versoen: Dus als wy’t van’t beginsel tot den eynde bemercken/ Sr. is eenen Enghel/ daer en resteren maer wercken/ Of hy van Castilien of van Arragonien,, is. Sr. steeckt soo vol devotie als hy vol ceremonien,, is.

2. Een Duyvel in Huys. Seignor is in de Kercke als een Enghel ghemaniert/ Maer daer hy is ghelogiert// is hy een Duyvel strangh/ Den Patroon niet Sr. maer Sr. den Patroon logiert/ Al dat Sr. versiert/ moet wesen Patroons danck/ De beste camer/ t’beste bedde/ t’is al in sijn bedwanck/ Duytschen acht hy bedelaers/ end’ de Walen dieven/ A la horca ladronis,5 en al dat Craeyen ghevanck/

1 In deze editie zijn afkortingen, behalve Sr. (Seignor), stilzwijgend opgelost. Interpunctie, hoofdlettergebruik en spelling zijn nagenoeg identiek aan het origineel. De in gotische letter gedrukte tekst is in de editie weergegeven in romein, de in romein gedrukte tekst in cursief. De aantekeningen die in het origineel in de linkermarge staan, zijn in de editie weergegeven in de voetnoten. 2 Ooghenscheut. 3 Bewaert/ Bedwingt de oogen/ wech/ staet daer buyten/ becoringhe. 4 De Joffrauwen goeden dach.

209

Maer Sr. is Cavallero,6 dien moet men ghelieven/ Guarda su Seignoria,7 die moet men ghelieven/ Sr. oock en steelt noch en neemt alsment hem te vooren//geeft Want hy is een Hidalgo al en heeft hy gheen brieven/ Voor wiens gheslachte de Natie der Mooren,, beeft/ Honorada sta la casa8 die alsulcke Seignoren,, heeft/ Al mandada de su Seignoria9 moet elck hem verfraeyen/ Want daer de Duyvel meester is/ is hy quaet om paeyen.

3. Een Wolf aen de Tafel. Seignor aen de Tafel zijnde nae de Spaensche guijse,10 Grijpt met sijn clauwen de spijse//11 als de wolf de schapen/ Met den elleboghe op de Tafel/ vol gourmandijse, Als eens Judas beurse sal sijn maghe gapen/ End’ om de beste morceelen daer te betrapen Sal hy alle de schotelen wel keeren ende wenden/ De buena gana los buenas bocades12 uytrapen/ El ventro del uno13 wil hy die al toesenden/ Dat Sr. niet en eet/ sal hy villen oft schenden/ Altoos versch ghesoden ende versch ghebraden/ Gheenen leckerderen dief onder allen benden/ Want hy verswelght olia podrido14 end’ carbonaden, Midts veel confituren, fruyten, ende succaden, No es buracho, no:15 ten quame soo die faute cleen// is/ Isser een Wolf aen Tafel/ Sr. wel een// is.

5 Aen de galghe/ met de dieven. 6 Ridder. 7 Neemt acht op sijne Seignorie. 8 Het is eene heerlijcke sake. 9 Ten gebiede van sijne Seignorie. 10 Manieren. 11 Onbeleeftheyt. 12 Al van goeder herten de beste beten. 13 De buyck van eenen. 14 Verrotten Huspot. 15 Hy en is gheen dronckaert/ neen.

210

4. Een Vercken in sijn Camer. Seignor in sijn Camer is als een Vercken in sijn cot/ Want van Donnas16 beschot// heeft hy alsulck ten loon// siet Dat hy de los boubes17 is gantschelijck verrot/ Vuylicheyt en stanck hy dan wel sijnen patroon,, biedt/ Ghelijck sulck dagelijcx uyt sijnen pockigen persoon,, vliedt/ Lo malo cancra18 steeckt hem aen de billen: Ende al hadd’ hy een pronck-camer noch eens so schoon// siet Van alle sijnen hedor19 en sal hy uytdraghen willen/ Diavilos20 leven ist altijdt te nemen Clisteren en Pillen/ Ciropen en Conserven/ hoe cant Sr. al verdraghen/ Doch d’Apotekers droghen zijn om den buyck te stillen/ En Sr. is soo ghestopt als een radt aen den waghen/ La Meschina21 salt noch moeten al fuera22 vaghen/ Peynst dan of den Patroon niet wel in swaer cruys// leeft/ Die de Duyvel/ de Wolf/ en t’Vercken in huys// heeft.

5. Een Pau op de straet. Seignor op de marckt zijnde of op de straet/ Triumphant boven maet// siet men hem daer marcheren, Hem selven mireren,,23 oft oock al wel staet/ Ghelijck men den glorieusen Pauw met open veren Boven alle ander voghelen siet domineren, Soo is Sr. Dominateur in Asia ende Afrijcken, Gaet hy drye stappen/ den vierden sal hy contempleren Su Seignoria, daer nae sal hy wederomme kijcken24 Of men hem oock aansiet in alle wijcken/ Mira el Cavallero,25 hoe can hy opgheblasen blaeyen/

16 Der Vrouwen. 17 Dan de pocken. 18 De quade cancker. 19 Vuylicheyt. 20 Een Duyvels. 21 De Maeght. 22 Buyten. 23 Bekijcken. 24 Ja wat een heerschap.

211

Hoe can hy sijnen baert en sijn moustaches26 strijcken/ Sijnen stijl was in Spagnen in d’ovens glasen waeyen/ Qualijck betrout Geyten te wachten of Cabasen naeyen/ En hier darf hy wel eens Hidalgos, of eens Donnes name schuymen Maer de Cauwe wert bekent al draeght se Pauwe pluymen.

6. Een Vos om Vrouwen te bedrieghen. Seignor is deurtrocken met listighe practijcken, Om Vrouwen uyt te strijcken// hy als eenen guyt// leeft/ Met een oogh’ int zeyl loerende: mach men hem ghelijcken By den loosen Vos die door schalckheyt dickwils buyt// heeft Waerder een prope is// Sr. oock gheerne sijn besluyt// gheeft/ En houdt importunelijck aen/ als eenen Sr. courtois, De Vroukens weten wel wat in sijn virtuyt,, cleeft/ Vyerich in liefde blaeckt hy als een fournois, Si la Donna escoucha fuera,27 is den meesten vois, Servidor de las Donnas,28 en hy buyght sijn knyen/ Con quingentos suspiros29 treckt hyse aen dees lois, Besa les manos de vostra Seignorie,30 Los civeros con cortesia buena compañia,31 Si non basta,32 een Coppelersse nae de prope// sluymt Sr. maket dat menich schaepken de kope// ruymt.

7. Een Leeu int Garnisoen. Daer Sr. van Spagnen light in garnisoen, Als eenen Leeu seer coen// stelt hy’t al sijn subjectie, Sr. weet alleen wat hem staet te laten of te doen/ Van ander persoonen en neemt hy gheen inspectie, Want hy achtse al voor nada33 sonder eenighe electie,

25 Siet doch den Ridder. 26 Knevels. 27 Soo de Vrou gehoor gheeft/ comt buyten. 28 Dienaer der Vrouwen. 29 Met vijf hondert versuchtinghen. 30 Cussende de handen van uwe Seignorie. 31 Met lecker morseelen haer courtoiselijc voor te dienen. 32 Ist niet ghenoech.

212

Ende hem selven houdt hy als meester in de bane/ Staende alleene onder sijns selfs correctie, Sr. is eenen Espagnol ofte enen Castiliane, Sr. moet craeyen boven al/ want hy is den Hane/ Of isser yemandt die teghen sijn reden wil spreken/ Villain, tradidor del Re, Lutheriano,34 Guarda la cabeça35 van teghen hem te willen steken/ Boto a Dios36 hy soudt met sijnen lijve wreken/ Want Sr. acht hem alleen s’Conincx servidor,,37 gheprezen/ Sr. sal Sr. zijn soo langh’ als Sr. Seignor,, sal wesen.

8. Een Haes in een belegherde plaetse. Int Garnisoen is Sr. wel als eenen Leeu verwoedt/ En daer men niet en doet dan proncken en den meester maken Daer weet hy alleene wat hy doen of laten moet Soo langh’ als hy ongheport blijft van s’vyandts genaken: Maer soo haest als los ennemigos38 beginnen te blaken/ En banieren te planten met groote advantagie, Om met gheweldt te verwinnen/ soo staen des Srs. saken In een sober ghestalt/ want des Leeuws couragie Begheeft hem allengskens/ ende sijn imagie39 Wordt eenen besloten Wolf in bloodicheyt ghelijck/ En crijght des Haes natuere/40 dan is alle sijn hommagie Tot Sant Iago en nuestra Donna de Loretta publijck,41 D’een beloeft hy Bedevaerden/ ende d’ander giften rijck/ Want daer daghelijcx is soo veel schietens ende gheraes/ En Sr. beleghert/ wordt hy vertsaecht als eenen Haes.

33 Niets met allen. 34 Deuchniet/ Verrader des Conincx Ketter. 35 Wacht u hooft. 36 Hij zweert by Godt. 37 Dienaer. 38 De vyanden. 39 Ghedaente. 40 Dapperheyt. 41 S. Jacob/ ende tot onse Vrouwe van Loretien.

213

9. Een Schaep onder de Galghe. Seignor is een Leeu int garnisoen, maer in de banden En heeft Sr. gheen tanden// met dat Iustitie Om sijn malitie, over hem legt haer handen/ Vale me Dios42 van alsulcke repartitie, Onnooseler als een schaep schijnt hy van conditie, Sr. ontsiet la horca,43 en oock la stroppada44 Ghelijck den Duyvel t’cruys: dus alsser punitie Over hem moet vallen/ Sr. non vale nada,45 Sr. Roept misericordia, Sr. roept om ghenade/ Veel druckighe termen hoort men hem lamenteren, O Dios de ma terra, O mal avonturado,46 Alsoo te moeten in de lucht cabrioleren,47 T´is een morceel48 te hardt om wel digereren,49 Waer af hem al te seere te walghe// slaet/ Sr. is een schaep als hy onder de galghe// staet.

10. Sr. is Ghelt-gierich. Hadde Sr. maer de voornoemde fauten50 vol mishaghen/ Men cond’hem verdragen// hoewel tot veel volckx beswaren/ Maer daer boven is hy soo gantsch met giericheyt gheslagen Dat hy (soo syn eyghen Histori-schrijvers verclaren)51 Teghen den Duyvel (om t’ghelt) wel ten krijge souden varen/ Soo dat der Romeynen ende Turcken giericheyt fel/ Alsmense by Seignors giericheyt wilde paren/ Maer en souden schijnen te wesen als kinderspel/ Nae dat tot Sant Domingo staet boven t’Spaensch wapen wel/

42 Beware my Godt. 43 De galghe. 44 Dat optrecken der galghe. 45 En deught niet met allen. 46 O Spaenschen Godt/ O quaet avontuer. 47 Dansen en springen. 48 Brock. 49 Verteeren. 50 Eenige fauten in particuliere persoonen connen eenichsins verdraghen worden/ eenighe gheensins / bysonder in regeeringhen. 51 De bisschop van Chiapa. Pedro de Chiesa. Francisco Lopez de Gomera, ende andere.

214

Todo es nuestro, y todo es mio52 toegheschreven/ Maer heeft Seignor aen al de Werelt nau roofs genoech snel/ Soo sal hy als roof voor al de Werelt wel sneven: D’ervarentheyt doet d’Indianen oock segghen verheven/ T’gout is Seignors Godt/ want Sr. in al sijn handelinghe Meer om t’Indisch gout/ dan om Godt spoedt sijn wandelinge.

11. Sr. is Eer-Gierich.53 In eergiericheyt is Sr. soo hooghmoedich gheresen/ Dat neffens hem gepresen// niemant eer’ en mach geschieden Sijn onwetenheyt dunct hem cloecker dan wijsheyt te wesen/ End’ hem ongheleert/ acht hy boven de gheleerde lieden/ Hooger dan den Edelmon acht hy sijn Boerachtich bieden/ End’ sijn beesticheyt boven alle redelijckheyt goet: Soo yemandt dan hem kennisse of conste wil bedieden/ Hy sitt al te hoogh’ om volghen anders instructie vroet/ En veracht sulck’ onderwijsers/ ghelijck hy oock wel doet Die Godt en t’Vaderlandt (om Sr. Dienst te doen) verlaten/ Haer scheldende verraders/ t’blijckt by de Brieven onsoet Van den Spaenschen Comandador Tepeda, die de Staten End’ de Heeren over ghene zijde wel darf verwaten door verraders/ die nochtans Spaensch genoech al int gemeen// zijn/ Somma daer Sr. Heerschapt/ is hy Regent alleen// sijn.

12. Bloet-Gierich ende Tyrannich.54 Seignor vol bloetgiericheyt heeft tot diversche tijden Uutgheroeyt sonder mijden// wel geheele Coninckrijcken/

52 T’is al ons/ ender t’is al mijn. In de groote Coninclijcke Sale tot S. Domingo staet ooc boven het wapen van Spagnen geschildert een Peerdt springhende uyt dese Werelt in een ander/ met dit opschrift: De Weerelt is hem niet genoech. 53 Seignor van Spagnen is so verblint door eergiericheyt/ dat hy seer qualijck lijden can dat yemandt neffens hem schijnt eenich ghebiedt te hebben/ veel min dat sulcx in der daet soude gheschieden/ maer acht selfs niet waerdich hem te sullen dienen wiens dienaer te zijn hy onwaerdich is. 54 T´gene de Spagnaerden bewesen hebben aen so veel hondert duysent menschen die haer noyt yet misdaen en hadden/ selfs nae ’t schrijven van hare eygen Bisschoppen ende andere Histori-schrijvers bewijst volcomelijk dat sy in bloetgiericheyt ende tyrannije alle anderen Natien des geheelen Aerdtbodems verre overtreffen/ soo dat sy aller weerelt bekent maken hare afcomste te hebben van de wreede Gotten/ bloetdorstige Wandalen/ harde Carten ende struyckroovische Saracenen ende Maranen.

215

Daer menich hondert duysent de doot hebben moeten lijden/ Vol wreedtheyt heeft hy daer dan sijn tyrannije doen blijcken/ Met afhouwen van armen en beenen/ of tot beswijcken/ Met ander ledebrekingh in een pijnelijcke doot/ De Moeders haer kinders ontnemend’ in verscheyden wijcken En die gherapt zijnde/ gheworpen voor sijn honden bloot: Ons Nederlandt dat kent oock wel sijn bloetgiericheyt groot Boven Pharaos wreedtheyt/ Herodes tyrannije verwoedich/ En Antiochus bloetdorsticheyt die menich bracht in noot: Dus by dat hy in Asia end’ Africa felmoedich/ America end’ Europa bedreven heeft seer bloedich/ Hy sijn afcomste wel betoont/ die men recht mach verhalen/ Te zijn van de wreede Gotten end’ bloetdorstige Wandalen.

13. Sr. is Wraeck-Gierich.55 Onghewroken en laet hy oock niet in eenighe weghen/ Van alle dat hy acht teghen// hem bedreven misdadich/ Maer als hy daer toe comen can// is hy bloedich gheneghen Op het alder rigoureuste hem te wreken onghenadich/ Vindt hy cleen’ occasie, hy doet als den Wolf onversadich Die ’t schaep wel optijgt (alst drinct) dat het sijn water ontstelt Dit heeft hy betoont in alle s’Weerelts deelen ghestadich/ Menich duysent heefter Sr. in India gheveldt/ Oock in Arragon de treffelijckste/ door dit gheweldt/ Desghelijcx in onse Nederlanden d’aldervoornaemste/ En die met de misdaders gheensins mochten zijn ghetelt/ Daer heeft hy oorsaeck op ghesocht op sijn alderbequaemste: Wie hem dan yet in den wegh legt/ al waer hy van d’eersaemste/ Ist moghelijck hy salt hem wel thienvuldich doen besueren/ Want Seignors wraeckgiericheyt vermeerdert noch t’alder ueren.

55 Dat een eergierich Mensche wraeckgierich zij/ can van niemant ontkent worden. Dit heeft de Spagnaert bewesen/ niet alleen aen soo veel duysent Indianen ende treffelijcste Nederlanders om seer cleyne oorsake/ maer binnen weynich Jaren int Coninckrijck van Arragon/ ende voornamelijc aen de stadt Saragossa, alwaer hy een Hertoghe een Grave/ den Hooft-officier/ ende veel van de treffelijckste Borghers dede onthoofden alleen om dat sy hare privilegien hadden wilen voorstaen int stuck van een gevangen persoon.

216

14. Sr. is trouwelos ende meyneedich.56 Om dese wraeckgiericheyt te ghebruycken nae sijn guijse, Deur een meyneedighe wijse// verlaet hy alle trauwe Die hy in accordantien beloeft heeft als d’onwijse/ Want boven sijn natuere hebben s’Paus Decreten hem nauwe Door d’Inquisitie verbonden/ te brenghen in rauwe/ (Niet alleen die aen sijne Majesteyt hebben misdaen) Maer los Luthrianos die Sr. met valschen aenschauwe Trouwe oft beloften nimmermeer en moet houden staen/ Hy mach haer vrede beloven/ ende die breken saen/ In alsulcke frauden en misdoet Sr. niet met lieghen/ Want hy hevet tot voordeel der Roomscher Kerck’ aengegaen/ Dus acht men voor een Christelijcke daet alsulck bedriegen/ End’ als hy meest in betrouwen des goets elc soect te wiegen/ Sal sijn trauweloose meyneedicheyt haer openbaren/ Maer die vast op God betrout/ can hy voor sulck wel bewaren.

15. Slavernije van Sr. overheert te worden.57 Onder de Heerschappije te zijn van Sr. onbehendich/ Is een slavernije ellendich// argher dan mortus lijden/ Want sy niet alleen het lichaem/ maer de ziel is schendich/ Al dissimuleert hy sijnen aert tot sommighe tijden: Godt almachtich wille dan ontfermen aen alle zijden Die nu noch bucken onder Seignors tyrannije seer wreet/ Haer ghevende patientie, end’ eyndelick (tot verblijden)

56 Dese wraecgierichheyt conde hy niet int werck stellen sonder sijne trouloosheyt ende meyneedichheyt op het hoogste te betoonen/ want sulcx niet conde geschieden dan met verbrekinge sijns eedts die hy haer niet alleen solemneellijck gesworen hadde/ maer welcke brekende/ hy geen Coninc over haer en was/ achtervolgende de formeele woorden daer op hy gecroont was. Die dit betoont aen den genen die also superstitieus zijn in Afgoderije als hy selfs/ wat soude hy dan geerne doen/ ja moeten doen/ die voor ketters veroordeelt/ ende van over langen verdoemt zijn/ so by de H. Inquisitie als by den raet haers Conincx. 57 Vele die noch de ware vrijheyt niet en kenden/ hebben de selve niet alleen boven anderen goederen begeert/ maer selfs boven het leven geprefereert/ ende ooc andere aangepresen. Derhalven gelijc het wel ellendige zijn/ die in slavernije zijnde/ de selve niet en gevoelen/ ende na verlossinghe haken/ so volgen sy den aert des Duyvels wanneer sy oock noch andere in de selve soecken te trecken/ om t’samen ten laetsten der verbvullinge van Seignors aert ende natuere tot een exempel der gantscher Weerelt te smaken.

217

Een goede verlossinghe/ die hy licht te doen wel weet: Doch voor alle dinghen meerder discretelijck bescheet/ En beter conscientie, dan de Ghevrijdde te soecken Tot den onverdraghelijcken last te maken ghereet/ Om dan met haerlieden te smaken/ tot beyder vervloecken/ Der vervullinghe van Seignors tyrannelijck vercloecken/ Want beter waert slave te worden van Turcken of Mooren Dan nae dese slavernije der conscientie te hooren.

16. Gheluckighen standt van Sr. ontslaghen te zijn.58 Maer van Seignors slavernije te zijn end’ te blijven ontslagen/ End’ Vaderlijcke magen// in het Vaderlandt regierich Te hebben in Seignors plaetse/ is nae yeghelijcx behaghen/ Den aldergeluckichsten standt des Aerdtbodems manierich/ Jae een voorsmake der eeuwigher bevrijdinghe chierich/ Daer men van alle vyanden sal eeuwich sijn bevrijdt: Godt/ die ’t al regiert/ wil door sijn ghenade goedertierich De ghevrijdde bevrijdt laten/ end’ begaven altijdt Met wijsheyt, voorsichticheyt, end’ cloekmoedicheyt subijt/ Dat sy onbeweghelijck door haer standvasticheyt schoone/ In goede vrede met Godt den Heere ghebenedijdt/ End’ een gheruste conscientie snel moghen ydoone Sr. tot den eynde wederstandt doen/ end’ t’haren loone In vrijen gheluckighen standt blijven sonder vernielen/ Ter eeren haers Gods ende tot salicheyt haerder zielen.

58 In plaetse van slavernije, gheregeert te worden van ware Vaders des Vaderlants. Item/ God te mogen dienen na sijne heylige geboden/ is het hoogste goet dat een vroom Christen op dese werelt mach wenschen: om welcke te vercrijgen ende te behouden/ geen sake ter weerelt/ jae selfs lijf ende leven noch te verschoonen noch te sparen en is/ Godt biddende om sijne genade ende bystant om in de selve tot den eynde toe te mogen volherden tot sijner eere/ hulpe der verdruckten ende beyder zielen salicheyt/ Amen.

218

Bronnen en geraadpleegde literatuur

Pamfletten1

A declaration and publication of the most worthy Prince of Orange, contaynyng the cause of his necessary defence against the Duke of Alba. Londen: Iohn Day, 1568. A declaration of the causes moving the queene of England to give aide to the defence of the people afflicted and oppressed in the Lowe Countries. Londen: Christopher Barker, 1585 (K. 749). A fig for the Spaniard, or Spanish spirits VVherein are liuelie portraihed the damnable deeds, miserable murders, and monstrous massacres of the cursed Spaniard. With a true rehearsal of the late trobles, and troblesome estate of Aragon, Catalonia, Valencia, and Portingall: Wherevnto are annexed matters of much marueile, and causes of nolesse consequence. London: Iohn Woolfe, 1591. A pageant of Spanish humours Wherin are naturally described and liuely portrayed, the kinds and quallities of a signior of Spaine. London: [J. Windet for] Iohn Wolfe, 1599. A supplication to the Kings Maiestie of Spayne, made by the Prince of Orange, the States of Holland and Zeland, with all other his faithfull subiectes of the low Countreys, presently suppressed by the tyranny of the Duke of Alba and Spaniards. By which is declared the originall beginning of al the commotions [and] troubles happened in the sayd low Countrie: to the relief wherof, they require his Maiesties speedy redresse and remedie. Londen: Henry Middleton, 1573. Aende afgewekene provintien van Hollandt, Zeelandt, etc. Aenwysinghe opt vermaen van de verleyde ende overheerde provintien van Nederlandt, ghedaen aen de vereenighde Nederlanden. s.l.: s.n., 1599 (K. 1068). Aerdt ende eygenschappen van Seignor van Spangien. s.l.: s.n., 1598 (K. 1018). Afgheworpene brieven vanden Cardinael de Granuelle ende vanden President Fonck, gheschreuen aen sommige personagien vande malcontenten. Antwerpen: Franchoys van Rauelengien, 1580 (K. 536). Antwoorde op een cleyn boecxken onlancx wt ghegheuen, ghenoemt de Declaratie vande meyninge van heer Don Jan van Oostenrijck. Antwerpen: Christoffel Plantijn, 1578 (K. 343). Antwoordt op het tweede refereyn, by de overheerde Nederlantsche Provintien aen Hollant gheschreven: om haer met schoon-schijnende redenen, ongefondeerde dreygementen, ende ongelijcke exempelen te bewegen, vrede te maken met den Spangiaert. s.n.: s.l., 1598 (K. 1047).

1 Aan het einde van iedere titel treft men, indien van toepassing, het nummer aan uit de Knuttel-catalogus.

219

Arnauld, Antoine, L’Anti-Espagnol, autrement les Philippiques, d’un Démosthène François, touchante les menées & ruses de Philippe, Roi d’Espagne, pour envahir la Couronne de France, s.l.: s.n., 1592. Ban, ende edict by vorme van proscriptie, vuytgegaen ende gedecreteert by onssen alregenadichsten Heeren de coninck, tegens Wilhelm van Nassau, prince van Oraignyen, als hooft, beruerder ende bederuer van tgheheel Christenrijck, ende namentlijck van dese Nederlanden: Waer by een yeghelijck gheauctoriseert wordt van hem te beschadigen, offenderen ende vuyter weerelt te helpen, mit loon ende prijs voor den ghenen die des doen, oft daer toe assisteren sullen… M.D.L.X.X.X. ’s-Hertogenbosch: Jan Schoeffer, 1580 (K. 528). Beschrijuinghe Der stadt van Venloo, ende haer stercte, hoe ende in wat maniere de selue beleighert, beschoten ende victorieuselijck ghewonnen is. Antwerpen: 1586 (K. 770). Beschrijvinghe oft cort verhael, vande harde belegheringhe ende inneminghe vande stadt ghenaemt de Graue. Antwerpen: s.n., 1586 (K. 768). tBoecxken van de dry Pausen, met een warachtighe ende seer schoone verclaringhe van de menichfuldighe loose practijcken. Zoo van d’Inquisitie, als van het onderhouden der Placcaten ende andersins, by den cardinael Granduelle met synen adherenten geinuenteert. s.l.: s.n., 1580 (K. 549). Breeder verclaeringhe van tghene dat na de victorie in het legher der heeren Staten vande vereenichde landen ende binnen Oostende is gheschiet. Delft: Jacob Cornelissz Vennecool, 1600 (K. 1129). Brief ende resolutie der Staten van de stadt van Rijssel, ende casteleynien van voorseyt Rijssel, Douay ende orchies: aen Mijn-Heeren de generale Staten versaemelt in de stadt van Antwerpen: met de antwoorde van de voorseyde staten op tselue. Antwerpen: Christoffel Plantijn, 1579 (K. 436). Brieuen van aduertissement oft waerschouwinge, geschreuen aenden edeldom ende andere ghedeputeerde vande Generale Staten vande Nederlanden, by eenen dienaer vanden heere Don Ian van Oostenrijck. Met de antwoorden daer op dienende, waer deure de waerachtige oirsaken van dese ieghewoordighe Intlantsche oiloge, mistgaders het bedriegelic mom-aensicht van don Jan ende zyne aenhangheren worden ontdeckt. Frankfurt am Main: s.n., 1578 (K. 350). Brieve et veritable Histoire de la prinse d'Anvers, et du cruel meurtre, embrasement de feu, et autres acte inhumains des Espagnols: le 4. iour de Nouembre, 1576. s.l.: s.n., 1577 (K. 258). Broederlijcke waerschouwinghe: aen allen Christen Broeders, die van Godt veroordent sijn, tot de verkiesinghe der Ouericheyt ende Magistraten, inde steden der ghevnieerde Prouincien, [...] daer het Heylich Euangelium vercondicht, ende de ghereformeerde Religie gheexerceert wort. Antwerpen: s.n., 1581 (K. 577). Buyesius, Jean, Balade op de belegeringhe ende verlossinghe vande stadt van t’sHertogen-bossche. ’s-Hertogenbosch: Jan Scheffer, 1601. (K. 1168). Casas, Bartolomé de las, Spieghel der Spaenscher tyrannye, in West Indien, waer innne verhaelt wordt de moordadighe, schandelijcke, ende grouwelijcke feyten, die de selve Spanjaerden ghebruyct hebben inde selve Landen. Mistgaders de beschryvinghe vander ghelegentheyt, zeden ende aert vande selce Landen ende Volcken. In Spaenscher Talen beschreven door den E. Bisschop Don Fray

220

Bartholomo de las Casas, van S. Dominicus Oorden. Amsterdam: Nicolaes Biestkens de Ionghe, 1596 (K. 960). Clare vertoninge ende bericht der articulen ende conditien nv onlancx tot Cuelen inde Vrede-handel byden Churfursten, Fursten ende andere Keyserlycke Maiesteyts Ghesanten, gheproponeert. s.l.: s.n., 1579 (K. 500). Clary, François de, Philippiques contre les bulles et autres pratiques de la faction d’Espagne, Tours: s.n., 1592. Copie van seker refereyn by de overheerde Nederlantsche Provintien aen Hollant gheschreven, beroerende den vrede. Amsterdam: Laurens Jacobsz, 1598 (K. 1038). Copye des sendtbriefs van mijnen heeren borghemeesteren ende schepenen der stadt Antwerpen aenden hooch-bailliu, voorschepenen, schepenen van beyde de bancken ende raedt der stadt van Gendt: Nopende de verhandelinghe van peyse by hen met de malcontenten voorghenomen. Antwerpen: Christoffel Plantijn, 1584 (K. 679). Cort-begryp vande stucken der gheschiedenissen van Antonio Perez, onlancx verdreven secretaris vanden teghenwoordighen Coninck van Spangien, Philips de Twede: Waerinne de Spaensche practijcken, tot een spiegel van alle menschen, nuttelick ende naecktelick ontdeckt werden: VVaer uyt oock de gront ende eerste oorspronc der voorleden beroerte binnen Saragoza claerlicken te verstaen is. Wt het Spaensch ghetoghen, ende ordentlick by een versamelt, door Joost Byl. Den Haag: Aelbrecht Hendrixzoon, 1596 (K. 946). Cort verhael. Vande heerlijcke victorie vant ver-overen ende innemen der steden van Enschede, Oldenzeel, ende Oetmaerssen. Delft: B. H. Schinckel 1597 (K. 995). Cort verhael vande rechte oorsaecken ende redenen, die de Generale Staten der Nederlanden ghedwongen hebben, hen te versiene tot hunder beschermenisse, teghen den Heere Don Jehan van Oostenrijck. Antwerpen: s.n., 1577 (K. 310). De artijckelen ende besluyten der inquisitie van Spaegnien, om die vande Nederlanden te overvallen ende verhinderen. s.l.: s.n., 1568 (K. 18). Declaration sommaire du faict de cevx de la ville de Vallencienne. s.l.: s.n., 1566 (K. 145). Den Spaenschen ende Arragoenschen spiegel. Inde welcke men mach claerlick ende waerachtich sien tot wat eynde ende meeninge eygentlick het voornemen is streckende van tSpaensche crijchsvolck, dat hem desen winter heeft gehouden inden Westphaelschen creyts. Haarlem: Gillis Rooman, 1599 (K. 1078). De pacificatie van Ghent, besloten ende ghepubliceert den viij. nouembris, anno, M.D.Lxxvj. Leiden: s.n., 1578 (K. 269). De verantwoordinge des princen van Oraengien, teghen de valsche logenen, daer mede sijn wedersprekers hem soecken t’onrechte te beschuldighen. s.l.: s.n. 1568 (K. 160). Discovrs van Pieter en Pauwels, op de handelinghe vanden vreede. Anno 1608. s.l.: s.n., 1608 (K. 1456). Een catholijke inquestie ende verbont, gemact tuschen den Paus van Rome den Coninck van Spangnien, ende andere Romanischen Heeren. Ferrara: s.n. 1606 (K. 1339). Een Claer vertooch der heymelijcke raetslaghen ende practijcken die de ghemeyne vyanden ghebruycken om dese Nederlanden wederomme der Spaensche tyrannie ende inquisitie te onderworpen. Midsgaders de eenighe remedien ende middelen

221

om de selve daervan te bevryden, ende wederomme in hare vorighe voorspoet te brenghene. Aen de goede patrioten der Stede van Ghent ende allen anderen lifhebberen des Vaderlants. s.l.: s.n., 1583 (K. 661). Een dialogue oft tsamensprekinghe tusschen de goetwillighe Ghemeynte ende die edele…Heere,… die Hertoghe van Aniou, etc. onse gheduchtighe Heere. Antwerpen: Niclaes Mollijns, 1582 (K. 588). Een discoers ofte vertoogh ghedaen voor den Coninck van Vrankerijke ende ettelycke van zijnen raet, vvaerin verclaert vvort met wat middelen men soude connen Vranckerijke in een Turksche slavernije bringhen. Verclarende insghelycks hoe de Spaense Nacie den saluen boosen raet ende middelen ghebruyckt om onse Nederlanden in een Turckse slavernije ende tyrannije te bringhen. s.l.: s.n., 1575 (K. 232). Eene treffelijcke tzamensprekinghe tusschen den paus ende koninc van Spagnien, belanghende den peys met ons lieden aen te gane. s.l.: s.n., 1608 (K. 1398). Een goede vermaninge aen degoede borghers van Bruessele, dat sy souden blijuen in goede eendracht, ende niet treden in partijschap teghen malcanderen om eenighe saecken. Gent: Gaultier Manilius, 1579 (K. 479). Een historiael ghesangh, inhoudende de victorien welcke God heeft gegheven mijn heeren de Generale Staten vande Nederlandtsche gheunieerde Provincien: door het beleydt des Doorluchtigen hooghgeboren Vorsten ende Heeren Mijn Heere Mauritz Grave van Nassau, etc, gheduerende de belegheringe ende overwinninghe der stadt Geertruydenberghe, ende by tfort Creueceur. Den Haag: Aelbrecht Hendricksz, 1593 (K. 899). Een verclaringhe der oorsaken beweghende de coninghinne van Enghelandt, hulpe te gheuen tot bescherminghe des benauden ende verdructen volckes der Nederlanden. Londen: Christoffel Barker, 1585 (K. 750). Een warachtich cort verhael van die wonderbaerlicke miraculeuse veranderinghe ende verscheyden acten, die den 23. 24. 25. nouembris anno 76. binnen de stadt Groningen zijn toeghedragen. Emden: Goossen Goebens, 1576 (K. 274). Eersame goede mannen, het is nu noch hooch tijt dat ghy lieden eenmael besluijt oft ghy het Spaensche iock wilt teenmael aflegghen ofte niet. s.l.: s.n., 1579 (K. 427). Ernstighe vermaninghe vanden standt ende ghelegentheyt der christenheyt ende vanden middelen haerder behoudenisse ende welvaren s.l.: s.n., 1583 (K. 627). Extract van sekeren brief, gheschreven uyt den legher voor Grol, inhoudende waerachtighe verklaringhe hoe dat de stercke stat Grol (door de gheweldighe belegheringhe vande E. vermogende Heeren, de Generale Staten der Vereenighde Nederlandtsche Provintien ende door het beleydt vanden Doorluchtighen Vorst ende Heere Mauritz gheboren Prince van Oraignen, Grave van Nassau etc., ghedwonghen is haer over te gheven. Delft: Jan Andriesz Cloeting, 1597 (K. 987). Eyghentlijck ende treffelijck bewijs ende summaris waerachtich bericht van alle ende jeghelicke saken, oock grouwelijcke daden ende onmenschelijcke, beestighe, schier nopt ghehoorde tyrannie ende schenderie welcke des Spaensche coninghs krijghs-volck inde Nederlandtsche Westphaelsche kreijs, oock op des Rijcks grondt ende bodem, in desen (als nu noch durende) inval sonder onderscheyt teghen alle emnschen volbracht hebben. Amsterdam: Herman Allertsz. Koster, 1599 (K. 1073).

222

Foreest, Nanning van, Een cort verhael van de strenghe belegheringhe ende aftreck der Spangiaerden van de stadt Alcmaer. Delft: Aelbert Hendricsz, 1573 (K. 207). Fruytiers, Jan, Corte beschrijvinghe van de strenghe belegheringhe ende wonderbaerlicke verlossinghe der stadt Leyden in Hollandt die nu anno M.D.Lxxiiij. in Mayo van Baldeo [...], om der religien ende haerder vaderlandtscher vrijheyts wille beleghert werdt: ende door doorluchtigen Prince van Orangien op den derden Octobris wonderbaerlicken ghepijsighet ende verlosset: met de meeste omstandicheyden inne als buyten de Stadt gheschiedt. Delft: s.n., 1574 (K. 226). Gascoigne, George, The Spoyle of Antwerpe. Faithfully reported, by a true Englishman who was present at the same. Novem. 1576. London: Richard Iones, 1577. Gewisse [...] Newe Zeytung, von den Schiffen, welche von Andtorff abgefahren seind, den 17. Aprilis, nach Mittelburg, die selbige zuspeysen, vnd wie die Albanischen des Printzen Admiral ein Summa Gelts haben geschickt, das er die Schiff durch solt lassen passieren, etc. Ach: s.n., 1573 (K. 208). Groot, Hugo de, Nederlandtsche Jaerboeken en Historien, sedert het jaer MDLV tot het jaer MDCIX, vol. 1, Amsterdam: by de Weduwe van Joannes van Someren, Abraham Wolfgangk en Hendrik en Dirk Boom, 1681. Heerlicke nievwe tidinghe vande gelvckige veroveringe van der stadt ende casteele van Bredevoort. Den Haag: Aelbrecht Heyndricksoon, 1597 (K. 989). Heerlicke nieuwe tijdinge vande geluckighe veroveringe vander stadt ende casteele van Linghen, het welcke by zijne Excie. den xiijen deser maent november (met acoort) is verovert. Middelburg: [gedrukt door] Symon Moulert, 1597 (K. 996). Henricipetri, Adam, Histoire des trovbles et gverres civiles dv Pays-Bas, autrement dict le Flandre. Contenant l’origine et progrès d’icelle, les strategèmes de gverre, oppugnations et expugnations des villes et forteresses, … Ensemble l’estat et faict de la religion, espécialement depuis l’an 1559. jusques à l’an 1581, s.l.: s.n., 1582. Het alghemeyn eynde ende voornemen des Spaengniaerts, twelc is d’oprechtinghe van een voorghenomene vijfde monarchie. Delft: Jan van Waesberghe, 1586 (K. 765). Het avijs, der ijnquizicie van Spaengien bewijsinghe dat in alle de Nederlanden geen papist oft catholijcke persoonen en sijn na het geluyt der selver ijnquisicie van Spaengien. s.l.: s.n., 1571 (K. 192). Het Spaens Europa ben ic ghenomt, hier die de roos en lely docht te plucken, wel dat onder den catholijcken. s.l.: s.n., 1598 (K. 1049). Historie Ende een waerachtich Verhael van al die dinghen die gheschiet zijn, van dach tot dach, in die [...] stadt [...] Haerlem [...], in dien tijt als die vanden Hertoge van Alba beleghert was. Delft: s.n., 1573 (K. 201). Jan van Oostenrijk, Twee brieuen van wylen don Jan van Oostenrijck. Gheintercipiert ende opghenomen deur den heer van Sint Leger. Antwerpen: Willem Siluius, 1578 (K. 381). La fin generalle de l’Espagnol, qv’est l’erection d’vne cincqviesme pretendve monarchie, et levr dessein vers ces Pays-bas: seruant de bon aduis aux reconciliés. s.l.: s.n., 1587 (K. 764). Lanius Doccum, Wilhelmus, Die belegeringe, besettinge ende ontsettinge der stadt Steenwijck. Leeuwarden: Peter Hendricksz van Campen, 1581 (K. 571).

223

López de Gómara, Francisco, Histoire generalle des Indes occidentales & terres neuues, qui iusques à present ont esté descouuertes, Paris: Michel Sonnius, 1569. López de Gómara, Francisco, La historia general de las Indías, Antwerpen: Martinus Nutius, 1554. Marnix van Sint-Aldegonde, Philips van, A pithie, and most earnest exhortation, concerning the estate of Christiandome together with the meanes to preserue and defend the same; dedicated to al christian kings princes and potentates, with all other the estates of Christiandome: by a Germaine gentleman, a louer of his countrey. Londen: Robert Waldegrave, 1583. Marnix van Sint-Aldegonde, Philips van, De bijenkorf der H. Roomsche Kerke, met inleiding en varianten. (Ed. A. Lacroix & A. Willems), dl. 1. Brussel: Fr. van Meenen 1858. Marnix van Sint-Aldegonde, Philips van, Heylige bulle, ende krusade des Paus van Roomen, eerst vanden H. Vader Gregorio den xiiisten ghepubliceert, ende daer nae van Sixto den vijfden vernieuwt, ende gheratificieert: [...] Seer claerlick wtgheleyt, ende met clare ghetuyghenissen vande heylige Schrift, seer fijn ouereen ghebracht, … Midtsgaders, Een corte verclaringhe voor aen gheset, gheuonden onder die Armade van Spaengien, vanden vermetelicken hoochmoet vanden Spaengiaert, die … aenghenomen heeft die toerustinghe vande onverwinnelicke Armade … Welcke Armade door des Aderhoochsten handt tot schande gecomen is. Middelburg: Richard Schilders. 1588 (K. 835). Middelen ende conditien, door welcke d’inghesetenen der gheunieerde prouincien, met der Majestyt vanden Coninck van Spaignen, haren natuerlicken Heere, met goeder conscientie, mits behoorlicke versekertheyt, zouden moghen accorderen. Gent: C. de Rekenare, 1584 (K. 676). Missive, van een frans edelman hem houdende by zijne Excellentie waer in de gheheele handelinghen verclaert wort t’gene herwaerts over is ghepasseert t’sedert het overgaen van t’fort S. Andries, tot den bloedighen slach ofte bataille gheschiet by Nieupoort. s.l.: s.n., 1600 (K. 1133). Perrenot de Champagney, Frédéric (onder pseudoniem), Recveils d’Aretophile, contenans Par quels moyens les gens de guerre Espaignols ammenez es Pays bas par le Duc d’Alue, séstans mutinez en iceux diuerses fois, entrerent en Anuers le xxvj. D’auril xvclxxiij, où ils commirent innumerables desordres, estant esdits païs [...] Gouuerneur, […] general pour le Roy […] Philippe le second, le grand Commandeur de Castille Don Louis de Requesens […] Et comme depuis soubs le gouuernement du conseil d’estst, apres la mort dudit grand Commandeur, la mesme ville fut forcee par les mesmes Espaignols […] où ils saccagerent et meurdrirent plusieurs iours de toutes nations, d’ages et sexes. Lyon: Nicolas Guerin, 1576 (K. 243). Perrenot de Granvelle, Antoine, Diuerses lettres interceptes du Cardinal de Granvelle, à diuers personnages du party des Malcontens. Antwerpen: s.n., 1580 (K. 535). Petit Traicté servant d’instrvction à messieurs les estatz et touts bons patriots, àfin qu’ils s’efforcent pour remectre le païs en repos par moyen d’vne paix asseuree sans se laisser abuser des offres amiellees qui ne tendent que pour nous reduire soubz le joug de la pristine seruitude. Gent: [bij] Jean Mareschal, 1579 (K. 512).

224

Premiere apologie povr monseignevr, et les Estats des Pays-bas. s.l.: s.n., 1582 (K. 613). Prometheus, Pandorae sive veniae Hispanicae Belgicis exvlibus, M.D.LXXIIII. mense Ivlio editae. item, bullae Greg. XIII. sive papalis veniae Anatomia. s.l.: s.n., 1574 (K. 222). Rapport faict par le seignevr Gvillavme vanden Hecke tresorier, & maistre Cornille Aertssens secretaire de la ville de Bruxelles, à messieurs du magistrat d’icelle ville le ixe. d’Apuril, & reiteré le xe. d’icelluy mois l’an xv. lxxix. en l’assemblee des Estats generaux en Anuers. Antwerpen: Guillaume Syluius, 1579 (K. 440). Recveil des choses advenves en Anvers, touchant le fait de la Religion, en l’an M.D.LXVI. s.l.: s.n., 1566 (K. 142). Refereyn by de overheerde provintien aen Hollant gesonden om haer te bewegen tot vrede met den Spaengiaert: met ooc der Hollanderen antwoort. s.l.: s.n., 1598 (K. 1043). Remonstrance a la Majesté du Roy Catholique faite par ses suiets des pays bas, sur les inconveniens qui se presentent, par l’establissement de l’inquisition d’Espagne esdits pays. s.l.: s.n., 1566 (K. 143). Rooswijk, N. van, Cort ende waerachtich verhael van alle gheschiedenissen, Handelingen, Aenslaghen, Stormen, ende Schermutsinghe in en̄ voor der stadt Heerlem in Hollandt gheschiet, zedert de belegheringhe van dien, aengheteeckent ende beschreuen by N. R. burgher ende poorter by der voornoemde stadt Heerlen. Leiden: Moyt Jacobszoon, 1573 (K. 202). Supplicatie aen sijn hoocheyt, ende Heeren des Raets van State, Ouergegeuen door de inwoonders deser Nederlanden, welcke protesteren, dat sij begeren te leuen nae de Reformatie des Euangeliums. Den xxij. dach iunij, 1578. s.l.: s.n., 1578 (K. 363). The Aduise and Answer of My Lord Ye Prince of Orenge, Cou[n]tie Nassau &c. and of Ye States of Holland and Zeland, Made By the Estates Generall On Thisside [sic], Vpon the Articles Conceiued and and [sic] After Concluded and Accorded in Fourm of a Pertuall [sic] Edict between Lord Don Iohn Duke of Austrich, Knight of the Order of the Golde[n] Fleece of the Part and in the Name of the Catholick King of Spaine of the One Partie, and the Said Generall Estates of the Other. Londen: Iohn Iugge, 1577. The miserie of Antwerpe: With the Troubles that are (at this instant) in Flaunders, and many other Townes in the Lowe Countries, by meanes of the Prince of Parmaes power, who by violent force seekes to oppresse and depriue the Inhabitants there, both of life and goodes, Herein is also described the maner of the Bridge and Fortresses thereunto raised by the Prince of Parma, etc. s.l.: s.n., 1585 (K. 747). Scott, Thomas, The Spaniards perpetuall designes to an vniversall monarchie. s.l.: s.n., 1624. Strada, Famiano, De bello Belgico decas prima ab excessu Caroli V. Imp. Usque ad initia praefecturae Alexandri Farnesii Parmae ac Placentiae Ducis III, Amsterdam: Abraham van Someren, 1700. Tractaet van accoordt, ghemaect ende ghesloten tusschen den doorluchtighen ende hoochgheboren Vorst ende mijn Heere die Prince prince van Orangien, Grave van Nassau, Gouverneur van Hollandt, Zeelandt, Westurieslandt ende Utrecht

225

ende den coronnel Mondragon, ophet ouerleueren vande steden van Middelburch ende Armuyden. Delft: s.n., 1574 (K. 219). Uuaerachtich verhael van tgene, dwelck aengaet die rebellie ende opruericheyt vande gemutineerde Spaignaerden in Zeelant, terstont nae dinnemen van Ziricxzee, den tweeden van Julio anno, M. D. LXXvj. Brussels: Michiel Hamont, 1576 (K. 250). Veer, Ellert de, Blaffert tot opweckinge aller princen van Europa [...] haer te versien teghens de moortdadighe Spaensche regeeringhe [...] alsmen sien mach aen het deerlijck vernielen ende verwoesten van Westphalen ende den landen van Cleeff. Amsterdam: Peeter Gevaerts, 1599 (K. 1076). Verclaringhe, van die menichvuldighe loose practijcken ende listen, so van dye inquisitio, observantie ende onderhoudinghe van die placaten, ende anderssins, dye de cardinael Grandvelle, met zijn adherenten, gheinventeert hebben, om de vervloecte ende tyrannighe Spaensche inquisitie, in dese vermaerde Nederlanden in te voeren. s.l: s.n., 1566. Verhael betreffende de comedie ghespeelt door de iesuwiten ende haere leer-jonghers binnen de stadt Lyon. s.l.: s.n., 1604 (K. 1247). Verhael op de Quetsure van mijn heer den prince van Oragnien. s.l.: s.n., 1582 (K. 599). Vermaninghe aen die gemeyne capiteynen ende krijchsknechten in Nederlandt. Doesburg: s.n., 1568. Viverius, Jacobus, De uyt-spraecke van Anna vyt den Hove (die te Brussel om de suyuere leere moordadelick is ghedoluen gheweest). Aen de Heeren Staeten Van dese vereenighde Nederlanden. waer in ghehandelt wordet van den Spaenschen Vrede. Leiden: Christoffel Guyot 1598 (K. 1048). Viverius, Jacobus, Den spieghel van de Spaensche tyrannie: waer by ghevoeght is eene vreughdighe vieringhe over het veroveren van de stede Rijn-berck. Amsterdam: Herman de Buck, 1601 (K. 1167). Viverius, Jacobus, Een christelick lof-verhael van den treffelicken veldtslagh die sijne princelicke excellentie den 2. iulij 1600. in Vlaenderen heeft ghewonnen. Leiden: Christoffel Guyot, 1600 (K. 1141). Von der Stadt Steinwick. wie dieselbige von Graffe Moritzen von Nassaw ... Belägert, vnd endtlich den 4. Julij Dieses lauffenden 1592. Jahrs erobert worden, Alles in einem Kunstlichen Kupferstück vorgebildet, vnd mit Ziffe erkläret. Deszgleichen von Belägert, und noch heutiges Tags hart bedrenget wirdt. Item wie die Spaniaerten uber Rhein sind gezogen das zuentsetzen. Keulen: Niclas Schreyber, 1592 (K. 891). Vriendelijcke waerschouwinghe aen de Staten van Artois, van Henegouwe, ende van Douay waer in men wel blyckelijck mach sien, wie de gene zyn, die met redene moghen beordeelt worden, ghebroken te hebben met de pacificatie van Ghendt. s.l.: s.n., 1579 (K. 422). Vriendelicke vermaninghe aen de Heeren de Staten van Brabandt, Vlaenderen op de supplicatie by hen aen Don Loys de Requesens, onlangs overghegheven, om voorts syne Maiesteyt in Spangien verhandtreyct te worden. Delft: Aelbrecht Hendricksz, 1574 (K. 220). Vvaerachtic verhael van die geluckige Victorie die God de Heere belieft heeft onsen Volcke te verleenen ouer die geweldighe, ende stercke Stadt van Aelst den xxiij. Aprilis laetstleden Anno M.D.LXXXII. s.l.: s.n., 1582 (K. 610).

226

Vvarachtighe beschryvinge van de sware belegeringhe der stadt Steenwijck, vande schermutsingen ende aenslagen die van beyde syen daer voor geschiet zijn … Hier is noch by ghestelt op wat manieren dat den vyant versocht heeft aen zijn Exellentie Graef Mauritzte palmenteren de stadt te leveren op conditie als hier nae volcht. Leeuwarden: Peter Hendricksz Campen, 1592 (K. 892). Vvarachtighe historie, ende ghetrouwe beschryuinghe vande alteratie ende veranderinghe, gheschiet inde Stadt Mechelen, ende oock vande groote Tirannye, ende onghehoorde wreetheyt vande Spaigniaerden, daer naer ghevolcht, inden Jare Xvc. LXXII. Mechelen: s.n., 1581 (K. 578). Vvaerachtighe verclaeringhe van de armade des conincx van Spaengien, van Lisbona gheseylt, nae Enghelandt ende dees Landen, ende vande gheweldighe teghenstandt der coninginne van Enghelandts armade, die haer vernielt, verdruen, ende naegheiaecht hebben van Pleymuyen tot inde Noort Zee, nae de waerachtighe belijdenisse die daer van ontcomen ende ghevanghen ghenomen zijn. Amsterdam: Cornelis Claesz, 1588 (K. 844). Waerachtich verhael vande stercke belegeringe ende inneminge der machtighe schantze van S. Andries [...] gheschiet den 8. may. anno 1600. Amsterdam: Willem Jansz van Campen, 1600 (K. 1125). Waerachtige beschrijvinge vande belegeringhe der stadt Sluys. Middelburg: Jan Gerritsz, 1604 (K. 1270). Waerschouwinge des princen van Oraengien, aende inghesetenen ende ondersaten van den Nederlanden. s.l.: s.n., 1568 (K. 168). Warachtige waerschouwinghe teghens de absolute gratie ende generael pardoen by don Loys de Requesens et de Cuninga. By maniere van historiael verhael der princepaelster gheschiedenissen in dese Nederlanden. Dordrecht: Jan Canin, 1574. Wesembeke, Jacob van, Beschryvinghe vanden staet ende voortganck der religie in Nederlant, ende saecken daer over ontstaen, van de Jare 1500 aff, ende principalick onder de Regeringhe van Coninck Philips de tweede, inde jaren 1565 ende 1566. Breda: Isaac Schilders, 1616 (K. 148). Willem van Oranje, Apologie, ofte Verantwoordinghe van den Prince van Orangien, Antwerpen, 1923. Willem van Oranje, Apologie ou Deffense de tresillvstre Prince Gvillavme [...] Prince d’Orange [...] Contre le ban & edict publié par le Roy d’Espaigne [...]. Ensemble ledict ban ou proscription. Delft: s.n., 1581 (K. 554). Willem van Oranje, A tous capitaines, hommes d’armes, et autre bons et vaillantz soldatz du pais bas, le prince d’oranges, conte de nassau, desire salut, et felicite perpetuelle. s.l.: s.n., 1568 (K. 170). Willem van Oranje, Geschriften van 1568. Naar de eerste drukken van 1568 opnieuw uitgegeven en ingeleid door Dra. M. G. Schenk met een voorwoord van Prof. Dr. A. A. van Schelven, Amsterdam 1933. Willem van Oranje, Sendbrief. In forme van supplicatie aen die coninclicke maiesteyt van Spaengien: van wegen des princen van Orangien, der staten van Hollandt ende Zeelandt, mitsgaders alle andere syne ghetrouwe ondersaten van dese Nederlanden, die haer vandes Hertoghen van Alba ende der Spaengiaerden tyrannie ende gewelt teghen alle recht verdruckt ende vervolghet vinden. Dordrecht: Jan Canin, 1573 (K. 213).

227

Willem van Oranje, The apologie or Defence of the most noble Prince William [...] Prince of Orange [...] Against the proclamation and edict, published by the King of Spaine, [...] Together with the said proclamation or proscription. Delft: s.n., 1581 (K. 562). Wreede Turcksche, vvonderlijcke verhalinghe van dit leste verraet, voorghenomen teghen ducks Dangiu onsen gheduchtiguen Heere, ende teghen den eedelen prince van Orangien, gheschiet binnen Brugghe desen vierentwintichsten dach van Julij. Anno 1582. Amsterdam: Cornelis Claesz, 1582 (K. 600).

Oudere historiografie

Bor, Pieter Christiaanz., Byvoegsel van authentyke stukken, die in de Historie van Pieter Bor Christiaensz, slechts sommierlijk [...] of in’t geheel niet gevonden worden, 3 vols., s.l.: s.n., 1679-1684. Bor, Pieter Christiaansz., Den oorpronck, begin ende aenvanck der Nederlandtscher Oorlogen, geduyrende de Regeringe vande Hertoginne van Parma, de Hertoge van Alba, ende eensdeels vanden groot Commandeur, Leiden: Govert Basson, 1617. Bor, Pieter Christiaansz., Oorsprongk, Begin, en Vervolgh der Nederlandsche Oorlogen, Beroerten, en Borgerlyke oneenigheden, dl. 1, Amsterdam 1679. Bor, Pieter Christiaansz., Oorsprong, begin en aanvank, der Nederlandsche Oorlogen, Geduurende de Regeeringe de Hertoginne van Parma, Hertog van Alba, en de groot commandeur Don Louis de Requezens; ofte Spiegel der Droevige Staat dezer Nederlanden, ten Tyden van de Spaansche Opperhoofden en wel voornametlyk van den Beruchten Hertog van Alba. Zedert den 25 October 1555 tot het Uyteynde des Jaars 1574. Benevens de kloekmoedige Daaden van Willem den Eersten, Prince van Oranje, enz., Amsterdam: Hermanus de Wit, 1762. D’Ongois, Jean, Origine des trovbles et remvement d’affaires de pays de Flandre pendant le gouuernement du duc d’Alue, don Loïs de Requesens, du Comte de Mansfeld et de [...] don Jean d’Austrie, grant profligateur des Rebelles, nagveres decedé en la ville de Namur etc., Paris 1578. Haecht, Godevaert van, Kroniek over de troebelen van 1565 tot 1574 te Antwerpen en elders, 2 vols., Antwerpen 1929-1930. Haemstede, Adriaen Cornelisz. van, De gheschiedenisse ende den doodt der vromer Martelaren, die om het ghetuygenisse des euangeliums haer bloedt ghestort hebben, van den tijden Christi af, totten Jare 1559, by de welcke noch sommighe daer toe ghedaen ende op het cortste bijeen vergadert zijn, s.l: s.n., 1599. Henricipetri, Adam, Chronyc. Historie der Nederlandtscher oorlogen, troublen e[n]n oproeren oorspronck, aanuanck e[n]n eynde, item den standt der religien, tot desen iare 1580. Beschruen durch den hoochgeleerden Heren Adam Henricipetri, Docteur by den Rechten tot Basel, also hy schriftelick van een raetsherete Bruessel ontfanghen heft, allen liefhebberen der Christelicker religion seer profijtelick ende ten dienste vvtghegeuen, Leeuwarden: Peter Hendricksz. van Campen, 1579. Hooft, Pieter Corneliszoon, Episodes uit Hooft’s Nederlandsche Historiën, Leeuwarden, 1891.

228

Hooft, Pieter Corneliszoon, Episodes uit Hooft’s Nederlandsche Historiën, Amsterdam 1919. Hooft, Pieter Corneliszoon, ‘Nederlandsche Historien’, in: W. Hellinga, P. Tuynman, Pieter Corneliszoon Hooft, Alle de gedrukte werken, 1611-1738, vols. 4 en 5, 1972. Meteren, Emanuel van, Belgische ofte Nederlantsche historie, van onse tijden: Inhoudende hoe de Nederlanden aenden anderen ghehecht, ende aen Spaengien ghecomen zijn… Meest onder de regeeringhe van Philippus de II. Coninc van Spaengien, tot synen doot, ende den vvtgaenden iare 1598, Delft: Jacob Cornelisz. Vennecool, 1599. Meteren, Emanuel van, Historie der Neder-landscher ender haerder na-buren oorlogen ende geschiedenissen, tot den iare M. V. I. C. X. I. I., ’sGraven-haghe: Hillebrant Jacobsz, 1614. Reyd, Everhard van, Oorspronck ende Voortganck vande Nederlantsche Oorloghen ofte Waerachtighe Historie vande voornaemste Geschiedenissen inde Nederlanden ende Elders voorgevallen zedert den Jare 1566 tot het Jaer 1601, Arnhem: Iacob van Biesen, 1633. Vaernewijck, Marcus van, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelijk in Ghendt, 1566-1568, 5 vols., Gent 1872-1881.

Moderne literatuur

Abrams 1999 M.H. Abrams, A glossary of literary terms, Boston 1999. Adams, Rawles & Saunders 2002 A. Adams, S. Rawles, A. Saunders, A bibliography of French Emblem Books, 2 vols., Geneva 1999-2002. Álava y Viamont 1994 D. de Álava y Viamont, El perfecto capitán instruido en la disciplina militar y nueva ciencia de artillería, Madrid 1994. Albi de la Cuesta 1999 J. Albi de la Cuesta, De Pavia a Rocroi: Los tercios de infantería española en los siglos XVI y XVII, Madrid 1999. Alonso Ímaz 2007 C. Alonso Ímaz, La novela histórica alemana y los Austrias españoles, Madrid 2007. Álvarez de Toledo 2015 B. Álvarez de Toledo, Apuntes para una poética de las novelas de José Jiménez Lozano: ‘Historia de un otoño’, ‘Ronda de noche’ y ‘Maestro Huidobro’, Madrid 2015. Amossy & Herschberg-Pierrot 1997 R. Amossy, A. Herschberg-Pierrot, Stéréotypes et clichés: Langue, discours, société, Paris 1997. Arnade 2008 P. Arnade, Beggars, iconoclasts & civic patriots: The political culture of the Dutch Revolt, Ithaca/London 2008.

229

Arnoldsson 1960 S. Arnoldsson, La leyenda negra: Estudios sobre sus orígenes, Goteborg 1960. Arriaga, Estévez, Ramírez, Trapassi & Vera 2005 M. Arriaga, J. M. Estévez, D. Ramírez, L. Trapassi, C. Vera, “Italia-España- Europa”: Literaturas comparadas, tradiciones y traducciones, Sevilla 2005. Austen 2008 G. Austen, George Gascoigne, Woodbridge 2008. Ávila Granados 2001 J. Ávila Granados, El libro negro de la historia de España, Barcelona 2001. Aymes 2003 J.-R. Aymes, Voir, comparer, comprendre: Regards sur l’Espagne des XVIIIe- XIXe siècles, Paris 2003. Aymes 2005 J.-R. Aymes, ‘España en la leyenda negra francesa durante el siglo XIX’, in: A. Morales Moya, M. Esteban de Vega (eds.), ¿Alma de España? Castilla en las interpretaciones del pasado español, Madrid 2005, 297-329. Baker-Bates & Pattenden 2016 P. Bakers-Bates, M. Pattenden (eds.), The Spanish Presence in Sixteenth- Century Italy: Images of Iberia, London/New York 2016. Bakhuizen van den Brink 1863 R.C. Bakhuizen van den Brink, Studiën en schetsen der vaderlandsche geschiedenis en letteren, dl. 1, Amsterdam 1863. Van Bamis 2012 I. van Bamis, Een nieuw begin?: Gratieverlening naar aanleiding van de blijde intrede van Albrecht en Isabella (1599), Gent 2012. Barbe 1995 K. Barbe, Irony in Context, Amsterdam/Philadelphia 1995. Bareau 1969 M. Bareau, L’univers de la satire anti-spagnole en France de 1590 à 1660, Paris 1969. De Bay 1997 G. de Bay, De hond van de hertog van Alva, Amsterdam 1997. Bejczy & Stegeman 1998 I. Bejczy, S. Stegeman, Gerard Geldenhouwer van Nijmegen (1482-1542): Historische werken. Lucubratiuncula de Batavorum insula, Historia Batavica, Germaniae Inferioris historiae, Germanicarum historiarum illustratio, Hilversum 1998. Beller 2007 M. Beller, ‘Perception, image and imagology’, in: M. Beller, J. Leerssen (eds.), Imagology: The cultural construction and literary representation of national characters. A critical survey, Amsterdam/New York 2007, 3-16. Bemong, Truwant & Vermeulen 2008 N. Bemong, M. Truwant, P. Vermeulen, Re-thinking Europe: Literature and (trans)national Identity, Amsterdam 2008. Benassar 2000 B. Benassar, Don Juan de Austria: Un héroe para un imperio, Madrid 2000.

230

Benítez de Aldama 1941 E. Benítez de Aldama, La leyenda negra antijesuita: Cuatro siglos bajo la calumnia, Buenos Aires 1941. Bergua Cavero 2006 J. Bergua Cavero, Francisco de Enzinas: Un humanista reformado en la Europa de Carlos V, Madrid 2006. Behringer 1998 W. Behringer, ‘Witchcraft studies in Austria, Germany and Switzerland’, in: J. Barry, M. Hester, G. Roberts, Witchcraft in early modern Europe: Studies in culture and belief, Cambridge 1998, 64-95. Bermejo Herreros 2007 A. Bermejo Herreros, Recuerdos españoles en Flandes, 3 vols., Madrid 2007. Bermudo Ávila 1994 J.M. Bermudo, Maquiavelo, consejero de príncipes, Barcelona 1994. Bernal 2005 A.M. Bernal, España, proyecto inacabado: Costes/beneficios del Imperio, Madrid 2005. Den Besten 1983 A. den Besten, Wilhelmus van Nassouwe: Het gedicht en zijn dichter, Leiden 1983. Bethencourt 1997 F. Bethencourt, La Inquisición en la época moderna: España, Portugal Italia, siglos XV-XIX, Madrid 1997. Bilderdijk 1834 W. Bilderdijk, Geschiedenis des vaderlands, dl. 5, Amsterdam, 1834. Blaas 2000 P.B.M. Blaas, Geschiedenis en nostalgie: De historiografie van een kleine natie met een groot verleden, Hilversum 2000. Blok 1907 P.J. Blok, ‘Het advies der Spaansche Inquisitie’, in: Bijdragen voor vaderlandsche geschiedenis en oudheidkunde, 1907, vol. 6, reeks 4, 241-257; 468-470. Blok 1916 P.J. Blok, ‘Wat is een pamflet’, in: Het Boek, vol. 5, nr. 1, 305-310. Blok 1917 P.J. Blok, ‘Prins Willems’s Apologetica’, in: Bijdragen voor vaderlandsche geschiedenis en oudheidkunde, 1917, serie 5, nr. 4, 259-286. Boersma 2006 F. Boersma, Caspar de stenen man, Soesterberg 2006. Boixareu & Lefere 2002 M. Boixareu, R. Lefere (eds.), La Historia de España en la Literatura Francesa: una fascinación, Madrid 2002. Van den Boogaart 1982 E. van den Boogaart, ‘Europeanen en niet-Europeanen in zestiende-eeuws Nederlands perspectief’, in: De Gids, 1982, vol. 145, 6-21.

231

Bosbach 1988 F. Bosbach, Monarchia universalis: Ein politischer Leitbegriff der frühen Neuzeit, Göttingen 1988. Braake 2007 S. ter Braake, Met Recht en Rekenschap: De ambtenaren bij het Hof van Holland en de Haagse Rekenkamer in de Habsburgse Tijd (1483-1558), Hilversum 2007. Bradley Salamon 2008 L. Bradley Salamon, ‘Gascoigne’s Globe: The Spoyle of Antwepe and the Black Legend of Spain’, in: Early Modern Literary Studies, 2008, vol. 14.1, nr. 18, 1- 38. Braekman 1973 W.L. Braekman, ‘“The miserie of Antwerpe”, an English pamphlet of the utmost rarity (1585)’, in: Studia Germanica Gandensia, 1973, vol. 14, 107-117. De Brantôme 2002 P. de Bourdeille, seigneur de Brantôme, Bravuconadas de los españoles, Barcelona 2002. Brooke-Rose 1976 C. Brooke-Rose, ‘Historical Genres/Theoretical Genres: A Discussion of Todorov on the Fantastic’, in: New Literary History, 1976, vol. 8, nr. 1, 145-158. Brouwer 1933 J. Brouwer, Kronieken van Spaansche soldaten uit het begin van den Tachtigjarigen Oorlog, Zutphen 1933. Brouwer 1964 G.J. Brouwer, Catalogue of the library of Philips van Marnix van Sint- Aldegonde: sold by auction (July 6th) Leiden, Christophorus Guyot, 1599, Nieuwkoop 1964. Van Bruaene 2015 A.-L. Van Bruaene, ‘Revolting Beasts: Animal Satire and Animal Trials in the Dutch Revolt’, in: W.S. Melion, B. Rothstein, M. Weemans (eds.), The Anthropomorphic Lens: Anthropomorphism, Microcosmism and Analogy in Early Modern Thought and Visual Arts, Leiden 2015, 23-42. De Bruin 2001 M. de Bruin, ‘Luik 1578: De driejarige Fransje Vanden Cruycen zingt een lang lied over de martelaren van Gorkum: Geuzen- en anti-geuzenliederen’, in: L.P. Grijp (ed.), Een muziekgeschiedenis der Nederlanden, Amsterdam/Utrecht 2001, 174-181. De Bunes Ibarra 1989 M.A. de Bunes Ibarra, La imagen de los musulmanes y del norte de África en la España de los siglos XVI y XVII: Los caracteres de una hostilidad, Madrid 1989. Calvo & Tronch 2013 C. Calvo, J. Tronch, ‘Introduction’, in: T. Kyd, The Spanish Tragedy, London, 2013, 1-112. Carbia 1944 R.D. Carbia, Historia de la Leyenda Negra hispanoamericana, Madrid 1944.

232

Cardaillac 1979 L. Cardaillac, Moriscos y cristianos: Un enfrentamiento polémico (1492-1640), Madrid 1979. Carrasco Urgoiti, López Estrada & Carrasco 2001 M.S. Carrasco Urgoiti, F. López Estrada, F. Carrasco, La novela española en el siglo XVI, Madrid 2001. Carré 1947 J.-M. Carré, Les écrivains français et le mirage allemand: 1800-1940, Paris 1947. Castrillo Benito 1991 N. Castrillo Benito, El “Reginaldo Montano”: Primer libro polémico contra la Inquisición Española, Madrid 1991. Charnon-Deutsch 2004 L. Charnon-Deutsch, The Spanish Gypsy. The History of a European Obsession, University Park 2004. Chaunu 1985 P. Chaunu, ‘Imagologie: la légende noire antihispanique. Des Marranes aux Lumières: de la Méditérranée à l’Amérique’, in: P. Chaunu, Retrohistoire. Racines et Jalons: Portraits et Galerie, Paris 1985, 853-888. Cinnirella 1989 M. Cinnirella, ‘Ethnic and National Stereotypes: A Social Identity Perspective’, in: C.C. Barfoot (ed.), Beyond Pug’s Tour: National and Ethnic Stereotyping in Theory and Literary Practice, Amsterdam 1997, 37-51. Cioranesco 1937 A. Cioranesco, ‘Les “Rodomontades espagnoles” de N. Baudouin’, in: Bulletin Hispanique, 1937, vol. 39, 339-355. Claerbout 1788 J. Claerbout, ’t Beleg en overgaan der stad Middelburg, onder het doorluchtige beleid van Willem den eersten, prince van Oranje en Nassouw, enz. enz., enz.; of Het verwerpen van het Spaansche juk, geschied op den 10. February 1574: Treur-bly-einde-spel […], Vlissingen: Pieter Roelofs, 1788. Clayton 2012 L.A. Clayton, Bartolomé de las Casas: A biography, New York 2012. Clements 1969 R.J. Clements, The Peregrine Muse: Studies in Comparative Renaissance Literature, Chapel Hill 1969. Coll-Tellechea 2010 R. Coll-Tellechea, ‘The Spanish Inquisition and the Battle for Lazarillo: 1554- 1555-1573, in: R. Coll-Tellechea, S. McDaniel (eds.), The Lazarillo Phenomenon: Essays on the Adventures of a Classic Text, Cranbury 2010, 75- 97. Coll-Tellechea & Zahareas 2000 R. Coll-Tellechea, A. N. Zahareas, ‘Estudio preliminar’, in: La vida de Lazarillo de Tormes y de sus fortunas y adversidades, Madrid 2000, 9-37. Coloma de Saa 1627 C. Coloma de Saa, Las guerras de los Estados Baxos 1588-1599, Barcelona 1627.

233

Contreras 1982 J. Contreras, El Santo Oficio de la Inquisición de Galicia (poder, sociedad y cultura), Madrid 1982. Cortijo Ocaña & Gómez Moreno 2008 A. Cortijo Ocaña, A. Gómez Moreno, ‘Propaganda, contrapropaganda y leyenda negra’, in: B. de Mendoza, Comentarios de lo sucedido en las Guerras de los Países Bajos, Madrid 2008, 15-156. Cramer 1904 S. Cramer, Bibliotheca reformatoria Neerlandica: Geschriften uit den tijd der Hervorming in de Nederlanden, vol. 2, Den Haag 1904. Van Creveld 1977 M. van Creveld, Supplying War: Logistics from Wallenstein to Patton, Cambridge 1977. Cruz 2008 A.J. Cruz (ed.), Material and Symbolic Circulation between Spain and England, 1554-1604, Hampshire/Burlington 2008. Dadson 2004 T. Dadson, ‘La imagen de España en Inglaterra en los siglos XVI y XVII’, in: J.M. López de Abiada, A. López Bernasocchi (eds.), Imágenes de España en culturas y literaturas europeas (siglos XVI-XVII), Madrid 2004, 127-175. Van Dam 1965 C.F.A. van Dam (ed.), Het leven van Lazarillo de Tormes en over zijn wederwaardigheden en tegenslagen, Amsterdam 1965. DeGuzmán 2005 M. DeGuzmán, Spain’s Long Shadow: The Black Legend, Off-Whiteness, and Anglo-American Empire, Minneapolis 2005. Deen, Onnekink & Reinders 2011 F. Deen, D. Onnekink, M. Reinders, Pamphlets and Politics in the Dutch Republic, Leiden 2011. Ditchfield 2011 S. Ditchfield, ‘Thinking with Saints: Sanctity and Society in the Early Modern World’, in: F. Meltzer, J. Elsner (eds.), Saints: Faith without Borders, Chicago/London 2011, 157-190. Dierickx 1950 M. Dierickx, De oprichting der nieuwe bisdommen in de Nederlanden onder Filips II, 1559-1570, Antwerpen 1950. Díez Nicolás 2002 J. Díez Nicolás, ‘La aportación de la sociología empírica: Imágenes en las encuestas y su influencia’, in: M.A. Vega Cernuda, H. Wegener (eds.), España y Alemania: Percepciones mutuas de cinco siglos de historia, Madrid 2002, 243- 259. Dingemanse 2008 C. Dingemanse, Rap van tong, scherp van pen: Literaire discussiecultuur in Nederlandse praatjespamfletten (circa 1600-1750), Hilversum 2008. Dingfelder Stone 2007 M. Dingfelder Stone, Boer, Burgher, Businessman: Dutch-American Images in the United States, Frankfurt am Main/Oxford 2007.

234

Dirkse & Zijp 1986 P.P.W.M. Dirkse, R.P. Zijp, Ketters en papen onder Filips II: Het godsdienstige leven in de tweede helft van de 16de eeuw, Utrecht 1986. Dorsman 2000 L. Dorsman, 1600: Slag bij Nieuwpoort, Hilversum 2000. Duke 2009 A. Duke, ‘The “Inquisition” and the Repression of Religious Dissent in the Habsburg Netherlands 1521-1566’, in: J. Pollmann, A. Spicer (eds.), Dissident Identities in the Early Modern Low Countries, Ashgate/Farnham 2009, 99-118. Dunthorne 2007 H. Dunthorne, ‘Dramatizing the Dutch Revolt: Romantic History and Its Sixteenth-Century Antecedents’, in: J. Pollmann, A. Spicer (eds.), Public Opinion and Changing Identities in the Early Modern Netherlands, Leiden 2007, 11-31. Van Durme 1953 M. van Durme, Antoon Perrenot: Bisschop van Atrecht, Kardinaal van Granvelle, Minister van Karel V en van Filips II (1517-1586), Brussel 1953. Duviols 2006 J.-P. Duviols, ‘La “Guerra de las imágenes”: Los grabados de Teodoro de Bry’, in: B. de las Casas, Brevísima relación de la destruyción de las Indias, Buenos Aires 2006, 99-138. Ebben 2009 M. Ebben, ‘El diario español de Lodewijck Huygens: Un reencuentro y la confirmación de la nación neerlandesa’, in: P. Collard, M. Nobert Ubarri, Y. Rodríguez Pérez (eds.), Encuentros de ayer y hoy: Flandes, Países Bajos y el Mundo Hispánico en los siglos XVI-XVII, Gent 2009, 117-138. Ebben, Bruijn-Lacy & Van Hövell tot Westerflier 2013 M. Ebben, M. Bruijn-Lacy, R. van Hövell tot Westerflier (eds.), Alba: general and servant to the crown, Rotterdam 2013. Escudero 1976 J.A. Escudero, Los Secretarios de estado y del despacho (1474-1724), Madrid 1976. Van Eijnatten & Van Lieburg 2005 J. van Eijnatten, F. van Lieburg, Nederlandse religiegeschiedenis, Hilversum 2006. De Enzinas 2002 F. de Enzinas, Bericht over de toestand in de Nederlanden en de godsdienst bij de Spanjaarden, Hilversum 2002. Español Bouché 2007 L. Español, Leyendas negras: Vida y obra de Julián Juderías (1877-1918), la leyenda negra antiamericana, Valladolid 2007. Van der Essen 1933-1937 L. van der Essen, Alexandre Farnèse, prince de Parme, gouverneur général des Pays-Bas (1545-1592), 5 vols., Bruxelles 1933-1937.

235

Evans 1979 E.A. Evans, ‘From Conciliation to Conspiracy: The Mission of Don Bernardino de Mendoza in England, 1578-1584’, Dissertation, Auburn University, 1979 (unpublished). Evenden & Freeman 2011 E. Evenden, T.S. Freeman, Religion and the Book in Early Modern England: The Making of John Foxe’s ‘Book of Martyrs’, Cambridge 2011. Fagel 1996 R. Fagel, De Hispano-Vlaamse wereld: De contacten tussen Spanjaarden en Nederlanders, 1496-1555, Brussel/Nijmegen 1996. Fagel 2009 R. Fagel, ‘La imagen de dos militares españoles decentes en el ejército del Duque de Alba en Flandes: Cristóbal de Mondragón y Gaspar de Robles’, in: P. Collard, M. Nobert Ubarri, Y. Rodríguez Pérez (eds.), Encuentros de ayer y reencuentros de hoy: Flandes, Países Bajos y el Mundo Hispánico en los siglos XVI-XVII, Gent 2009, 73-91. Fagel 2011 R. Fagel, Kapitein Julien: De Spaanse held van de Nederlandse Opstand, Hilversum 2011. Fernández Álvarez 1998 M. Fernández Álvarez, Felipe II y su tiempo, Madrid 1998. Fernández Álvarez 2002 M. Fernández Álvarez, Auge y declive de un imperio (1566-1598), Madrid 2002. Fernández Álvarez 2007 M. Fernández Álvarez, El duque de hierro: Fernando Álvarez de Toledo, III Duque de Alba, Madrid 2007. Feros 2005 A. Feros, ‘“Spain in America: All is one”: Historiography of the Conquest and Colonization of the Americas and National Mythology in Spain c. 1892-1992’, in: Ch. Schmidt-Nowara, J.M. Nieto-Philips (eds.), Interpreting Spanish Colonialism: Empires, Nations and Legends, Alburquerque 2005, 109-135. Feuer 1987 L.S. Feuer, Spinoza and the Rise of Liberalism, New Brunswick 1987. Fischer 1981 M.S. Fischer, Nationale Images als Gegenstand vergleichender Literaturgeschichte: Untersuchungen zur Entstehung der komparatistischen Imagologie, Bonn 1981. Franssen 1995 P. Franssen, ‘Virgilius de tovenaar in het genre van de anekdotenbiografie’, in: Literatuur, 1995, vol. 12, 83-89. Frédéricq 1907 P. Frédéricq, Het Nederlandsch proza in de zestiendeeuwsche pamfletten, uit den tijd der beroerten, met eene bloemlezing (1566-1600) en een aanhangsel van liedjes en gedichten uit dien tijd, Brussels 1907. Fuchs 2011 B. Fuchs, Exotic Nation: Maurophilia and the Construction of Early Modern Spain, Philadelphia 2011.

236

Fuchs 2013 B. Fuchs, The Poetics of Piracy: Emulating Spain in English Literature, Philadelphia 2013. Gachard 1848 L.P. Gachard, Correspondance de Philippe II sur les affaires des Pays-Bas, vol. 1, Bruxelles 1848. García Cárcel 1992 R. García Cárcel, La leyenda negra: Historia y opinión, Madrid 1992. García Cárcel 1993 R. García Cárcel, ‘La psicosis del turco en la España del Siglo de Oro’, in: F.B. Pedraza Jiménez, R. González Cañal (eds.), Los imperios orientales en el teatro del Siglo de Oro, Almagro 1993, 15-28. García Cárcel 2004 R. García Cárcel, ‘Prólogo’, in: D. Moreno, La invención de la Inquisición, Madrid, 2004, 9-20. García Cárcel 2008 R. García Cárcel, La Inquisición, Madrid 2008. García Cárcel 2011 R. García Cárcel, La herencia del pasado: Las memorias históricas de España, Barcelona 2011. García Cárcel & Moreno Martínez 2000 R. García Cárcel, D. Moreno Martínez, Inquisición: Historia crítica, Madrid 2000. García Pinilla 2008 I.J. García Pinilla, ‘Aperiat oculos Hispania: Los disidentes españoles exiliados del siglo XVI como activistas’, in: F.J. Aranda Pérez, J. Damiâo Rodrigues (eds.), De Re Publica Hispaniae: Una vindicación de la cultura política en los reinos ibéricos en la primera modernidad, Madrid 2008, 187-209. García Pinilla & Nelson 2001 J. García Pinilla, J.L. Nelson, ‘The textual tradition of the Historia de statu Belgico et religione Hispanica by Francisco de Enzinas (Dryander)’, in: Humanistica Lovaniensia: Journal of Neo-Latin Studies, 2001, vol. 50, 267-286. Garrido Ardila 2015 J.A. Garrido Ardila, The Picaresque Novel in Western Literature: From the Sixteenth Century to Neopicaresque, Cambridge 2015. Geevers 2008 L. Geevers, Gevallen vazallen: De integratie van Oranje, Egmont en Horn in de Spaans-Habsburgse monarchie (1559-1567), Amsterdam 2008. Van Gelderen 1991 M. van Gelderen, Op zoek naar de Republiek: Politieke denken tijdens de Nederlandse Opstand (1555-1590), Hilversum 1991. Van Gelderen 1992 M. van Gelderen, The Political Thought of the Dutch Revolt, 1555-1590, Cambridge 1992. Van Gelderen 1993 M. van Gelderen, The Dutch Revolt, Cambridge 1993.

237

Van Gennep 1910 A. van Gennep, La formation des légendes, Paris 1910. Geurts 1956 P.A.M. Geurts, De Nederlandse Opstand in de pamfletten, 1566-1584, Nijmegen 1956. Geyl 1958 P. Geyl, The Revolt of the Netherlands, 1555-1609, London/New York, 1958. Gibson 1971 Ch. Gibson, The Black Legend: Anti-Spanish Attitudes in the Old World and the New, New York 1971. Giesen 2001 C. Giesen, Las Artes de la Inquisición Española de Reinaldo González de Montes: Contextos para su lectura, in: Espacio, Tiempo y Forma, 2001, serie IV, vol. 14, 11-148. Goedhuys 1933 W. Goedhuys, ‘Apologie’, in: P. Geyl, Wilhelmus van Nassouwe: Uitgegeven ter gelegenheid van het IVde eeuwfeest der geboorte van Prins Willem van Oranje onder leiding van Prof. Dr. P. Geyl met medewerking van een aantal vooraanstaande figuren uit Nederland en Vlaanderen, Middelburg 1933, 11-14. Gómez Centurión 1995 C. Gómez Centurión, ‘Bajo el signo de Sagitario: La visión europea del poder español (siglos XVI-XVII)’, in: Cuadernos de Historia Moderna, 1995, vol. 16, 201-237. González Palacios 2012 I. González Palacios, ‘Introducción’, in: La vida de Lazarillo de Tormes, Madrid 2012, 7-50. Goossens 1917 Th.J.A. Goossens, Franciscus Sonnius in de pamfletten: Bijdragen tot zijne biografie, Amsterdam 1917. Graperhaus 1982 F.H.M. Grapperhaus, Alva en de tiende penning, Zutphen 1982. Greer, Mignolo & Quilligan 2007 M.R. Greer, W.D. Mignolo, M. Quilligan, Rereading the Black Legend: The Discourses of Religious and Racial Difference in the Renaissance Empires, Chicago 2007. Griffin 2009 (a) E.J. Griffin, English Renaissance Drama and the Specter of Spain Ethnopoetics and Empire, Philadelphia 2009. Griffin 2009 (b) E.J. Griffin, ‘Nationalism, the Black Legend, and the Revised Spanish Tragedy’, in: English Literary Renaissance, vol. 39, nr. 2, 336-370. Griffin 2015 E.J. Griffin, ‘Dramatizing the Black Legend in post-Armada England’, in: Y. Rodríguez Pérez, A. Sánchez Jiménez, H. den Boer (eds.), España ante sus críticos: Las claves de la Leyenda Negra, Madrid/Frankfurt am Main 2015, 209- 229.

238

Grijp 1994 L.P. Grijp, ‘Van geuzenlied tot Gedenck-clanck. Tweede deel: De receptie van geuzenliederen, in het bijzonder in de contrafactuur’, in: De Zeventiende Eeuw, vol. 10, nr. 1, 266-275. Groen van Prinsterer 1841 G. Groen van Prinsterer, Kort overzigt van de geschiedenis des vaderlands, Leiden 1841. Groenveld 2009 S. Groenveld, Het Twaalfjarig Bestand, 1609-1621: De jongelingsjaren van der Republiek der Verenigde Nederlanden, Den Haag 2009. Van Groesen 2008 M. van Groesen, The Representations of the Overseas in the De Bry Collection of Voyages (1590-1634), Leiden/Boston 2008. De Groot 1988 H. de Groot, De oudheid van de Bataafse nu Hollandse Republiek, Weesp 1988. Grootes & Schenkeveld-van der Dussen 2009 E.K. Grootes, M.A. Schenkeveld-van der Dussen, ‘The Dutch Revolt and the Golden Age, 1560-1700’, in: Th. Hermans (ed.), A Literary History of the Low Countries, Rochester 2009, 153-292. Grove 2005 L. Grove, Text/Image Mosaics in French Culture: Emblems and Comic Strips, Aldershot 2005. Guillén 1985 C. Guillén, Entre lo uno y lo diverso: Introducción a la literatura comparada, Barcelona 1985. Guillén 1993 C. Guillén, The Challenge of Comparative Literature, Cambridge 1993. Hale 1971 J.R. Hale, ‘Sixteenth-Century Explanations of War and Violence’, in: Past and Present, 1971, vol. 51, nr. 1, 3-26. Hale 1985 J.R. Hale, War and Society in Renaissance Europe, 1450-1620, London 1985. Hams & Schilling 1980 W. Harms, M. Schilling, Die Sammlung der Herzog August Bibliothek in Wolfenbüttel: Kommentierte Ausgabe, Bnd. 2, München, 1980. Harline 1987 C.E. Harline, Pamphlets, Printing, and Political Culture in the Early Dutch Republic, Dordrecht 1987. Harms 2011 R. Harms, Pamfletten en publieke opinie: Massamedia in de zeventiende eeuw, Amsterdam 2011. Harper 2011 J.G. Harper (ed.), The Turk and the Islam in the Western Eye, 1450-1750: Visual Imagery before Orientalism, Farnham 2011. Hart 2001 J. Hart, Representing the New World: The English and French Uses of the Example of Spain, Basingstoke/New York 2001.

239

Harvey 2005 L.P. Harvey, Muslims in Spain, 1500-1614, Chicago/London 2005. Heijting 1997 W. Heijting, ‘Protestantse bestsellers in de Republiek rond het midden van de zeventiende eeuw’, in: De zeventiende eeuw, 1997, vol. 3, 283-290. Hillgarth 2000 J.N. Hillgarth, The Mirror of Spain, 1500-1700: The Formation of a Myth, Ann Arbor 2000. Hoenselaars 1992 A.J. Hoenselaars, Images of Englishmen and Foreigners in the Drama of Shakespeare and His Contemporaries: A Study of Stage Characters and National Character in English Renaissance Drama, Rutherford 1992. Hoenselaars 1993 T. Hoenselaars, ‘Europe staged in English Renaissance Drama’, in: J.Th. Leerssen, M. van Montfrans (eds.), Borders and Territories, Amsterdam/Atlanta 1993, 85-112. Hoksbergen 1994 K. Hoksbergen, ‘Geloofsvervolgingen tijdens de Nederlandse Opstand’, in: Transparant, 1994, vol. 5, nr. 4, 9-12. Hönsch 2000 U. Hönsch, Wege des Spanienbildes im Deutchland des 18. Jahrhunderts: Von der Schwarzen Legende zum “Hesperischen Zaubergarten”, Tübingen 2000. Horst 1932 D.J.H. ter Horst, ‘Over het begrip pamflet’, in: Bibliotheekleven, 1932, vol. 17, 8-30. Horst 2003 D.R. Horst, De Opstand in zwart-wit: Propagandaprenten uit de Nederlandse Opstand (1566-1584), Zutphen 2003. Van Houten 1996 A. van Houten, Kerk aan de Laan: Geschiedenis van de Remonstrantse broederschap te ’s-Gravenhage en omstreken, Hilversum 1996. Hsia 1998 A. Hsia, The Vision of China in the English Literature of the Seventeenth and Eighteenth Centuries, Hong Kong 1998. Huerga 1998 A. Huerga, Fray Bartolomé de las Casas: Obras Completas, tomo 1 Vida y Obras, Madrid 1998. Huffman 1988 C.Ch. Huffman, Elizabethan Impressions: John Wolfe and his Press, New York 1988. Hume 1906 M.A.S. Hume, Philips II of Spain, New York 1906. Iarocci 2006 M.P. Iarocci, Romantic Spain, Modern Europe, and the Legacies of Empire, Nashville 2006. Iglesias 1997 C. Iglesias, España. Reflexiones sobre el ser de España, Madrid 1997.

240

Iglesias 2008 C. Iglesias, No siempre lo peor es cierto: Estudios sobre historia de España, Barcelona 2008. Israel 1995 J. Israel, The Dutch Republic: Its Rise, Greatness and Fall, 1477-1806, Oxford 1995. Izard 1994 M. Izard, ‘Decir las cosas por su nombre’, in: P. García Jordán, M. Izard, J. Laviña (eds.), Memoria, creación e historia: Luchar contra el olvido, Barcelona 1994, 59-70. Janssen 1985 A.E.M. Janssen, ‘A “trias historica” on the Revolt of the Netherlands: Emanuel van Meteren, Pieter Bor and Everhard van Reyd as Exponents of Contemporary Historiography’, in: A.C. Duke, C.A. Tamse (eds.), Clio’s Mirror: Historiography in Britain and the Netherlands, Zutphen 1985, 9-30. Jelsma 1970 A. Jelsma, Adriaan van Haemstede en zijn Martelaarsboek, Den Haag 1970. Johannes 1995 G.J. Johannes, De barometer van de smaak: Tijdschrijften in Nederland 1770- 1830. Nijmegen 2006. Johnson & Mandler 1980 N.S. Johnson, J.M. Mandler, ‘A Tale of Two Structures: Underlying and Surface Forms in Stories’, in: Poetics, 1980, vol. 9, 51-86. Jones 2003 M. Jones, ‘The English Print, c. 1550-c. 1560’, in: M. Hattaway (ed.), A companion to English Renaissance Literature and Culture, Oxford 2000, 352- 366. De Jonge & Janssens 2000 K. de Jonge, G. Janssens, Les Granvelle et les anciens Pays-Bas, Leuven 2000. Juderías 1917 J. Juderías, La leyenda negra: Estudios acerca del concepto de España en el extranjero, Barcelona 1917. Kagan 2009 R. Kagan, Clio and the Crown: The Politics of History in Medieval and Early Modern Spain, Baltimore 2009. Kamen 1985 H. Kamen, La Inquisición española, Barcelona 1985. Kamen 1986 H. Kamen, Vocabulario básico de la historia moderna: España y América 1450- 1750, Barcelona 1986. Kamen 1997 H. Kamen, The Spanish Inquisition: AHhistorical Revision, New Haven 1997. Kamen 1999 H. Kamen, Philip of Spain, New Haven 1999. Kamen 2002 H. Kamen, Spain’s Road to Empire: The Making of a World Power, 1492-1763, London/New York 2002.

241

Kamen 2004 H. Kamen, The Duke of Alba, New Haven/London 2004. Kamen & Pérez 1980 H. Kamen, J. Pérez, La imagen internacional de la España de Felipe II, Valladolid, 1980. Kaper 1980 R. Kaper, Pamfletten over oorlog en vrede: Reakties van tijdgenoten op de vredeshandelingen van 1607-1609, Amsterdam 1980. Kaptein 2002 H. Kaptein, De Beeldenstorm, Hilversum 2002. Kelley 1981 D.R. Kelley, The Beginning of Ideology: Consciousness and Society in the French Reformation, Cambridge/New York/Melbourne 1981. Kermode 2009 L.E. Kermode, Aliens and Englishness in Elizabethan Drama, Cambridge 2009. Knuttel 1889-1920 W.P.C. Knuttel, Catalogus van de pamfletten-verzameling berustende in de Koninklijke Bibliotheek: Bewerkt, met aanteekeningen en een register der schrijvers voorzien, dl. 1 (1486-1620), Den Haag 1889-1920. Koenigsberger 1984 H.G. Koenigsberger, ‘Orange, Granvelle and Philip II’, in: BMGN-Low Countries Historical Review, 1984, vol. 99, nr. 4, 573-595. Koeningsberger 2001 H.G. Koenigsberger, Monarchies, States Generals and Parliaments: The Netherlands in the Fifteenth and Sixteenth Centuries, Cambridge 2001. Koppenol 1998 J. Koppenol, Leids heelal: Het Loterijspel (1596) van Jan van Hout, Hilversum 1998. Kossmann & Mellink 1974 E.H. Kossmann, A.F. Mellink, Texts concerning the Revolt of the Netherlands, London/New York 1974. Krämer 1921 F.J.L. Krämer, ‘Vergeten Nassau’s’, in: Onze eeuw: Maandschrift voor staatkunde, letteren, wetenschap en kunst, 1921, vol. 3, 58-88 en 154-183. De Kruif, Meijer Drees & Salman 2006 J. de Kruif, M. Meijer Drees, J. Salman (eds.), Het lange leven van het pamflet: Boekhistorische, iconografische, literaire en politieke aspecten van pamfletten 1600-1900, Hilversum 2006. Kuiper 1924-1925 E.T. Kuiper, Het Geuzenliedboek, 2 vols., Zutphen 1924-1925. Kunzle 1973 D. Kunzle, History of the Comic Strip. Vol 1. The Early Comic Strip: Narrative Strips and Picture Stories in the European Broadsheets from c. 1450 to 1825, vol. 1, Berkeley 1973. Kunzle 2002 D. Kunzle, From Criminal to Courtier: The Soldier in Netherlandish Art 1550- 1672, Leiden 2002.

242

Kuran-Burçoğlu 2009 N. Kuran-Burçoğlu, Reflections on the Image of the Turk in Europe, Istanbul 2009. Lacroix 1859 Alb. Lacroix (ed.), Oeuvres de Ph. de Marnix de Sainte Aldegonde. Écrits politiques et historiques, Brussel 1859. Lamster 2010 M. Lamster, Master of Shadows: The Secret Diplomatic Career of the Painter Peter Paul Rubens, New York 2010. Lea 1906-1907 H.C. Lea, A History of the Inquisition in Spain, 4 vols., New York 1906-1907. Lechner 2001 J. Lechner, Repertorio de obras de autores españoles en bibliotecas holandesas hasta comienzos del siglo XVIII, Utrecht 2001. Lechner 2004 J. Lechner, ‘¿La imagen del español…?’, in: J.M. López de Abiada, A.López Bernasocchi (eds.), Imágenes de España en culturas y literaturas europeas (siglos XVI-XVII), Madrid 2004. Lee 1991 H.C. Lee, China and Europe: Images and Influences in Sixteenth to Eighteenth centuries, Hong Kong 1991. Leendertz 1924-1925 P. Leendertz Jr. (ed.), Het geuzenliedboek naar de oude drukken uit de nalatenschap van E.T. Kuiper, 2 vols., Zutphen 1924-1925. Leerssen 1999 J. Leerssen, Nationaal denken in Europa: Een cultuurhistorische schets, Amsterdam 1999. Leerssen 2000 J. Leerssen, ‘The Rhetoric of National Character: A Programmatic Survey’, in: Poetics Today, vol. 21, nr. 2, 267-292. Leerssen 2007 J. Leerssen, ‘Imagology: History and method’, in: M. Beller, J. Leerssen (eds.), Imagology: The Cultural Construction and Literary Representation of National Characters. A critical survey, Amsterdam/New York 2007, 17-32. Leerssen 2011 J. Leerssen, Spiegelpaleis Europa: Europese cultuur als mythe en beeldvorming, Nijmegen 2011. Van der Lem 2014 A. van der Lem, De opstand in de Nederlanden 1568-1648: De Tachtigjarige Oorlog in woord en beeld, Nijmegen 2014. Lezra 2008 J. Lezra, ‘Translated Turks on the Early Modern Stage’, in: R. Henke, E. Nicholson (eds.), Transnational Exchange in Early Modern Theater, Aldershot 2008. Lippmann 1922 W. Lippmann, Public Opinion, New York 1922.

243

Liulevicius 2000 V.G. Liulevicius, War Land on the Eastern Front: Culture, National Identity and German Occupation in World War I, Cambridge 2000. Lombaerde 2009 P. Lombaerde, Antwerpen versterkt: De Spaanse omwalling vanaf haar bouw in 1542 tot haar afbraak in 1870, Brussel/Antwerpen 2009. López de Abiada 2007 J.M. López de Abiada, ‘Spaniards’, in: M. Beller, J. Leerssen (eds.), Imagology: The Cultural Construction and Literary Representation of National Characters. A critical survey, Amsterdam/New York 2007, 242-248. López de Abiada & López Barnassochi 2004 J.M. López de Abiada, A. López Bernassochi (eds.), Imágenes de España en culturas y literaturas europeas (siglos XVI-XVII), Madrid 2004. López Vela 2000 R. López Vela, ‘La integración de la leyenda negra en la historiografía: el hispanismo francés y Felipe II a finales del siglo XIX’, in: J. Martínez Millán (ed.), Carlos V y la quiebra del humanismo político en Europa (1530-1558), vol. 2, Madrid 2000, 13-68. Losada Málvarez 2007 J.C. Losada Málvarez, Los generales de Flandes. Alejandro Farnesio y Ambrosio de Spínola, dos militares al servicio del imperio español, Madrid 2007. Lovett 1971 A.W. Lovett, ‘A New Governor for the Netherlands: The Appointment of Don Luis de Requesens, Comendador Mayor de Castilla’, in: European Studies Review, 1971, nr. 1, 89-103. Lowenthal 2003 C. Lowenthal, Performing identities on the Restoration stage, Carbondale 2003. Lucena Salmoral 1982 M. Lucena Salmoral, El descubrimiento y la fundación de los reinos ultramarinos, vol. 7, Madrid 1982. Maltby 1971 W.S. Maltby, The Black Legend in England: The Development of Anti-Spanish Sentiment, 1558-1660, Durham 1971. Maltby 1983 W.S. Maltby, Alba: A Biography of Fernando Álvarez de Toledo, Third Duke of Alba, 1507-1582, Berkeley 1983. Van Manen 2001 K.G. van Manen, Verboden en getolereerd: Een onderzoek naar lutheranen, lutheranisme en lutherse gemeentevorming in Gelderland ten tijde van de Republiek, Hilversum 2001. Manzano Baena 2001 L. Manzano Baena, ‘La imagen de la Monarquía Hispana en la propaganda europea (s. XVI-XVII), in: Espacio, tiempo y forma, 2001, serie IV (14), 197- 243.

244

Manzano Baena 2002 L. Manzano Baena, ‘Inventando al enemigo, imágenes de España en las Provincias Unidas’, in: M. Herrero Sánchez, A. Crespo Solana (eds.), España y las 17 provincias de los Países Bajos: Una revisión historiográfica (XVI-XVII), Córdoba 2002, vol. 2, 775-796. Marañón 1947 G. Marañón, Antonio Pérez: El hombre, el drama, la época, Madrid 1947. Marías 1990 J. Marías, Understanding Spain, San Juan de Puerto Rico 1990 Marnef 1996 G. Marnef, Antwerp in the Age of Reformation: Underground Protestantism in a Commercial Metropolis, 1550-1577, Baltimore/London 1996. Martin & Parker 1988 C. Martin, G. Parker, The Spanish Armada, Manchester 1988. Martín de la Hoz 2010 J.C. Martín de la Hoz, El Islam y España, Madrid 2010. Martín García 2010 G. Martín García, Sancho Dávila, soldado del rey, Ávila 2010. Martínez Laínez & Sánchez de Toca 2006 F. Martínez Lainez, J.M. Sánchez de Toca, Tercios de España: La infantería legendaria, Madrid 2006. Martínez Luna 2015 F. Martínez Luna, ‘Las Monarquías de Campanella: Una propuesta de enfoque imagológico’, in: Y. Rodríguez Pérez, A. Sánchez Jiménez, H. den Boer (eds.), España ante sus críticos: Las claves de la Leyenda Negra, Madrid/Frankfurt am Main 2015, 193-207. Martínez Millán 1984 J. Martínez Millán, La Hacienda de la Inquisición (1478-1700), Madrid 1984. Martínez Peñas 2007 L. Martínez Peñas, El confesor del rey en el antiguo régimen, Madrid 2007. Martino 1999 A. Martino, Lazarillo de Tormes e la sua ricezione in Europa (1554-1753), vol. 1, Pisa 1999. Mayer 2008 J.-C. Mayer (ed.), Representing France and the French in Early Modern English Drama, Cranbury 2008. Mazzocchi 2004 G. Mazzocchi, ‘La imagen de España en la Italia de los siglos XVI y XVII’, in: J.M. López de Abiada, A. López Bernasocchi (eds.), Imágenes de España en culturas y literaturas europeas (siglos XVI-XVII), Madrid 2004, 269-338. McCoog 1996 T.M. McCoog, The Society of Jesus in Ireland, Scotland, and England 1541- 1588, Leiden/New York/Köln 1996. McGarty, Yzerbyt & Spears 2002 C. MacGarty, V. Yzerbyt, R. Spears, Stereotypes as Explanations: The Formation of Meaningful Beliefs about Social Groups, Cambridge 2002.

245

McKeown 2009 A.N. McKeown, English Mercuries: Soldier Poets in the Age of Shakespeare, Nashville 2009. Meijer Drees 1997 M. Meijer Drees, Andere landen, andere mensen: De beeldvorming van Holland versus Spanje en Engeland omstreeks 1650, Den Haag 1997. Meijer Drees 2004 M. Meijer Drees, ‘Génesis y desarrollo de la imagen de España en los Países Bajos en el contexto de las guerras de Flandes’, in: B.J. García García, A. Álvarez-Ossorio Alvariño, La monarquía de las naciones: Patria, nación y naturaleza en la monarquía de España, Madrid 2004, 739-764. De Mendoza 1998 B. de Mendoza, Teórica y práctica de guerra, Madrid 1998. Menéndez y Pelayo 1928 M. Menéndez y Pelayo, Historia de los heterodoxos españoles, vol. 4, Madrid 1928. Milutinović 2011 Z. Milutinović, Getting over Europe: The Construction of Europe in Serbian Culture, Amsterdam/New York 2011. Molas 1987 P. Molas, ‘Tres textos econòmics sobre la Catalunya il-lustrada’: in Pedralbes: revista d’història moderna, 1987, nr. 7, pp. 147-162. Moreno Martínez 2004 D. Moreno Martínez, La invención de la Inquisición, Madrid 2004. Motley 1898 J.L. Motley, The Rise of the Dutch Republic, vol. 2, New York 1898. Moura 1992 J.-M. Moura, L’image du tiers monde dans le roman français contemporain, Paris 1992. Mullett 2010 M. Mullett, Historical Dictionary of the Reformation and Counter-Reformation, Plymouth 2010. Muñoz Sempere 2008 D. Muñoz Sempere, La Inquisición española como tema literario: Política, historia y ficción en la crisis del Antiguo Régimen, Woodbridge 2008. Nauta 1975 D. Nauta, ‘Marnix auteur van de Libellus supplex aan de rijksdag van Spiers (1570)’, in: Nederlands Archief voor Kerkgeschiedenis, 1975, vol. 55, 151-170. Nelson 2002 E. Nelson, ‘The Jesuit Legend: Superstition and Myth-making’, in: H. Parish, W.G. Naphy (eds.), Religion and Superstition in Reformation Europe, Manchester/New York 2002, 94-118. Van Nierop 1999 H.F.K. van Nierop, Het verraad van het Noorderkwartier: Oorlog, terreur en recht in de Nederlandse Opstand, Amsterdam 1999.

246

Van Nierop 2001 H.F.K. van Nierop, ‘Oranje boven: Willem van Oranje als zinnebeeld van de natie’, in: Willem van Oranjelezing 1, 2001, 7-25. Van Nimwegen 2006 O. van Nimwegen, The Dutch Army and the Military Revolutions 1588-1688, Woodbridge 2006. Notario López & Notario López 2012 I. Notario López, I. Notario López, The Spanish Tercios 1536-1704, Oxford/Long Island City 2012. Núñez Florencio 2010 R. Núñez Florencio, El peso del pesimismo: Del 98 al desencanto, Madrid 2010. O’Donnell y Duque de Estrada 1989 H. O’Donnell y Duque de Estrada, La fuerza de desembarco de la Gran Armada contra Inglaterra (1588): Su origen, organización y vicisitudes, Madrid 1989. Osinga 2002 T. Osinga, ‘Inleiding’, in: F. de Enzinas, Bericht over de toestand in de Nederlanden en de godsdienst bij de Spanjaarden, Hilversum 2002, 9-26. Pagden 1992 A. Pagden, ‘Introduction’, in: B. de las Casas, A Short Account of the Destruction of the Indies, London/New York 1992, xiii-xli. Pageaux 1994 D.-H. Pageaux, La Littérature générale et comparée, Paris 1994. Palau Cuñat & De Mirecki Quintero 2006 J. Palau Cuñat, J.L. de Mirecki Quintero, ‘Una familia de Maestres de Campo de Naciones. La Casa de Bournonville’, in: E. García Hernán, D. Maffi (eds.), Guerra y Sociedad en la Monarquía Hispánica: Política, Estrategia y Cultura en la Europa Moderna (1500-1700), vol. 2, 2006, 567-588. Pardo Molero 2006 J.F. Pardo Molero, ‘El reino de Valencia y la defensa de la Monarquía en el siglo XVI’, in: E. Garcia-Hernán, D. Maffi (eds.), Guerra y Sociedad en la Monarquía Hispánica: Política, estrategia y cultura en la Europa Moderna (1500-1700), vol. 1, Madrid 2006, 611-650. Parker 1972 G. Parker, The Army of Flanders and the Spanish road, 1567-1659: The Logistics of Spanish Victory and Defeat in the Low Countries’ Wars, London 1972. Parker 1976 G. Parker, ‘The “Military Revolution” 1560-1660 – a myth?’, in: Journal of Modern History, 1976, vol. 26, 86-103. Parker 1978 (a) G. Parker, Het Spaanse leger in de Lage Landen, Haarlem 1978. Parker 1978 (b) G. Parker, Phillip II, Boston 1978. Parker 1989 G. Parker, España y la rebelión de Flandes, Madrid 1989. Parker 1995 G. Parker, Philip II, Chicago 1995.

247

Parker 2014 G. Parker, Imprudent King: A New Life of Philip II, New Haven 2014. Parsons 2004 J. Parsons, The Church in the Republic: Gallicanism & Political Ideology in Renaissance France, Washington 2004. Payne 2011 S.G. Payne, Spain: A Unique History, Madison 2011. De Peñarosa y Mondragón 1629 B. de Peñarosa y Mondragón, Libro de las cinco excelencias del español que despueblan a España para su mayor potencia y dilatación, Pamplona 1629. Pérez 2000 J. Pérez, La España de Felipe II, Barcelona 2000. Pérez 2004 J. Pérez, The Spanish Inquisition: A history, London 2004. Pérez 2012 J. Pérez, La leyenda negra, Madrid 2012. Peters 1988 E. Peters, Inquisition, Berkeley/Los Angeles 1988. Petit 1882 L.D. Petit, Bibliotheek van Nederlandsche pamfletten: Verzameling van de bibliotheek van Joannes Thysius en de bibliotheek der Rijks-Universiteit te Leiden, Leiden 1882. Pietersz. Pers 1978 D. Pietersz. Pers, Suyp-stad, of Dronckaerts leven, Culembourg 1978. Pijper 1924 F. Pijper, Martelaarsboeken, Den Haag 1924. Pincus 1996 S.C.A. Pincus, Protestantism and Patriotism:Ideologies in the Making of English Foreign Policy, 1650-1668, Cambridge 1996. Pipkin 2013 A.C. Pipkin, Rape in the Republic, 1609-1725, Leiden 2013. Pohl 2011 J. Pohl, Looking Forward, Looking Back: Images of Eastern European Jewish Migration to America in Contemporary American Children’s Literature, Amsterdam/New York 2011. Pollmann 1989 J. Pollmann, ‘“Een naturelicke vijantschap”: Het ontstaan van de Zwarte Legende over Spanje in de Nederlanden’, Amsterdam 1989 (ongepubliceerde doctoraalscriptie). Pollmann 2007 J. Pollmann, ‘“Brabanters Do Fairly Resemble Spaniards After All”. Memory, Propaganda and Identity in the The Twelve Years’ Truce’, in: J. Pollmann, A. Spicer (eds.), Public Opinion and Changing Identities in the Early Modern Netherlands, Leiden 2007.

248

Pollmann & Stensland 2013 J. Pollmann, M. Stensland, ‘Alba’s Reputation in the Early Modern Low Countries’, in: M. Ebben, M. Lacy-Bruijn, R. van Hövell tot Westerflier (eds.), Alba: General and Servant to the Crown, Rotterdam 2013, 308-325. Ponce Muñoz 1999 F. Ponce Muñoz, Juan de Austria, Madrid 1999. Poncelet 1926-1928 A. Poncelet, Histoire de la Compagnie de Jésus dans les anciens Pays-Bas: Etablissement de la Compagnie de Jésus en Belgique et ses développements jusqu’à la fin du régne d’Albert et d’Isabelle, 2 dln., Brussel 1926-1928. Portillo Valdés 2006 J.M. Portillo Valdés, Crisis atlántica: Autonomía e independencia en la crisis de la monarquía hispana, Madrid 2006. Postma 2000 F. Postma, Viglius van Aytta: De jaren met Granvelle, 1549-1564, Zutphen 2000. Powell 1971 P.W. Powell, Tree of Hate: Propaganda and Prejudices Affecting United States Relations with the Hispanic World, New York 1971. Praz 1975 M. Praz, Studies in Seventeenth-Century Imagery, Rome 1975. Presser 1963 J. Presser, De Tachtigjarige Oorlog, vol. 1, Amsterdam/Brussel 1963. Prims 1951 F. Prims, Antwerpen door de eeuwen heen, Antwerpen 1951. Puyol Buil 1993 C. Puyol Buil, Inquisición y política en el reinado de Felipe IV: Los procesos de Jerónimo de Villanueva y las monjas de San Plácido, 1628-1660, Madrid 1993. Quatrefages 1979 R. Quatrefages, Los tercios españoles (1567-1577), Madrid 1979. Rahlenbeck 1823 Ch. Rahlenbeck, Les subtils moyens par le Cardinal Grandvelle avec ses complices inventez pour instituer l’Inquisition, Bruxelles 1823. Rahlenbeck 1868 Ch. Rahlenbeck, Mémoires de Jacques de Wesembeke, Bruxelles-La Haye 1859. Randolph 1941 M.C. Randolph, ‘Thomas Drant’s Definition of Satire, 1566’, in: Notes & Queries, 1941, vol. 180, nr. 24, 416-418. Raymond 2003 J. Raymond, Pamhlets and Pamphleteering in Early Modern Britain, Cambridge 2003. Recio Morales 2006 O. Recio Morales, ‘La gente de naciones en los ejércitos de los Austrias hispanos: Servicio, confianza y correspondencia’, in: E. García-Hernán, D. Maffi (eds.), Guerra y Sociedad en la Monarquía Hispánica: Política, Estrategia, y Cultura en la Europa Moderna (1500-1700), vol. 1, Madrid 2006, 651-680.

249

Reed 1988 H. Reed, ‘Fortune’s Monster and the Monarchy in Las relaciones de Antonio Pérez’, in: N. Spadaccini, J. Talens (eds.), Autobiography in Early Modern Spain, Minneapolis 1988, 163-190. Reinders 2010 M. Reinders, Gedrukte chaos: Populisme en moord in het rampjaar 1672, Amsterdam 2010. Repetto Álvarez 1972 A. Repetto Álvarez, y el cardenal de Granvela en los Estados de Flandes’, in: Hispania: Revista española de historia, 1972, vol. 32, 379-475. Ribot 2004 L.A. Ribot García, ‘Las naciones en el ejército de los Austrias’, in: B.J. García García, A. Álvarez-Ossorio Alvariño (eds.), La monarquía de las naciones: Patria, nación y naturaleza en la monarquía de España, Madrid 2004, 653-678. Richards 2002 J. Richards, Landsknecht Soldier 1486-1560, Oxford 2002. Riera i Fortiana 1991 E. Riera i Fortiana, Las claves de la hegemonía española: 1556-1600, Barcelona 1991. Rivero Rodríguez 2001 M. Rivero Rodríguez, ‘Memoria, escritura y Estado: La autobiografía de Mercurino Arborio di Gattinara, Gran Canciller de Carlos V’, in: J.M. Millán (ed.), Carlos V y la quiebra del humanismo político en Europa (1530-1558), vol. 1, 199-226. Rivero Rodríguez 2011 M. Rivero Rodríguez, La edad de oro de los virreyes: El virreinato en la Monarquía Hispánica durante los siglos XVI y XVII, Madrid 2011 Roa-de-la-Carrera 2005 C.A. Roa-de-la-Carrera, Histories of Infamy: Francisco López de Gómara and the ethics of Spanish imperialism, Boulder 2005. Roberts 1956 M. Roberts, The Military Revolution, 1560-1660, Belfast 1956. Rodríguez Pérez 2003 Y. Rodríguez Pérez, De Tachtigjarige Oorlog in Spaanse ogen: De Nederlanden in Spaanse historische en literaire teksten (circa 1548-1673), Nijmegen 2003. Rodríguez Pérez 2004 Y. Rodríguez Pérez, ‘Leales y traidores, ingeniosos y bárbaros: El enemigo de Flandes en el teatro español del Siglo de Oro’, in: A. Barsacq, B.J. García García (eds.), Hazañas bélicas y leyenda negra: Argumentos escénicos entre España y los Países Bajos, Madrid 2004, 94-115. Rodríguez Pérez 2009 Y. Rodríguez Pérez, ‘El amotinado como español ejemplar: Apuntes sobre el Saco de Amberes de Rojas Zorrilla y Los amotinados en Flandes de Vélez de Guevara’, in: E. Houvenaghel, I. Logie (eds.), Alianzas entre historia y ficción: Homenaje a Patrick Collard, Genève 2009, 237-248.

250

Rodríguez Pérez 2013 Y. Rodríguez Pérez, ‘Op Spaanse leest geschoeid: Het verleden van de Republiek in zeventiende-eeuwse Nederlandse romans’, in: De Zeventiende Eeuw, 2013, vol. 29, nr. 2, 265-282. Rodríguez Salgado 1988 M.J. Rodríguez Salgado, The Changing Face of Empire: Charles V, Philip II and Habsburg Authority, 1551-1559, Cambridge 1988. Rodríguez Salgado 1996 M.J. Rodríguez Salgado, ‘Patriotismo y política exterior en la España de Carlos V y Felipe II’, in: F. Ruiz Martín (ed.), La proyección europea de la Monarquía hispánica, Madrid 1996, 49-106. Rodríguez Salgado 1998 M.J. Rodríguez Salgado, ‘Christians, Civilised and Spanish: Multiple Identities in Sixteenth-Century Spain’, in: Transactions of the Royal Historical Society, 1998, vol. 8, 233-251. Van Roosbroeck 1929-1930 R. van Roosbroeck (ed.), De Kroniek van Godevaert van Haecht over de troebelen van 1565 tot 1574 te Antwerpen en elders, 2 vols., Antwerpen 1929- 1930. Ruffinatto 2000 A. Ruffinatto, Las dos caras de Lazarillo: Texto y mensaje, Madrid 2000. Saglia 2000 D. Saglia, Poetic Castles in Spain: British Romanticism and Figurations of Iberia, Amsterdam 2000. Salcedo Ruiz 1905 A. Salcedo Ruiz, El coronel Cristóbal de Mondragón: Apuntes para su biografía, Madrid 1905. Samson 2013 A. Samson, ‘Lazarillo de Tormes and the Picaresque in Early Modern England’, in: A. Hadfield (ed.), The Oxford Handbook of English Prose, 1500-1640, Oxford 2013. Sánchez 2004 M.G. Sánchez, ‘Anti-Spanish sentiment in England literary and political writing 1553-1603’, PhD Thesis, University of Leeds, 2004 (unpublished). Sánchez Jiménez 2012 A. Sánchez Jiménez, ‘Fanfarronería española en La contienda de García de Paredes y el capitán Juan de Urbina: Lope de Vega y la Leyenda Negra’, in: F. Pedraza Jiménez, R. González Cañal, E.E. Marcello (eds.), Europa (historia y mito) en la comedia española, Cuenca 2012, 83-98. Sánchez Romero 2005 M. Sánchez Romero, ‘La investigación textual imagológica contemporánea y su aplicación en el análisis de obras literarias’, in: Revista de Filología Alemana, 2005, vol. 13, 9-27. Sánchez Sorondo 2009 G. Sánchez Sorondo, Historia oculta de la Conquista de América, Madrid 2009.

251

Sawyer 2003 A. Sawyer, ‘The Tyranny of Alva: The Creation and Development of a Dutch Patriotic Image’, in: De Zeventiende Eeuw, 2003, vol. 19, 181-211. Sawyer 1990 J.F. Sawyer, Printed Poison: Pamphlet Propaganda, Faction Politics, and the Public Sphere in Early Seventeenth-Century France, Berkeley 1990. Schaub 2004 J.-F. Schaub, La Francia española: Las raíces hispanas del absolutismo francés, Madrid 2003. Scheerder 1944 J. Scheerder, De inquisitie in de Nederlanden in de XVIe eeuw, Antwerpen 1944. De Schepper 1992 H. de Schepper, ‘La “Guerra de Flandes” : Una sinopsis de su leyenda negra (1550-1560)’, in: J. Lechner (ed.), Contactos entre los Países Bajos y el mundo ibérico, Amsterdam 1992, 67-86. De Schepper 1993 H. de Schepper, ‘Flandes y su Leyenda Negra’, in: Diálogos hispánicos, 1993, nr. 11, 115-126. De Schepper 1998 H. de Schepper, ‘Un catalán en Flandes: Don Lluis de Requesens y Zúñiga, 1573-1576’, in: Pedralbes: revista d’història moderna, 1998, vol. 18, nr. 2, 157- 167. De Schepper 2000 H. de Schepper, ‘Frederik Perrenot van Champagney (1536-1602, het “enfant terrible” van de familie Granvelle’, in: K. de Jonge, G. Janssens, Les Granvelle et les anciens Pays-Bas, Leuven 2000, 233-244. Schilling 2002 H. Schilling, ‘Del Imperio común a la leyenda negra: La imagen de España en la Alemania del siglo XVI y comienzos del XVII’, in: M.A. Vega Cernuda, H. Wegener (eds.), España y Alemania: Percepciones mutuas de cinco siglos de historia, Madrid 2002, 37-61. Schmidt 2001 B. Schmidt, Innocence Abroad: The Dutch Imagination and the New World, 1570-1670, Cambridge 2001. Schmidt 2000 P. Schmidt, ‘Felipe II y el mundo germánico’, in: A. Alvar Ezquerra (ed.), Imágenes históricas de Felipe II, Madrid, 59-96. De Schryver 2013 R. de Schryver, Historiografie: Vijfentwintig eeuwen geschiedschrijving van West-Europa, Leuven 2013. Sevenster 1985 J. Sevenster, De Stenen Man: Caspar de Robles, stadhouder van Friesland, Groningen en Ommelanden van 1572-1576, Leeuwarden 1985. Smelik 2004 K.A.D. Smelik, Herleefde Tijd: Een Joodse geschiedenis, Leuven 2004.

252

De Smet 1998 R. de Smet, ‘Marnix in dienst van Oranje: Diplomaat op Europees niveau’, in: I. Schoups, A. Wiggers (eds.), Philips van Marnix van Sint Aldegonde, Antwerpen 1998, 23-67. De Smet 2006 R. de Smet, Marnixi epistulae: De briefwisseling van Marnix van Sint- Aldegonde: een kritische uitgave, vol. 4, Brussel 2006. Smith 2001 P.J. Smith, ‘Het dronken Hert: Een emblematische fabel bij De Dene en Vondel’, in: K. Bostoen, E. Kolfin, P.J. Smith (eds.), ‘Tweelinge eener dragt’: Woord en beeld in de Nederlanden, Hilversum 2001, 13-40. Soen 2012 V. Soen, Vredehandel: Adellijke en Habsburgse verzoeningspogingen tijdens de Nederlandse Opstand, Amsterdam 2012. Sollors 1997 W. Sollors, Neither Black nor White yet Both: Thematic Explorations of Interracial Literature, New York 1997. Soykut 2003 M. Soykut, Historical Image of the Turk in Europe: 15th Century to the Present, Istanbul 2003. Stanzel 1999 F.K. Stanzel, Europäischer Völkerspiegel: Imagologisch-etnographische Studien zu den Völkertafeln des frühen 18. Jahrhunderts, Heidelberg 1999. Steen 2013 Ch.R. Steen, Margaret of Parma: A Life, Leiden 2013. Stern 2009 J. Stern, ‘The Orangist Myth, 1650-1672’, in: L. Cruz, W. Frijhoff (eds.), Myth in History, History in Myth, Leiden 2009, 33-52. Suchlicki 2002 J. Suchlicki, Cuba: From Columbus to Castro and Beyond, Washington 2002. Swart 2006 E. Swart, Krijgsvolk: Militaire professionalisering en het ontstaan van het Staatse leger, 1568-1590, Amsterdam 2006. Swart 1975 K.W. Swart, ‘The Black Legend during the Eighty Years War’, in: J.S. Bromley, E.H. Kossmann (eds.), Britain and the Netherlands V: Some Political Mythologies, Den Haag 1975, 36-57. Swart 1994 K.W. Swart, Willem van Oranje en de Nederlandse Opstand, 1572-1584, Den Haag 1994. Te Water 1796 J.W. te Water, Historie van het verbond en de smeekschriften der Nederlandsche edelen, ter verkrijginge van vrijheid in den godsdienst en burgerstaat, in de jaaren 1565-1567, dl. 4, Middelburg 1796.

253

Theeuwen 2002 P.J.H.M. Theeuwen, Pieter ’t Hoen en De Post van den Neder-Rhijn (1781- 1787): Een bijdrage tot kennis van de Nederlandse geschiedenis in het laatste kwart van de achttiende eeuw, Hilversum 2002. Thomas 2001 (a) W. Thomas, Los protestantes y la Inquisición en España en tiempos de Reforma y Contrarreforma, Leuven 2001. Thomas 2001 (b) W. Thomas, La represión del protestantismo en España, 1517-1648, Leuven 2001. Thomas & Manrique 2009 W. Thomas, C. Manrique, ‘La infraestructura de la globalización: La imprenta flamenca y la construcción del imperio hispánico en América’, in: P. Collard, M. Nobert Ubarri, Y. Rodríguez Pérez (eds.), Encuentros de ayer y reencuentros de hoy: Flandes, Países Bajos y el Mundo Hispánico en los siglos XVI-XVII, Gent 2009, 45-71. Thomas & Stols 2000 W. Thomas, E. Stols, ‘La integración de Flandes en la Monarquía Hispánica’, in: W Thomas, E. Stols (eds.), Encuentros en Flandes: Relaciones e intercambios hispanoflamencos a inicios de la Edad Moderna, Leuven 2000, 1-73. Thompson 2003 I.A.A. Thompson, ‘El soldado del Imperio: Una aproximación al perfil del recluta español en el Siglo de Oro’, in: Manuscrits, 2003, vol. 21, 17-38. Timmer 1928 E.M.A. Timmer, ‘Een verweerschrift tegen Prins Willem’s Apologie, en drie andere Spaanschgezinde pamfletten’, in: Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde, 1928, serie 6, vol. 6, 61-94. Toorenenbergen 1891 J.J. Toorenenbergen (ed.), Philip van Marnix van St. Aldegonde: Godsdienstige en kerkelijke geschriften, vol. 3, Den Haag 1891. Toro Montalvo 1990 C. Toro Montalvo, Mitos y leyendas del Perú, vol. 1, Lima 1990. Trim 2003 D.J.B. Trim, ‘Army, Society and Military Professionalism in the Netherlands during the Eighty Years’ War’, in: D.J.B. Trim (ed.), The Chivalric Ethos and the Development of Military Professionalism, Leiden/Boston 2003, 269-290. Truman & Kinder 1979 R. Truman, A. G. Kinder, ‘The Pursuit of Spanish Heretics in the Low Countries: The Activities of Alonso del Canto 1561-1564’, in: Journal of Ecclesiastical History, 1979, vol. 30, 65-93. Tynjanov 1978 J. Tynjanov, ‘On Literary Evolution’, in: L. Matejka, K. Pomorska (eds.), Readings in Russian Poetics, Cambridge 1978, 66-77. Ucelay-Da Cal 2005 E. Ucelay-Da-Cal, ‘El catalanismo ante Castilla o el antagonista ignorado’, in: A. Morales Moya, M. Esteban de Vega (eds.), ¿Alma de España?: Castilla y la interpretación del pasado español, Madrid 2005, 221-270.

254

Ungerer 1974 G. Ungerer, A Spaniard in Elizabethan England: The Correspondence of Antonio Pérez’s Exile, vol. 1, London. Ungerer 1976 G. Ungerer, A Spaniard in Elizabethan England: The Correspondence of Antonio Pérez’s Exile, vol. 2, London 1976. Vaca de Osma 2004 J.A. Vaca de Osma, El Imperio y la leyenda negra, Madrid 2004. Valvekens 1949 P.E. Valvekens, De Inquisitie in de Nederlanden der zestiende eeuw, Brussel 1949. Vanysacker 2000 D. Vanysacker, ‘De Mechelse kerkprovincie en haar officiële drukken (1559- 1607-13): Een status quaestionis’, in: K. de Jonge, G. Janssens (eds.), Les Granvelle et les anciens Pays-Bas, Leuven 2000, 209-232. Vélez 2014 I. Vélez, Sobre la Leyenda Negra, Madrid 2014. Verdugo 2009 F. Verdugo, Voor God en mijn koning: Het verslag van kolonel Francisco Verdugo over zijn jaren als legerleider en gouverneur namens Filips II in Stad en Lande van Groningen, Drenthe, Friesland, Overijssel en Lingen (1581-1595), Assen 2009. Verlaan & Alberts 1980 J.E. Verlaan, A. Alberts, Apologie van Willem van Oranje: Hertaling en evaluatie na vierhonderd jaar, Tielt/Amsterdam, 1980. Verlaan & Grootes 1978 J.E. Verlaan, E.K. Grootes, ‘Inleiding’, in: D. Pietersz. Pers, Suyp-stad of Dronckaarts leven, Culemborg 1978, 11-83. Vermaseren 1965 (a) B.A. Vermaseren, ‘Autour de l’édition de l’“Histoire de l’estat du Pais Bas par F. de Enzinas dit Dryander (1558) ”’, in: Bibliothèque d’humanisme et renaissance, 1965, vol. 27, 463-494. Vermaseren 1965 (b) B.A. Vermaseren, ‘Een 16de-eeuws Spaans aanhanger van de reformatie: Francisco de Enzinas’, in: De Gulden Passer, 1965, vol. 43, 1-17. Vermaseren 1985 B.A. Vermaseren, ‘Who was Reginaldus Gonsalvius Montanus?’, in: Bibliothèque d’humanisme et renaissance, 1985, vol. 47, 47-77. Vermeir, Ebben & Fagel 2011 R. Vermeir, M. Ebben, R. Fagel (eds.), Agentes e identidades en movimiento: España y los Países Bajos, siglos XVI-XVIII, Madrid 2011. Visscher 2013 R. Visscher, Brabbeling (1614), in DBNL: http://www.dbnl.org/tekst/viss004brab02_01/, 2013 (geraadpleegd 29 augustus 2015). Vosters 1955 S.A. Vosters, Spanje in de Nederlandse literatuur, Amsterdam 1955.

255

De Vrankrijker 1933 A.C.J. de Vrankrijker, De motiveering van onzen Opstand: De theorieën van het verzet van de Nederlandsche opstandelingen in de jaren 1565-1581, Nijmegen/Utrecht 1933. Vrieler 2007 J. Vrieler, Het poëtisch accent: Drie literaire genres in zeventiende-eeuwse Nederlandse pamfletten, Hilversum 2007. De Vries 1998 B.H. de Vries, Caspar de Robles: de Friese Alva?, Leeuwarden 1998. Vroomen 2012 I. Vroomen, Taal van de Republiek: Het gebruik van vaderlandsretoriek in Nederlandse pamfletten, 1618-1672, Rotterdam 2012. Weiss 1841 Ch. Weiss, Papiers d’état de Cardinal de Granvelle, Paris 1841. Wessels 1999 L.H.M. Wessels, ‘Tirano o soberano: La imagen cambiante de Felipe II en la historiografía holandesa desde Bor hasta Fruin (siglo XVI-XIX)’, in: Cuadernos de Historia Moderna, 1999, nr. 2, 157-181. Wessels 2002 L.H.M. Wessels, ‘Het pamflet. De polsslag van het heden’, in: J. Tollebeek, T. Verschaffel, L.H.M. Wessels (eds.), De palimpsest: Geschiedschrijving in de Nederlanden, 1500-2000, Hilversum 2002, 81-104. Van de Wiele 1982 J. van de Wiele, ‘De inquisitierechtbank van Pieter Titelmans in de zestiende eeuw in Vlaanderen’, in: Bijdragen en Mededeelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden, 1982, vol. 97, 19-63. Wilders 2003 C. Wilders, ‘Laster als legitimatie. De Zwarte legende in de Apologie’, in: Aanzet, 2003, vol. 19, nr. 2, 9-17. Wilschut 2007 A.H.J. Wilschut, De tijd van ontdekkers en hervormers, 1500-1600, Zwolle 2007. Wilson 1970 Ch. Wilson, Queen Elizabeth and the Revolt of the Netherlands, Berkeley/Los Angeles 1970. De Wind 1835 S. de Wind, Bibliotheek der Nederlandsche geschiedschrijvers, deel 1: Bevattende de inlandsche geschiedschrijvers der Nederlanden, van de vroegste tijd tot op den Munterschen vrede (970-1648), Middelburg 1835. Van Winter 1957 P.J. van Winter, ‘De Hollandse tuin’, in: Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek 1957, vol. 8, 29-122. Wintle 2009 M. Wintle, The Image of Europe: Visualizing Europe in Cartography and Iconography throughout the Ages, Cambridge 2009. Woltjer 1994 J.J. Woltjer, Tussen vrijheidsstrijd en burgeroorlog, Amsterdam 1994.

256

Woltjer 2007 J.J. Woltjer, ‘Public Opinion and the persecution of Heretics in the Netherlands, 1550-1559’, in: J. Pollmann, A. Spicer (eds.), Public Opinion and Changing Identities in the Early Modern Netherlands, Leiden 2007, 87-106. Woltjer 2011 J.J. Woltjer, Op weg naar tachtigjaar oorlog, Amsterdam 2011. Wright & Kaplan 1999 W. Wright, S. Kaplan, The Image of America in Literature, Media and Society, Pueblo 1999. Xavier 1984 A. Xavier, Luis de Requesens en la Europa del siglo XVI, Madrid 1984. Zijlstra 2000 S. Zijlstra, Om de ware gemeente en de oude gronden: Geschiedenis van de dopersen in de Nederlanden 1531-1675, Hilversum 2000. Ziolkowski 2005 M. Ziolkowski, Alien Visions: The Chechens and the Navajos in Russian and American Literature, Cranbury 2005.

257

258

Afbeeldingen

259

260

Fig. 1. Anon., Aerdt ende eygenschappen van Seignor van Spangien, houtsnede, s.l.: s.n., 1598, Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, pflt. 1018.

261

, , s.l: s.n., 1598, Den

eygenschappen eygenschappen van Seignor van Spangien

Aerdt Aerdt ende

renten, renten,

p

. Anon.,

Fig.2 Koninklijke 1018. pflt. Bibliotheek, Haag,

262

Fig. 3. Anon., detail van blok tekst en noten in de marges, Aerdt ende eygenschappen van Seignor van Spangien, s.l: s.n., 1598, Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, pflt. 1018.

263

Fig. 4. Anon., detail van prent 1, ‘Seignor is een Enghel inde Kercke’, Aerdt ende eygenschappen van Seignor van Spangien, s.l: s.n., 1598, Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, pflt. 1018.

264

Fig. 5. Anon., detail van prent 2, ‘Sr is een Duyvel in Huys’, Aerdt ende eygenschappen van Seignor van Spangien, s.l: s.n., 1598, Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, pflt. 1018.

265

Fig. 6. Anon., detail van prent 3, ‘Sr is een Wolf aen de Tafel’, Aerdt ende eygenschappen van Seignor van Spangien, s.l: s.n., 1598, Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, pflt. 1018.

266

Fig. 7. Anon., detail van prent 4, ‘Sr is een Vercken in sijn Camer’, Aerdt ende eygenschappen van Seignor van Spangien, s.l: s.n., 1598, Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, pflt. 1018.

267

Fig. 8. Anon., detail van prent 5, ‘Sr is een Pau op de straet’, Aerdt ende eygenschappen van Seignor van Spangien, s.l: s.n., 1598, Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, pflt. 1018.

268

Fig. 9. Anon., detail van prent 6, ‘Sr is een Vos om Vrouwen te bedrieghen’, Aerdt ende eygenschappen van Seignor van Spangien, s.l: s.n., 1598, Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, pflt. 1018.

269

Fig. 10. Anon., detail van prent 7, ‘Sr is een Leeu int Ganisoen’, Aerdt ende eygenschappen van Seignor van Spangien, s.l: s.n., 1598, Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, pflt. 1018.

270

Fig. 11. Anon., detail van prent 8, ‘Sr is een Haes in een belegherde plaetse’, Aerdt ende eygenschappen van Seignor van Spangien, s.l: s.n., 1598, Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, pflt. 1018.

271

Fig. 12. Anon., detail van prent 9, ‘Sr is een Schaep onder de Galghe’, Aerdt ende eygenschappen van Seignor van Spangien, s.l: s.n., 1598, Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, pflt. 1018.

272

Fig. 13. Anon., detail van prent 10, ‘Sr. is Ghelt-gierich’, Aerdt ende eygenschappen van Seignor van Spangien, s.l: s.n., 1598, Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, pflt. 1018.

273

Fig. 14. Anon., detail van prent 11, ‘Sr. is Eer-Ghierich’, Aerdt ende eygenschappen van Seignor van Spangien, s.l: s.n., 1598, Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, pflt. 1018.

274

Fig. 15. Anon., detail van prent 12 ‘Sr is Bloet-Gierich ende Tyrannich’, Aerdt ende eygenschappen van Seignor van Spangien, s.l: s.n., 1598, Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, pflt. 1018.

275

Fig. 16. Anon., detail van prent 13, ‘Sr. is Wraeck-Gierich’, Aerdt ende eygenschappen van Seignor van Spangien, s.l: s.n., 1598, Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, pflt. 1018.

276

Fig. 17. Anon., detail van prent 14, ‘Sr. is trouloos ende meyneedich’, Aerdt ende eygenschappen van Seignor van Spangien, s.l: s.n., 1598, Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, pflt. 1018.

277

Fig. 18. Anon., detail van prent 15, ‘Slavernije van Sr. overheert te worden’, Aerdt ende eygenschappen van Seignor van Spangien, s.l: s.n., 1598, Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, pflt. 1018.

278

Fig. 19. Anon., detail van prent 16, ‘Gheluckighen standt van Sr. ontslaghen te zijn’, Aerdt ende eygenschappen van Seignor van Spangien, s.l: s.n., 1598, Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, pflt. 1018.

279

Fig. 20. Anon., Emblemata, welcke das Leben, die Thaten, Sitten und wunderbare verwandlung deß Signor Spangniols deutlich erklären, s.l.: s.n., c. 1575, Wolfenbüttel, Herzog August Bibliothek, IH50.

280

Fig. 21. Anon., prent 16, Emblemata, welcke das Leben, die Thaten, Sitten und wunderbare verwandlung deß Signor Spangniols deutlich erklären, s.l.: s.n., c. 1575 Wolfenbüttel, Herzog August Bibliothek, IH50.

281

Fig. 22. Anon. Voorpagina, A pageant of Spanish Humors, London: Iohn Wolfe, 1599, London, British Library, 12330.ccc.52.

282

Fig. 23-24. Anon., Voorpagina Les Rodomontades et Emblemes espagnolles en detail van prent erbij, A Bibliography of French Emblem Books, A. Adams, S. Rawles, A. Saunders, Genève 1999, p. 449.

283

Fig. 25. Reinaldo González de Montes, Prent, De Heylighe Spaensche inquisitie, Londen: Jan Day, 1569, Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, NBM 1708 G 11.

284

Fig. 26. Anon., Voorpagina, tBoecxken van de dry Pausen, s.l.: s.n., 1580, Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, pflt. 549.

285

Fig. 27. Anon., Voorpagina, De Artijckelen ende besluyten der Inquisitie van Spaegnien, s.l.: s.n., 1568, Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, pflt. A 10.

286

Fig. 28. Anon., De troon van de hertog van Alva, gravure, Amsterdam, Rijksmuseum, RP-P-OB-79.002.

287

Fig. 29. Anon., Detail van pamflet, Missive, van een frans edelman [...], s.l.: s.n., Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, pflt 1133.

288

Fig. 30. Anon., Voorpagina, Den Spaenschen ende Arragoenschen spiegel, s.l.: Gillis Haarlem Rooman, Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, pflt. 1078.

289

Fig. 31. Anon., Voorpagina, Het Spaens Europa ben ic ghenomt […], s.l.: s.n., 1598, Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, pflt. 1049.

290

Fig. 32, Ellert de Veer, Voorpagina, Blaffert tot opweckinge aller Princen van Europa, Amsterdam: Peeter Gevaerts, 1599, Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, pflt. 1076.

291

Fig. 33. Anon., Voorpagina, Antwoord op het tweede Refereyn, Amsterdam: Willem Jansz Van Campen, 1598, Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, pflt. 1047.

292

Over de auteur

Fernando Martínez Luna studeerde Communicatiewetenschappen aan de Universidad Complutense de Madrid (licenciado). Aan dezelfde instelling volgde hij de opleiding Vertalen met als specialisatie Nederlands. Daarnaast behaalde hij cum laude het masterdiploma Nederlandse Taal en Cultuur aan de Rijksuniversiteit Groningen. Van 2010 tot en met 2014 was hij als assistent-in-opleiding verbonden aan de RUG. Momenteel woont hij in Madrid.

293