Nederlandse historische bronnen 1

onder redactie van A.C.F. Koch en anderen

bron A.C.F. Koch e.a. (red.), Nederlandse historische bronnen 1. Martinus Nijhoff, Den Haag 1979

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/_ned017197901_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn.

i.s.m. VII

Lijst van illustraties

Prins Maurits 42 Anthonie van Hilten 50 Brief van Maurits aan Adriaan Junius, 15 68 aug. 1617 Brief van Maurits aan Hugo Muys van 86 Holy, 8 okt. 1617 Kaart van Oost-Indië van Willem Blaeu, 184-185 opgedragen aan Laurens Reael Vergader-kamer van de Heeren Staten 224-225 van en Westvriesland J.P.P. baron van Zuylen van Nijevelt 238 Rauter, Mussert, Seyss-Inquart en Harster 286 Titelpagina Jahresbericht 1942 295 Proces Oranjegarde 306 Twee feesten in het kamp Westerbork 324 Installatie van de Kultuurkamer 348

Foto's: Algemeen Rijksarchief p. 184-185, 286, 295, 306, 324, 348 Iconografisch Bureau p. 42, 238 Koninklijke Bibliotheek p. 224-225 Koninklijk Huisarchief p. 68, 86 Museum of Art, Rhode Island School of Design p. 50

Nederlandse historische bronnen 1 IX

Woord vooraf

Met dit deel ‘Nederlandse Historische Bronnen’ start het Nederlands Historisch Genootschap een reeks gebundelde kleine historische bronnen van gevarieerde inhoud en uit diverse tijdperken. In zekere zin vormen de nieuwe N.H.B. de voortzetting van de waardevolle reeksen die het voormalige Historisch Genootschap tot in 1968 heeft gebracht onder achtereenvolgens de titels ‘Kronijk’ en ‘Bijdragen en Medede(e)lingen’. Er bleek in Nederland, zeker bij publicerende historici, na 1968 een behoefte te zijn blijven bestaan naar een centrale publikatiemogelijkheid voor kleine bronnen. Noch de naoorlogse Werken van het (Nederlands) Historisch Genootschap, noch de Rijks Geschiedkundige Publicatiën bieden bronnenedities die van omvang kleiner zijn dan circa 200 bladzijden. In historische tijdschriften is publikatie van kleine teksten hooguit mogelijk indien de bron de functie heeft van een documentaire bijlage. Naar het oordeel van de bronnencommissie van het Nederlands Historisch Genootschap voorzien afzonderlijke bundels kleine bronnen zeker ook in de behoefte van in bronnen geïnteresseerde collega-historici. Deze eerste bundel is zo opgezet, dat naar zowel tijdvak als thematiek een gevarieerde inhoud is ontstaan. De gemiddelde omvang der teksten is niet te klein. Het aspect leesbaarheid wordt zoveel mogelijk in het oog gehouden. De commissie sluit niet uit dat in de toekomst ook bundels worden samengesteld, die naar tijdvak of thema een meer compacte samenhang vertonen. Deze eerste bundel biedt achtereenvolgens een register, een brievenuitgave, een overzichtsverslag, een memorie, herinneringen, en een jaarverslag. Zowel politieke geschiedenis als demografie en overzeese geschiedenis komen aan bod. De bronnencommissie heeft dit deel binnen korte tijd kunnen samenstellen. Zij heeft hiertoe personen benaderd, die door beroep of door onderzoek ruime ervaring hebben met archiefmateriaal. De commissie hoopt voor de vervolgdelen van ook andere deskundigen teksten of raad te mogen ontvangen.

De bewerkers van de bronnen hebben bij hun uitgave uiteraard gebruik gemaakt van de Richtlijnen voor het uitgeven van historische

Nederlandse historische bronnen 1 X bescheiden (5e dr. Utrecht, 's-Gravenhage 1975). In de middeleeuwse bron is in de transcriptie het handschrift zoveel mogelijk gevolgd; in de beide zeventiende-eeuwse teksten is de ie-klank, in het handschrift wisselend aangegeven door ij of y, weergegeven door ij. De y is gereserveerd voor de i-klank. Het gebruik van hoofdletters en de interpunctie zijn overal genormaliseerd. De bronnen zijn, indien nodig, voorzien van afzonderlijke indices. Het toezicht op de bewerking werd uitgeoefend door A.C.F. Koch (Inwoners van het platteland van Holland), J. Heringa (Prins Maurits en de goede zaak; Een memorie over ), J.G. Smit (Laurens Reael), G.A.M. Beekelaar (Van Zuylen van Nijevelt) en A.E. Kersten (Meldungen aus den Niederlanden). Met de eindredactie van de gehele bundel waren ondergetekenden belast.

A.E. Kersten J.G. Smit

Nederlandse historische bronnen 1 1

Inwoners van het platteland van Holland; het register ‘Vrijkopingen van doodslagen’, 1371-1396 bewerkt door J.C. Kort

Wanneer men in de Middeleeuwen een doodslag beging of iemand letsel toebracht, ontstond tussen de dader en het slachtoffer een vete, waarin beider verwanten automatische betrokken werden. Door een zoengeld kon de dader de staat van vete afkopen, waarmee de zaak was afgedaan. In deze betaling waren de verwanten van de dader volgens de Lex Saxonum verplicht om een derde deel van de boete bij te dragen, terwijl het weergeld in Westfriesland over de vierendelen werden omgeslagen1. Wanneer de doodslager geheel zonder middelen was, moesten zijn verwanten zelfs de gehele som voldoen, zodat de dader min of meer vrijuit ging. In de steden werden in de plaatselijke rechten reeds snel bepalingen opgenomen om dit oude familierecht af te schaffen. In het middeleeuwse Noord-Holland, dat zoals bekend in het zuiden begrensd werd door Maas, Merwede en IJssel, in het oosten door het bisdom Utrecht en in het noorden door de Kennemerbeek, kunnen in dit verband Leiden, Den Haag en Rotterdam genoemd worden2. Voor het platteland van Noord-Holland nam hertog Albrecht van Beieren, sinds 1358 ruwaard voor hertog Willem V, zijn broer, over de graafschappen Henegouwen, Holland en Zeeland en de heerlijkheid Friesland, in 1371 het initiatief om de familieverplichting gedeeltelijk afkoopbaar te stellen3. Hij overwoog, dat de lasten van borgstelling de landlieden zo zwaar vielen, dat zij wel naar de stad moesten trekken om er vrij van te zijn. Ook wees hij op zijn eigen nadeel, bestaande in het verlies van zoveel schotplichtigen. Het voornemen van hertog Albrecht heeft een schriftelijk gevolg gehad in het in de titel aangekondigde register. Hierin zijn diegenen opgetekend, die zich van 1371 af vrijkochten, zodat kontrôle op eventueel overgelegde akten uitgeoefend kon worden. Kocht

1 S.J. Fockema Andreae, ‘Familieplicht en -recht bij vergoeding van doodslag’ in: Bijdragen tot de Nederlandsche rechtsgeschiedenis, V (Haarlem, 1914) 239 en 246. 2 Fockema Andreae, ‘Familieplicht’ 248. 3 D.E.H. de Boer, Graaf en grafiek (Leiden, 1978) 92-94.

Nederlandse historische bronnen 1 2 iemand zich namelijk vrij, dan kreeg hij als bewijs een voorin het register afgeschreven akte mee, die op zijn naam was gesteld. Het register, zijnde nr. 412 in de voorlopige lijst van de Leen- en Registerkamer van de grafelijkheid van Holland, aanwezig op het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage, werd reeds door Th van Riemsdijk beschreven in zijn werk over de registers van de graven van Holland4. Het telt veertien folio's, is 39 cm. hoog en 23,5 cm. breed. De band is van de vorige eeuw. Dit deel werd geschreven door de handen AF, zijnde Willem Gerbrandsz., AJ, waar de persoon van Pieter Jacobsz. achter schuil gaat, alsook AG en enige andere handen. In het archief van de graven van Holland wordt het register reeds in een ongedateerde lijst van ca. 1375 genoemd onder de delen, die in het schrijn blijven5. Het heet dan: ‘'T register van der lude coep van leemten’. Voorts wordt het omstreeks 1424 vermeld6. Het draagt dan al het cijfer XVII en is het voorlaatste in een reeks registers met romeinse nummering7, een reeks, die chronologisch opent in 1358 en sluit in 1440. Zij zijn genummerd, toen in ieder geval sommige nog in gebruik waren. Het register wordt hierna nog slechts vermeld in 1580 door Cornelis Oom8. Er blijkt dan op de band te staan: ‘In dit bouck staen gescreven dieghene, die him vrijgecoft hebben geen borgen te worden van dootslaegen jof van leemten’. Bevindt het register als zodanig zich als een uniek stuk in het archief van de graven van Holland, het heeft wel degelijk verband met een serie daarin. Ik doel in dit verband op de rekeningen van de tresorier, die vanaf 1372 steeds inkomsten vermelden, afkomstig van degenen, die zich inderdaad vrijkochten. De rekeningen vermelden zelfs nog in 1401 inkomsten uit die bron. In een andere serie - die van de ‘Memorialen’ - komen de vrijkopingen slechts één maal voor en dat pas in 13919. Waarschijnlijk is hier sprake van een fout in de boeking, daar de namen van de vrijkopers niet in het hier uitgegeven register voorkomen.

4 Th. van Riemsdijk, De tresorie en kanselarij van de graven van Holland en Zeeland uit het Henegouwsche en Beyersche huis ('s-Gravenhage, 1908) nr. 92. 5 Handschriften 3e afdeling, nr. 220. 6 Leen- en Registerkamer van de grafelijkheid van Holland (LRK.), 410 f. 6v. 7 Van Riemsdijk, Tresorie 701. 8 LRK. 409 f. 128. 9 LRK. 303 f. 24v.

Nederlandse historische bronnen 1 3

Gewoonlijk zijn de namen der betalers zowel in het register als in de rekeningen opgenomen. Het leek mij goed beide bronnen met elkaar in verband te brengen door ze te vergelijken. In een noot wordt van het register naar de rekening verwezen, eventueel met vermelding van aanvullende gegevens. Daar de rekeningen niet worden uitgegeven, moest er van afgezien worden de namen uit de rekeningen, die niet in het register voorkwamen, in een lijst op te nemen. Hun aantal bedraagt ongeveer vijftig. Anderzijds komt een aantal lieden uit het register niet voor in de rekeningen. Met name de grote groep, die zich bij de eerste gelegenheid heeft vrijgekocht, is buiten de verantwoording van de grafelijke financiën gebleven. Dit is des te meer te betreuren, daar een exakte datum van het geheel thans niet te leveren valt. Het resultaat blijven wij echter bezitten in het besproken register, dat demograaf, naamkundige en lokaal onderzoeker van nut zal kunnen zijn. Het vertegenwoordigt de oudste optekening van inwoners van gehele dorpen in ‘Noord-Holland’, verdeeld in welgeborenen en huislieden, hetgeen in zijn soort uniek is. Een index op plaatsen is bijgevoegd. Een nadere toegang op de namen leek wat overbodig, omdat hiermee de publikatie in omvang verdubbeld zou worden.

[f.1.] In deser manieren so hebben die welboren lude ende huuslude mit minen here ghedadingt alse dat men se van dootslaghen ende leemten niet inwinnen en zal te borchtochtena noch ghien maechgeld meer gheven en zullen dan een achterzusterkind van een dootslach X s. ende een eerste lidt V s. ende van eenre leemten die helfte min, ten ware of zi meer gheven wouden, ende hebben brieve alse hierna ghescreven staet:

a Hs.: borchtochtochten.

Nederlandse historische bronnen 1 4

Aelbrecht, bi Gods ghenaden palensgrave upten Riin, hertoghe in Beyeren, ruwaert van Henegouwen, van Hollant, van Zeelant ende van Vrieslant, doen cond allen luden, want wi aenghesien hebben grote swairnisse, die onse goede lude ghemeenlic ghehadt hebben tot desen daghe toe van dootslaghen ende leemten, die in onsen landen gheschiet ziin ende ghesoent worden bi onsen baliuwen, die so groot ende so swair vallen, dat veel onser lude dairbi ontgoet worden ende in steden dairom varen, dair wi onse dienst bi verliesen ende groten scade bi lyden, so hebben wi gheven van ons liefs broder weghen hertoghe Willems etc. ende van den onsen alse ruwaert der lande voirscr. onse welgheboren lude iof huuslude, wonende etc. ende hair nacomelinghen, die van haren live comen, so wair zi wonen iof wonen zullen in onsen landen voirscr., alse dese ende dese etc., dat men se niet daghen en zal moghen noch inwinnen voir enich van onsen baliuwen in onsen landen voirscr. borghe te woirden van dootslaghe iof van leemten, die enich ghedaen hadden van horen maghen iof doen zullen. Mair waert, dat yemant van haren maghen dootslach of leemte dede iof ghedaen hadde, die en soude sinen magen hier vorscr. iof horen nacomelinghen alse voirs. is niet meer maechgelds of moghen panden dan van elken eerste leede van een dootslaghe V s. ende van een leemte II½s. also verre als hi van sinen maghen een kerve hadde iof mit rechte voir den baliu een kerve ghewonnen hadde. Ende waert, dat yemant van desen voirscr. luden ghedaecht worden voir yemant van onsen baliuwen iof rechteren van dootslaghen iof van leemten, die hoir maeghen ghedaen hadden iof doen zullen, die zal comen mit desen brieve ende toghen voir den baliu iof rechter, aldair hi voir ghedaecht ware, ende dairmede zal hi quite wesen, ende ghebieden allen onsen baliuwen ende rechteren, dat si voirtaen dienselven man onghemoyt laten. Ende waert, datter yemant ware, die enich van desen voirghenoemden luden vorder dairof moyde, dat souden wi houden an siin lijf ende an zijn goed alse an denghenen, die ons onser heerlicheit verminderen woude. Oec ghebieden wi onsen baliuwen, die nu ziin iof namaels wesen zullen, dat zi en ghien segghen van dootslaghen iof leemten en zegghen tot ghienre tijt, si en bewarent also in den segghen, dat dese voirghenoemden niet vorder bescaedt en worden dan voirscr. is. Ende waert, dat zijt dairtieghen deden, des houden wi him onghewaert ende soudent dien baliu also ofnemen, dats him een ander hoede, ende omdat wi him dit meynen te houden voir ons ende voir onse nacomelinge him ende horen nacomelinge tot eweghen daghen, so hebben wi desen brieve beseghelt mit onser zeghel.

Nederlandse historische bronnen 1 5

[Tekst]

[f. 1 kol. 1]

Die welboren lude in RIJSWIJC1 Hair Dirc van Hodenpijl Pieter Fiin Symon Dircs f. Andries Ysebrants f. Dirc Claes f. Symon Harpersz. Jan Ommeloep Claes Holle Jans kinder van der Borch Barthelmeus Bairten f. Houtman Iansz. Willem Houtman Florens ...b Jan Holle Jan Sceme Meynsenz. Heynric Costiinsz. [f. 1 kol. 2] Willem die Wrigher Willem Symonsz. Heynric Ysebrantsz. Jan Phillipsz. Claes Phillipsz. Hughe Meyer Gherit Beyn Claes Gripe Jan van Stienvoirde Herper van Stienvoirde Dirc ute den Broec Jacop Dyedairtsz. Harberen Comansz. Pieter Aerndsz. Jan Gripe Kerstant van der Burch Aernd van der Burch Jan over Voirde [f. 1 kol. 3] Barthelmees Dammaesz. Pieter die Rumer Florys die Backer 1 Algemeen Rijksarchief Den Haag, Grafelijkheidsrekenkamer Rekeningen (RR.) 31 f. 54: 7 pond 10 schelling groten. b Door vlek ca. tien letters uitgewist.

Nederlandse historische bronnen 1 Andries uter Voirde Dirc van Alphen Aernd van den Bosch Hughe Teyling Wouter Byeman Jan Teyling Willem van der Borch Symon van der Borch Aernd Ysebrantsz. Spronc van der Werve Hughe die Bloete Dirc, siin broder Hughe Pile Warmbout Gheritsz. Aernd Loef Jan die Blote [f. 1 kol. 4] Aernd Claesz. Gherit die Blote Bartholomeus Otte Willem Vrucht Gherit Phillipsz. Wouter Piil Hughe heren Phillipsz. Gherit Oversloet Jan Nachtegale Spronc van Brugghe Willem Gheritsz. Hughe Enghebrechtsz. Jan van den Werve Willem Enghebrechtsz. Kerstant van den Hofwijc Jan van den Veen

Nederlandse historische bronnen 1 6

Hughe Nanne Symon Moenkiinsz. Coman Gheryt [f 1v kol. 1] Ghisebrecht Copkensz. Lysebet Vrancken kinderen Jan Sconcken Jacop Iacopsz. Clasekiin Bokelsz. Willem Oetgot Gheryt die Vroede Jan Borch Hugenz. Ludolf Warmboutsz. Jan die Coning Bloeckiin Warmboutsz. Phillips Warmboutsz. Jan Borch Gheritsz. Dirc Wittelkiin Boekel Wittelkiin Ghisebrecht Florysz. Jacop Hughenz. Buser Melysz. Jan Florysz. Gherit Warmboutsz. Jan Vincke Dirc Pile Claes Woutersz. Wouter Heynricsz. Harper wten Broke Dirc Hughenz. Jan Camps Willem die Moer Willem van Oesten Harper Symonsz. Symon Symonsz. Hughe Moer Willem Moirkiin Claes Ruusch Willem van Oestgheest Gherit Aernd Jacob Ermegardenzoen cofte hem up sinte Katrinen dach anno LXXXVI2. Pieter Buser tsvridages na jaersdach anno LXXXVII3.

[f. 1v kol. 2] In VOIRBURCH welboren lude 2 RR. 48 f. 21: te Rijswijkerbroek, 24 s. gr. 3 RR. 49 f. 21v: 24 s. gr.

Nederlandse historische bronnen 1 Gherairdim ende Gherairdim om VI lb.

In VOIRBURCH huuslude Bartholomieus Hughen zoen III lb. Pieter Mouwerisz., wonende tot Vorburch, cofte hem upten dertienden avont anno LXXXVI4. Aernt Jacobszoen cofte hem omtrent XVI dage in aprille anno LXXXVII5.

[f. 2 kol. 1]

In VOIRSCOTEN welboren lude ende ander lude Phillips Hughenz. } VI lb6. Phillips Persoenresz. } VI lb6. Dirc Jans soen, ghegeven tot Berghen in Henegouwen tsonnendages na onser Vrouwen dach Assumptio anno LXXX6.

4 RR. 48 f. 21: 24 s. gr. 5 RR. 48 f. 22: Aernt Jacob Obrechtsz., 24 s. gr. 6 RR. 37 f. 33: 22 s. gr. 6 RR. 37 f. 33: 22 s. gr.

Nederlandse historische bronnen 1 7

Dirc Colijns soen, ghegeven in den Hage tsmanendages na der Elfdusent Maechden dach anno LXXX6.

Huuslude in VOIRSCOTEN Claes Ludolfsz. Jan Ludolfsz. Dirc Trudenz. Willem Bonen Baertout Iacopsz. Dirc Iacopsz. Pieter Iacopsz. Gherit Backersz. Claes Ian Ydenz. Dirc Tedeman Heynric Femeynsenz. Pieter Hugenz. Ian Hugenz. Pieter Gheritsz. Dirc Pietersz. Willem Aerndsc Claes die Roede om VI lb., solvit preposito7 [f. 2 kol. 2]

In WASSENAIR in ZUUTAMBOCHT welboren lude ende ander lude Huge Willemsz. in haren Willems ambocht van Cralinghen, ghegeven in den Hage upten vijften dach van september anno LXXX. Item Gherit Mouwerijnsz. in des burchgraven ambocht, ghegeven tot Berghen in Henegouwen tsonnendages na Bartolomei anno LXXX6. Item Gherit Jans soen van der Laen in haren Willems ambocht van Cralinghen, ghegeven tot Berghen in Henegouwen tsonnendages na onser Vrouwen dach Assumptio anno LXXX6. Item Ysbrant Backersz., wonende int ambocht van Wassenaer onder den burchgrave, ghegeven in den Hage tsmanendages na Lucie anno LXXX6. Jacop Backers soen, wonende int ambocht van Wassenaer onder den burchgrave, ghegeven in den Hage tsmanendages na Lucie anno LXXX6. Phillips Aernd Vrancken soens soen, wonende int ambocht van Wassenaer onder den burchgrave, ghegeven in den Hage tsmanendages na Lucie anno LXXX6. In denselven ambocht, huuslude Gheryt Mademans zoen, ghedaen upten eersten dach van meye anno LXXX6. Dirc Clays Gobels f., ghedaen up sinte Servaes avont ende gheseten in der prochie van Wassenaer anno LXXX6. Enghebrecht Claes f. coft hem vri des sonnendages na sente Mauricius dach anno LXXXI6. c Tezamen vrijgekocht voor XLVIII lb. 7 RR. 34 f. 53: 1 pond gr.

Nederlandse historische bronnen 1 Clais Dirc Herinxz. in Wassenaer

Nederlandse historische bronnen 1 8

in tsburgraven ambocht cofte hem tsonnendages na sinte Katrinen dach anno LXXXIIII. [f. 2 kol. 3]

In CATWI[IC ende] VALKENBURCH welboren lude Florens van Sonnevelt Dirc Iansz. Heynric Iacopsz. Paedse Iacopsz. Oedzier Claes zoen Oedzier Pietersz. Aernd Kykeboysz. Jacop Kykeboysz. Symon, siin broder Dirc Willemsz. Ysebrant die Hoefterd Broeder Gherytsz., ghegeven in den Hage ipso die Urbani anno LXXXIII8. Willem Florysz. up sinte Martijns dach anno LXXXIIII.

In denselven ambocht huuslude Pieter van Zuutwijc Aernd die Wedeghe Jan Iacop Ghibenzz.e [f. 2v kol. 1]

In NOIRTEGHEHOUT welboren luden In Noirtich Maessijn Hugenz. die cofte hem tswoensdages na Annunciacio Marie anno LXXXVI9. It. Gherit Claisz. van der Mersch, wonende tot Nortich, cofte hem des manendages na Urbani anno LXXXVII10. It. Aernt van Vorburch, wonende tot Nortich, cofte hem up sinte Bonifacius dach anno LXXXVII11. [f. 2v kol. 2]

In denselben ambocht huuslude [f. 2v kol. 3]

In HILLEGHUM welboren lude

In denselven ambocht huuslude

d In marge: om XLIII lb. ende hebben enen brief tesamen, ghegeven svridages na Mauricii anno LXXI. 8 RR. 46 f. 10: te Katwijk aan Zee, 22 s. 6 d. gr. e In marge: om XVIII lb. payments sub eodem datu. 9 RR. 48 f. 21v: 24 s. gr. 10 RR. 48 f. 22: donderdag na Urbani 1387, 24 s. gr. 11 RR. 48 f. 22: 24 s. gr.

Nederlandse historische bronnen 1 [f. 3 kol. 1] In LISSE welboren lude In denselven ambocht huuslude Int jaer ons Heren duzent driehondert LXXIX op Alrezielen dach coft hem quyt Jacop Poez. [f. 3 kol. 2]

Int HAGHEAMBOCHT welbo-

Nederlandse historische bronnen 1 9

ren lude Egghebrecht van Cranenburch Jan van Outshorn Dirc van den Veen Bartelmeeus van den Veen Gillis Storm Clais Meynse Foykiin Symon Symonsz. Zibrand Outsiersz. Dirc Koekenz. Kerstant Koekenz. Kerstant Spieghel Jan Gheelenz. Pieter Jansz. Phillips van Sonnevelt Sluter Ghisebrecht Koeke Willem Coppenz. Anneboy Hughe Vriesenz. Michiel Hughenz. Kerstan Outsiersz.

In ZANDAMBOCHT Jan Symanszf12. Godelt Pieters dochter, siin wijfg Jan Pietersz. Herman Reynerszf13. [f. 3 kol. 3]

In denselven ambocht huuslude Phillips van den Damme Dirc Gheritsz.h

In den HAGHE meester Heinric die Mareschalc14 } XII lb. debent Pieter Tol Pietersz., sijn stiefzone14 } XII lb. debent Jacob Jansz. Claes Steffensz. Mathijs Doedenz.

f In marge: om XVI lb., solvit preposito. 12 RR. 32: 1 pond gr. g Deze naam is doorgehaald. f In marge: om XVI lb., solvit preposito. 13 RR. 32: 1-11-1372. h In marge: om XVI lb., solvetur. 14 RR. 32, RR. 34 f. 53: 2 × 1 pond 13 s. 4d. gr. 14 RR. 32, RR. 34 f. 53: 2 × 1 pond 13 s. 4d. gr.

Nederlandse historische bronnen 1 Pieter Boekel Willem Wermbrecht Dirc Maech Hughe Heynemansz. Jacob Heynenz. Phillips Aernd sBrunenz. Willem Deym Willem Aerndsz. Wermbrecht Diddenz. Pieter Diddenz. Jan Wermbrechtsz. Gherrit Aelwijnsz. Jan Goetselle Jan van den Veete Jan Aerndsz. Hughe Boudijnsz. Clays Aelwijnsz. Kerstant Willemsz. Mouwerijn Claisz. Jan Clais Jansz. Wouter Hughenz. Hughe die Vedelaer Dirc Claisz. Gherrit Jansz. Gherrit Claisz. corte Dirc Symon Louwerijnsz. grote Jan Wadaert Willem die Grave

Nederlandse historische bronnen 1 10

Bartelmeus Symonsz. Gherrit Clais Lambrechtsz. Pieter Claisz. Jan Willemsz. Clais Deym Michielsz. Vrancke Danelsz. Clais Danelsz. Dirc Hanne Diddenz. Aernd Wittenz. Symon van Akkoy Coenraat Nannenz. Gherrit van den Veete Claey Ysebrantsz. Aernd Wiggher Hughe Bervoet Dirc Jansz. Jan Mouwerijnsz. Beyer Ysebrantsz. [f. 3v kol. 1] Boudwiin Byen f. Gheryt Callis Dirc van den Bosch Jacob Druuc Jan Renghersz. Ghisekiin Wadaert Jacob van den Veen Jan Coppenz. Gherit Iansz. Mouriin Goede tijt Gherit Fensoghenz. Jacob Wadairt Jan Armegairdez. Claes Aerndsz. Jan Adaemsz. Pieter wten Beenten Jan Dierlandsz. Bosschairt Clais Dircsz. Willem Iansz. Willem Pietersz. Jan die Smit Dirc Willemsz. Aernd Dircsz. Jan Dircsz. Pieter Bartholomiusz. Jacob Bartholomiusz. Dirc Willemsz.

Nederlandse historische bronnen 1 Jan die Clerc Jan Aerndsz. Dirc van den Slote Clais Iacobsz. Stlegairt Stephaensz. Phillips Dircsz. Pieter Iacobsz. Kerstant Iacobsz. Aernd Iacobsz. Jan Byenz. Jan Iansz. Clais Pietersz. Jan Stephaen Pieter van den Vete Aernd Iansz. Dirc die Meyer Lourens Iansz. [f. 4 kol. 1]

Dese lude hierna ghescreven hebben him ghecoft bi der riem, elken riem om X lb. ende siin wonachtich in den ambocht van Hasertswoude anno LXXI15

HASERTSWOUDE Dirc Scyenkiin Dirc Heynricsz. Claes Tedenz. Claes Wille Gherit Ghelmair Enghebrecht Dircsz. Jan Ghisenz.

15 RR. 31 f. 54: 22-5-1372, 16 pond 13 s. 4 d. gr.

Nederlandse historische bronnen 1 11

Dirc Ghisenz. Symon Pietersz. Vrancke Zael Gherit Sael Dirc Goet Aernoud Weswiin Dirc Iansz. Adaem Reynoutsz. Heynkiin Claesz. Claes Femeynsen soens kinderen Ketten Dirc Kerstansz. Jan Coen Hughe Dircsz. Dirc Nanne Pieter Salich Jan Dircsz. Robbrecht Hobbe Dirc Ysebrantsz. Andries Willem Hughenz. Vrancke die Heydich Jacop Juttenz. ende ziinre broder kinder Claes Helnairsz. Veldeman die Aseghe Jacop Doedenz. Jan Veldemanz. kinder Aernout Pietersz. Gherit Iacopsz. Diedairt Arnoudsz. Adaem Gheritsz. Reynoud Willenz. Baen Nellenz. Pouwels Ian Willemsz. Dirc Nanne Vranckenz. Ermbout Iansz. Floer Nellenz. Zaspout Gertrudenz. Dirc Hannenz. Ever Ysebrantsz. Willem Zybout Jacop die Ever Ysebrant Scoemaker [. 4 kol. 2] Coppe Nanne Ruuschenz. Kerstijn Vrancken ende hoir kinder Dirc Heynnenz. Zasbout Willemsz.

Nederlandse historische bronnen 1 Zasbout Dircsz. Jan Grietenz. Claes Aerndsz. Ysebrant Eversz. Claes Ymmenz. Claes Eversz. Ermegart Hanne Matten ende hoir kinderen Ysebrant die Ever Wille Katrinenz. Willem Allairdsz. Willem Madic Coene Douwing jonghe Claes Dirc Eversz. Matte Hughen dochter ende hoir kinderen Hanne Eversz. Wouter Mattenz. Moyt Pietersz. Boudiin Claes Wigghers soensz. Allaird Ymmenz. Willem Gheritsz. Claes Mattenz. Willem Iacopsz. Gherit Iansz. jonghe Symon Hase Melys dochter ende hoir kinderen Gherit Woudeman Baertout Iansz. Kerstans Ouwenz. Claes Hugenz. Willem Hugenz.

Nederlandse historische bronnen 1 12

Enghebrecht Hollander Hughe Sloet Jutte Hollanders Pieter die Heydighe ende siin stiepkinder Ghise Wolfravensz. Jan Snider Wouter Aerndsz. Jan Poirter [f. 4 kol. 3] Aernoud Salikenz. Heynkiin Ysebrantsz. Dirc Wille Alewiin Veldemansz. Reynoud Claesz. Hughe Enghebrechtsz. mit Alijd, siinre nichten Oemkiin die Ronde Willem Bisscop Claes Butenwech Wouter Gheritsz. Armegairt Willems ende hoir kinder Heynric Gheritsz. Jacop die Cuper Gherit Fyenz. Ghertruut Willem Matten soens ende hoir kinder Ever Vosse Bartholomius Iansz. Claes Vrodekiin Godekiin Hughenz. Willem Hannenz. Alijt Iacops mit horen kinderen Tielmoyt Enghebrechtsz. Jan van Nuus Hanne Louwe Gherit Gheye Melysz. Coppe Nannen Claesz. Hobbe Gheritsz. Jan Salickenz. Boyde Ymmenz. Jan die Wever Coman Dirc Hansciem Eems Willem Boyds dochter ende hoir kinder Griete Willem Melys soens wiif Melys Grietenz. Aernoud, siin zoen Dirc Kette Willem die Craem

Nederlandse historische bronnen 1 Gherit van Calcker Vijfscellinghe Pieter die Calyeuwe Jacop Woutersz. Willekiin Claesz. Claes Hugenz. Jacop Claesz. [f. 4 kol. 4] Allairt Ruuschenz. Claes die Calu Dirc Hellebreker Claes Iansz. Ermbout Ruusche mit sinen kinderen Heynkiin Diddenz. ende sine kinderen Symon Wolfravenz. Rissent Hugen dochter Heynric die Ronde Dirc Willemsz. Gherit Reynoudsz. Katrine Coppe Nellen dochter Boudin Bloem Boudin Iacopsz. Aernoud die Craen Jan Enghebrechtsz. Dirc Enghebrechts zoens kind Boude Enghebrechtsz. kinder Wouter Dircsz. Dirc Aseghen f. kinder Niese Symons ende Claes, hoir soen

Nederlandse historische bronnen 1 13

Gherit die Swan Claes Boudenz. Ermbout Kerstansz. Kerstants Dircsz. Claes Ghelmars kinder Willem Boudijnsz. Jan Ermboutsz. Vrancke Gheritsz. Jan Ermboutsz. Pieter Boudiinsz. Pieter Iacopsz. kinder Symon Woutersz. Heyn Dircsz. Hughe Dircsz. Alijt, siin zuster Vrancke Pietersz. Claes Pietersz. Coppert Pietersz. Pieter Pietersz. ende siin zuster Dirc Grietenz. Willem Tede Meeus Grietenz. Claes Hannenz. Gherit Gherit Vrancken ff. Dirc Gheritsz. Ghiertruut Dircs ende hoir kinder Dirc Vranckenz. [f. 4 kol. 5] Willem Dircsz. Pieter Nye Jacop Woutersz. Claes Pietersz. Gherit Cruuscamp Claes Copkiinsz. Gherit die Heydighe Ermeghairt Willem Broeker soens wiif ende hoir kinder Jacop Pietersz. ende siin kinder Kerstant Willem Broekers ff. Jan Didden soens kinder Gherit Woudeman Willem Woudemans f. Dirc Woutersz. Jacop Bonne Griete Dirc Wouters f. dochter Pieter Bonnen kinder Claes Dirc Arnoud ff. ende sine broders ende susteren Vrancke Ghedden soen

Nederlandse historische bronnen 1 Gherit, siin broder Wouter Woudemansz. Jacop Willem Meeusz ff. Hughe, ziin broder Claes Veldeman ff. Trude Arnouds dochter Claes Claesz. Symon Claesz. Coman Pieter Jacop Hillenz. Jan Trudenz. Matte Claes dochter Willem Poirtersz. mit sinen kinderen Willem Heyn Scoutiingsz. Willem Vranckenz. Dirc Zasboutsz. Aernoud Dircs Heynen ff. Aernoud Boudiin sons kinder Aernt Arnoud Smeedsz. Meeus Boudiinsz. Ysebrant Florekiinsz. Symon, siin zoen Lisebet Goedekiins dochter Rutgair die Wever Claes die Loenre Jacop die Smit Gherit die Loenre Dirc Melys [f. 4v kol. 1] Goedekiin Dormaghesz. Aelbair Florenz. Claes Alydenz. Vroedekiin Heynkiinz.

Nederlandse historische bronnen 1 14

Gheyle Heynkiin ende hoir kinder Coman Ghisebrecht Dirc Iacopsz. oude Gherit Gheye ende siin kinder cleyn Claes Jacop Florkiinsz. Claes Banne Dirc Ramp van Sweten Claes Dircsz. Voppekiin Willem Iansz. Vossen soen Griete Heynkin Vroeden soens kind Claes Boyet Dirc Florenz. Foye Heynenz. Jan Ghelmair Dirc Post Clarisse Dirc Vos dochter Didde Claesz. Jan Maes Jan Gheyenz. Ever Post Symon Post Claes die Wever Dirc Zasboutsz. Claes Gheddenz. Claes Nyen soen Pieter Zasbout f. kinder Rissent Wouters dochter Willem Hughenz. Coppe Nanne Boyde Diddekiin soens kind Heynkiin Claes Willem ff. Claes Madic Ave Heynen Meeus Iongersz. Dirc Lysenz. kinder Gherit Eversz. kinder Willem Claisz. Dirc Melys stiepkind Coene Dircsz. Willem, siin broder Griete Godevairts ende hoir kinder Ever Eversz. Ermegart Willem Enghebrechtsz. kinder Jacop die Craeyn Willem Iacopsz. ende siinre moyen kinder Griete ende Jan Ghelmers kinder [f. 4v kol. 2]

Nederlandse historische bronnen 1 Dit siin die van den Segwairde ende van Zoetermeer ende hebben him ghecoft in der manieren voirscr16.

ZEGWAIRD ende SOETERMEER Aernd Gheritsz. Jacop Claes Eylairdsz. Boudiin Slacht Bruyn Pouwels Pieter d'Asighe Ever Clarenz. Vrancke Clarenz. Maeus Boudijn Slachtsz. Pieter Steny jonghe Dirc Louwenz. ende sine kinderen Vraestraet Hannez. kinderen Jacop Bartholomiusz. Gherit Louwenz. ende ziin soen Claes Claesz. Jan Willem Roetghersz. Willem Roetghersz. Jutte Willems

16 RR. 31 f. 54: die van Zoetermeer, 24-5-1372, 11 pond 13 s. 4 d. gr.

Nederlandse historische bronnen 1 15

Pieter Garbrantsz. ende sine kinderen Jacop Slotekiin Severiic Pietersz. ende sine kinderen Rembrant Gheritsz. kinderen Claes Bruunsz. Claes Wedeghe Willem Katrinenz. Jacop Spoer Dirc Iansz. Rutghair Iansz. ende sine kinderen Zybrant Iansz. Bruun Claesz. Fye ionghe Ians dochter Jan Hobbenz. Bruun Claesz. Dirc Ian Didde Heynen ff. Dirc Andriesz. Dirc Buymersz. Alewiin Buymersz. Meynairt Eylairtsz. Willem Eylairts zoens dochter Alijt Eylairt Meynairtsz. Jan Gheritsz. ende sine kinderen Walich Gherit zoens kinderen Gherit Alewiinsz. Jacop Ludolfsz. Jan Outghersz. Dirc Willems soens z. Pieter Vosse Willem Alewiinsz. Kerstant Willemsz. [f. 4v kol. 3] Vastraet Variantsz. ende sine kinderen Dirc Variantsz. Pieter Ians zoen Claes Iansz. Jan Noet Allairt Dircsz. Claes ionghe Iansz. Griete Walichs dochter Symon Florenz. Wouter Symons Jacop jonghe Jansz. Jan Willem Hannen ff. Jan Vosse Hanne Aechte Willems Hannenz. dochter Jan ionghe Dircsz.

Nederlandse historische bronnen 1 Jan Enghebrechtsz. Claes Doevenz. Jan Claesz. Gherit Griete Pieter Ermegertsz. Allart Gheritsz. Gherit Iansz. Willem Bonne ende ziin kinder Claes Grietenz. Vrancke Brunsz. ende ziin kinder Griete cleyn Ians dochter Melys Vosse Dammaes Heynricsz. Claes Gherit Ians ff. Hughe, ziin broder Andries Heyn Daniel ff. ende siin kinderen Vrancke Danielsz. Gherit Danielsz. Vastraet Doevenz. Heyn Iansz. Andries Claesz. Wouter Willemsz. ende siin kinderen Pieter Mattenz. ende ziin kinderen Nyese Ian Ghisen zoens ende Willem Ian Ghisenz. Jan Ian Ghisen ff. ende Dirc Ian Ghisen ff.

Nederlandse historische bronnen 1 16

Jan Willem Vechtersz. Bartholomius, ziin broder Jacop Meynertsz. ende siin kinderen [f. 4v kol. 4] Gheerlof Claesz. ende siin kinderen Claes die Aseghe Claes Daniel Floer Doevenz. Meeus Pietersz. Matte Meynairtsz. Louwe Reynersz. Symon Trudenz. Wouter Gelle Pieter Gelle Griete Claes Gellen Vrancke Claes Vrancken ff. Hille, ziin zuster Rutgair cleyn Willemsz. Wouter Reynersz. Dirc Hillegundsz. Lutteke Janneken Dirc Hanne Blijschiersz. Claes, siin broder Meynairt Iacopsz. Claes Heyntuut ende Griete Ludolfs dochter Jacop Garbrantsz. ende Griete ziin zuster Ghiertruut Pieters van Buten ende hoir kinderen Dammaes Claesz. Janne Claes ver Garburgen soens kinderen Heynkin Heynnenz. Pieter Criispekiin Jan Aelbrechtsz. ende ziin kinder Jacop Soenenz., ziin moder ende ziin kinderen Aernd Ghunter Pieter Ianne Heyn Witten ff. Clasekiin Gherytsz. Jan Liclaesz. Dirc oude Willemsz. Jacop Gheyen kint Gheryt Woutersz. Coppe Rijc Vrancke Willemsz. Pieter Huusman Wouter Enghe Willem Ian Claesz. Mijs Coppairtsz. Cop Claesz.

Nederlandse historische bronnen 1 [f. 5 kol. 1] Jacop Claesz. jonghe Dirc Zeburgenz. Dirc Claes Meynairtsz. Mathijs Maersz. Jan Vlaming Pieter Vlaming Symon ende Floirkiin, siin swager Gherit Goedevertsz. Godevairt Gheritsz. Bruun Gheritsz. Heyn Gheritsz. Coman Aernt ende Dirc Reymbrantsz. kinderen Jan Gheritsz. van Dirc Hughen zoen Meynairt Dammaesz. Meeus van der Hoirne Claes Dammaesz. Hughe die Wever Alijt Iacops Willem Hugenz. Symon Claesz. Ghiertruut Willems dochter ende hoir kinder Pieter Enghel Claes die Breede Goedevairt Doevenz.

Nederlandse historische bronnen 1 17

Dirc Iansz. Ymme Wychairts ende hoir kinderen Dirc Hobbenz. Meeus Dammaesz. Vrancke die Wedeghe ende siin kinderen Ghiertruut Symon Mattenzz. ende hoir kinderen Jan Claes Gellenz. Ymme, ziin zuster Jan Meeusz. ende zinen kinderen Hughe Vranckenz. Dirc Iansz. van Buten Dirc Heynkiin Jan Vrouwenz. Dirc Cardenale Claes die Cuper Ghiertruut Dirc Buners ende hoir kinderen Jan Voppenz. Jan Vrient Claes Goeswiin Gherit Hermansz. [f. 5 kol. 2] Vrancke Rieghe Dirc, siin broder Hille, hoir zuster Jan Eylairtsz. Walich Gherits Walichzz. Aelbrecht Katrinenz. Jan Claes zoen Claes Wemelairt Claes Copsz. Everairt Voppenz. Vrancke Katrinenz. Heynric Dircsz. Claes Hedde Allairt Iansz. Aellewijn Aelbrechtsz. Heyn die Cuper Willem Troest Jan Steffaensz. Diedairt Claesz. Aernd Rijs Claes Raet Katrine Ian Tedenz. Kerstant Hille Pieter Voppen zoen Jan Hildegundez. Jacop Boscoep

Nederlandse historische bronnen 1 Claes Hilling Ian Claes zoen Jacop Haysman Jan Bredekiin Heyn Riin Vrancke Claes Hannen ff. Bartholomius Pietersz. Gherairt Pieter Ymmen soens kinderen Heynric Claesz. Vrancke Ghiertrudenz. Claes Steffaensz. Wouter Dircsz. Jan Willemsz. Jan Gheritsz. Gherit die Beter Pieter Ludenz. Dirc Willem Bannincsz. Pieter die Wedeghe Nyese Meynairtsz. Baernt Claesz. Dirc Ruweliin Heynkiin Heynnenz. Pieter Doen Aernd Iansz. Ghisebrecht Coppenz. Aelbrecht Iansz. Alijt Lutteke Meynairts dochter [f. 5 kol. 3] Dirc Meeusz. Gherit Iacobsz. Jacop Iacop Hoyten ff. Flore Phillipsz.

Nederlandse historische bronnen 1 18

Claes Maech Alewiin Claesz. Symon Iacop soens kinder Jacop Koytenz. Jan, ziin soen Willem Hannenz. Jan Gherit Dolkairtz. Pieter Koytenz. Kerstiaen Rembrechtsz. Jacop Dyosenz. Jan Wendelmoedez. Reyner Heynnenz. Meynairt Vranckenz. Jan Nayersz. kinder Ysebrant Claes zoen Pieter Dircsz. Ymme Dirc Iacobs soens Vrancke Ecken soen Jacop Femeynsenz. Symon oude Iacobsz. Willem Iansz. Arlewiin Dircsz. Jan Vranckenz. Dirc Zybrantsz. Jacop Iansz. Diedairt Gheritsz. Jan Gherit Aelbrechtsz. Louwe Claes Louwenz. Reyner Dircsz. Pieter Roexz. Zybrant Kerstinenz. Willem Bomne Aelbrecht Tyesekiinsz. Dirc Willemsz. Gherit Lambrechts zoen Claes Andriesz. Willem Louwe Ghisebrecht Dyedairt soens kinderen Meynairt Gherits soens kinderen Symon die Keyser Claes die Poirter Dirc Rysekiin f. Pieter Iacopsz. Walich Iacopsz. Symon die Coster Meynairt Dyedairtsz. Dirc Zevericsz.

Nederlandse historische bronnen 1 Walich Egghebrechtsz. kinder Jacop Iansz. soen [f. 5 kol. 4] Gherit Ians soen Egghebrecht Ians zoen Jan Benninc Dirc Gheritsz. Claes Claes Gheerlofs ff. Claes Fent Dirc Iansz. Bonifaes Willemsz. Pieter Willemsz. Pieter Iansz. Willem Iansz. kinderen Claes Ian Wouters ff. Claes Dyedairtsz. Bonifaes Aechtenz. Zibrant Aelbrechtsz. Claes Bartholomius kinderen Vrancke Iansz. Meeus Bonifaes soens kinderen Dirc Wendelmercten soen Meynairt Boeven Jan Iacop soens kint Pieter Claesz. Gherit Claes Gherit ff. Jan Claes Gherit ff. Ymme Heynmans mit horen kinderen Bonifaes Matthijsz. Claes Claes soen Willem Bonne Gherit Willemsz. Jan Louwe Dirc Hoykewit

Nederlandse historische bronnen 1 19

Jan Cop Heynnenz. Gherit Vrancken zoen Griete Vrancken dochter Claes Claes Willem ff. Jan Claes Brienersz. Dirc Aelbrechts zoen Florens Hughenz.

Welboren lude Jan Clarenz. coft hem up sinte Mertijns dach translatio anno LXXXIIII17. [f. 5v kol. 1]

Dit siin die van Soeterwoude ende hebben him ghecoft in der manieren voirscr18. SOETERWOUDE Pieter Finsiin Willem Gherlofsz. Jacop Dircs soen Jan Ians zoen Alewiin Dircsz. Dirc Alewiinsz. Gherit Alewiins zoen Claes Claes zoen Jacop Claesz. Pieter Willetiaensz. Roetgairt Iansz. Jan Meynairtsz. Jacop Willemsz. Claes Claesz. Aelbrant Ghersz. Everout Claes Aven ff. Gheryt Gheryts ff. Jacop Gherytsz. Jan Ghersz. Gheryt Ghersz. Gheryt Iansz. Everout Ians f. Pieter Ghersz. Willem Ghersz. Gheerlof Dircsz. Claes Iansz. Gheryt Ghersz. Dirc Vranckenz. Gheryt Dircs zoen Willem Pietersz. 17 RR. 46 f. 10: op Zegwaard, 22 s. 6 d. gr. 18 RR. 31 f. 54: 1372, 16 pond 13 s. 4 d. gr.

Nederlandse historische bronnen 1 Dirc Ians zoen Willem Vranckenz. Vrancke Dircsz. Willem Vranckenz. Florens Ghersz. Jacop Claesz. Willem Claesz. Willem Liclaesz. Claes Aerndsz. Claes Gherytsz. Meynairt Iansz. Pieter Claesz. Claes Bloem Hughe Claesz. Pieter Pietersz. Gheryt Vastraetsz. Godevairt Ghersz. Jan Ghersz. Gheryt Hoevenz. Phillips Claesz. Hughe Woutersz. Severaet Wittenz. jonghe Vranc Claes Ghersz. Jan van Stien Meynse van Amstel [f. 5v kol. 2] Vrancke Louwe Jan Claesz. Vranc Vranckenz.

Nederlandse historische bronnen 1 20

Ghisebrecht Iansz. Gheryt Zybrantsz. Gheerlof Hughenz. Claes Ian Snidersz. Gheryt Iansz. Jan Ians zoen Aernd Bruunsz. Vrancke Iacopsz. Jan Claesz. Wygher Iacopsz. Bartholomius Iacopsz. Jan Ghisekiin Dirc Ghisekiinsz. Ysebrant Ghijstiaensz. Gherit Ghisekiinsz. Ghisebrecht Ghisebrechts zoen iof Ghisetiaensz. Wigher Iansz. Jacop Ghiistiaensz. Jan Hillenz. Jan Alewiinsz. Ghisebrecht Iacopsz. Claes Pietersz. Claes Bonifaesz. Claes Claesz. Willem van Moer Gheryt Iacopsz. Vranc Iacopsz. Willem Iacopsz. Claes Willemsz. Pieter Gherytsz. Aernd Woutersz. Borchairt Woutersz. Aelbrecht Woutersz. Aernt Woutersz. Dirc Pietersz. Jan Willemsz. Jan die Coster Jacop Gherytsz. Rissent Vranckenz. Baertraet Smeders dochter Katrine Gheryts dochter Nyese Gheryts dochter Zyburch Ians dochter Ave Ians dochter Alijt Dircs dochter Katrine Claes dochter Machtelt Claes dochter

Nederlandse historische bronnen 1 Griete Dircs dochter Machtelt Claes dochter [f. 5v kol. 3] Alewiin Duust Laurens Dammaesz. Dammaes Tebraensz. Pieter Iacopsz. Claes Nifte Jan Willemsz. Gheryt Vrancke Allairt Bruunsz. Claes Iansz. Dirc Iansz. Claes Iacopsz. Allairt Mathijsz. Aernd Iansz. Gheryt Dircsz. Coliin Dircsz. Willem Mathijsz. Jan ionghe Dircsz. Dirc ionghe Dircsz. Ghisebrecht Dirc Pieters ff. Jacop Claes soen Godevairt Alewiinsz. Jacop Rijt Louwerens Mathijsz. Ludolf Iansz. Riin Man Dirc Rimansz. Dirc Willemsz. Willem Dircsz. Loef Maesz. Bartholomius Louwenz. Jan Gherytsz. Dirc Mattenz. Mathijs Dircsz.

Nederlandse historische bronnen 1 21

Boudiin Florensz. Gheryt Ysebrantsz. Dirc Ballen Jan Iacopsz. Jacop Boudiinsz. Herman Alijt Foienz. Dirc Dammaesz. Jan Hoeske Pieter Ian Pieteri Mellenz. Jan Ians zoen Katrine Aernds Femeynse Aernts dochter Griete Ians dochter Willem Dircsz. Claes Dircsz. Willem Hugenz. Wiggher Willemsz. Jan Jans soen [f. 5v kol. 4]

In ALPHEN Willem van Lewen Dircsz. om VI lb. solvit preposito Robbrecht Soevels soen19 Dirc van der Hyade12 Aernds Ysebrantsz12. Willem Ysebrants zoen12 Jacob Hugenzj12. Dirc Doeve van Lewen om VI lb. solvit preposito Aernd Heynnen soen } solverunt Wilhelmo XII lb. Dirc Willemsz. van Alphen } solverunt Wilhelmo XII lb. Jan van der Loetek6 Jacob van der Loetek6 Willem van der Loetek6 Willem Hugen f. heeft hem ghecoft up sinte Laurencius dach anno LXXXIII. Jan ende Claes Willem Banninx kinder hebben hem ghecoft up sinte Laurencius dach anno LXXXIII. Jan van Alfen heeft hem ghecoft up onser Vrouwen dach Assumpcio int jaer LXXXIII. i Deze naam is bovengeschreven. 19 RR. 32: Robbrecht Scrieversz., 1 pond gr. j In marge: XXX lb., solverunt preposito. k In marge: dese cochten him des zonnendages na Alreheilighen dach anno LXXX ter neghender uren. k In marge: dese cochten him des zonnendages na Alreheilighen dach anno LXXX ter neghender uren. k In marge: dese cochten him des zonnendages na Alreheilighen dach anno LXXX ter neghender uren.

Nederlandse historische bronnen 1 Item Ghibe Iacob Dircs f. heeft hem ghecoft tswoensdages na Assumpcio Marie anno LXXXIII. Item Floris Robbrechtsz. heeft him ende siin kinder hoir leven lang vrij gecoft smanendages in die Piinxterdage anno XCVI20.

REWIJC Liclaes Alide zoen van Rewijc datum des zonnendages voer Gertrudis anno LXXVII21. Jan Gheryts f. van Alfen heeft hem ghecoft tsvridages na Conversio Pauli anno LXXXIII. Clais Heinenz. tot Alfen heeft hem ghecoft upten eersten dach van junio anno LXXXVI22.

20 RR. 59 f. 22: 27 s. gr. 21 RR. 35 f. 44v: 6 dubbele mottoenen 22 RR. 48 f. 21: Willem Heynenz., 22 s. 6 d. gr.

Nederlandse historische bronnen 1 22

Willem Floris Maes zone tot Alfen heeft hem ghecoft tsvridages na Odulfi anno LXXXVI23. [f. 6 kol. 1]

In COUDEKERCKE Florys van den Tol - VI lbl24 Dirc van den Tol - VI lbl24. Gheryt Ramp - VI lbl24. jonghe Danel die Bruun - VI lbl24. Mouwerin van den Tol - VI lbl24. Jan van den Tol - VI lbl24. Jan die Brune Florisz. - VI lbl24. Jacob Ysebrantsz. - VI lbl24. Dirc Mattenz. - VI lbl24. Heinric Ysebrantsz. van Alcmadem24 Dirc van der Does Hugen zoenm24 Symon Pieterszm24.

23 RR. 48 f. 21: Floris Willem Maesz., 22 s. 6 d. gr. l In marge: solverunt preposito; eronder: dit gheld sullen zi betalen tot Kersavont, borghe Foykiin. 24 RR. 37 f. 33: 24 s. gr. l In marge: solverunt preposito; eronder: dit gheld sullen zi betalen tot Kersavont, borghe Foykiin. 24 RR. 37 f. 33: 24 s. gr. l In marge: solverunt preposito; eronder: dit gheld sullen zi betalen tot Kersavont, borghe Foykiin. 24 RR. 37 f. 33: 24 s. gr. l In marge: solverunt preposito; eronder: dit gheld sullen zi betalen tot Kersavont, borghe Foykiin. 24 RR. 37 f. 33: 24 s. gr. l In marge: solverunt preposito; eronder: dit gheld sullen zi betalen tot Kersavont, borghe Foykiin. 24 RR. 37 f. 33: 24 s. gr. l In marge: solverunt preposito; eronder: dit gheld sullen zi betalen tot Kersavont, borghe Foykiin. 24 RR. 37 f. 33: 24 s. gr. l In marge: solverunt preposito; eronder: dit gheld sullen zi betalen tot Kersavont, borghe Foykiin. 24 RR. 37 f. 33: 24 s. gr. l In marge: solverunt preposito; eronder: dit gheld sullen zi betalen tot Kersavont, borghe Foykiin. 24 RR. 37 f. 33: 24 s. gr. l In marge: solverunt preposito; eronder: dit gheld sullen zi betalen tot Kersavont, borghe Foykiin. 24 RR. 37 f. 33: 24 s. gr. m In marge: XXIIII lb., debent ad Natale Domini, b. Phill. Tetr. 24 RR. 37 f. 33: 24 s. gr. m In marge: XXIIII lb., debent ad Natale Domini, b. Phill. Tetr. 24 RR. 37 f. 33: 24 s. gr. m In marge: XXIIII lb., debent ad Natale Domini, b. Phill. Tetr. 24 RR. 37 f. 33: 24 s. gr.

Nederlandse historische bronnen 1 Jan Boudekinszm24. Willem Kint om VI lb., sc preposito24 [f. 6 kol. 2]

WADDINSVEEN Des vridachs up sinte Lucas dach anno LXXXI coft hem Herman Willems zoen ende Claes Vroeden soen, ghesamenderhant gheseten in den ambocht van Wadinsveen. Ende voer dese twe cnapen voersc. gheloefde voer Willem Ghijsbrecht f. te betalen te Corsavonde naestcomende anno LXXXI6. Dirc Hactiaen cofte hem up sinte Clemens dach anno LXXXIIII.

In den ambocht van BLEESWIJC heeft hem vri ghecoft Jan Lintken Gheryts f., ghegeven des vridages up sinte Lucas dach anno LXXXI ende hiervoer is borghe worden Willem Ghijsbrechts f. VII dubb. te betalen up Corsavont naestcomende anno LXXXI. [f. 6v kol. 1]

Upten NUWENVEEN in Jans ambocht van Polanen Ysebrant Puyst ghecoft up sinte Victoers dach anno LXXXI25.

In LEYDERDORP Dirc van den Zijl heeft hem ghecoft tsvridages na sinte Aechten dach int jaar LXXXIII [f. 6v kol. 2]

Tot WILLEMSVEEN Jan Konen heeft hem ghecoft tsaterdages na sinte Mathijs

m In marge: XXIIII lb., debent ad Natale Domini, b. Phill. Tetr. 24 RR. 37 f. 33: 24 s. gr. 24 RR. 37 f. 33: 24 s. gr. 25 RR. 53 f. 13: 5 pond 19 s. gr. tezamen.

Nederlandse historische bronnen 1 23

dach anno LXXXIII. Item Dirc Vincke Clais soen heeft hem ghecoft tsaterdages na sinte Mathijs dach anno LXXXIII. [f. 7 kol. 1]

Dese siin van der Harnesse ende hebben himselven ghecoft in der manieren voirscr26. HARNESSE Mathijs Cappoensz. Jan, siin broder Bertout Gherytsz. Aernd Willemsz. Jacop Riken Baernt Allairtsz. Jacop Iansz. Phillips Dircsz. Ghisebrecht Phillipsz. Godevairt Iansz. Gheryt Dircs zoen Jacob Iansz. Clais die Oude Dirc Cappoensz. Dirc van der Horne Costiin Phillipsz. [f. 7 kol. 2]

In MATENESSE heren Daniels ambocht Pieter Ghybenz. Dirc Zomeisz. Ocker Ghibenz. Doede Iacobsz. Jacob Heynricsz. Dirc Iacobsz. Jan Gheryts zoen Aernd Franc Symon Gherytsz. Hughe Gherytsz. Roelof Roelofsz. Willem Symonsz. Ghisebrecht Roelofs [f. 7 kol. 3]

In den ambocht van RUVEN Jan Andriesz. Willem Pieter Hannen ff. Lubbrant Heynnenz. 26 RR. 53 f. 13: 30 s. gr.

Nederlandse historische bronnen 1 Jan Aernd Ocken ff. Jan Ysebrantsz. Alijt Ysebrants weduwe Jacop Gheryt Hildebrant ff. Heynric Dierenz. Dirc Heyn Kenersz. Trude Heyn Keners weduwe Claes Heyn Kenersz. Dirc Dirc Kenersz. oude Dirc die Kener Gheryt Coen Iansz. Aernd Heyn Kenersz. Jan Heyn Kenersz.

In KETELAMBOCHT Vrancke Dirc Zays fn 12. Heynric Dirc Zays fn 12. Daniel Ians soenn 12

In den BROEC after Vlaerdinghe Jan ver Margrieten soen [f. 7 kol. 4]

In SCHYE Oudziers ambocht van Cralingen Ysebrant Dammaesz. Jan die Kraen Jan Hugenz. Doede Hugenz.

n In marge: solverunt preposito. n In marge: solverunt preposito. n In marge: solverunt preposito.

Nederlandse historische bronnen 1 24

Claes Gheerlofsz. Hughe Dircs zoen Jacop Pietersz. Aernd Doeysz. [f. 7v kol. 1]

In den HOF VAN DELF Claes Gherytsz. } om VIII lb. Jan Vranckenz. } om VIII lb. Willem Dieren f. } ghecoft anno LXXX des fridages na Servacii24. Dierber Willems f. } ghecoft anno LXXX des fridages na Servacii24. Kerstant Clays f., gheseten in Popswoude, ghecoft des maendages upten XXI dach in meye24. Jan Dirc Hannen soens zoen ghecoft des dynsdages up sinte Bonefacius dach anno LXXX24. Dirc Ymmen soen ghecoft tsvridages up sinte Pouwels dach Conversio anno LXXX6. Wiggher Gheryt soen ghecoft des vridaghes nae Johannis Baptiste anno LXXXI6.

In MASELANT Ghizekin uuter Liere - VI lb. debet12. Jan Jansz. Kerstant van Alphen Koert van Alpheno Item Jacob Hermans f. heeft hem ghecoft upten eersten dach van maerte ao LXXXIII Floris Dircs f. heeft hem ghecoft up onser Vrouwen avont Annunciacio anno LXXXIII. Ansem Boene des donresdages na Servacii anno XC25. Ghijsbrecht Wroeyde uut Maselant Vincencii anno XC26. Lyclaes Jans soen, woenende in RANDENBURCH in sheren ambocht van Breederoeden, heeft hem ghecoft ende siin nacomelinghe des woensdaechs op sinte Gregorius dach anno LXXV. It. up den meyendach int jaer ons Heren MCCC ende XC zoe coften hem dese drie navolghende: Pieter Florens Ymmen soens sone Gheret Voppen sone25 Jan Hughe Wouters soens sonep 25

Int ambocht van DELFGAWI soe hebben him vri ghecoft van doetslaghen ende van leemten alse voerscr. is: o In marge: ghegeven in den Hage tsonnendages na sinte Gregorius dach anno LXXII. o In marge: ghegeven in den Hage tsonnendages na sinte Gregorius dach anno LXXII. p In marge: dese horen in Maseland.

Nederlandse historische bronnen 1 Dirc Claes Omen soen, ghegeven tot Berghen in Henegouwen up sinte Bartolomieus avont anno LXXX6. Item Reyner Claes soen desghelijc, ghegeven in den Hage tsonnendages na Mauritii anno LXXX6. [f. 7v kol. 2]

Nederlandse historische bronnen 1 25

In WATERINGHER AMBOCHT Jan die Lodder } XII lb. solverunt preposito Dirc, siin soen } XII lb. solverunt preposito [f. 7v kol. 3]

In POPSWOUDE heeft hem ghecoft vri Claes Bloemarts f., ghegeven des sonnendages na sinte Lucas dach anno LXXXI6. Pieter Clarenz. heeft him vri ghecoft, ghegeven in den Hage tsaterdages na Gregorii anno LXXXI.

In den VRIENBAN heeft him ghecoft Dammes Symons soen, ghegeven in den Hage up sinte Michiels dach anno LXXX6.

[f. 8 kol. 1]

In den ambocht van BERCKEL Willaem van der Hoeve e.s.nrs27 Hein Louwerijsz. e.s. ne Aernt Gheerlofsz. Louwerijs Gheerlofsz. Jan Gheerlofs zoen e.h.nrs Claes Katrinenz. e.s.nrs Pieter Gelle e.s.nrs Dicaert Adaemsz. e.s.nrs Dirc Dicaerts zoen e.s.nrs Gherijt Heynen zoen e.s.nrs Claes Pieters soen e.s.nrs Claes Willaemz. e.s.nrs Gheryt Willaemsz. e.s.nrs Dirc Willaems zoen e.s.nrs Jan Brabander zoen e.s.nrs Machtelt Pieters e.h.nrs Bruin Coliin zoen e.s.nrs Dirc Louwerijsz. e.s.nrs Claes Aernts zoen e.s.nrs Jan Claes zoen e.s.nrs Gheryt Claesz. e.s.nrs Aernt Zibrant zoen e.s.nrs Willaem Jans zoen e.s.nrs Jacop Louwerijsz. e.s.nrs

27 In de uitgegeven tekst zijn ter bekorting afkortingen gebruikt voor steeds terugkerende tekstgedeelten in het manuscript, t.w. e.h.ne.: ende haer nacomelinge e.s.ne.: ende siin nacomelinge e.h.nrs.: ende haer nacomelinghers e.s.nrs.: ende siin nacomelinghers

Nederlandse historische bronnen 1 Hughe Reghenboutz. e.s.nrs Dicaert Claesz. e.s.nrs Jacop Dircz. e.s.nrs Jan Hughenz. e.s.nrs Claes van der Brake e.s.nrs. Katriin Jacops e.h.nrs Dammaes Jacopz. e.s.nrs Egghebrecht Gherytz. e.s.nrs Claes Claesz. e.s.nrs Willaem Claesz. e.s.nrs Willaem Claesz. e.s.nrs Griete Claes dochter e.h.nrs Gheryt Gherytz. e.s.nrs Willaem Aerntsz. [f.8 kol. 2] e.s.nrs Aernt Willaemsz. e.s.nrs Bonefaes Willaem e.s.nrs Alijt Willaems dochter e.h.nrs Nelle Willaems dochter e.h.nrs Gheertruut Willaems dochter e.h.ne Pieter Claesz. e.s.nrs Jacop Claesz. e.s.nrs Jan Ouderogghe e.s.nrs

Nederlandse historische bronnen 1 26

Pieter Gherijtz. e.s.nrs Ave Jans dochter e.h.nrs Lijsbet Jans dochter e.h.nrs Willaem Aernt Grieten zoensz. e.s.nrs Dirc Aerntz. e.s.nrs Robbrecht Aerntz. e.s.nrs Jan Willaemz. e.s.nrs Horcaert Claesz. e.s.nrs Jan Claesz. e.s.nrs Gherijt Pieter zoen e.s.ne Claes Pieter zoen e.s.ne Pieter Ruske e.s.nrs Aernt Zivaertz. e.s.ne Pieter Gherijtz. e.s.ne Arlewiin Hein e.s.nrs Walich Gherijtz. e.s.nrs Dirc Koliinz. e.s.nrs Jacop Pieterz. e.s.ne Agata Claes dochter e.h.nrs Claes Janz. e.s.ne Gheryt Heinenz. e.s.nrs Claes Maic e.s.ne Hein Claes e.s.ne Gheertruut Claes dochter e.h.nrs Zibrant Aernt zoen e.s.nrs Pieter Harmanz. e.s.ne Pieter Pieterz. e.s.ne Jan Pieterz. e.s.ne Aernt Pietersz. e.s.ne Nelle Pieters dochter e.h.ne Agata Pieters dochter e.h.ne Aeltruut Pieters dochter e.h.ne Haetwij Pieters dochter e.h.ne [f. 8 kol. 3] Jan Bruinz. e.s.ne Claes Claesz. e.s.ne Claes Claes dochter e.h.ne Katriin Claes dochter e.h.ne Griete Claes dochter e.h.ne Jacop Dircz. e.s.nrs Katrine Syman dochter e.h.ne Aelwiin Symanz. e.s.nrs Jan Symanz. e.s.nrs Siman Simanz. e.s.nrs Machtelt Symans dochter e.h.nrs Willaem Bruinz. e.s.ne Jan Willaemz. e.s.nrs

Nederlandse historische bronnen 1 Kerstant Willaemz. e.s.nrs Pieter Heynenz. e.s.nrs Agata Heynen e.h.nrs Claes Willaemsz. e.s.ne Pieter Aerntz. e.s.nrs Ocker Gheyenz. e.s.ne Jan Ockers e.s.nrs Jan Heynenz. e.s.nrs Jan Moyt e.s.nrs Aernt Hannenz. e.s.ne Ave e.h.ne Jacop Zuutvaen e.s.nrs Hughe Jansz. e.s.nrs Jan Jansz. e.s.ne Dammaes Claesz. e.s.nrs Heingen Claesz. e.s.nrs Koliin Wouterz. e.s.nrs Jan Ghisebrechtz. e.s.nrs Zivaert Pieterz. e.s.nrs Mathijs Berwoutz. e.s.nrs Berwout Berwoutz. e.s.ne Pieter Jansz. ende siin nacomelinghen Dirc Jans zoen [f. 8 kol. 4] e.s.nrs Claes Jansz. e.s.nrs Jan Janz. e.s.nrs Jacop rode Janz. e.s.nrs Reynbrant e.s.nrs Wiggher Jansz. e.s.nrs Ghisebrecht Jansz. e.s.nrs Aernt Jansz. e.s.nrs Jan Pieterz. e.s.nrs Sapiens Jans dochter e.s.nrs

Nederlandse historische bronnen 1 27

Gheertruut Willaems dochter ende siinq nacomelinge Gherijt Jansz. e.s.nrs Gheryt Gherytz. e.s.nrs Pieter Gherytz. e.s.nrs Griete Gheryts dochter e.h.nrs Jan die Rode e.s.nrs Claes Cobgellenz. e.s.nrs Dicaert Jans e.s.nrs Melijs van Berkel e.s.nrs Pieter Rode Jansz. e.s.nrs Jan Dircz. e.s.nrs Jan Claes zoen e.s.nrs Dirc Zande e.s.nrs Claes Ghisenz. e.s.nrs Pieter Ghisenz. e.s.nrs Dammaes Jacopz. e.s.nrs Danel Gheyen zoon e.s.nrs Pieter Danelsz. e.s.nrs Daniel Danels zoen e.s.nrs Claes Swaneldenz. e.s.nrs Jan Danelsz. e.s.nrs Vranc Agaten e.s.nrs Aernt Danelsz. e.s.nrs Dirc Gherijt zoen [f. 8v kol. 1] e.s.ne Pieter Dirc zoen e.s.nrs Jan Dircsz. e.s.nrs Matte Dirck dochter e.h.ne Bonefaes Gherytz. e.s.ne Claes Boenafesz. e.s.ne Dirc Eylaertz. e.s.ne Willaem Aernt Wilbrantz. e.s.nrs Dirc Jansz. Claes Ghisen zoens zoen e.s.ne Agatha Colijn Everartzoen dochter e.h.ne Dirc Claes Femensen zoens z.e.s.nrs Gelijs van Barendrecht e.s.ne Dirc Dirc Eylaertzz. e.s.ne Ave Dircs dochter e.h.ne Ziburc Vranken e.h.ne Jan Vrankenz. e.s.nrs Vranc Vrankenz. e.s.ne Agata Vranken dochter e.h.ne Wyburch Vranken dochter e.h.ne Eylaert e.s.nrs Syman Claesz. e.s.nrs Claes Symanz. e.s.nrs Pieter Mertijns zoen e.s.ne q Sic.

Nederlandse historische bronnen 1 Dirc Copgen Mertijns zoensz. e.s.nrs Alijt Copgens dochter e.h.ne Jan Mertijn zoensz. e.s.ne Alijt Jans dochter e.h.ne Jan Copherenz. e.s.ne Pieter Dircsz. e.s.ne Gheryt Dircsz. e.s.ne Claes Dircz. e.s.ne [f. 8v kol. 2] Pieter Claesz. e.s.nrs Wouter Koliinsz. e.s.ne Adam Pietersz. e.s.ne Doel Dircsz. e.s.ne Jan Dircsz. e.s.ne Gheertruut Dircs e.h.ne Dietwaer Allaerts e.h.ne Everdaet e.s.ne Jan Libbrantz. e.s.ne Trude Allaerts dochter e.h.nrs Hein Bogher e.s.ne Mattijs Heinenz. e.s.ne Aernt Aerntz. e.s.ne Pieter Clinckaert e.s.ne Jacop Jansz. e.s.nrs Zibrant Jans zoen e.s.ne Aernt Jans zoen e.s.ne

Nederlandse historische bronnen 1 28

Jan Zivaetz. e.s.ne Claes Neve e.s.ne Wiggher Aerntz. e.s.ne Dirc Jansz. e.s.ne Gheerlof Harmanz. e.s.ne Marcelys e.s.nrs Willem Hillen f.e.s.ne Jacop Jacopz. e.s.ne Dirc Jacopz. e.s.ne Jacop Simanz. e.s.ne Jan Craliincz. e.s.ne Lussic Gheerlofs e.h.ne Aernt Gheerlofsz. e.s.ne Claes Gheerlofz. e.s.ne Aechte Gheerlofs dochter e.h.nrs [f. 8v kol. 3] Aerlant Zivaerts e.h.nrs Mellijs Zivaertsz. e.s.nrs Katrine Zivaerts dochter e.h.nrs Mellys Hughen e.s.nrs Noede e.s.ne Claes Willaemz. e.s.nrs Claes Copherenz. e.s.nrs Alijt Claes dochter e.h.nrs Vranc Claes zoen e.s.nrs Jan Melysz. e.s.ne Jan Ianz. e.s.ne Jan van der Laede e.s.nrs Gheryt Jansz. e.s.nrs Willaem Jansz. e.s.nrs Jan Janz. e.s.ne Jan Pieterz. e.s.ne Vastraet Aerntz. e.s.nrs Pieter Ysbrantz. e.s.nrs Jan Dircz. e.s.ne Claes Fyenz. e.s.ne Claes Willaemz. e.s.ne Pieter Zivaertsz. e.s.ne Jan Bug Dammaesz. e.s.nrs Ghisebrecht Willaemz. e.s.nrs Pieter Claesz. e.s.ne Dirc Hovelinc e.s.ne Yve Hovelincs dochter e.h.nrs Troveis e.s.nrs Everout Jansz. e.s.ne Zibrant Pieterz. e.s.ne Voppe Aerntz. e.s.ne

Nederlandse historische bronnen 1 Aernt Voppenz. e.s.ne Alijt Voppen dochter e.h.nrs Fillips die Piper e.s.ne Dirc die Piper e.s.ne Ghibe Dircz. e.s.ne Siman Dircz. e.s.ne Gheryt Moenenz. e.s.ne Pieter Aerntz. e.s.ne Jan Pieterz. e.s.ne Zivaert Pietersz. e.s.nrs Nelle Pieters dochter e.h.nrs Griete Everouts dochter e.h.nrs Erlewijn Heinenz. e.s.nrs Gherijt Danelz. [f. 8v kol. 4] e.s.nrs Dirc Wyvenz. e.s.nrs Han Bennenz. e.s.nrs Ghisebrecht Pieterz. e.s.nrs Katriin Jan Bennenz. dochter e.h.ne Kerstant Katrinenz. e.s.nrs Alijt Dirc Soetemans e.h.ne Jan Dircz. e.s.ne Gheerlof Dircsz. e.s.nrs Alijt Dircs dochter e.h.ne Ziburch Dircs dochter e.h.ne Copgen Meestersz. e.s.nrs Dirc Meestersz. e.s.nrs Alijt Voppen e.h.nrs haer kinder e.h.nrs Pieter Janz. e.s.ne Gheryt Coppenz. e.s.nrs Dierman Claesz. e.s.nrs Claes Coppenz. e.s.nrs Kerstant Jansz. e.s.nrs Hein Berwout zoen e.s.nrs

Nederlandse historische bronnen 1 29

Croec Claesz. e.s.nrs Claes Gheryt Mannenz. e.s.nrs Willaem Gheryt Mannenz. e.s. nrs Jacop Aerstz. e.s.nrs Gheryt Mannaert soen e.s.nrs Steffen Aerntz. e.s.nrs Claes Aerntz. e.s.nrs Zivaert Willaemsz. e.s.nrs Hughe Claesz. e.s.nrs Willaem Jansz. e.s.nrs Alijt Jans dochter van der Lade e.h.nrs. Jan Jacop Moyttenz. e.s.nrs [f. 9 kol. 1] Claes Jacop Moyttenz. e.s.nrs Aelwiin Aerntz. e.s.nrs Aernt Aelwiinz. e.s.nrs Matte Aelwiins dochter e.h.nrs Pieter Boscoep e.s.ne

Welgheboren lude in MAESLAND Ghisekiin uter Liere Oedzier Scouten soen Gheriid Scouten soen Jan van der Hoeve Aernts soen Scoute Aernts soen Pieter Dirc Aernts soen Florens Vriesen soen Jan Dircs zoen anno LXXIX op den derden dach van meye. Jacob van den Dorp heeft himselven vrij ghecoft van borghe te worden van dootslaghen ende van leemten des manendages na sinte Ians dach Nativitatis anno LXXXr. Jan Bonssing in Mazelant heeft hem ghecoft van der borchtocht vry in den Hage tsonnendages na Ambrosii anno LXXXII.

Huuslude in MAESLAND Oedzier Alide soen Jacop Claes zoen des dages upten Pinxterdach anno LXXXr. Gheret Claes zoen, zijn broeder upten zelven dach ende nacomelinge. Aernt Pieter Jacob zoen ende zinen nacomelinghen anno LXXX upten Pinxterdach6. Item Reynier van Coudenhoven, ghegeven in den Hage up sinte Michiels dach anno LXXX6. Item Jan die Jonghe, ghegeven in den Hage tsvridages voer Letare anno LXXXI. [f. 9 kol. 2] r In marge: zonder brief. r In marge: zonder brief.

Nederlandse historische bronnen 1 In SCIPLIEDE Waelgheboren lude Upten Pinxterdach Bouden van Naeldwijc anno LXXX ende nacomelinger6

In KETELAMBOCHT Gherijt Reyners zoen die coft hem tsmanendages na Odulfi anno LXXXIIII [f. 9 kol. 3]

Welgheboren lude in MONSTER Jan Jan Willem ff.

r In marge: zonder brief.

Nederlandse historische bronnen 1 30

In MONSTER Huuslude in Monsterambocht Hughe Moyert Dircs soen ghecoft tsonnendages na sinte Pouwels dach Conversio anno LXXX6. Item Gherijt Philips soen heeft hem ghecoft des wonsdages na Scolastice Virgines anno LXXXI6. Phillips Keylarts zoen heeft hem ghecoft des manendages na Urbani anno LXXXII6. Phillips Ansems f. heeft hem ghecoft up sinte Michielsavond anno LXXXIII. Item Clais Willems f. heeft hem ghecoft tsdinxdages na sinte Mertijns dach in den winter anno LXXXIII. Bokel Willemsz. cofte hem zeven dage in marte anno LXXXVII28. [f. 9v kol. 1]

In den ambochte van SNIDELWIIC in den eersten It. Claes Ludelofs soen Aernt Dircs soen Wouter Claes soen Willem Symonsz. Gheryt Jansz. Jan Everaerts soen Dirc Alide soen Dirc Grieten soen Gheryt Dircsz. Willem Ghisebrechtsz. Ghisebrecht Ghisebrechtsz. Boelant Stoeps soen Sasbout Stoepsz. Jan Oudiinsz. Pieter Dirc Claes Heynen f. It. Meus Evers f. It. Evert Meusz. Rissent Hobben mit hoeren kiinderen Robbrecht Heynricsz. Jacop Jans soen Ysebrant Jansz. Claes Pietersz. Baen Robbrechtsz. Jan Adamsz. Willem Bruunegghe Ghise die Heedighe Claes Huusman Jan Aernts f.

28 RR. 49 f. 22v: 9-3-1388, 24 s. gr.

Nederlandse historische bronnen 1 Claes Storm f.

In PUELYEN Gheryt die Priker Dirc Hughen f. Gheryt die Witte Mertiin Claes f. Trude Didden ende haer kiinder Vrederic Jans soen Lyclaes Willems soen Dirc Jans f. ende siin kiinder Dirc Voneman Hughe Jans f. Vrederic Ziburghe soen ende ziine kinder Otte Jans soen Allart Diddenz. Jan Pieters f. Pieter Neven f. ende siin kiinder Jan Gheyen f. Coenraet Aerntsz.

Nederlandse historische bronnen 1 31

Aernout Coenraets f. [f. 9v kol. 2] Gheryt Aernts f. ende Wolbrants kiint Jacop Symons f. Coliin Fellen f. Claes Gheyen f. Jan Florens f. Gheryt die Wilde Dirc Jans soen Godevert Ziburghe f. Wouter Ziburghe z. Pieter Dirc Nyenz. Symon Engbrechtsz. Coenraet Hannenz. ende zine kiinder Dirc die Vroede Dirc Heynrics soen ende siin zuster Bartholomeus Evertsz. Claes Evers f. Jan die Langhe Claes Coenraetsz. Lyclaes Ziburghen soens kiinder [f. 9v kol. 3]

Welgheboren lude in VOERSCOETEN, die hem coften op sinte Gheertruden dach anno LXXV in eenen brieve In den eersten Jacop van den Oerde Bartholomeus van den Oerde Dirc Bosschart Hughe van den Oerde Dirc van den Bossche Jans soen Hughe van den Bossche Dircs soen Jan Aernt Dircs ff. Item in eenen brieve, ghegeven opten dach voers. Aernt Dircs soen van Delf Ghisebrecht van Delf Wouter Symon Ghaelen soen It. in eenen brieve alleene, ghegeven des vridages na Gheertrudis Bartout Mouweriins soen It. in eenen brieve, ghegeven opten selven dach Heynric Doele Stepphen Gherlofs soen It. in eenen brieve alleene, ghegeven opten dach voers. Willem Hughen soen It. in eenen anderen brieve opten dach voernoemt Jacop Aernts soen ende Matheus Aernts soen, ghebroeders It. in eenen anderen brieve opten selven dach

Nederlandse historische bronnen 1 Jan van Berghen, woenende tot VOERBURCH It. in eenen anderen brieve des manendaechs op onser Vrouwen avont Annunciatio Claes Hughe Lauwen soen [f. 9v kol. 4] It. des manendaechs op onser Vrouwen avont Annunciatio coft him Dirc van Delf ghien borghe te worden noch in te winnen van doitslaeghen jof van leemten. It. Jan van den Houte eenen brief opten selven dach voers. woenende tot WASSENAER. It. Aernt van den Houte eenen brief opten selven dach voers. woenende tot Wassenaer. It. Robbrecht Claes soen eenen brief opten derde dach der maent van aprille.

Nederlandse historische bronnen 1 32

It. Willem Gheryt Willems soens soen eenen brief opten sesten dach der maent van aprille. It. Dirc Wouter eenen brief opten selven dach. [f. 10 kol. 1]

Anno LXXVI Item des dinghesdaechs na sinte Martens dach translatio anno predicto coft hem Willem van den Veene, ambochtsheer ten DORPE, in eenen brieve ghien borghe te worden van dootslaeghe jof van leemten It. desgheliix in eenen anderen brieve ende opten selven dach Willem van der Laene, woenende in BLOEMERTSDIJC It. des donresdaechs daerna in eenen anderen brieve Pieter Veniin Jan Venijns soen, woenende tot SCOENRELOE It. des sonendaechs na sinte Jacops dach anno predicto coften hem die van den NIEUWENBROEKE ghien borghe te worden noch dat men se niet en sal moghen inwinnen van doetslaeghen noch van leemten also die hierna ghescreven staen, in den eersten Pouwels Pieters soen Jacop Gheryt Douwen soen Jan Gheryt Douwen soen Riinkiin Gheryt Douwen soen Pieter Langhen soen [f. 10 kol. 2]

Des manendages na Margriete In den ambochte van ZWAEMERDAMME In den eersten Jan die Witte Ghisebrecht Goet Floer Vranken soen Willem Vranken soen Ellart Vranken soen Jan Heynrics soen Ghise Enghels soen Louwe Symons soen Jacop Vranken soen Lambrecht Betten soen Clais Jans soen Heyne die Smit Claes van der Horste Michiel Dircs soen Gheryt Soete Willem Laerse Nannetgin Mathiis Ellaert Gheylen soen Dirc Nannetgins soen Mathiis Jans soen

Nederlandse historische bronnen 1 Kerstant Jacop Clinckerts soen Ghisebrecht Gheryts soen Luuctgin Dirc Brunings soen Gheryt Ever Symon die Snider Dirc Naghel Voppe Ghisebrechts soen Gheryt Symons soen Everaert Ellaerts soen Floriis Willems soen Witeman Jan Voppen ff. Claes Jans soen, siin neve Jan Jan Voppen ff. Dirc van der Aer Jan Naghel Pieter Jan Naghels soen Gheryt Goetbrants soen Jacop van der Hede Willem Symons soen

Nederlandse historische bronnen 1 33

Gheriid Zael Dirc Soets soen Willem Lammetgins soen It. des woensdaechs na sinte Pieters dach ad vincula coft him in eenen brieve anno predicto Dirc uter Liere, woenende in MAESLAND. It. Pieter Jans soen, woenende tot SCOENRELOE, des donresdaechs na Vincula Petri. [f. 10 kol. 3]

Des vridaechs na sinte Margrieten dach In den ambochte van GROENSVOERT In den eersten Symon Jans soen Jacop Willems soen Dirc Willems soen Claes Claes soen Jan Willems soen Jan Pieters soen Pieter Boykiin Jan Gheryts soen Dirc Jans soen Jan Dircs soen Gheryt Boydiins f. Jan Bouden soen Dirc Coppen soen Wolbrant Wouters soen Jacop die Snider Gheryt Walichs soen Jan Boudiins soen Vrederic Lyclaes soen Martiin Pieters soen Martiin Veenmans soen Martiin Martiins soen Jan Claes soen Ysebrant Katrinen soen Gheryt Ermbouts soen Coppiin Coppen soen Gheryt Jacops soen Pieter Willen soen Wouter Damen soen Allart van Yenwil Volre Jans soen Jacop Gheryts soen Jan Dircs soen Heynric Hughen soen Domen Casse

Nederlandse historische bronnen 1 Floriis Casse Coppiin Pieter Neven soen Pieter Casse Claes Jans soen Gheryt Enghebrechts soen Willem Dircs soen Seel mit haren kiinderen Jan Didde Claes soens soen Jan Jacop Didden soens soen Coppiin Gheye Jacop Didden soens soen Jan Broey Jacop Didden soens soen Claes Gheertrude soen Jan Goeden soen Martiin Dirc Ghoelen soen Martiin Coppen soen Walich Coenraets soen Godevaert Claes soen Dirc Hughen soen Dirc Wouters soen van der Kerke Pieter Jacops soen Meliis Hughen soen Claes Heyntgins soen Willem Diedarde soen Gheryt Dirc Boets soen Gheryt Niclaes soen Claes Jans soen Heynric Niclaes soen Jacop Hughen soen Kerstant Gheerlants soen

Nederlandse historische bronnen 1 34

Gheryt Hughen soen [f. 10 kol. 4] Dirc Gheerlants soen Dirc Willems soen Gheryt Ziben soen Pieter Ziben soen Gheryt Heynrics soen Jan Meliis soen Niclaes Dircs soen Gheryt Claes soen Jan Jans soen It. op sinte Michiels avont anno predicto cofte him Willem van den Hoeve in eenen brieve ghien borghe te worden van doetslaeghen jof van leemten. It. des vridaechs na sinte Gregorius daeghe anno predicto coft him Claes die Leewe Jans f. in eenen brieve ghien borghe te worden van doetslaeghen jof van leemten, commoratur in MORDRECHT. [f. 10v kol. 1]

Anno LXXVII It. des vridaechs opten derden dach der maent van aprille anno predicto soe coft him Jan Pieter Riken soen in eenen brieve ghien borghe te worden van doetslaeghen jof van leemten. It. des woensdaechs opten achtenden dach der maent van aprille anno predicto soe coft him Dirc Coenraets soen doude in eenen brieve ghien borghe te worden van doetslaeghe jof van leemten. It. des manendaechs opten zeven ende twiintichsten dach der maent van aprille anno predicto soe coft him Allart Jan Pieter Mellen soens soen in eenen brieve ghien borghe te worden van doetslaeghen jof van leemten28. It. des woensdaechs na Tyburcii anno predicto soe coft him Willem Tols soen in eenen brieve ghien borghe te worden van doetslaeghe jof van leemte. It. opten heylighen Ascensioens dach anno predicto coften him Gheryt Rampen soen, Willem ende Aernt, siin tvie soenen, in eenen brieve ghien borghe te worden van doetslaeghe jof van leemte29. It. eodem die anno predicto coft him Jan Dirc Raets soen in eenen brieve ghien borghe te worden van doetslaeghe jof van leemte29. It. op sinte Martiins dach translatio anno predicto coft him Claes Hont in eenen brieve ghien borghe te worden van doetslaeghe jof van leemten29. [f. 10v kol. 2] It op onser Vrouwen avont Nativitas anno predicto coft him Dirc Heynrics soen, woenende int ambocht van der LIERE, ghien borghe te worden van doetslaeghe jof van leemte29. [f. 10v kol. 3]

29 RR. 35 f. 44: 30 s. gr. 29 RR. 35 f. 44: 30 s. gr. 29 RR. 35 f. 44: 30 s. gr. 29 RR. 35 f. 44: 30 s. gr.

Nederlandse historische bronnen 1 35

HAEGHE ende HAEGHEAMBOCHT It. des dinghesdaechs opten viertienden dach der maent van aprille anno LXXVII coften him vrij die goede lude ghemeenliic ende een ygheliic besonder, woenende in die Haeghe ende in den ambochte van der Haeghe ghien borghe te worden van doetslaeghen ende van leemten ghelikerwiis als die hantvesten begriipt, die si van mijn lieven ghenadighen heere den hertoeghe daer of hebben30.

In LIERAMBOCHT It. op sinte Willebroerds dach anno predicto coften him Jacop Stapel ende Symon Willems soen ghien borghe te worden van doetslaeghen jof van leemten elc in eenen brieve. It. opten woensdach na sinte Martiins dach in den wiinter anno predicto coft him Jacob Gheryt Mouweriins ff. ghien borghe te worden van doetslaeghen jof van leemten29. It. op sinte Katrinen avont anno predicto coft him Jan Mouweriins soen ghien borghe te worden van doetslaeghen jof van leemtens. It. Claes van Hoeylede Muus soen tot VLAERDINGHEN coft him ghien borghe te worden van doetslaeghen ende van leemten des donresdaechs na sinte Katrinendach anno predicto29. It. up sinte Valentijns dach anno LXXVII cofte him Herman Dirc Meeus z. zoen met enen brieve van doetslagen ende van leemten31. It. Aernt Pieter Pieter Dieren soens soen heeft him ghecoft ghien borghe te worden van doetslaeghe noch van leemten tsaterdaechs na Valentiin actum Tordrecht; dominus Theodericus nescit cui solvit31. [f. 10v kol. 4]

In DIE LIERE It. in die Liere anno LXXIX op den derden dach van meye coft hem quijt Jan Florys zoen32. It. in dien Liere coft hem quijt Pieter Dircsz. up des sonnendages na Gertrudis anno LXXXI33.

In LISSE heeft hem ghecoft Jan Gheryts zoen, ghegeven in den Hage tsdonresdages na onser Vrouwen dach Annunciacio anno LXXXI33.

30 RR. 35 f. 44: 35 pond 12 s. 6 d. gr. s Deze aantekening is doorgehaald. 31 RR. 35 f. 44v: 30 s. gr. 31 RR. 35 f. 44v: 30 s. gr. 32 RR. 36 f. 35: 1 pond 2 s. gr. 33 RR. 37 f. 34: 1 pond 2 s. gr. 33 RR. 37 f. 34: 1 pond 2 s. gr.

Nederlandse historische bronnen 1 36

It. dat ambocht van ZUUDWIJC, dat toebehoert heren Dirc Voppenz. den jongen, ende cofte tieghen Wouter van Melensteyne tote ses husen toe also lange alse si dair in den ambochte wonachtich bliven, hebben hem quite ghecoft alse voirscr. is op den zestienden dach van meye anno LXXIX. [f. 11 kol. 1]

Jacop Goendincs zoen, gheseten binnen ROTTERDAM, ghecoft van borchtocht quyt des vridachs na sinte Bonefacius dach anno LXXX. Jacop Sprnaghelt Dirc Costers zoen, gheseten binnen Rotterdam, ghecoft des vridages na sinte Bonefacius dach anno LXXX. Dirc Woester Nittaert Goedincs zoen, gheseten binnen Rotterdam, ghecoft des vridachs na sinte Bonefacius dach anno LXXXt. Voppe Daems zoen binnen Rotterdam ghecoft na Bonifacii anno LXXX. Simon Hont ghecoft des vridaghes na Bonifacii anno LXXX. Jacob Paerdecoper Dircs zoen ghecoft des vridages na Bonifacii anno LXXX.

In HILDEGERTSBERGHE heeft him ghecoft Symon Rovers soen, ghegeven in den Hage up sinte Victoers avondt anno LXXX.

NOTORP In HEREN WILLEMS VEEN Clais Dammas zone cochte him des satersdages voer Johannis Nativitas anno LXXXI ende zine kinder, die in zinen broede zijn alse Ermeghert, Pieter, Jan, Dammas, zine brodeghe kinder6.

In den NUWENVEEN Wiggher Heyne zone up Alrezielen dach anno LXXXI6. Mourijn Heinen zone6

In den ambocht van der OUDERSCIE Bertelmeus Voppen f. heeft hem ghecoft up sinte Baven dach anno LXXXIII. [f. 11 kol. 2]

In ALFEN Willem Hugenf. heeft hem ghecoft5

In VORBURCH Gheryt Vuer cofte hem van denselven omtrent Conversio Pauli anno LXXXVI34.

In ZANTAMBOCHT Jan Jan Meynsen zoens zoen cofte hem omtrent Pauli

t In marge: dese drie namen hoer ghelt weder want het en mochte him Rotterdam ghiene scade doen ende hore brieve is ghebleven in den Hof. 34 RR. 48 f. 21v: te Voorschoten, maandag na Conversio Pauli, 24 s. gr.

Nederlandse historische bronnen 1 37

Conversio anno LXXXVI35. Heine Heinrixz. tot ALFEN cofte hem up sinter Clais avont anno LXXXVII36. [f. 11v kol. 1]

WASSENAER Gheerlof Steffens soen, wonende in heren Willems ambocht van Cralinge in Wassenaer, heeft hem ghecoft van dootslage ende van leemten borge te wesen up sinte Clais avont anno LXXX. Aernt van Tetrode cofte hem, tsmanendages na Dertiendach anno LXXXVI37. Willem Gherytsz. in Wassenaer in tsburchgraven ambocht cofte hem des manendages na Urbani anno LXXXVI38.

In BERCKELAMBOCHT Duurbaer Claisz. heeft hem oec ghecoft van der borchtocht tsvridages na Conceptio Marie anno LXXXIIII39. [f. 11v kol. 2]

In BLEESWIJC Pieter Vrancke Pieters f. die cofte hem van borghe te worden van dootslage of leemten tsaterdages na Purificacio anno LXXXV40.

In MAZELANT Dirc die Wael cofte hem XII dage in aprille anno LXXXVII41.

Up HEREN JACOPSWOUT Coenrart die Roede cofte hem tsmanendages na Tyburcii anno LXXXVII42. [f. 12 kol. 1]

In den NUWENCOOP Martijn Pieters zoen cofte hem X dage in aprille anno LXXXVII42. Gheryt Kerstantsz. up sinte Pouwels avont Conversio anno LXXXVII. Jan Kerstantsz. eodem die supradictos Dirc Jacobsz. eodem die predicto.

In ZEVENHOEVEN anno LXXX VII coften hem dese, die hierna ghescreven staen Liclais Clawenz. tsonnendages na Kersdach36

35 RR. 48 f. 21: Jan Heinric Meynsenz., in het ambacht Naaldwijk, maandag na Conversio Pauli 1388, 24 s. gr. 36 RR. 49 f. 21: 24 s. gr. 37 RR. 48 f. 21: 24 s. gr. 38 RR. 48 f. 22: 1387, 24 s. gr. 39 RR. 46 f. 10: 22 s. 6 d. gr. 40 RR. 47 f. 17: 22 s. 6 d. gr. 41 RR. 48 f. 21v: Dirc die Zael, 24 s. gr. 42 RR. 48 f. 21v: 24 s. gr. 42 RR. 48 f. 21v: 24 s. gr. 36 RR. 49 f. 21: 24 s. gr.

Nederlandse historische bronnen 1 Jan Willemsz. up sinte Thomasdach apostels36

36 RR. 49 f. 21: 24 s. gr.

Nederlandse historische bronnen 1 38

Raden Reynoutsz. up sinte Thomas dach vors36. Jacob Dirxz. up sinte Thomas dach vors42. Jacob Dirxz. tsdonresdages na Valentini43.

In ARLENDERVEEN Dire Ermboutsz. } up sinte Pouwels avont Conversio anno LXXXVII

Jan Kerstantsz. } up sinte Pouwels avont Conversio anno LXXXVII

[f. 12 kol. 2]

Die buren van den NUWENVEEN Florijs Dirxz. Pieter Vennenz. Clais Jacobs Roelof Liclaisz. Jan Liclaisz. Gheryt Dircsz. Heinric Dircsz. Dirc Dircsz. Gheryt Willemsz. Clais Willemsz. Jan Willemsz. Jan Saffatijn Willem Jansz. Jan Moyenz. Willem Jacobsz. Clais Jacobsz. Willem Gherytsz. Jan Keisersz. Pieter Keisersz. Jacob Keisersz. Florys Keisersz. Dirc Keisersz. Clais Keisersz. Dirc Kint Gheryt Aerntsz. Dirc Ghenersz. Jan die Coster Baen Trudenz. Coman Gheryt Jacob Jan Dirc Boen Baen Wobaers neve Clais Willemsz.

43 RR. 49 f. 22: 24 s. gr.

Nederlandse historische bronnen 1 Dirc Delsch Coman Heyn Jan Phillipsz. Huge Willemsz. Jan Aerntsz. Willem Dircsz. Walich Bonsinc Willem Walichz. Dirc Walichz. Willem Saffatijn Jan Egghebrechtz. Baen Jansz. Pieter Jansz. Boudijn Pietersz. Dirc Ghizebrechtsz. Wilmaer Jansz. Moen Gherytsz. Gherijt Claisz. Gherijt die Clerc [f. 12 kol. 3] Clais die Clerc Willem die Clerc Aernt Venenz. Pieter Symons zoen Aelwijn Jansz. Aernt Vaet Jan Snellenz. Dirc van den Horn

Int selve kerspel DES HEREN AMBOCHT VAN EGMONDE Roelof Vaet

Nederlandse historische bronnen 1 39

Dirc Dibbrantsz. Aelbrecht Kerstantsz. Clais Kerstiaensz. Ghizebrecht Coptiaensz. Dirc Coptiaensz. Jacob Gherytsz. Ghizebrecht Galenz. Jan Remmel Willem Remmel Dirc Remmel Aernt Remmel Jan Schinckelbout [f. 12v kol. 1]

Dit zien die buren van WERMONDE, die hem cofte tsonnendages na Gregorii anno LXXXVII44. in den eersten Dammas Willemsz. Jan Willemsz. Jacob Willemsz. Symon Willemsz. Jacob Dammas Claiszz. Jacop Doedenz. Louwerijs Pietersz. Aernt die Cuper Ghizebrecht Pietersz. jonghe Dirc Gheldolfsz. Jacob Dammesz. Clais Aerntsz. Symon Dammesz. Hein Rijc Simonsz. Willem Duuker Pieter Vodde Jan Willem Vastraetszz. Andries Willemsz. Willem Doede Pieter Alidenz. Jan Claisz. Huge van den Stien Pieter Ghizenz. Simon Ghizebrechtsz. Pieter Floerkinsz.

Dit sijn die bure, die hem ghecoft hebben up HEER JACOBSWOUT tsonnendages na Gregorii anno LXXXVII45 In den eersten 44 RR. 49 f. 23: 33 s. 4 d. gr. 45 RR. 49 f. 23. 6 pond 13 s. 4 d. gr.

Nederlandse historische bronnen 1 Dirc Boen jonge Reynout Boudijn, sijn zoen Jacob die Coster Elle Zeghersz. Jan Golenz. Jan Willemsz. Gheryt die Bicer Dirc van Douwen Clais Copkinsz. Dirc Jansz. Heinric Liclaisz. Jan Heinenz. [f. 12v kol. 2] Godevert Dircsz. Willem Liclaisz. Willem Jansz. Heine Jansz. Andries Aerntsz. Gheryt Aerntz. Jan Baenkijn Jan Gherytsz. Martijn Godevertsz. Florys Gherytsz. Jan Reynoutsz. Gheryt Claisz. Alijt Clais mit horen kinderen [f. 12v kol. 3] Jan Clementsz. Jan die Wilde Dirc Clemensz.

Nederlandse historische bronnen 1 40

Will em Clementsz. Clais Clemensz. Florys Jacobsz. Pieter Vrankenz. Dirc Vranckenz. Jan Dircsz. Jacob Huge Buttermansz. Pieter Hugenz. Willem Pietersz. Jacob Yevenz. Pieter Jacobsz. Clais Jacobsz. Clais Douwenz. Gheryt Huge Willem Goile Gherijt die Reede Jacob Moysz. Aelwijn Moidenz. Dirc Aelwijnsz. Pieter Claisz. Jan Andriesz. Andries Jacobsz. Rembrant Gherytsz. Walich Aerntsz. Woubrecht Aerntsz. Willem Reynersz. Jan Wolf Hughe Clinckert Heinric Claisz. Clais Florysz. Louwe Dircsz. Aelwijn Jacobsz. Godevert Claisz. Aelwijn Roelofsz. Dirc Dirc Aelwijnszz. Jan Dircsz. Gherijt Dircxz. Screvel Gherijtsz. Gheryt die Grote Andries Jansz. Gheryt Coenraertsz. Danel Clinckert Clais Willemsz. Heyn Heynenz. [f. 13]

NUWENVEEN

Nederlandse historische bronnen 1 Eerst Hobbe Gherytsz. ende Wouter Gherytsz., gebroeders, in enen brieve ut supra.

Nederlandse historische bronnen 1 41

Index van plaatsnamen

(De cijfers verwijzen naar de bladzijden)

Aarlanderveen, 38 Abtswoude (Popswoude), 24, 25 Alphen a.d. Rijn, 21, 22, 36, 37 Berkel, 25, 37 Bleiswijk, 22, 37 Blommersdijk (Rotterdam), 32 Delfgauw, 24 Dorp (Maasland), 32 's-Gravenhage, 9 's-Gravenhage en Haagambacht, 35 's-Gravenzande, 9, 36 Groensvoort (Waddinxveen), 33 Haagambacht, 8, 35 Harnas (bij ), 23 Hazerswoude, 10 Hillegersberg, 36 Hillegom, 8 Hof van Delft, 24 Jacobswoude (Esselikerwoude), 37, 39 Katwijk, 8 Ketel (Schiedam), 23, 29 Koudekerk, 22 Leiderdorp, 22 de Lier, 24, 34, 35 Lisse, 8, 35 Maasland, 24, 29, 33, 37; zie ook Dorp. Matenesse (Schiedam), 23 Monster, 29, 30 Moordrecht, 34 Nieuwbroek, 32 Nieuwkoop, 37 Nieuwveen, 22, 36, 38, 40 Noordwijk, 8 Nootdorp, 36 Overschie, 23, 36 Poeliën (Waddinxveen), 30 Popswoude, zie Abtswoude. Randenburg (Reeuwijk), 24 Reeuwijk, 21 Rotterdam, 36 Ruiven (bij Delft), 23 Rijswijk, 5 Schipluiden, 29

Nederlandse historische bronnen 1 Schoonderloo (Rotterdam), 32, 33 Snijdelwijk (Waddinxveen), 30 Valkenburg, 8 Vlaardingen, 23, 35 Voorburg, 6, 31, 36 Voorschoten, 6, 7, 31 Vrijenban, 25 Waddinxveen, 22 Warmond, 39 Wassenaar, 7, 31, 37 Wateringen, 25 Wilsveen, 22, 36 Zantambocht, zie 's-Gravenzande. Zegwaard, 14 Zevenhoven, 37 Zoetermeer, 14 Zoeterwoude, 19 Zuidwijk (Waddinxveen), 36 Zwammerdam, 32

Nederlandse historische bronnen 1 42

Prins Maurits Miniatuur van Balthasar Gerbier d'Ouvilly, 1619 Stichting Historische Verzamelingen van het Huis van Oranje-Nassau

Nederlandse historische bronnen 1 43

Prins Maurits en de goede zaak. Brieven van Maurits uit de jaren 1617-1619 bewerkt door J.G. Smit

In de publicaties over de voor de geschiedenis van de Republiek zo belangrijke jaren 1617-1619, waarin het conflict tussen prins Maurits en Oldenbarnevelt zijn hoogtepunt bereikte en zijn tragisch einde vond, is de laatste jaren de volle aandacht op Oldenbarnevelt gevallen. Wij beschikken nu over een zeer verzorgde bronnenpublicatie1 en een uitnemende, tot verdere studie stimulerende, biografie2. Maurits daarentegen moet het nog altijd doen met een biografie uit 18433. Vóór het verschijnen van Scherfts dissertatie4 werd de meeste aandacht aan hem besteed als militair of als een der hoofdrolspelers in de twisten tijdens het Twaalfjarig Bestand. Wat de schriftelijke neerslag van zijn doen en laten betreft, de bekende ‘Archives’ van Groen van Prinsterer5 bevatten uit de jaren 1617, 1618 en 1619 respectievelijk 48, 3 en 2 brieven van en aan hem. Van de brieven uit 1617 zijn er echter 47 van of aan Maurits' neef, de stadhouder van Friesland en Groningen, Willem Lodewijk; 13 van deze brieven dateren van na 1 augustus. In 1618 en 1619 verbleef Willem Lodewijk veelal in Den Haag, zodat correspondentie tussen hem en Maurits dan nagenoeg ontbreekt. Dat de briefwisseling van Maurits in deze jaren veel meer omvat moet hebben is zonder meer duidelijk, maar het Koninklijk Huisarchief bevatte niet meer en uit familiearchieven leek niet veel meer te verwachten. Een belangrijke aanvulling kwam toch nog in 1901, toen de Amsterdamse stadsarchivaris Breen uit de tweede hand brieven van Maurits aan Reynier Pauw, burgemeester van Amsterdam, uit de jaren 1617 en 1618 publiceerde6.

1 . Bescheiden betreffende zijn staatkundig beleid en zijn familie. Ed. S.P. Haak en A.J. Veenendaal. 3 dln. 's-Gravenhage, 1934-1967 (Rijks Geschiedkundige Publicatiën, Grote serie nos. 80, 108 en 121). 2 J. den Tex, Oldenbarnevelt. 5 dln. Haarlem-Groningen, 1960-1972. 3 C.M. van der Kemp, Maurits van Nassau. 4 dln. Rotterdam, 1843. 4 P. Scherft, Het sterfhuis van Willem van Oranje. Leiden, 1966. 5 G. Groen van Prinsterer, Archives ou correspondance inédite de la maison d'Orange-Nassau. Deuxième Série, t. II 1600-1625. Utrecht, 1858. 6 J.C. Breen, ‘Correspondentie tusschen prins Maurits en den Amsterdamschen burgemeester Reinier Pauw in de jaren 1617-1619’. BMHG XXII (1901) 388-443.

Nederlandse historische bronnen 1 44

In het Koninklijk Huisarchief bevindt zich echter, nu al meer dan een eeuw, een verzameling minuten van brieven van Maurits uit de jaren 1617-1619, die tot nu toe (uitgezonderd de brieven aan Pauw) niet bekend waren, althans nooit gebruikt zijn door historische onderzoekers. Deze 118 brieven, die de binnenlandse troebelen uit die tijd betreffen en alle gericht zijn aan binnenlandse geadresseerden, zowel particulieren als stadsbesturen, worden hier in chronologische volgorde gepubliceerd. De antwoorden van de geadresseerden zijn niet bewaard gebleven. De herhaalde verzekering van Maurits aan hen dat hij hun brieven vernietigd heeft zal inderdaad met de waarheid overeenstemmen.

De brieven uit 1617 en 1618

Zowel chronologisch als wat de inhoud betreft vallen de brieven in twee gedeelten uiteen. Het eerste deel, nos. 1-90, bevat brieven uit de periode 8 augustus 1617-23 juni 1618. Het beginpunt wordt gemarkeerd door het aannemen op 4 augustus 1617 door de onvolledige Staten van Holland, op instigatie van Oldenbarnevelt, van de ‘Scherpe Resolutie’. Directe aanleiding tot het nemen van de resolutie waren het innemen van de Haagse Kloosterkerk door de Contraremonstranten en Maurits' kerkgang aldaar. Deze befaamde resolutie, waarvan de bijnaam ‘scherpe’ contemporain is (hij komt voor in Maurits' brief aan Pauw van 11 augustus, no. 2), hield het volgende in: a) de steden werden gemachtigd waardgelders in dienst te nemen; b) aan de Hoge Raad en het Hof van Holland werd verboden zich te bemoeien met de maatregelen van de stedelijke magistraten (dus burgers mochten bij de gerechtshoven niet in beroep gaan tegen vonnissen van hun stedelijke overheid; in de brieven wordt dit aangeduid met de term ‘handtsluytinge van de justitie’)7; c) ieder die in dienst van de Staten of de steden stond moest de helpende hand bieden bij de handhaving van de openbare orde; d) de troepen in Holland moesten de bevelen van de Staten en van de magistraten van de steden waar zij in garnizoenen lagen gehoorzamen. Dit laatste ging regelrecht tegen het gezag van Maurits als opperbevel-

7 Zie voor dit aspect van de Scherpe Resolutie in het bijzonder Den Tex, ‘Oldenbarnevelts geschil’; en ‘Stukken betreffende de bevoegdheid der Hoven van Justitie tegen de uitspraak der stedelijke magistraat’. Kronijk HG XXVI (1870) 93-119, 123-159, 161-196.

Nederlandse historische bronnen 1 45 hebber in. Oldenbarnevelt schijnt ook nog voorgesteld te hebben de waardgelders uit de Statenkas te betalen, wat een regelrechte uitnodiging tot burgeroorlog geweest zou zijn8. De resolutie werd door overstemming aangenomen en vervolgens door een deputatie uit de meerderheid aan Maurits, Frederik Hendrik en Louise de Coligny aangezegd. Maurits deelde zijn bezwaren mee en verscheen de volgende dag in de Staten om ze nog eens uitgebreid te herhalen en toe te lichten. Dat zijn autoriteit aangetast werd kon hij niet op zich laten zitten en in de geschiedenis van het conflict Maurits-Oldenbarnevelt is het duidelijk dat de Scherpe Resolutie de zaak ‘op scherp’ heeft gezet. In de hier volgende brieven uit 1617 en 1618 is Maurits' behoedzame offensief tegen deze resolutie volledig te volgen. Van de steden, die op de vierde augustus tegengestemd hebben, Dordrecht, Amsterdam, Enkhuizen, Edam en Purmerend, is hij het minst zeker van Dordrecht. De eerste brieven zijn dan ook aan deze stad gewijd en houden zich bezig met de contraverklaring, die zij naar zijn mening tegen de Scherpe Resolutie in zou moeten dienen, en met de verkiezingen van de mannen van acht in oktober en van de nieuwe burgemeester in november 1617. Uit de brieven blijkt dat Maurits niet al te gerust is op de houding die de stad zal aannemen en met name zijn bemoeienis met de verkiezingen is nogal vérgaand. Zijn Dordtse vertrouwensmannen zijn de schout Hugo Muys van Holy, een der bekende tegenstanders van Oldenbarnevelt, de raadsheer in het Hof van Holland Adriaan Junius, van Dordtse komaf, die blijkbaar in augustus 1617 in zijn vaderstad verbleef, en de schepen François van der Burgh, neef van burgemeester Cornelis Frans Wittensz. Deze Wittensz. (of ) zelf speelt in de brieven een ondergeschikte rol, daar hij als gecommitteerde raad (lid van het dagelijks bestuur van Holland) bijna permanent in Den Haag verbleef, zodat Maurits' contact met hem grotendeels mondeling zal hebben plaatsgevonden. Van de andere vier steden is Maurits veel zekerder. De contacten lopen over slechts twee personen die blijkbaar de steden voldoende beheersen: de reeds genoemde Reynier Pauw, burgemeester van Amsterdam, en Albrecht Bruyninck, de secretaris van Enkhuizen. Pas later in 1618 zijn enkele brieven aan een andere Amsterdamse burgemeester, Hoyng, gericht. Maurits schrijft op 18 augustus 1617 aan Pauw (no. 12) dat hij behalve Dordrecht ook Delft, Gorinchem en Schiedam bewerkt om een tegen de Scherpe Resolutie gerichte verklaring af te leggen.

8 Zie voor het voorgaande Den Tex, Oldenbarnevelt III hs. L.

Nederlandse historische bronnen 1 46

Hierover zijn echter uit de maand augustus geen brieven aanwezig. Delft en Gorinchem behoorden op de vierde augustus tot de voorstemmende steden. Maurits had er medestanders, aan wie hij brieven richtte (de tresorier van Delft Van Santen, de drost Van Paffenrode en de secretaris Van der Does van Gorinchem), maar zij vormden slechts een minderheid in het bestuur van hun stad. Voor Maurits lag er een betere kans in het overhalen van de steden, die op de vierde augustus afwezig waren geweest, Schiedam, Medemblik en Monnikendam9, en zijn brieven van September en oktober 1617 zijn dan ook hierop gericht. Behalve aan de stadsbesturen zijn er ook brieven gericht aan particulieren en functionarissen in deze plaatsen, zoals de baljuw van Schiedam Van der Houve, van wie Maurits blijkbaar bericht was dat zij potentiële medestanders waren. Met name de contactpersonen Bruyninck en Pauw zullen in deze informanten geweest zijn. Aan de personen uit Schiedam en Monnikendam wordt niet rechtstreeks geschreven, maar via de plaatselijke predikanten (nos. 25 en 28). Behalve via brieven bewerkt Maurits de afwezig geweest zijnde en weifelachtige steden ook door middel van bezendingen van de op zijn hand zijnde steden of doet althans voorstellen hiertoe. Pauws idee dat Maurits zelf op bezending zou gaan wordt pas later uitgevoerd, eind november 1617 (nos. 10 en 54). In zijn reisroute zijn dan Delft, Schiedam, Rotterdam, Dordrecht en Gorinchem opgenomen, aan welke steden (uitgezonderd Rotterdam) ook nog in 1618 enige brieven zijn gewijd. Ondanks al deze inspanning is Schiedam uiteindelijk de enige stad die de zijde van Maurits kiest10. Maar deze

9 De afwezigheid van deze steden wordt vermeld in brief no. 29. De resoluties van Holland vermelden alleen de afwezigheid van Schiedam en Monnikendam. De afgevaardigde van Medemblik heeft van het op 4 aug. besprokene aantekeningen gemaakt, zie Den Tex, Oldenbarnevelt IV 579; vgl. aldaar p. 228. 10 Het precieze tijdstip en de redenen van de overgang van Schiedam konden door mij niet achterhaald worden. In de vroedschapsvergadering van 8 en 9 dec. 1617 wordt besloten dat de gedeputeerden ter dagvaart een provinciale synode in zullen willigen; als daar de kerkelijke geschillen niet beslecht kunnen worden, zal er een nationale en generale synode beroepen moeten worden. In de vergadering van 19 en 21 mei 1618 wordt inzake het tiende punt van de beschrijving van de Staten tegen 7 mei de instructie gegeven de provinciale synode in te willigen als ‘preparatorium’ van een nationale, waarop de geschillen beslecht moeten worden. Drie keer noteerde ik stakende stemmen in de vroedschap: op 10 januari 1618, wanneer een aantal leden door de secretaris laat vastleggen dat voor de deputatie naar de Statenvergadering in december de oud-burgemeesters Muylwijck en Bolleman evenveel stemmen hadden gekregen, maar dat burgemeester Scharp geweigerd had Bolleman mee te nemen; op 12 maart 1618 een stemverhouding twaalftwaalf over een voorstel van de edelen in de Staten (eerst provinciale synode ter beslechting, dan eventueel een nationale synode); op 9 april 1618 eveneens twaalf-twaalf bij een stemming voor een nieuw lid van de Admiraliteit te Rotterdam. Bij de wetsverzetting op 25 September 1618 blijkt Scharp overleden te zijn, zodat de overgang van Schiedam tussen 9 april en 19 mei 1618 kan liggen tengevolge van een verandering in de stemverhouding en wegens een contraremonstrantse meerderheid onder de op 29 april genomineerde burgemeesters (GA Schiedam, Resoluties burgemeesters en vroedschappen in datis).

Nederlandse historische bronnen 1 47 wist ondertussen wel wie in de steden met een Remonstrantse meerderheid de hem toegedane personen waren, en na de wetsverzettingen van eind 1618 zien wij hen allen dan ook op de voorgrond treden. Ik wijs hier op Van Santen uit Delft, Van Brouckhoven uit Leiden en Van der Burgh uit Dordrecht, met wie eind 1617 gecorrespondeerd werd en die eind 1618 alle drie gecommitteerde raad van Holland zouden worden, de Schiedammer Van der Houve, die bij de wetsverzetting in zijn stad als eerste voor de nieuwe vroedschap genomineerd werd, en De Hoogh, die nog een grote carrière in zijn vaderstad Gorinchem tegemoet zou gaan (zie voor zijn rol in 1617 no. 49). Van de brieven uit 1618 zijn er vijf aan de commandant van Den Briel, Otto van Gent, gericht. Den Briel was de stad waar Maurits op 29 September 1617 onverwachts verscheen om de magistraat te gelasten af te zien van het aannemen van waardgelders. Hij versterkte het garnizoen met twee nieuwe compagnieën. Het was voor Maurits vooral ook een prestigekwestie dat dit garnizoen (in een stad met een Remonstrantse meerderheid) aan zijn kant zou blijven. Van de geadresseerden van 1617-1618 behoren er zes tot de latere rechters van Oldenbarnevelt: Pauw, Muys van Holy, Bruyninck, Junius, Brouckhoven en Van Santen. De houding van de twee eerstgenoemden en van Brouckhoven mag genoeg bekend worden verondersteld. De brieven aan Junius betreffen de houding van Dordrecht in augustus 1617 en laten blijken dat Maurits op hem vertrouwde. Dit werpt een ander licht op het gegeven dat hij met tegenzin voor het doodvonnis over Oldenbarnevelt gestemd zou hebben. Bruyninck en Van Santen blijken wel tot de felleren gerekend te moeten worden, wat een belangrijke aanvulling geeft op Den Tex' beoordeling van deze gedelegeerde rechters11. Uit het eerste deel van de brieven kan opgemaakt worden hoe Maurits sinds de laatste maanden van 1617 een partij rond zich mo-

11 Den Tex, Oldenbarnevelt IV 315, 317 en 321.

Nederlandse historische bronnen 1 48 biliseerde en zijn tegenactie aanpakte. Dit geschiedde op een te verwachten wijze: via vertrouwde boodschappers, waarvan o.a. de namen van de Amsterdamse ziekentrooster Roelof Roelofsz., vertrouweling van Pauw (zie nos. 12 en 28), raadsheer Jacob Sweerts (no. 15), Maurits' dienaar en vertrouweling Anthony van Hilten (nos. 44 en 46), de kapitein van zijn garde Pieter van der Meulen (no. 62) en de schoonzoon van Wittensz. Anthony de Hoogh (no. 49) aan ons worden overgeleverd; met het oog op de geheimhouding worden boodschappen ook mondeling overgebracht (zie nos. 32, 44, 49 en 62); leden van de tegenpartij worden geschaduwd (no. 37); er zijn plaatselijke spionnen (no. 30); opdracht wordt gegeven over verdachte gedragingen van niet vertrouwde personen informaties in te winnen (nos. 31, 43, 57 en 63), evenals over verdachte troepenbewegingen in juni 1618; brieven worden overgebracht door vertrouwde tussenpersonen als de al vermelde predikanten, en door Pauw en Bruyninck; de geadresseerden wordt verzocht in hun steden contact op te nemen met de ‘goede’ vroedschappen, welke laatste dus niet rechtstreeks worden benaderd; de brieven van de geadresseerden worden op hun verzoek vernietigd, op hun beurt zullen de geadresseerden wel de originele brieven van Maurits vernietigd hebben. Dit alles om de grootste geheimhouding te betrachten. Dat het begin van Maurits' optreden als partijhoofd in augustus 1617 ligt en een gevolg is van het aannemen van de Scherpe Resolutie wordt door de brieven overduidelijk aangetoond. Als er in de eerste brief, aan Pauw, geïnformeerd wordt wie de briefwisseling zal verzorgen, houdt dat in dat er eerder geen (regelmatige) correspondentie tussen Maurits en Pauw heeft plaatsgevonden. Behalve die aan Pauw hebben ook de brieven aan Muys van Holy en Bruyninck een persoonlijk karakter. De ene brief aan burgemeester Wittensz. is neutraal gesteld (no. 7) en de eerste brieven aan Van der Houve en Van der Does (nos. 22, 26 en 49) zijn kennelijk de eerste brieven die ooit aan hen geschreven zijn. Ook de bewoording van de brief aan Brouckhoven (no. 30) duidt erop dat er met hem geen regelmatige correspondentie bestond12. De taal van de brieven is opmerkelijk. Het adjectief ‘goede’ is gereserveerd voor Maurits' partij en haar zaak: de ‘goede’ steden, de ‘goede’ vroedschappen, de ‘goede’ patriotten en de ‘goede’ zaak, welke laatste uitdrukking vanaf no. 30 frequent voorkomt. De tegenstanders zijn de ‘hevige’ steden (no. 88) en zij worden een-

12 Een brief van Brouckhoven aan Maurits' dienaar Van Hilten wordt hierna vermeld.

Nederlandse historische bronnen 1 49 maal uitdrukkelijk de ‘contrarie-parthie’ genoemd (no. 60). Eind augustus 1617 houdt Maurits er nog rekening mee ‘patientie’ te zullen moeten hebben inzake de Synode (no. 18), maar in juni 1618 vindt hij dat de ‘goeden’ niet meer over zich heen moeten laten lopen (no. 88).

De brieven uit 1619

De tweede groep brieven, 28 uit de periode 2 maart - 29 augustus 1619 (de nos. 91-116 en 119-120), is geheel anders van aard. Aan het begin van deze periode zijn het proces tegen Oldenbarnevelt, De Groot en Hogerbeets en de Nationale Synode van Dordrecht in volle gang. De wetsverzetting in Holland heeft plaatsgevonden en Maurits kan zijn oude medestanders nu bijna dagelijks in Den Haag ontmoeten, als gecommitteerde raad (Van Santen, Brouckhoven en Van der Burgh), lid van de ridderschap (Van Aerssen), gedeputeerde ter Staten-Generaal (Muys van Holy, Pauw en Bruyninck) of op de dagvaarten van de Staten van Holland. Aan het eind van de periode is Oldenbarnevelt onthoofd, zitten De Groot en Hogerbeets op Loevestein gevangen, heeft de Synode de Remonstrantse standpunten veroordeeld en is een groot aantal Remonstrantse predikanten het land uitgezet. De dreiging van een burgeroorlog is dan wel geweken, maar de Remonstranten roeren zich nog en het land blijft onrustig: Maurits moet met dreiging van wapengeweld de orde handhaven. De meerderheid van de brieven van 1619 houdt zich met dit laatste aspect bezig en is gericht aan de commandanten en stadsbesturen van Hoorn, Alkmaar, Zaltbommel, Kampen en Rotterdam, waar veel onrust is. Zij tonen nog weer eens aan hoever Maurits ging met het verdrukken van de Remonstranten. De soldaten moeten de katholieken echter ontzien (no. 115). Het geval van broodroof (in no. 112 genoemd) is kenmerkend voor de toenmalige verhoudingen. Van de brieven aan de stadsbesturen zijn er een aantal in originali of afschrift bewaard gebleven in de gemeentearchieven; aldaar zijn nog wel meer brieven van Maurits uit deze periode te vinden. Brieven aan troepencommandanten zijn echter voorzover mij bekend in originali niet bewaard gebleven. Ik heb gemeend bij de uitgave van de brieven van 1619 de nadruk te moeten leggen op hetgeen in het Koninklijk Huisarchief aanwezig is; dat geeft voldoende inzicht in de aard van de brieven die Maurits in 1619 schreef inzake de onderdrukking van de Remonstranten. Slechts twee brieven, afkomstig uit het archief van de Nederlandse Hervormde Kerk, zijn aan de hiernavolgende uitgave toegevoegd (nos. 117 en 118).

Nederlandse historische bronnen 1 50

Antonie van Hilten Schilderij van Paulus Moreelse, 1625 Museum of Art, Rhode Island School of Design

Nederlandse historische bronnen 1 51

Herkomst der brieven uit 1617-1618; Anthony van Hilten

De bewaard gebleven brieven van 1617-1618 zijn, op een enkele uitzondering na (no. 35), alle van één hand. De brieven van 1619 zijn van verschillende handen, waartussen de eerste hand niet is aangetroffen. Die hand van 1617-1618 is een zeer regelmatig en duidelijk schrijvende klerkenhand, te vergelijken met de handen die de resoluties van de Staten-Generaal in het net schreven. De brieven in de vorm waarin zij bewaard zijn gebleven houd ik voor minuten, concepten in definitieve vorm van de aan geadresseerden verzonden net-exemplaren, en wel wegens de vele doorhalingen en veranderingen die erin worden aangetroffen. Deze laatste zijn vaak van een hand die veel overeenkomst vertoont met de oorspronkelijke hand, maar duidelijk gebruik heeft gemaakt van een dunnere pen. In de letternoten bij deze veranderingen heb ik in het midden willen laten of al of niet een andere hand deze dunnere pen heeft vastgehouden en de uitdrukking ‘met andere pen’ gebruikt13. Dat de eerste hand een klerkenhand is, impliceert dat noch Maurits noch zijn toenmalige secretaris Milander14 de schrijvers van de minuten zijn geweest. Hun handschriften, voornamelijk bekend uit ondertekeningen, zijn veel te afwijkend. Ik houd het erop dat Maurits aan één van zijn klerken gedeeltelijk gedicteerd heeft, gedeeltelijk hem zelf brieven naar het voorbeeld van andere heeft laten opstellen, en de doorhalingen en veranderingen na voorlezing of doorlezing van de concepten ook heeft gedicteerd. Deze klerk moet dan wel een van de meest vertrouwde van Maurits zijn geweest, en de meest voor de hand liggende naam is dan die van Anthony van Hilten. Van Hilten, geboren in 1586, was de zoon van een monstercommissaris en controleur van de werken in Vlaanderen15, en een zus-

13 Dat een kopiïst de oorspronkelijke minuten, mét de veranderingen, gekopieerd heeft en voor de veranderingen een andere pen gehanteerd heeft (om Maurits' hand in de oorspronkelijke minuten na te bootsen?) en dat wij hier met dergelijke kopieën te maken zouden hebben, lijkt mij onwaarschijnlijk. Als de brieven kopieën zijn, dan zijn zij, naar het handschrift te oordelen, vrijwel contemporain, waarbij de hierna te noemen Van Hilten ook als kopiïst in aanmerking komt. 14 Johan Milander, heer van Poederoyen, secretaris van Maurits 1584-1621 (A.J. van der Aa, Biogr. Wdb. i.v.; Nederlandsche Leeuw 1941, 386). 15 H.H.P. Rijperman (ed.), Resolutiën der Staten-Generaal XIII, 1604-1606 ('s-Gravenhage, 1957; R.G.P. 101) 705. Anthony's grootvader en naamgenoot was burgemeester van Sluis, zijn overgrootvader hoogbaljuw van Sluis en hoge ambtenaar onder Karel V (NNBW, IX, 363). De genealogie van de familie: Wapenheraut VI (1902) 189.

Nederlandse historische bronnen 1 52 terszoon van de tweede vrouw van Maurits' raad en tresorier Van Kinschot, die hem in zijn testament uit 1603 warm aanbeval aan Maurits16. Van zijn verrichtingen in dienst van deze, waarin hij blijkbaar was overgegaan, is ons weinig bekend17. De vertrouwenspositie die hij bekleedde blijkt uit brief no. 44, uit de inhoud van een brief van bovengenoemde Brouckhoven aan hem18 en bovenal uit het feit dat hij het is die Ledenberg, secretaris van de Staten van Utrecht en Oldenbarneveltiaan, na diens gedwongen ontslag ten gevolge van de affaire der waardgelders per 1 augustus 1618 opvolgde. Van Van Hilten is mij geen band met Utrecht van vóór 1618 bekend. Pas in 1620 zou hij trouwen met een Utrechtse regentendochter (Martens). Zijn zuster huwde in 1625 Mr. Jacob Sas, wiens carrière in 1620 begonnen was19. Tot 1670 bleef Van Hilten secretaris van de Utrechtse Staten. Een vergelijking van het handschrift van de minuten met het van elders bekende handschrift van Van Hilten20 wijst duidelijk in de richting van deze als schrijver (of eventueel kopiïst) van de brieven. De naam Van Hilten heeft voor de historicus die zich bezighoudt met het eind van de zestiende en begin van de zeventiende eeuw een vertrouwde klank. Hij zal vaak met vrucht de publicaties geraadpleegd hebben van bronnenmateriaal uit de zogenaamde ‘collectie Anthony van Hilten’. Het voormalige Historisch Genootschap te Utrecht ontving deze collectie van de erfgenamen van jhr. mr. J.C. Martens van Sevenhoven21 in 1866 op voorwaarde dat het Genootschap de belangrijkste stukken zou publiceren en de collectie na

16 Genealogische en Heraldische Bladen 1910, 182. 17 Waarom Den Tex Van Hilten Maurits' Utrechtse secretaris noemt is mij niet duidelijk (Oldenbarnevelt III 610). 18 Kronijk HG XXII (1866) 398 (Brouckhoven aan Van Hilten, 5 aug. 1618). Het origineel bevindt zich thans RA Utrecht, Archief Staten van Utrecht no. 292 en is afkomstig uit de collectie Van Hilten. 19 Raad in de vroedschap 2 okt. 1620, schepen van Utrecht 1622, 23, raad ordinaris in het provinciale Hof 1624 (J. van de Water, Groot Placaatboek ... 's lands van Utrecht (Utrecht, 1729) III 184 en 194). 20 Ik heb vergeleken met het handschrift van de resoluties van de Staten van Utrecht na 1618, in het bijzonder met door Van Hilten ondertekende marginale aantekeningen en door hem op ingekomen stukken geplaatste apostilles. Mede om identificatie te vergemakkelijken zijn van twee brieven facsimilé's opgenomen, zie nos. 9 en 31. 21 Jhr. mr. Jacob Constantijn Martens, heer van Sevenhoven (1793-1861), president van het Provinciaal Gerechtshof van Utrecht en voorzitter van de Eerste Kamer van de Staten-Generaal, overleed kinderloos. Erfgenamen waren zijn drie neven en twee nichten Martens (Nederland's Adelsboek 1949, 42).

Nederlandse historische bronnen 1 53 tien jaar zou verdelen over provinciaal en gemeentelijk (Utrechts) archief. Deze regeling werd getroffen nadat de provincie niet had willen ingaan op een aanbod van de erfgenamen om de gehele collectie voor f. 4.000, - te kopen en nadat vervolgens de Staat (namens de provincie) een proces over de juridische eigendom van de stukken, die afkomstig waren uit het archief van de Utrechtse Staten, verloren had. Sinds 1866 verschenen publicaties van stukken ‘uit het archief van Anthony van Hilten’ in de ‘Kronijk’ en later ook in de ‘Bijdragen en Mededeelingen’ van het Historisch Genootschap22. De archivalia zelf kwamen terecht op het provinciaal archief (aldaar opgenomen in het archief van de Staten van Utrecht)23, het gemeentearchief van Utrecht (het eigenlijke familiearchief Martens) en het Algemeen Rijksarchief (waar stukken terug te vinden zijn in het archief van de Staten-Generaal). De hier te publiceren brieven blijken uit deze collectie afkomstig te zijn. Toen de provinciaal archivaris van Utrecht, P.J. Vermeulen, in 1862 de archivalia doornam, ontdekte hij de minuten van de brieven van Maurits en maakte hij de commissaris des konings, Van Doorn, erop attent. Deze berichtte de vondst op 22 maart aan de directeur van het kabinet des konings, met het verzoek dit aan koning Willem III door te geven. De commissaris gaf daarbij als zijn mening te kennen dat de brieven niet in een particuliere collectie maar in het Huisarchief thuishoorden en dat, als Z.M. het daarmee eens was en zulks wenste, hij stappen wilde doen om dat te bereiken. De koning wilde blijkbaar graag deze brieven verwerven en al op 12 april 1862 komen de brieven in het Huisarchief terecht, nadat zij door jhr. J.L.A. Martens, lid van de gemeenteraad van Utrecht, persoonlijk aan Z.M. aangeboden zijn24. De herkomst van de minuten uit de collectie-Van Hilten houdt in dat Van Hilten ze in 1618, bij zijn benoeming in Utrecht, meegenomen zal hebben en dat ze dankzij dit feit bewaard zijn gebleven. Immers, afgezien van deze brieven bezit het KHA geen minuten uit de jaren vóór 1619. Dat de brieven sinds 1862 in het vergeetboek zijn geraakt is, gezien hun belangwekkende inhoud, te betreuren. Zelfs de publicatie van de brieven aan Pauw heeft niemand (ook Breen zelf niet) ertoe aan-

22 Kronijk HG XXII (1866) 78; (P.J. Vermeulen), Verslag aangaande de archieven der provincie Utrecht (1867) 2-8; Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven 1865-1877 ('s-Gravenhage, 1914) 202; RA Utrecht, Archief van de Rijksarchivaris in Utrecht no. 180. 23 S. Muller Fz., Catalogus van het Archief der Staten van Utrecht 1375-1813 (Utrecht, 1915) XIV, XLIII. 24 Correspondentie Koninklijk Huisarchief 1862 no. 349.

Nederlandse historische bronnen 1 54 gezet een nader onderzoek naar de aanwezigheid van brieven uit de jaren 1617-1618 op het KHA in te stellen.

De wijze van uitgeven van de brieven

De brieven zijn uitgegeven naar de in het Koninklijk Huisarchief aanwezige minuten25. Slechts een brief is duidelijk een gelijktijdig afschrift (no. 91). In letternoten is verantwoording afgelegd van de vele in de minuten aangebrachte veranderingen en van de verschillen die er zijn tussen een concept en een minuut van een brief, die in een enkel geval beide bewaard zijn gebleven (no. 7, misschien ook no. 50). Zoals hierboven al gezegd is, vaak is niet uit te maken of de veranderingen door een andere hand zijn aangebracht; daarom heb ik in de noten de formulering ‘met andere pen’ gekozen. De veranderingen zijn zo talrijk en soms van zo geringe betekenis (‘der’ in plaats van ‘van de’ of een andere volgorde van de woorden bijvoorbeeld), dat ik gemeend heb in de letternoten alleen díe veranderingen te verantwoorden die de inhoud van de brieven gewijzigd hebben. De toevoegingen ‘bij billet’, ‘bij een calfken’, ‘post datae’ (sic) of zonder nadere aanduiding (door mij met P.S. aangeduid), zijn op hetzelfde blad als de hoofdtekst geschreven. Onder billet en calfken zullen briefjes verstaan moeten worden, die bij de eigenlijke brief werden ingesloten. De post datae's en andere toevoegingen na de datumregel zullen aangebracht zijn na het opstellen van het concept en vóór het afzenden van de brief, waartussen uiteraard enige tijd kon liggen. Zoals ik reeds meegedeeld heb zijn de brieven aan Pauw al door Breen uitgegeven en wel naar afschriften die hem ter beschikking werden gesteld door mr. M.J. ridder Pauw van Wieldrecht. Deze afschriften, vervaardigd naar de brieven in het KHA, geven slechts de eindtekst van de minuten en verwaarlozen de andere geadresseerden, als een brief niet alleen aan Pauw gericht is. Het leek mij echter niet nodig om deze redenen de brieven in hun geheel opnieuw uit te geven. Ik heb volstaan met regesten, waarin met letternoten verwezen wordt naar de belangrijkste wijzigingen in de minuut, en mededeling van de andere geadresseerden (zie nos. 59, 84, 85 en 90). Voor een goed begrip van de letternoten was het noodzakelijk in enkele regesten een aantal alinea's letterlijk over te nemen (nos. 1

25 Inventaris Maurits XI F 2.

Nederlandse historische bronnen 1 55 en 2); één brief diende opnieuw uitgegeven te worden (no. 74). Indien niet anders vermeld zijn de brieven in Den Haag geschreven. Slechts van één andere brief (no. 69) heb ik een eerdere uitgave gevonden. In de brieven uit 1617-1618 zijn de geadresseerden doorgaans met initialen aangeduid. Doordat in een aantal gevallen het adres voluit geschreven was, door verwijzingen in andere brieven en door analogie (de eerste letter als aanduiding van de functie en niet van de voornaam) bleek de oplossing hiervan niet moeilijk. Het leek mij niet nodig in het adres de oorspronkelijke spelling over te nemen; wel is in die gevallen waarin de initialen opgelost zijn, de oplossing tussen vierkante haken geplaatst. De annotatie heb ik beperkt door, behalve naar archivalia zoals vroedschapsresoluties26, de resoluties van Holland en de resoluties van de Staten-Generaal van 1619, slechts naar de meest recente literatuur te verwijzen, en wel Den Tex' biografie van Oldenbarnevelt en de gedrukte regesten van resoluties van de Staten-Generaal van 1617-161827. Via deze werken wordt de lezer doorverwezen naar de oudere literatuur van Trigland28, Baudartius29, Uytenbo-

26 Deze zijn in Dordrecht uit deze tijd niet bewaard gebleven. Slechts één daar bewaard gebleven brief trekt de aandacht. Omdat deze nog eens de rol van de Zeeuwse gedeputeerden en Muys' invloed in Dordrecht illustreert, laat ik haar hier volgen: ‘Edele, erntfeste, wijse, voorsienige, seer discrete heere. Mijn heere. Bij d'ingelegde copie sal Uw. Ed. cunnen syen 't gene bij goetvinden van den provinciën naer communicatie met Zijne Excie aen den heeren magistraet der stadt van Dordrecht werdt geschreven belangende dat de Synode National in haer Ed. stadt zoude mogen werden gehouden. Men twijfelt niet off haer Ed. en zullen hierjegens niet belyeven te hebben, dewijle dezelven het geheele werck voor goet ende dienstich houden en[de] vertroudt men sich up Uw. Ed. wijs ende voorsichtich beleydt in desen, waerup ons verlatende zullen wij Uw. Ed. coompste met deucte (?) verwachten, ende ons aen Uw. Ed. gebieden, Godt biddende dat hij dezelve - - -

In 's-Gravenhage 3 july 1618 des avonts ten acht uyr. U. Ed. dienstwillighe de gedeputeerden van Zeelant ende in den name van denzelve Bonifacius d'Jonge.

[P.S.] Indyen Uw. Ed. niet geraeden en vindt dit alsoo terstont voor te dragen, sal Uw.Ed. mogen de brijven uphouden ende sullen in sulcken gevalle met Uw. Ed. dienthalven dan naerder spreken’. (GA Dordrecht, Stadsarchief 1572-1795 no. 350; brief aan Hugo Muys van Holy, schout van Dordrecht). 27 Te citeren als: Resol. S.G. 1617-1618. 28 J. Triglandius, Kerckelycke geschiedenissen, begrypende de swaere en bekommerlijcke geschillen, in de Vereenigde Nederlanden voor-gevallen, met derselver beslissinge, ende Aenmerckingen op de Kerckelycke Historie van Johannes Wtenbogaert. Leyden, 1650. 29 G. Baudartius, Memoriën. 2 dln. 2e dr. Arnhem, 1624.

Nederlandse historische bronnen 1 56 gaert30 en Brandt31, die zeker raadpleging verdienen, evenals de al vermelde biografie van Maurits door Van der Kemp en Groens ‘Archives’. Bij de regesten van de brieven aan Pauw zal de annotatie van Breen nog goede diensten kunnen bewijzen.

De directeur van het Koninklijk Huisarchief, de heer L. van Dorp, verleende gaarne toestemming tot publicatie. De archivarissen van Alkmaar, Gorinchem, Zwolle en de Westfriese gemeenten Enkhuizen, Hoorn en Medemblik verstrekten bereidwillig de door mij gevraagde inlichtingen. Voor deze medewerking dank ik hen allen zeer.

30 J. Uytenbogaert, Kerckeliicke Historie ... voornamentlick in deze Geunieerde Provinciën. Rotterdam, 1647. 31 G. Brandt, Historie der Reformatie. 4 dln. Amsterdam, 1671-1704.

Nederlandse historische bronnen 1 57

[Tekst]

1. Aan B.P. [Burgemeester Pauw1], 8 augustus 1617 Gedrukt: BMHG XXII (1901) p. 392 no. I

Na Pauws vertrek uit Den Haag2 hebben gedeputeerden van de Staten van Holland een nieuwe eed van het garnizoen in Den Briel afgenomen3. Dit kan niet anders bedoeld zijn dan om het krijgsvolk tegen de aanhangers van de ware christelijke gereformeerde religie te gebruiken. Maurits is van plan de volgende dag in de Staten-Generaal en de Raad van State te compareren4. Hij zal alles doen om de ware gereformeerde religie te helpen handhaven. [De brief vervolgt:] Wij versouckena dat het U gelieve de voors. copie datelijcken te doen communiceren aen de andere goede steden, die beneffens ons de voors. ware gereformeerde religie begeeren voor te staen ende maintenerenb. Alhier zijn eenige gedeputeerden gecomen van Oudewater, seggende dat die gemeynte aldaerc geresolveert zijn den naestcompstigen sondagh Godes heylig avontmael te houden, waerover die Gecommiteerde Raden van de Staten van Hollandt desen namiddagh bij ons zijn geweest, persuaderende dat wij 't zelve souden willen doen beletten5. Waerinne wij swaricheydt hebben gemaeckt ende gesustineert dat men de voors. gemeynte daermede behoorde te laten

1 Reynier Pauw, vroedschap van Amsterdam 1591-1636, burgemeester 1605, 1609, 1611, 1614, 1616, 1617, 1619, 1620, gecommitteerde raad van Holland 1606-1608, gedeputeerde ter S.G. 1618-1622, rechter over Oldenbarnevelt (Elias, Vroedschap I 191; NNBW, IX, 769). 2 Op 5 aug. was de dagvaart van de Staten geëindigd. 3 Op 5 aug. waren gedeputeerden van Den Briel in de vergadering van de Staten van Holland verschenen. Zij deelden mee bezorgd te zijn dat de Contraremonstranten een kerk in bezit zouden willen nemen, waarop Ruychaver en Meerman gecommitteerd werden om de magistraat bij te gaan staan en de officieren en soldaten opdracht te geven het gezag van de magistraat te helpen handhaven (Resol. Holland in dato; Den Tex, Oldenbarnevelt III 498). 4 Zie Resol. S.G. 1617-1618 no. 1198. a Wij versoucken verbeterd uit: Ende. b Die beneffens ... mainteneren is onderstreept. c Alhier ... aldaer in de marge toegevoegd in de plaats van: Wij verstaen dat die van Oudewater. 5 Zie Resol. Holland 8 aug. 1617. Predikant Lydius, die het Heilig Avondmaal had aangekondigd, was contraremonstrant. Te Oudewater waren al langer moeilijkheden tussen Remonstranten en Contraremonstranten (Den Tex, Oldenbarnevelt III 477; zie ook hierna no. 45).

Nederlandse historische bronnen 1 58 bewerden, als daervoor houdende dat het dan met meerder stillicheydt zoude toegaend. Wij versoucken U mede ons te willen laten weten wat resolutie op U rapport aengaende dese zaecke tot Amstelredam zoude moghen genomen zijn. Als post datae: aan de provinciën is verzocht gedeputeerden te zenden. Is het mogelijk de steden Medemblik en Monnikendam ‘om te setten’? Pauw wordt advies gevraagd wat er nog meer in deze zaak gedaan kan worden, met name of de betaling van krijgsvolk dat gecasseerd wordt, voortgezet moet worden. Bij billet: wie zullen de brieven van Pauw en Maurits overbrengene?

2. Aan B.P. [Burgemeester Pauw], 11 augustus 1617 Gedrukt: BMHG XXII (1901) p. 394 no. II

Op verzoek van Gecommitteerde Raden van Holland zijn de compagnie van kapitein Fainfes en ook die van prins Don Guillaume van Portugal te Den Briel vervangen door twee andere compagnieën. Naar Oudewater zijn twee commissarissen gezonden1. [Het slot van de brief luidt aldus:] Wij en zullen alhier van onser zijde niet laten te doen wat tot den welstandt der zaken ende tegens de genomene scherpe resolutiëna eenichsints zoude connen mogelijck ende dienlijckb wesen. Versouckende dat het U gelieve de goede handt daeraen te houden dat yegens de resolutiën die men hier is nemende bij de vijff steden2 oock andere mannelijckec mogen werden genomen. Want wij daer-

d Waerover die ... toegaen in de marge toegevoegd, vermoedelijk in de plaats van de volgende in de minuut onderstreepte passage: Ende zijn daromme van opinie dat men oock derwaerts eenighe gedeputeerden sal affveerdigen omme met die van het garnisoen te doen zoo in den Briele geschiedt is in 't veranderen van den eedt. e Onderaan de minuut staat nog: Hierop heeft Sijne Ex.cie andtwoorde ontfanghen den 11en augusty 1617. 1 Meerman en Schoonhoven. Zij hadden de opdracht partijen ertoe te bewegen het houden van het Heilig Avondmaal voor drie maanden op te schorten (Resol. Holland 19 (= 9) aug. 1617). a Ende ... resolutiën in de marge toegevoegd. b Ende dienlijck is toegevoegd. 2 Dordrecht, Amsterdam, Enkhuizen, Edam en Purmerend, die tegen de Scherpe Resolutie gestemd hadden en aan de zijde van Maurits stonden in het conflict met Oldenbarnevelt. c Bij de ... mannelijcke verbeterd uit: daertegens bij de vijff goede steden oock andere ende mannelijcke resolutiën.

Nederlandse historische bronnen 1 59 voor houden datter geenen beteren middel en is dan die om d'andered steden, die haer t'samen geligeert hebbene, in den toom te houden ende haerf voornemen te stutten. Wij zijn verwittight dat eerstdaeghs de gedeputeerden van de provintiën hier zullen wesen, daermede de zaecken seer gestijft zullen connen werdeng in gevalle de voors. vijffh steden haer als vooren souden gelieven te resolvereni, hetwelcke wij goedt hebben gevonden aen U te schrijven, vertrouwende dat bij U daerinne alle mogelijcke goede offitiën zullen werden gedaen ende der landen welstandt beneffens ons betracht. Bij billetten: Frederik Hendrik ‘zal dezelve voet gaen als wij’. Uit een bijgaand uittreksel van de Scherpe resolutie is te zien waarin het ‘fenijn’ is gelegen. Duvenvoorde3 en De Groot4 vertrekken naar Zeeland om het antwoord op de propositie van de Zeeuwse gedeputeerden te overhandigen5.

d Het hierna volgende sich tegenstellende is doorgehaald. e Die haer ... hebben in de marge toegevoegd. f Het hierna volgende quaet is doorgehaald. g Gestijft ... werden verbeterd uit: verre zullen connen gebracht werden. h Het hierna volgende goede is doorgehaald. i Haer als ... resolveren in de marge toegevoegd in de plaats van: souden gelieven een vaste ende mannelijcke resolutie te nemen tegens d'andere hare tegen-parthiën. 3 Johan van Duvenvoorde, heer van Duvenvoorde, Voorschoten en Sterrenburg, in de ridderschap van Holland 1603-1645, gecommitteerde raad van Holland 1617-1645, luitenant-houtvester, grootzegelbewaarder en stadhouder der grafelijkheidslenen van Holland (H.G.A. Obreen, Geschiedenis van het geslacht Wassenaer (Leiden, 1903), 93). 4 De bekende Hugo de Groot, pensionaris van Rotterdam 1613-1618, gecommitteerde raad van Holland 31 mei 1617-1618 (NNBW, II, 523). 5 Gedeputeerden van Zeeland kwamen op 10 mei in de vergadering van de Staten van Holland aandringen op Hollands toestemming in het houden van een nationale synode. De Staten werden het over het antwoord niet eens; tenslotte werd het (afwijzende) antwoord bij overstemming op 29 juni vastgesteld maar pas nu bezorgd (Resol. Holland in datis; Den Tex, Oldenbarnevelt III 480 en 501).

Nederlandse historische bronnen 1 60

3. Aan R.J. [Raadsheer Junius1], 11 augustus 1617

Eerentfeste, hoochgeleerde ende discrete, besundere goede vrundt. Wij zenden U hierbeneffens een extract dat wij hebben doen nemen uuyt de resolutie van de Edelen ende meeste stedena van Hollandt etc., waerinne al het fenijn is gelegen ende claerlijcken uuyt blijckt dat sich den Advocaet daermede is makende dictator van Hollant; streckende oock dezelve clause merckelijcken tot verdruckinge van de ware gereformeerde religie ende tegens onsen persoon. U versouckende 't zelve met de heer Muys2, schouteth tot Dordrechtb, te communiceren ende tsamen met allen mogelijcken vlijdt helpen bevoorderen dat aldaer een mannelijcke resolutie magh werden genomen, daermede de steden, die haer tsamen geligeert hebben, mogen werden in balance gehouden, de ware gereformeerde religie voorgestaen ende onse persoon yegens zulcke scherpe resolutiën gestijft naer behooren; hetwelcke zal strecken tot conservatie van de welstandt deser landen. Hiermede Eerentfeste etc. In 's-Gravenhage, den 11en augusty 1617.

[Onderaan in de marge:] Hier bijgevought dat men den wegh van justitie gesloten heeft. Zoo heeft hij al wat hij begeert. Wij hebben Uwe brieven ontfangen, dewelcke wij gescheurt hebben; bij een calffken.

Bij billet. In 't schrijven deser verstaen wij dat de heer van Duvenvoorde ende pensionaris De Groote desen dagh van hier naer Zeelandt vertrecken, omme aldaer over te brengen ende aen de heeren Staten te verthoonen d'andtwoorde die alhier aen derzelver ghedeputeerden was medegegeven, zijnde dezelve nu ghestelt in forme van apologie ofte justificatie vanweghen de Edelen ende meeste steden van Hollandt. Ende dat de voors. twee gedeputeerden in 't reysen naer Zeelandt tot Dordrecht zouden aengaen, omme dezelve

1 Mr. Adriaan Junius, raadsheer in het Hof van Holland 1597-1620, rechter over Oldenbarnevelt. Hij was afkomstig uit Dordrecht (Genealogische en Heraldische Bladen 1909, 524; NNBW, VIII, 938). a In plaats van edelen ende meeste steden stond er eerst: heeren Staten. 2 Hugo Muys van Holy, schout van Dordrecht 1599-1620, baljuw en dijkgraaf van Strijen 1620, rechter over Oldenbarnevelt, commissarispolitiek op de Synode van Dordrecht 1618-1619, gedeputeerde ter S.G. 1619-1621, gecommitteerde raad van Holland 1622-1624, burgemeester van Dordrecht 1624-1626, raad van State genomineerd 1626 (maar voor de ambtsaanvaarding overleden) (Balen, Dordrecht II 1137). b Heer ... Dordrecht in de marge veranderd uit: heeren van Dordrecht.

Nederlandse historische bronnen 1 61 stadt te sien brengen tot verslackinge3; waromme wij U noch versoucken beneffens d'heer schouteth Muys daertegens alle goede debvoiren te willen doen ende beneerstigen, helpen dat niet alleene 't zelve magh werden voorgecomen, maer dat men aldaer (zoo in desen onsen brieff gemeldt is) een mannelijcke resolutie magh nemen.

4. Aan R.J. [Raadsheer Junius], 13 augustus 1617

Eerentfeste etc. besundere goede vrundt. Wij hebben uyt den Uwen gesien 't gene ghij ons hebt geschreven van den herwaertscompste van den schouth1 van Dordrecht, ende daromme seer naer hem doen zoucken om hem te mogen spreken, 't welck niet en heeft connen geschieden, aengesien soo wij daerna verstonden dat hij was vertrocken, eer wij daeraff waren verwittighta. Dan deghene die hem gesproken hebben, hebben ons verclaert seer veel instantiën gedaen te hebben om hem te persuaderen dat hij hem desen sondaghavondt noch weder tot Dordrecht zoude willen laten vinden, hetwelcke hij verclaert heeft hem onmogelijck te zijn vermidts de noodighe affairen die hij tot Noortwijck hadde te verrichten, ende daromme niet eer voor dynsdaghavondt ofte woonsdaghmiddagh naestcomende tot Dordrecht zoude connen wesen. Ende alsoo wij hem, hier weder deurkeerende, geerne eenighe zaecken zouden communiceren, dewelcke hij in onsen name den breeden raedt aldaer2 in hare vergaderinghe soude voordraghen, soo versoucken wij U de goede handt daeraen te willen houden ende den borgemeester Frans Wittensz3. (die wij verstaen ghemeendt te zijn den voors. raedt te willen doen vergaderen om voor zijn vertreck affscheydt van haer te nemen) daertoe sien te bewegen, dat hij dezelve vergaderinghe onder 't pretext van indispositie, ofte eenige andere oorsake hem best dunckendeb, noch wille ophouden totdat den voors. schouteth aldaer wederomme zal aengecomen wesen, opdat alsoo het eene met het andere magh gheschieden, waer-

3 verslackinge: verslapping, afzwakking van standpunt. 1 Hugo Muys van Holy. Zie no. 3 noot 2. a Soo wij daerna ... verwittight in de marge in de plaats gesteld van: men hem niet wist te vinden. 2 Dordrecht. 3 Cornelis Frans Wittensz. of de Witt, raad van Dordrecht 1575-1622, herhaaldelijk burgemeester, gecommitteerde raad van Holland 1603-1606, 1616-1618 (Balen, Dordrecht II 1318; NNBW, III, 1449). b Onder 't pretext ... dunckende in de marge toegevoegd.

Nederlandse historische bronnen 1 62 aen den landen dienst ende ons sonderlinge aengename vrundtschap zal gewerden. Hiermede Eerentfeste etc. In 's-Gravenhage, den 13en augusty 1617.

[P.S.] Aengaende het extract uuyt de resolutie van de heeren Staten van Hollandt, daeraff wij U in onsen voorgaenden hadden geschreven, ende ghij meyndt daer niet bij te zijn, sijn wij onderricht dat het is geschreven op het ander bladt van het ingeleghte billet, zijnde bij ons oock gheteeckent; doch zenden U ten overvloedt noch een copie.

5. Aan S.M. [Schout Muys], 13 augustus 1617

Edele, vrome ende discrete, besundere goede vrundt. Alsoo wij hadden verstaen dat den borgemeester Frans Wittensz. van meyninge soude wesen yegens morgen den breeden raedt tot Dordrecht te doen vergaderen, om zijn affscheydt te nemen ende voor zijn vertreck van haer te verstaen 't ghene hij alhier soude hebben te verrichten, mitsgaders dat U affairen, die ghij tot Noortwijck soude hebben te verrichten, U niet conden toelaten voor toecommenden dynsdaghavondt ofte uuyterlijcken woonsdaghmiddagh wederomme tot Dordrecht te wesen, soo hadden wij goedtgevonden aen yemandt te schrijven dat den voors. borgemeester Wittenssz. (zonder te weten warom) mochte bewogen worden, onder eenigh ander pretext, hem 't best dunckende, de voors. vergaderinge noch soo lange te supercederen opdat ghij daer mede mochtet present wesen. Versoucken U daromme Uwe affairen tot Noordtwijck zoo veel te willen spoedighen als U 't selve sal mogelijck wesen, omme hoe eer hoe beter wederom tot Dordrecht te mogen wesen. Ende dat ghij ons bij brenger deser wilt laten weten wat dagh ende uyre ghij wederomme alhier meyndt te passeren. Want wij U eenige noodighe zaken, der landen dienst betreffende, hebben te communiceren. Ende zal ons seer aengenaemene vrundtschap daeraen geschieden. Hiermede Edele etc. In 's-Gravenhaghe, den 13en augusty 1617.

6. Aan R.J. [Raadsheer Junius], 14 augustus 1617

Eerentfeste etc. besundere, goede vrundt. Wij hebben den Uwen van gisteren ontfangen ende daeruuyt gesien de goede debvoiren die ghij aldaer1 tot den welstandt van 't gemeyne beste zijt doende, derhal-

1 Dordrecht.

Nederlandse historische bronnen 1 63 ven wij U zeer bedancken ende versoucken daerinne alnoch te willen blijven continueren. Ghisteren na den middagh hebben wij andtwoorde ontfanghen van d'heer Muys, die ons heeft geschreven zijne zaecken tot Noordtwijck soo vele hem mogelijck zal wesen te zullen spoedighen, meynende dat hij zal connen mergen (wesende dynsdagh) omtrent den middagh weder hier wesen om dan zoo haest doenlijck naer Dordrecht te verreysen. Ende zullen dan met hem van alles mondelinge communiceren ende U onse meyninge naerder doen verstaena aengaende 't gene ghij van ons wel soudet willen wetenb van onse intentie op de resolutie, die wij nu zouden dienlijck vinden dat bij den breeden raedt aldaer1 werde genomen. Tot welcken eynde wij oock de sake aen de borgemeester Frans Wittensz. zullen recommanderenc in der voegen als ghij uuyt de copie van de minute, bij ons daerop algereets doen concipiëren, hier bijgevoeght, breeder te sien sult hebben, dewelcke wij U oversenden omme daerop oock U goedtduncken te verstaen van 't gene daerinne bij ons soude mogen dienen off- ofte aengedaen2. Begeerende dat ghij daerop wilt letten dat aen niemandt eenige copie van onse brieven gegeven werde, opdat men daervan, soo apparentelijcken zouden connen te geschieden, geene overschicke alhier aen de Gecomitteerde Raden ofte andere steden, dewelcke dan ten quaetsten zouden geduydt werden ende ofte wij de resolutiën van de heeren Staten wilden contraminerend. Ende versouken U, zoo haest ghij dezelve copie zult gesien hebben, ons die wederom terugghe te schicken, ende daerbeneffens U advis daerop over te schrijven, opdat wij se dan mogen doen depescheren na behooren. Hiermede Eerentfeste etc. 's-Gravenhage, den 14en augusty 1617.

[P.S.] Desen morgen ontfangen wij noch eenen Uwen lesten van gisteren, dewelcke wij met desen houden beandtwoordt, daerop wij

a Doen verstaen verbeterd uit: overschrijven. b Weten verbeterd uit: verstaen. c Het hierna volgende gedeelte is door dezelfde hand aan de oorspronkelijke minuut toegevoegd. 2 Hierna no. 7. Zie ook noot a aldaar. d Begeerende ... contramineren is met een andere pen in de marge toegevoegd en moet waarschijnlijk in de plaats komen van de volgende, in de minuut onderstreepte passage: Wij en souden niet geerne sien dat yemandt van onse brieven eenige copie hadde, omdat wij beducht zijn dat men dezelve terstonts zoude mogen schicken aen yemandt van de Gecommitteerde Raden alhier, hetwelcke dan zoude comen te strecken tot groot nadeel van de zaecken.

Nederlandse historische bronnen 1 64 ons dan refereren. Ende zullen de compste aldaer1 van schouth Muys soo veel spoedigen als doenlijck zal wesen.

7. Aan B.F.W. [Burgemeester Frans Wittensz.], 15 augustus 1617a

Eerentfeste, wijse ende discrete, besundere goede vrundt. Naerdat bij mijn heeren de Staten van Holland op hare leste vergaderinghe op den yegenwoordigen standt der religions-zaken in desen lande was geresolveert, zoo ghij ontwijffelijck uyt het rapport van de gedeputeerden van Dordrecht zult verstaen hebben, zijn wij voor het scheyden derselver heeren Staten in hare vergaderinghe verschenen ende vanwegen die van Dordrecht, Amstelredam, als oock noch eenighe andere steden versocht geweest dat wij onsen persoon nochte eenigh criechsvolck op d'executie van de voors. resolutie over zaken van religie souden laten gebruycken, nochte toelaten eenige veranderinge van eedt. Ende aengesien niettegenstaende 't zelve de Gecommitteerde Raden alhier van meynighe souden zijn daermede voorts te varen, hetwelcke dan tot onderdruckinge van die van de religie zoude comen te strecken ende dienvolghende den lande van Hollandt brengen in uuytersten gevaren ende ruyne, soo souden wij om 't selve te preveniërenb tot meesten dienste ende welstandt der

a Van deze brief zijn twee minuten aanwezig. Van de eerste (I) is de datum niet ingevuld. Zij bevat een aantal correcties met andere pen. De tweede minuut (II) is opgesteld door de hand, die ook I en de andere minuten van 1617-1618 heeft opgesteld. Hij heeft de correcties van I verwerkt in de tekst, maar is weer in aanzienlijke mate in de marge aangevuld door een hand A. De tekst van II en de aanvullingen op II zijn weer gecorrigeerd met andere pen en aangevuld door een hand B. De hier gepubliceerde tekst is die van I met de wijzigingen en toevoegingen die A en B in II hebben aangebracht. A zou Junius kunnen zijn, vgl. hiervóór no. 6. b De gehele passage van Naerdat in de eerste regel tot preveniëren is met andere pen in de marge van I toegevoegd in de plaats van: Wij zijn bij de Gecommitteerde Raden van de heeren Staten van Holland etc. aengesproken geweest nopende 't effectueren van de resolutie, genomen bij den Edelen ende eenige (er stond eerst: meeste) steden derselver provintie, dewelcke wij bevinden merckelijck te strecken tot onderdruckinghe van de gereformeerde religie. Ende aengesien de voors. Gecommitteerde Raden gemeyndt zouden zijn, niettegenstaende den weerwille van de andere steden, met d'executie van dezelve resolutie voort te varen, waeruuyt ontwijffelijck den landen in uuyterste gevaer zouden gebracht werden, soo zouden wij om daerinne te versien ende degene, bij dewelke de voors. resolutie is genomen, in den toom te houden,...

Nederlandse historische bronnen 1 65 landen het raedtsaemste vinden dat bij de andere steden, ende namentlijck die van Dordrecht, daertegens een goede ende mannelijcke resolutie werde genomen, in dier vougen dat hun zoude gelieven U te lasten ende aen de Gecommitteerde Raden alhier te schrijven, in gevalle het haer zoude gelieven de voors. resolutie ter executie te stellen, dat mijn heeren van Dordrecht zulcx houden zullen van onwaerden endec daertegens protesteren, ende soo men eenigh criechsvolck in dese religions-zaken soude begeeren te gebruycken [ende] tot dien eynde eenen anderen eedt affnemen, ende bij weygeringe van zulcx casseren, daertegens te protesteren met verclaeringhe dat daeruyt apparentelijck sullen ontstaen gevaerlijcke inconveniënten, als de Cont[ra]remonstranten sullen verstaen dat men tegens haer ende haere saecke begeert te gebruicken de gemeene soldaten, die soewel met haere contributiën, penningen ende beswaernissen werden betaelt als met de penningen comende uyt de contributiën van de Remonstranten, ende bidden te willen overdencken wat uyt extreme desperatiën plach te volgend. Waromme, ende opdat men met d'executie van de voors scherpe resolutie, zijnde van quaede consequentie, niet voort en varee, wij U hiermede ernstelijck versoucken dese zake met allen mogelijcken vlijdt te willen behertigen ende de goede handt daeraen houden, soo bij die van den magistraet als vroedtschappen ofte breeden raedt der stadt Dordrecht, dat zulcx magh geschieden. Want in gevalle men anders dede ende hierinne slappelijck te wercke ginge, moet men sich versekeren dat men onder eenige andere pretextenf de oude religieg soude verdrucken ende dienvolgende (soo boven verhaelt) den landen in uuyterste gevaer ende perykel stellen, houdende voor seecker, hoewel men verclaert heefth dat men de Contraremonstranten ende Remonstranten eenpaerich behoort te tolereren, tegenwoordich van opinie ende dessein soude sijn dat het

c Zulcx ... ende met andere pen toegevoegd. d Daertegens ... volgen door A in de marge van II toegevoegd in de plaats van: dat oock mijn heeren van Dordrecht de zulcke gecasseerde criechsluyden zullen mainteneren ende uuyt hare gemeyne middelen doen betalen. e Ende opdat ... en vare met andere pen in I toegevoegd. De tussenzin zijnde van quaede consequentie met andere pen in II toegevoegd. f Onder eenige andere pretexten met andere pen in I toegevoegd in de plaats van: bij cromme wegen ende andere loose middelen. g Oude is door B in II toegevoegd. h Houdende ... heeft met andere pen in II verbeterd uit de toevoeging van A: wesende voor seecker ... (een woord onleesbaar) principaelste van de regieringhe die tot noch toe hebben gepretexeert.

Nederlandse historische bronnen 1 66 beter is dat men maer eene partije alleen en hebbe ende tolerere. Welcke partie men nu daermede soude meenen, cont ghij naer Uwe wijsheyt ende experiëntie wel overleggen ende begrijpeni. Waromme oock bij mijn heeren van Dordrecht andere goede vaste resolutiën moeten werden genomen ende met meerderen ernst, dan tot noch toe geschiedt is, omj de voorschreven inconveniënten te preveniëren ende de oude waere religie, soe die met het begin van onse regieringhe is aengenomen ende publijckelijck geprofiteert, in haere vigeur sonder veranderinghe ende nieuwicheyt te maintenerenk. Ende vertrouwende dat bij U hierinne geen goede debvoiren zullen werden gespaert omme tot eenen vaste, solide ende finale resolutie te comen, waerop wij ons mogen verlaeten ende onse actiën in goede conscientie naer reguleren met hope van eene goede uytcoomstel, willen wij U hiermede Eerentfeste etc. In 's-Gravenhaghe, den 15en augusty 1617.

8. Aan [De brede raad van Dordrecht, ± 15 augustus 16171]

Eersame, wijse ende discrete, lieve, besundere. Wij en willen niet twijffelen ofte ghijluyden zult door het rapport van Uluyder gedeputeerden volcomene onderrichtinghe hebben ontfangen van dea resolutie die alhier in de leste vergaderinge bij de heeren Staten van Hollandt op 't stuck van de religie is genomen, ende dat oock ghijluyden daeruuyt genoughsaem zult hebben connen speuren dat men onder eenighe andere pretexten de ware ende tot noch toe geobserveerde religie souckt te verdrucken. Waromme wij goedt hebben gevonden de heer Muys, dienwelcken hier was deurpasserende, daerop wijdtloopigh te spreken ende daerbeneffens versocht Uluyden dienaengaende eenige zaecken, den dienst van de lande meest betreffende, aldaer ghecomen wesende voor te draghen;

i Dat men de ... begrijpen door A in II toegevoegd, met kleine correcties met andere pen. j Waromme ... om met andere pen in I toegevoegd. k De voorgeschreven ... mainteneren door A in II toegevoegd en verbeterd uit de toevoeging met andere pen in I: de religie te mainteneren. l Omme tot ... uytcommste door B in II toegevoegd. 1 De adressering en datering van deze brief blijken uit de vermelding van Muys en de samenhang met de nos. 6 en 7 hiervoor. Dat de brief niet voltooid (en niet afgezonden?) is zal samenhangen met de houding van Muys, zie hierna no. 9. a Het adjectief scherpe is doorgehaald.

Nederlandse historische bronnen 1 67 waertoe wij Uluyden verzoucken hem gunstelijck te willen aenhooren ende in 't gene hij Uluyden in onsen name zal voordraghen volcomen gheloove toe te stellen ende daerop soo goede resolutie te nemen, als den meesten dienst van den lande ende welstandt der kercken nootelijck is verheysschende. Daerbeneffens hebben wij Uluyden willen voorhouden onse meyninghe te wesen de suyvere ende ware gereformeerde religie voor te staen ende daerinne te volherden, soo vele ons doenlijck zal wesen, mitsgaders oock in 't betrachten van de ruste ende meesten welstandt deser landen. Willende ons niet eens aennemen de onwarachtighe nagevingen die men van onsen persoon is doende, alsofte wij onder dit pretext yetwes anders particuliers zouden voorhebben. Derhalven wij ons willen gedraghen op 't gene ghijluyden ter contrarie nu langhe jaren hebt connen speuren. Versouckende, in gevalle ghijluyden yetwes mochte hebben bevonden in 't ghene bij ons nu tzedert eenigen tijt herwaerts tot voorstandt ende handthoudinge van de voors. religie gedaen is, dat Uluyden niet wel en soude gevallen, ons daeraff te willen verwittigen, ende zoo oock ter contrarie Uluyden zulcx als billigh is aengenaem geweest, dat ghijluyden dan gelievet ons daerinne met alle goede offitiën de handt te bieden, ende in Uluyder yegenwoordige vergaderinge een cloucke ende mannelijcke resolutie te nemen, daermede de andere steden mogen werden belet met d'executie van de voors. resolutie van de heeren Staten van Hollandt voort te varen. Ghijluyden zult gelieven op den sin ende verclaringe van dezelve resolutie wel te letten, want in gevalle den regenten van de steden in 't particulier (zoo hun bij dese resolutie werdt toegelaten) zoo vele volck van wapenen aen souden nemen als henluyden zulcx gelieffde, mitsgaders den criechsluyden, die in 't gemeyne landts dienst zijn, den eedt tot haren particulieren dienst te doen veranderen, soo en staet hieruuyt anders niet te wachten dan een openbare onderdruckinge van de ware gereformeerde religions-verwaenten ende onvermijdelijcken onderganck van den welstandt deser landen. Daromme wij Uluyden ook ernstelijck versoucken dit ailes wel te overweghen ende behertigen, ende omme zulcke swaricheden voor te comen (alsoo wij geenen bequameren middel connen weten) in Uluyder yegenwoordighe vergaderinge te willen resolveren dat ghijluyden de voors. resolutie niet voor goedt kennet, maer volcomentlijck daertegens protesteert, nochteb niet en verstaet dat men den

b De voors resolutie ... nochte is met een andere pen in de marge toegevoegd.

Nederlandse historische bronnen 1 68

Brief van Maurits aan Junius, 15 aug. 1617 (brief no. 9) Koninklijk Huisarchief

Nederlandse historische bronnen 1 69 criechsluyden in dese zaken van de religie gebruycke, oftec haren eedt zal doen veranderen, maer soo der eenighed, die zulcx zouden mogen weygeren, daerover (volgens de voors. resolutie) mochten werden gecasseert, dat ghijluyden dezulcke in haren dienst sult helpen mainteneren ende uuyt Uluyder gemeene middelen doen betalen. Van gelijcken vinden wij noodigh, in gevalle ghijluyden recht gemeyndt zijt de voors. religie voor te staen ende mainteneren (soo wij daeraen niet willen twijffelen), dat dan voortaen bij Uluyden daerover rondelijcke verclaringe geschiede ende daerop met meerderen ernst geresolveert werde als tot noch toe geschiet ise.

9. Aan RJ. [Raadsheer Junius], 15 augustus 1617

Eerentfeste etc. Desen morghen hebben wij hier met de heer Muys gesproken, die niet goedt en vindt eenige brieven aen die van Dordrecht van ons mede te nemen ofte dat wij aen haer in 't particulier anders zouden schrijven als aen andere stedena, maer heeft aengenomen haer in onsen name voor te dragen 't ghene wij hem mondelinghe geseght hebben, 't welck is volgens de bijgevoeghde memorie, daervan wij hem een dobbel hebben medegegevenb. Waerop bij de heeren van Dordrecht wel dient gelet, als zijnde zaken van merckelijcken gewichte in desen tijdt. Verhopende daromme datse niet laten zullen dienvolghende een goede ende mannelijcke resolutie te nemen. Ende verzoucken U met andere persoonen, het gemeene beste betrachtende, alle uuyterste debvoiren te willen aenwenden dat hetzelve alsoo magh geschieden, waeraff den landen zonderlinghen dienst ende wij seer aenghenaeme vrundtschap zullen ontfangen. Inc 't schrijven van desen is ons oock ter handen gecomen Uwen lesten met de gecorrigeerde minute van de brieff die wij hebben goedt gevonden te schrijven aen de borghemeester Frans Wittensz.,

c In dese zaken ... ofte is met een andere pen in de marge toegevoegd. d Maer soo der eenighe is met een andere pen in de marge verbeterd uit: ende soo die genige. e De gehele laatste alinea is met een andere pen toegevoegd. a Ofte dat . . steden in de marge toegevoegd. b 'T welck ... medegegeven in de marge met een andere pen toegevoegd. De hierna volgende regel Wij zenden U hierbeneffens zeeckere memorie is in de minuut doorgehaald. c Van hier af met andere pen geschreven.

Nederlandse historische bronnen 1 70 dewelcke wij U hierbeneffens mede overschicken omme hem ted behandigen1. Ende soo hij2 zulcx soude mogen goedtvinden, magh die met eenighe goede ende vertrouwde persoonen communiceren. Maer wij en souden niet geerne hebben datter bij yemanden eenighe copie conde werden uuytgenomen, opdat denselven brieff niet overal gespargeert werdee. Belangende den brieff daerin ghij mentie maeckt van de raetsheer Van den Hoonaert3, die hebben wij wel ontfanghenf ende datelijcken vernietight, ghelijck wij oock ghedaen hebben alle Uwe andere brieven, waerinne ghij U sekerlijck mooght gherust stellen. Hiermede Eerentfeste etc. In 's-Gravenhaghe, den 15en augusty 1617.

10. Aan B.P. [Burgemeester Pauw], 16 augustus 1617 Gedrukt: BMHG XXII (1901) p. 397 no. III

Op aanraden van enige personena heeft Maurits een brief opgesteld voor de edelen en voor de magistraten van de Hollandse steden om zich te verweren tegen de tegen hem ingebrachte beschuldigingen. Indien dat nodig is kan de brief door druk vermenigvuldigd worden. Pauw en zijn zoon de pensionaris1 wordt advies op het concept gevraagdb. Maurits, die met Muys gesproken heeft, is niet zo ge-

d Omme hem te is verbeterd uit: dewelcke ghij denselven borghemeester mooght. 1 Zie no. 7. 2 Wittensz. e Dewelcke wij ... werde is in de marge toegevoegd in de plaats van: maer zullen dezelve om des voors. schouteths redenen ophouden ende niet schicken. 3 Mr. Rochus van den Honert, pensionaris van Dordrecht 1596, gecommitteerde raad van Holland 1601, raadsheer in de Hoge Raad 1603-1638, commissaris-politiek op de Synode van Dordrecht 1618-1619 (Balen, Dordrecht II 1079 en 1274; NNBW, VIII, 817). f Belangende ... ontfanghen is verbeterd uit: Belangende den brieff daervan ghij oock in denzelven Uwen lesten zijt mentie maeckende, wij hebben die door den raetsheer Van den Hoonaert wel ontfanghen. a Van de zinsnede: eenighe goede patriotten ende lieffhebbers des vaderlandts in de minuut is alleen het woord eenighe blijven staan. 1 Dr. , pensionaris van Amsterdam 1611-1627, raadpensionaris van Holland 1631-1636, 1651-1653 (Elias, Vroedschap I 192; NNBW, X, 714). b De hierop volgende passage: Soo oock 't zelve concept met eenige goede ende vertrouwde predicanten aldaer, hun des verstaende, te communiceren, omme van hun te hooren verstaen ofte daerinne yet zoude mogen wesen dat men soude konnen duyden tot eenigh nadeel der kercken, is in de minuut doorgehaald.

Nederlandse historische bronnen 1 71 rust op de houding van Dordrechtc. Het is nodig dat Amsterdam en de andere steden een krachtig standpunt innemen. Maurits is genegen Pauws advies om een reis langs de Hollandse steden te maken op te volgen, maar hij is bang dat er tijdens zijn afwezigheid uit Den Haag schadelijke resoluties genomen worden2.

11. Aan B.S.M.H. [Burgemeesters, schepenen en magistraat van Haarlem], 17 augustus 1617

Eersame, voorsienige ende discrete lieve besundere. Wij verstaen datter oock noch eenige swaricheden zijn in de kercke van Haerlem, ende ghij perseverende in de ware ghereformeerde religie. Waromme wij U versoucken na gelegentheydt van zaken de goede handt daeraen te houden dat die van de gereformeerde religie aldaer niet en werden beswaert, maer zoo vele als doenlijck voorghestaen ende van alle becommeringen ende swaricheden mogen blijven ontlast ende beneffens dat zulcx billigh is. Zal ons zeer aengenaem welghevallen daeraen geschieden. Hiermede Eersame etc. In 's-Gravenhage, den 17en augusty 1617.

c Deze zinsnede en al het hierna volgende (vanaf: Ghisteren morgen) is aan de oorspronkelijke minuut toegevoegd. De passage over het zenden van lieden naar Dordrecht en van een memorie naar Muys is daaraan nog weer extra toegevoegd. De toevoegingen zijn gedeeltelijk met een andere pen. 2 Op de achterzijde van de minuut staan de volgende doorgehaalde passages, die vermoedelijk bestemd waren voor de in de brief genoemde en aan Muys meegegeven memorie: ‘Eerst de resolutie zoo se light te desavoueren ende niet toe zullen laten datse ter executie gestelt werde. Dat men oock behoordt te desavoueren de handtsluytinge van de justitie. Nochte toestaen dat de soldaten anderen eedt zullen doen als den generalen, diese tot noch toe gedaen hebben; dewijle het schijnt de resolutie hierop medebrenght dat geene gehoorsaemheyt zouden thoonen aen de stadthouder van de provintie, ende dat den steden in 't particulier werdt macht gegeven aen te nemen zoveel soldaten [als] het hun gelieft, omme na haren goedtduncken ofte passiën ende dienvolgende tegens die van de religie te gebruycken; dewijle den eedt van de soldaten medebrenght aen de magistraten alle gehoorsaemheyt te verthoonen zonder eenige exceptie. Dat daromme mijn heeren van Dordrecht dit voors. alles moeten desadvoueren als streckende tegens ons persoon, de justitie ende die gereformeerde religie. Dat [men] dese resolutie claerlijcken tegens ons heeft genomen so [is] gebleken binnen de steede van den Briel, daer men, zoo haest men gegaen in om den soldaten den anderen eedt te doen, doen datelijck de stadspoorten heeft ghesloten, 't geschut gestelt, in allen schijn ofte wij deselve stadt zouden willen innemen. Ende ofte mijn heeren van Dordrecht niet zouden zijn te bewegen bij hare resolutiën te verclaren, in gevalle men den criechsluyden bij weygeringhe van den nieuwen eedt ofte executie van der heeren Staten van Hollants scherpe resolutie soude willen casseren, datse dezelve souden mainteneren ende selffs doen betalen’. Deze passages zijn, uitgezonderd de laatste, geschreven met een andere pen. De memorie voor Muys is niet aangetroffen.

Nederlandse historische bronnen 1 72

12. Aan B.P. [Burgemeester Pauw], 18 augustus 1617 Gedrukt: BMHG XXII (1901) p. 400 no. IV

Pauw wordt bedankt voor de papieren die Roeloff Roeloffsz1. heeft overgebracht. Maurits doet alle mogelijke moeite om Dordrecht, Delft, Gorinchem en Schiedam tot een tegen de Scherpe Resolutie gericht besluit te brengen. Verspreiding van het gerucht dat Amsterdam de betaling op zich neemt van die soldaten, die eventueel gecasseerd zouden worden, zal de zaak goed doen. De Groot heeft in de Staten van Zeeland zijn propositie gehouden.

13. Aan B.V.E. [Burgemeesters van Enkhuizen], 18 augustus 1617

Eersame etc. Wij en willen niet twijffelen ofte ghijluyden zult door 't rapport van Uluyder gedeputeerden, geweest zijnde opte leste daghvaert van de vergaderinge van de heeren Staten van Hollandt alhier in den Hage, genouchsaem verstaen hebben de scherpe resolutie die in dezelve vergaderinge alleen bij pluraliteyt van stemmen is genomen, vervatende met clare ende uuytgedruckte woorden handtsluytinghe van de justitie, ontneminge van den authoriteyt die ons is competerende als stadthouder, gouverneur- ende capiteyngenerael van de provintie van Hollandt, ende oock genoughsame redenen waeruuyt can gespeurt werden dat men noch die van de oude ware gereformeerde religie begheert te verdrucken. 'T welck alle zaecken zijn van sonderlinghe opmerckinghe ende zeer schade-

1 Roelof Roelofsz., ziekentrooster te Amsterdam, bracht de brieven tussen Maurits en Pauw over. Zie voor hem BMHG XXII (1901) 400 noot 1.

Nederlandse historische bronnen 1 73 lijcke consequentiën, besunderlijcken in dese conjuncture van tijde. Waromme wij Uluyden ernstelijck zijn versouckende daerop goede acht te nemen, ende bij de raden ende vroedtschappen der stadt Enchuysen de goede handt daeraen te willen houden dat men nu aldaer tegens de voors. scherpe resolutie, ende omme die te beter te rembareren, zoo goede andere mannelijcke resolutie sie te nemen als immermeer mogelijck soude moghen wesena. Onses bedunckens, ende ghelijck inderdaedt zal connen gespeurt werden, is daertegens te doen, ende om de andere in den toom te houden, geenen beteren middel dan dat bij Uluyden werde goedtgevonden ende geresolveert dat ghijluyden de voors. scherpe resolutie, alhier genomen, zoo die leyt niet en wilt avoueren ofte toestaen, nochte oock niet en zult lijden dat men dezelve zoude ter executie stellen, maer daertegens protesteren. Mitsgaders dat ghijluyden de criechsluyden, die men zoude mogen casseren omdatse zouden weygeren eenen anderen ofte niewen eedt te doen, ofte om haer tot eenige datelijcke executie yegens die van de voors. gereformeerde religie te laten ghebruycken, dezelve zult helpen mainteneren ende uuyt Uluyder stadtsmiddelen doen betalen; dit alles met communicatie van de steden Amstelredam, Edam ende Purmerendtb. 'T welck wij verhopen dat oock noch bij eenige andere goede steden in dese quartierenc zal gheschieden, waermede de landen wederomme in ruste ende goeden welstandt zouden connen werden ghebracht. Ende ons desen aengaende op Uluyder goeden wille ende neersticheydt verlatende, willen wij Uluyden hiermede Eersame etc. In 's-Gravenhaghe, den 18en augusty 1617.

14. Aan R.J. [Raadsheer Junius], 19 augustus 1617

Eerentfeste etc. Desen avondt zijn wij verwittiget dat tegens de scherpe resolutie, alhier genomen, die van Amstelredam eene andere goede is gearresteert, te weten cortelijck, datse de voors. scherpe desavoueren ende het criechsvolck dat men bij weygeringe van anderen eedt te doen ofte haer in de kerckelijcke zaecken tegens die van de

a Bij de raden ... moghen wesen is in margine toegevoegd in de plaats van: zoo scherpe ende schadelijcke resolutie met andere onder Uluyden te nemen, zoo vele als moghelijck zoude mogen wesen, te sien rembareren. b Dit alles ... Purmerendt is in margine toegevoegd. c In dese quartieren is in margine toegevoegd.

Nederlandse historische bronnen 1 74 religie te laten gebruycken, mochte casseren, selffs te zullen betalen1. Ende meynen dat oock bij die van Enchuysen ende andere goede steden aldaer omtrent zulcx van ghelijcken zal worden achtervolghta, waeraff wij U hebben willen adviseren, met versoucke desen met d'heer Muys te communiceren. Ende soo ghijluyden mochtet goedt vinden dat desen aengaende bij die van Amstelredam aen die van Dordrecht eenighe besendinghe geschiede, ons daeraff datelijck te willen verwittigen, opdat wij het dan derwaerts mogen overschrijven ende sien te weghe te brengen dat het alsoo werde ghedaen. Wij zullen oock blijde zijn te vernemen hoe de zaecken nu tot Dordrecht staen. Ende hiermedeb Eerentfeste etc. In 's-Gravenhage, den 19en augusty 1617.

[P.S.] De gedeputeerden van de provintiën van Gelderlandt, Vrieslandt ende Groeningen zijn hier gearriveert2. Van de resolutie van Zeelandt verwachten wij alle ure tijdinghe, meynende dat die oock sullen comen. Den Advocaet vertreckt naer Vianenc3.

1 Het antwoord van Amsterdam op de gedrukte en gepubliceerde ‘verclaringhe’ van de Staten van Holland van hun resolutie van 4 augustus (Knuttel, Catalogus nos. 2354 en 2502) was in deze dagen in de vroedschap in behandeling, werd op 30 aug. definitief vastgesteld en op 12 sept., met de ondertekening ook van Enkhuizen, Edam en Purmerend, aan Gecommitteerde Raden aangeboden (Den Tex, Oldenbarnevelt III 505; Knuttel, Catalogus nos. 2357 en 2504). a Enchuysen ... achtervolght verbeterd uit: Amstelredam aen de andere goede steden aldaer omtrent zulcx zal worden verwitticht, met versouck om van gelijcken te willen resolveren, waertoe wij noch goede hope zijn hebbende. b Waeraff wij ... hiermede is in de marge gesteld in de plaats van: Versouckende U desen met de heer schouth Muys te communiceren ende tsamen, met voorstellinge van 't gene voors. ende andere diergelijcke redenen, die van Dordrecht te sien bewegen om oock alsoo te willen resolveren. Ende vertrouwende dat ghijluyden hierinne geen debvoiren zult sparen, willen wij U hiermede etc. 2 Pas op 12 September compareerden zij in de Staten-Generaal, toen Zeeland ook aangekomen was, en werd het punt van de Synode daar weer aan de orde gesteld (Resol. S.G. 1617-1618 p. 206-207 en no. 1403). c Dit P.S. is met een andere pen toegevoegd. 3 Johan van Oldenbarnevelt vertrok op 21 aug. voor herstel van krachten naar Vianen. Daar verbleef hij ten huize van zijn oud-leerling Walraven van Brederode (Den Tex, Oldenbarnevelt III 503 en IV 237).

Nederlandse historische bronnen 1 75

15. Aan B.P. [Burgemeester Pauw], 23 augustus 1617 Gedrukt: BMHG XXII (1901) p. 402 no. V

Raadsheer Sweerts1 heeft de laatste brief van Pauw overgebracht. Het besluit inzake de overkomst van de Zeeuwse gedeputeerden is nog niet rond, maar Maurits verwacht ieder ogenblik bericht. Hij zal Pauw op de hoogte brengen van de te Dordrecht genomen resolutie.

16. Aan B.P. [Burgemeester Pauw], 25 augustus 1617 Gedrukt: BMHG XXII (1901) p. 402 no. VI

De laatste brief van Pauw is met het door diens zoon opgestelde concept in goede orde ontvangen. De overkomst van de Zeeuwse gedeputeerden staat vast; het wachten is op het gereed maken van hun instructie. De mannen van acht en de oud-raad van Dordrecht hebben de vorige dag nog vergaderd en hun gedeputeerden om advies gevraagd. Wat hebben Enkhuizen en de andere goede steden geresolveerd? Maurits deelt nog een uit Dordrecht ontvangen memorie aan Pauw mee.

17. Aan R.J. [Raadsheer Junius], 26 augustus 1617

Eerentfeste etc. Ghisterenavondt spade hebben wij Uwen lesten wel ontfangen, mentie maeckende van de goede resolutie bij die van Dordrecht genomen, dewelke ons zonderlinge aengenaem is geweest1. Ende doen U voor dezelve advertentie mitsgaders genomene moeyten ende gedane debvoiren tot beleydt deser zake zeer bedancken. Vertrouwende oock dat de andere steden hieromtrent, van de voors. goede resolutie verwittighet zijnde, eenige daeraff dit goedt

1 Mr. Jacob Sweerts (of Suerius), lid van de Raad van Brabant 1610-1629 (NNBW, III, 1225). Hij was als ouderling van Den Haag gedeputeerde op de synode van Zuid-Holland 23 juli 1619 (Reitsma en Van Veen, Acta, III, 326). 1 De Dordtse gedeputeerden Cornelis Frans Wittensz., Johan Berck en compareerden op 29 aug. voor Gecommitteerde Raden (waarvan er slechts twee present waren) en deelden de op 25 aug. door hun lastgevers vastgestelde verwerping van de Scherpe Resolutie mee (Resol. Holland 29 aug.; Den Tex, Oldenbarnevelt III 506 en IV 229).

Nederlandse historische bronnen 1 76 exempel van Dordrecht sullen naervolghen. Wij hebben den voors. Uwen brieff datelijck vernietiget, met noch eenen anderen, die wij gisteren voormiddagh ontfinghen, ende voorts alle de andere die ghij ons hadt geschreven, waerinne ghij U wel gerust moget houden. Hiermede Eerentfeste etc. In 's-Gravenhaghe, den 26en augusty 1617.

18. Aan R.C.V. [Raadsheer Caspar van Vosbergen1], 28 augustus 1617

Eerentfeste etc. Bij aldien de gedeputeerden van Zeelandt niet volcomentlijck gelast en comen om het Nationale Synodum te houden, hebben wij vreese dat de gedeputeerden van Gelderlandt, die daertoe niet en zijn genegen, oock rapport aen hare principalen zullen pooghen te weghe te brenghen; 't welck dan oock lichtelijck bij die van Vrieslandt ende Ommelanden mochte geschieden. Waermede dan consequentlijcken het houden van 't voors. Synodum zoude mogen gerenverseert werden; omme 't welcke voor te comen alle mogelijcke debvoiren dienen aengewent. Can men dan niet, zoo moet men pacientie hebben. U verzouckende hierinne alle goede debvoiren te willen continueren, hiermedea Eerentfeste etc. In 's-Gravenhaghe, den 28en augusty 1617.

19. Aan R.C.V. [Raadsheer Caspar van Vosbergen], 28 augustus 1617

Eerentfeste etc. besundere goede vrundt. Wij hebben Uwen brief wel ontfangen ende dezelve naer overlesinge datelijck te niete gedaen, zonder aen yemandt te communiceren. Belangende de resolutie aldaer bij den heeren Staten genomen, men moet die nemen

1 Mr. Caspar van Vosbergen, rekenmeester van Zeeland 1598-1603, pensionaris van Veere 1603-1609, raadsheer in de Hoge Raad 1609-1626, gedeputeerde ter S.G. 1626-1649, vertrouweling van Maurits (Archief Zeeuwsch Genootschap 1949-1950, 72-76). a Omme 't welcke ... hiermede is in margine toegevoegd in de plaats van: ten ware om dese redenen wij en zouden de heeren van Zeelandt hiertoe zoo niet raden. U versouckende de zaecken soo veel mogelijck daertoe te sien beleyden.

Nederlandse historische bronnen 1 77 zoo se is. Maer ingevalle het advis van de vier stemmen oock van de andere gevolcht wierde1, zoude selffs onder die van Hollandt het Synodum Nationael te beter doen inwilligen, die oock niet liever zouden soucken als onder desen schijn van de eenparighe begeerte van vier van de andere provintiën haer door middel van het voors. Synodum soo vele disputen ende moeyten te ontledighen. Wij bedancken U seer voor de moeyten ende goede debvoiren aldaer bewesen, U verzouckende daerinne noch soo vele te willen continueren als mogelijck ende dienlijck zal wesen. Tzedert U vertreck van hier hebben die van Dordrecht haer beter verclaert als te vooren, ende geresolveert datse de scherpe resolutie, alhier genomen, desavoueren, ende zoo de Gecommitteerde Raden alhier dezelve zouden voorder willen ter executie stellen, datse daertegens zullen protesteren ende zulcx helpen beletten. Hiermede Eerentfeste etc. In 's-Gravenhaghe, den 28en augusty 1617.

[P.S.] Den momber2 van Gelderlandt is yegenwoordigh doodtlijck cranck, ende werdt gevreest daervan niet meer zal opstaen; 't welck ons zeer leedt is.

1 Vier leden van de Staten van Zeeland, Malderee namens de Eerste Edele, Zierikzee, Vlissingen en Veere wilden in de Staten-Generaal met de provincies en de gedeelten van provincies die ook daarvoor waren, overgaan tot het bijeenroepen van een Nationale Synode als Holland niet te overreden zou zijn (dit hield dus overstemming in), waarvoor Zeeland extraordinaris gedeputeerden naar Den Haag zou moeten zenden. Middelburg, Goes en Tholen vonden dat zoveel mogelijk druk op Holland uitgeoefend moest worden (‘inductie ende persuasie’). Goes en Tholen achtten extraordinaris gedeputeerden niet nodig; Middelburg wilde rapport als de gedeputeerden op bezwaren zouden stuiten. Deze stad stemde op 23 aug. toe in de uitschrijving van de Synode, als Holland uiteindelijk bleef weigeren, maar wilde overzending van de concept-brieven aan de Staten van Zeeland. Goes en Tholen bleven bij hun standpunt, hoezeer ook op eensgezindheid van Zeeland werd aangedrongen. De instructie voor de Zeeuwse gedeputeerden naar Den Haag van 27 aug. kwam dus door overstemming tot stand (Notulen Staaten van Zeelant 17 aug. - 1 sept. 1617; de instructie op p. 192). 2 Dr. Frederik van den Sande, schepen en burgemeester van Arnhem, momboir van Gelderland (Algemeen Nederlandsch Familieblad 1892, 161-162, vermeldt als overlijdensdatum 12 aug. 1617).

Nederlandse historische bronnen 1 78

20. Aan B.P. [Burgemeester Pauw], 31 augustus 1617 Gedrukt: BMHG XXII (1901) p. 404 no. VII

Aan Pauw wordt een kopie van de resolutie van Dordrecht gezonden. De Zeeuwse gedeputeerden worden tegen het einde van de week verwacht.

21. Aan B.P. [Burgemeester Pauw], 4 september 1617 Gedrukt: BMHG XXII (1901) p. 405 no. VIII

Maurits' boekhouder Josua Apolony1, uit Zeeland gearriveerd, heeft meegedeeld dat de Zeeuwse gedeputeerden heden zouden vertrekken. Zij komen ‘wel’ gelast, hoewel Tholen en Goes tegengesparteld hebben. Medestanders van Maurits achten het wenselijk dat de gedeputeerden van Amsterdam namens deze stad een bezending zouden doen aan Dordrecht, Delft, Gorinchem en Schiedam. Als deze gedeputeerden met een dergelijke lastgeving komen wil Maurits zich met hen beraden.

22. Aan de Baljuw van Schiedam [Daniel van Der Houve1], 5 september 1617

Eerentfeste etc. Wij en willen niet twijffelen ofte U is wel bekendt de resolutie die op den vierden augusty lestleden bij de edelen ende gedeputeerden van eenige steden van Hollandt alhier is genomen, ende 't ghene oock eenigen tijt herwaerts in zaken van de religie is gepasseert. Ende alsoo wij vertrouwen dat ghij de oude ende ware christelijcke gereformeerde [religiea] wel zijt toegedaen, versoucken wij U de goede handt daeraen te houden ende de zaecken daertoe, soo vele mogelijck, te helpen dirrigeren, dat bij die van Schiedam niet

1 Hij is waarschijnlijk nauw verwant aan de Veerse regent Caspar Apollonii. 1 Daniel van der Houve (of van der Hoeff), blajuw en schout van Schiedam sinds 5 sept. 1598, wordt op 12 febr. 1629 opgevolgd door zijn zoon Rogier. Maurits verbleef de nacht voordat hij te Schiedam de wet verzette (25 sept. 1618) te zijnen huize en had zijn naam bovenaan de lijst van de nieuwe vroedschap gezet. Van der Houve nam echter geen zitting (GA Schiedam, Resoluties burgemeesters en vroedschappen in datis). a Dit woord ontbreekt in de tekst.

Nederlandse historische bronnen 1 79 toegestaen werde dat men die van de voors. gereformeerde religie verdrucke ofte besware, maer dat zijluyden, volgende 't exempel van die van Dordrecht ende Amstelredam, de voors. resolutie desavoueren, waertoe wij U versoucken U credit, dat wij verstaen ghij aldaer zijt hebbende, te willen te werck stellenb. Ende aengesien oock bij vele geoordeelt werdt datter geenen beteren middel en is om eens van dese kerckelijcke disputen een eynde te maecken ende de gemeene ruste te bevoorderen dan door het houden van een Synode National, dat den magistraet ende regeerders van Schiedam gedisponeert mogen werden zulcx te gelegener tijt bij hare resolutie te verclaren ende goedt te vinden, waermede het gemeene beste zal werden gevoordert. Ende zal ons welgevallen daeraen geschieden. Hiermede Eerentfeste etc. In 's-Gravenhage, den vijffden septembris 1617.

23. Aan B.P. [Burgemeester Pauw], 7 september 1617 Gedrukt: BMHG XXII (1901) p. 406 no. IX

De gedeputeerden van de Staten van Zeeland zijn gearriveerd. Als de gedeputeerden van Amsterdam nu ook komen zou dat zeer goed uitkomen.

24. Aan B.P. [Burgemeester Pauw], 18 september 1617 Gedrukt: BMHG XXII (1901) p. 406 no. X

Daar Maurits vernomen had dat de Staten van Utrecht zes compagnieën soldaten (waardgelders) aannamen, heeft hij zich terstond naar de vergaderingen van de Raad van State en de Staten-Generaal begeven. De magistraat van Leiden heeft 300 man aangenomen; de aanhangers van de oude gereformeerde religie1 hebben zich daar nu afgescheiden. Pauw wordt verzocht ziekentrooster Roeloff Roeloffsz. naar Maurits te sturen, daar deze hem gebruiken wil in een bezending naar enige goede personen te Hoorn, Monnikendam en Medemblik2.

b Maer dat ... stellen in de marge met een andere pen toegevoegd. 1 De Contraremonstranten. 2 Zie nos. 28 en 29.

Nederlandse historische bronnen 1 80

25. Aan Hugo de Beyer1, 18 september 1617

Weerde, wijse ende discrete lieve besundere. Wij zenden U hierbeneffens sekere missive2 die wij zijn schrijvende aen bailliu Daniel van der Hoeff, dewelke wij U versoucken sekerlijck ende heymelijckerwijse aen hem te behandigen, ende 't ghene hij ons daerop weder soude moghen andtwoorden in gelijcker voeghen aen ons door brengher deser te laten toecomen. Waeraen ons aengenaem welgevallen zal geschieden. Hiermede Weerde etc. In 's-Gravenhaghe, den 18en septembris 1617.

26. Aan D.V.H.B.S. [Daniel van der Houve, Baljuw van Schiedam], 18 september 1617

Eerentfeste, vrome ende discrete lieve besundere. Alsoo wij ons nu volcomentlijck zijn verlatende op de sincere ende goede affectie die ghij zijt dragende tot den welstandt van de ware gereformeerde religie ende het gemeene beste, soo derven wij ons oock des te vrijmoediger aen U addresseren, met vertrouwen dat ghij daerinne naer U vermogen hoe langer hoe meer sult volherden. Desen zal dan dienen om U te verzoucken dat ghij ons bij brenger deser, 't zij bij billet ofte memorie, wilt laten weten oftea het U geraden dunckt dat bij de gedeputeerden van Amstelredam, Enckhuysen etc. eenighe besendinge gedaen worde omme in de vergaderinge van de vroedtschappen tot Schiedam eenighe propositie te doen, daermede dezelve oock mochten bewoghen worden eenige goede resolutie te nemen tegens de scherpe resolutie, bij pluraliteyt van stemmen ende in absentie van die van Schiedamb, op den 4en augusty lestleden alhier genomen, ende alsoo bij die occasie van besendinge de voors.

1 Hugo de Beyer of Beyerus, predikant te Hillegersberg 1605, Schiedam 1611-1619, Den Haag 1619-1631 (als opvolger van Uytenbogaert), fel contra-remonstrant (NNBW, VIII, 93). In 1618 werd hij eerst naar Delft beroepen en eind 1618 - begin 1619 naar Den Haag, wat in beide gevallen op groot verzet van Schiedam stuitte. Maurits schreef op 10 aug. 1618 ten gunste van de beroeping naar Delft aan de stadsregering; een van de Delftse regenten die met deze brief in Schiedam compareert is Gerrit van Santen, zie no. 61 (GA Schiedam, Oud-archief no. 249 (resoluties van schout, burgemeesters en schepenen van 1618 en 1619). 2 No. 26. a Wilt laten weten ofte veranderd uit: wilt U advis laten weten hierop, namentlijck. b Bij pluraliteyt ... Schiedam in de marge toegevoegd.

Nederlandse historische bronnen 1 81 vroedtschappen te doen vergaderen, hetwelcke wij U versoucken na discretie met eenige die ghij vertrouwt aldaer in communicatie te leggenc. Maer soo U oock soude duncken dat daermede geen goede vrucht soude connen gedaen werden, ofte niet wel geraden ware de voors. vroedtschap op dit voors. pretext ten eersten te doen vergaderen, ons zulcx mede vrijmoedigh in manieren alsvooren te willen laten weten, opdat wij ons daerna mochten reguleren, waeraen ghij ons sonderlinge welgevallen zult doen hebben. Hiermede Eerentfeste etc. In 's-Gravenhaghe, den 18en septembris 1617.

27. Aan Daniel van der Houve, 19 september 1617

Eerentfeste, vrome ende discrete, lieve besundere. Alsoo wij uyt den Uwen van gisteren hebben verstaen dat de besendinge van eenighe gedeputeerden van de goede steden naer Schiedam raedtsaem werdt gevonden, soo souden dienvolgende eenige van Amstelredama ende Edam tegens overmorgen goedttijts haer tot Schiedam laten vinden, ten ware om den biddagh1; souden anders van meyninghe zijn morgen te gaen. Versoucken U daromme terstonts met eenige goede luyden van de vroedtschappen aldaer te spreken ende ons te laten weten, noch desen avondt, ofte bij Uluyden geraden wordt gevonden dat de voors. gedeputeerden ten voorn. daghe, wesende donderdagh, aldaer comen, ende ofte alsdan alle de goede vroedtschappen souden daer in de stadt zijnb. Zoo niet, ons te laten weten wat anderen dagh dat het dan goedt ware datse quamenc. Waerop Uwe andtwoordt verwachtende, bevelen U hiermede Eerentfeste, vrome ende discrete, lieve besundere, in Godes bewaringe. In 's-Gravenhage, den 19en septembris 1617. U goede vrundt.

[Onderaan staat:] Ende weder geschreven aen den predicant De Beyer omme te bestellen.

c Hetwelcke ... leggen in de marge toegevoegd. a Met een andere pen verbeterd uit: Enchuysen. 1 Op aandringen van Zeeland schreven de Staten-Generaal een algemene vasten- en biddag uit voor beëindiging van de kerkelijke geschillen tegen 20 sept. 1617. b Ende ofte ... zijn met een andere pen verbeterd uit: ende ghij alsdan de vroedtschappen soudt weten bijeen te doen comen. c Zoo ... quamen met een andere pen in de marge toegevoegd.

Nederlandse historische bronnen 1 82

28. Aan Salomon N. [Samuel Bartholdus1], predikant te Monnikendam, 21 september 1617

Weerde, wijse ende discrete lieve besundere. Alsoo wij ons zijn vertrouwende op den persoon van Roeloff Roeloffsz., deser thoonder, ten aensien van de goede kennisse die wij zijn hebbende dat hij sonderlinge het welvaren van den lande ende de zaecke van de religie gheaffectioneert is, soo hebben wij op hem begheert dat hij zelver in persoon soude willen reysen naer de stede Monnickendam omme aldaer eenige brieven over te leveren, die wij aen goede patrioten zijn schrijvende2. Ende ons verlatende dat ghij de goede zaecke van de religie mede van herten zijt toeghedaen, hebben wij oock op hem begeert dat hij sich aen U mede soude addresseren. Versouckende U daromme hem niet alleene alle goede ende noodighe hulpe in 't verrichten van 't gene wij op hem hebben begeert te bewijsen, maer oock aldaer, soo vele in U is, te helpen bevoorderen dat bij de vroedtschappen der voors. stede soo goede resolutie magh werden genomen, daermede zij desavoyeren de scherpe resolutie, die men bij pluraliteyt van stemmen op den vierden augusty lestleden alhier heeft genomen, ofte tenminsten daerop particulierder ende naeckter interpretatie te willen affvoorderen; zoo oock wat men eygentlijck met dezelve resolutie voorheeft. Ende dat ghij willet altijts aen den voors. Roeloff Roeloffsz. overschrijven 't gene aldaer op deze zaecke dagelijcx zoude mogen voorvallen ende wat resolutie bij die van Monnickendam daerop soude mogen genomen werden, hetwelcke ons alsdan bij denselven Roeloff Roeloffsz. (soo wij op hem begeert hebben) weder zal condt gedaen werden. Ende beneffens dat ghij hierinne de gemeene zake ende den lande merckelijcke goede diensten zullet bewijsen, zal ons sonder aengename vrundtschap daeraen geschieden. Hiermede Weerde etc. In 's-Gravenhage, den 21 en septembris 1617.

1 Samuel Bartholdus, predikant te Winkel 1594, Monnikendam 1599-1640. In 1618 door de burgemeesters van Amsterdam uitgenodigd tot het bijwonen van een vergadering, belegd om met de stadspredikanten de raad te dienen van advies betreffende de provinciale synode; afgevaardigde naar de Synode van Dordrecht 1618-1619 (Van der Aa, Biogr. Wdb. i.v). 2 Zie no. 29.

Nederlandse historische bronnen 1 83

29. Aan verscheidene regenten te Hoorn, Medemblik en Monnikendam1, 21 september 1617

Eersame vrome ende discrete, lieve besundere. Alsoo men dagelijcx hoe langher hoe meer is bevindende dat ter cause van dese kerckelijcke disputen de landen in grooter perijckel ende apparente ruyne staen te gheraecken, dewijle men wilt voortvaren met de scherpe resolutie, op den 4en augusty lestleden bij den Edelen ende eenighe steden van Hollandt genomen, zoo bij overstemminghe als tegens expresse protestatie van die van Dordrecht, Amstelredam, Enchuysen, Edam ende Purmerendt, mitsgaders in absentie van die van Schiedam, Monnickendam ende Medenblyck, met welcke resolutie men de justicie heeft de handt ghesloten, ons onse authoriteyt wilt benemen die ons is competerende als gouverneur- ende capite[y]ngenerael van de voors. lande, ende men dan noch pooghet met oplichtinge van waertgelders ende veranderinge van den eedt aen de soldaten, die van de oude ende ware gereformeerde religie te verdrucken, zoo ghij 't selve naerder uuyt het extract van eenige poincten der voors. resolutie hierbeneffens suit connen sien. Ende also wij ons volcomentlijck vertrouwen dat ghij (als wesende een oprecht goedt patriot ende aldaer den oudtsten in de regieringhea) niet anders als den welstandt van den voors. lande van

1 Op een bijgevoegd blad staat: ‘Bij sch. Ho. den 18en septembris 1617. Tot Hoorn: Wolphert Baerentsz., Cornelis Cornelisz. Soop, beyde oude burgermeesteren. Tot Medenblyck: Simon Martsz. Lievens, Cornelis Mathijsz. Schaegen, beyde vroetschappe. Tot Munnikedam: Cornelis Jansz. Bra, Dirck Cornelisz. Admiraels, tegenwoordich regierende burgemeester’. Bij de namen van de Medemblikkers staat nog de aantekening: ‘Dese brieven gedateert den 26en septembris’. Wolphert (of Olpher) Barentsz., vroedschap en burgemeester (1611, 1613, 1618 (na de alteratie), 1620, 1622) van Hoorn, raad ter Admiraliteit van West-Friesland 1619-1621, 1623-1625, gecommitteerd in de Generaliteitsrekenkamer 1624-1626, in de Raad van State 1628-1630, in de Staten-Generaal 1631-1633 (Elias, Vroedschap I 138; NNBW, IV, 87). Cornelis Cornelisz. Soop, vroedschap sedert 1585 en herhaalde malen burgemeester van Hoorn sedert 1581. Simon Maertsz. Lievens, vroedschap van Medemblik, herhaalde malen burgemeester tussen 1618 en 1650 (Gens Nostra 1961, 63), raad ter Admiraliteit van West-Friesland 1621-1623.

Cornelis Matthijsz. Schagen, vroedschap van Medemblik, herhaalde malen burgemeester tussen 1618 en 1650 (Gens Nostra 1961, 65). In een brief van 1 november 1617 aan Gerrit Jacobsz. Trompet, oud-burgemeester van Enkhuizen en gecommitteerde raad van het Noorderkwartier, noemt Albrecht Bruyninck, secretaris van Enkhuizen, Olphert Barentsz., Cornelis Mathijsz. en Simon Maertsz. als vertrouwde personen (Kronijk HG XXI (1865) 423). a Ende ... regieringhe is onderstreept; in de marge staat hierbij: Dese clause alleen aen de borgemeester Cornelis Cornelisz. Soop tot Hoorn.

Nederlandse historische bronnen 1 84

Hollandt in 't particulier ende consequentelijck die van alle dese provintiën in 't generael zijt wenschende ende betrachtende, soo versoucken wij U alle goede officiën te willen doen ende het credit dat ghij binnen Hoorn zijt hebbende in 't werck te stellen omme met andere goede patrioten, in de regieringhe aldaer zijnde, die ghij zijt betrouwende, de zaecke daertoe te beleyden dat dezelve het rechte verstandt van de voors. scherpe resolutie moghen begrijpen, ende dienvolghende zulcx beweghen dat bij den vroedtschappen aldaer dezelve resolutie magh werden ghedesavoyeert, ofte tenminsten verstaen daerop particuliere ende naeckte interpretatie te willen hebben ende wat men eygentlijck daermede voor heeft; waeraen den landen grooten dienst ende ons een sonderlingh welghevallen zal geschieden. Hiermede Eersame etc. In 's-Gravenhage, den 21 en septembris 1617.

Post dato, alleen aen de voorn. borgemeester Soop. Wij hebben deser thoonder aen U gesonden, aenghesien wij weten hij een ghetrouw man is ende sonderlinge geaffectionneert tot het welvaren van den lande ende de zaecke van de religie. Ende versoucken U daromme ons bij denzelven, 't zij schriftelijck ofte mondelinge, te willen laeten weten in wat staet de saken aldaer yegenwoordigh zijn ende ofte men tot Hoorn yet vruchtbaerlijcken soude connen uuytrechten.

30. Aan Jacob van Brouckhoven1 in de Magistraat van Leiden, 5 oktober 1617

Eerentfeste, voorsienige ende discrete lieve besundere. Ghisterenmorgen is ons voorgecomen het rumoer dat eergisteren2 omtrent den avondt binnen de stadt Leyden is ontstaen, ende hebben na den middagh door den bekenden persoon vernomen 't ghene tot den middagh was gepasseerta3. Wij weten wel dat ghij de goede zake

1 Mr. Jacob van Brouckhoven, rentmeester van Rijnland 1610-1642, veertigraad sinds 1610, schepen 1610-1613 en burgemeester van Leiden 1620, 1621, 1627, 1628, 1630, 1636, 1637, gecommitteerde raad van Holland 1 nov. 1618-1622, 1625-1628, rechter over Oldenbarnevelt (Navorscher 1856, 182 en 183). 2 3 oktober, de jaardag van Leidens ontzet. a Ende hebben ... gepasseert is in de marge met andere pen toegevoegd. 3 Er hadden rellen plaatsgevonden tussen waardgelders en contraremonstrantse burgers (Dozy, ‘Kerk en staat’ 52).

Nederlandse historische bronnen 1 85 zijt behertigende, met vertrouwen dat ghij daerinne zult continueren ende bij dese occasie dezelve beneffens andere goede patriotten aldaer tot het landts welvaren helpen bevoorderen soo vele als mogelijck zal wesen, hetwelcke wij U noch bij desen zijn recommanderende. Ende alsoo wij oock onderricht zijn geweest dat die schutterie haer ghisteren al den dagh in de wapenen soude hebben gehouden, versoucken wij U ons te willen adverteren tot wat eynde zulcx is geschiedt ende ofte het is ter begeerte van den magistraet ofte uuyt haer eygen mouvement, ende wat zij daermede voorhebben, mitsgaders ofte de schutterie (soo hier geseght wordt) insisteert om de waertgelders quijt te zijnb. Eenige personen alhier zijn van opinie dat wij wel souden doen ons nu daer te laten vinden ende bij dese occasie den magistraet te persuaderen datse de waertgelders zouden willen affdancken. Daerop hebben wij verscheyden bedenckingen, duchtende dat het niet wel soude succederen ende dan voor ons een schimp wesen sulcken misslagh gedaen te hebben. Waromme wij liever souden sien (indien het conde geschieden) dat het ginder gelijck vanselfss alsoo geëffectueert wierde. Maer bij sooverre ghij soudet oirdeelen dat daertoe geene apparentie ware, wilden wij wel dat ghij met eenighe voorsichtighe ende discrete goede patriotten aldaer in deliberatie leydet ofte onse compste nu daer geraden ende dienstich soude zijn, ende ons derselver advis met de ware constitutie der stadt ende zaecken aldaer, soo haer die nu zijn bevindende, opdat wij dan mogen resolveren 't gene wij te doen hebben ende raedtsaem sullen vindenc, volcomentlijck te willen verwittigen, waeraen ons zeer aengenaeme vrundtschap zal gheschieden. Hiermede Eerentfeste etc. In 's-Gravenhage, den 5en octobris 1617.

[P.S.] Wij senden U desen met eenen goeden ende vertrouwden persoond.

b Mitsgaders ... te zijn is in de marge met andere pen toegevoegd. c Opdat ... vinden is in de marge met andere pen toegevoegd. d Dit P.S. is met andere pen toegevoegd.

Nederlandse historische bronnen 1 86

Brief van Maurits aan Muys van Holy, 8 okt. 1617 (brief no. 31) Koninklijk Huisarchief

Nederlandse historische bronnen 1 87

31. Aan Schout Muys, 8 oktober 1617

Eerentfeste, vrome ende discrete besundere goede vrundt. Wij zijn veradverteert dat Seghwaert1 met een van de pensionarisena2 tot Dordrecht, tsamen zouden zijn geweest binnen de stede van den Briele ende die van den magistraet aldaer alle hulpe souden hebben aengeboden3. Versoucken U daromme dat ghij U van Dordrecht soo weynigh wilt absenteren als ghij zult connenb, ende alle debvoir doen omme der quaetwilligen desseinen aldaer soo veel moghelijck te vernemen ende beletten; ende dat ghij ons willet verwittigen ofte het niet geraden soude zijn dat die van Amstelredam eenighe gedeputeerden naer Dordrecht sonden. Van gelijcken versoucken wij U noch tegen den tijt van de nieuwe verkiesinghe van de mannen van achte die nu aenstaende is, ons terstonts na de gedane denominatie daeraff te verstendigen ende meteenen U advis te willen overzenden, opdat wij des te beter daerop mogen letten; waeraen den landen dienst ende ons vrundtschap zal geschieden. Hiermede Eerentfeste etc. In 's-Gravenhage, den 8en octobris 1617.

[P.S.] Het geeft ons wat achterdencken dat de quaetwillighe tot Dordrecht in dese voors. zaecke wel yet quaets mochten voorhebben, aenghesien wij verstaen dat den pensionaris Berck4 met noch eenen naer den Advocaet ghereyst isc.

1 Mr. Bartolomeus van Segwaert, veertigraad 1607 en schepen tussen 1607 en 1622 van Dordrecht, raad ter Admiraliteit te Rotterdam 1621 (Balen, Dordrecht II 1225; Navorscher 1908, 601; NNBW, I, 1467). In 1626 was hij betrokken bij een corruptiezaak bij de Admiraliteit; sindsdien is zijn verblijfplaats onbekend. Hij was een neef van Hogerbeets en zal daarom wel niet al te betrouwbaar geacht zijn. a Met een van de pensionarisen is in de marge toegevoegd in de plaats van: ende den zoon van den brouwer in de Handt. 2 Dordrecht had op dit tijdstip twee pensionarissen, de hierna genoemde Berck en Mr. Andries de Witt, zoon van burgemeester Cornelis Frans Wittensz. 3 Maurits had door een onverwachte actie voorkomen dat Den Briel waardgelders aannam en had er twee nieuwe compagnieën gelegerd. b Dat ghij ... connen is in de marge toegevoegd. 4 Mr. Johan Berck, pensionaris en secretaris van Dordrecht sinds 1591, ambassadeur te Venetië 1622-1627 (Balen, Dordrecht II 945; NNBW, I, 307). c Het gehele P.S. is doorgehaald.

Nederlandse historische bronnen 1 88

Bijlage

Een ongedateerde en ongeadresseerde aantekening, die zich in dezelfde bundel bevindt, sluit bij het voorgaande aan en is ongetwijfeld ook aan Muys gericht. De aanhef, die nagenoeg gelijkluidend met bovenstaand P.S. is (‘Het gheeft ons wat achterdenken dat de quaedtwillighe tot Dordrecht in de zaecke van den Briel tot haer voordeel sullen soucken te beleyden ende daerinne wel yet quaets mochten voorhebben, aenghesien wij verstaen dat den pensionaris Berck met noch eenen naer Utrecht bij den Advocaet ghereyst is’), is doorgehaald. De tekst van deze aantekening luidt nu: Wij hebben groot achterdencken dat de quaedtwillighe tot Dordrecht de goede saecke in alle manieren pooghen hinderlijck te wesen ende daertoe geenen arbeydt sparen, zoo ten aensien van de voors. besendinge naer den Briele, als oock mede omdatd den pensionaris Berck naer Utrecht bij den Advocaet ghereyst is. Men moet sich altijt versekeren dat dese parthie niet en rust, waromme wij oock moeten vigileren. Ende indien ghij eenighe veranderinghe onder die van de magistraet tot Dordrecht quamet te speuren, daerop wel te willen letten ende ons 't ghene ghij nu ofte hiernaer daeraff mochtet vernemen te laten weten.

32. Aan B.P. [Burgemeester Pauw], 9 oktober 1617 Gedrukt: BMHG XXII (1901) p. 407 no. XI

Roeloff Roeloffsz. heeft Maurits meegedeeld hetgeen ds. Samuel Bartholdus hem namens enige anderen schriftelijk en Pauw hem mondeling opgedragen hadden. Van hetgeen Maurits aan Monnikendam schrijft1 zendt hij Pauw een kopie. Hij heeft Edam verzocht zijn gedeputeerden die van Amsterdam te laten vergezellen2.

33. Aan de Magistraat van Edam, 9 oktober 1617

Eersame etc., lieve besundere. Alsoo de heeren van Amstelredam, achtervolgende ons verzouck, van meyninge zijn eenighe gedeputeerden te zenden naer de stede van Monnickendam omme te sien dezelve te beweghen datse souden wiilen desavoyeren de scherpe

d Wij hebben ... omdat is met andere pen in de marge toegevoegd. 1 Zie no. 34. 2 Zie no. 33.

Nederlandse historische bronnen 1 89 resolutie die men op den vierden augusty lestleden bij overstemminghe alhier heeft ghenomen, ende wij seer goedt ende dienstelijck zouden vinden (aenghesien de nabuerschap) dat oock ghijluyden eenighe gedeputeerden beneffens de voors. van Amstelredam wildet voeghen omme alsoo t'samen naer Monnickendam te verreysen ende 't ghene voors. is aldaer te verrichten, soo verzoucken wij U luyden 't zelve beneffens ons alsoo mede goedt te willen vinden ende doen effectueren. Ende vertrouwende dat hetzelve goede vrucht zal doen, willen wij Uluyden hiermede Eersame etc. In 's-Gravenhage, den 9en octobris 1617.

34. Aan Magistraat en vroedschap van Monnikendam, 9 oktober 1617

Eersame, wijse ende discrete, lieve besundere. Alsoo men dagelijcx soo langher soo meerder is bevindende dat ter cause van de kerckelijcke disputen de landen in groot perijckel ende apparente ruyne staen te gheraken, dewijle men preciselijck wilt voortvaren met het effectueren van de scherpe resolutie, op den 4en augusty lestleden bij den Edelen ende eenighe steden van Hollandt alhier genomen, zoo bij overstemminge als teghens expresse protestatie van die van Dordrecht, Amstelredam, Enchuysen, Edam ende Purmerende, mitsgaders in absentie van de gedeputeerde van Uluyder stede, als oock die van Schiedam ende Medenblick, die algereets waren vertrocken, welcke resolutie met clare ende uuytgedruckte woorden vervatende is handtsluytinghe van de justicie, ontneminge van de authoriteyt die ons, als zijnde bij eendrachtighe stemmen gedefereert, is competerende als stadthouder, gouverneur- ende capiteingenerael van de provintie van Hollandt ende West-Vrieslandt, ende oock genoughsame redenen waeruuyt can gespeurt werden dat men met oplichtinge van waertgelders ende veranderinghe van de eedt aen de soldaten pooget die van de oude ware gereformeerde religie te verdrucken, ghelijck ghijluyden alle 't selve noch naerder uuyt het hier bijgevoeghde extract van eenige pointen der voors. resolutie moget speuren. Waromme wij goedtgevonden hebben die heeren magistraten der steden Amstelredam ende Edam (als wesende van Uluyder naeste gebuyren) te versoucken dat haer soude ghelieven eenighe gedeputeerden aen Uluyden te schicken, omme dezelve van het gepasseerde ende den yegenwoordigen onsekeren staet deser landen warachtich ende trouw rapport te doen ende eenige goede middelen voor te

Nederlandse historische bronnen 1 90 slaen daermede de landen wederomme tot ruste ende eenicheydt mogen werden gebracht ende geconserveert. Uluyden overzulcx versouckende de voors. heeren gedeputeerden niet alleene met goedt ghehoor ende genegentheydt te willen beyegenen, maer oock dezelve op hare propositie met soo goede ende vruchtbare andtwoorde terugghe te laten comen, gelijck wij van Uluyden zijn verwachtende, als houdende dezelve voor soo goede patriotten ende lieffhebbers van de gereformeerde religie, dat wij niet en willen twijffelen ofte ghijluyden en zijt anders niet wenschende ofte betrachtende als den welstandt van den voors. lande van Hollandt ende West-Vrieslandt in 't particulier ende consequentlijcken die van alle dese provintiën in 't generael. Waertoe wij alghereets seer dienstich ende nut hebben gevonden de resolutiën die voor desen bij de voors. stadt Amstelredam ende andere zijn genomen, daermede zij de voors. scherpe resolutie van den 4en augusty hebben gedesavoyeert etc., vertrouwende oock dat ghijluyden U daermede zult conformeren, waeraen den landen mercelijcke dienst ende ons seer aengename vrundtschap zal geschieden. Hiermede Eersame etc. In 's-Gravenhage, den 9en octobris 16171.

35. Aan de Magistraat van Medemblik1, 9 oktober 1617

Het begin van deze brief is van dezelfde inhoud als de eerste alinea van de voorgaande brief aan Monnikendam, zie no. 34. De brief vervolgt: Ende alsoe wij den heeren gedeputeerden van Ulieden stadt, ter joncxster dachvaert hier geweest sijnde, van onsse goede meninge ende intentie, streckende totte welvaert, ruste ende conservatie van de staet van 't landt mitsgaders de aengenomen ware gereformeerde religie, bij monde in 't lange ende breede hebben berecht, gelijck wij oock niet twijffelen oft sij hebben oock sulcx aen Ulieden getrouwelijck gerapporteert, soe hebben wij oock diesvolgens, naedien wij bemerckt hebben dat de voors. scherpe resolutie tot groote ondienste van 't landt op verscheyden plaetsen in 't werck werde gestelt, goetgevonden aen de voors. Ulieden gedeputeerde, alhier joncxt geweest zijnde, te schrijven ende deselve te versoucken

1 Aan de achterzijde van deze minuut staat onderaan: ‘Samuel Bartholdus’, de naam van de predikant te Monnikendam aan wie de brief blijkbaar bezorgd moest worden. 1 Het volledige adres luidt: ‘Aen de magistraet, namentlijck borgemeesteren ende vroetschap tot Medenblick’.

Nederlandse historische bronnen 1 91 teneynde sijluyden (als denwelcken de saecken best bekent waren) bij Ulieden goede offitiën ende debvoiren souden willen doen dat de voors. scherpe resolutie, als in Ulieden absentie genomen, aldaer met een goede ende mannelijcke resolutie gedesavoyeert ende gestuytet mogen werden, gelijck bij verscheyden andere van de voors. leden ende steden van Hollant ende West-Vrieslandt voor desen es geschiet, die oock het desavoy van de voors. resolutie door hare expresse gedeputeerde soe mondelingh als bij geschrifte aen de Gecommitteerde Raden alhier hebben genotificeert. Ende aengesien wij Ulieden altijts voor goede patriotten ende lieffhebbers van de gereformeerde religie hebben gehouden, die niet anders als den welstandt van de voors. lande van Hollant ende West-Vrieslandt in 't particulier ende consequentelijck die van alle dese provintiën in 't generael sijt wenschende ende betrachtende, soe hebben wij oock goetgevonden Uluyden bij desen ernstelijck alsnu te versoucken daerop goede acht te nemen ende bij de raden ende vroedtschappen der stadt Medenblick de goede handt te houden dat de voors. scherpe ende schadelijcke resolutie, daervan men alrede op eenige plaetsen hier te lande seer prejudiciable effecten siet ende noch meerder te verwachten heeft, tensij daerinne tijtlijck werde voorsien, van Ulieden stede wegen mede gedesavoyeert ende 't selve desavoy op 't spoedichste oock door eenige van Ulieder gecommitteerde herwarts geschicket ende alhier bekent gemaeckt mach werden. Waermede, als oock dat men diesvolgens procedeert tottet houden van de provintiale ende nationale zynoden (daertoe wij oock versoucken dat Ulieden door hare gedeputeerde sullen believen de goede handt te bieden) de landen wederom in goede ruste ende welstandt gebracht ende de religie in suyverheyt geconserveert sal werden. Ende ons desen aengaende op U L. goede wille ende naersticheyt verlatende, willen etc. wij Uluyden hiermede Eersame etc. Godt den almogende bevelen. In 's-Gravenhaghe, den 9en octobris 16172.

36. Aan B.P. [Burgemeester Pauw], 16 oktober 1617 Gedrukt: BMHG XXII (1901) p. 408 no. XII

Pauw wordt bedankt voor hetgeen hij in de zaak van Monnikendam

2 Aan de keerzijde van de minuut bevinden zich de initialen: N.H. (= Noord-Holland).

Nederlandse historische bronnen 1 92 gedaan heeft; Maurits hoopt op een goede afloop hiervan. Gedeputeerden van Zeeland en Gelderland zijn vertrokken om verslag uit te brengen en de provinciale vergaderingen bij te wonen1.

37. Aan S.M. [Schout Muys], 19 oktober 1617

Eerentfeste, vrome ende discrete besundere goede vrundt. Den raetsheer Van der Mijle1 heeft ons aengedient dat hij tot verrichtinge van zijne particuliere affairen benoodiget was een reyse naer Dordrecht te doen, zijnde oversulcx vandaghe van hier vertrocken. Ende alsoo wij meynen dat hij onder decksel van dat yet anders is voorhebbende, soo verzoucken wij U goede achtinge te doen nemen op den tijt ende ure die den voors. Van der Mijle tot Dordrecht soude mogen aencomen, wat hij eygentlijck daer soude mogen verrichten ende wanneer hij vandaer wederomme precijs zoude mogen vertrecken, ende ons zulcx particulierlijck over te schrijven ofte laeten weten; waeraen ons vrundtschap zal geschieden. Hiermede Eerentfeste etc. In 's-Gravenhaghe, den 19en octobris 1617.

[P.S.] Den voors. raetsheer Van der Mijle heeft ons oock gheseght dat hij van meyninge was van Dordrecht een reyse te doen naer Bergen op den Zoom omme aldaer zijn swagher2 te besoucken.

38. Aan S.M. [Schout Muys], 24 oktober 1617

Eerentfeste etc., besundere goede vrundt. Vandage zijn ons hier ter handen gecomen de brieven van denominatie van de mannen van acht der stadt Dordrecht, ende zijn met allen genegen omme ons naer U advis te reguleren. Maer alsoo wij ter ernstigher begeerte van de raetsheeren Junius ende Van den Honart dese zaecke met haer gecommuniceert hebben ende dezelve seer instantelijck dringen, te weten Junius, opdat wij

1 Slechts enkele gedeputeerden vertrokken kort voor of op 16 oktober, zie de presentielijst Resol. S.G. 1617-1618 p. 226. 1 Cornelis van der Mijle, in de ridderschap van Holland 1613-1619, raad van State 1615-1619, weer in de ridderschap geadmitteerd 1632, gecommitteerd in de Generaliteitsrekenkamer 1634-1642; schoonzoon van Oldenbarnevelt (NNBW, VIII, 1192). 2 Willem van Oldenbarnevelt, heer van Stoutenburg, ritmeester, goeverneur van Bergen op Zoom 1617, afgezet 1619 (NNBW, V, 394).

Nederlandse historische bronnen 1 93

Alewijns1 zouden nemen; verclarende ende sich sterck maeckende dat aen denzelven geen mangel zal werden bevonden, ende soo hij niet goedt is, hem goedt te sullen maecken; ende soo wij hem uuytlieten, dat sich Teresteyn2 daerover meer soude geoffenseert vinden ende alle quaet doen dat hem immermeer soude moghelijck zijna. Van den Honart dringht even soo heftich op den persoon van Beaumont3, meynende denzelven wonder dienstich te zijn tegen de menées van den borghemeester Beveren4. Somma, dese voors. raetsheeren duchtet ons dat haer ten hoochsten zouden geoffenseert vinden ingevalle wij dese voors. twee persoonen voorbijginghen, ende mochten daromme hierna in de goede zaecke zoo vele ten quaden zijn als voor desen ten goede; hetwelcke wij oock van een zonderlinge bedencken houden te zijn. Waromme, eer dat wij op de voors. zaecke hebben willen disponneren, wij U tevooren dit hebben willen verwittigen, ende meteenen verzoucken dat ghij ons bij brengher deser ('t welck een vertrouwdt man is) willet overschrijven ofte men de zaecke met het nemen van de voors. twee persoonen zoude quijt gaen ofte niet. Onses bedunckens condt ghij U genouch stijven met de andere ses, die wij volgens U advis zouden verkiesen, inghevalle men met dese twee niet zeker zoude gaen. Nochtans indien ghij vastelijck meyndt dat wij de goede zaecke daermede zouden verliesen, willet ons mede vrijmoedigh overschrijven. Wij zullen U Uwe brieven versekeren ende zoo ghij het begeert terstonts wederomme sekerlijck terugghe senden

1 Bedoeld zal zijn Alewijn Pietersz., raad (1615, 1616) en schepen (1619, 1623, 1624) van Dordrecht, ontvanger van de gemene landsmiddelen aldaar sinds 1614 (Balen, Dordrecht II 1087; NNBW, IV, 703). Zijn kinderen waren erfgenaam van Adriaan Junius (Gen. Her. Bl. 1909, 524 en 525). 2 Cornelis Adriaansz. van Teresteyn, raad en schepen van Dordrecht, tresorier 1615-1622, 1627-1630, herhaaldelijk burgemeester tussen 1621 en 1643, gecommitteerde raad van Holland 1631-1633, 1640-1642, gedeputeerde ter S.G. 1637-1639 (Balen, Dordrecht I passim; NNBW, V, 897). Hij had een familieband met (H)Alewijn, van waar de latere familienaam Teresteyn van Halewijn. a Ende soo ... zijn in de marge toegevoegd. 3 Johan van Beaumont Govertsz., raad ter Admiraliteit van Rotterdam 1612-1621, raad van Dordrecht 1618, 1619 (Balen, Dordrecht II 932, Ons Voorgeslacht 1974, 26). 4 Willem van Beveren, raad en schepen van Dordrecht, herhaaldelijk burgemeester tussen 1595 en 1618, raad en rentmeester-generaal van Zuid-Holland 1584-1618, raad van State 1599-1602, 1605-1608, gecommitteerde raad van Holland 1614-1616, 1625-1627. Hij was in 1618 bevreesd dat Maurits hem zou afzetten (Balen, Dordrecht II 872 en 961, NNBW, I, 113).

Nederlandse historische bronnen 1 94 ofte alhier datelijck in het vier werpen, 't welck ghij zoo vast moghet ghelooven alsofte ghij 't zelve voor U oogen soudet sien. Hiermede Eerentfeste etc. In 's-Gravenhage, den 24en octobris 1617.

39. Aan S.M. [Schout Muys], 26 oktober 1617

Eerentfeste etc. Desen morgen hebben wij Uwe andtwoorde op onsen lesten met de bijgevoeghde van de raetsheeren Junius ende Van den Honart sekerlijck ontfangen, bedanckende U seer voor U advis. Ende terwijle dese raetsheeren haer soo hevigh voor de hare zijn thoonende, hebben wij, om henluyden niet t'offenceren ofte terugghe te doen wijcken, het raedtsaemste gevonden de twee persoonen, bij haer gerecommandeert, te verkiesen, maer meteenen versocht datse die soo zouden sien te disponneren datse haer in voorvallende occurentiën van de dienst der landen ende welstandt der kercken zouden conformeren met de goede advisen van de andere mannen van acht. Voorts hebben wij aengaende de andere persoonen U advis gevolght ende den Uwen datelijck verbrandt, waerinne ghij U moget gherust houden. De andere twee brieven van de voors. raetsheeren senden wij U hierbeneffens weder over. Versouckende U voorts in de goede zaecke U oprechte genegentheydt hoe langher hoe meer te laten blijcken ten dienst van den lande ende bevoorderinge van de ghemeene ruste, waeraen ons seer aenghename vrundtschap zal geschieden. Hiermede Eerentfeste etc. In 's-Gravenhage. den 26en octobris 1617.

[P.S.] Wij meynen dat de zaken tot Dordrecht souden in goede verzekeringhe comen inghevalle men aldaer dit aenstaende jaer een goede borghemeester mochte hebben, waertoe wij U versoucken alle mogelijcke vlijt ende neersticheydt aen te wenden.

40. Aan S.M. [Schout Muys], 1 november 1617

Eerentfeste etc. Alsoo den tijt nu is aenstaende dat den borgemeester der stadt Dordrecht jaerlijcx wordt gecontinueert ofte verandert, ende wij daervoor houden dat het dezelve stadt in dese conjuncture zeer soude verzekeren bij sooverre men nu aldaer ten voors. tijde eenen anderen goeden borgemeester vercore, soo hebben wij goedt gevonden U 't zelve midts desen in bedencken te stellen ende voor

Nederlandse historische bronnen 1 95 te slaen ofte het bij dezelve gelegentheydt niet practijcquabel zoude wesen dat men in plaets van de yegenwoirdigen borgemeester1 eenen anderen goeden zoude mogen stellen. In sooverre ghij 't zelve eenichsins practicquabel ende geraeden mochtet vinden, versoucken wij U daertoe geenen vlijt ofte arbeydt te sparen, maer de saken zoo vele mogelijck daertoe te helpen stieren ende beleyden. Dogh alsoo den borgemeester Cornelis Frans Wittens alhier2 in 't collegie van de Gecommitteerde Raeden sonderlinge dienstich ende ervaren is, zouden wij goedtvinden in alle manieren dat hij daerinne werde gecontinueert, ende dat yemandt anders die ghij zoudt meynen daertoe bequaem ende dienstich te wesen voor het aenstaende jaer als borgemeester tot Dordrecht mochte werden ghestelt. Ende versoucken wij U oock ons hierop U goedtduncken ende 't gene ghij daervan zijt oirdeelende vrijmoedichlijck te willen overschrijven, U versekerende dezelve Uwe brieven te zullen secreet houden ende zonder lecture van anderen te verbranden; waeraen ghij ons zeer aengename vrundtschap zullet bewijsen. Hiermede Eerentfeste etc. In 's-Gravenhage, den eersten novembris 1617.

41. Aan B.P. [Burgemeester Pauw], 5 november 1617 Gedrukt: BMHG XXII (1901) p. 409 no. XIII

De gedeputeerden van de vier provinciën (Gelderland, Zeeland, Friesland en Groningen) zijn gearriveerd en zijn van plan de komende week het besluit tot het houden van een Nationale Synode te nemena1. Ambassadeur Du Maurier is uit Frankrijk teruggekeerd en heeft in een propositie aangedrongen op rust en eenheid2. Laat Amsterdam Monnikendam en Medemblik blijven bewerken.

1 Willem van Beveren. 2 In Den Haag. a Te besluyten verbeterd uit: voorder te besoigneren. 1 Zeeland zou de Staten-Generaal presideren in de week van 6-11 nov. 1617. Het punt van de Nationale Synode werd op de 7e aan de orde gesteld (Resol. S.G. 1617-1618 no. 1658). 2 Du Maurier had zijn propositie op 3 nov. gehouden (Resol. S.G. 1617-1618 no. 1632).

Nederlandse historische bronnen 1 96

42. Aan Otto van Gent1, 8 november 1617

Edele etc. Die van de magistraet van den Briel zijn hier bij ons geweest ende hebben zeer geclaeght dat die van de dolerende gemeente2 aldaer eenighe hevige propoosten zouden hebben gehouden ende haer in de vroedtschapsvergaderinghe gedreyght datse een kercke zouden willen innemen. Is daromme onse begeerte dat ghij secretelijcken wel vernemet bij eenige van de principaelste van de kercke van de voors. gemeente (dewelcke het noch in versche memorie can zijn)a wat eygentlijck de propoosten zouden moghen gheweest zijn, die daer zijn ghevallen, ende dezelve in geschrifte te doen stellen ende ons alhier over te senden. Mitsgaders dat ghij de voors. persoonenb in onsen name vermanet datse haer willen onthouden eenighe kercke in te nemen, maer haer stille te houden totdat de naeste vergaderinghe van mijn heeren de Staten van Hollandt zal wesen gehouden, opdat se hare sake niet quaet en maecken, volghende de redenen die wij henluyden mondelinghe voor desen hebben voorgehouden. Want soo zij anders deden, zoude het voor de zaecke in 't gemeen, oock ons ende henluydenc in 't particulier, sonderlinghe nadeeligh wesen3. Hiermede Edele etc. In 's-Gravenhage, den 8en novembris 1617.

Post datae. Onse meyninge is dat de propoosten van beide zijden werden in geschrifte vervaet. Ende begeeren dat ghij dit willet secreet doen houden.

43. Aan Albert Bruyninck1, secretaris van Enkhuizen, 8 november 1617

Eersame, voorsienighe ende discrete lieve besundere. Alhier is zekeren brieff ghecomen, hebbende een tamelijck groot opghedruckt

1 Otto van Gent (of Gendt), heer van Dieden, kapitein, commandant te Den Briel (NNBW, VI, 566). 2 De Contraremonstranten. a Wel vernemet ... can zijn in de marge toegevoegd in de plaats van: bij der voors. dolerende persoonen wel vernemet. b Persoonen is verbeterd uit: dolerende ghemeente. c Oock ons ende henluyden is verbeterd uit: ende ons. 3 De gedeputeerden van de magistraat verschenen ook voor Gecommitteerde Raden en deelden het gebeurde pro memorie aan hen mee (Resol. Holland 19 (= 9) nov. 1617). 1 Albrecht Bruyninck (of Bruynincx), secretaris van Enkhuizen sinds 1606, rechter over Oldenbarnevelt, gedeputeerde ter S.G. 2 febr. 1619, raad van State 1622-1625, gecommitteerde in de Generaliteits-rekenkamer 1631-1634 (Elias, Vroedschap II 856).

Nederlandse historische bronnen 1 97 zegel, wesende d'opschrift daervan ‘aen de Edelen ende ghedeputeerden van de meeste steden van Hollandt etc.’, welcken brieff ghelevert zijnde in 't collegie van de Gecommitteerde Raden alhier, is denzelven bij Hare E. gedaen behandigen aen de gedeputeerden van de voors. steden, houdende hare vergaderingen (als wesende nu wederomme gecomen2) alhier in de castelainie van het Binnenhoff. Ende aenghesien deghene die den voors. brieff oock hebben in handen gehadt, aen het zegel oirdeelen datse quam van den magistraet van Medenblick, als zijnde mede het opschrift ghemaeckt bij de eyghene handt van den secretaris derselver stede3, ende daromme beducht zijn dat die van de magistraet aldaer lichtelijck yet anders met de voors. hevighe steden souden moghen voorhebben, als wij wel zijn verhopende, soo verzoucken wij U midts desen ernstelijcken dat ghij in 't heymelijck alle moghelijcke debvoiren willet doen omme te vernemen wat den inhoudt van den voors. brieff zoude moghen gheweest zijn, ende ofte denselven eygentlijck bij den magistraet ofte bij eenige in 't particulier is gheschreven, ende ons 't ghene ghij daeraff zoudet connen te wete comen datelijck te willen zekerlijck overschrijven; waeraen ons zonder4 welghevallen zal geschieden. Hiermede Eersame etc. In 's-Gravenhage, den 8en novembris 1617.

Bij billet. Het binnenste van de voors. brieff was oock de eygene handt van de secretaris van Medenblyck. Ende hebben de gedeputeerden van de voors. steden desen voormiddagh audiëntie gehadt in het collegie van de Gecommitteerde Raden, dewelcke zij hebben bedanckt voor de copiën van de schriften die haer ter handen waren ghestelt5,

2 De acht steden die op de hand van Oldenbarnevelt waren, Haarlem, Leiden, Gouda, Rotterdam. Schoonhoven, Den Briel, Alkmaar en Hoorn, compareerden voor Gecommitteerde Raden op 21 (= 26) oktober, vertrokken voor ruggespraak op 18 (= 28) oktober en verschenen weer op 19 (= 9) november (Resol. Holland in datis; men moet erop bedacht zijn dat er in de data nogal wat drukfouten zijn geslopen). 3 Frans Pietersz., vgl. no. 47. Zijn particuliere notulen van de Staten van Holland zijn gedeeltelijk gedrukt door Den Tex (Oldenbarnevelt IV 546-592), echter op naam van de latere pensionaris Stellingwerff. 4 zonder: bijzonder. 5 D.w.z. kopieën van de punten, die de vier steden Amsterdam, Enkhuizen, Edam en Purmerend op 21 okt. hadden ingediend om in de beschrijving van de volgende Statenvergadering gebracht te worden, van het protest van deze vier steden tegen de Scherpe Resolutie, van net protest van Dordrecht daartegen, van een propositie van de Engelse ambassadeur Carleton en van het rapport van de gecommitteerden die de gebeurtenissen in Den Briel onderzocht hadden (zie hiervoor no. 2) (Resol. Holland 21 (= 26), 27 en 18 (= 28) okt. 1617).

Nederlandse historische bronnen 1 98 ende meteenen versocht datse in 't instellen van de poincten van beschrijvinge zouden gelieven te letten dat daerinne niet gedaen werde tot prejuditie van de resolutie, genomen den vierden augusty lestleden6. Ende zijn dezelve gedeputeerden nu wederomme naer huys vertreckende.

44. Aan S.M. [Schout Muys], 11 november 1617

Edele, eerentfeste, besundere goede vrundt. Wij hebben deser thoonder Anthoine van Hilten1, onsen dienaer ende lieven getrouwen, last gegeven omme hem bij U te vervoegen ende mondelinge aen te brengen zekere zaken van importantie, dewelcke wij te langh vinden om [te] schrijven. Versouckende U daromme hem volcomen gehoor ende gheloove te geven als ons zelven, ende U daerop yegens hem soo onbeschroemt ende rondelijck te verclaren alsofte 't selve ware aen onsen persoon, want wij hem om goede redenen volcomentlijck zijn vertrouwende. Ende sal ons sonderlingh welghevallen daeraen geschieden. Hiermede Edele etc. In 's-Gravenhage, den 11 en novembris 1617.

45. Aan Johannes Lydius1, predikant te Oudewater, 13 november 1617

Eersame, vrome ende discrete lieve besundere. Wij hebben uuyt Uwen brieff gesien 't gene bij de Gecommitteerde Raden van de heeren Staten van Hollandt U belangende Uwe compste alhier is aengeschreven. Ende 't selve bij ons wel overleght zijnde, zouden

6 Hiermee bedoelden zij dat de punten van de vier steden niet in de punten van beschrijving opgenomen dienden te worden. 1 Anthony van Hilten, page en edelman van Maurits en klerk op zijn griffie, werd op 1 aug. 1618 secretaris van de Staten van Utrecht als opvolger van Gilles van Ledenberg; overleed in 1670 (Wapenheraut VI (1902) 189; zie ook de inleiding op p. 51). 1 Johannes Lydius, predikant te Aarlanderveen 1601, Oudewater 1602-1643 (NNBW, VIII, 1087).

Nederlandse historische bronnen 1 99 om merckelijcke redenen het beste oirdeelen dat ghij U beneffens twee ofte drij van de bescheydenste ende clouckste van den kerckenraedt hoe eer hoe beter herwaerts vervoegde, te meer opdat ter aenstaender vergaderinge van dezelve heeren Staten van Hollandt Uwe achterblijvinghe bij den quaedtwilligen niet werde misduydet; dragende U ondertusschen tegens Puppius2 soo stil ende civil als immer mogelijck zal wesena. Als ghij zult hier wesen, laet het ons door Hondius3 terstonts weten, opdat wij U dan voorder moghen doen instrueren4. Hiermede - - - In 's-Gravenhage, den 13en novembris 1617.

U goede vrundt.

46. Aan S.M. [Schout Muys], 14 november 1617

Edele, eerentfeste, besundere goede vrundt. Wij hebben uuyt het mondelinge rapport van Anthoine van Hilten verstaen 't gene ghij hem hebt verclaert op de saken, die wij hem bevolen hadden U in onsen name aen te brengen1, ende bedancken U seer voor de goede affectie die ghij daerinne zijt bewijsende. Onse opinie was anders dat het goedt waregeweest dat men nu in plaetse van Beveren den broeder van Cornelis Frans Wittens2 ofte

2 Eduard Poppius, predikant te Amstelveen 1599, Gouda 1607-1619. Hij was in 1617 ‘uitgeleend’ aan Oudewater. Als Remonstrants predikant geciteerd op de Synode van Dordrecht, later gevangen op Loevestein (NNBW, V, 531). a Dragende ... wesen is in de minuut onderstreept. 3 De bekende Haagse plaatsnijder en uitgever Hendrik Hondius (NNBW, VIII, 805). Hij was diaken van de dolerende kerkeraad en een dergenen die Oldenbarnevelt na de inneming van de Kloosterkerk door de Contraremonstranten als waarschuwend voorbeeld via een soort snelrecht ter dood wilde laten veroordelen (Den Tex, Oldenbarnevelt III 488 en IV 218). Uit deze brief blijkt dat Hondius een vertrouweling van Maurits was. 4 Op 15 november compareerden Poppius en Lydius voor Gecommitteerde Raden. Lydius werd gelast zich te onthouden van beledigingen en beschuldigingen (inzake verduistering) jegens Poppius (Resol. Holland 15 en 16 nov. 1617). Zie voor de verdere gebeurtenissen ook ‘Bewegingen te Oudewater’. Kronijk HG XXVI (1870) 196-208. 1 Zie no. 44. 2 Jacob Frans Wittensz. (of de Witt), raad 1586, 87, schepen tussen 1590 en 1619, tresorier 1600-1602 en burgemeester 1601, 02, 15, 16, 19, 20 van Dordrecht, gecommitteerde raad van Holland 1607-1613 (Balen, Dordrecht II 1330; NNBW, III, 1454).

Nederlandse historische bronnen 1 100

Crayesteyn3 tot borghemeester hadde ghecoren4. Niettemin, wij remitteren 't selve geheel tot Uwe discretie, als wetende best hoe de zaecken ende humeuren van de persoonen aldaer zijn gedisponeert ende voorts ten meesten welstandt van den lande dienen beleydt; waertoe wij U noch verzoucken alle mogelijcke ende voorige goede debvoiren te willen contribueren ende continueren, hetwelcke den landen merckelijck dienstich ende ons sonderlinge zal aengenaem wesen. Hiermede Edele etc. In 's-Gravenhaghe, den 14en novembris 1617.

[P.S.] De copiën die ghij begeert hebt van 't concept van 't Synode National, mitsgaders de protestatiën ende contreprotestatiën van die van Hollant dienaengaende gedaen, zullen U bij d'heer Cornelis Frans Wittens werden overgesonden.

47. Aan Albert Bruyninck, secretaris van Enkhuizen, 14 november 1617

Eersame, voorsienige ende discrete lieve besundere. Alsoo ons gisterenavondt was aengedient dat Frans Pieterssz., secretaris van Medenblick, was hier gecomen, hebben wij hem datelijck bij ons ontboden ende wat van de gemeyne zake gesproken. Hij zeyde ons dat hij was hier gecomen weghen eenige particuliere zaecken ende om sekere processen te vervolgen bij het collegie van den Provintialen Rade. Maer gemerckt wij uuyt zijne discoursen ende proposten genoughsaem vernamen dat hij een hevigh man is tegens de goede sake, ende dienvolgende daervoor houden dat het voors. particulier hem maer en diende tot een pretext, omme daeronder alhier yet quaets tegens de goede zake te weghe te brengen, soo hebben wij U zulcx midts desen willen overschrijven ende meteenen versoucken dat ghij alle mogelijcke debvoiren binnen Medenblick willet sien aen te wenden omme te sien ofte men yet sekers soude connen vernemen van 't gene den voorn. secretaris alhier in der waerheydt ende eygentlijck soude hebben mogen uuytgerecht, ons verwittighende 't gene ghij, soo van dese zaecke als de voorige nopende den brieff,

3 Wouter van Crayesteyn, raad en schepen van Dordrecht, burgemeester tussen 1606 en 1621, gecommitteerde raad van Holland 1590-1594 (Balen, Dordrecht II 959; Navorscher 1908, 602; NNBW, I, 652). 4 Willem van Beveren werd in 1617 als burgemeester der gemeente gecontinueerd (Balen, Dordrecht I 259).

Nederlandse historische bronnen 1 101 zult hebben connen ervaren. Ende zal ons 't zelve seer aengenaem wesen. Hiermede Eersame etc. In 's-Gravenhage, den 14en novembris 1617.

Post datae. Den voors. secretaris heeft men diversche mael ten huyse van de Advocaet in ende uuyt sien gaen. Desen morgen, zijnde den 15en, hebben wij bij brenger deser Uwe brieven van den 13en wel ontfangen. Men moet die van Medenblick sien te bewegen datse willen resolveren tot het houden van een Synode provintial ende National. Bedanckende U zeer voor de moeyte die ghij hebt genomen over de zake daeraff ghij ons nu hebt verwitticht.

48. Aan B.P. [Burgemeester Pauw], 20 november 1617 Gedrukt: BMHG XXII (1901) p. 410 no. XIV

In de punten van beschrijving voor de nieuwe vergadering van de Staten van Holland is de zaak van de religie duister gesteld1. Enige Dordtenaren menen dat het goed zou zijn als Amsterdam een bezending naar Dordrecht zou doen om de vroedschappen voor te lichten, daar de huidige burgemeester zich zeer terughoudend toont. Gedeputeerden van Amsterdam en Dordrecht zouden dan een bezending aan Gorinchem en Schiedam kunnen doen. Wat is Pauws mening hierover? Bij billet. Rotterdam heeft twintig waardgelders binnen Schoonhoven gezonden. Men had gedacht dat ze naar Oudewater zouden gaan; daarom had Maurits kap. Couck2 gewaarschuwd op zijn hoede te zijn. Post datae. Als Pauw het nodig acht bij de punten van beschrijving enige notities te maken, die aan enige personen in de goede steden meegedeeld kunnen worden, zou zijn zoon dat dan willen doen?

1 De punten van beschrijving van de dagvaart, bijeengeroepen tegen 5 december, ontbreken in de Resol. Holland. Het eerste punt, dat inzake de religie, wordt door Breen geciteerd naar de resoluties van de Amsterdamse vroedschap, zie BMHG XXII (1901) 411 noot. 2 John Cooke (of Couck), kapitein, commandant te Oudewater.

Nederlandse historische bronnen 1 102

49. Aan Johan van der Does1, Secretaris van Gorinchem, 24 november 1617

Eerentfeste, wijse ende discrete besundere goede vrundt. Het is ons sonderlinge aengenaem geweest uuyt eenige goede patriotten ende vertroude persoonen te verstaen de goede affectie, dewelcke ghij zijt draghende tot den welstandt der landen ende ruste der kercken, mitsgaders de goede offitiën dewelcke ghij tot bewijs van 't zelve binnen de stadt Gorinchem zijt plegende, waervooren wij U midts desen vrundtlijcken bedancken. Ende versoucken U daerinne met allen mogelijcken vlijt hoe langher hoe meer te willen continueren. Wij hebben ten aensien van Uwe voors. goede affectie ende gedane goede debvoiren ons alsnu vrijmoedigh aen U willen addresseren ende met den bijgevoeghden brieff ende stucken voorstellen, hetgene wij in dese yegenwoirdige conjuncture tot der landen dienst noodigh souden vinden bij mijn heeren van Gorinchem behertiget ende geresolveert te werden, soo ghij onse intentie daeruuyt naerder sult connen vernemen alsmede uuyt het mondelinge rapport van 't gene den brenger deser sr. Anthony de Hoogh2 U van onsent wegen noch naerder zal aendienen. Ende hebben hem versocht dat hij nu expresselijck een reyse zoude willen doen omme U in 't beleyden deser zake te willen assisteren, ende namentlijck oock van onsent wegen daertoe de heere drossardt3 ende andere goede patriotten aldaer te versoucken. Ende vastelijck vertrouwende dat bij Uluyden, tsamen ende besunder, hierinne geene debvoiren sullen werden gespaert (waeraen ons sonderlinge vrundtschap sal geschieden), willen wij U hiermede Eerentfeste etc. In 's-Gravenhage, den 24en novembris 1617.

1 Mr. Johan van der Does, secretaris van Gorinchem en het land van Arkel 1595-1629 (laatste vermelding 17 mei), kapitein der burgerij; gehuwd met Elisabeth de Hoogh, zuster van de volgende (NNBW, VI, 429; Nederland's Adelsboek 1941, 223; mededeling van de gemeentearchivaris van Gorinchem). 2 Anthony de Hoogh, vroedschap van Gorinchem 1603, schepen 1601, 1603, tresorier 1605, vertrok (na zijn huwelijk met Lidia de Witt eind 1604) uit de stad, gecommitteerde raad van Holland 16 mei 1620, weer schepen 1624, 1626, burgemeester 1628, 1629, 1634, 1635, 1640, 1641, in de Generaliteitsrekenkamer 1631-1634; schoonzoon van de Dordtse burgemeester Cornelis Frans Wittensz. en zwager van Johan van der Does (Balen, Dordrecht II 1319). 3 Jacob van Paffenrode, drost van Gorinchem 1617-1652.

Nederlandse historische bronnen 1 103

50. Aan verscheidene regenten te Schiedam, Gorinchem, Monnikendam, Medemblik en Hoorn en aan de ‘goede vroedtschappen’ van Schiedama1, 24 november 1617

Eerentfeste, vrome ende discrete lieve besundere. Alsoo yegenwoirdigh uuytschrijvinge wert gedaen ende mijn heeren de Staten van Hollant ende West-Vrieslandt versocht haer binnen weynigh dagen alhier bij den anderen te vergaderen, ende wij bevinden uuyt de poincten van beschrijvinghe dat men met duystere voorstellinge derselver de resolutie van den vierden augusty lestleden noch wederomme op 't nieu pooget te becrachtigen ende staende te houden, daer ter contrarie den welstandt van 't landt ten hoochsten vereyscht bij alle wegen na rust ende vrede te arbeiden ende dese geschillen deur behoorlijcke middelen gheslicht ende geaccommodeert te werdenb, soo en hebben wij niet connen nalaten U midts desen seer ernstelijck te versoucken dat ghij met allen mogelijcken vlijt de goede handt daeraen wilt houden, bij de goede van de vroedtschapc aldaer, teneynde hare gedeputeerden, die op de voors. vergaderinge zullen werden gesonden, mogen gelastd werden de voors. resolutie te desavoueren, ende senden U daervan wederommee copie hierbeneffens over, opdat ghij dezelve met de voors. vroetschapf naerder moget examineren.

a Er zijn van deze brief twee minuten aanwezig (zie ook noot 1 hierna), beide door dezelfde hand geschreven en gecorrigeerd. De eerste (I) bevat een groot aantal kleine verbeteringen en enkele grote toevoegingen, de tweede (II) heeft de verbeteringen grotendeels (maar niet alle) overgenomen, maar twee van de grote toevoegingen in de marge laten staan. De tekst is hieruitgegeven naar I. 1 Van de twee aanwezige minuten is de eerste volgens een marginale aantekening gericht aan: ‘Particuliere tot: Schiedam: aen den bailliu Daniel van der Hoeff; Gorinchem: aen den secretaris Johan van der Does; Monnickendam: Cornelis Janss. Bra, Dirc Cornelis Admiraels, borgemeesteren; Medenblick: Symon Martsen Lievens, Cornelis Mathijss, Schagen, vroetschappen; Hoorn: Cornelis Corneliss. Soop, borgemeester’. De tweede is, blijkens het bijgaande briefje aan de baljuw aldaar (zie no. 51), gericht aan de ‘goede vroedtschappen’ van Schiedam. Aan de onderste rand van deze minuut is nog geschreven: ‘Schiedam’. b Daer ter contrarie ... werden in I en II in de marge toegevoegd. c Goede van de vroedtschap in I verbeterd uit: goede vroedtschappen. Dit laatste is in II blijven staan. d Gelast in I verbeterd uit: bevolen. e Wederomme is in I doorgehaald, in II blijven staan. f Vroetschap in I verbeterd uit: goede. Dit laatste is in II blijven staan.

Nederlandse historische bronnen 1 104

Ende aengesien wij uuyt de voors. beschrijvinge hebben bevonden dat men de zaken van de religie t'eenemael duyster ende op schrouven heeft gestelt2, sulcx dat het niet mogelijcken is dat de vroedtschappen den rechten sin daervan zouden connen verstaen ende dienvolgende hare gedeputeerden op dese zake met behoorlijcken lastg herwaerts senden, hebben wij U van gelijcken beneffens desen daeraff copie willen toeschicken ende oock verzoucken, terwijle den heeren Staten van Hollandt diversche malen bij het meerendeel van de provintiën in de vergaderinge van mijn heeren de Staten-Generael versocht zijn geweest, dat het Haere E. gelieven zoude te bewilligen in het houden van een Synode Nationael, midts datter daertoe preparatorie een synode provintiael soude voorgaenh, gelijck zulcx algereets bij het voors. meerendeel van de provintiën ter vergaderinge van mijn heeren de Staten-Generael is goedt gevonden ende ingewillighti, dat oock de voors. Ul. stadts gedeputeerdenj gelast moghen comen omme in de voors. vergaderinghe van de heeren Staten van Hollandt het voors. Synode Nationael ende preparatoire provintial medek in te willigen ende helpen bevoorderen op den voet, als tot noch toe in dese provintie van Hollandt ende West-Vrieslandt gebruyckelijcken is geweestl. Want onder den christenen in allen landen noydt ander middel gevonden ofte gebruyckt heeft connen worden om questiën van religie ter neder te leggen dan bij kerckelijcke vergaderingen, gelijck oock van gelijcken alsnu onder ons in dese landen geenen anderen bequameren middel can werden bedacht ofte in 't werck ghestelt als de voors. om uuyt dese schadelijcke disputen te comen. Wijders, gemerckt wij vinden het voors. hiernevens gaende poinct nopende andere zaken, die mede daeruuyt connen worden getrockenm, even soo duyster gestelt als dese hierboven geroertn, souden

2 Op schroeven stellen: maken dat men op iets niet vertrouwen kan, op losse schroeven zetten. Zie ook no. 48 noot I. g Zouden connen is hier in I doorgehaald. h Nationael ... voorgaen in I in de marge toegevoegd in de plaats van: provintiael ende Nationael. i Goedtgevonden ende ingewillight in I in de marge toegevoegd in de plaats van: geschiedt ende gearresteert. j De voors. ... gedeputeerden in I verbeterd uit: van gelijcken te doen de gedeputeerden der stede van Schiedam. II laat hier staan: de gedeputeerden der stede van Schiedam. k Ende preparatoire provintial mede in I in de marge toegevoegd. l Op den voet ... geweest in I en II in de marge toegevoegd. m Die mede ... getrocken in I in de marge toegevoegd. n Gestelt ... geroert in I verbeterd uit: als dese voorige zijn houdende.

Nederlandse historische bronnen 1 105 wij noodigh ende het raedtsaemste oirdeelen dat de voors. gedeputeerden expresselijck mochten gelast werden in geenighe deliberatie van dese zaken te treden ofte eenige resolutie daerop teo helpen nemen, voor ende aleer de zaken daerinne vervaet (zij zijn soodanigh als zij zijn) naeckt ende claer werden uuytgedruckt ende alsoo aen de voors. vroedtschappen overgesonden, omme alsdan daerop naerder te delibereren ende resolveren mitsgaders hare voors. gedeputeerden te lastenp, zoo dezelve ten meesten dienste van den landen, welstandt der kercken mitsgaders ruste ende eenicheydt van de goede ingesetenen, het oirbaerlijckste zullen vinden. Wij recommanderen oock ernstelijck de zaken van de predicanten ende gemeynten, dewelcke men op sommige plaetsen van hare ampten aff heeft geset ende gesuspendeert als oock uuyt de kercken gestooten, teneynde soodanige predicanten wederomme haer ampten mogen bedienen ende daerinne herstelt werden, als oock de gemeynten hare kercken wederomme ingheruymt ofte tenminsten met andere kercken ofte plaetsen naer de gelegentheydt mogen werden geaccomodeert, opdat oock daerdoor de landen oock des te beter mogen wederomme in ruste werden gesteltq; waertoe wij U mede versoucken alle goede offitiën te willen plegen, hetwelcke den landen sonderlinge dienstich ende ons ten hoochsten zal aengenaem wesen. Hiermede Eerentfeste, vrome ende discrete lieve besundere, blijft Godt bevolenr. In 's-Gravenhage, den 24en novembris 1617.

U goede vrundts.

Post datae. Wij senden U oock hierbeneffens het concept, 't welck bij het meerderendeel van de provintiën is goedtgevonden op het houden van het Synode Nationael hierboven gementioneert3, opdat ghij

o Expresselijck ... te in I in de marge toegevoegd in de plaats van: daerop geen resolutie te. p Mitsgaders ... lasten in I in de marge toegevoegd. q Wij recommanderen ... gestelt in I in de marge toegevoegd. De laatste zin luidt in II: opdat oock daerdeur des te beter de landen weder in ruste mogen werden ghestelt. r Vrome ... bevolen alleen in II. s Dit alleen in II. 3 Zie voor het op 11 nov. 1617 vastgestelde concept Resol. S.G. 1617-1618 no. 1681 (en no. 1500). De artikelen inzake het houden van een Nationale Synode zijn gedrukt: Acta ofte Handelinghen des Nationalen Synodi ... tot Dordrecht anno 1618 ende 1619 (Dordrecht, 1621) 17; E. Poppius, Joannes Uytenbogaerts Aanhangsel zijner Kerckelijke Historie ... (Amstelredam, 1649), na de Voor-reden.

Nederlandse historische bronnen 1 106 zoudet mogen sien hoe moderaet hetzelvige is ingestelt, zulcx dat wij meynen dat niemandt behoorde daertegens te zijn, hoewel datter gearbeydt werdt om 't selve te beletten. Tot naerder onderrichtinge van de poincten van beschrijvinge hebben wij noch goedtgevonden U hierbij te senden sekere memorie daerop dienende.

51. Aan [Daniel van der Houve], Baljuw van Schiedam, [± 24 november 1617]

Post datae. Wij versoucken U desen brieff1 ende andere stucken met discretie te willen communiceren met de goede vroedtschappen aldaer, soo ghij het dienstlijckste zult weten, ende dat het alsnoch magh secreet blijven vermidts de pointen van beschrijvinge noch niet en zijn uuytgegeven. Ende wilt ons in 't vertrouwen met een letterken verwittigen soo haest aldaer resolutie zal zijn genomen, ende wat dezelve is.

52. Aan B.P. [Burgemeester Pauw], 25 november 1617 Gedrukt: BMHG XXII (1901) p. 415 no. XV

Maurits zendt aan Pauw twee brievenpakketten, het een bestemd voor Wolphert Barentsz. en Soop, oud-burgemeesters van Hoorn, en het ander voor Bruyningh, secretaris van Enkhuizen, ter doorzending aan Lievens en Schagen, vroedschappen te Medemblik1. Hij wordt verzocht de brieven (die aan Hoorn na lezing) door te zenden en te zorgen dat zij bij de genoemde personen terecht komen. Bij nader inzien zal de brief aan Barentsz. niet verzonden worden. Pauws brief over de bezending is ontvangen.

53. Aan S.V.E. [Secretaris van Enkhuizen, Albrecht Bruyninck], 25 november 1617

Eersame etc. Wij senden U hierbeneffens seker pacquet brieven1 het-

1 No. 50. 1 Zie no. 53. 1 Zie no. 50.

Nederlandse historische bronnen 1 107 welcke wij goedt gevonden hebben te schrijven aen Symon Maerssz. Lievens ende Cornelis Mathijssz. Schagen, beide vroedtschappen tot Medenblyck, in 't particulier, als vindende om zekere goede redenen niet raedtsaem dezelve aen de magistraet te doen addresseren. Ende hebben de missive ende het pacquet doen sluyten met een cachet volant, opdat ghij de missive, met de stucken daerbij zijnde, bequamelijcken zoudet mogen deursien ende overlesen, waerop wij ons refereren, U verzouckende, dezelve gelesen hebbende, vast te doen toesluyten ende de voors. vroedtschappen sekerlijck te doen overleveren, ende dat ghij de goede handt daeraen wilt houden dat dezelve met discretie ende goedt beleydt aen de goede patriotten van de regieringe aldaer moghen werden voorgedragen ende ernstelijck gerecommandeert; waeraen den landen sonderlingen dienst ende ons aengenaeme vrundtschap zal gheschieden. Hiermede Eersame etc. In 's-Gravenhage, den 25en novembris 1617.

54. Aan B.P. [Burgemeester Pauw], 4 december 1617 Gedrukt: BMHG XXII (1901) p. 416 no. XVI

Maurits is op 2 december teruggekeerd van zijn tocht langs Delft, Schiedam, Rotterdam, Dordrecht en Gorinchem. Hij vertrouwt erop dat pensionaris Pauw aan zijn vader de proposities van Maurits heeft meegedeeld. Hij hoopt dat de stedelijke gedeputeerden wel gelast op de vergadering van de Staten van Holland zullen verschijnen; in ieder geval verwacht hij dat Amsterdam met goede resoluties komt, waartoe Pauw verzocht wordt zijn invloed aan te wenden. Maurits heeft het antwoord van de Gecommitteerde Raden op zijn propositie gelezen.

55. Aan mr. François van der Burgh1, schepen te Dordrecht, 11 december 1617

Eersame, hoochgeleerde ende discrete lieve besundere. Alsoo wij meynen den dienst van den lande daeraen gelegen te zijn dat ghij U

1 Mr. François van der Burgh, schepen van Dordrecht tussen 1604 en 1622, gecommitteerd in de Rekenkamer van Holland 1602-1605, 1612-1614, in de Generaliteitsrekenkamer 1608-1612, gecommitteerde raad van Holland 28 dec. 1618-1621, burgemeester van Dordrecht 1622, 1623, neef van Cornelis Fransz. Wittensz. (Balen, Dordrecht II 1007; NNBW, IX, 347).

Nederlandse historische bronnen 1 108 geduerende de yegenwoirdige vergaderinge van de heeren Staten van Hollandt etc. binnen Dordrecht blijvet onthouden, soo hebben wij U daertoe midts desen wel willen versoucken, mitsgaders dat ghij willet een ooge daerop hebben ende helpen voorsien dat bij den quaedtwilligen aldaer niet yegens de goede zaecke gecontramineert ofte yetwes anders tot nadeele derzelver gepractiseert werde, zoo vele U zulcx mogelijck zal wesen te vernemen, ende ons na gelegentheydt van zaken daeraff tijdelijcken te verwittighen; waeraen ons aengenaem welgevallen zal geschieden2. Hiermede Eersame etc. In 's-Gravenhage, den 11en decembris 1617.

56. Aan Meganck1, 14 december 1617

Monsieur de Meganck. J'ay veu par vostre dernière le rapport qui vous a esté fait de ce qu'on m'auroit demandé si je me pouvois asseurer de vostre personne. J'en ay esté esmerveillé, puisque je n'ay aulcune souvenance de telle chose et vous asseure que je vous ay tousjours tenu et vous tiens pour un de mes bons amis, et en toutes occasions qui s'offriront pour vostre bien et service, je vous le feray paroistrea. Et puisqu'en ceste conjuncture de temps tout le monde discourre, il n'en faut poinct avoir esgard à ce qui se dit présentement, et à tantb Monsieur de Meganck etc. De la Haye, le 14e de décembre 1617.

2 Voor het bijwonen van de op 8 december begonnen vergadering van de Staten van Holland waren namens Dordrecht in Den Haag aanwezig Cornelis Frans Wittensz. (gecommitteerde raad), Muys van Holy (schout), Crayesteyn, Jacob Frans Wittensz. en Repelaer ((oud-) burgemeesters) en Berck (pensionaris) (Resol. Holland). 1 Adriaan Meganck, ritmeester, commandant van Geertruidenberg. a Je vous ay ... paroistre in de marge met een andere pen toegevoegd in de plaats van: jamais je ne me suis aulcunement mesfié de la bonne affection qu'il vous convient avoir envers moy, et vous tiendray tousjours pour tel qui m'est amy et entièrement affectionné, ce que je vous feray cognoistre quant l'occasion se présente de vous pouvoir faire quelque faveur ou service. b Tout le monde ... à tant in de marge met een andere pen toegevoegd in de plaats van: Il se dit beaucoup, je vous conseille de ne vous arrester à cela, ains de vouloir continuer en vostre debvoir suivant la charge que vous avez, en quoy vous ferez service au pais et à mon plaisir bien agréable. Sur ceste fin etc.

Nederlandse historische bronnen 1 109

57. Aan de baljuw van Schiedam [Daniel van der Houve], 15 december 1617

Eerentfeste etc., besundere goede vrundt. De zaken ter vergaderinge van de heeren Staten van Hollandt en zijn noch soo verre niet gecomen dat de ghedeputeerden van Schiedam daerop hebben behouft te adviseren, zulcx dat wij noch van hare comportementen ofte 't gene zij volgens haren last zouden inbrengen niet connen te wete comen. Maer alsoo wij den secretaris Nieupoort1 hier hebben ghesien ende oock verstaen dat hij sich dagelijcx bij de twee ghedeputeerden2 is onthoudende, houden wij 't zelve voor een quaet teycken, geloovende dat den voors. Nieupoort hier niet vele goedts sal wercken. Verzouckende U daromme ons te willen overschrijven ofte hij Nieupoort mede is gedeputeert ende hoe zulcx is toegecomen; ende soo hij niet en is gedeputeert, om wat oirzake ghij moghet verstaen hebben dat hij sich althans hier in den Haghe zoude laten vinden ende verblijven. Waeraen ons aengename vrundtschap zal geschieden; hiermede Eerentfeste etc. In 's-Gravenhage, den 15en decembris 1617.

[P.S.] Wilt ons oock eens particulierlijck laten weten hoe dat het met de stemmen in de vroedtschap heeft gegaen, hoe vele datter zijn goedt geweest ende hoe vele contrarie, met nominatie van de persoonen, opdat wij in toecommende tijden daerop mogen staet maken. Wij zullen U te gelegener tijt adviseren hoe haer de voors. gedeputeerden alhier ter voors. vergaderinge hebben gedragen.

58. Aan Daniel van der Houve, Baljuw van Schiedam, Mutatis Mutandis aan Johan van der Does, secretaris van Gorinchem, 28 en 29 december 1617

Eerentfeste etc. Alsoo althans de vergaderinge van de heeren Staten van Hollandt ende West-Vrieslandt is gescheyden zonder dat bij dezelvige in de zaken van een Synode provintiael ende Nationael yet-

1 Willem Nieupoort, secretaris van Schiedam 1611-1647 (Ned. Leeuw 1938, 225). Tijdens de wetsverzetting te Schiedam verlangde Maurits van de stadsregering dat hij afgezet werd. Zij weigerde echter hierop in te gaan (GA Schiedam, Resoluties burgemeesters en vroedschappen dd. 30 okt. en 19 nov. 1618). 2 Wouter Jacobsz Scharp en Matthijs van Muylwijck, burgemeesters (Resol. Holland).

Nederlandse historische bronnen 1 110 wes vruchtbaerlijcx is uuytgerecht, waerdoor ontwijffelijck de landen in meerder gevaer zullen comen te vervallen, ten ware bij eenige weynige steden, ende namentlijcka die van Schiedam, op dese materie claerder ende duydelijcker wiere gesproken, ende opdat ghij eenichsints mochtet bericht wesen van 't gene de gedeputeerden van Schiedamb hebben helpen verhandelen, soo hebben wij U midts desen willen verwittigen dat zij haer, niettegenstaende zijluyden hadden verclaert dat die van Schiedam geene veranderinghe in de religie begeerden toe te staen maer te blijven bij de ware gereformeerde van de Contraremonstranten als zijnde daermede in den haren in goede eendracht ende rustec, hebben ghevoeget bij de achtd steden omme eenige concepten te helpen instellen op het houden van een Synode provintiael, streckende genoughsaem om het Nationale te beletten ende vernietigen, gelijck uyt de bijgaende copiën can werden gespeurte. Mitsgaders in 't resolveren dat men opnieu die van de Hooghen Rade zoude aenschrijven haer wijders mette aengevangene proceduren yegens die van de stadt van Haerlem niet te bemoeyen, sluytende in dier vougen de justitie wederomme de handt1; zijnde dit een dependentie van de resolutie op den vierden augusty lestleden ghenomen, dewelcke men zouckt dus subtilijcken, het eene poinct voor ende het andere naer, volcomentlijcken te doen approberen ende executeren, hetwelcke alsoo voortgaende gelijck 't gheschapen is ter naester bijeencompste van de voors. heeren Staten te zullen gheschieden (als hebbende de voors. achtf steden op hare zijde de meeste stemmen, daermede zij alles zoucken door te dringen), zal men mettertijt bevinden dat die van de religie geheel zullen onderdruckt werdeng, 't welck soo vele als mogelijcken is dient waer genomen endeh gheprevenieert, opdat meerdere swaricheden mogen verhoedt blijven.

a Eenige ... namentlijck met een andere pen in de marge toegevoegd. b Van Schiedam in de marge met een andere pen toegevoegd. c Niettegenstaende ... ruste in de marge toegevoegd. d Acht met een andere pen verbeterd uit: hevige. e Op het houden ... gespeurt met een andere pen in de marge toegevoegd in de plaats van: tot belettinge van een Synode Nationael. 1 Den Tex, ‘Oldenbarnevelts geschil’ 18-20. De aanzegging aan de Hoge Raad was van 22 december (Resol. Holland). Zie ook hierna nos. 67 en 68. f Voors. acht met een andere pen verbeterd uit: hevige. g Zal men ... werden met een andere pen in de marge toegevoegd in de plaats van: in welcken zulken ghevalle wij ons volcomentlijck mettertijt zullen het net geheel over het hooft vinden ghetogen. h Waer genomen ende met een andere pen toegevoegd.

Nederlandse historische bronnen 1 111

Waromme wij geheel noodigh vinden dat de gedeputeerden van Schiedam affgevoirdert werde bij hare principalen pertinent rapport van 't gene ter voors. vergaderinge is geproponeert ende daerop bij henluyden gheadviseert; daerbeneffens gevraeght naer de voors. concepten ende sekere vrage, bij de voors. achti ende eenige andere steden ingebracht ende voorghestelt. Eyntelijck vinden wij ten hoochsten noodigh, wilt men van dese drouvige questiën van de religie eenige goede uuytcompste hebben, dat de ghedeputeerden van Schiedam ter wedercompste op de vergaderinge, 't welck zijn soude naer dat bestemdt is den 10en van de toecommende maendt january, duydelijcken mogen ghelast comen omme zoowel te consenteren een Synode National als provintial op den voet als in dese provintie van oudts gebruyckelijck is geweest, welcke provinciale synode men ooc op dien voet met en is zouckende, maer wort getracht van gelijcken om dezelve te beletten, uuytwijsende mede de voors. conceptenj. U daromme ernstelijckenk verzouckende met allen uuytersten vlijt daertoe te willen arbeyden ende soo vele als mogelijck isl helpen bevoorderen dat hetzelvighe magh geschieden, hetwelcke ons aldaer wel practicabel duncket, vermidts (zoo wij hierbevoorens van U meynen verstaen te hebben) aldaer de meeste stemmen van de vroedtschap de goede zake ende het gemeyne beste wel zouden zijn toegedaenm. Hiermede Eerentfeste etc. In 's-Gravenhaghe, den 28en decembris 1617. 29en die van Gorinchem.

Post datae aen Schiedam ende Gorinchem. Wilt dese metn eenige patriotten aldaer in 't vertrouwen communiceren ende dezelve oock van onsent wegen versoucken U hierinne met alle mogelijcke debvoiren ende goede offitiën te seconderen.

i Voors. acht met een andere pen verbeterd uit: hevighe. j Op den voet ... concepten met een andere pen in de marge toegevoegd. k Daromme ernstelijcken is toegevoegd. l Soo ... is is toegevoegd. m Hetwelcke ... toegedaen is onderstreept. In de marge staat de aantekening: In plaets van de aengetogen regulen die aen de bailliu van Schiedam zijn geschreven, was aen de secretaris tot Gorinchem ghestelt: waeraen den landen sonderlinghen dienst ende ons seer aengenaem welghevallen zal geschieden. Deze aantekening is later toegevoegd. n Volgens een aantekening moet in de brief aan de secretaris van Gorinchem hier toegevoegd worden: den drost ende.

Nederlandse historische bronnen 1 112

59. Aan burgemeester Pauw, 1 januari 1618, en aan Muys, Bruyninck, Van der Does, Van der Houve en Van Santen1, 1-4 januari 1618 Gedrukt: BMHG XXII (1901) p. 417 no. XVII als brief aan burgemeester Pauw

Oldenbarnevelt heeft een concept opgesteld voor het houden van een provinciale synode. De ‘goede’ steden moeten zich niet laten misleiden door de dubbelzinnige taal van het concept en bij hun eerder ingenomen standpunt blijven. Het slot van de brief luidt: Soo en hebben wij niet connen nalaten U midts desen daeraff te verwittigen ende waerschouwen, teneynde het U gelieve de goede handt daeraen te houden dat mijn heeren van Amstelredam hierin wel toesien ende haer met het aennemen des voors. concepts niet en laten abuseren, A ofte eenichsints wijcken van de forme van haer concept, 't welck van harentwegen beneffens de andere vier steden is inghestelt ende overghelevert, maer volcomentlijck persisteren bij het oude gebruyck der kercken in 't convoceren van provintiale synoden altijts voor deze geobserveert, B Verzouckende U daerbeneffens van gelijcken te willen helpen bevoirderen dat oock de andere goede steden van 't Noorderquartier haer hierop mogen verdacht houden, ende 't selve met mijn heeren van Amstelredam alsoo naercomen; C ende dat mijn heeren van Schiedam willen goedtvinden, bij soo verre de zaken daerinne niet connen werden affgedaen, dat men dan datelijcken de questiën, die in soodanige provintiale synoden souden mogen overigh blijven, in een Synode Nationael zal verhandelen ende ter neder sien te leggen, waertoe wij U versoucken mijn heeren van Schiedam soo vele mogelijck te sien bewegen ende de saken helpen dirrigerena. hetwelcke tot merckelijke dienst van Godes kercke ende den lande zal comen te strecken.

Volgens een inliggend blad is deze brief als volgt verzonden:

1 Gerrit Beukelsz. van Santen, veertigraad 1605-1635, schepen 1613, 1614, tresorier 1618, 1635 van Delft, gecommitteerde raad van Holland 12 okt. 1618-1625, 1631-1634, rechter van Oldenbarnevelt (Ned. Leeuw 1914, 366). a Clausule C is in de marge toegevoegd.

Nederlandse historische bronnen 1 113

Aen den borghemeester Pauw tot Amstelredam is geschreven gelijck dese minute deurgaens is luydende, sonder de marginale clause2. Ende voor post datae: Wij hebben gisteren de verkiesinge gedaen van de magistraet tot Delff, ende verhopen dat dese nieuwe borghemeesteren niet soo hevigh zullen zijn als de voorige waren3. Aen de schouth Muys tot Dordrecht is van gelijcken geschreven als boven, met dese post datae: Den borghemeester Frans Wittens ende zijn neve Van der Burgh hebben ons toeghesegt haer tegens het leste van de weke tot Dordrecht te zullen vinden omme aldaer op d'aenstaende vergaderinge van den breeden raedt present te zijn. Nota dat de clause gheteeckent met de letter b nochte mette letter c niet hierinne comen (de brieven aan Pauw en Muys zijn gedateerd op 1 januari 1618). Aen den secretaris Bruyningh van Enchuysen geschreven volgens de minute, sonder de clause mette letter c, mette inligghende post datae sprekende van graeff Willem4. Aen den secretaris Van der Does tot Gorinchem conform de minute, zonder de clause mette letter b, zijnde die mette letter c aldus ghestelt bij post datae: Onse meyninge is, bij zoo verre in de voors. provintiale synode volgens onse conclusie de zaken niet connen werden affgedaen, dat mijn heeren van Gorinchem willen goedtvinden dat men alsdan de questiën die daerinne overigh zullen blijven datelijcken in een Synode Nationael zal mogen verhandelen ende ter neder sien te leggen (deze beide brieven zijn gedateerd op 2 januari 1618). Aen den bailliu Daniel van der Hoeff tot Schiedam volgens de minute, zonder de clause mette letter b, maer met die van de letter c. Aen Gerrit Beuckelssen van Santen tot Delff volgens de minute, zonder de clause mette letter b maer met die van de letter c. Ende daerbeneffens de bijgaende post datae, sprekende van den ontfangh van zijnen brief5 (deze beide brieven zijn gedateerd op 4 januari 1618).

2 Dat is clausule C. Hiermee is Breens opmerking (BMHG XXII p. 419) dat hij niet begrijpt wat hier bedoeld wordt beantwoord. 3 hevigh: heftig i.c. het Remonstrantse standpunt aanhangend. De vier nieuwe burgemeesters voldeden blijkbaar aan Maurits' wens, want zij werden op 24 sept. 1618 door hem gecontinueerd (R. Boitet, Beschryving der stad Delft (Delft, 1729) hs. III). 4 Zie no. 60. 5 Zie no. 61.

Nederlandse historische bronnen 1 114

60. Aan S.V.E. [Secretaris van Enkhuizen, Albrecht Bruyninck], 2 januari 1618

Bij billet1. Den welgebornen heere Wilhelm Lodowijck, grave van Nassau etc., onsen vrundtlijcken lieven neve etc., heeft ons bij S.L. brieven van den 29en decembris geschreven2 de propoosten met U gehadt op de zaken van Medenblyck. Ende hoewel men sich aldaer is verzekerende dat men daer geen waertgelders zoude binnen connen brengen, hebben wij evenwel niet connen nalaten U hiermede te verwittigen dat men het daerop niet en moet laten aencomen, maer een goede ooghe in 't zeyl houden ende voor het zekertste de zaken daertoe te sien beleyden dat de borgers van Medenblyck eenige wacht aen hare poorten houden, opdat se niet eens onversiens waertgelders binnen crijghen, aengesien men weet dat de contrarieparthie niet en rust ende in alles hare saken soucken te versekeren. Hetwelcke wij U verzoucken met den bijgaende onsen brieff dena heeren borgemeesteren van Enckhuysen te willen communiceren, doende haer onse gebiedenisseb. Ende dat ghij ons willet verwittigen 't gene ghij naerder van Medenblyck ende andere steden in die quartieren zult connen te wete comen. Ende zal ons 't zelve sonderling aengenaem wesen.

61. Aan G.B.V.S. [Gerrit Beukelsz. van Santen] te Delft, 4 januari 1618

Post data. Bij billet1. Wij hebben Uwen brieff van gisteren wel ontfangen ende bedancken U seer voor d'advertentiën die ghij ons daerbij gedaen hebt, mitsgaders voor het advis dat ghij zijt gevende op 't hooren van de clagende persoonen die ter cause van de religions-gheschillen bij eenige steden ghebannen zijn. Wij vinden 't zelve advis zeere goedt ende wenschten wel dat men zulcx bij mijn heeren de Staten van Hollandt etc. op hare aenstaende vergaderinge conde te weghe brenghen, U versouckende alle debvoir bij mijn heeren van Delft te wil-

1 Behoort bij no. 59. 2 Gedrukt: Groen van Prinsterer, Archives 2e s. II, 549. a Bijgaende onsen brieff den in den marge toegevoegd. b Doende ... gebiedenisse in de marge toegevoegd. 1 Behoort bij no. 59.

Nederlandse historische bronnen 1 115 len doen teneynde dezelve daeraen, soo veel in haer is, de goede handt gelieven te houden. Wij hebben Uwen brieff (sonder dat yemanden anders als wij die heeft gesien) datelijcken verbrandt ende zullen oock soo doen met alle andere die ons van U zouden mogen ter handen comen, hetwelcke ghij U wel moget verzekeren ende daer vast op staen.

62. Aan Otto van Gent, 5 januari 1618 (hernieuwd op 19 maart 16181)

Edele, manhafte, lieve besundere. Desen dient omme U te adverteren bij soo verre ghija geduerende onse yegenwoirdige absentie2 ende sonder onsen voorweten ofte bewillingeb gelastc soudet mogen werden omme binnen de stadt van den Briele eenighe veranderinge van garnisoen toe te staend, 't zij met eenige compagnieën daeruuyt te trecken ofte andere van soldaten ofte waertgelders in te voeren ofte oock den eedt van 't criechsvolck te veranderen, ende ghij soudet bevinden dat men hetzelve dadelijck zoude poogen in 't werck te stellene, is onse begeerte ende bevel midts desen dat ghij sulcx geduerende onse absentie ofte sonder onsen voorweten ende bewillighe niet toe en laet te geschieden. Ende bij soo verre men U ofte de andere capiteynen ende officieren daeroverf zoude mogen dreygen met eenige cassatie daerinne geene becommeringe te heb-

1 Het is niet duidelijk of de verbeteringen toevoegingen bij de oorspronkelijke minuut van 5 januari zijn of pas bij de tweede uitvaardiging van deze brief op 19 maart behoren. Zie ook no. 73. a De hierna volgende woorden soudet mogen comen te vernemen dat bij yemanden zijn doorgehaald. 2 Maurits was vertrokken naar Nijmegen om daar de wet te verzetten. b Ende ... bewillinge in de marge met een andere pen toegevoegd. c Gelast met een andere pen verbeterd uit: getracht. d Toe te staen met een andere pen verbeterd uit: te willen plegen. e De hierop volgende passage alsdan goede wacht aende poorten te doen houden ende besorgen dat hierdoor aldaer geen inconveniënten comen te rijsen. ofte bij weygeringe van zulcx te willen toelaten man U ofte die andere capiteynen ofte officieren zoude mogen dreygen, zulcx zult is doorgehaald. f Ende ghij soudet ... daerover is met een andere pen in de marge toegevoegd in de plaats van: dat ghij nochte gheene van de capiteynen ofte officieren zulcx geduerende onse absentie toelaet ofte naercomet, zonder alvooren daertoe mede van ons te zijn ghelast. Ende in gevalle men Uluyden hierover.

Nederlandse historische bronnen 1 116 ben, alsoo wij ordre zullen stellen dat degene die zulcx daromme mochte beyegenen van hare betalinge zullen versekert zijn. Hetwelcke wij begeeren dat ghij (den noodt sulcx verheysschende) het voors. criechsvolck communiceert ende van dezelve onse intentie naerder onderrichtet. Ende zult oock in dien gevallen desen brieff moghen thoonen aen degene die gedeputeert souden mogen zijn om dese zaecke in 't werck te stellen, tot Uwer ende des voors. criechsvolcx ontlastinge. Houdende voorts aen de poorten soo goede wacht ende op alles soo wel te letten dat de voors. stede in geen inconveniënten comen te valleng; waeraen den landen dienst ende ons seer aengenaem welgevallen sal geschieden. Hiermede Edele etc. In 's-Gravenhage, den 5en januarij 1618.

[P.S.] Wij hebben brenger deser, Pieter van der Meulen3, last gegeven U eenige dingen van onsent wegen aen te dienenh.

Bijlage

Lastgeving aan Pieter van der Meulen, 5 januari 1618 (hernieuwd op 19 maart 1618). Sijne Ex.cie last hiermede Pieter van der Meulen, capitaine des armes van zijne compagnie des guardes, dat hij hem met hondert soldaten van dezelve compagnie vervoeghen binnen de stede van den Briele omme aldaer garnisoen te houden tot naerder ordonnantie, lastende den magistraet aldaer dezelve soldaten met behoorlijcken logis te doen accomoderen. Actum in 's-Gravenhaghe den 5en januarij 1618i.

g Ende zult ... vallen in de marge met een andere pen toegevoegd in de plaats van: nemende voorts op alles aldaer goede ende sorghvuldighe achtinge. 3 Pieter van der Meulen of van der Molen, alias Pierre du Moulin, kapitein van de garde van Maurits. Hij speelde een belangrijke rol bij de gebeurtenissen in deze jaren en kreeg op 25 mei 1619 bij resolutie van de S.G. f. 1.200, - toegezegd voor zijn bemoeienissen, benevens een aanbeveling voor een vacant komende compagnie. h U eenige ... dienen verbeterd uit: U desen aengaende eenige zaken naerder ende secretelijck aen te dienen, begeerende dat ghij hem daerinne geloovet ende dit calffken te niete doet. i De eerste versie van deze lastgeving, die zich bevindt op hetzelfde blad als de brief voor Otto van Gent, is geheel doorgehaald: Sijne Ex.cie last hiermede Pieter van der Meulen, capitaine des armes van sijne compagnie des guardes, dat hij niet naer en late, bij soo verre hij sekerlijck mochte comen te vernemen dat bij yemanden geduerende de yegenwoirdighe voorgenomene reyse van Sijne Ex.cie getracht mochte werden eenigh ander criechsvolck ofte waertgelders binnen de stadt van den Briele te brengen ende het seker ware dat men zulcx dadelijck zoude mogen in 't werck stellen, in zulcken gevalle ende in aller dilligentie hem met 60 ofte 70 soldaten van de voors. compagnie guarde naer den Briele te vervoegen ende zulcx als vooren soo vele als moghelijck is te helpen beletten; houdende voorts aldaer garnisoen tot naerder ordonnantie van Sijne Ex.cie. Lastende daerbeneffens den magistraet aldaer de voors. soldaten met behoorlijcken logis te doen accomoderen. Actum in 's-Gravenhage den 5en January 1618.

Nederlandse historische bronnen 1 117

63. Aan Ingenieur Valckenborgh1, 10 januari 1618

Eerentfeste, vrome ende discrete, lieve besundere. Commende gisterenavondt alhier tot Nijmmegen is ons aengedient gheweest dat zekeren jonghman, genaemt De Myst2, woonende in den Haghe, zoude gheweest zijn in het schip daermede ghij van beneden opwaerts soudet zijn gecomen3, denwelcken, houdende in 't zelve schip zekere propoosten, onder andere gheseyt soude hebben dat hij met eenige brieven, houdende aen eenige groote, tot Bruessel zoude zijn geweest, mitsgaders dat ghij van dezelve propoosten soo die zijn gevallen eenighe naerdere kennisse ofte wetenschap soudet hebben. Begeeren daromme dat ghij ons bij brengher deser over willet schrijven 't gene U eygentlijck hieraff zoude mogen bekent zijn, ende namentlijck (indien ghij het weet) wat des voors. jonghmans propoosten gheweest zijn, waer ende tegens wien hij dezelvighe heeft gesproken. Voorder, op wat subject ende wie daer present is gheweest, die dezelvige oock souden mogen gehoort hebben; waeraen ghij ons aengenaem welghevallen zullet doen hebben. Hiermede Eerentfeste etc. Tot Nijmmegen, den 10en januarij 1618.

64. Aan Otto van Gent, 26 januari 1618

Edele etc. Ghesien hebbende de brieven die de heeren Staten van Hollandt ende West-Vrieslandt althans zijn schrijvende aen de capiteynen ofte principale officieren van 't garnisoen der stede van den

1 Johan van Valckenborgh, ingenieur van fortificatiewerken. 2 Neef van ds. Uytenbogaert, vgl. no. 75. 3 Op 28 dec. 1617 was Valckenborgh door de Raad van State gecommitteerd om de werken te Gulik en Rheydt te inspecteren (ARA, Raad van State no. 35 fol. 126vo). ‘Van beneden opwaerts’ betekent hier: de Waal op.

Nederlandse historische bronnen 1 118

Briele1, soo ena hebben wij nieta willen onderlaten U hiermede te verwittigen dat wij goedt ende raedtsaem vinden, bij soo verre dezelve brieven U door een bode mochten werden ter handen gestelt, dat ghij denzelven alleenlijck met een recepisse wederomme terugge zendetb. Maer ingevalle U dese brieven bij eenige van de magistraet (door welckers gedeputeerden dezelve alhier zijn gesolliciteert) mochten werden toegestelt, vinden wij goedt dat ghij henluyden met alle beleeftheydt beyegent ende aensegget dat ghij niet zekers en hebbet connen verstaen van 't gene men presumeert dat de gemeente over het innemen van de kercke soude voorhebben. Ende bijaldien die magistraet mochte begeeren dat ghij U daerop naerder zoudet verclaren, zult ghij wel doen ende seggenc dat ghij U zult quijten volgens U debvoir, zonder U nochtansd met eenige verdere ofte particuliere beloften te obligeren. Begeerende dat de andere capiteynen ofte officieren van gelijcken sullen doen, waertoe ghij zullet willen de handt bieden. Houdende daerbeneffens een ooghe in 't zeyl dat onder 't pretext van dese zake aldaer niet anders en werde voorgenomen. Ende indien ghij hieraff yet zoudet mogen comen te vernemen, ons van zulx in alle dilligentie te verwittigen, zonder nochtans van dit ons schrijven aen yemanden yet te laten blijckene maer zulcx secreet ende bij U te behouden, ons verwittigende bij brenger deser van 't ghene ghij hierinne zult hebben gedaen ende wat dat van de voors.

1 De Staten schreven aan de officieren in Den Briel dat zij de autoriteit van de magistraat moesten helpen handhaven, moesten beletten dat er kerken of andere gebouwen bezet werden en geen ‘nieuwigheden’ moesten toelaten (Resol. Holland 26 Jan. 1618). a Soo en en wij niet met een andere pen toegevoegd in de plaats van: is zulcx bij ons seer bedenckelijck gevonden, waromme wij niet en. a Soo en en wij niet met een andere pen toegevoegd in de plaats van: is zulcx bij ons seer bedenckelijck gevonden, waromme wij niet en. b De volgende passage is doorgehaald: ofte soo ghij noodigh vindet dezelve brieven te beandtwoorden, de voors. heeren te schrijven dat U zulcx als van de ghemeynte van den Briele over het innemen van de kercke werdt gepresumeert, niet en is voorgecomen ofte daeraff yet sekers hebbet verstaen. c Ende aensegget ... seggen met een andere pen in de marge toegevoegd in de plaats van: met verhael van 't voors. aengaende de ghemeynte, seggende hun wijders (zoo het U mochte noodigh duncken). d De hierna volgende woorden: 't zij in de voors. schriftelijcke ofte mondelijcke andtwoorde, zijn doorgehaald. e Begeerende ... blijcken met een andere pen in de marge toegevoegd in de plaats van: ofte in dese zaken yetwes voor te nemen zonder eerst mede van ons daertoe naerder te zijn ghelast. Ende begeeren daerbeneffens dat ghij van dit ons schrijven aen niemanden yetwes willet laten blijcken.

Nederlandse historische bronnen 1 119 zake zoude mogen wesen; waeraen den landen dienst ende ons aengenaem welghevallen zal geschieden. Hiermede Edele etc. In 's-Gravenhage, den 26en januarij 1618f.

Bij billet. Wij souden goedtvinden dat ghij den borgemeester Pieter Jacobss2. den brieff van de heeren Staten van Hollandt com[m]uniceret ende daerbeneffens zeydet dat deselve is gesolliciteert ende geïmpetreert bij de gedeputeerden van de magistraet van den Briele die hier nu op de daghvaert zijng.

Post datae. In soo verre die van de magistraet haer met Uwe voors. andtwoirde niet en souden willen tevreden stellen, maer van U eenige naerdere verclaringe begeerden te hebben, zult ghij henluyden seggen van ons expresselijck ghelast te zijn geene andere beloften ofte eedt te doen sonder onsen voorweten, ende dat ghij daromme begeert ons daeraff eerst te adverteren.

65. Aan Pieter Jacobsz., burgemeester van den Briel, 31 januari 1618

Eersame, vrome ende discrete lieve besundere. De yegenwoirdige gelegentheyd der stede van den Briele ende 't gene in de verledene weke aldaer gepasseert is, hebben wij uuyt Uwe brieven wijdtloopigh vernomen, ende bedancken U zeer voor zulcke particuliere communicatie, begeerende dat ghij na vereysch der zaken daerinne willet continueren.

f De beide volgende, met een andere pen in de marge toegevoegde zinnen, zijn doorgehaald:

Alsoo de heeren Staten van Hollandt ons versocht hebben van gelijcken eenen brieff aen 't garnisoen van den Briel te schrijven, zal 't selve yegens morgen bij ons gedaen werden, waerop ghij dan moget andtwoirden zoo ghij te rade zult vinden. Wij sullen morgen aen U ende die van 't garnisoen eenen anderen brieff schrijven, waerop ghij alsdan naer U goedtduncken zullet mogen andtwoirden. 2 Pieter Jacobsz., burgemeester van Den Briel, raad ter Admiraliteit te Rotterdam 1605-1612. Hij werd op 24 dec. 1619 baljuw en dijkgraaf van Den Briel en het land van Voorne (Resol. Holland in dato). g De volgende in de marge staande zin is doorgehaald: Wij wilden wel dat ghij oock den borgemeester Pieter Jacobsz. aenseydet waromme de voors. gedeputeerden den voors. brief van de heeren Staten van Hollandt hebben gesolliciteert.

Nederlandse historische bronnen 1 120

Wij hadden liever gesien ende van herten gewenscht, dat haer de gemeynte aldaer niet zoo vierigh hadde gethoondt ofte soo vele van hare intentie doen blijcken over het willen innemen van een van de ledige kercken, aengesien de vergaderinge van de heeren Staten van Hollandt noch niet en is ghescheyden, ende dese actie niet dan te meer oorsake geeft om de zake te verachteren. Niettemin, het gene gepasseert is moet men laten blijven ende 't ghene noch voor de handt is wijselijcker sien te beleyden, considererende dat wij in allen gevalle, meester blijvende van de stadt, tot zulcx altijt connen comen, namentlijck om een kercke te crijgen. Souden daromme het dienstelijckste vinden dat bij de gemeynte eenige gedeputeerden yegens den toecomenden maendagh, als wanneer de goede steden, te weten Amstelredam, Edam ende Purmereynde, die eens naer huys zijn ghereyst, ende deser gemeyntea zake favoriserende, wederom gecomen zullen wesen, herwaerts naer den Haghe werden gesonden om instantelijck bij den heeren Staten van Hollant een van de voors. kercken te solliciteren, opdat alles met te minder confusie magh toegaen ende ons zulcker attentaten in onse authoriteyt geen prejuditie en veroorzaecken, daermede dan de gemeente selve in meerder swaricheydt soude connen comen. Begeeren daromme dat ghij de voors. gemeynte in onsen name wel ernstelijck willet vermanen ende met alle mogelijcke middelen daertoe sien te bewegen datse noch den uuytganck deser vergaderinge van de heeren Staten van Hollandt met gedult willen insien ende 't bovenverhaelde naercomen. Wij zullen den capiteyn Gent ten eersten wederomme derwaerts schicken ende van onse intentie, om de gemeynte aen te dienen, naerder onderrichtinge doen, opdat ghij wat te meer moghet ontlast zijnb. Soo vele de versekeringe van de stadt is aengaende, daerop hopen wij wel zulck een wakende ooghe te zullen houden dat bij andere daerop niet nadeelighs voor ons zal werden geëffectueert. De requeste die aen de magistraet aldaer bij de gemeente is ghepresenteert geweest hebben wij wel ende goedt gevonden, maer de andere zal wat dienen verandert, soo ten regarde datse houdt aen de Raedt van State, 't welck behoordt te wesen aen de Staten van Hollandt, als van het innehouden van dien, omdat se onder andere zijn verclarende evenwel gemeyndt te blijven op den naestcomende sondagh een van de ledige kercken in te nemen, hetwelcke al te precis is ghestelt ende beter achter naer gelaten. Wilt dan met andere

a Eens ... gemeynte in de marge toegevoegd. b Opdat ... zijn in de marge toegevoegd.

Nederlandse historische bronnen 1 121 goede patriotten aldaer U beste doen om de gemeynte van zulcke datelijckheydt, soo lange dese vergaderinge van de heeren Staten van Hollandt is duerende, te disuaderen ende van onsent wegen, soo boven verhaelt, daertoe bidden ende vrundtlijck vermanen, hetwelcke tot sonderlingen dienste van den lande ende onsen grooten contentemente zal comen te strecken. Hiermede Eersame etc. In 's-Gravenhage, den lesten januarij 16181.

66. Aan Graaf Willem Lodewijk1, 11 februari 1618

Welgeborne vrundtlijcke lieve broeder. Ons is alhier aengedient dat men in den Ommelandena2 zoude practiseren om sekeren persoon, die naer ons onthouden genaemt zoude zijn Tiarda3, te deputeren ende alhier in de vergaderinghe van mijn heeren de Staten Generael ofte Raedt van State te senden. Ende aengesien men ons daerbeneffens heeft geseght dat denzelven Tiarda van de opnie van de Remonstranten in 't stuck van de religie soude wesen ingenomen ende daerinne seer hevichb, hebben wij U.L. daeraff willen waerschouwen ende meteenen verzoucken dat U.L. gelieve hierop wel te letten ende de goede handt ginder daeraen te houden dat men ons alhier zulcke luyden niet en schicke. Want in gevalle zulcx zoude gebeuren, zoude men het goedt, 't welck in de gemeyne zake dusverre gebracht is, geheel te niete maken ende soo vele moeyten verloren zijn. Van gelijcken is onsc gheseght dat de Remonstranten haer roemen dat die van Westergouw4 belooft souden hebben hare zakend

1 Op de achterzijde van deze minuut is door een latere hand geschreven: ‘Minuten van brieven, door Sijn Hoocheyt Prins Maurits geschreven anno 1617 ende 1618 rakende het Synodus’, gevolgd door de initialen C.O.G. 1 Willem Lodewijk graaf van Nassau-Siegen, stadhouder van Friesland, Groningen en Drente, neef van Maurits. a Ommelanden verbeterd uit: Vrieslant. 2 Bedoeld is Stad en Lande, de provincie Groningen. 3 Dr. Eiso Tjarda is extraordinaris gedeputeerde ter S.G. voor Groningen van 15-17 juni en 12 sept.-17 nov. 1617 (Resol. S.G. 1617-1618 p. 125, 207, 227 en 253), daarna niet meer. Hij was raad van State 1614-1616. b Ende daerinne seer hevich in de marge toegevoegd. c Van ... ons verbeterd uit: Men heeft ons oock. 4 Westergo, een der kwartieren van Friesland. d Belooft ... zaken verbeterd uit: haer souden belooft hebben dezelve Remonstranten zaken.

Nederlandse historische bronnen 1 122 in de vergaderinge van de heeren Staten van Vrieslant te zullen favoriseren ende helpen bevoorderene. Versouckende U.L. daromme daerna willen doen vernemen ende onsf sulcx als daeraff zoude moghen wesen, alhier over te schrijven. In dese yegenwoirdige vergaderinge van Hollant en is noch niet met allen op de kerckelijcke zaken gedaen; oock en willen eenige steden geene contributiën inwilligen voordat men 't gepasseerde van 't verledene jaer, ende namentlijck de zake van Oudewater, zal hebben gerepareertg5. Hiermede Welgeborne etc. In 's-Gravenhage, den 11 en februarij 1618.

67. Aan Daniel van der Houve, Baljuw van Schiedam, 21 februari 1618

Eerentfeste, vrome ende discrete, besundere goede vrundt. Alsoo de gedeputeerden der stede van Schiedam alhier in de yegenwoirdige vergaderinge van de heeren Staten van Hollandt etc. in zaken van deliberatiën, tzedert eenigen tijt herwaerts gevallen op het houden van een provintial synodus, noydt in 't minste eenige mentie hebben gemaeckt van een Synodus Nationael datter op hetzelve provintiale zoude volgen; daerbeneffens haer volcomentlijck zijn vougende in 't adviseren met eenige steden der voors. vergaderinge, dewelcke daer zoucken dat men de scherpe resolutie, genomen den 4en augusty lestleden, zoude in 't werck stellen, zoo zijluyden nu eygentlijcken gedaen hebben in 't poinct belangende de handtsluytinge van de justitie, ende namentlijck de zake van de twee uuytgeseyde1 borgeren der stadt Haerlem, daerop men vandage bij overstemminge

e Belooft ... bevoorderen in de marge toegevoegd in de plaats van: oock van hare opinie in de religie zouden wesen. f De hierna volgende woorden: 't gene dezelve daeraff zoude mogen naerder hebben vernomen ofte bekendt zijn, zijn doorgehaald. g Deze laatste alinea is verbeterd uit: Alhier in de vergaderinge van Hollant en is noch niet met allen op de principale zaken gedaen omdat de acht steden geene contributiën willen inwilligen voordat men alle 't gepasseerde van 't verledene jaer zal hebben gerepareert, ende namentlijck de zake van Oudewater. 5 Het besluit tot belastingstaking door het niet-inwilligen van de consenten, genomen door de acht steden, was op 23 januari in de Staten meegedeeld (Resol. Holland in dato; Den Tex, Oldenbarnevelt III 552; Knuttel, Catalogus I no. 2572). 1 Uuytgeseyde: verbannen.

Nederlandse historische bronnen 1 123 andermael alsvooren op den 4en augusty heeft geresolveert2; ende wij sekerlijck weten (zoo het U is bekent) dat zulcx directelijcken is strijdende yegens de resolutie bij de heeren van Schiedam genomen ende den last aen hare voors. gedeputeerden gegeven3, soo en hebben wij niet connen ledigh staen U daeraff metter haeste te waerschouwen ende adverteren, met verzouck dat ghij zulcx mette gene die 't selve aldaer is behoorende willet communiceren als een zake die seker gaet, ende met alle mogelijcke ende dienstige middelen arbeyden teneynde soodanige ordre gestelt mochte werden waerdoor de voors. Schiedamsche gedeputeerden mochten werden verhindert wijders yegens den last van hare principalen in soo hoochwichtige zaken als de voors. niet voort te varen. Onses bedunckens zoude het goedt zijn dat dese voors. actie der Schiedamscher gedeputeerden met eenige dexteriteyt, zonder van ons mentie te maken, aldaer ruchtbaer werde gemaeckt endea ondecket. Ende hierop eenige antwoorde metten eersten van U verwachtende willen wij U hiermede Eerentfeste etc. In 's-Gravenhage, den 21 en februarij 1618.

Post datae. Als men oock van de provinciale synodus is sprekende ende die van Dordrecht, Amstelredam etc. verclaren dezelve te meynen op den ouden voet, daer ter contrarie de andere steden zulck synodum begeeren te houden op een geheel andere voet, daerinne den magistraet het geheele gesagh ende directie zoude hebben in de keur van de predicanten die men daertoe zoude deputerenb, streckende genoughsaem tot volcomene diversie van alle voorgehoudene kerckelijcke ordeningen, mitsgaders invoeringe van de resolutie genomen

2 Zie Resol. Holland 21 febr. 1618. De Hoge Raad stond op het punt sententie te wijzen (Den Tex, ‘Oldenbarnevelts geschil’ 20). 3 Op 10 jan. 1618 besloot Schiedam, na deliberatie over de stukken van het reces van de Staten van Holland, bij haar vorige resolutie te blijven. Twee concepten inzake de religiegeschillen, een ‘voorslag’ van de edelen en een ‘nader concept’ van enige steden daarop, werden ingewilligd voorzover er eenstemmigheid over was. Op 8 en 9 dec. 1617 was geresolveerd dat de Schiedamse gedeputeerden een provinciale synode zouden inwilligen; als daarop de geschillen niet beslecht konden worden, dan zou een nationale synode beroepen moeten worden (GA Schiedam, Resoluties van burgemeesters en vroedschappen in datis). a Enige hierna volgende woorden zijn onleesbaar gemaakt. b In de keur ... deputeren in de marge toegevoegd.

Nederlandse historische bronnen 1 124 in den jare van 1591, daerinne die van Schiedam ende vele andere steden van Hollandt tot noch toe noydt hebben willen consenteren ofte dezelve in den haeren te wercke leggen, soo houden haer de voors. gedeputeerden van Schiedam soo koel ende twijffelachtich dat men niet en weet op welcke van beide de voors. manieren zijluyden zouden verstaen dat de voors. provintiale synode behoorde gehouden te werden, sprekende overzulcx daerinne niet soo claer als dat behoordt. Ja men gelooft dat zij meer inclineren naer de nieuwe maniere dan de oude.

68. Aan Jonker Jacob van Paffenrode, Drost van Gorinchem, 23 februari 1618

Edele etc. Wordende eergisteren alhier in de vergaderinge van de heeren Staten van Hollandt etc. gedelibereert opte zake van de twee uuytgeseyde1 borgeren der stadt Haerlem, diewelcke bij den Hooge Rade in ordinaris proces zijn ontfangen, ende bij den Edelen ende eenigea steden verstaen dat denzelven Rade haer daermede niet voorder zouden hebben te bemoeyen, volgende de resolutie bij dezelve Edelen ende steden genomen op den 4en augusty lestleden, tegens de expresse verclaringe ende protestatie bij eenige andere voorneme steden daerop gedaen (gelijck U zulcx is bekendt), hebben die gedeputeerden van Gorinchem dese handtsluytinge van de justicie insgelijx toegestaen ende met overstemmende resolutie helpen confirmeren. Ende aengesien wij verhopen d'intentie van mijn heeren van Gorinchem niet te wesen dat men met d'executie van de voors. resolutie zoude voortvarenb, soo hebben wij goedt gevonden U daeraff te verstendigen, versouckende dat ghij 't zelve aldaer metten secretaris Verdoes2, ende andere die het U soude mogen goedt ende dienstich duncken, in communicatie legghet ende daerop goede acht nemen wel te letten ofte men de zaken aldaer niet zoo wijt zoude connen beleyden dat haer de voors. gedeputeerden van Gorinchem hierinne beter zouden moeten gedragen. Want het anders te besorgen staet dat zij de voors. resolutie bij het eene point voor ende het andere

1 uuytgeseyde: verbannen. a Eenige verbeterd uit: meeste. b Verhopen ... voortvaren in de marge toegevoegd in de plaats van: meynen zulcx strijdende te wesen metten last van hare principalen. 2 Johan van der Does.

Nederlandse historische bronnen 1 125 naer eyntelijck geheel met allen zouden helpen advoueren ende toestemmen, tot merckelijcke ondienst van den landec. Van gelijcken hebben wij U willen adverteren dat dezelve gedeputeerden haer niet rondt en verclaren om een provintiale synode te houden op den ouden voet, gelijck als doen de gedeputeerden van Dordrecht, Amstelredam, Enchuysen etc., zulcx dat het schijnt datse meest inclineren om hetzelve synode te houden op soodaniger wijse als eenige van de andere steden zijn begeerende, die zoo is datse genoughsaem zoude strecken tot volcomene diversie van alle voorige kerckelijcke ordeningen, mitsgaders invoeringe van de resolutie, genomen in den jare van 1591, daerinne selfs die van Gorinchem nochte vele andere steden van Hollandt etc. tot noch toe noydt hebben willen consenteren ofte dezelve in den haren laten in swanghe gaend. Verzouckende daromme mede dat het U gelieve metten voors. secretaris Verdoes ende andere goede patriotten de zaken aldaer insgelijx zoo te sien beleyden, dat de voors. gedeputeerden mogen werden gelast om te verclaren dat mijn heeren van Gorinchem verstaen dat men de voors. provintiale synode zal houden op den ouden voet, volgende d'intentie van de voors. steden Dordrecht, Amstelredam etc., ende ons te willen sekerlijck overschrijven wat hierinne zal wesen gedaen. Hiermede Edele etc. In 's-Gravenhage, den 23en februarij 1618

[P.S.] De voors. gedeputeerden hebben oock bij pluraliteyt van stemmen helpen resolveren dat de voorgaende sententie, bij den heeren Staten van Hollandt gegeven yegens Adolphus Venator3, predicant tot Alckmaer, weder is affgedaen ende hem geconsenteert aldaer te mogen blijven woonen. Wilt dogh alle uuyterste debvoir doen om een goeden predicant tot Gorinchem te beroupen in plaet-

c Want het ... lande in de marge toegevoegd in de plaats van: ende den uuytgedruckten last van hare principalen beter naer comen, alsoo het anders te beduchten staet dat zij haer noch verder in de confirmatie van de resolutie van den 4en augusty voors. zullen inlaten, tot merckelijcken nadeele van der landen dienst. Onses erachtens ware het niet quaet dat men deser gedeputeerden voors. actie aldaer liete ruchtbaer maecken, doch met zulcke discretie dat wij daerover niet werden gemelt. d Laten in swanghe gaen verbeterd uit: te wercke leggen. 3 Adolphus Venator, predikant te Alkmaar sinds 1597, ontslagen 1617, week in 1618 uit naar Parijs (NNBW, IX, 445). Volgens Resol. Holland van 23 febr. 1618 mocht hij zich te Alkmaar vestigen, maar moest hij zich onthouden van bemoeienis met politieke of kerkelijke zaken.

Nederlandse historische bronnen 1 126 se van wijlen Petrus Leeuwius4, opdat dezelve stadt magh in ruste blijven.

69. Aan Otto van Gent, 24 februari 1618 Gedrukt: Kronijk HG XXVI (1870) p. 315 (naar het orig.1). Hier naar de minuut.

Edele etc. Gemerckt wij uuyt verscheydene omstandicheden, ende namentlijck de lichtingen van criechsvolck bij eenigea steden hieromtrent ende d'opschrijvinge van de luyden die men binnen de stadt van den Briel is doende, niet anders connen oordeelen ofte daer werdt met zonderen2 ernst ende in 't heymelijck gepractiseert om volckb binnen dezelve stede van den Briel te brengen, gelijck men ons oock van verscheydene plaetsen is waerschouwendec, ende zulcx zoude comen te strecken tot merckelijcke ondienst van den lande, soo hebben wij omme zulcx mette bequaemste ende gevoughlijckste middelen voor te comen, mitsgaders de wachten rondtomme de stadt, die met soo weynigh volck als daer nu is niet behoorlijck can bewaert werden, te beter te besettend, goedt gevonden patente te doen depescheren voor den capitein Johan de Castillejos, lieutenant van den compagnie coronnelle van wijlen onsen neve grave Jean Ernest van Nassau3 etc., liggende in garnisoen tot Dordrecht, omme hem met hondert soldaten van dezelve compagnie te transporteren naer den Briele ende aldaere garnisoen te houden tot onse naerdere ordonnantief.

4 Petrus Leeuwius, predikant te Gorinchem 1600-1617. 1 Dit origineel bevindt zich thans RA Utrecht, Archief Staten van Utrecht no. 1050 en is afkomstig uit de collectie Van Hilten. Deze herkomst doet de vraag rijzen of het origineel wel aan geadresseerde verzonden is. a Eenige verbeterd uit: verscheydene. 2 zonderen: bijzondere. b Volck verbeterd uit: waertgelders. c Gelijck ... waerschouwende in de marge toegevoegd. d Mitsgaders ... besetten in de marge toegevoegd. 3 Johan Ernst graaf van Nassau-Siegen, kolonel in Staatse dienst 1606, generaal in Venetiaanse dienst 1617, overleed te Udine op 27 sept. 1617 (A.W.E. Dek, Genealogie van het vorstenhuis Nassau (Zaltbommel, 1970) 86). e De hierna volgende woorden: voor eenige dagen zijn doorgehaald. f De hierna volgende woorden: latende de vrouwen ende bagagie in garnisoen zijn doorgehaald.

Nederlandse historische bronnen 1 127

Ende meynen dat hij overmorghen vrough, wesende maendagh, met dezelve soldaten zal vertrecken omme noch denzelven dagh, zoo het weder ende windt toelaet, binnen den Briel te comen. Begeerende darommeg dat ghij daerop laet passen ende hun buyten aen 't hooft doet waernemen, besorgende dat zij tenminsten met het schip zoo diep mogen binnen comen datse binnen den boom geraken, latende U zelven mede vinden daeromtrenth. 'T welck gedaen zijnde, de soldaten noch in 't schip te houden totdat onse voors. patente den magistraet zal zijn behandight ende verstaen wat ordre zij zullen begeeren te geven om 't volck te doen logeren. Maer bij zoo verre zijluyden zulcx niet souden begeeren te doen ende ter contrarie d'incompste van 't volck met gheweldt poogen te beletten ende tot dien eynde den boom ofte poorten willen toesluyteni, is onse begeerte dat ghij zulcx niet en zult gedoogenj maer den boom ende poorten te doen open houden ende dek voors. soldaten datelijcken uuyt de schepen in de stadt te doenl comen ende aldaer logeren, ons datelijcken adverterende van 't gene hierinne zoude mogen gepasseert zijn. Hiermede Edele etc. In 's-Gravenhage, den 24en februarij 1618.

[P.S.] Bij soo verre, 't zij door quaet weder ofte andere ongelegentheydt, de voors. soldaten op maendagh niet binnen den Briel conden comen, zult ghij dezelve evenwel noch eenige andere getijden van 't water doen waernemen, dogh alles zoo stille ende met zulcke discretie dat het niemandt can mercken ofte achterdencken gevenm.

70. Aan B.P. [Burgemeester Pauw], 27 februarij 1618 Gedrukt: BMHG XXII (1901) p. 420 no. XVIII (met de datum 25 februari).

Maurits zendt een kopie van hetgeen hij aan de magistraat van

g Begeerende daromme verbeterd uit: Wilden daromme wel. h Latende ... daeromtrent in de marge toegevoegd. i Ende tot ... toesluyten in de marge toegevoegd. j Gedoogen verbeterd uit: toelaten. k Boom ... ende de in de marge toegevoegd. l In de stadt te doen in de marge toegevoegd. m Een eerder P.S. is doorgehaald: Wij hebben Du Molijn last gegeven met de voors. soldaten te reysen ende zouden goedt vinden dat ghij henluyden onderwege yemanden tegemoete sondet ende dedet aenseggen hoe zij best zullen aencomen, ofte mogelijck zijluyden onderweghe door quaet weder mochten werden verhindert.

Nederlandse historische bronnen 1 128

Amsterdam schrijft over het zenden van 100 soldaten binnen Den Briel. Het is hoogstnoodzakelijk dat de vijf steden, die de Nationale Synode hebben ingewilligd (Dordrecht, Amsterdam, Enkhuizen, Edam en Purmerend), bij hun standpunt blijven; Pauw wordt verzocht zijn invloed in Amsterdam aan te wenden. Dit geldt ook voor het houden van de provinciale synode op de oude voet. Ds. Walaeus1 heeft bezwaren tegen een concept over het houden van deze synode, dat Maurits hem meegedeeld had. Pauw wordt verzocht deze brief aan zijn zoon te laten lezen.

71. Aan Henrick Lebuynes1, gezworen gemeensman te Zwolle, 2 maart 1618

Eersame, vrome, lieve besundere. Wij hebben U schrijven ontfangen, ende bedancken U voor de goede affectie die ghij tot bevoorderinge ende welstandt van de gemeene zaecke zijt thoonende. Belangende de brieven, die ghij meyndt dat goedt ware bij ons geschreven te werden, zulcx vinden wij om eenige consideratiën ongeraden, dewijle oock dezelve geen vrucht doende, zoo tot noch toe is gebleken, niet dan te meer tot onse disreputatie zouden strecken. Ende hebben oock noch op onse voorgaende brieven2 noydt eenige andtwoorde ontfangen, soodat wij niet connen oirdeelen datter bij dien middel voorder yet goedts can gedaen werden, maer dat zulcx zoude moeten geschieden op den naesten Landtdagh die vanwegen de Landtschap van Overijssel zoude werden gehouden3, waertegens wij U verzoucken met andere goede patriotten alle goede ende mogelijcke devoiren te willen aenwenden. Hiermede Eersame etc. In 's-Gravenhage, den 2en martij 1618.

Post datae. Wij sullen van onser zijde tot bevoirderinge van de goede sake

1 Antonius Walaeus, predikant te Koudekerke 1602, Middelburg 1605-1619, hoogleraar aan de Illustere School aldaar, afgevaardigde naar de Synode van Dordrecht, hoogleraar te Leiden 1619-1639 (NNBW, II, 1513). 1 Hendrik Lebuynus, minderjarig 1583 (voogd was toen de latere burgemeester en kameraar Arent Gerritsz.), hopman, gemeensman te Zwolle tussen 1614 en 1648, keurnoot tussen 1621 en 1645. Hij heeft het nooit tot raad of schepen gebracht (mededeling van de gemeentearchivaris van Zwolle). 2 Eerdere brieven van Maurits aan de Zwolse regering zijn niet bekend. 3 Maurits zou deze Landdag bezoeken, zie hierna no. 79.

Nederlandse historische bronnen 1 129 tegens den voors. Landtdagh oock alles doen, wat ons zal mogelijck wesena.

72. Aan Hugo Muys van Holy, Schout, en Mutatis Mutandis Cornelis Frans Wittens, burgemeester van Dordrecht, 8 maart 1618

Edele etc. Alsoo wij verstaen dat den borgemeester Cornelis van Beveren1 alhier aen de Gecommitteerde Raden van de heeren Staten van Hollandt etc. zoude hebben geschreven wat men doen zoude in 't regart van de vracht, die de schippers zoude competeren dewelcke de hondert soldaten van de compagnie van wijlen onsen neeff graeff Jean Ernest van Nassau etc. uuyt Dordrecht binnen den Briel hebben gevoert2, endea dewijle onse patente, die hem werde verthoondt, was houdende op Willemstadt ende de schepen daerop zijn affgehuert, ofteb men met de betalinge van dese schippers zoude ophoudenc totdat de voors. heeren Staten zouden zijn vergadert om derzelver geliefte daerop naerder te vernemen, soo verzoucken wij U de moeyte te willen nemen omme aldaer te verstaen wat hierinne zoude mogen zijn gepasseert, ende ons daeraff datelijck, bij brenger deserd, eenigh naerder bericht te doen. Want in gevalle mijn heeren van Dordrecht souden swaricheydt maecken eenige penningen voor de voors. betalinge te verstrecken, souden wij liever de voors. schippers zelver doen betalen dan dat men hun ('t zelve weygerende) daromme lange zoude laten solliciteren, ofte oorsake geven om te clagen, 't welck zoude strecken tot groote disreputatie van ons. Hiermede Edele etc. In 's-Gravenhage, den 8en martij 1618.

a Onderaan staat nog: Aen Archibald Bethon om te bestellen. 1 Hier moet bedoeld zijn Willem van Beveren Cornelisz., vgl. no. 38. Diens zoon Mr. Cornelis van Beveren werd pas burgemeester in 1625 (Balen, Dordrecht I 259); een andere Cornelis van Beveren (Jacobsz.) was burgemeester in 1630 (Balen, Dordrecht I 260). 2 Zie no. 69. a Ende toegevoegd in de plaats van: meynende hij borgemeester. b Ofte verbeterd uit: dat. c Zoude ophouden verbeterd uit: diende op te houden. d Datelijck ... deser in de marge toegevoegd.

Nederlandse historische bronnen 1 130

73. Aan Otto van Gent, 19 maart 1618

Hernieuwing van de brief aan hem van 5 januari 1618. Ook de lastgeving aan Pieter van der Meulen wordt op 19 maart hernieuwd1.

74. Aan B.P. [Burgemeester Pauw], 20 maart 1618 Gedrukt: BMHG XXII (1901) p. 423 no. XIX

Huyden morghen commende tot Leyden ende aen de poorten begroet zijnde bij eenige van de magistraet aldaer, hebben wij haer gerecommandeert de zake van hare borgheren die bij den officier worden gecauseert ende voorts zijn innegedaeght1. Daerop zij ons wat goedts hebben toegheseyt, haer gelatende gelijck ofte zij wat moderatie zouden willen gebruyckena, zonder haer voorder met eenige belofte t'obligeren. Ende gecomen zijnde tot Leyderdorpb is ons overgelevertc zekere missive, in name vand de Staten van Utrecht aen onse geschreven,

1 Zie hiervóór no. 62. De reden van deze hernieuwingen is Maurits' vertrek naar de Gelderse Landdag. Aanwezig is nog de minuut van de lastgeving (gedateerd 19 maart) aan de vaandrig van de compagnie van wijlen graaf Jean Ernest van Nassau om zich met het restant van deze compagnie tot nader order in Den Briel in garnizoen te begeven. De magistraat wordt gelast de compagnie van logies te voorzien. 1 In februari waren 600 Leidse burgers ontschutterd, omdat zij geweigerd hadden een nieuwe eed van absolute gehoorzaamheid aan de magistraat af te leggen. Een rekest van hen aan de Staten van Holland was nagenoeg ongelezen naar de Leidse magistraat verwezen; een protest hiertegen bij de Hoge Raad was door de Staten onrechtmatig geoordeeld (Den Tex, Oldenbarnevelt III 557; Den Tex, ‘Oldenbarnevelts geschil’ 21-23; Resol. Holland 21 en 24 febr. 1618). Na ongeregeldheden op 6 maart eiste de Leidse schout tegen de woordvoerders van de schutters zes jaar verbanning en een boete van 200 gouden realen ten behoeve van zichzelf. Het vonnis van het gerecht van 4 april hield slechts een boete van 60 guldens in (GA Leiden, Rechterlijk archief no. 4 (Correctieboek 1598-1627), fol. 88vo; zie verder ook Dozy, ‘Kerk en staat’ 65; Knuttel, Catalogus nos. 2575-2585, in het bijzonder no. 2580, het Cort Verhael ‘Ghedruckt by 't rechte voorstant van Oragnien, Tot teghenstant van Spangnien’; GA Leiden, Bibliotheek archief no. 578 f (Stukken betreffende het proces tegen de gecommitteerden van de wegens het weigeren van de nieuwe eed ontslagen schutters, 1618). a Haer gelatende ... gebruycken in de marge toegevoegd. b Leyderdorp verbeterd uit: Bodegraven. c Overgelevert verbeterd uit: ter handen gecomen. d In name van verbeterd uit: dewelcke. e Het hierna geschreven woord hebben is doorgehaald.

Nederlandse historische bronnen 1 131 hoewel wij hier comende hebben vernomen dat de Staten in drij maenden niet en zijn vergadert gheweest2. Van welcke missivef wij U hierbeneffens copie zijn overzendende, U verzouckende dezelve secretelijck te communiceren mette andere heeren van Amstelredam, Dordrecht etc., sonder dat voorder daeraff aen yemanden anders eenige mentie gemaeckt werde ofte copie daeraff gegeven, om eenige goede consideratiëng. Aengesien wij hier zoo nabij waren hebben wij, niettegenstaende dezelve missive, onse reyse herwaerts aen gevoordert, alwaer wij desen avont ten zeven uren zijn gearriveert, vindende eenige compagniën borgheren in de wapenen zonder andere soldaten. Ende zijn van meyningeh met Godes hulpe morgen geheel vrough voorts naer Arnhem te reysen, zonder datter yet voorders is gepasseerti. Hiermede Eerentfeste etc. Tot Utrecht, den 20en martij 1618.

Post datae. Gisteren den geheelen dagh ende desen verledenen nacht heeft men alhier zeer besich geweest om noch meer waertgelders aen te nemen. Ende is dienvolgende yeder een van de ses compagniën met vijftien man vermee[r]dert, zulcx datter in dien dagh ende nacht 300 souden gelicht zijn. Men heeft, zoo wij bericht worden, een schellinck belooft ende gegeven aan dengene die eenige wisten aen te brengen die dienst begeerden te nemen.

75. Aan B.P. [Burgemeester Pauw], 26 maart 1618. Uit Arnhem. Gedrukt: BMHG XXII (1901) p. 425 no. XX

Maurits twijfelt er niet aan dat er op de Gelderse Landdag in de

2 De brief was dan ook van oktober 1617, maar niet overhandigd omdat Maurits toen geen aanstalten maakte naar Utrecht te gaan (Den Tex, Oldenbarnevelt III 563). f Hoewel wij ... missive in de marge toegevoegd in de plaats van: daeraff. g Ofte copie ... consideratiën in de marge toegevoegd. h Vindende ... meyninge in de marge toegevoegd in de plaats van: in meyninge omme. i Zonder ... gepasseert in de marge toegevoegd.

Nederlandse historische bronnen 1 132 zaken van de kerk en van Nijmegen1 een goede resolutiea genomen wordt. Hij acht zijn aanwezigheid nog nodig; als Pauw echter vindt dat zijn presentie in Holland vereist is keert hij direct weer terug. Post datae. Maurits heeft brieven over de zaak van Nijmegen ontvangen die uit naam van de Staten van Holland geschreven zijn2. Hij verbaast zich zeer dat Amsterdam en andere steden daarin toegestemd hebben. De brieven zijn gebracht door Michiel de Myst, neef van ds. Uytenbogaert3 en broer van degene die onlangs brieven naar Nijmegen heeft gebracht4; hieruit kan afgeleid worden dat Uytenbogaert en zijn medestanders er achter zitten. Maurits acht het zeer nuttig als Amsterdam en de andere steden aan Gelderland schrijven dat het met de Synode verder moet gaanb5.

76. Aan B.P. [Burgemeester Pauw],26 maart 1618. Uit Arnhem. Gedrukt: BMHG XXII (1901) p. 427 no. XXI

Bevestiging van de ontvangst van brieven van Pauw, waarin deze meedeelt hoe in de vergadering van de Staten van Holland overstemming heeft plaatsgevonden [inzake de Gelderse brieven]. De gedeputeerden van Dordrecht en de andere steden zal de ontvangst van hun brieven bevestigd worden1.

1 Namelijk inzake de wetsverzetting aldaar in januari en de nasleep daarvan. Zie hierover uitvoerig R.J. Kolman, De reductie van Nijmegen (1591), voor- en naspel. Groningen-Djakarta, 1952. a Goede resolutie in de minuut verbeterd uit: gewenschte ende goede resolutie. 2 Zie Resol. Holland 24 maart 1618, Den Tex, Oldenbarnevelt IV 592, en de volgende brief. 3 Johannes Uytenbogaert, predikant te Utrecht 1578-1590, Den Haag 1591-1618, hofprediker van Maurits, trad op als leider der Remonstranten, verbannen in 1619 (NNBW, II, 1469). 4 Zie no. 63. b Deze laatste alinea is in de minuut in de plaats gekomen van de volgende doorgehaalde passage: Wij houden oock daerover dat het zeer goedt ware dat bij de heeren van Amstelredam ende Dordrecht met andere aen dese Landtschap werde geschreven in alle dilligentie, datse goedtvinden dat men met d'uuytschrijvinge van het Nationaele Synodum voortvare volgens de resolutie van de heeren Staten Generael, opdat alhier daeruuyt blijcke dat den voors. brieff niet met gemeene stemmen van alle de leden van Hollandt etc. is gedepescheert. 5 Dat dit gebeurd is (via Maurits) blijkt uit no. 77. 1 Zie no. 77.

Nederlandse historische bronnen 1 133

77. Aan de Gedeputeerden van Dordrecht, Amsterdam, Enkhuizen, Edam en Purmerend, 27 maart 1618

Edele etc. Ghisterenavondt zijn ons bij brenger deser U.E. brieven mette bijgevoeghde stucken wel overgelevert. Ende is ons zeer aengenaem geweest daeruuyt te vernemen die goede debvoiren die U.E. ghelieft hebben te doen tot bevoirderinghe des Nationalen Synodum, met verzouck bij alle voorvallende occasiën daerinne te wiilen continueren. Wij en zullen niet onderlaten, de gelegentheydt zulcx presenterende, dezelve U.E. brieven mette heeren van de Landtschap alhier te communiceren ende U.E. goede intentie te ontdecken. Verhopende de zaken van de kercke ende Nijmmegen een goede uuytcompste alhier zullen hebben. Hiermede Edele etc. Tot Arnhem, den 27en martij 1618.

[P.S.] Wij stellen U.E. in bedencken ofte U.E. niet zouden goedtvinden dat die van de Landtschap van Overijssel van U.E. voors. intentie insgelijx wierden veradverteert ende daeraff copie gesonden, zooals U.E. mochten raedtsaemst ende dienlijcxt vinden.

78. Aan [Francois van Aerssen1], h[eer] v[an] Som[melsdijck] 28 maart 1618

Edele, eerentfeste, besundere goede vrundt. Ghisteren namiddagh ten drij uren heeft ons deser thoonder Uwe brieven behandight. Wij bedancken U zeer voor d'advertentie die ghij ons daerbij hebt willen doen, dewelcke wij wel hopen te mesnageren, ende dat hetgene daerinne geroert alhier niet meera nadeel zal connen doen als de brieven van Hollandtb. Zijnde ons Uwe indispositie leedt. Ende hoewel wij ghelooven dat onse absentie uuyt Hollandt althans can nadeeligh zijn, soo vinden wij evenwel onse presentie

1 François van Aerssen, heer van Sommelsdijk, agent en vervolgens ambassadeur in Frankrijk 1598-1613, in de ridderschap van Holland jan. 1619, gedeputeerde ter S.G. sept. 1620 en 1641, raad van State 1625-1640, extraordinaris ambassadeur naar Venetië (1620), Engeland (1621-1623, 1624, 1625, 1639-1640, 1641) en Frankrijk (1625-1626 en 1627-1629) (NNBW, III, 10). a Niet meer verbeterd uit: geen. b Als de brieven van Hollandt is na doorhaling en verbetering overgebleven van de volgende in de marge toegevoegde zin: zoo wij hebben connen speuren naerdat de brieven van Hollandt waren gelesen. De hierop in de minuut volgende zin: Verzouckende ghij na gelegentheydt van zaken daerinne gelievet te continueren, is doorgehaald.

Nederlandse historische bronnen 1 134 noch voor eenige dagenc alhier oock noodigh. Niettemin, in gevalle haer de zaken ginder zulcx mochten toedragen dat wij alhier niet langer zouden mogen ofte dienen te verblijven, sullen wij (daeraff verwittiget zijnde) ons in aller dilligentie wederomme derwaerts aen vervougen. Belangende de constitutie van de zaken deser Landtschap in den yegenwoirdigen Landtdagh, zoo van de religie als 't gepasseerde tot Nijmmegen, daeraff verhopen wij eene goede ende vruchtbare uuytcompste. Hiermede Edele etc. Tot Arnhem, den 28en martij 1618.

79. Aan B.P. [Burgemeester Pauw], 9 mei 1618. Uit Deventer. Gedrukt: BMHG XXII (1901) p. 428 no. XXII

Maurits hoopt op de heden begonnen vergadering van de Landschap Overijssel een goede resolutie te krijgen. Hij wil het begintijdstip van de vergadering van de Staten van Holland weten en vraagt of Pauw deelneemt1; in dat geval verwacht hij dat Pauw hem op de hoogte houdt.

80. Aan B.P. [Burgemeester Pauw], 17 mei 1618. Uit Deventer. Gedrukt: BMHG XXII (1901) p. 428 no. XXIII

Over het verloop van de vergadering van de Staten van Overijssel. Maurits is van plan uiterlijk 21 mei naar Den Haag terug te kerena.

81. Aan B.P. [burgemeester Pauw], 19 mei 1618. Uit Deventer. Gedrukt: BMHG XXII (1901) p. 430 no. XXIV

Bevestiging van de ontvangst van brieven van Pauw en burgemeester Hoyng1. Maurits wil 21 mei vertrekken en terugreizen over Zwolle en Kampen.

c Noch ... dagen in de marge toegevoegd. 1 De vergadering begon op 15 mei; Pauw nam geen deel. a De omschrijving van de reisroute over Swol, Hasselt ende Campen is in de minuut doorgehaald. 1 Jacob Gerritsz. Hoyng, vroedschap van Amsterdam 1593-1625, burgemeester 1618, 1620 (Elias, Vroedschap I 202). Zie ook no. 82.

Nederlandse historische bronnen 1 135

82. Aan B.H. [burgemeester Hoyng], 19 mei 1618

Eersame, vrome ende discrete besundere goede vrundt. Uwe brieven mette bijgaende resolutie hebben wij wel ontfanghen, ende bedancken U voor de communicatie, hebbende dezelve naerdat wij die hadden ghelesen in 't vier geworpen ende verbrandt. Ghij zult van B.P. connen verstaen 't ghene bij dese Landtschap in de zaecke van het Synode National is gheresolveert. Wij zijn van meyninghe overmorgen van hier te vertrecken ende onsen wegh te nemen over Swol ende Campen, omme dan vandaer onse reyse naer den Haghe te spoedigen zoo veel wij zullen connen. Hiermede Eersame etc. Tot Deventer, den 19en may 1618.

83. Aan Otto van Gent, 26 mei 1618

Edele etc. Alsoo wij op huyden noch zekerder ende naerder zijn bericht geworden dat de tzeventich mannen, die eergisteren nacht tot Rotterdam zijn gescheept gheweest, haeren cours de Maze aff naer den Briel hebben genomen ende men daromme voor zeker is houdende dat men daermede yetwes voorheeft yegens dezelve stadt mitsgaders datter voor vast werdt ghelooft ende geseght dat dit volck te Swartewael zoude zijn gecomen, ende aldaer wert uuytgegeven dat men 't zelve begeert te gebruycken om aen de Hellevoetsche sluyse te helpen arbeiden, soo is onse ernstige begeerte dat ghij niet en wilt nalaten hierinne wel voorsichtich te zijn ende goede acht te nemen op alles wat in den Briel zoude mogen passeren, houdende mede bij daghe ende bij nachte zoo goede wachte dat dezelve stede door gheene heymelijcke practicquen in eenigh inconveniënt come te vallen. Ende opdat ghij te meer moget verzekert zijn ofte dit voors. volck noch tot Swartewael zoude wesen ofte naer de voors. sluyse gegaen, vinden wij goedt dat ghij eenen bequamen officier zendet op beide die plaetsen ende hem last aldaer hierna wel te vernemen endea te sien ofte hij daer yemandt van dit volck mochte vinden, waervan ghij ons naer ontfangen rapport particulierlijcken zullet verwittigen. Ende zullen U dan, soo dit volck daer is, naerder overschrijven 't gene wij goedtvinden bij U ghedaen te worden. Eenige meynen dat dit volck mette schuyten binnen den Briel zoude zijn

a Aldaer ... ende verbeterd uit: die huysen aldaer wel te visiteren omme.

Nederlandse historische bronnen 1 136 ingecomen, alsoo se deselve schuyten vandaer uuyt de haven hebben sien wederkeeren. Wilt overzulcx niet nalaten alle de schepen ende schuyten die daer zouden mogen incomen voortaenb wel ende met goede ordrec te doen visiteren. Hiermede Edele etc. In 's-Gravenhage, den 26en may 1618.

[P.S.] Wilt ons bij brenger deser overschrijven 't gene ghij van dese zake moget hebben verstaen.

84. Aan B.P. en B.H. [burgemeester Pauw en burgemeester Hoyng], 28 mei 1618 Gedrukt: BMHG XXII (1901) p. 431 no. XXV (als brief aan Pauw)

De Remonstranten blijven proberen alles naar hun wil te regelen. Daarom moeten de goede steden blijven volharden en voortgaan met hun prijzenswaardige resoluties. Pauw wordt verzocht zijn invloed te Amsterdam hiertoe aan te wenden en met name te zorgen dat Amsterdam blijft bij zijn contra-protesten van november 16171, als Holland in de vergadering van de Staten-Generaal protesteert tegen de uitschrijving van de Synodea. Behalve een post datae voor Pauw (geruchten dat er soldaten naar Den Briel gezonden zouden zijn; bevestiging van de ontvangst van een brief van Pauw) bevat de minuut er ook een voor Hoyng: Wij hebben Uwen lesten van den 26en deser wel ontfangen, U bedanckende voor d'advertentie die ghij ons daerbij hebbet gedaen. Ende hebben desen Uwen brieff verbrandt.

85. Aan B.P. en B.H. [burgemeester Pauw en burgemeester Hoyng], 1 juni 1618 Gedrukt: BMGH XXII (1901) p. 433 no. XXVI (als brief aan Pauw)

De Amsterdamse gedeputeerden die terugkeren van de vergadering

b Voortaen is toegevoegd. c Ende met goede ordre in de marge toegevoegd. 1 Op 11 nov. 1617 dienden Cornelis Fransz. Wittensz., burgemeester van Dordrecht, en Gerrit Jacob Witsen, burgemeester van Amsterdam, gecommitteerde raden van Holland, mede namens Enkhuizen, Edam en Purmerend bij de Staten-Generaal een contra-protest in tegen een verklaring van Holland, Utrecht en Overijssel (Resol. S.G. 1617-1618 no. 1681; Den Tex, Oldenbarnevelt IV 543 en 544). a De laatste zin van de minuut is doorgehaald: Wij hebben deser thoonder versocht U van onse meyninge naerder te spreken.

Nederlandse historische bronnen 1 137 van de Staten van Holland zullen wel rapport uitbrengen. Daar de hevighe stedena de Nationale Synode blijven afwijzen worden Pauw en Hoyng verzocht ervoor te willen zorgen dat Amsterdam op de volgende vergadering van de Staten gelast is de Nationale Synode te helpen uitschrijven, mits de daaraan voorafgaande provinciale synode op de oude voet gehouden wordt. De minuut bevat het volgende post datae voor Hoyng: Wij hebben Uwe leste brieven wel ontfangen ende vernietight.

86. Aan S.M. [Schout Muys], 9 juni 1618

Edele etc. Vandaghe hebben wij in 't zeker verstaen dat de gedeputeerden der stadt Amstelredam, die ter aenstaender daghvaert alhier sullen gesonden werden, seer goede resolutie zullen metbrengen, ende dat die van Amstelredam verstaen dat, des noodigh zijnde, zal werden gereïtereert de voorgaende protestatie van haren ordinaris gecommitteerden, comparerende ter vergaderinge van mijn heeren de Staten Generael, in zooverre aldaer in name van de provintie van Hollandt tegens het houden van het Nationale Synode wederomme zouden werden gheprotesteert1. Hetwelcke wij hebben goedt gevonden U midts desen te verwittigen ende daerbeneffens versoucken dat ghij zulcx willet communiceren mette heer Cornells Frans Wittens, ende tsamenderhandt allen mogelijcken vlijt te willen aenwenden ten eynde de heeren ghedeputeerden der stadt Dordrecht met gelijcken goeden last als die voors. van Amstelredam alhier mogen verschijnen, waeraen den landen sonderlingen dienst ende ons zeer aenghenaeme vrundtschap zal geschieden. Hiermede Edele etc. In 's-Gravenhaghe, den 9en juny 1618

Post datae. Wij hebben Uwen lesten brieff wel ontfanghen, U voor de communicatie ende het advis daerinne gheroert vrundtlijcken bedanckende. Ende hebben denzelven Uwen brieff vernietiget.

a Hevighe steden is in de minuut veranderd uit: acht geligueerde steden. 1 Op 30 mei 1618 was het besogne van de Nationale Synode weer aan de orde gesteld in de Staten-Generaal. Op 25 juni werd, na overstemming van Holland, Utrecht en Overijssel, besloten de Synode uit te schrijven. Drie dagen later compareerden de Staten van Holland en protesteerden hiertegen, op 7 juli distantieerden de zes steden (Schiedam had zich bij de vijf aangesloten) zich van dit protest (Resol. S.G. 1617-1618 nos. 2758, 2911, 2934, 2959 en 2998).

Nederlandse historische bronnen 1 138

87. Aan kapitein Couck, 9 juni 1618

Edele etc. Wij zijn dus datelijcken bij een zeker ende vertrouwt persoon gewaerschouwt dat hij desen namiddagh ten twee uren tot Rotterdam in drij diversche schepen omtrent hondert ende dertich soldaten met haer gheweer heeft sien embarqueren ende de Maze opvaren, zonder nochtans eygentlijcken te connen weten waer die mogen henen zijn. Ende alsoo wij twijffelen dat dezelve wel mochten na der Goude ende Schoonhoven gesonden zijn ende yetwes voorhebben op de stede van Oudewater, soo hebben wij U daeraff in allen gevalle midts desen willen waerschouwen ende daerbeneffens belasten dat ghij binnen Oudewater soo goede toesicht siet te nemen ende wachte aldaer te houden dat dezelve stede in geen inconveniënt en come te vallen. Ende opdat ghij moogt sekerlijck bericht wesen waer dese voors. soldaten zouden mogen zijn ghelandet ende haren cours genomen hebben, vinden wij goedt dat ghij zekere vertrouwde ende cloucke persoonen heymelijcken zendet na der Goude ende Schoonhoven omme aldaer sekerlijck te vernemen ofte de voors. soldaten daer zijn aenghecomen. Ende zoo dezelve aldaer niet zouden zijn gecomen, maer die ghij uuyt zult schicken vernemen conden wat wegh die dan anders zouden mogen genomen hebben, is onse begeerte datse mogen werden nagespeurt totdat men zekerlijck wiste waer zij zullen verblijven, hetwelcke ghij ons dan datelijck ende in sekerheydt zullet verwittighen; waeraen den landen dienst zal geschieden. Hiermede Edele etc. In 's-Gravenhage, den 9en juny 1618.

Post. Wij vinden goedt dat ghij den brenger deser aldaer bij U doet verblijven totdat ghij ons zult connen schrijven 't gene ghij hieraff zult hebben connen vernemen door yemandt van die ghij zoudet mogen hebben uuytgeschickt. Ende dat ghij dit ons schrijven secreet houdet.

88. Aan B.V.S. [Baljuw van Schiedam, Daniel van der Houve], 11 juni 1618

Eerentfeste etc. Alsoo wij hebben verstaen dat den pensionaris De Groote beneffens noch twee andere persoonen vanweghen den magistraet der stadt Rotterdam zoude zijn gedeputeert omme hem

Nederlandse historische bronnen 1 139 te vervougen naer Schiedam ende die van de magistraet aldaer te sien bewegen tot het nemen van soodanige resolutiën als die van Rotterdam ende andere hevige steden zijn inbrengende in de vergaderinge van de heeren Staten van Hollandt tegens het houden van het Synode Nationael ende omme haer te bewegen tot een synode provintiala, soo en hebben wij niet connen nalaeten U midts desen secretelijck daeraff te waerschouwen ende daerbeneffens te versoucken dat ghij ende andere goede patriotten, aldaer tot Schiedam yeghenwoirdigh in regieringhe zijnde ende het welvaren deser landen van herten beminnende, U hierop wel willet verdacht houden nochte U door de schoonschijnende haranguen ofte redenen die den voors. De Groote zoude mogen voorstellen niet te laten verleyden, maer te persisteren ende eer te verbeteren, ware het mogelijckb, de goede resolutiën die de gedeputeerden van Schiedam op de leste vergaderinge van de voors. heeren Staten van Hollandt alhier hebben ingebracht1. Onses bedunckens zoude het anders best wesen datter ter cause van de voors. drij gedeputeerden binnen Schiedam geen vergaderinge van vroedtschappen geleyt werde ende dezelve wierden beyegent gelijck gedaen zijn de gedeputeerden, dewelcke hier bevoorens aldaer waren ghecomen vanwegen de stadt van Amstelredam2. Ende soo men aldaer mochte goedtvinden de voors. gedeputeerden van Rotterdam te hooren, datse tenminsten met soodanighe andtwoorde mogen werden beyegent daerdoor de goede zake geen nadeel

a Ende omme ... provintial in de marge toegevoegd in de plaats van: andere noodige ende dienstige middelen, dewelcke men in dese bedroeffde tijden dienet bij der handt te nemen ende in 't werck te leggen, zoude men de landen wederomme in haren voorigen goeden staet, ruste ende fleur connen herstellen. b Ware het mogelijck in de marge toegevoegd. 1 Of Hugo de Groot en andere Rotterdammers na 11 juni in Schiedam gecompareerd zijn is mij niet gebleken. Burgemeester Adriaan Keyser en De Groot compareerden wel in de Schiedamse vroedschap op de 9e juni, maar deden toen alleen mededelingen over een geschil over het stapelrecht tussen Dordrecht en Rotterdam; zij vonden dat Schiedam daarover geïnformeerd moest zijn. Dit kan een dekmantel geweest zijn om voor de vroedschap te komen (GA Schiedam, Resoluties burgemeesters en vroedschappen in dato). 2 Een bezending van Amsterdam aan Schiedam in september 1617 wordt hiervóór vermeld in de nos. 26 en 27. Een ontvangst van de gedeputeerden van Amsterdam in die tijd wordt niet in de vroedschapsresoluties van Schiedam vermeld.

Nederlandse historische bronnen 1 140 come te lijden. Want is het oydt eenen tijt geweest dat de goede haer dienden te everteren, zoo is het nuc. Ende verhopende dat zulcx bij U ende de voors. andere goede patriotten aldaer zal werden ter herten genomen ende bij alle mogelijcke middelen gepractiseertd, willen wij U hiermede Eerentfeste etc. In 's-Gravenhage, den 11en juny 1618.

[P.S.] Wilt ons bij brenger deser laten weten wat ghij van de compste van de voors. Rotterdamsche gedeputeerden zult hebben vernomen, ende wat apparentie daer is bij die van Schiedam van eenige goede resolutie.

89. Aan overste Schmeltzing1, 11 juni 1618

Edele etc. Aengesien het nu meer dan veerthien dage is gheleden dat de vergaderinge ende Landtdagh van de heeren Staten van Overijssel is gescheyden, ende dezelve geduerende onse presentie aldaer goedt hadden gevonden bij resolutie te verclaren dat hare gedeputeerden, dewelcke zouden comen alhier te verschijnen in de vergaderinge van mijn heeren de Staten Generael, haer eerstdaeghs naer het scheyden derzelver vergaderinge herwaerts zouden begeven, ende wij ondertusschen noch niemanden anders hebben vernomen als den borghemeester Arent Gerritsz2. van Swol, mitsgaders dat de gedeputeerden van de andere provintiën alhier de compste van die van Overijssel nu thien ofte twelff daghen hebben ghewachtet, soo zijn wij be-

c Ende soo ... nu in de marge toegevoegd in de plaats van: Wij houden oock zeer bedenckelijck te wesen de ongewoone ende onbehoorlijcke proceduren dewelcke men nu dagelijcx speuret dat bij den magistraet der stadt Leyden yegens hare innegesetenen ende borgeren aengevangen ende toegelaten werden, waeruuyt mijn heeren van Schiedam ende alle andere regierders van de goede steden deser provintie van Hollandt oogenschijnlijcken sien connen wat intentie de regeerders van dese hevige steden zijn hebbende, zoo zij maer de zaecken van de kercke ende landen conden na haren wille crijgen. d Gepractiseert verbeterd uit: tegengestaen. 1 Nicolaas Schmeltzing, ritmeester, luitenant-stadhouder van Overijssel; hoofd en superintendent van de krijgsraad 1625. 2 Arent Gerritsz., kameraar en burgemeester van Zwolle 1586-1619 (Van Doorninck, Gecommitteerden 412; Nederland's Adelsboek 1942, 203). Overijssel was sinds 9 april afwezig geweest uit de Staten-Generaal. Arent Gerritsz. compareerde op 12 juni. Op 30 juni waren drie gedeputeerden aanwezig, op 3 juli vier, maar twee gedeputeerden vertrokken weer naar huis voor een nadere lastgeving. Pas op 17 juli is Overijssel met zes gedeputeerden vertegenwoordigd en de volgende dag wordt de verklaring afgelegd dat het ‘om’ is, maar nog wel met restricties (Resol. S.G. 1617-1618 p. 407 en 433, nos. 3053, 3098 en 3238).

Nederlandse historische bronnen 1 141 ducht dat zulck lange verblijven van die van Overijssel bij eenige persoonen die den voortganck van de goede sake zoucken te beletten onder de handt wel mochte werden gepractiseert, U daromme verzouckende dat ghij secretelijcken willet vernemen wat de redenen van dit langhe achterblijven der Overijsselscher voors. gedeputeerden zoude mogen wesen, ende de goede handt daeraen houdet dat dezelve eerstdaeghs moghen herwaerts comen, tenminsten dat bij provisie die van Deventer3 over nacht ende dagh mochte overcomen. Ende dat ghij zulcx secretelijcken tot Deventer willet sien te beleyden met eenige van de vertrouwste persoonen aldaer in 't magistraet wesende, waeraen den landen dienst ende ons aengenaem welghevallen zal geschieden. Hiermede Edele etc. In 's-Gravenhage, den 11 en juny 1618.

90. Aan B.H. [burgemeester Hoyng]1, 23 juni 1618 Gedrukt: BMHG XXII (1901) p. 435 no. XXVII (als brief aan Pauw)

Een door Maurits ontvangen concept van duistere inhoud wil hij niet voorleggen aan Dordrecht, Amsterdam en de andere steden, maar zendt hij aan Hoyng ter overlegging met Pauw en ter onderzoek door verstandige lieden en theologen te Amsterdam, zodat de Amsterdamse gedeputeerden indien nodig direct gelast kunnen worden geen nieuwe concepten meer aan te nemen. Het concept en deze brief moeten geheim gehouden worden.

3 Deventer was belangrijk voor Maurits, want het was een contraremonstrants steunpunt in een remonstrants gewest. De Deventer gedeputeerde die zou komen (op 19 juni) was Johan van Hemert, lid van de stadsregering en burgemeester 1607-1634, commissaris-politiek op de Nationale Synode, rechter over Oldenbarnevelt (Van Doorninck, Gecommitteerden 424). 1 De oorspronkelijke adressering ‘B.P.’ is in de minuut veranderd in ‘B.H.’. Hiermee samenhangend bevat de minuut de volgende verschillen met de gedrukte tekst: a) het op p. 436 regel 1 voorkomende ‘burghemeester Honigh’ (foutief voor: Hoing) is in de minuut veranderd in: ‘borghemeester Pauw’; b) achter het in het naschrift op p. 436 voorkomende woord ‘borghemeester’ heeft de minuut nog: ‘Pauw’. De minuut kan oorspronkelijk aan Pauw gericht zijn geweest en door veranderingen geschikt gemaakt voor een brief aan Hoyng.

Nederlandse historische bronnen 1 142

91. Aan burgemeesters en regeerders van Medemblik, 2 maart 16191.

Eersaeme, wijse ende discrete lieve besundere. Uluyder stede gedeputeerde, alhyer jegenwoordelijck ter vergaderinge sijnde, hebben ons van Uluyder weghe verthoont dat op 't jongste vergaderinge van Uluyder vroetschap voor haer vertreck gehouden, eenich bedencken ofte swaericheyt bij Uluyden gemoveert is geweest opte van nieuws beraemde ordre ofte voet van de verkiesinge van de magistraet Uluyder stede, alhyer bij eenparich goetvinden van de heeren Staten van Hollant ende West-Frieslandt met onse advise nae rijpe deliberate gearresteert ende beslooten. Ende alsoo wij niet anders kunnen oordeelen ofte deselve voet is t'eenemael streckende tot ruste, welstandt ende bevoorderinge van de goede eenicheyt binnen Uluyder stede, eensamentlijck mede tot conservatie van de waere suyvere gereformeerde religie binnen derselver, daeromme wij soo veel moeyten ende arbeydts aengewendt hebben omme niet alleen 't selve op andere plaetsen maer oock bijsonderlijck in Uluyder stede ten volkommen verseeckerheyt te stellen, soo kunnen wij oock seer wel voorsien dat uyt de oude forme ofte voete van verkiesinge voor desen bij Uluyden gebruyckt nyet anders als alle confusie, verweeringe ende nieuwe inconveniënten souden commen te volgen. Sulcx dat wij alsnoch geraeden ende voor Uluyden ten hoochsten dienstich gevonden hebben, dat Uluyden de voors. voet ende ordre van verkiesinge van magistraet Uluyder stede, invougen deselve bij de heeren Staten van Hollandt ende West-Frieslandt bij onsen advise nu onlancx beraempt Uluyden gegeven ende geoctroyeert is, zullen hebben aen te nemen, voertsaen naer te commen ende t'achtervolgen, te meer alsoo deselve seer weynich is verschelende van de oude ordre. Tot welcken eynde wij d'originele brieven van octroy daervan bij de heeren Staten voors. in behoorlijcke forme gedaen depescheren Uluyden door den officier van Uluyder stede neffens desen wel hebben willen toeschicken, begerende ende niettemin mits desen Uluyden ernstelijck belastende voortaen in 't verkiesen van de magistraet Uluyden daernae te reguleren. Ende want wij ook verstaen hebben dat sommige persoenen binnen Uluyder stede sich daertegens geopposeert of opgemaeckt souden hebben, soo hebben wij mede goet gevonden den voorn. Uluyder officier alhier serieuselijck bij monde te belasten dat hij ratione officii sich hiernaemaels sal hebben t'informeren tegens soodaenighe

1 Deze brief is in kopie aanwezig.

Nederlandse historische bronnen 1 143 die henluyden tegens de voors. ordonnantie (Uluyden vanweghe de hooghe overheyt uuyt souveraine macht om goede redenen gegeven ende geoctroyeert) voortaen souden moghen coemen t'opposeren ofte formaliseren, teneynde dat op ende jegens deselve als overhorige van des hoghe overheyts bevelen voorsien mach werden naer behoeren2. Ende ons hier dan toe verlaetende willen wij Uluyden hiermede Eersaeme etc. In 's-Gravenhage, den 2 martii 1619.

92. Aan de admiraliteit van West-Friesland, 3 maart 1619

Maurits heeft de nominatie voor het kapiteinschap van het wachtschip bij Texel of in het Vlie ontvangen. Omdat de genomineerde Lambert Nannincx de nieuwe magistraat van zijn stad nog niet wil erkennen is Jan Martenss. Aecker echter in zijn plaats benoemd.

93. Aan overste Schmeltzing, 8 maart 1619

Edele etc. Wij hebben Uwe brieven ontfangen ende daeruyt gesien 't gene binnen Campen gepasseert is. Ende dewijle ghij daerbeneffens begeert te weten oft wij goet vinden dat ghij U wederomme binnen derselve stede soudet begeven omme alles aldaer in ruste ende goede ordre te houden, daerop hebben wij U willen verwittigen dat wij niet ongeraden vinden dat ghij U derwaerts vervouget ende onder 't pretext van den landtdach U voor eenigen tijt aldaer onthoudet ende dat ghij ondertusschen alle debvoir ende neersticheyt aenwent ende onder de handt siet te besteken, dat aldaer goede resolutiën genomen ende vooral goede gedeputeerden alhier mogen gesonden worden ende dit met alsulcke discretie, dat niemant hiervan kennisse en crijgea. Wij hebben oock gesien uyt deselve Uwe brieven, dat ghij de compagnie van de capiteyn Bethon1 binnen Campen hebt gesonden, hopende datse heur voortaen nu stille zullen houden, maer bij soo

2 Het nieuwe octrooi voor de verkiezing van burgemeesters en schepenen te Medemblik staat afgedrukt Resol. Holland 7 febr. 1619. Zie voor de reactie van Medemblik op deze brief GA Medemblik, Oud-archief no. 10 fol. 104vo e.v. a Ende dit ... crijge in de marge toegevoegd. 1 Archibald Bethune, kapitein, commandant te Zwolle Vgl. noot a bij no. 71.

Nederlandse historische bronnen 1 144 verre ghij soudet bevreesen datterb alnoch eenich rumoer soude commen te ontstaen ende dat ghij oversulcx nodich achtc datter meer volx dient gesonden, zoo zult ghij de andere twee compagniën datelijck mede daerbinnen doen commen, opdat daerdeur alles in stilte ende ruste mach gebracht worden; ende dit alles met advis van den magistraet, diewelcke in dit spel seecker moet gaen, ende oock mainteneren 't gene bij het Synodus is gedaen zonder daeraff eenichsins te wijcken, want soo sulx geschiede zoude men in groote confusie ende in de voorgaende swaricheyt ...d comen te vallen, hetwelck in allen manieren dient voorgecomen te worden. Ende hiermede Edele etc. 's-Hage, den 8en martij 1619.

94. Aan de Magistraat van Hoorn, 12 maart 1619

Eersame etc. Uluyder brieven van gisteren hebben wij ontfangen ende daeruuyt gesien het goet debvoir dat bij Uluyden gedaen wort omme belangende de tumulte die aldaer was ontstaen behoorlijcke informatie te doen nemen. Wij en willen niet twijffelen ofte de gedeputeerden van de heeren Staten van Hollant en sullen voor de receptie deser aldaer aengecomen zijn, omme van alles pertinent kennisse te nemen. Mits het besloten weder en hebben wij soo haest aldaer geen meerdere compagniën connen seynden, dan hebben vooreerst ordre gestelt dat Uluyden hondert man uuyt Amsterdam zullen toegesonden worden. Wij hebben oock den capiteynen van den compagniën, binnen Uluyder stede garnisoen houdende en hier t'lande wesende, doen belasten datse haer datelijck bij hare compagniën hebben te begeven, waeraff wij Uluyden hebben willen verwittigen1. Ende hiermede Eersame etc. In 's-Gravenhaghe, den 12en martij 16192.

b Ghij soudet bevreesen datter in de marge toegevoegd. c Oversulcx nodich acht verbeterd uit: soudt bevinden. d Een woord onleesbaar. 1 Zie voor de gebeurtenissen te Hoorn uitvoerig Th. Velius, Chronyk van Hoorn, vierde vermeerderde druk door S. Centen (Hoorn, 1740) 570-577. De Hoornse predikant Dominicus Sapma, te Dordrecht op de Synode geciteerd, had deze stad (al of niet met medeweten van een der commissarissen-politiek) verlaten om zijn vrouw bij te staan. Toen de Staten dit vernamen, werd aan Hoorn geschreven Sapma te verhoren en hem te gelasten terug te keren. Op zondag 10 maart wilde een menigte Sapma's vertrek verhinderen; het garnizoen kreeg de opdracht om met scherp te schieten (zie ook Resol. Holland 4, 7, 11, 21 en 25 maart 1619). 2 Deze brief is in originali aanwezig GA Hoorn, Oud-archief bergno 2499, alwaar zich nog meer brieven van Maurits aan de magistraat van Hoorn bevinden.

Nederlandse historische bronnen 1 145

95. Aan kolonel henderson1, 19 maart 1619

Edele etc. Wij hebben Uwe brieven van gisteren ontfangen, mitsgaders die van den magistraet aldaer2 ende hebben volgens den inhout derselver patente doen depescheren voor de hondert musquettiers van de compagnie van onsen neve graeff Ernst Casimier van Nassau3 etc. omme vandaer herwaerts te commen, gelijck U Philips Coets4, brenger deses, sal aenseggen. Ende opdat ghij meucht weten hoe wij noodich vinden dat de wacht voortaen aldaer gehouden worde, begeren wij dat 't zelve geschiede in deser manieren: als namentlijck den eersten nacht Uwe compagnie, de tweede de compagnie van den lieutenant-coronnel Morgan5 met de helfte van capiteyn St. Leger6; ende de derde nacht de compagnie van den capiteyn Eduart Tassel7 met d'andere helft van capiteyn St. Leger, zulcx dat het noodich is dat alle nachts hondert man compleet op de wacht mach zijn. Wat aengaet de wacht aen de poorten der stede Alckmaer vinden wij goet dat deselve bij de borgerije aldaer bewaert worden ende dat ghij de soldaten gebruyckt ende employeert jegens alle tumulten ende oproer die aldaer zouden mogen voorvallen ende dat ghij een plaetse ordonneert tot een rendevous, ofte wederom eenich rumoer quame te ontstaen, dat de soldaten, die nyet op de wacht zijn, tevooren mogen weten waer dat zij bij malkanderen sullen commen. Wij hebben oock gesien uuyt Uwe brieven dat de magistraet het stadthuys geerne souden vrij hebben, zoo haest de musquettiers daeraff getrocken zijn, waermede wij seer wel tevreden zijn, mits dat ghij met een ander bequame plaetse geaccomodeert zijt omme te waken. Maer soo haest aldaer wederom eenige tumulte quam

1 Sir Robert Henderson, kolonel van een Schots regiment, commandant te Alkmaar. 2 Alkmaar. 3 Ernst Casimir graaf van Nassau-Diez, veldmaarschalk, stadhouder van Friesland 1620, Groningen en Drente 1625, neef van Maurits (NNBW, I, 833). 4 Philips Coets was wagenmeester van Maurits. 5 Sir Charles Morgan, luit.-kolonel van een Engels regiment (NNBW, V, 348). 6 Warham Saint-Leger, kapitein. 7 Edward Tassel, kapitein.

Nederlandse historische bronnen 1 146 voor te vallen, begeeren wij dat ghij alsdan datelijck wederom meester maeckt van het stadthuys. Ende hiermede Edele etc. In 's-Gravenhage, den 19 martij 1619.

96. Aan de heer van Marquette1 en bouwen Janssen, Burgemeester van Edam, 2 april 1619

Edele, gestrenge, eersame ende discrete besundere goede vrunden. Alsoo wij verstaen dat ghijluyden nu desen jegenwoordigen dach tot Alckmaer zult verschijnen omme volgende Uwe commissie de veranderinge onder de capiteynen van de schutterije aldaer te doen2 ende dat wij onderricht zijn dat den major3 derselver stede in de leste tumulte aldaer niet veel goets en heeft gedaen, soo zouden wij geraetsaem vinden dat men bij dese occasie den majora mede veranderde ende een ander goet ende bequaem persoon in zijne plaetse stelde, die de goede sake toegedaen is ende daerop men sich mach verlaten omme voortaen van alle commotiën ende oproeren bevrijdt te mogen zijn, stellende nochtans alles tot Uluyder discretie4. Ende willen deselve hiermede Edele, gestrenge, eersame ende discrete besundere goede vrunden den Almogenden bevelen. In 's-Gravenhage, den tweeden aprilis 1619.

U.L. goetwillige vrundt.

1 Daniel de Hertaing, heer van Marquette, luit.-generaal der cavalerie, in de ridderschap van Holland jan. 1619. 2 Marquette en de andere commissarissen op de verpachting van de gemene middelen kregen op 20 maart commissie om de kapiteins en lagere officieren van de schutterij te Alkmaar te veranderen. Op 11 april bracht Marquette rapport uit (Resol. Holland in datis). 3 Pieter Symonsz. Ruyter. Hij werd gedegradeerd tot onderwachtmeester. a Zouden ... major in de marge door een andere hand toegevoegd ter vervanging van de volgende, in de minuut onderstreepte, passage: hebben wij U luyden hiermede in bedencken willen stellen, ofte het niet geraeden zoude zijn dat men denselven major. 4 Zie over het bovenstaande C.W. Bruinvis, Verdrukking 10-11.

Nederlandse historische bronnen 1 147

97. Aan Johan van Goltsteyn1, 23 mei 1619

Edele etc. Alsoo op dese aenstaende landtdach2 tot Zutphen der landen dienst verheyscht dat de gedeputeerden ad causas die aldaer gesonden zullen worden, mogen zijn persoonen die de gereformeerde religie zijn toegedaen ende dat goede patriotten zijn, die heur met dese dangereuse factiën niet en hebben gemoeyt, opdat den staet van den lande op eenen goeden ende vasten voet mach gebracht worden, soo hebben wij U hiermede wel ernstelijcken willena gebeden ende vermaentb de goede handt daeraen te helpen houden dat uuyt het Veluwesche quartier alsulcke gedeputeerden ad causas mogen gecoren worden, daerop men staet mach maken ende die de goede sake zijn toegedaen; waeraen den landen dienst ende ons welgevallen etc. Edele etc. In 's-Gravenhage, den 23en may 1619.

98. Aan de Magistraat van Zaltbommel, 26 mei 1619

Edele eersame etc. Alsoo U luyden genouchsaem bekent is in wat swaricheden dese landen zijn geweest door de kerckelijcke differenten ende met wat groote costen de Ho. Mo. heeren Staten Generael het Nationnale Synode hebben beroupen omme alle geprexteerde questieuse poincten wech te nemen, dewelcke door Godes genade op een goede voet door d'uytsprake van 't selve Synode gebracht zijn, ende dat dese misverstanden selffs mede binnen der stede Bommel zijn voorgevallen ende daeromme den dienst van den lande verheyscht, dat sulcx voortaen voorgecommen worde omme nyet wederomme in de voorgaende swaricheden te vallen, soo is hiermede onse begeerte dat ghijluyden nyet en wilt procederen tot beroupinghe van eenige predicanten binnen Uluyder stede zonder kennisse van de gecommitteerden die bij de Synode van Gelderlandt daertoe gestelt zijn ende van ons1. Ende opdat

1 Johan van Goltsteyn, landrentmeester van de Veluwezoom 1594-1607, richter van Arnhem en de Veluwezoom 1607-1623, in de ridderschap van de Veluwe (Van der Aa, Biogr. Wdb. i.v.; Nederland's Adelsboek 1942, 164). 2 Van Gelderland. a Het hierna volgende versoucken is doorgehaald. b De minuut heeft hierna nog een keer: hebben. 1 Er waren te Zaltbommel twee predikantsplaatsen vakant, vgl. no. 110.

Nederlandse historische bronnen 1 148 ghijluyden desen aengaende onse meyninge naerder meucht verstaen, vinden wij goet dat ghijluyden yemanden alhier committeert omme met ons hiervan in communicatie te treden ende ons advis daerop te hooren. Ende hiermede Edele etc. In 's-Gravenhage, den 26en may 1619.

99. Aan N.N., 27 mei 1619.

Edele, gestrenge, wijse ende discrete lieve besundere. Wij verstaen (buyten onse exspectatie) dat het drucken van de uuytspraecke des sinodael decret in de Nederlandtsche spraecke alsnoch nyet soude onderhanden ofte begonnen sijn1. Ende alsoo sulx van importantie isa ten regarde van de beschrijvinge van mijn heeren de Staten van Hollandt ende alsdan van exemplaren versien te wesen, soo wilt nyet naerlaeten met brenger deses ons te verwittigen hoe het daermede soude zijn; ende is 't saecke dat U.E. bevindt datten druck noch nyet onderhanden is, sulcx met alle neersticheyt ende diligentie te doen vervoirderen, alsoo daeraen veel gelegen is2. Ende hiermede Edele, gestrenge, wijse ende discrete lieve besundere, zijt Gode bevoelen. In 's-Gravenhage, den 27en may 1619.

U goeden vrundt.

100. Aan de overste luitenant Eyssinga1, 27 juni 1619

Edele etc. Wij hebben verstaen van Uwe wedercompste binnen Hoorn, hetwelcken ons aengenaem is geweest. Ende alsoo mijn heeren de Staten van Hollandt, jegenswoordich alhier vergadert zijnde, vast besich zijn omme een voet te beramen

1 Het octrooi voor het drukken en uitgeven van de Synodale Acta was op 14 mei 1619 aan de scriba's van de Dordtse Synode verleend. Zij moesten voorrang geven aan drukkers uit Dordrecht. Op 4 juli d.a.v. werd het octrooi voor het drukken op naam van Jacob Jansz. Canin c.s. gezet (Resol. S.G. in datis). a Ende ... is veranderd uit: 't welck ons zeer verwondert, als important wesende. 2 De beschrijving van de Staten tegen 3 juni was wegens het uitblijven van de Acta van de Synode uitgesteld tot 11 juni; de vergadering begon echter pas op 18 juni. 1 Julius van Eyssinga, overste luitenant van het Fries regiment.

Nederlandse historische bronnen 1 149 wat ordre dat men sal stellen jegens degenen die op onbehoorlijcke plaetsen gaen predikena, zal U 't selve eerstdaechs verwitticht worden omme U daernaer te mogen reguleren2. Ondertusschen begeeren wij dat ghij ons seeckerlijck wilt laeten weten hoeveel persoonen van dese Arminiaensche factie ofte gesintheyt hun dagelijcx in heur vergaderingenb begeven, soo van mans ende vrouwen, ende dat ghij dit niet en laet aencomen van hooren seggen, maer begeeren dat ghij een ofte twee bequame persoonen daerop laet letten ende die pertinentelijck laet tellenc omme 't selve seeckerlijck te mogen weten. Ende dat met sulcke discretie, dat nyemant daervan eenige suspicie en neme; ende ons in diligentie daeraff te verwittigen. Ende hiermede Edele etc. In 's-Gravenhage, den 27en juny 1619.

101. Aan kolonel Henderson, 28 juni 1619

Edele etc. Den heeren Staten van Hollandt ende West-Vrieslandt hebben de heer François van der Burch op 't nieuw gecommitteert sich binnen Alckmaer te vervougen, uuyt denwelcken ghij zult verstaen wat ordre bij Hare Mo. alhier genomen is1. Voorts begeeren wij dat ghij alle de compagnieën aldaer jegens sondage 's morgens ten seven uren, een ijder voor zijn vendrichs logement, in wapenen doet gereet houden ende deselve met cruyt ende loot te doen versien. Ende wijders alles te doen gelijck den voors. Van der Burch U sal aenseggen. Ende hiermede Edele etc. In 's-Gravenhage, den 28en juny 1619.

a Wat ordre ... prediken door een andere hand in de marge toegevoegd in plaats van: op het prediken. 2 Het plakkaat met verbod van Remonstrantse bijeenkomsten werd door de Staten van Holland op 28 juni bij meerderheid van stemmen geresolveerd. Knuttel, Catalogus I no. 2932. b Heure vergaderingen door een andere hand in de marge toegevoegd in de plaats van: in de kercke. c Ende die ... tellen in de marge toegevoegd. 1 Toen de Staten van Holland op 21 juni van Maurits vernomen hadden dat er in Hoorn en buiten Alkmaar Remonstrantse godsdienstoefeningen waren gehouden, werd besloten Van der Burgh en Brouckhoven naar Alkmaar en Mr. Hendrik Rosa en Mr. Willem van Baersdorp naar Hoorn te zenden om de magistraten en legerofficieren bij te staan in het uitvoeren van de plakkaten. Op 26 juni waren zij terug, maar de volgende dag werden Van der Burgh en Olican weer naar Alkmaar gezonden. Remonstrantse bijeenkomsten moesten met geweld verhinderd worden (Resol. Holland 21-27 juni, 3 en 4 juli 1619; C.W. Bruinvis, Verdrukking; zie ook hierna no. 103).

Nederlandse historische bronnen 1 150

102. Aan de magistraat van Kampen, 4 juli 1619

Edele etc. Wij hebben Uluyder brieven van den 21en der verledener maent juny wel ontfangen ende daeruyt gesien de commotiën die binnen Uluyder stede zijn ontstaen midts de groote vergaderingen die wederom aldaer gehouden geweest zijn, waervoor wij altijts wel gevreest hebben doordien ons heure procedueren grondelijcken bekent zijna ende voor seker daervoor houden dat eenige practijcquen tot ondienst van dese landen stre[c]kendeb daeronder gemengt zijn. Ende alsoo ghijluyden van ons raedt zijt versouckende hoe ghijluyden U hierjegens voortaen zult hebben te gedragen, soo en weten wij Uluyden niet anders daerop te seggen als dat wij goet vinden dat ghijluyden hierinne doet versien met de beste ende gevouchlijcxste middelen die ghij sult weten bij te brengen. Ende soo ghijluyden noodich acht daertoe met meer volck van oorloge geassisteert te worden, zullen wij aldaer noch eenige compagnieën doen binnen commen. Endec bij sooverre ghijluyden soudet bevinden dat dese commotiën ende opritsingen binnen Uluyder stede geschieden door de predicanten die aldaer affgeseth zijn1, vinden wij goet dat ghijluyden deselve datelijcken vandaer op een ander plaetse doet vertrecken, opdat alsoo Uluyder stede wederomme in de voorgaende ruste mach gebracht [worden]. Wij versoucken Uluyden ons te willen laten weten wat deselve goet gevonden hebben hierinne te doen. Hage, den 4en july 1619.

a Doordien ... zijn in de marge toegevoegd. b Tot ... streckende in de marge toegevoegd in de plaats van: van de vijant. c Deze gehele zin is in de minuut onderstreept. 1 Everardus Voscuyl en Johannes Scholtenus. Zij werden na nieuwe onlusten te Kampen (zie hierna no. 113) voor de Staten-Generaal geciteerd; Scholtenus excuseerde zich en bleef thuis, Voscuyl werd naar Waalwijk verbannen (Resol. S.G. 25 juli, 10 en 23 aug. 1619). De andere afgezette predikanten, Thomas Goeswinus en Assuerus Matthisius, waren al eerder geciteerd en hadden op 4 juli huisarrest in Den Haag; op 6 juli werden zij naar Neuenhaus (ten noorden van Oldenzaal in de nedergraafschap van Bentheim) verbannen (Resol. S.G. 3-6 juli 1619).

Nederlandse historische bronnen 1 151

103. Aan kolonel Henderson, 5 juli 1619

Edele etc. Alsoo wij wel weten dat ghij sult beladen zijn omme te weten hoe ghij sult gedragen ofte die van van Arminiaensche gesinde sondage toecomende wederomme eenige vergaderinge souden willen houden, hebben wij van mijn heeren de Staten van Hollandt begeert te weten hoe ghij U daerinne soudet hebben te gedragen, diewelcke daerop gedelibereert hebbende goet gevonden bij sooverre deselve Arminianen buyten de stadt eenige vergaderingen van meyningh sijn te houden, dat ghij 't zelve bij conniventie sult gedoogen, maer bijaldien zij publicquelijck binnen de stadt souden willen prediken, verstaen de voors. heeren Staten dat ghij 't zelve met advijs van den magistraet sult soucken te beletten1. Tot welcken eynde ghij sondage 's morgens voor seven uren alle de soldaten van 't garnisoen in wapenen sult doen commen, een ijder voor sijn vendrichs deur; ende soo sij trachten daerenboven met gewelt eenich huys ofte ander plaetse te nemen ende daer te prediken, vinden de bovengemelte heeren Staten goet, dat wij datelijck meer compaigniën aldaer zeynden omme 't zelve alsdan voorders met gewelt te beletten. Ende hiermede Edele etc. In 's-Gravenhage, den 5en juli 1619.

104. Aan Meetkercke1, Mutatis Mutandis aan [de commandant van] Schoonhoven2, 20 juli 1619

Edele, manhafte, lieve besundere. Ons is alhier veradverteerta, dat die van de Arminiaens gesinde tot Rotterdamme voorgenomen souden hebben op morgen de groote kercke aldaer inne te nemen ende heure predicatie te doen. Ende alsoo wij sulcx niet en gelooven endeb daervoor houden dat het maer uuytstroyingen en zijn, soo hebben wij nochtans noodich geacht U daervan te verwittigen, ofte yetwes daeraen mochte zijn, dat ghij op U hoede meucht wesen

1 Zie Resol. Holland 4 juli 1619. 1 Adolf van Meetkercke, luit.-kolonel van een Engels regiment, commandant te Rotterdam. Sergeant-majoor-generaal van het leger 1614-1624, hoofd en superintendent van de krijgsraad 1624-1625 (Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie XVII (1963) 100. 2 Dit gedeelte van het adres luidt volledig: ‘Aen die van Schoonhoven, alwaer den affgesetten capiteyn heet Rocus Cornelissen’. a Veradverteert met andere hand verbeterd uit: te kennen gegeven. b Sulx ... ende met andere hand toegevoegd.

Nederlandse historische bronnen 1 152 ende altijt een ooge in 't zeyl te houden dat zulx met de gevouchlijcxste middelen mach voorgecommen worden. Ende begeeren dat ghij dit de borgemeestersc aldaer communiceert opdat se mede daerop verdacht mogen zijn3. Ende hiermede Edele, manhafte, lieve besundere, zijt Ghode bevolen. In 's-Gravenhage, den 20en july 1619.

U goede vrundt.

105. Aan de Magistraat van Amsterdam, 22 juli 1619 Minuut: KHA 13, XI F 2. - Gelijkt. afschr.: GA Amsterdam. Vroedschapsresoluties no. 12 fol. 74. - Vermeld: BMHG XXII (1901) p. 443 noot 1.

Daar er te Amsterdam onenigheid is gerezen over de vraag of diegenen, die het vorig jaar als vroedschap afgezet zijn, ook uitgesloten zijn van de vergaderingen van oud-burgemeesters en andere ambtsbedieningen, schrijft Maurits dat hij niet gedacht had dat hierover twijfel zou rijzen alsoo d'een dependeert van d'ander Hij stelt nog eens duidelijk dat iedereen die destijds afgezet is zich moet onthouden van andere ambtsbedieningen.

106. Aan de Magistraat van Zaltbommel, 22 juli 1619

Edele etc. Wij verstaen dat op gisteren binnen Uluyder stede is gecommen een predicant van Leyden die aldaer gedeporteert is, denwelcken onderstaen heeft een goet getal persoonen aldaer te doen vergaderen ende voor deselven te prediken. Ende alsoo 't selve is strijdende jegens de placcaten van de heeren Staten Generael die dienaengaende geëmaneert zijn1, ende oversulx voortaen niet meer en mach getollereert worden ende besonderlijck in eenige frontier-

c Borgemeesters met andere hand verbeterd uit: magistraet. 3 Op 20 juli werd het plakkaat met verbod van Remonstrantse bijeenkomsten te Rotterdam afgekondigd; twee predikanten werden afgezet en de Prinsenkerk voor Remonstrantse bijeenkomsten gesloten. De volgende dag (een zondag) werden twee grote bijeenkomsten van Remonstranten door soldaten met geladen musketten omsingeld; de gevolgen bleven echter beperkt tot enige kleine incidenten (GA Rotterdam, Resoluties vroedschap 21 juli 1619 (vgl. ook resoluties 29 juli en 2 aug.); Resol. Holland 22 en 30 juli 1619; Brandt, Historie III 792-795). Zie ook no. 109 hierna. 1 Het plakkaat van de Staten-Generaal met verbod van Remonstrantse bijeenkomsten van 3 juli 1619 (Groot-Placcaetboek van de Staten-Generaal I 263; Knuttel, Catalogus I no. 2936; Resol. S.G. 3 en 4 juli 1619).

Nederlandse historische bronnen 1 153 steden2 mits het perijckel 't welck daeruyt staet te verwachten, soo hebben wij Uluyden hiermede willen versoucken alsulcke ordre binnen Uluyder stede te stellen, dat diergelijcke vergaderinge voortaen mogen voorgecomen worden, gelijck ghijluyden uyt de brieven, die de hoochgemelte heeren Staten desen aengaende aen U zijn schrijvende3, zult te sien hebben. Ende bij sooverre ghijluyden van noode zoudet hebben geassisteert te worden met het garnisoen aldaer, hebben wij den commandeur [ende] criechsraedt aldaer belast Uluyden daertoe met het garnisoen de hulpelijcke hant te bieden4. Ende hiermede etc. Den 22en July 1619.

107. Aan commandeur1 en krijgsraad te Zaltbommel, 22 juli 1619

Bevestiging van de ontvangst van brieven, waarin de prediking door een afgezette predikant uit Leiden vermeld wordt. De Staten-Generaal en Maurits hebben aan de magistraat geschreven dit soort bijeenkomsten niet meer toe te staan; commandeur en krijgsraad moeten, indien dat nodig is, het garnizoen bijstand laten verlenen aan de magistraat2.

108. Aan Pakenham1, 23 juli 1619

Edele, vrome, lieve besundere. Wij hebben Uwe brieven ontfangen ende daeruyt gesien 't gene gisteren naermiddage tot Schoonhoven gepasseert is2, ende doen U voor d'advertentiën ende U goet deb-

2 Zaltbommel was een belangrijke grensvesting omdat 's-Hertogenbosch nog in handen van de vijand was. 3 ARA, S.G. no. 4935 II (minuut); Resol. S.G. 22 juli 1619 post prandium. 4 Zie no. 107. 1 Pieter van Dorp, luit.-kolonel van het Noord-Hollands regiment, commandant van Zaltbommel. 2 Zie ook no. 106. 1 Philip Pakenham, kapitein, commandant te Schoonhoven. 2 Door de soldaten van het garnizoen was op een oploop van Remonstranten geschoten (Brandt, Historie III 804-808).

Nederlandse historische bronnen 1 154 voir seer bedancken, begerende dat ghij de soldaten van 't garnisoen aldaer in wapenen doet commen zoo haest eenige vergaderingen ende rebouillen(?) aldaer ontstaen, ende alles houdende in goede ordrea. Wij hebben deselve Uwe brieven de heeren Staten van Hollandt gecommuniceert, diewelcken ordre gestelt hebben dat aldaer eene van 't Hoff van Hollandt sal gesonden worden omme op alles behoorlijcke informatie te nemen3. Ende hiermede In 's-Gravenhage, den 23en july 1619.

U goede vrundt.

109. Aan Meetkercke, 24 juli 1619

Edele, manhafte, lieve besundere. Alsoo wij verstaen datter eenige mompelingen gaen dat aldaer1 sommige moetwillige persoonen zijn die voorgenomen souden hebben yetwes jegens het garnisoen aldaer te attenteren, hoewel wij 't selve niet en gelooven maer voor uytstroyingen houden, soo hebben wij nochtans goet gevonden omme alle inconveniënten voor te commen dat ghij alle avonts doet optrecken twee van de starckste compagnieën met haere volle wapenen; te weten den eersten avont die van den heeren van Courtomer2 ende Famars3, den tweeden avont die van den heere van Chastillon4 ende Brogge5, ende den derden avont die van den coronnel Ogle6, Wits7 ende de twee andere Engelsche compagnieën, ende deselve wel te versien met cruyt ende loot. Ende soo deselve beyde niet en connen logeren in de corps de guarden, dat alsdan eene mach gelogeert worden in een cappelle ofte in een andere plaetse daertoe bequaem

a Ende alles ... ordre in de marge toegevoegd in de plaats van: zonder dat deselve soldaten yetwes feytelijcx attenteren. 3 De Resoluties van de Staten bevatten hierover geen mededelingen. 1 Rotterdam. 2 Jean Antoine de Saint-Simon, baron van Courtomer, luit.-kolonel-generaal van een Frans regiment. 3 Philips de Levin, heer van Famars, kolonel van het Waalse regiment. 4 Gaspard de Coligny, heer van Châtillon, kolonel, generaal der Franse regimenten (NNBW, I, 625). 5 Sir William Brogh, kolonel van een Schots regiment. 6 Sir John Ogle, kolonel. Hij had eind 1618 bedankt als commandant van Utrecht (NNBW, V, 384). 7 Jacques Wits (of Wijts), sergeant-majoor van het leger (NNBW, III, 1506).

Nederlandse historische bronnen 1 155 wesende, hetwelcke ghij met advis van den borgemeesters aldaer zult doen. Ende dewijle wij niet en weten wiens beurt het voor de eerste reyse moet zijn, stellen wij oversulx 't selve tot Uwe discretie, ende begeeren dat ghij dit voor eenigen tijt doet continueren ende oock ordre stelt dat alle de hooftofficieren bij de compagnieën mogen blijven, alsoo wij niet en twijffelen ofte men sal binnencorts sien wat cours dese luyden willen nemena. Ende hiermede - - - In 's-Gravenhage, den 24en july 1619.

U goede vrundt.

110. Aan de staten van Gelderland, 26 juli 1619

Edele, eerentfeste, hoochgeleerde, wijse ende discrete besundere goede vrunden. Alsoo wij veradverteert waren dat den 21 en deser binnen Bommel was gecommen een gedeporteert predicant van Leyden, die aldaer een goet getal persoonen had doen vergaderen om onder deselve een predicatie te doen, hebben wij datelijck aen de magistraet derselver stede, zoo oock aen den commandeur aldaer, geschreven1 dat mijn heeren de Generale Staten ende wij goetvonden dat men sulcx bij alle middelen soude soucken te beletten ende voorcommen, ende des noodt zijnde het garnisoen aldaer daertoe te gebruycken. Ende alsoo 't zelve is strijdende jegens de placcaten bij Hare Ho. Mo. dienaengaende geëmaneert ende oversulcx niet tollerabel, te meer alsoo het een frontierplaetse is ende dat onder sulck pretext vele verraderijen souden connen in 't werck gestelt worden, soo hebben wij henluyden aengeschreven datse souden ordre stellen dat het voorn. placcaet stricktelijck soude mogen achtervolcht worden. Versoucken U Ed. daeromme hiermede die voorsieninge te doen dat den officier der voors. stede Bommel daertoe gehouden worde omme alles stricktelijck nae te commen, op pene van zijn offitie daerdoor te verliesen alsoo hij hem hierinne te seer slap heeft gethoont. Naer 't sluyten deses hebben wij U Ed. brieven ontfangen, ende seynden deselve hierbeneffens de brieven die U. Ed. daerinne aen den commandeur van Bommel begeert hebben, waervan de copie mede daerbij gevoucht is2; zoo oock de copiën van 't gene wij aen

a Ende dewijle ... nemen in de marge toegevoegd. 1 Zie nos. 106 en 107. 2 Zie no. 111.

Nederlandse historische bronnen 1 156 den magistraet ende den commandeur Dorp voor eenige dagen geschreven hebben1. Ende bij sooverre den predicant Leeuwen3 hem aldaer niet gerust en hout, maer alle voordere factiën souckt aen te rechten, versoucken wij U Ed. 't zelve mijn heeren de Generale Staten te verwittigen, diewelcke hem datelijck vandaer sullen doen vertrecken. Ende hiermede - - - In 's-Gravenhage, den 26en july 1619.

U Ed. goetwillige vrundt.

[P.S.] Wij versoucken UE de gecommitteerde die UE. naar Bommel sullen seynden te willen belasten datse, aldaer gecommen wesende, bij de magistraet de handt daeraen houden datse eerstdaechs willen procederen tot het beroupen van twee goede predicanten binnen haerluyder stede4, ondertusschen dat deselve gecommitteerden aldaer zijn.

111. Aan kolonel van Dorp, 26 juli 1619

Edele, vrome, lieve besundere. Alsoo tot het effectueren van de acten ende resolutiën, nu lest op het Nationael Synode binnen Dordrecht genomen, binnen der stadt Bommel een classicaele ende synodale vergaderinge sal moeten uuytgeschreven ende gehouden worden, ende opdat 't selve tot dienste ende ruste van 't lant ongestoort mach geschieden, soo is hiermede onse begeerte dat ghij niet naer en laet de gecommitteerden van de Raeden van Gelderlandt die op den classe aldaer zullen verschijnen, des noot zijnde, de hulpelijcke handt te bieden ende alles te doen 't gene zij op U zullen begeeren, omme alle moeyten ende onlust te helpen beletten ende voor te commen zonder des te doen in gebreck te blijven. Ende hiermede1 Edele etc. In 's-Gravenhage, den 26en July 1619.

3 Henricus Leo, predikant te Zaltbommel 1599-1619, als remonstrants predikant geciteerd op de Synode van Dordrecht, tekende als enige der geciteerden de akte van stilstand; predikant te Driel 1631, Nijmegen 1632-1648 (NNBW, VI, 931). 4 In de vacatures van Henricus Leo en Johannes Narsius, predikant te Zaltbommel van 1615-1618. 1 Vgl. no. 110.

Nederlandse historische bronnen 1 157

112. Aan overste luitenant Eyssinga, 26 juli 1619

Edele, gestrenge, lieve besundere. Uwe brieven van den 22en deser zijn ons wel behandicht ende doen U voor de advertentiën daerinne vermelt zeer bedancken. Mijn heeren de Staten Generael hebben aen 't Collegie van de Admiraliteyt, zoo oock aen de Bewinthebberen aldaer1, geschreven2 datse ordre souden stellen dat alle degeenen die heur in eenige onbehoorlijcke vergaderingen aldaer laeten vinden ende die eenige leverantiën aen hun doen ofte voor hun wercken, dat dieselve van heure leveringen ofte werck affstant souden doen ende daertoe andere wederom gebruycken. Wij achten dat hierdeur allenskens een ijder sich sal hebben te wachten van in eenige onbehoorlijcke vergaderingen te commen, alse zullen sien dat men se soo begint te straffen. Wat aengaet het sluyten van de poorten aldaer, vinden wij sulx van bedencken ende achten dat het beeter is datse buyten loopen ende aldaer in 't velt vergaederingen doen als yet onbehoorlijcx binnen de stadt, niet twijffelende ofte sij sullen 't selve haest moede worden ende dese tot geen anderen eynde dienen etc. Den 26en july 1619.

113. Aan de Magistraat van Kampen, 26 juli 1619

Edele, eersame, wijse ende discrete lieve besundere. Wij hebben Uluyder brieven1 ontfangen ende met verwonderinge daeruyt vernomen datter eenige aldaer zijn 1 Bewindhebbers van de kamer van de Verenigde Oostindische Compagnie te Hoorn. 2 A.R.A., S.G. no. 4935 II (minuut); Resol. S.G. 24 juli 1619. Ook aan de Admiraliteit te Rotterdam werd in deze zin geschreven. 1 Kampen schreef op 11 juli oude stijl aan Maurits (orig. brief in A.R.A., S.G. 4935) o.a.: - - - Tot continuatie van onse voorgaenden hebben wij U furstl. durchl. nyet willen onvermelt laeten welcken gestalte raedt ende geswoorene meenthe, gisteres dages omb eenige particuliere stadtz saecken vergaedert zijnde, sich aldaer voortz datelicken twye ofte drye hondert mans persoenen van de Remonstranten mede voor op den raedthuise hebben laeten vynden, versuickende d'magistraet te spreecken. Ende alsoe dan die regierende heeren burgemeisteren indertijt onse mederaederszverwanten affgetreden ende die voors. versamelinge gevracht tot welcken eynde sye aldaer alss sulx ongewoen ende ongebruickelicken zijnde vergaedert waren, daerop antwoordende geseit alsoe sie verstonden dat haere wederpartije voornemens waeren (daervan wij nochtans geene kennisse hadden) op huyden in de Baven kercke, soe tot noch toe nae het affschaffen van 't voor desen angestelde leesen geslooten geholden, toe predicken, dat sye derhalven versochten alss wesende eene groote gemeenthe deselve kercke ofte eene andere plaetze omb onderdackx, alsoe zye nyet meer bastaerden waren alss d'andere burgeren, t'muegen predicken. Ende nae dat daeraver verscheyden woorden meher gevallen ende daernae met bijvueginge van noch twye andere onsere mederaederfrunden durch goede inductiën seggende in haere macht nyet t'staen, deselve in haer versuick te cunnen wilvaren, maer sulx alleen bij hooger overicheit stont haer te consentieren, soe verre gebracht die versamelinge gescheyden. Soe ist nu andem dat wij onderdanichst versuicken U furstl. durchl. genadichst gelieven wille ons hyerinne ende off sulx ende dergelijcken meer gebueren moechten met goeden raedt t'assistieren ende bij tegenwoordigen t'advisieren hoe wij ons daerinne hebben ende dragen sullen, ende wat middel men best tot minste laesie van onse stadt ende het gemeene beste sal voornhemen ende daerinne cunnen versien. Ende hyerop also U furst. durchl. goeden raedt ende advis verwachtende, willen wij den Almoegenden bidden omb uwe furstl. durchl.

Nederlandse historische bronnen 1 geweest, diea Uluyden hebben durven aensoucken omme in de Baven kercke binnen Uluyder stede te mogen prediken, naedemael eenparichlijck bij alle provintiën is geresolveert dat de kercken voor nyemant anders als voor die van de waere gereformeerde religie zullen ingeruymt ende gefrequenteert worden, omme eens uyt dese Arminiaensche factie wederomme tot vorige ruste ende eenicheyt te mogen geraken.

tot conservatie van 't algemeene beste in voorspoedige gelucksalinge regieringe lange vaderlicken tho fristen. Datum XI julij ao 1619. Uwe furstl. durchl. onderdanige ende bereidtw. burgemeisteren, schepenen ende raedt der stadt Campen. [P.S.] Nae het verfeerdigen van desen verstaen wij wederom in St. Geertruiden gasthuyss eene groote versamelinge gewesen ende gelijck verleden sonnendach aldaer gepredickt is worden. a De hierna volgende woorden met soo groote stouticheyt ende onvermetentheyt zijn doorgehaald.

Nederlandse historische bronnen 1 158

Ende alsoo ghijluyden van ons advis begeert hebt hoe ghijluyden U hierinne zult hebben te gedragen, hebben wij goet gevonden deselve Uwe brieven den Ho.Mo. heeren Staten Generael te communiceren2, die Uluyden daerop in 't lange hare meyninge sijn toeschrijvende3, waerop wij ons hebben willen refererenb, met expres bevel dat ghijluyden de placcaten die Hare Ho.Mo. dienaengaende

2 De brief werd door Maurits op 24 juli aan de Staten-Generaal meegedeeld (Resol. S.G. in dato). 3 De brief van de S.G. aan Kampen: A.R.A., S.G. no. 4935 (kopie); Resol. S.G. 24 juli 1619. b Waerop ... refereren in de marge toegevoegd.

Nederlandse historische bronnen 1 159 nu lest hebben doen emaneren, punctuelijck sult doen naercommen ende effectuerenc. Versoucken Uluyden daeromme hiermede U daernaer te reguleren. Ende zoo der yement mochte zijn die yetwes feytelijcx daerjegens soude willen attenteren, is de meyninge van de hoochgemelte heeren Staten ende ons dat men met gewelt sulx sal soucken te beletten, waertoe Uluyden des noodich zijnde de hulpelijcke handt sal geboden worden ende met sulck getal criechsvolck versien dat daermede degeenen die yet onbehoorlijcx souden willen attenteren zullen mogen gestraft werdend. Ende hiermede Edele etc. In 's-Gravenhage, den 26en july 1619.

114. Aan de Magistraat van Hoorn, 30 juli 1619

Maurits heeft uit brieven van de magistraat vernomen dat er de vorige zondag geen Arminiaanse bijeenkomst is geweest. Hij hoopt dat men het moe wordt en verzoekt de magistraat nog een oog in het zeil te houden.

115. Aan overste luitenant Eyssinga, 30 juli 1619

Edele etc. Wij hebben Uwe brieven ontfangen ende daeruyt gesien dat sondage verleden aldaer1 geene Arminiaensche vergaderinge is geweest. Ende hoewel wij hoopen datse haer voortaen daervan zullen onthouden, zoo achten wij nochtans vastelijck dat het hiermede noch niet gedaen en zal zijn, maer dat men noch al een buye sal hebben te verwachten. Wij hebben oock gesien uyt deselve Uwe brieven van de papistische vergaderinge die aldaer geweest ende bij onse soldaten gestoort is, hetwelcke wij liever hadden gesien dat niet en waere gebeurt. Ende vinden gantscha niet goet dat de soldaten hun voortaen meer met de vergaderingen van papisten sullen hebben te bemoeyenb, maer de magistraten ende officier aldaer daermede te laeten gewerden. Ende besonderlijck in dese conjuncture deurdien den roup

c Met expres ... effectueren is in de minuut onderstreept. d Ende met ... werden in de marge toegevoegd. 1 Hoorn. a Vinden gantsch verbeterd uit: dat zulx niet meer en geschiede, ende verstaen. b Sullen ... bemoeyen verbeterd uit: gantsch niet en moeyen.

Nederlandse historische bronnen 1 160 overal uytgestroyt wordt zoo haest men dese vergaderingen van Arminianen sal belethc hebben, dat men alsdan daernae van gelijcken sal doen met de papisten ende doopsgesinde, waermede de Arminianen in dese gelegentheyt meer aenhangers crijgen alse anders niet doen en soudend. Wat aengaet Uwe reyse naer Vrieslandt tot verrichtinge van Uwe particuliere affairen, zouden wij wel begeeren dat ghij 't selve voor dese reyse wilde uytstellen ende aldaer noch een cleynen tijt bleeft continueren, dewijle het nu op het quaetste is ende oversulx Uwe presentie aldaer verheyscht. In allen gevalle zouden wij goetvinden dat ghij den toecommenden sondage noch aldaer bleeft continueren omme te sien wat zij aenrichten zullen, ende dat ghij U alsdan, zoo de gelegentheyt sulx mocht toelaten, U vandaer naer Vrieslant begaeft, ende dat voor den tijt van veerthien dagen, ende U daernaer datelijck wederomme binnen Hoorn te begeven totdat alles aldaer in meerdere stilte ende gerustheyt sal gebracht wesen. Ende hiermede Edele etc. In 's-Gravenhage, den 30en july 1619.

116. Aan Meetkercke, 3 augustus 1619

Edele etc. Wij vinden goet ende begeeren dat ghij morgen, wesende sondage, deselve ordre aldaer1 hout gelijck sondage verleden ende zoo wij U mondelinge verclaert hebben. Ende ofte het quame dat den officier het placcaet van de E. heeren Staten aldaer ter executie mochte stellen, dat ghij alsdan die voorsieninge wilt doen ende soo veel mogelijck sal wesen te beletten dat de borgers met de soldaten niet hantdadich en worden. Ende hiermede Edele etc. In 's-Gravenhage, den derden augusty 1619.

[P.S.] Wilt niet naerlaten ons te adverteren 't gene morgen aldaer zal gepasseert zijn.

c Beleth verbeterd uit: uytgeroeyt. d Zoo haest ... souden in de marge toegevoegd in de plaats van: dat zoo ware dat men de papisten voortaen begint aen te tasten ende uyt te roeyen, ende dat men daernaer 't selve met de Arminianen ende sal doen. 1 Rotterdam.

Nederlandse historische bronnen 1 161

117. Aan Festus Hommius1, 8 augustus 1619 's-Gravenhage, Archief Ned. Hervormde Kerk, Oud-Synodaal Archief no. VI 63 (ondert. orig.).

Weerdige, geleerde, wijse ende discrete lieve besundere. Alsoo Godt loff alle de kercken van dese landen nu wederomme met gesonde leeraers zijn versien ende de ongesonde affgedanckt, soo en hebben wij niet willen naelaten midts de vergaderinge van 't Synode van Zuythollandt U hiermede te versoucken de predicanten aldaer in onsen naeme wel ernstelijck te vermaenen ende is 't noodich hun dese onse brieven te verthoonen, datse dese questieuse poincten zoo luttel willen roeren als 't eenichsins doenlijck sal wesen, opdat de gemeente die hun noch ter tijt uyt de kercken onthouden alleenskens2 wederomme daerinne mogen gelockt worden. Ende datze voorts met besouckingen in de huyzingen ende anders de gemoederen van denselve gemeente sulx sien te winnen datze voortaen soo langer soo meer tot gehoor van Godes heylig woort mogen gebracht worden. Ende dat de predicanten van de classis aldaer present zijnde, mogen belast worden zoo haest zij bij heure medebroeders gecommen zijn, datse deselven van gelijcken daertoe willen vermanen, opdat alsoo eenmael de lieffde, ruste ende eenicheyt onder de gemeente in de voorige fleur wederom gebracht worden3. Ende hiermede - - - In 's-Gravenhage, den 8en augusty 1619. U seer goede vrundt Maurice de Nassau.

118. Aan Festus Hommius, 9 augustus 1619 's-Gravenhage, Archief Ned. Hervormde Kerk, Oud-Synodaal Archief no. VI 63 (onderget. orig.).

Eerweerdige, geleerde ende discrete lieve besundere. Wij ver-

1 Festus Hommius, predikant te Dokkum 1599, Leiden 1602-1642, vooraanstaand Contraremonstrant. Hij was o.a. scriba van de National Synode 1618-1619 en president van de synode van Zuid-Holland die daarop gevolgd is. Zie over hem P.J. Wijminga, Festus Hommius. Leiden, 1899, in het bijzonder p. 357 e.v. 2 Een voor een. 3 Zie voor de acta van deze synode Reitsma en Van Veen, Acta III 325-409. Deze synode, gehouden van 23 juli tot 17 aug. 1619 te Leiden, was in het bijzonder bedoeld om de besluiten van de Dordtse Synode verder bekend te maken en er uitvoering aan te geven.

Nederlandse historische bronnen 1 162 staen dat aldaer1 eenige swaricheden zijn voorgevallen omme die van de Arminiaens gesinde wederomme het avontmael toe te laten, ten zij dan datze voorige schult bekennen ende speciale renunchiatie doen van de Arminiaensche leere. Ende alsoo ons dunckt dat dese maniere van procederen vrij wat te hart is vallende, waerdeur de luyden veel hartneckiger zullen worden als te vooren, soo soude ons advis zijn dat men behoorde wat sachter met hun te handelen omme de luyden alsoo alleenskens in de kercken te trecken. Want met hunne comparitie aldaer ende het communiceren van 't nachtmael verclaeren zij hun genouchsaem tot renunciatie derselver leere, waertoe wij U versoucken bij die van 't synode aldaer de goede hant daeraen te helpen houden. Want den staet van den lande ende de religie grootelijcx daeraen is gelegen dat de luyden wederom tot gehoor van Godes heylig woort getrocken worden. Ende hiermede - - - In 's-Gravenhage, den 9en augusty 1619, U seer goede vrunt

Maurice de Nassau.

119. Aan de heer van Kessel en aan Meganck1, 9 augustus 1619

Edele etc. Alsoo wij seeckerlijck onderricht worden datter dagelijcx grooten toeloop is uuyt Hollant ende andere provintiën in 't dorp van Waelwijck ende hun vervougen bij de uuytgesechde Remonstrantsche predicanten die hun aldaer onthouden2, ende aldaer met malcanderen groote correspondentiën ende raedtslagen zijn houdende, streckende tot merckelijcke ondienst van dese landen, ende dat mijn heeren de Staten Generael gantsch niet en begeeren dat sulx zal getollereert worden, gelijck UL. uuyt hare brieven hierbij gaende3 zult te sien hebben, soo is hiermede onse begeerte dat UL. niet naer en laet sondage toecommende ende voorts van tijt tot tijt, zoo

1 Op de synode van Zuid-Holland, vgl. hiervóór no. 117. 1 Willem Adriaan graaf van Horn, heer van Kessel, generaal der artillerie, commandant van Heusden (NNBW, II, 604). Voor Meganck, commandant van Geertruidenberg, zie no. 56. 2 De meeste verbannen Remonstrantse predikanten waren naar Waalwijk gebracht, dat in deze tijd niet tot de Republiek behoorde. 3 A.R.A., S.G. no. 4935 II (minuut); Resol. S.G. 9 aug. 1619; Brandt, Historie IV 35.

Nederlandse historische bronnen 1 163 wanneer UL. verstaen zult dat aldaer eenich toeloop van volck is, datelijck een bequaem officier met eenige soldaten, 'tsij te voet ofte te peerde, uuyt Heusden daerontrent te zeynden omme te effectueren den inhout van de brieven van hoochgemelte heeren Staten, ende ons te adverteren wat UL. hierinne zult gedaen hebben4. Hiermede etc. In 's-Gravenhage, den 9en augusty 1619.

120. Aan Meetkercke, 29 augustus 1619

Edele, gestrenge, lieve besundere. Die van den magistraet der stadt Rotterdam zijn alhier bij ons geweest ende hebben ons verhaelt van de vergaderingen die noch dagelijcx bij de Arminianen buyten derselver stede gehouden worden, ende omme 't selve voortaen te beletten, dat zijluyden geresolveert sijn eenige persoonen buyten derselver stede bij deselve vergaderinge te seynden omme te annoteren wat persoonen aldar compareren. Ende alsoo zij ons oversulx versocht hebben datter eenige soldaten mochten geordonneert worden omme degeenen die zijluyden tot dien eynde buyten derselver stede seynden voor alle overlast te beschermen, soo is hiermede onse begeerte dat ghij op 't versouck van den magistraet telckens vijftich, tsestich ofte hondert soldaten met een bequaem officier seyndet buyten deselve stede dar eenige vergaderingen gehouden worden, omme dengeenen die de magistraet aldaer is seyndende voor alle affronten ende overlast te bevrijden ende datse heur met alle discretie hierinne gedragen1. Ende hiermedea Hage, den 29 augusty 1619.

4 Volgens de brief van de Staten-Generaal moesten de commandanten op zondag en naar verkiezing op andere dagen vooraanstaande personen, die uit Waalwijk terugkeerden, onderzoeken op het bezit van correspondentie en ondervragen naar hun herkomst, doel van hun bezoek aan Waalwijk en hun stand. Van personen van eenvoudiger komaf moesten de namen genoteerd worden; zij moesten ook ondervraagd worden. De resultaten van deze onderzoeken moesten naar de Staten gezonden worden. 1 Zie voor een grote Remonstrantse bijeenkomst buiten de stadspoorten op 30 aug. Brandt, Historie III 798. a Ende datse ... hiermede met andere hand verbeterd uit: zonder dat deselve soldaten hem ijwers anders mede sullen hebben te bemoeyen etc.

Nederlandse historische bronnen 1 164

Doorlopend gebruikte afkortingen

A.R.A. Algemeen Rijksarchief BMHG Bijdragen en Medede(e)lingen van het Historisch Genootschap GA Gemeentearchief HG Historisch Genootschap KHA Koninklijk Huisarchief, 's-Gravenhage RA Rijksarchief Resol. Holland (Gedrukte) Resolutiën der Staten van Holland Resol. S.G. (Gedrukte) Resolutiën der Staten-Generaal S.G. Staten-Generaal

Nederlandse historische bronnen 1 165

In afkorting geciteerde literatuur

Aa, A.J. van der, Biographisch Woordenboek, 12 dln. Haarlem, 1852-1878. Balen, M., Beschryvinge der stad Dordrecht. 2 dln. Dordrecht, 1677. Brandt, G., Historie der Reformatie. 4 dln. Amsterdam, 1671-1704. Bruinvis, C.W., Verdrukking en Volharding der Remonstranten te Alkmaar in 1619 en volgende jaren. Alkmaar, 1894. Doorninck, J. van, Geslachtkundige aanteekeningen ten aanzien van de gecommitteerden ten landdage van Overijssel zedert 1610-1794. Deventer, 1871. Dozy, Ch. M., ‘Kerk en staat te Leiden, in het laatst der 16e en begin der 17e eeuw’. Handelingen en Mededeelingen van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, over het jaar 1897-1898 (Leiden, 1898) 10-79. Elias, J.E., De vroedschap van Amsterdam 1578-1795. 2 dln. Haarlem, 1903-1905. Herdrukt 1963. Knuttel, W.P.C., Catalogus van de pamflettenverzameling berustende in de Koninklijke Bibliotheek. I. 's-Gravenhage, 1889. Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek (NNBW). 10 dln. Leiden, 1911-1937. Herdrukt 1974. Reitsma, J. en S.D. van Veen (eds.), Acta der provinciale en particuliere synoden, gehouden in de noordelijke Nederlanden gedurende de jaren 1572-1620. III: Zuid-Holland 1593-1620. Groningen, 1894. Resolutiën der Staten-Generaal. Nieuwe reeks, III, 1617-1618 (ed. J.G. Smit). 's-Gravenhage, 1975 (R.G.P. 152). Tex, J. den, Oldenbarnevelt. 5 dln. Haarlem-Groningen, 1960-1972. Tex, J. den, ‘Oldenbarnevelts geschil met de hoven van justitie’. Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden 84 (1969) 5-23.

Nederlandse historische bronnen 1 166

Index

(De cijfers verwijzen naar de briefnummers. Bij personen en steden, waaraan brieven geadresseerd zijn, zijn de betreffende nummers gecursiveerd. Indien een naam alleen in de noten voorkomt, is aan het nummer een n toegevoegd)

Admiraels, Dirck Cornelisz., burgemeester van Monnikendam, 29, 50 Aecker, Jan Martenss., scheepskapitein, 92 Aerssen, François van, heer van Sommelsdijk, 78 Alewijns, zie Pietersz., Alewijn. Alkmaar, 43n, 68, 95, 96, 101, 103 Amsterdam, 1, 2n, 7, 10, 12-14, 21-23, 26, 27, 28n, 29, 31-34, 41, 43n, 48, 54, 59, 65, 67, 68, 70, 74, 75, 77, 84-86, 88, 90, 94, 105 Apollonii, Caspar, Veers regent, 21n Apolony, Josua, boekhouder van Maurits, 21 Arminianen, 100, 103, 104, 114, 115, 118, 120; zie ook Remonstranten. Arnhem, 74-78 Aubéry, Benjamin, seigneur du Maurier, Frans ambassadeur, 41

Baersdorp, Mr. Willem van, raadsheer Hof van Holland, 101n Barentsz., Wolphert, burgemeester van Hoorn, 29, 52 Bartholdus, Samuel, predikant te Monnikendam, 28, 32, 34n Beaumont, Johan Govertsz. van, raad van Dordrecht, 38 Berck, Mr. Johan, pensionaris van Dordrecht, 17n, 31, 55n Bergen op Zoom, 37 Bethune (Bethon), Archibald, commandant te Zwolle, 71n, 93 Beveren, Cornelis Jacobsz. van, burgemeester van Dordrecht, 72n Beveren, Mr. Cornelis Willemsz. van, burgemeester van Dordrecht, 72n Beveren, Willem Cornelisz. van, burgemeester van Dordrecht, 38, 46, 72 Beyer, Hugo de, predikant te Schiedam, 25, 27 Bodegraven, 74n Bra, Cornelis Jansz., burgemeester van Monnikendam, 29, 50 Brederode, Walraven van, heer van Vianen, 14n Briel, Den, 1, 2, 10n, 31, 42, 43n, 62, 64, 65, 69, 70, 72, 73, 83, 84 Brogh, Sir William, kolonel, 109 Brouckhoven, Mr. Jacob van, veertigraad van Leiden, 30, 101n Brussel, 63

Nederlandse historische bronnen 1 167

Bruyninck, Albrecht, secretaris van Enkhuizen, 29n, 43, 47, 52, 53, 59, 60 Burgh, Mr. François van der, schepen van Dordrecht, 55, 59, 101

Canin, Jacob Jansz., boekdrukker te Dordrecht, 99n Carleton, Dudley, Engels ambassadeur, 43n Castillejos, Johan de, kapitein, 69 Chastillon, heer van, zie Coligny. Coets, Philips, wagenmeester, 95 Coligny, Gaspard de, heer van Châtillon, kolonel, 109 Contraremonstranten, 1n, 7, 42, 45n, 58 Cooke (Couck), John, commandant te Oudewater, 48, 87 Cornelissen, Rocus, kapitein te Schoonhoven, 104 Courtomer, baron van, zie Saint-Simon. Crayesteyn, Wouter van, burgemeester van Dordrecht, 46, 55n

Delft, 12, 21, 25n, 54, 59, 61 Deventer, 79-82, 89 Does, Mr. Johan van der, secretaris van Gorinchem, 49, 50, 58, 59, 68 Doopsgezinden, 115 Dordrecht, 2n, 3-7, 9, 10, 12, 14-17, 19-22, 29, 31, 34, 37, 43n, 48, 54, 55, 59, 67-70, 72, 74, 75n, 76, 77, 84n, 86, 88n, 90, 94n, 99n, 111 Dordrecht, achten te, 31, 38, 39 Dordrecht, brede raad van, 4-7, 8, 59 Dordrecht, burgemeestersverkiezing te, 39, 40, (44), 46 Dorp, Pieter van, commandant van Zaltbommel, 106, 107, 110, 111 Duvenvoorde, Johan van, heer van Duvenvoorde en Voorschoten, 2, 3

Edam, 2n, 13, 14n, 27, 29, 32, 33, 34, 43n, 65, 70, 77, 84n Enkhuizen, 2n, 13, 14, 16, 26, 27n, 29, 34, 43n, 59, 60, 68, 70, 77, 84n Enkhuizen, secretaris van, zie Bruyninck, Albrecht. Ernst Casimir, graaf van Nassau, veldmaarschalk, 95 Eyssinga, Julius van, commandant te Hoorn, 100, 112, 115

Fainfes, N., kapitein, 2 Famars, heer van, zie Levin, Philips de. Frankrijk, 41 Frederik Hendrik, graaf van Nassau, generaal, 2

Nederlandse historische bronnen 1 168

Friesland, 14, 18, 41, 66, 115

Geertruidenberg, 56n, 119n Gelderland, 14, 18, 19, 36, 41, 73n, 75, 77, 78, 97, 110, 111 Gelderland, Synode van, 98 Gent (Gendt), Otto van, commandant te Den Briel, 42, 62, 64, 65, 69, 73, 83 Gerritsz., Arent, burgemeester van Zwolle, 71n, 89 Goes, 19n, 21 Goeswinus, Thomas, predikant te Kampen, 102n Goltsteyn, Johan van, richter van Arnhem, 97 Gorinchem, 12, 21, 48-50, 54, 58, 59, 68 Gorinchem, drost van, zie Paffenrode, Jacob van. Gorinchem, secretaris van, zie Does, Johan van der. Gouda, 43n, 87 's-Gravenhage, passim. 's-Gravenhage, Binnenhof te, 43 's-Gravenhage, Kloosterkerk te, 45n Groningen, 14, 18, 41, 66 Groot, Mr. Hugo de, pensionaris van Rotterdam, 2, 3, 12, 88 Guillaume, Don, prins van Portugal, 2 Gulik, 63n

Haarlem, 11, 43n, 58, 67, 68 Hemert, Johan van, burgemeester van Deventer, 89n Halewijn, zie Pietersz., Alewijn. Hasselt, 80n Hellevoetsluis, 83 Henderson, Sir Robert, commandant te Alkmaar, 95, 101, 103 Hertaing, Daniel de, heer van Marquette, luit.-generaal, 96 's-Hertogenbosch, 106n Heusden, 119 Hilten, Anthony van, dienaar van Maurits, 44, 46 Hogerbeets, Mr. Rombout, pensionaris van Leiden, 31n Holland, passim. Holland, Gecommitteerde Raden van, 1, 2, 6, 7, 14n, 17n, 19, 35, 40, 42n, 43, 45, 54, 72 Holland, Hof van, 47, 108 Holland, Hoge Raad van, 58, 67n, 68, 74n Holland, Noorderkwartier van, 59 Holland, Staten van, 1, 2n, 3, 4, 6-8, 10n, 13, 14n, 22, 29, 34, 42, 43, 45, 46, 48, 50, 54, 55, 57, 58, 61, 64-68, 72, 74n, 75, 76, 79, 85, 86,

Nederlandse historische bronnen 1 169

88, 91, 94, 99-101, 103, 108 Hommius, Festus, predikant te Leiden, 117, 118 Hondius, Hendrik, plaatsnijder, 45 Honert, Mr. Rochus van den, raadsheer Hoge Raad, 9, 38, 39 Hoogh, Anthony de, 49 Hoogh, Elisabeth de, 49n Hoorn, 24, 29, 43n, 50, 52, 94, 100, 101n, 112, 114, 115 Horn, Willem Adriaan graaf van, heer van Kessel, gouverneur van Heusden, 119 Houve (Hoeff), Daniel van der, baljuw van Schiedam, 22, 25, 26, 27, 50, 51, 57-59, 67, 88 Houve, Rogier van den, baljuw van Schiedam, 22n Hoyng, Jacob Gerritsz., burgemeester van Amsterdam, 81, 82, 84, 85, 90

Jacobsz., Pieter, burgemeester van Den Briel, 64, 65 Jansz., Bouwen, burgemeester van Edam, 96 Johan Ernst, graaf van Nassau-Siegen, kolonel, 69, 72, 73n Junius, Mr. Adriaan, raadsheer Hof van Holland, 3, 4, 6, 7n, 9, 14, 17, 38, 39 Justitie, ‘handsluiting’ van, 3, 10n, 13, 29, 34, 58, 61, 67, 68

Kampen, 80n, 81, 82, 93, 102, 113 Kessel, heer van, zie Horn. Keyser, Adriaan, burgemeester van Rotterdam, 88n

Lebuynus, Hendrik, gemeensman te Zwolle, 71 Ledenberg, Gilles van, secretaris van de Staten van Utrecht, 43n Leeuwius, Petrus, predikant te Gorinchem, 68 Leiden, 24, 30, 43n, 74, 88n, 106, 107, 110 Leiderdorp, 74 Leo, Henricus, predikant te Zaltbommel, 110 Levin, Philips de, heer van Famars, kolonel, 109 Lievens, Simon Maertsz., vroedschap van Medemblik, 29, 50, 52, 53 Lydius, Johannes, predikant te Oudewater, 1n, 45

Maas, 83, 87 Malderee, Jacques de, vertegenwoordiger van de eerste edele in Zeeland, 19n Marquette, heer van, zie Hertaing. Matthisius, Assuerus, predikant te Kampen, 102n

Nederlandse historische bronnen 1 170

Maurier, du, zie Aubéry. Medemblik, 1, 24, 29, 34, 35, 41, 43, 47, 50, 52, 53, 60, 91 Medemblik, secretaris van, zie Pietersz., Frans. Meerman, Dirk Gerritsz., gecommitteerde raad van Holland, 1n, 2n Meetkercke, Adolf van, commandant te Rotterdam, 104, 109, 116, 120 Meganck, Adriaan, commandant van Geertruidenberg, 56, 119 Meulen, Pieter van der, kapitein van de garde van Maurits, 62, 73 Middelburg, 19n Mijle, Cornelis van der, raad van State, 37 Monnikendam, 1, 24, 28, 29, 32, 33, 34, 35, 36, 41, 50 Morgan, Sir Charles, luit.-kolonel, 95 Muylwijck, Matthijs van, burgemeester van Schiedam, 57n Muys van Holy, Hugo, schout van Dordrecht, 3, 4, 5, 6, 8-10, 14, 31, 37-40, 44, 46, 55n, 59, 72, 86 Myst, N. de, 63 Myst, Michiel de, 75

Nannincx, Lambert, scheepskapitein, 92 Narsius, Johannes, predikant te Zaltbommel, 110n Neuenhaus, 102n Nieupoort, Willem, secretaris van Schiedam, 57 Nijmegen, 62n, 63, 75, 77, 78 Noordwijk, 4-6

Ogle, Sir John, kolonel, 109 Oldenbarnevelt, Mr. Johan van, landsadvocaat van Holland, 2n, 3, 14, 31, 37n, 43n, 45n, 47, 59 Oldenbarnevelt, Willem van, gouverneur van Bergen op Zoom, 37 Olican, Pieter Jacobsz., schepen van Haarlem, 101n Ommelanden, zie Groningen. Oudewater, 1, 2, 45, 48, 66, 87 Overijssel, 71, 77, 79, 80, 82, 84n, 86n, 89

Paffenrode, Jacob van, drost van Gorinchem, 49, 58n, 68 Pakenham, Philip, commandant te Schoonhoven, 108 Pauw, Dr. Adriaan, pensionaris van Amsterdam, 10, 16, 48, 54, 70 Pauw, Reynier, burgemeester van Amsterdam, 1, 2, 10, 12, 15, 16, 20, 21, 23, 24, 32, 36, 41, 48, 52, 54, 59, 70, 74-76, 79-81, 82, 84, 85, 90 Pietersz., Alewijn, ontvanger te Dordrecht, 38 Pietersz., Frans, secretaris van Medemblik, 43, 47

Nederlandse historische bronnen 1 171

Poppius, Eduard, predikant te Gouda en Oudewater, 45 Purmerend, 2n, 13, 14n, 29, 34, 43n, 65, 70, 77, 84n

Raad van State, 1, 24, 63n, 65, 66 Remonstranten, 1n, 7, 66, 84, 108n, 119; zie ook Arminianen. Remonstranten, verbod van bijeenkomsten van, 100, 101n, 104n, 106, 107, 110, 112, 113, 116 Repelaer, Adriaan, burgemeester van Dordrecht, 55n Rheydt, 63n Roelofsz., Roelof, ziekentrooster, 12, 24, 28, 32 Rooms-katholieken, 115 Rosa, Mr. Hendrik, raadsheer Hof van Holland, 101n Rotterdam, 43n, 48, 54, 83, 87, 88, 104, 109, 116, 120 Rotterdam, Admiraliteit te, 31n, 112n Ruychaver, Maarten, gecommitteerde raad van Holland, 1n Ruyter, Pieter Symonsz., stadsmajoor te Alkmaar, 96

Saint-Leger, Warham, kapitein, 95 Saint-Simon, Jean Antoine de, baron van Courtomer, luit.-kolonel-generaal, 109 Sande, Dr. Frederik van den, momboir van Gelderland, 19 Santen, Gerrit Beukelsz. van, tresorier van Delft, 25n, 59, 61 Sapma, Dominicus, predikant te Hoorn, 94n Schagen, Cornelis Matthijsz., vroedschap van Medemblik, 29, 50, 52, 53 Scharp, Wouter Jacobsz., burgemeester van Schiedam, 57n Scherpe Resolutie, 2-4, 7, 8, 10n, 12-14, 17n, 19, 22, 26, 28, 29, 33-35, 43, 50, 58, 67, 68 Schiedam, 12, 21, 22, 25n, 26, 27, 29, 34, 48, 50, 51, 54, 57-59, 67, 86n, 88 Schiedam, baljuw van, zie Houve, Daniel van der. Schmeltzing, Nicolaas, luit.-stadhouder van Overijssel, 89, 93 Scholtenus, Johannes, predikant te Kampen, 102n Schoonhoven, 43n, 48, 87, 104, 108 Schoonhoven, Dirk Jacobsz., gecommitteerde raad van Holland, 2n Segwaert, Mr. Bartholomeus van, schepen van Dordrecht, 31 Soop, Cornelis Cornelisz., burgemeester van Hoorn, 29, 50, 52 Staten-Generaal, 1, 14n, 19n, 24, 27n, 41n, 50, 66, 75n, 84, 86, 89, 98, 102n, 106, 107, 110, 112, 113, 119 Sweerts, Mr. Jacob, raad van Brabant, 15 Synode, Nationale, 2n, 14n, 18, 19, 22, 28n, 35, 41, 46, 47, 50, 58, 59, 67, 70, 75, 77, 82, 84-86, 88, 93, 94n, 98, 99, 110n, 111

Nederlandse historische bronnen 1 172

Synode, provinciale, 35, 47, 50, 58, 59, 67, 68, 70, 85, 88

Tassel, Edward, kapitein, 95 Teresteyn, Cornelis van, raad van Dordrecht, 38 Texel, 92 Tholen, 19n, 21 Tjarda, Dr. Eiso, gedeputeerde van Groningen, 66 Trompet, Gerrit Jacobsz., oud-burgemeester van Enkhuizen, 29n

Utrecht, 24, 31,74, 84n, 86n Uytenbogaert (Wtenbogaert), Johannes, predikant te Den Haag, 25n, 63n, 75

Valckenborgh, Johan van, ingenieur, 63 Veere, 19n Veluwe, Kwartier van, 97 Venator, Adolphus, predikant te Alkmaar, 68 Verenigde Oostindische Compagnie, 112 Vianen, 14 Vlie, Het, 92 Vlissingen, 19n Vosbergen, Mr. Caspar van, raadsheer Hoge Raad, 18, 19 Voscuyl, Everardus, predikant te Kampen, 102n

Waalwijk, 102n, 119 Waardgelders, (7), (8), 24, 29, 30, 31n, 34, 48, 60, 62, 74 Walaeus, Antonius, predikant te Middelburg, 70 Westergo, 66 West-Friesland, Admiraliteit van, 92, 112 Willem Lodewijk, graaf van Nassau, stadhouder van Friesland, Groningen en Drente, 59, 60, 66 Willemstad, 72 Wits (Wijts), Jacques, sergant-majoor, 109 Witsen, Gerrit Jacob, burgemeester van Amsterdam, 84n Witt, Mr. Andries de, pensionaris van Dordrecht, 17n, 31n Witt, Lidia de, 49n Wittensz. (Witt), Cornelis Frans, burgemeester van Dordrecht, 4-6, 7, 9, 17n, 31n, 40, 46, 49n, 55n, 59, 72, 84n, 86 Wittensz. (Witt), Jacob Frans, burgemeester van Dordrecht, 46, 55n

Zaltbommel, 98, 106, 107, 110, 111 Zeeland, 2, 3, 12, 14, 19, 27n, 41

Nederlandse historische bronnen 1 173

Zeeland, gedeputeerden van, 15, 16, 18, 19n, 20, 21, 23, 36 Zierikzee, 19n Zuid-Holland, synode van, 117, 118 Zutphen, 97 Zwartewaal, 83 Zwolle, 71, 80n, 81, 82, 89, 93n

Nederlandse historische bronnen 1 175

Laurens Reael in de Staten-Generaal Het verslag van Reael over de toestand in Oost-Indië anno 1620 bewerkt door M.E. van Opstall

Rapportage aan de Staten-Generaal

Toen de Verenigde Oostindische Compagnie in 1602 na veel moeilijkheden een feit werd, kreeg de nieuwe compagnie van de Staten-Generaal een octrooi, waarin alle rechten en plichten waren opgetekend. De Compagnie had niet alleen het handelsmonopolie voor het gebied ten oosten van Kaap de Goede Hoop tot aan de Straat Magelhaens verkregen, maar ook een aantal souvereine rechten werd aan het handelslichaam overgedragen. Zo mocht zij (op naam van de Staten-Generaal en de prins van Oranje) verdragen sluiten met vreemde mogendheden; zij beschikte over eigen troepen, had het recht van muntslag en de rechtspraak binnen het octrooigebied kon zij naar eigen inzicht organiseren. Hier stond tegenover dat de Staten-Generaal commissie verleenden aan de gouverneur-generaal (of, voordat deze functie bestond, aan de admiraal van de vloot) en dat zij, als regering van de Republiek, optraden als er moeilijkheden rezen met buitenlandse mogendheden die ook in Azië actief waren. Vele conflicten met Spanjaarden en Portugezen, Engelsen en Fransen, begonnen in de Aziatische wateren, werden door de Staten-Generaal op regeringsniveau via ambassadeurs uitgevochten. Dit laatste vereiste van de Staten-Generaal dat zij op de hoogte waren van de toestanden in de gebieden overzee. Om dit te bereiken werd in het octrooi de verplichting opgelegd, dat iedere commandeur van een retourvloot verslag zou doen van zijn ervaringen gedurende de reis: ‘Ende waneer eenige schepen van der reyse sullen wederkeeren, sullen de generaels ofte commandeurs over de vlote, schip of schepen, gehouden wesen in 't aankomen te doen rapport van hare reyse ende daervan schriftelijck relaes, soo sulcks vereyscht werd, over te geven1’.

1 Artikel XLV van het octrooi. Groot Placaetboeck I, 538

Nederlandse historische bronnen 1 176

Het uitbrengen van een dergelijk verslag was niet iets nieuws. Ook voor de oprichting van de VOC deden vertegenwoordigers van Compagnieën van Verre rapport over de gemaakte tochten, soms vergezeld van een verering in de vorm van vruchten uit de Oost2, waar de heren erg op gebrand waren. In 1620 was dit nog niet veranderd, zoals blijkt uit het dagboek van Arend van Buchel, bewindhebber in de kamer Amsterdam voor Utrecht. Toen Reael niet direct verslag kon uitbrengen, schreef hij het ongeduld van de heren meer toe aan verlangen naar cadeautjes dan aan werkelijke nieuwsgierigheid3. Men moet het woord ‘reyse’ in het octrooi niet te eng opvatten. Tot de aanstelling van een gouverneur-generaal, die zijn standplaats in Indië had en van daaruit het bewind voerde in de koloniën, berustte het hoogste gezag over alle mensen op de schepen en aan land bij de admiraal van de aanwezige vloot. Gedurende zijn verblijf in de Oost behartigde hij alle zaken en nam hij met zijn Raad beslissingen, die na 1609 toevallen aan de GG met de Raad van Indië. Hij zou, indien hij levend weerkeerde, een gefundeerd verslag kunnen doen van de toestand overzee. Toen er een gouverneur-generaal werd aangesteld en later toen het bedrijf groeide en er steeds meer differentiatie optrad, bestond de kans dat een commandeur niet meer in staat was om een algemeen verslag uit te brengen. Als hij een ‘zeeman’ was of een koopman, die op één plaats gewerkt had, dan kon hij niet op de hoogte zijn van het geheel. Toch hield men vast aan de eis dat een terugkerende commandeur rapport moest uitbrengen in de vergadering van Hare Hoog Mogenden. Kon hij gezien zijn achtergrond geen overzicht geven van de algemene situatie, dan werd dit gedaan door de advocaat van de Compagnie, die altijd bij deze gelegenheid aanwezig was. In de 18e eeuw was dit dikwijls het geval, maar de aanvullende verslagen van de advocaat, die men zou denken te vinden bij het rapport van de commandeur, werden niet in het archief van de Staten-Generaal aangetroffen4. Uit de eerste jaren van het bestaan van de Compagnie zijn geen rapporten gevonden. In 1610 is verslag uitgebracht over Japan en de reis in dat land gemaakt, maar dit is niet bewaard gebleven. De

2 Resol. S.G. 14 aug. 1599. Resolutiën der Staten-Generaal X, 808. 3 Van Langeraad, ‘Arent van Buchel’, 625. 4 Een concept van een dergelijk verslag van de advocaat S.C. Nederburgh bevindt zich in het familiearchief Nederburgh op het A.R.A. Het uitbrengen van een dergelijk verslag was een plicht, maar van belang werd het niet gevonden. Pieter van Dam spreekt er in zijn ‘Beschryvinge’ niet eens over.

Nederlandse historische bronnen 1 177 twee eerste gouverneurs-generaal, Pieter Both en Gerard Reynst, deden zelf verslag in de vorm van een lange brief aan Ho.Mo., die met de retourschepen werd meegegeven5, een wijze van rapporteren die niet werd voortgezet. Reael rapporteerde in 1620 als eerste oud-GG zelf en stelde zijn verhaal op schrift. Lange tijd is het echter onbekend gebleven, omdat het op een zo vreemde plaats was opgeborgen6. De uitgebrachte verslagen hadden een algemeen, politiek karakter; cijfers over de handel werden zelden gegeven. Of die algemeenheid bij de Ho.Mo. tot irritatie heeft geleid, of dat men vond dat niet voldoende aandacht aan de gegevens werd besteed is niet duidelijk, maar in 1735 werd na lezing van een verslag besloten, dat een afschrift zou gaan naar de gecommitteerden voor de zaken van de Oost-Indische Compagnie ‘om te examineeren ende de retroacta na te sien over hetgeene ten opsigte van sodanige rapporten te observeeren is ende daervan ter vergaderinge rapport te doen’7. In december van dat jaar werd nog eens door een commandeur rapport uitgebracht en dit werd aanvaard in een resolutie van dezelfde inhoud. Van een rapport van de gecommitteerden is echter geen spoor te bekennen en in de volgende jaren eindigden de resoluties weer met de vaste formule dat het schriftelijk rapport ter griffie zal worden ‘geseponeerd’. De procedure van de verslaggeving was als volgt. Vergezeld van enkele bewindhebbers en de advocaat werd mondeling verslag uitgebracht. Na deliberatie werden de heren bedankt voor hun moeite en werd het verzoek gedaan om het verhaal op schrift te stellen. Als dit gebeurt, hetgeen lang niet altijd het geval is8, dan kan men in de resoluties de datum vinden, waarop het rapport is binnengekomen en opgeborgen door de griffier om eventueel later dienst te doen. De indiening van het stuk kon twee dagen later plaats vinden, maar

5 S.G. nr. 4929, 4931 I. 6 Namelijk in de loketkas lopende tussen stukken betreffende consenten van de verschillende gewesten op de petitiën van de Raad van State en stukken betreffende niet ten uitvoer gelegde consenten, 1597-1674. Hier werd het aangetroffen door drs J.G. Smit, bij zijn werk voor de uitgave van de Resoluties van de Staten-Generaal. 7 Resol. S.G. 20 jan. 1735. 8 De verslagen van A. van Diemen (1631), J. Specx (1633), H. Brouwer (1636) en H. Putmans (1637) zijn waarschijnlijk nooit ingeleverd.

Nederlandse historische bronnen 1 178 er konden ook enkele maanden liggen tussen het mondelinge verslag en de indiening van het geschrift9. De verslagen10 werden opgeborgen in het archief en wel in de lias VOC11, waarin alle brieven en rapporten betreffende de Compagnie ingekomen bij de Staten-Generaal werden opgelegd. Er zijn echter twee uitgebreide rapporten, die als zo belangrijk werden beschouwd dat zij een plaats kregen in de secrete kas, waarin die stukken werden opgeborgen die van zeer groot gewicht geacht werden voor de staat, zoals tractaten. Het betreft hier het verslag van J.P. Coen na zijn terugkeer in 1623, waarin hij belangrijke zaken met betrekking tot de kolonisatie te berde brengt12, en het rapport van oud-GG P. de Carpentier uit 1628, waarin handelsgegevens zijn opgenomen13. Het verslag van Reael, dat hierachter volgt, is een van de normale rapporten en is nu opgeborgen in de lias lopende14.

Het verslag en zijn auteur

Op 31 januari 1620 keerde Laurens Reael met het schip de Eenhoorn terug in Nederland na negen jaren de Compagnie gediend te hebben als raad van Indië, veldoverste, gouverneur van Ambon, Banda en de Molukken en tenslotte als gouverneur-generaal. Hij was de eerste GG die na de vervulling van zijn ambt repatrieerde. Drie dagen na zijn terugkeer verscheen hij in de vergadering van de bewindhebbers te Amsterdam, bij welke gelegenheid het volk te hoop was gelopen om hem te zien15. Hij leverde de diamanten en de bezoarstenen bij de heren in en gaf wegens zijn ‘tamelijcke gesontheyt’ slechts een kort verslag17, dit ook omdat hij nog niet de beschikking had over zijn papieren18. 16

9 J. Cunaeus' mondeling verslag op 2 augustus 1658, rapport ingediend op 10 Jan. 1659 (S.G. no. 5738 I). 10 De Compagnie hield zelf afschrift van deze stukken, waarvan een vijftal overgeleverd is (KA no. 4464 LL 1-5 / VOC no. 432-436). 11 Na 1623. Van 1602 tot 1623 in de lias lopende. 12 S.G. 12581, no. 11 (Coen, Bescheiden IV 577-601). 13 S.G. 12581, no. 13. 14 S.G. no. 4936 I. 15 Aantekeningen van Arent van Buchel (A.R.A., Aanw. 1e afdeling 1882 A VI 8I) f. 16; Van Langeraad, ‘Arent van Buchel’, 624. 17 Heren XVII aan Coen, 26 febr. 1620 (Coen, Bescheiden IV 441). 18 Aantekeningen van Arent van Buchel f. 16v; Van Langeraad, ‘Arent van Buchel’, 624. 16 Bezoarstenen; steenachtige lichamen uit het darmkanaal van bepaalde dieren, gebruikt als medicijn.

Nederlandse historische bronnen 1 179

De ziekte bleek pleuritis te zijn en de heren uit Amsterdam verzochten Ho.Mo. nog een paar dagen geduld te hebben19. Toen Reael na drie dagen nog niet in staat was naar Den Haag te reizen, wilde men niet langer wachten met het doen van enige mededelingen aan de Staten-Generaal. De advocaat Boreel en enkele bewindhebbers vertrokken daarop om rapport te doen van de laatste tijdingen, met de Eenhoorn uit Indië ontvangen20. Hetzelfde verslag werd in de kamer Amsterdam gedaan en de neerslag vindt men in een brief van Arend van Buchel aan de Staten van Utrecht21. De inhoud is op bepaalde punten veel gedetailleerder dan het verhaal van Reael, die een beeld in vogelvlucht geeft. De basis voor het verslag van Boreel aan Ho.Mo. moet men zoeken in de lange brief van Coen aan Heren XVII, die ook met de Eenhoorn meegekomen was22. Reael refereert hier zelf aan, wanneer hij zegt, dat de bewindhebbers reeds verslag gedaan hadden van hetgeen Coen hun had medegedeeld over de stand van zaken in Indië23. Eind maart was Reael zo ver opgeknapt, dat hij naar Den Haag kon reizen om zowel bij de Staten-Generaal als bij prins Maurits rapport te doen. Wat met het geschrift daarna gebeurd is, weten wij niet. Van Buchel, die een dagboek over zijn zittingsperiode heeft bijgehouden, meldt niets over een tweede bezoek van de advocaat aan Den Haag of over een verslag door Reael gedaan.

Laurens Reael24 heeft een veelzijdige loopbaan gehad. Hij was goed onderlegd in oude en moderne talen en wiskunde. In Leiden studeerde hij rechten. Na een periode van onbekende activiteiten vertrok hij in 1611 naar Indië, waar hij eindigde als gouverneur-generaal. Tijdens zijn bestuur was hij in voortdurend conflict met Jan

19 Resol. kamer Amsterdam, 6 febr. 1620 (KA no. 357/VOC no. 228); Resol. S.G. 10 febr. 1620. 20 Resol. S.G. 28 febr. 1620. 21 Dd. 6 maart 1620. Aantekeningen van Arent van Buchel f. 17-19; Van Langeraad, ‘Arent van Buchel’, 642-645. 22 Coen aan Heren XVII, 5 aug. 1619 (Coen, Bescheiden I 445-494). 23 Zie hierna p. 200. Mevrouw M.A.P. Meilink-Roelofsz meent, dat het verslag, uitgebracht door Boreel, gebaseerd is geweest op een gesprek met Reael en zij constateert het ontbreken van critiek op Coen (Asian Trade 385, noot 97). Nu Coen zelf de informant blijkt te zijn is dit niet verwonderlijk. 24 Zie voor een critische levensbeschrijving Winkel-Rauws, Nederlandsch-Engelsche samenwerking 53-69.

Nederlandse historische bronnen 1 180

Pietersz. Coen, toentertijd directeur-generaal25. Op drie punten waren zij het niet eens: 1) het aantal forten, dat men moest aanhouden; 2) de houding, die men tegenover de Engelsen moest aannemen; 3) de maatregelen tegen de oosterse handelaren in de Molukken en omliggende eilanden.

Coen wenste enkele goed gelegen, goed bemande forten in stand te houden, maar overigens achtte hij meer activiteit in de Philippijnen nodig om de fourage van de Spanjaarden naar de Molukken tegen te gaan. Ook in Straat Malakka zou men zich meer moeten laten gelden. Coen stond een meer dynamische aanpak voor dan Reael. Wat de Engelsen betrof was Reael wat tweeslachtig, nu eens welwillend, dan weer afwerend. Uiteindelijk juichte hij het samengaan met de Engelse Compagnie toe. De handel van inlandse kooplieden in de Grote Oost wilde hij niet beknotten. De Compagnie, die volgens de verdragen zou zorgen voor voedsel en ‘kleedjes’ in ruil voor het alleenrecht op de specerijen, kon zijn verplichtingen niet nakomen. Of de prijzen waren te hoog, óf men bracht niets aan, zodat de bevolking in grote moeilijkheden kwam. In deze omstandigheden mocht de Compagnie de traditionele inlandse handelaren niet met harde hand weren. De Heren XVII waren het hier niet mee eens en toen Coen als Gouverneur-Generaal was aangewezen, schreven zij hem, dat Reael in geen geval mocht aanblijven, zelfs als hij zou willen26. Maar Reael wilde niet en keerde huiswaarts. Toen Reael na terugkeer hersteld was van zijn ziekte, besloten de Heren XVII in maart 1620 om met hem af te rekenen en hem met een gouden medaille met inscriptie te vereren. Men liet het aan de kamer Amsterdam over om de waarde vast te stellen, evenals Reaels aandeel in de buitgelden27. Dit laatste vond eindelijk plaats in juli 162428, waarmee aan alle ‘haperingen’29 met de bewindhebbers een einde kwam.

25 Zie voor tegenstelling Coen-Reael: Meilink-Roelofsz, Asian Trade 196-218. 26 Heren XVII aan Coen, 25 okt. 1617 (Coen, Bescheiden IV 377). 27 Resol. Heren XVII, 24 maart 1620 (KA no. 249/VOC no. 100; buitgelden: geld afkomstig van goederen verkregen bij het buitmaken van een vijandelijk schip. Van de zogenaamde ‘prinsen’ werd de opbrengst verdeeld tussen de prins van Oranje, het land, de Compagnie en de bemanning van het schip, die de ‘prinse’ had genomen. 28 Resol. Kamer Amsterdam, 18 juli 1624 (KA no. 358/VOC no. 229). 29 J. van Vloten, Hoofts brieven I 273, geciteerd bij Winkel-Rauws, Nederlandsch-Engelsche samenwerking 59 noot 33.

Nederlandse historische bronnen 1 181

In 1625 werd Reael bewindhebber30 in de kamer Amsterdam. Dat hem pas vijf jaar na zijn terugkeer deze post werd aangeboden hield geen verband met de bovengenoemde ‘haperingen’ of met het verschil in opvatting over een te voeren politiek in Indië, maar met simpele feit dat er in het college geen plaats open was. Er waren 20 bewindhebbers die zitting hadden voor onbepaalde tijd, en alleen door overlijden of wanneer iemand vrijwillig aftrad, kwam er een plaats vrij. Als men de lijst van bewindhebbers31 bekijkt, waarop genoteerd staat wanneer zij in functie zijn gekomen, dan blijkt dat in 1618 een vijftal nieuwe bewindhebbers was aangesteld. In 1623 werd het octrooi verlengd en bij die gelegenheid werden enkele veranderingen in de benoemingsprocedure van bewindhebbers aangebracht, terwijl ook werd vastgesteld dat deze periodiek moesten aftreden32. De eerste personele veranderingen moesten plaats vinden voor 1 januari 1626 en dit schiep de ruimte om Reael tot bewindhebber te maken. Dat men ook van zijn in Indië opgedane ervaringen gebruik wilde maken, moge blijken uit het feit, dat hem naast de gewone werkzaamheden de taak werd opgedragen om de kwestie met de Fransen uit Dieppe op te lossen op een manier die voor de Compagnie zo gunstig mogelijk was33. Dit hield in dat hij lid werd van een geheime commissie, die in 1621 ingesteld was om de problemen met de Fransen op te lossen34. Reael had namelijk in Indië te maken gehad met Franse schepen.

30 Resol. Kamer Amsterdam, 9 juni 1625 (KA no. 358/VOC no. 229). 31 G.A. Amsterdam, archief Burgemeesters, portefeuille Handel 3 (met dank aan drs E. Lievense). 32 Groot Placaetboeck I 540. 33 Een compagnie in Dieppe had het schip de ‘'l'Espérance’ uitgerust voor een reis naar Indië. Geheel reddeloos kwam het schip in december 1620 in Batavia aan. Het verzoek van kapitein Robbert Gravé om naar Bantam te mogen gaan om peper te kopen werd ingewilligd, op voorwaarde dat de peper bij terugkeer in Batavia gelijkelijk verdeeld zou worden tussen de Fransen, Engelsen en Nederlanders. Bij zijn terugkeer weigerde Gravé de overeenkomst na te komen. Het schip werd onder arrest gesteld en de Engelsen en Nederlanders begonnen met lossen. Voor het hun toekomende deel gelicht was brandde het schip af. Gravé was niet bereid de zaak te verrekenen. De Franse regering diende een klacht in bij de Staten-Generaal. Deze stelde een commissie in van zeven leden, die de VOC veroordeelde tot betaling aan de Franse compagnie (juni 1625). Door moeilijkheden aan de Franse kant bleef de zaak slepen, tot eindelijk in 1648 een definitieve regeling getroffen werd (zie Van Dam, Beschryvinge I, dl. II, 608-629). Zie ook Resol. Kamer Amsterdam, 9 juni 1625 (KA no. 358/VOC no. 229). 34 Van Dam, Beschryvinge I 214.

Nederlandse historische bronnen 1 182

Tot zijn dood op 21 oktober 163735 heeft Reael het bewindhebberschap bekleed, hoewel hij veel afwezig was in dienst van de Republiek. Zo was hij van 1625 tot 1627 vice-admiraal en admiraal36 over de Nederlandse vloten, die met de Engelsen zouden samenwerken. Aan het einde van 1627 werd hij als gezant naar Denemarken gezonden. Op de terugreis leed hij schipbreuk bij Jutland en viel in handen van de keizerlijke troepen, die hem naar Wenen stuurden, waar hij tot maart 1629 gevangen zat. Na zijn terugkeer was hij actief in zijn geboortestad Amsterdam. Hij bekleedde verschillende ambten, trouwde en hield zich bezig met literair en natuurwetenschappelijk onderzoek. Ondermeer was hij betrokken bij de beoordeling van een door Galilei ingediende remonstrantie over een betere bepaling van lengte en breedte zowel te land als ter zee37. In 1637 stierven kort na elkaar zijn twee zoontjes, hetgeen hem zo aangreep dat hij in oktober van hetzelfde jaar overleed.

Verantwoording

Bij dit onderzoek naar de rapporten uitgebracht door de commandeurs van de retourvloot werden de verslagen uit de jaren 1602-1706 per jaar bekeken. Na 1706 werden steekproeven genomen om de vijf jaar, met uitzondering van de periode 1736-1740. In verband met het onderzoek naar het belang van de rapporten uit deze periode werd nagegaan of hiermee iets anders werd gedaan dan tevoren gebruikelijk was.

35 Lijst van Bewindhebbers, G.A. Amsterdam, archief Burgemeesters, portefeuille Handel 3, en Elias, Vroedschap van Amsterdam I 391 geven 21 oktober; Winkel-Rauws, Nederlandsch-Engelsche samenwerking 69, NNBW IV 1121 en A.J. van der Aa, Biographisch Woordenboek i.v. geven 10 oktober. 36 Het journaal, door Reael tijdens deze tocht gehouden, bevindt zich in S.G. loketkas Admiraliteit no. 53. 37 Resol. S.G. 11 nov. 1636. Op 5 dec 1635 had G. Galilei een rekest ingediend, waarbij hij vroeg om erkenning van zijn methode om de lengte van een plaats te bepalen. In de bij die gelegenheid ingestelde beoordelingscommissie had Reael geen zitting.

Nederlandse historische bronnen 1 183

Geraadpleegd archiefmateriaal

A.R.A. Staten-Generaal, Resoluties 1602-1790 Lias lopende 1602-1623 Lias VOC 1623-1790 Aktenboek no. 12.270 Secrete kas Oost-Indië no. 12.581 Koloniaal Archief, Resoluties kamer Amsterdam (KA no. 357-358/VOC no. 228-229) Resoluties Heren XVII (KA no. 249/VOC no. 100) Overgekomen brieven en papieren (KA nos. 972, 974, 975/VOC nos. 1060, 1062, 1063) Aanwinsten Eerste Afdeling, 1882 A VI 8 I. GA Amsterdam, Archief burgemeesters, port. Handel 3

Nederlandse historische bronnen 1 184-185

Uit de Atlas Maior van dr. Joan Blaeu Kaart van Oost-Indië van de hand van Willem Blaeu, opgedragen aan Laurens Reael

Nederlandse historische bronnen 1 186

[Tekst]

Verslag van Laurens Reael uitgebracht in de Staten-Generaal op 30 maart 1620

Hoge ende Mogende Heeren,

Mijn Heeren, het sijn nu weynich min als negen jaren1, dat ick Hare Hog. Mogentheden, zijne princelijke Excellence ende de heeren bewinthebberen van de Vereenichde Oost-Indische Compagnie in verscheydene qualiteyten hebbe gedient, als voor commandeur, raidt van Indiën, veldtoverste op verscheydene lanttochten, vice-gouverneur-generael over de Indiën, veldtoverste op verscheydene lanttochten, vice-gouverneur-generael over de Molucques, Banda ende Amboyna, wederomme met tijtel van gouverneur over d'selve eylanden, totdat eyntlicken nae het overlijden van de gouverneur-generael Geraert Reynst2, goeder memorie, de raidt van Indiën op den XIXen junij XVICXVI met pluraliteyt van stemmen mij gekooren heeft tot het generael gouvernement over geheel Indiën ende daervan gepasseert commissie in behoorlicke forme3. Geduyrende alle welcke mijne bedieninge ick de heeren mijne meesters soo van het gepasseerde als van den standt der quartieren, die mij bevolen ende best bekent waren, van tijt tot tijt hebbe geaviseert4. Ende alsoo ick gehouden ende overbodich5 sij van mijne geheele administratie des versocht sijnde t'allen tijde reeckenschap te geven ende 'tselve voor dese tijde te lang soude vallen te verhalen ende tedieus voor Hare Ho.Mo. te aen[horen, soo]a hebbe ick voor mij [f. 1v] genomen de standt van Indiën, soo ick d'selven aen mijnen successeur den E. Jan

1 Reael was uitgevaren in 1611. 2 Gerard Reynst, aanzienlijk koopman en reder te Amsterdam. In 1599 medeoprichter van de Nieuwe of Brabantse Compagnie, later bestuurder van de Verenigde Compagnie (een fusie van de Brabantse met de Verenigde Compagnie te Amsterdam), in 1602 bewindhebber van de VOC. In 1612 uitgevaren naar Indië, 1614 gouverneur van de Molukken, daarna tot zijn dood (7 dec. 1615) gouverneur-generaal van Indië. 3 Commissie dd. 19 juni 1616 (KA no. 974/VOC no. 1062 f. 34; KA no. 975/VOC no. 1063 f. 367-368). Het heeft tot die datum geduurd voor Reael gekozen werd, omdat pas toen alle leden van de Raad van Indië bijeen waren. Zie ook Van Dam, Beschryvinge III 564-565. 4 geaviseert: op de hoogte gesteld. Zie voor de berichtgeving van Reael over zijn bestuursperiode de Overgekomen Brieven in het koloniaal archief. Zijn generale missiven zijn uitgegeven door W.Ph. Coolhaas, Generale Missiven I ('s-Gravenhage, 1960) 63-94 (R.G.P. 104). 5 overbodich: bereid. a Gat in het papier (liasgat)

Nederlandse historische bronnen 1 187

Pietersen Coen hebbe getransporteert, in 't corte te verhaelen, aan wien ick in martio ao XVIC ende negenthien naer sicht ende visite van drie verscheydene commissien, ene van Hare Ho.Mo.6, d'andere van sijne vorstelicke genade Maurits, prince van Orangiën7 etc., ende derde van de bewinthebberen der Vereenichde Oost-Indische Compagnie8, het generael commandement hebbe reresigneert ende sijner E. den eedt van generael alsmede het volck in compagnies dienste sijnde, den eet van getrouwicheyt op nieuws hebbe affgenomen.

Alle princen, potentaten, volckeren ende natiën, die met ons door geheel Indiën in vruntschap ende alliantie staen, sijnb van driederhande soorten. Sommige hebben ons tot hare schut ende scherm aengenomen ende derhalven erkennen beleefdelijcken onse superi[orit]eyt ende hoocheyt, laetende [f. 2] ons toe het beroupen van hare ende hare grooten wiens raidt sijluyden gewoon sijn te gebruycken, waarinne wij het voorsitten hebben ende beedtssche wijse te versoecken, hetgene wij in peys ofte oorloge van doen soude mogen hebben ende beraetslagen voorts met haer tot welstandt van onse gemene saecken, naedat tijt ende gelegentheyt es vereysschende. Sodanige sijn de coninck van Ternate, met de coningen ende sangagies9 onder hem sorterende. De coningh van Batchiam10 ende de moortsche inwoonderen van Solor11, alsmede die van Hyto12, sijnde meest alle met speciale contracten aen ons verplicht ende verbonden. Sommige sijn directelijcken ende immediate der Ho.Mo. heeren ondersaten, als sijn die onder het fort Amboyna sijn sorterende, mitsgaders de eylanden die daervan hangen ende eenige vrije christenenlieden, die onder onse forten hier en daer hare wooninge hebben begrepen. De derde soorte sijn meest alle princen ende volckeren van Indiën onder wiens vleugelen ende door welcker thoelatinge (sommige met

6 Commissie voor J.P. Coen van de Staten-Generaal, verleend op 3 nov. 1617 (S.G. no. 12.270 f. 328-329v). 7 Commissie van prins Maurits, dd. 14 sept. 1617. 8 Commissie van Heren XVII, dd. 23 aug. 1617. b Doorgehaald: drie. 9 sangagies (Ternataans sangadji): districtshoofd. 10 Batchiam: Batjan, ten zuidwesten van Halmaheira. 11 Solor: eiland ten oosten van Flores. 12 Hyto: Hitu, noordelijk deel van Ambon, bewoond door Moslims en in naam staande onder de koning van Ternate.

Nederlandse historische bronnen 1 188 gemaeckte contracten specialijcken verbonden sijnde) wij onsen handel ende negotie sijn drijvende [als s]ijn de princen van Java, van de custe van Male[ye], van Cormandel13 ende anderen.[f. 2v]

Ende opdat ick ordentelick soude mogen voortgaen, soo sall ick van de MOLUCSCHE EYLANDEN beginnen alwaer de Compagnie die meeste lasten ende costen heeft te dragen, vermits de continuelen oorloge tusschen ons ende de Spangiaerden. De Molucsche eylanden sijn well veel, maer daer werden der gemeenlick maer vijff getelt, vermits hare vruchtbaerheyt van nagelen, daervan de reste meest ontbloot sijn. De vijff voornaemste sijn Ternate, Tidore, Mothyr14, Macquiam15 ende Batchiam. In dese eylanden sijn drie souveraine coningen, elck over het sijne ende de sijnen gebiedende, te weten die van Ternate, Tydore en Batchiam, waervan de twee laetste onse geallieerde sijn ende in onse schut ende bescherminge staen, maer die van Batchiam door de langduyrige oorloge ende sware sieckte in sijn volck verswackt sijnde, es van cleyn vermogen. De twee anderen sijn van outs malcanderen haren vijanden geweest, niet alleenec d'ene den ande[re] sijne grootheyt benijdende, [f. 3] maer hebben getracht met alle middelen, oock door hulp van vreempden elckanderen te ruineren ende bederven. Door dese jalosye hebben die van Tidore de Spangiaerden ende die van Ternate ons volck ingeroepen. De Spangiaerden dan houden TYDORE onder tytel van schutsheeren met drie ofte vier forten beseth16, meest alle, vermits de steylheyt der bergen daerop sij leggen, van swaren accesse. Hetgene sij op TERNATE besitten, wesende Gammelammo (dat es te seggen de groote stadt daer de voorige coningen alsmede de vader van de jegenwoordige17 hoff heeft gehouden, ende door de Spangiaerts verjaecht ende naderhant gecaptiveert es) bij haer genaemt Nostra Singora del Rasairio18 ende noch een fort genaemt Don Gil19, pretenderen sij te besitten in vollen eygenschap, maer es haer van weynich prouffijten, alsoo se gedestitueert sijnde van de inwoonderen, nauwelicx een

13 Cormandel: Coromandel, zuidoostkust van India. 14 Mothyr: Moti, tussen Tidore en Makéan. 15 Macquiam: Makéan, ten westen van Halmaheira. c Doorgehaald: dene. 16 Spaanse forten op Tidore: Tahulla, Tsjobbe en Roemi. 17 Said, koning van Ternate, was in 1606 door de Spanjaarden gevangen genomen en naar de Philippijnen gevoerd. Modafar volgde Said op en regeerde tot 1627. 18 Nostra Singora del Rasairio: Nostra Signora del Rosario. 19 Don Gil: ten oosten van Gam Lamo, de grote stad.

Nederlandse historische bronnen 1 189 pont nagelen van 't landt genieten, maer streckt ons tot groote schade, vermits het bosch soo onveyl20 houden, dat de inwoonders aen onse sijde de vruchten niet als op halsperijckel21 en konnen [f. 3v] plucken ende versamelen. Voorts soo besitten sij noch een fort twee ofte drie op het eylandt GYLOLO22, dat mede well een van de Molucques es, maer niet van de vruchtdragende eylanden ende derhalven onder het getall nyet gestelt en wert. Soodat d'selve haer nergens toe dienstich en sijn als om sago te halen, dat het broot van de Molucques es, hetwelck uuyt boomen versamelt ende om te bewaren soo hart gebacken wert als bij ons de beschuyten. In de groote stat van Ternate23 houden sij het gros van hare volck ende hebben ordinaris een galeye ende fregatte in 't vaerwater, soo tot alle nodige diensten, als omme de soldaeten van d'eene off d' andere plaetsen in alle vaerdicheyt te vervuyren. Dese plaetsen werden uuyt de Manulhas24 jaerlicx geprovideert ende gesecoureert25.

Wij daerentegen besitten het meestendeel van TERNATE ende voorts de resterende eylanden ende houden d'selve met thien nootwendige forten26 beseth. Op Maleyo, liggende [f. 4] aen d'oostsijde van Ternate, alwaer de Ternatanen, die nae het innemen van 't eylandt gevlucht ende verstroyt waren, van de custe van Geylolo door den heere admirael Matelieff27 vergadert sijn begonnen te worden, hebben wij een heerlijck fort28 met vier beslootene bolwercken ende de

20 onveyl: onveilig. 21 halsperijckel: levensgevaar. 22 Gylolo: Halmaheira. 23 Grote stad van Ternate: Gam Lamo. 24 Philippijnen. 25 secoureren: bijstaan, helpen. De Spaanse nederzettingen in de Molukken werden vanuit de Philippijnen van voedsel, wapens, ammunitie etc. voorzien. Bleef deze fourage uit, dan ontstonden grote tekorten. De Nederlanders trachtten zoveel mogelijk deze aanvoer te verhinderen. 26 Dit is althans de mening van Reael, die niet door Coen wordt gedeeld (Coen, Bescheiden I 262-263). 27 Cornelis Matelieff jr., van Rotterdam (1570-1632). In 1602 bewindhebber van de VOC; in 1605 uitgevaren als admiraal. Belegert in 1606 Malakka en levert slag met de Portugezen bij kaap Rachado. Na een bezoek aan Bantam laat hij orde op zaken stellen in de Molukken, vanwaar hij naar China zeilt, hopend de vrije handel te verkrijgen. Als dit mislukt gaat hij eind 1607 terug naar Bantam en vervolgens naar Nederland. Thuisgekomen huwt hij en is achtereenvolgens schepen (1610) en burgemeester (1618) van Rotterdam. In 1625 wordt hij afgevaardigd naar de Staten-Generaal. 28 Fort Oranje.

Nederlandse historische bronnen 1 190 buytenmuyr van de gardijnen29 met een treffelijcke magasijn, alles in steen ende kalck opgetrocken. Alhier hout de gouverneur van hare Ho.Mo. wegen ende de coningh van de plaetse hare ordinare residentie ende vandaer wert voort alles, soo in de negotie als oorloge, gedirigeert. Dese plaetse es bij mijnen tijde dapper van volck aangewassen, hoewell de oorloge ende de lutti-lutti30, een sieckte die aldaer als een peste regneert, een groot hoop wechgenomen heeft. Een halff mijlken noordelijcken daervandaen es door de heer generael Pieter Both31 sa. een fortgen geleyt op een plaetse genaemt Toeloucque32, dat met weynich volcks beseth kan werden ende, sedert het daer gelegen heeft, het eylant op die sijde heel veylich heeft gemaeckt. Op Tacomo33, liggende aan de noortzijde drie ofte vier [f. 4v] mijlen van Maleye verscheyden, heeft welleer een groot fort gelegen tot excessive oncosten van de Compagnie, dat wij tot woonplaetse voor de inwoonderen hebben gelaeten ende hebben ons volck op een inaccessibele rotse in een reduyt34 geleyt tot bescherminge van de inwoonderen. Noch lagen de Ternatanen met de onsen te velde om tegen Don Gil aen d'oversijde van de groote valleye een fortken35 te begrijpen omme te preveniëren36 den vijant, die sulcx in sin scheen te hebben, ende te asseureren37. de gehele vlackte die voorts daervandaen naer Maleye es streckende. De vijant daer tegen was oock te velde tot sijne verseeckeringe. D'uuytcompste sal men hiernaer verstaen connen. Soodat wij op het eylant van Ternate het meestendeel met de inwoonders sijn besittende, maer vermits den oorloge es het plucken van de vruchten seer onveyl ende es oock jegenwoordich, doordien de boomen ongehavendt38 staen ende niets voortgeplant en wert,

29 gardijn: gordijn, hoofdwal tussen twee bolwerken of bastions. 30 lutti-lutti (Molukken-maleis): pokken. 31 Pieter Both, van Amersfoort (?-1615). In 1599 met vier schepen voor de Nieuwe Brabantse Compagnie naar Indië, teruggekeerd in 1601. In 1609 als eerste gouverneur-generaal naar Indië, met de regeringszetel in Ternate. Op de terugreis naar Nederland in 1615 bij Mauritius verdronken. 32 Toelouque: Toluko, fort Hollandia. 33 Tacomo: Takome, fort Willemstad. 34 reduyt: redoute, kleine, gesloten veldschans. 35 Calamatte. 36 preveniëren: vóór zijn. 37. asseureren: verzekeren. 38 ongehavent: onverzorgd, verwilderd.

Nederlandse historische bronnen 1 191 nergens nae soo vruchtbaer als het voor desen well plach te wesen. [f. 5] Op Saboue39, liggende aen de vaste custe van GEYLOLO, hebben wij een reduyte geleyt dat sijn selve ten deele met groff, ten dele met cleyn geschut bevrijen kan tot asseurantie van de inwoonders ende de plaetse, die de coorenschuyr voor Ternate es, ende in tijt van noot heel noodich omme van sagou ende andere proevisiën versien te konnen werden. Op Marieco40, liggende op de westsijde van TIDORE, recht tegensover het groote fort van de Spangiaerden, dat op Ternate leyt, hebben wij een behendige stenen schansse liggende in sijn vier punten41 die alle bestrijcken ende bestreecken connen werden; dat, behalven alle andere diensten, ons den voet aldaer op het lant geeft ende hetselve effect doet op Tidore dat de Spangiaerden met hare forten verrichten op Ternate, te weten dat het plucken van de nagelen den vijant onveyl gemaect wert. Ende waer 't saecke aldaer eenige inwoonders becomen konden, het es het nagelrijckste deel van geheel Tidore. [f. 5v] MOTHYR es well eer seer gepeupleert geweest, maer metten oorloge sijn se geheel verstroyt. Den admiraal François Wittaert42 sa. vergaderde eenige derselve die hij onder de Ternatanen vont ende daer bijvougende het volck van een seecker eylandt genaemt Gana43 heeft de plaetse met een fort44 aen de noortzijde van 't eylant beseth. Het geeft in tijt van vrede een goede quantiteyt ende die schoonste nagelen, die in die quartieren vallen, maer den oorloch vernielt het volck ende maeckt het plucken onveyl.

39 Saboue: Sabugo op Halmaheira bij Ake Lamo. 40 Marieco: Marieko, fort de Verenigde Provinciën. 41 Namelijk Utrecht, Amersfoort, Enkhuizen en Reael. 42 François Wittert (1571-1610). Van 1598-1601 maakt hij een reis om de wereld met Olivier van Noort. In 1602 vaart hij als opperkoopman uit op de ‘Rotterdam’ in de vloot van Wijbrant van Warwijck. Te Bantam aangekomen wordt hij aangesteld tot hoofd van de loge; hij blijft dat tot 1605. In 1606 is hij terug in Nederland; vertrekt het volgend jaar als vice-admiraal in de vloot van Pieter Willemsz. Verhoeff. Van Bantam gaat hij met een eskader van deze vloot naar de Molukken, vanwaar hij een expeditie onderneemt naar de Philippijnen. Hij sneuvelt in een zeeslag tegen de Spanjaarden in april 1610. Zie voor hem Van Opstall, De reis van Verhoeff passim. 43 Gana: Ganeh in straat Patientie tussen Batjan en Halmaheira. De bevolking van Ganeh is echter niet door Wittert, maar in opdracht van Paulus van Caerden naar Moti overgebracht (De Booy, De derde reis 236). 44 Fort Nassau.

Nederlandse historische bronnen 1 192

MACQUIAN es hetgene daer de Compagnie de meeste vruchten van treckt, want het heeft well de beste rust doordien de plaetse rijck van inwoonderen es ende met drie van onse forten beseth. Op Nofaquia45 aan de noortsijde van 't eylant, alwaer de rede es, hebben wij op den berch een vierkant fort met drie bolwercken ende een toornken, dat van alle sijden bestrijckt ende bestreecken [f. 6] kan werden, nae de gelegentheyt van de plaetse well geleyt. Tafasoo46, liggende aen de westsijde, es de importanste plaetse van 't eylandt, dat door den heer admirael Pauwels van Caerden47 innegenomen sijnde, het gehele eylant dede volgen. Hier heeft een groot fort gelegen dat vervallen sijnde (gelijck meest alle voorgaende wercken) wij in hebben doen trecken ende een behendich fort gemaect met vier bolwercken, die aen alle kanten strijcken ende bestreecken konnen werden, maer en waren noch niet volmaeckt. Op Tabulolo, aan zuythoecke van hetselve eylant, hebben wij twee bolwercken ende de inwoonders op een berch in een muyr betrocken ende aldaer getransporteert de inwoonders van Kayo48, een eylandt niet verre daervandaen gelegen. [f. 6v] Dit eylant Macquian es hetgeene, dat de meeste vruchten geeft. Op mijn vertreck vuerden ick van daer meer als tweehondert baer49 nagelen ende daer was een goet ende groot mousson50 van nagelen voor handen, dat wij verhopen alrede gepluckt ende geïnt sall wesen, ten ware de occupatie van den oorloge, daerinne de inwoonders dickmael gebruyckt moeten werden ende 't gebreck van vivres51 mitsgaders het opbouwen van de stat op Nofaquia, die bij ongeluck geheel verbrent was52, eenich beletsel veroorsaeckte. BATCHIAN es wonder nagelrijck, maer door gebreck van volck,

45 Nofaquia: Ngofakiaha, fort Mauritius, in 1612 gebouwd door Both. 46 Tafasoo: Tafasoha, fort de Zeven Provinciën. 47 Paulus van Caerden (1569-1615) neemt in 1595 als adelborst deel aan de eerste reis naar Indië. In 1599 is hij vice-admiraal onder Pieter Both. Van 1603-1605 maakt hij met zes schepen een reis naar Brazilië; in 1606 vaart hij uit als admiraal over acht schepen van de VOC. In 1608 wordt hij door de Spanjaarden in de Molukken gevangen genomen, in 1610 vrijgekocht en uitgewisseld. Op 1 juli 1610 wordt hij voor de tweede maal door de Spanjaarden gevangen en naar Manilla overgebracht. Aldaar overleden in 1615. Zie voor hem De Booy, De derde reis passim. 48 Kayo: Kajoa, eiland tussen Makéan en Batjan. 49 baer: bahar. De Molukse bahar is 625 pond. 50 mousson: betekent hier oogst. 51 vivres: levensmiddelen. 52 In 1619, waarbij de Compagnie een verlies leed van 30 bahar nagelen (Coen, Bescheiden I 449).

Nederlandse historische bronnen 1 193 door onveylichheyt ende ten deele door leuyicheyt van die natie, wert er weynich gepluckt. De coningh, als verhaelt, es met ons ende de Tarnatanen geallieert53, sijnde es van geringe macht. Wij hebben aldaer een fortgen54 dat met weynich volcks beseth ende in tijt van node een goeden aenstoot wederstaen soude kennen, op sodanige m[a]niere geleyt als hier [f. 7] boven van het fort van Saboue verhaelt hebbe. Alle dese forten sijn seer well van artillerye versien ende hebben altijt een grooten naem ende aensien bij onsen vijant gehadt, sijnde meest bij mijnen tijt nieuw geleyt ofte, vervallen sijnde, gerepareert: alles in kalck ende steen, well vast gefondeert, soodat wij niet alleene door de hulpe Godes tegens haer bestaen hebben, maer hebben op haer in onsen tijt Marieko55 ende het oude Portugijssche fort56, beyde op Tidore, stormenderhant ingenomen, Saboue57 haer affhandich gemaeckt, het eylant van Ciauw58 op haer verovert. Daermede wij de geheele streeck van de eylanden, streckende van Celebes aff tot Mindanao thoe59 ende selve die van Mindanao t'onswaerts verseeckert hebben60; Outon61 in de Manilhas, wesende de spijscamer van de Molucques, met veele dorpen, affgeloopen ende verbrant ende waer wij geconnen ende gemogen hebben, haer nemmermeer en hebben laeten rusten62. De inwoonders van dese eylanden met ons in aliantie sijnde, principalijck de Ternatanen, daer 't all nae luystert, hebbe ick [t]ot ons seer well genegen [f. 7v] gelaten ende de plaetse met het gouverne aldaer in handen van de

53 Verdrag tussen de koning van Ternate en Simon Jansz. Hoen ter ener zijde en de Batjanezen ter andere zijde, gesloten op 10 dec. 1609 (Corpus I 75-78). 54 Fort Barneveld. 55 Marieko werd veroverd op 9 febr. 1613. 56 Veroverd op 9 juli 1613. 57 Sabugo werd door de Spanjaarden verlaten (Both aan de Staten-Generaal; S.G. no. 4929). 58 Siau: ten noorden van Celebes. 59 Sangir- en Talaut-eilanden. 60 In november 1614 kwamen gezanten van de koning van Mindanao naar Reael om een verbond tegen de Spanjaarden te sluiten. Reael schijnt een verbond gesloten te hebben of enige hulp te hebben toegezegd, hoewel hierover geen stuk te vinden is. 61 Outon: Oton op het eiland Panay (een der Philippijnen). 62 Reael maakte een tocht naar Siau en de Philippijnen van juni 1614 tot april 1615 (zie resoluties en journaal in KA no. 972/VOC no. 1060).

Nederlandse historische bronnen 1 194 edele commandeur Jan Dircxs. Lam63, een persoon die in die quartieren seer well gewilt es. Ontrent dese eylanden liggen oock de eylanden van XULA ende TALIABO64 alwaer wij een contoir hebben, daerdoor wij van Molucx broot65 versien werden. Alle dese eylandend sijn onder de linie ofte een graet off anderhalff soo noort als zuydelijck verscheyden.

Hetgeene AMBOYNA genaemt wert, es driederley, want aen de zuytsijde van Ceram op een uuytsteeckende tonge leyt Louo66 ende Cambello67, sorterende onder de coningh van Ternate, dewelcke aldaer een kimalaha ofte overste hout, die de plaetsen gouverneert ende opsicht heeft op de tollen ende andere rechten. Op Cambello hebben de onsen voor desen om sich van die plaetsen tegens de Engelschen, [f. 8] daermede de inwoonders vrij wat diep ingeseylt68 waren, te verseeckeren een cleen fortgen geleyt, dat vermits het op een steyle hoochte leyt sterck es ende weynich volck van doen heeft. De inwoonderen ten dien oorsaecke gevlucht sijnde, hebben hare woonplaetse begrepen twee off drie mijlen daervandaen, maar comen de nagelen aen d'onssen verhandelen als voor desen. Op het eylant Amboyna dat eygentlick van ons alsoo genaempt wort, leggen eenige dorpkens dat vrije republijcken sijn, als Hyto, Homunt69 ende anderen. Op Hito es mede t'onser verseeckeringe tegens de Engelsche ende andere vreemdelingen een cleen bol-

63 Jan Dircksz. Lam. In 1599 als stuurman naar Indië; in 1607 als opperkoopman en schipper opnieuw uitgevaren, keert in 1613 als commandeur over vier schepen terug. In mei 1614 als Raad van Indië terug naar de Oost. Hij verovert in 1616 Ai en sluit een verdrag met Nera, Ai, Run en Rossingeyn (Corpus I 122-124). In september 1616 gaat hij met 10 schepen naar de Philippijnen, waar hij op 16 april 1617 slag levert bij Playa Honda. Vandaar vertrekt hij naar Japan. In januari 1618 is hij terug in de Molukken, waarvan hij van 1619-1621 gouverneur is. In 1621 keert hij naar Nederland terug. Van 1624-1626 is hij in dienst van de WIC als admiraal over 18 schepen naar Brazilië en Guinee, waar hij bij Elmina een nederlaag lijdt tegen de Fransen. In 1628 is hij admiraal van een vloot, uitgerust ter bescherming van de retourvloten tegen de Engelsen en de Duinkerker kapers. 64 Xula en Taliabo: Sula en Taliabu. 65 Molucx broot: sago. d Doorgehaald: sond. 66 Louo: Luhu. 67 Cambello: Kambello. 68 Verdrag tussen de Engelsen en die van Luhu, Kambello en Lessidy (KA no. 981/VOC no. 1069 f. 433-434). 69 Homunt: Homut, plaats onder Hitu (KA no. 981/VOC no. 1069 f. 462v).

Nederlandse historische bronnen 1 195 wercxken70 geleyt met intentie om een vierhoeckich fort te maecken, maer es vermits wij hetselve onnodich ende van groote kosten hebben bevonden, niet voortgegaen. Aen dese kant van 't eylant vallen well de meeste nagelen. De reste st[a]et directelijcken onder [f. 8v] Hare Ho.Mo. gehoorsaemheyt, alwaer in een diepe baye het casteel gelegen es, dat de heer admirael Steven van der Hagen71 de Portugijsen affhandich heeft gemaeckt72 ende door de gouverneur Houtman73 in vier deffensive bolwercken es geleyt. Hiermede houden wij d'ondersaten alsmede de eylanden van Nousselau74 meest onder het fort sorterende in devotie. Eenige van Outomoerij75, staende in deselve conditie, hadden haer niet alleen tegen het fort opgeheven, maer oock onderstaen76 anderen tot haar te trecken, dewelcke, naedat alle sachte middelen tevergeeffs getenteert waren, eyndelijck vechtenderhant gedwongen ende de hooffden daervan gestraft sijn geworden, daermede alles wederomme in stilte es geraeckt. Ontrent het fort vallen niet veel nagelen, maer door het aenplanten derselven soo wast het jaerlicx aen, alsmede in de eylanden, die

70 Fort Enkhuysen. 71 Steven van der Haghen, van Amersfoort (1563-1624). Hij kreeg zijn opleiding in Spanje en Italië en legde zich eerst toe op de Straatvaart. In 1599 vaart hij uit als admiraal over drie schepen van de Oude Oost-Indische Compagnie, sluit een verdrag met Hitu (1600) en keert in 1601 weer naar Nederland terug. Van 1603-1606 vertoeft hij weer met een vloot in Indië. In 1605 neemt hij het Portugese fort op Ambon in. Hij vertrekt in 1613, na vele moeilijkheden met concurrenten en met de Compagnie, opnieuw, nu als Raad van Indië. Van 1616-1619 is hij gouverneur van Ambon, waarna hij repatrieert. Zie Meilink-Roelofsz, ‘Steven van der Haghen’. 72 In 1605; fort Victoria. 73 Frederik de Houtman (1540-1627). In 1596 gaat hij voor de eerste maal naar Indië. Na zijn terugkeer vaart hij in dienst van Balthasar de Moucheron met twee schepen opnieuw uit. In Atjeh wordt hij in 1599 gevangen genomen en twee jaar vastgehouden, in welke tijd hij het ‘Spraeck woord-boeck in de Maleische en de Madagaskasche Talen met vele Arabische en Turcsche woorden’ schrijft, verschenen in Amsterdam in 1603. Voor een derde maal uitgevaren is hij van 1605-1611 gouverneur van Ambon. Van 1611-1618 is hij in Nederland, in 1618 vertrekt hij als Raad van Indië en gouverneur van de Molukken. Op weg van de Kaap naar Batavia komt hij met twee schepen terecht op de westkust van Australië. Hij repatrieert definitief in 1625. 74 Nouselau: Nussalaut, een van de Oeliassers. 75 Outomoerij: aan het oosteinde van Ambon. Zie voor een uitgebreide beschrijving de brief van Coen, dd. 5 aug. 1619 (Coen, Bescheiden I 446). 76 onderstaen: wagen.

Nederlandse historische bronnen 1 196 eerlang veele vruchten sullen geven, soodat in dese quartieren sooveel nagelen sullen vallen [f. 9] als men gevoechlijcken in Europa sall konnen vertieren. Dese plaetsen dan sijn des Compagnies beste leghennen, want dewijle wij den oorloge in de Molucques op den hals hebben ende den vijant aldaer stuyten, mogen de inwoonders van dese quartieren hare nagelen met vrede plucken ende versamelen. Dese plaetsen leggen ten naesten bij op 3,5 graden zuytlijcken breete.

Vijffentwintich off dertich mijlen oostwaerts van Amboyna leggen de eylanden van BANDA daer de foelye ende notenmoscaten alleenelijcken groeyen. Onder desen sijn de navolgende alleene vruchtrijck ende welleer seer gepeupleert geweest: het groote eylant Banda-Nera, Rossingeyn77, Poelewaey78 ende Poeleron79. Op Naera80 hebben wij een vierhoeckich casteel81 met vier bestrijckende bolwercken, altemael met kalck ende steen opgetrocken, alsmede een cleen fortken82 op een hoochte, die over het groote fort doodelijck es commanderende. Van hier sijn de [f. 9v] inwoonders verdreven ende op Lontoor83, Poelowaey ende andere plaetsen gevlucht. De resterende plaetsen worden als republijcken geheel populariter84 geregeert, derhalven soo qualijcken tot onser devotie te brengen sijn, doordien sij vrijheyt gewoon sijn ende veel hooffden qualicken tot een gemene resolutie connen comen. Jae, dickmaels geschiet het, dat de jonge lieden breecken dat de ouden alrede vastelijcken beslooten hadden. Hieromme soo sijn wij, tsedert de onenichheden tusschen ons ende haer geresen, altijt in bloedige oorloge ofte bedriechelijcke vrede geweest. Die van Lontoir hebben haer langen tijt als superieurs over de anderen gedragen, dewelcke hetselve niet connende lijden hare beraetslaginge besonder hebben gehouden, soodat het oostelijcke deel van 't groot eylant, Salamme85, Ortatten86, Combeer87, Ouwen-

77 Rossingeyn: Rozengain. 78 Poeleway: pulo Ai. 79 Poeleron: pulo Run. 80 Naera: Banda Nera. 81 Kasteel Nassau, begonnen door Verhoeff in 1609. 82 Fort Belgica, gebouwd door Both in 1611. 83 Lontoor: Lontor, het grote zuidelijke eiland van de Bandagroep. 84 populariter: door het volk, in tegenstelling tot anderen die door vorsten worden geregeerd. 85 Salamme: Selamme. 86 Ortattan: Ortatan. 87 Combeer: Combir.

Nederlandse historische bronnen 1 197 denner88 ende het eylandt Rossingeyn met ons in vrede sijn getreden89, waerdoor wij niet alleenlijcken hare [f. 10] vruchten, maer oock door haer de meeste vruchten van het gehele eylandt het voorledene jaer becomen hebben. Die van Lontoir bleven even obstinaet ende in vijantschap sitten. Westwaert van dese eylanden leggen twee cleyne, Poelewaey ende Poeleron, onder dewelcke alle beyde geen ofte weynich anckergront en es. Poelowaey es door de commandeur Lam ao. XVICXVI verovert ende, alsoo de inwoonders alle verloopen waren, es hetselve door ons met eenige Ciauwers ende volck van Solor gepeupleert90 ende beseth, haer ernerende met het plucken ende droogen van nooten ende foelye, sijnde de plaetse met een fort91 (dat noch niet opgemaeckt was) en een goet garnisoen well versien. Die van Poeleron in 't jaer XVIC XVII door ons in de uuyterste hongersnoot gebracht sijnde, soodat se voorgenomen hadden haer eylant te verlaeten, wierd door d'Engelschen in hare noot gesecoureert, die sij derhalven haer lant hebben ingeruympt, dat se met verscheydene baterijen beseth [f. 10v] hebben, maar principalijcken hebben sij een cleyn eylandeken92 gefortificeert, dat alsoo gelegen es, dat het de weynich rede, die daer es, genoech bevrijen kan. Wij sijn twee jaren nae malcanderen genootsaeckt geweest door ongelegentheyt van moussons ende winden, alsmede van de steyle gronden, onsse attentaten daerop voorgenomen, naer te laeten. Alle dese eylanden van Molucques, Amboyna ende Banda, sijn bij gemaecte contracten verbonden alle hare vruchten aen geen andere natien als aen ons alleen te leveren, hoewell die van Banda haar sulcx niet aen en trecken.

Op het eylant SOLOR hebben de Portugijsen een fort93 gehat, waervandaen sij op Timor haren handel dreven, bestaende meest in sandelhout. Dit fort es door ordre van de heer generael Pieter Both

88 Ouwendenner: Ouwendender. De plaatsen genoemd in 85-88 liggen alle op het eiland Lontor. 89 Vrede gesloten tussen de Nederlanders en Banda, Selamme, Combir, Ouwendender en Rozengain, 25 juni 1618 (Corpus I 133-135). 90 Zie de brieven van Coen dd. 10 okt. 1616 (Coen, Bescheiden I 196) en van Adriaan van der Dussen dd. 23 sept. 1615 (Bouwstoffen I 132-163). 91 Fort Revengie. 92 Nailacka. 93 Fort Henricus.

Nederlandse historische bronnen 1 198 za. bij capiteyn Appolonius Schotte94 in het jaer XVIC twaelff haer affhandich gemaeckt ende es het [f. 11] selve niet sonder disreputatie van den onssen mette compste van de heer generael G. Reynst za. verlaeten95 en sooveele als doenelijcken es geweest geraseert. Sedert hebben wij, missende het gerieff van die plaetse, op het versoeck van die Moorssche inwoonders, die met eenige andere inwoonderen, sijnde Spaensche Christenen in continuelen oorloge sijn, de plaetse wederomme beseth met twintich off vijfentwintich man, alsoo wij aldaer hoochnodich een retraite96 van doen hebben voor den handel op Solor, die wij jaerlicx met twee ofte drie jachten drijven in sandelhout, hetwelcken een groote subsidie es in onse finantiën, want onsen handel in Indiën es twederhande, d'eene waermede wij retouren van alderhande waren voor 't vaderlandt versorgen, de ander waermede wij met inlantsche vaerten de contanten ende capitalen van de Compagnie soecken te recken ende strecken. Dit sandelhout dan wert overall aen de Chinesen tot Bantam, Patanij97, Siam, op de custe van Carmendel ende het gehele [f. 11v] lant deur verhandelt ende tot grooten prouffijte van de Compagnie gebeneficeert.

Op MACASSAR98 hebben wij voor desen een logie gehadt, maer es met onverstant ende vijantschap van de inwoonderen gelicht99, dat een boot van de Eendracht met vijfthien off sesthien man onverhoets daer aencomende heeft moeten ontgelden100. Wij daerentegen hebben verscheydene hare joncken aengehaelt, tweemael noch corts

94 Apollonius Schotte (?-1613). Met Van Caerden uitgevaren in 1606 als kapitein van de garnizoenen, in 1608 aangesteld tot bevelhebber van het kasteel op Makéan. In 1613 verovert hij Solor, wordt ernstig ziek, gaat naar Jakarta en verdrinkt aldaar bij het baden in een rivier. Hij schreef een discours over de Molukken, dat met een levensbeschrijving is afgedrukt door J.C. Warnsinck, De reis om de wereld door Joris van Spilbergen 1614-1617. WLV XLVII. 's-Gravenhage, 1943. 95 In 1615 geslecht, maar in 1618 hersteld. Contract van 7 sept. 1618 (Corpus I 138-142). 96 retraite: toevluchtsoord. 97 Patani: gelegen aan de oostkust van Zuid-Thailand. 98 Macassar: Makassar, thans Udjung Pandang, op Celebes. 99 Bij het lichten van het kantoor in 1615 door de koopman van het schip ‘Enkhuizen’ waren Makassaarse edelen aan boord gekomen. Deze raakten in paniek, waarna verscheidene van hen werden vermoord (Coen, Bescheiden I 120 en 121). 100 De overval op de boot van de ‘Eendracht’ in 1617, die in onwetendheid aan land ging, was een wraakoefening, waarbij 16 mensen werden gedood (Coen, Bescheiden I 261).

Nederlandse historische bronnen 1 199 voor hare stat geweest, eenige joncken in brant gesteecken ende sommich volck gevangen genomen. De Engelsche, Portugijsen ende Spangiaerden hebben aldaer haeren vrijen handel. Het es voor ons een gelegene plaetse omme van daer de Molucques, Banda ende Amboyna met rijs ende alderhande provijsien te versien, derhalven noodich sall wesen datter na vreede getrachtet werde.

De custe van JAVA es door de [f. 12] onverstanden tot Bantam, Jacatra ende Japara101 geresen geheel in rebelte, derhalven wij wederomme vruntschap gesocht hebben aen de coningh van Grece102 ende Sorbaya103, waervandaen wij well eertijts de Molucques hebben geprovideert gehadt. De coningh van Grece ende Sorbaya, sijnde een vijant van de Mattaram104, die ter oorsaecke van het gepasseerde in Jappara105 oock met ons in oneenicheyt es, heeft ons alle vruntschap bewesen ende hebben aldaer wederomme een contoir geplant, doch door ondiepte van wateren kan de plaetse niet anders als met cleene schepen bevaren werden, dat seer qualijcken comen sall tot het provideren van de innewaertsche quartieren106. De coningh van Mattaram es de machtichste coningh van geheel Java, hebbende sijn name van den grooten stadt binnen in het landt gelegen, pretendeert het keyserdom over geheel Java [f. 12v] hem toe te hooren ende soeckt de andere coningen, die meest aen de zee gelegen sijn, inne te slocken, gelijck hij alrede sommige gedaen heeft. Compt well met drie off vierhondertduysent man te velde. In Japara, leggende op zijne zeecuste, hebben wij een tijtlang onse logie gehadt, waervandaen alle de innewaertsche quartieren met rijs, boonen, droge ende gesouten visch, hout ende alderhande provisien versien sijn geworden, maer door misverstant tusschen de inwoonderen ende d'onsen geresen107, heeft men de logie affgeloopen ende

101 Japara: Japara, ten noordoosten van Semarang. 102 Grece: Gresik, ten noorden van Surabaya. 103 Sorbaya: Surabaya. 104 De Mattaram: bedoeld is de vorst van Mataram (een rijk in midden-Java), die later de titel sultan Agung (1613-1645) voerde. 105 Sinds 1613 hadden de Nederlanders een vestiging te Japara, dat onder Mataram viel. In 1618 rezen daar moeilijkheden, toen de toemengoeng (een hoge ambtenaar) uit naam van de sultan een uitvoervergunning voor rijst had gegeven, waarvan de gouverneur van Japara meende dat die vals was. De uitvoer vond plaats, maar toen het Nederlandse schip vertrokken was, werde de loge afgelopen. De schade bedroeg 20.000 realen aan geld en goederen (Coen, Bescheiden I 389). 106 Namelijk de Molukken en Banda. 107 Zie noot 105.

Nederlandse historische bronnen 1 200 gespolieert108, eenige van de onsen gequetst, dootgeslagen ende gevangen genomen. Daer over wij metten coningh in vijantschap sijn geraect ende hebben Jappara tot twee reysen affgeloopen ende verbrant109. Het ware te wenschen, dat de plaetse wederomme vredelicken gehantiert mochte werden, want voor de innewaertsche quartieren qualijcken gemist kan werden. Ick come nu tot Jacatra ende Bantam [f. 13), waervan ick weynich hebbe te verhalen, alsoo de generael Coen, bij wien ende ontrent wien alles gepasseert es, daervan in 't breet aan de edele heeren bewinthebberen heeft geschreven110, die daervan voor desen aen Hare Ho.Mo.e rapport hebbenf gedaen111. Sooveele moet ick seggen, dat wij Jacatra ingenomen ende geraseert hebben met meeninge ende intentie omme aldaer een groot nieuw fort tot het generale rendevous te begrijpen. Ende hoewell hetselve niet alle bequaemheden en heeft, die soodanich werk well es vereyssende, soo hebben wij naest Bantam in ende ontrent de Strate van Sunda geen bequamer plaetse konnen gevinden. De coningh van Cheribon112, liggende ontrent XXV of XXX mijlen beoosten Jacatra, onderhout met ons vruntschap ende van daer comen dagelicx jonckjens en parauwen met alderhande waren voor het fort van Jacatra tot onse subsidieg. [f. 13v] Op mijn vertreck was Bantam ter zee met vier off vijff schepen van d'onssen beslooten113. Watter uuyt volgen sall sullen hare Ho. Mo. met de compste van de naeste schepen met lief verstaen.

In Succadana114 op BORNEO hebben wij handel die de importanste es in de diamanten, waervandaen 't voorledene jaer een goet retour becomen hebben. Voorts valt er camphor, sanguis draconis115, lapis besoar116, was ende andere waren, die binnenslant vertiert werden.

108 gespolieert: beroofd. 109 Namelijk op 8 nov. 1618 en 23 mei 1619. 110 Coen aan Heren XVII dd. 5 aug. 1619 (Coen, Bescheiden I 445-494). e Doorgehaald: heeren. f hebben is in margine bijgeschreven. 111 Door de advocaat W. Boreel op 28 febr. 1620. 112 Cheribon: Tjirebon. g Er staat subsiedie waarvan de eerste -e- is doorgehaald. 113 beslooten: geblokkeerd. 114 Succadana: Sukadana, op de zuidwestkust. 115 sanguis draconis: drakenbloed, hars van de drakenbloedboom (Dracaena Draco L.). 116 lapis besoar: besoarsteen, steenachtig lichaam afkomstig uit het darmkanaal van sommige dieren, gebruikt als medicijn.

Nederlandse historische bronnen 1 201

Op SUMATRA hadden wij vooralsnoch den handel van peper in Jambe117 ende Andrigiri118, werwaerts eenige schepen om ladinge gegaen waren. In Atchijn119 hebben wij ons contoyr ende een contract120 om in Ticus121 ende Priaman122 te mogen handelen, doch werden door [f. 14] practijcquen van den coning schendelicken getraverseert123.

Den handel van ARABIËN op Mocha124, hebben wij voor desen onderstaen, welcke de Compagnie seer dienstich ende streckelicken es in 't vertieren van eenige inlantsche ende uuyt het vaderlant comende waren tot prouffijt ende augmentatie van onse financiën, die uuyt de coopmanschappen ende handel moeten voortcomen. Het schip ofte schepen tot dese reyse gedestineert doet oock meteenen de voyagie op SOURATTE125, alwaer wij een contoir hebben dat veele inlantsche waren tot prouffijte van de Compagnie slijten kan ende goede handel heeft van indigo ende fijne catoene lijnewaten. Doch alsoo wij om de oneenicheden tusschen d'Engelsschen ende ons ontstaen onsse schepen nyet en dorsten verdelen ende vermits de Engelsche seer sterck op de custe van Cambaya126 sijn, soo hebben wij dit jaer dien handel nyet connen continueren. Dese plaetse staet onder den Mogor127 [f. 14v], die bij haer de Nachobar, dat es de verwonderlijcke, geheeten wert, de machtichste prins van Indiën, doch sijn rijck streckt diep te lantwaerts inne. Alhier konnen veel waren vertiert werden. De Engelsche hebben der grooten handel ende stuyren vandaer ordinaris alle jaer een ofte twee schepen well gelaeden nae 't vaderlandt. Dit es de rechte custe van Indiën daer

117 Jambe: Jambi. 118 Andrigiri: Indragiri, noordoostkust van Sumatra. 119 Atchijn: Atjeh. 120 Een contract met Atjeh komt niet voor in het Corpus Diplomaticum. Coen schrijft in maart 1618 over een licentie voor twee jaar om in Tiku en Priaman te handelen (Coen, Bescheiden I 329). 121 Ticus: Tiku, aan Sumatra's westkust ten noorden van Padang. 122 Priaman: Pariaman, tussen Padang en Tiku. 123 getraverseert: gedwarsboomd. 124 Mocha: in zuidwest Arabië. 125 Reeds vroeg waren er contacten met Suratte (ten noorden van Bombay), maar deze werden door moeilijkheden met hoogwaardigheidsbekleders telkens weer afgebroken. Na de tocht van Pieter van den Broecke in 1615 volgt pas een blijvende vestiging. 126 Cambaya: Cambay aan de golf van Cambay, ten noorden van Suratte. 127 Mogor: Mogul; in de onderhavige tijd Jahangir, zoon van Akbar, regeert van 1605-1627.

Nederlandse historische bronnen 1 202 sich de reviere Indus exonereert128, ende wert noch bij de inwoonderen Indostan genoemt.

Op de custe van MALABAR129 hebben wij geenen handel, doch onderstaen, soude ons onder de Samorijn130 well gewerden, hoewell hem tot verscheyden reysen met beloften ende contracten geabuseert hebben131.

Den handel van CEYLON hebben wij gans ende gaer verlaeten132, vermits de weynich nutticheden ende prouffijten die de Compagnie daervan soude connen [f. 15] genietenh, want de geduyrige inlantsche oorloge met de Portugijsen den handel onveyl maeckt, die de importanste es in caneel ende qualijcken de oncosten van de Compagnie dragen kan. Den inlantschen handel in cocos ende arequa133 van daer op de custe van Cormandel es een prouffijtelijcken handel voor de particuliere handelaers, maer de Compagnie weynich nut.

De gedeelte van Carnatica134 ofte de custe van CORMANDEL es meest in oorloge, vermits het overlijden van den grooten heydenssche coninck van Narssinga135 van 't jaer XVIC derthien tot noch toe geduyrende, pretenderende beyde partijen elck een successeur te maincteneren. Geduyrende welcken oorloge wij ons altijt neutrael gehouden hebben, doch heeft den handel in Palicatte136 vrij wat geïncommodeert137, vermits de stadt tot verscheydene maelen aen ijder partije es overgegaen. Ondertusschen blijven wij in posses-

128 exonereert: ontlast, uitmondt. 129 Malabar: zuidwestkust van India. 130 Samorijn: regerend vorst van Calicut. 131 Steven van der Haghen op 11 nov. 1604 (Corpus I 30-31); Verhoeff op 13 okt. 1608 (Corpus I 53-54). 132 Na de moord op Sebald de Weerdt in 1603 en de problemen met Marcellus Boshouwer, die in 1610 een verdrag met de keizer van Kandi sloot, dat niet werd uitgevoerd (Corpus I 81-83), werd het contact in 1636 hersteld, toen Raja Singa om hulp vroeg tegen de Portugezen. h genieten is in margine bijgeschreven. 133 arequa: vrucht van de areca catechu L., pinang of betelpalm. Deze noot werd gebruikt bij het betelkauwen. 134 Carnatica: deel van de kust van Coromandel. 135 Narssinga: rijk van Vijayangara of Bisnagar, in de 15e en 16e eeuw het machtigste rijk van de Dekan. 136 Palicatte: Paleacatte (Pulicat). 137 incommoderen: moeilijk maken, hinderen.

Nederlandse historische bronnen 1 203 sie van het fort Geldria138, bij ons begrepen tot prouffijte [f. 15v] van degeene die daer toe gerechtit soude mogen wesen. Dese oorloge heeft oock gecauseert dat wij noch jongst Tyrepopulier139 verlaten hebben, alwaer een goeden handel voor de Compagnie hadden ende van de inwoonders seer well getracteert ende ontsien waren. Maslupatam140 onder 't gebiet van de Moorsche coningh van Golkonda141 alwaer de vors. custe eyndicht, es de importanste plaetse daer de meeste handel valt, daer de inlantsche waren tot prouffijte van de Compagnie meest vertiert worden, waervandaen meest de geheele handel van cleeden, sijnde de importanste financiën daer de Compagnies inlantsche prouffijten op gefondeert sijn, gefourniert wert. Van dese custe behalven den inlantschen handel kan jaerlicx een schip van honderdvijftich tot tweehondert last nae 't vaderlant gedispacheert worden met ladinge van indigo, salpeter, katoenegaeren, verscheyden soorten van linewaten ende andere costelickheden. [f. 16]

In ARACAM142 es de coningh seer well tot ons genegen, doch den handel aldaer es seer geringh, vermits de continuelen oorloch, die d'selve coningh tegen die van Ava143 es vuyrende, hetwelcken het affcomen ran 't goudt ende de robijnen beleth. Van de custe van Cormandel op Pegu144 ende Tanasserij145 valt oock een grooten handel, maer en es van d'onssen bij gebreck van fustagie146 tot noch toe niet ondersocht.

Op de custe van MALAYO147, sijnde hetgeen de ouden Aurea Chersonesus geheeten hebben, maeckt hem de coningh van Atchijn geheel machtich148, wandt behalven dat hij Johor ten twedemale

138 Fort Geldria: in 1613 bij Paleacatte gebouwd door Wemmer van Berchem, directeur ter kuste van 1612-1615. 139 Tyrepopulier: Tirupapaliyur, kasteel van Tegenapatnam ten zuiden van Pondicherry. Sinds 1609 in Nederlandse handen. 140 Maslupatam: Masulipatam, waar sinds 1605 een Nederlandse vestiging was. 141 Golkonda: rijkje in de Dekan, Zuid-India. 142 Aracam: Aracan, kustgebied in het noorden van Burma. 143 Ava: een van de belangrijkste staatjes van Burma in de 17e eeuw. 144 Pegu: streek in de omgeving van Rangoon. 145 Tanassery: Tenasserim, staatje aan de westkust van Achter-Indië. 146 fustagie: scheepsruimte. 147 Malayo: Malakka. 148 Atjeh werd van 1607-1637 geregeerd door Iskander Muda, die zijn rijk aanzienlijk uitbreidde. In 1613 en 1618 heeft hij Johore afgelopen.

Nederlandse historische bronnen 1 204 affgelopen ende den coninck verjaecht heeft, soo heefti hij hem noch onlangs meester gemaeckt van Pahan149 ende Queda150 ende dreycht die van Patanie151 sterckelijcken, alwaer wij noch in vreedigen handel sitten, soo van de inlantsche waren, als met de Chinesen, die van jaer tot jaer met d'onssen comen handelen. In Sangora152 [f. 16v], leggende een weynich noort vandaer, hebben wij mede een contoir ende goeden handel, in sonderheyt in de Chineesche waeren.

In SIAM leggen oock onse commisen, doch de importanste handel aldaer es in sappan, sijnde een roothout, als bij ons het Brasilien es, hartenvellen, rocchenvellen153 ende loot, dat jaerlicx op Japan gestuyrt ende tot grooten prouffijt van de Compagnie aldaer verhandelt wert.

JAPAN es voor ons een seer dienstige plaetse154, want behalven de prouffijtelijcken inlantschen handel, bestaende in vertieringe van alderhande waren daer wij meest silver tot retour voor crijgen, soo can men van daer jaerlijcx de Molucques, Amboyna ende Banda met een, twee ofte meer schepen van schoonen rijs ende alderhande provisien van vivres ende amunitie van oorloch versien. Daerenboven soo dient d'selve plaetse onse [f. 17] schepen die wij dan ende dan in de Manilhus stuyren tot een retraicte, want alsoo de schepen het geheel noort mousson moeten overleggen omme op het uuytgaan van 't selve ofte in 't begin van het zuyelijcke op de Chineesche joncken te passen155, soo en es 't haer niet mogelijck met hetselve mous-

i soo heeft is tussengeschreven. 149 Pahan: Pahang op de oostkust van Malakka. 150 Queda: Kedah, aan de westkust van Malakka ten noorden van Perak. 151 Patanie: Patani, aan de oostkust van zuid-Thailand. 152 Sangora: Senggora aan de oostkust van zuid-Thailand. 153 roggevellen: huiden van de bekende dwarsbekkige vis. Ordinaire soorten werden gebruikt voor het polijsten van houtwerk. De mooi getekende fijnere soorten hadden waarde als curiosa, terwijl men er ook magische krachten aan toe schreef. 154 Dit is niet altijd zo gezien, want in 1615 klaagt Reynst: ‘Het ware te wenschen wij ons gelt wederomme hadden ende Japon noyt gesien’ (Reynst aan Heren XVII, Generale Missiven I 47). De bewindhebbers dachten er in 1616 over om de factorij op te heffen wegens de slechte handel (Nachod, Beziehungen 166). 155 Blokkade van Manilla om zo de handel tussen China en de Philippijnen te verhinderen. Hierdoor zouden de Spanjaarden verzwakken en de Chinezen misschien hun koers verleggen naar Indonesië.

Nederlandse historische bronnen 1 205 son in de Molucques te keeren ofte anderssints Pataine156 aen te doen, maer moeten haer nae Jappan begeven alwaer se de goederen naerder packen en versien ende eenige waren tot den handel dienstich laeten ende met het keeren van 't mousson haer nae Java vervoegen.

In CHINA hebben wij geen handel te hoopen ofte te verwachten, maer hebben getracht den handel van de Chineessche waren op verscheydene plaetsen te trecken als Bantam, Patane, Sangora ende anderen. Sedert eenigen tijt herwaert sijn wij van de mandorijns van Cochin-China157 aengesocht geweest om ons contoir aldaer te stabileren158 ende den Chineesschen [f. 17v] handel derwaerts te trecken, hetwelck onderstaen es geweest, dan doordien de schepen op de Chinesen in de Manilhus gebruyckt met goede buyt wederomme keerden, es hetselve niet voortgegaen, alsoo se, bij mancament van 't voorgaende, gelast waren Cochin-china aen te doen om den handel te procureren. Mede soo es het jacht Jacatara met die intentie daer geweest ende van de inwoonderen seer well onthaelt, doch alsoo hetselve jacht omtrent Macau van drie oft vier Portugeessche fregatten besprongen es geworden159, es hetzelve in 't slaen in brant geraeckt ende opgevlogen, sodat wij van het gecontracteerde geen bescheyt en hebben, maar twijffele nyet ofte sullen den handel daer well becomen ende verhope, datter goede trafyque vallen sall, want de plaetse voor de Chinesen soo well genegen es, dat se met alle moussons daer in ende uyt connen comen. Het aenhal[en] ende vermanen van de [f. 18] Chineessche joncken in de Manilhas heeft veroorsaeckt ende gecauseert datter het voorleden jaer drie Chineessche joncken van diegeene, die gewoon waren op de Manilhus te varen, rijckelicken geladen nae Bantham sijn gecomen, doch wierden van de Engelschen omtrent Bantam aengehaelt ende geplundert ende met het besluyten van Bantam sijn se genootsaeckt een geheel jaer over te leggen, daermede dat hetgene wij verhoopt hadden te verrichten, wederomme tot niet gecomen es. Maer vooreerst en heeft de Compagnie het gebreck van dien handel grootelicken niet gevoelt, alsoo wij daer toe nijet heel well vanj contant versien en waren ende een jaer off twee herwaerts goe-

156 Patani, zie noot 151. 157 Cochin-China: Quinam of Annam. 158 stabileren: vestigen. 159 De ‘Jacatra’ had zelf de aanval geopend (Coen Bescheiden I 435). j van is eenmaal doorgehaald.

Nederlandse historische bronnen 1 206 de buyten in de Manilhas hebben becomen160, daervan niet alleen Japan ende de innewaertsche quartieren versien en sijn geworden, maer hebben oock een treffelijcken rijckdom (als gebleecken es) herwaerts aen gestuyrt ende verhoopen dat alsnoch de vijff schepen van ons onder het commandement van Adam [W]esterwolt161 in augusto [f. 18v] XVIC XVIII derwaerts gesonden niet met leedige handen sullen wederkeeren. De handel over geheel Indiën es groot ende wijtloopich ende sall noch meer konnen geëxtendeert werden, wanneer onsse vijanden minder werden ende nyet altijts onsse schepen tegens Engelsschen, Francen, Portugijsen, Spangiaerden ende anderen tot onser verseeckeringe van doen sullen hebben.

In somma de standt ende staet van Indiën (Gode sij loff) es van ons in goeden doene gelaten ende de negotie aldaer es een uuyrwerck dat well gestelt es, daer anders nyet aen en ontbreeckt als een goede onderhoudinge, maer door het misverstant opte custe van Java geresen esser een radt offte twee een weynich ontstelt, maer verhope principalijcken door de vereeninge met de Engelschen, hetwelcken een grooten slach in alle Indiaenssche princen ooren geven sall, dat alles wederomme in ordre sall comen. Ende hoewell de Compagnie ongelooffelijc[k]e lasten ende costen [f. 19] es dragende, vermits de continuelen oorloge die sij op den hals heeft tegens Spangiaerden, Portugijsen ende veele inlansche princen ende natiën, daertegens sij de negotie met gewelt moet staende houden, soo sullen nochtans met hulpe Godes de saecken soodanigen loop nemen, dat soo treffelicken stuck als wij daer bij de hant hebben, strecken sall mogen tot Hare Ho.Mo. eere ende reputatie, tot welstant van 't vaderlant ende tot prouffijte dergener die daer aen in 't besonder es gelegen. Dat

160 Buit veroverd door de vloot van Lam. In de Molukken werden 1500 à 1600 pakken en kisten zijde ter waarde van ongeveer 1500 à 1600 realen aangebracht (Coen, Bescheiden I 273). De buit in Firando (Japan) aangevoerd, beliep f. 743.414.1.10 (Coen, Bescheiden I 294). 161 Adam Westerwolt. In 1614 directeur van de handel in de Molukken. In augustus 1618 uit de Molukken vertrokken naar de Philippijnen met een vloot die zeer slecht was uitgerust en die vanuit Japan werd gefourageerd. Hij bleef in de Philippijnen tot mei 1619 maar behaalde weinig succes, daar men in Macao gewaarschuwd was (Coen, Bescheiden I 518). In 1620 repatrieerde hij, om in 1636 als extraordinaris Raad van Indië weer uit te varen. In mei 1637 werd hij vice-president van de Raad van Justitie te Batavia, in augustus commandeur van een vloot naar Goa, waar hij in januari 1638 slaags raakte met de Portugezen. In September 1638 benoemd tot directeur in Perzië. Hij overleed op 29 aug. 1639 te Ispahan.

Nederlandse historische bronnen 1 207 gunne Godt de Heere, die uwe Ho.Mo. will verleenen geluckige regieringe ende vermeerderinge haerer grootheyt ter salicheyt.

Gerapporteert ende geralieert in de vergaderinge der Ho.Mo. heere de heeren Staten-Generael der Vereenichde Nederlanden, den XXXen martii a.o XVIC ende twintich. uwer Ho.Mo. onderdanigen dienaer Laurens Reael162.

162 Eigenhandig ondertekend.

Nederlandse historische bronnen 1 208

Lijst van afkortingen

A.R.A. Algemeen Rijksarchief BTLV Bijdragen Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde GA Gemeentearchief GG gouverneur-generaal Ho.Mo. Hoog Mogenden, de leden der Staten-Generaal KA Koloniaal archief Resol. resolutie RGP Rijks Geschiedkundige Publicatiën S.G. Staten-Generaal VOC Verenigde Oostindische Compagnie WLV Werken Linschoten Vereniging

Nederlandse historische bronnen 1 209

Lijst van verkort aangehaalde literatuur

Booy, A. de (ed.), De derde reis van de V.O.C. naar Oost-Indië onder het beleid van admiraal Paulus van Caerden uitgezeild in 1606. 2 dln. WLV LXX, LXXI. 's-Gravenhage, 1968-1970. Bouwstoffen voor de geschiedenis der Nederlanders in den Maleischen Archipel. P.A. Tiele en J.E. Heeres (eds.). 3 dln. 's-Gravenhage, 1886-1895. Coen, Jan Pietersz. Bescheiden omtrent zijn bedrijf in Indië. 7 dln. in 8 bdn. H.T. Colenbrander en W.Ph. Coolhaas (eds.). 's-Gravenhage, 1919-1953. Corpus Diplomaticum Neerlando-Indicum. Verzameling van politieke contracten en verdere verdragen door de Nederlanders in het Oosten gesloten. F.W. Stapel en J.E. Heeres (eds.). 5 dln. BTLV 57, 87, 91, 93, 96. 's-Gravenhage, 1907-1955. Dam, Pieter van, Beschryvinge van de Oostindische Compagnie. F.W. Stapel en C.W.Th. van Boetzelaer van Asperen (eds.). 7 dln. RGP 63, 68, 74, 76, 83, 87, 96. 's-Gravenhage, 1927-1954 (herdrukt in 1976). Dijk, L.C.D. van, Neerland's vroegste betrekkingen met Borneo, den Solo-Archipel, Cambodja en Cochin-China. Amsterdam, 1862. Elias, J.E., De vroedschap van Amsterdam 1578-1795. 2 dln. Haarlem, 1903-1905 (herdrukt in 1963). Generale missiven van Gouverneurs-Generaal en Raden aan Heren XVII der Verenigde Oostindische Compagnie. W.Ph. Coolhaas (ed.). 6 dln. RGP 104, 112, 125, 134, 150, 159. 's-Gravenhage, 1960-1976. Groot Placaetboeck ... van de ... Staten-Generael ..., de ... Staten van Hollandt en West-Vrieslandt mitsgaders van de ... Staten van Zeelandt. 9 dln. 's-Gravenhage, 1658-1796. Jonge, J.K.J. de, e.a. De opkomst van het Nederlandsch gezag in Oost-Indië. 19 dln. 's-Gravenhage, 1862-1895. Langeraad, L.A. van, ‘Eenige mededeelingen van Arent van Buchel’. In: Navorscher XXX (1897) 609-650. Meilink-Roelofsz. M.A.P., Asian trade and European influence in the Indonesian Archipelago between 1500 and about 1630. 's-Gravenhage, 1962. Meilink-Roelofsz, M.A.P., ‘Steven van der Haghen’. In: J.R. Bruyn e.a. (eds.), Vier eeuwen varen. Bussum, 1973. Nachod, O., Die Beziehungen der Niederländischen Ost-Indischen Kompagnie zu Japan im siebzehnten Jahrhundert. Leipzig, 1897.

Nederlandse historische bronnen 1 210

Opstall, M.E. van, De reis van de vloot van Pieter Willemsz. Verhoeff naar Azië 1607-1612. WLV LXXIII, LXXIV. 's-Gravenhage, 1972. Resolutiën der Staten-Generaal van 1576 tot 1609. Dl.X (1598-1599), dl. XII (1602-1603), dl. XIII (1604-1606). N. Japikse en H.H.P. Rijperman (eds.). RGP 71, 92, 101. 's-Gravenhage, 1930-1957. Stapel, F.W., Geschiedenis van Nederlandsch Indië. 5 dln. Amsterdam, 1938-1940. Tresoor der zee- en landreizen. Beredeneerd register op de werken der Linschoten Vereeniging. 2 dln. (1-25 door D. Sepp, 26-50 door C.G.M. van Romburch en C.E. Warnsinck-Delprat). 's-Gravenhage, 1939-1957. Valentijn, F., Oud en Nieuw Oost-Indiën, vervattende een naaukeurige en uitvoerige verhandelinge van Nederlands mogentheyd in die gewesten. 5 dln. in 8 bdn. Dordrecht-Amsterdam, 1724-1726. Wall, V.I. van de, De Nederlandsche oudheden in de Molukken. 's-Gravenhage, 1928. Winkel-Rauws, H., Nederlandsch-Engelsche samenwerking in de Spaansche wateren 1625-1627. Amsterdam, 1946.

Nederlandse historische bronnen 1 211

Index

(De cijfers verwijzen naar de folionummers in de tekst)

Ai, zie Poeleway Amboyna (Ambon), 1, 2, 7v, 8, 9, 10v, 11v, 16v Andrigiri (Indragiri), 13v Arabië, 14 Aracam (Aracan), 16 arequa (betelpalm), 15 Atchijn (Atjeh), 13v, 16 Ava, 16

Banda, 1, 9, 10v, 11v, 16v Banda Nera, 9 Bant(h)am, 11, 12-13v, 17, 18 Batchiam (Batjan), 2, 2v, 6v besoarsteen, 13v Borneo, 13v Both, Pieter, 4, 10v

Caerden, Paulus van, 6 Cambaya (Cambay), 14 Cambello (Kambello), 7v Carmendel, zie Cormandel. Carnatica, 15 Celebes, 7 Ceram, 7v Ceylon, 14v Cheribon (Tjirebon), 13 China, 17 Chinezen, 11, 16-18 Ciauw (Siau), 7, 10 Cochin-China, 17, 17v cocos, 15 Coen, Jan Pietersz., 1v, 13 Combeer (Combir), 9v Cormandel, Carmendel (Coromandel), 2, 11, 15, 16

diamant, 13v Don Gil, 3, 4v drakenbloed (sanguis draconis), 13v Engelsen, 7v, 10, 11v, 14, 14v, 18, 18v

foelie, 9, 10 Fransen, 18v

Nederlandse historische bronnen 1 Gammelammo (Gam Lamo), 3 Gana (Ganeh), 5v Geldria, fort, 15 Geylolo, zie Gylolo Golkonda, 15v goud, 16 Grece (Gresik), 12 Gylolo, Geylolo (Halmaheira), 3v, 4, 5

Haghen, Steven van der, 8v

Nederlandse historische bronnen 1 212

Halmaheira, zie Gylolo. hertevellen, 16v Hito (Hitu), zie Hyto. Homunt (Homut), 8 Houtman, Frederik de, 8v Hyto, Hito (Hitu), 2, 8

India, 14v indigo, 14, 15v Indragiri, zie Andragiri. Indus, 14v

Jacatra (Jakarta), 12-13 Jambe (Jambi), 13v Japan, 16v, 17, 18 Japara, 12, 12v Java, 2, 11v, 12, 17, 18v Johor (Johore), 16

K, zie ook C. Kajoa, zie Kayo. kamfer (camphor), 13v kaneel, 15 katoen, 14, 15v Kayo (Kajoa), 6 Kedah, zie Queda. kleden, 15v

Lam, Jan Dircxz., 7v, 10 lijnwaad, 14, 15v Lontoor, Lontoir (Lontor), 9v, 10 lood, 16v Louo (Luhu), 7v luti-luti, 4

Macassar (Makassar), 11v Macau (Macao), 17v Macquiam (Makean), 2v, 5v, 6v Malabar, 14v Maleye (Malakka), 2, 16 Maleye, Maleyo (op Ternate), 3v, 4v Manilhas, -hus, Manulhas (Philippijnen), 3v, 7, 17-18 Marieco (Marieko), 5, 7 Maslupatam (Masulipatam), 15v Matelieff jr., Cornelis, 4 Mattaram (Mataram), 12 Maurits, prins van Oranje, 1, 1v

Nederlandse historische bronnen 1 Mindanao, 7 Mocha, 14 Molucques (Molukken), 1, 2v, 3v, 7, 9, 10v, 11v, 12, 16v, 17 Mothyr (Moti), 2v, 5v

Naera, zie Banda Nera. nagelen, 2v, 3, 5, 5v, 6v, 8-9 Narssinga, 15 Nofaquia (Ngofakiaha), 5v, 6v Nostra Singora del Rasairo (Rosario), 3 notemuskaat, 9, 10 Nousselau (Nussalaut), 8v

Ortatten (Ortatan), 9v Outomoerij, 8v Outon (Oton), 7 Ouwendenner (Ouwendender), 9v

Pahan (Pahang), 16 Palicatte (Paleacatte, Pulicat), 15 Pariaman, zie Priaman. Patanie, -nij, Pataine (Patani), 11, 16, 17 Pegu, 16 peper, 13v Philippijnen, zie Manilhas.

Nederlandse historische bronnen 1 213

Poeleron (pulo Run), 9, 10 Poelewaey (pulo Ai), 9-10 pokken (lutti-lutti), 4 Portugezen, 7, 8v, 10v, 11v, 15, 17v, 18v, 19 Priaman (Pariaman), 13v Pulicat, zie Palicatte.

Queda (Kedah), 16

Reynst, Gerard, 1, 11 rijst, 11v, 12v, 16v robijn, 16 roggevellen, 16v Rossingeyn (Rozengain), 9, 9v Run, zie Poeleron.

Saboue (Sabugo), 5, 7 sago (Molucx broot), 3v, 5, 7v Salamme (Selamme), 9v salpeter, 15v sandelhout, 10v, 11 Sangora (Senggora), 16, 17 sappan, 16v Schotte, Apollonius, 10v Selamme, zie Salamme. Senggora, zie Sangora. Siam, 11, 16v Siau, zie Ciauw. Solor, 2, 10-11 Sorbaya (Surabaya), 12 Souratte (Suratte), 14 Spanjaarden, 2v, 3, 5, 11v, 18v, 19 Succadana (Sukadana), 13v Sula, zie Xula. Sumatra, 13v Sunda, Straat van, 13 Surabaya, zie Sorbaya. Suratte, zie Souratte.

Tabulolo, 6 Tacomo (Takome), 4 Tafasoo (Tafasoha), 6 Taliabo (Taliabu), 7v Tanasserij (Tenasserim), 16 Ternate, 2-5v, 6v-7v Ticus (Tiku), 13v Tidore, Tydore, 2v, 3, 5, 7

Nederlandse historische bronnen 1 Timor, 10v Tirupapaliyur, zie Tyrepopulier. Tjirebon, zie Cheribon. Toeloucque (Toluko), 4 Tydore, zie Tidore. Tyrepopulier (Tirupapaliyur), 15v

Westerwolt, Adam, 18 Wittaert (Wittert), François, 5v

Xula (Sula), 7v zilver, 16v

Nederlandse historische bronnen 1 215

Een memorie over Anthonie Heinsius raadpensionaris van Holland uit 1727 bewerkt door A.J. Veenendaal Jr.

De hierna volgende memorie over de Hollandse raadpensionaris Anthonie Heinsius (1641-1720), afkomstig uit het archief van het Franse Ministerie van Buitenlandse Zaken1, werpt een helder licht op het karakter en op de werkwijze van deze raadpensionaris, over wie nog zo weinig bekend is en die toch zo'n belangrijke rol heeft gespeeld tijdens de periode van de Negenjarige oorlog en van de Spaanse-Successieoorlog. Heinsius2, raadpensionaris van Holland sinds 1689 en een van de naaste medewerkers van stadhouder Willem III, was na diens dood in maart 1702 de centrale figuur in het Nederlandse staatsbestel geworden, zonder overigens alleenheerser te zijn, wat in een republiek als de Nederlandse ook moeilijk kon. De Fransen hadden voor een figuur als Heinsius natuurlijk een grote belangstelling en het is dan ook niet te verwonderen dat er in de Franse archieven vele geschreven portretten van de raadpensionaris gevonden worden3, waarvan het hierna volgende stuk waarschijnlijk het uitvoerigste en tevens het laatste is. Deze memorie was al eerder bekend, maar tot nu toe niet uitgegeven. Alle onderzoekers die het stuk onder ogen gehad hebben, stuitten al direct op twee problemen: wie is de auteur en met welk doel is het opgesteld? Wat betreft het auteurschap zijn in de loop der tijden wel enige gissingen gedaan, maar bewijzen heeft niemand kunnen le

1 Ministère des Affaires Etrangères, Correspondance Politique, Hollande, tome 366, f.36-5v. Een andere, slechtere versie van hetzelfde stuk bevindt zich in hetzelfde archief, Fonds France, nr. 462, f.55-85. Drs. J.H. Kluiver maakte mij attent op de hier uitgegeven versie. 2 Zie over Heinsius: Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek (NNBW), deel I, kolom 1058; B. van 't Hoff, Het Archief van Anthonie Heinsius ('s-Gravenhage, 1950), vooral p. 1-18; A.J. Veenendaal jr. (ed.), De Briefwisseling van Anthonie Heinsius 1702-1720, deel I, 1702. R.G.P. Grote Serie 158 ('s-Gravenhage, 1976), vooral p.viii-xxvi. 3 Zie bijvoorbeeld ook M. van der Bijl, ‘De Franse politieke agent Helvetius over de situatie in de Nederlandse republiek in het jaar 1706’. Bijdragen en Mededelingen van het Historisch Genootschap (BMHG), 80 (1966).

Nederlandse historische bronnen 1 216 veren en ook ik zal in dat opzicht moeten teleurstellen. Blok, in zijn ‘Verslag aangaande een voorlopig onderzoek te Parijs4’, blijkt alleen de slechtere versie gezien te hebben, noemt het stuk zeer merkwaardig en citeert enige gedeelten. Zijn conclusie is dat de auteur een Hollander geweest moet zijn wegens de grote kennis die hij van intern-Hollandse zaken blijkt te hebben. Bussemaker, die de memorie noemt in zijn commentaar bij een andere door hem uitgegeven memorie uit 17285, verwerpt Bloks mening op taalkundige gronden omdat het stuk volgens hem door een Fransman geschreven moet zijn. Hij veronderstelt dat Jacques Basnage6 de auteur is geweest, zonder dat nader toe te lichten. André en Bourgeois tenslotte in hun ‘Recueil des Instructions7’, noemen Willem Buys8 als mogelijke auteur, maar ook weer zonder bewijzen aan te voeren. Nadere beschouwing van het stuk brengt ons weinig verder; het is geschreven in een nette klerkenhand en in een andere hand is de datum 18 december 1726 toegevoegd. Dit kan echter niet juist zijn omdat in de tekst gesproken wordt van de dood van Hoornbeek. Isaac van Hoornbeek, opvolger van Heinsius als raadpensionaris van Holland, stierf echter op 17 juni 17279 en de memorie moet dus in ieder geval van na die datum zijn. Daarmee vervalt ook meteen Bussemakers veronderstelling, omdat de door hem als auteur genoemde Basnage al in 1723 overleed. Blijven over de veronderstellingen van Blok en André/Bourgeois, die natuurlijk niet met elkaar in tegenspraak zijn. Bij lezing van de memorie zal het ieder duidelijk zijn dat

4 P.J. Blok, Verslag aangaande een voorlopig onderzoek te Parijs naar archivalia belangrijk voor de geschiedenis van Nederland, op last der regeering ingesteld ('s-Gravenhage, 1897) 24. 5 Th. Bussemaker, ‘Een memorie over de Republiek uit 1728’, BMHG, 30(1909) 106. 6 Jacques Basnage (1653-1723), Hugenoots réfugié, Waals predikant in Rotterdam 1691-1709, predikant in Den Haag 1709, assisteerde Heinsius bij verscheidene onderhandelingen en werd in 1719 landsgeschiedschrijver. NNBW, II, 95. 7 L. André et E. Bourgeois, Recueil des Instructions données aux ambassadeurs et ministres de France depuis les traités de Westphalie jusqu'à la révolution française, XXIII, Hollande (Paris, 1924) 450. 8 Zie over : J.E. Elias, De vroedschap van Amsterdam, II (Haarlem, 1905) 718; O. Schutte, Repertorium der Nederlandse vertegenwoordigers, residerende in het buitenland 1584-1810 ('s-Gravenhage, 1976) 28. 9 H.P. Fölting, De landsadvocaten en raadpensionarissen der Staten van Holland en West-Friesland 1480-1795, een genealogische benadering ('s-Gravenhage, 1976) 86. Zie ook Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie 29 (1975) 223-226.

Nederlandse historische bronnen 1 217 de auteur inderdaad iemand uit de onmiddellijke nabijheid van de raadpensionaris geweest moet zijn, iemand ook die nauw met hem heeft samengewerkt en zijn vertrouwen heeft genoten. Willem Buys (1661 -1749), de Amsterdamse pensionaris, is dan niet zo'n slechte veronderstelling. Hij behoorde de gehele periode van de Spaanse-Successieoorlog tot de intiemste medewerkers van de raadpensionaris, hij was betrokken bij vrijwel alle pogingen om met Frankrijk tot vrede te komen, gevolmachtigde van de Republiek bij het vredescongres te Utrecht, van 1714 tot 1715 samen met Sicco van Goslinga10 de eerste Nederlandse ambassadeur in Frankrijk na de oorlog, en tenslotte secretaris van de Staten van Holland van 1726 tot zijn dood. Bovendien stond hij bekend als iemand die het Frans uitstekend beheerste. De beschrijving van de gang van zaken tijdens de vergaderingen van de Staten van Holland kan hij natuurlijk heel goed opgesteld hebben omdat hij jarenlang als Amsterdams gedeputeerde daarbij aanwezig geweest is. Alles heel acceptabel, maar nog geen bewijs dat hij de auteur is, Ik vraag mij echter af of een man van het kaliber van Buys, met een dergelijke positie, wel tijd gehad zou hebben en wel bereid zou zijn geweest om een memorie als deze op te stellen. Bovendien is de toon van het stuk, afgezien dan van de kritiek op de zuinigheid van Heinsius en op zijn beleid ten aanzien van de vredesonderhandelingen, wat erg lovend, meer in de stijl van iemand voor wie het een eer was om over zijn vereerde meester te mogen schrijven. Buys, die vrijwel als een gelijke van de raadpensionaris beschouwd kan worden, zou zo waarschijnlijk niet schrijven en vermoedelijk zou hij ook meer kritiek op Heinsius gehad hebben. Tenslotte blijkt uit de laatste alinea van de memorie duidelijk dat de auteur een ondergeschikte geweest moet zijn, die zich erop kon beroemen dat hij wel eens moeilijke opdrachten van de raadpensionaris had gekregen. Buys zou zoiets nooit zeggen. Ik ben daarom eerder geneigd te denken aan een secretaris van de raadpensionaris, een man van gewicht, maar toch een ondergeschikt ambtenaar. Drie van deze functionarissen komen dan in principe in aanmerking, namelijk Abel Tassin d'Alonne11, Jacques Basnage en Jacob Surendonck12. De eerste

10 Zie over Sicco van Goslinga (1664-1731): NNBW, VIII, 625. 11 Zie over Abel Tassin d'Alonne: J.H. Hora Siccama, Aanteekeningen en verbeteringen op het register op de journalen van Constantijn Huygens den zoon. Werken Historisch Genootschap, 3e serie nr. 35 (Amsterdam, 1915) 13. 12 Zie over Surendonck: NNBW, III, 1210.

Nederlandse historische bronnen 1 218 was secretaris geweest van stadhouder-koning Willem III, er werd zelfs gefluisterd dat hij diens halfbroer was, en in 1702 komt hij in dienst bij de raadpensionaris, speciaal voor de buitenlandse geheime correspondentie. Hij bezat zeker het vertrouwen van Heinsius, kon dus over de nodige gegevens beschikken. maar komt helaas toch niet als auteur in aanmerking omdat hij al in 1723 overleed. Basnage, Waals predikant in Den Haag, en een soort assistent van Heinsius sinds 1709 of 1710, is hiervoor al genoemd en om dezelfde reden als d'Alonne afgevallen, zodat alleen Surendonck overblijft. Mr. Jacob Surendonck (1647-1729) was advocaat voor het Hof van Holland, advocaat van den Lande sind 169913 en werd in 1709 aangesteld als ‘commis van den Lande van Hollandt ende West-Vrieslandt ten comptoire van den raedt-pensionaris’, welke functie hij tot 1724 behield. Hij moet een vrij vooraanstaand man geweest zijn - zijn benoeming tot advocaat van den Lande wijst daarop - en al voor zijn benoeming tot secretaris bemoeide hij zich veel met de politiek. Hij had de gewoonte de raadpensionaris en ook anderen te bombarderen met brieven, memories en aanbevelingen, meest over militaire en financiële zaken en over bepaalde aspecten van de buitenlandse politiek. Als secretaris van de raadpensionaris was hij natuurlijk met deze in voortdurend contact, kon over de nodige gegevens beschikken en zal ook wel op de hoogte geweest zijn van de gang van zaken in de vergaderingen van de Staten van Holland. De meeste voorbeelden die in de tekst gegeven worden, dateren uit de laatste jaren van de oorlog of zelfs daarna, wat in het voordeel van mijn veronderstelling dat Surendonck de auteur is, zou kunnen spreken. Maar ook nu weer, bewijzen zijn er niet14. De vraag naar het auteurschap voert ons vanzelf naar de vraag van het doel. Wie had er in Frankrijk nog belang bij een beschrijving van het leven en werken van een staatsman die al zeven jaar dood was? Voor de dagelijkse praktijk van de Franse buitenlandse politiek kan het stuk nauwelijks enige waarde hebben gehad, maar waarom dan zoveel moeite gedaan? Er is eigenlijk maar één verklaring te bedenken en die is dat de memorie bedoeld is geweest voor een historieschrijver of voor iemand die zijn mémoires wilde schrijven en daar-

13 Commissieboek Raad van State, Algemeen Rijksarchief Den Haag, R.v. St. 1533, f.274v. 14 In de collectie Surendonck van het A.R.A. in Den Haag komt geen enkel bewijs van deze veronderstelling voor; wel zijn er vele van zijn memories, vooral op financieel gebied, in aanwezig. Daaruit blijkt dat hij het Frans goed beheerste.

Nederlandse historische bronnen 1 219 bij een portret van Heinsius nodig had. Bovendien moet hij connecties gehad hebben met het Ministerie van Buitenlandse Zaken omdat het stuk, in twee versies nog wel, in het archief van dat Ministerie bewaard is. Men zou dan kunnen denken aan Jean-Baptiste Colbert, markies de Torcy15 (1665-1746), de minister van buitenlandse zaken van Louis XIV, die zich sinds 1721 volledig uit de politiek had teruggetrokken en daarna aan zijn mémoires werkte, die overigens pas tien jaar na zijn dood in druk zouden verschijnen. Torcy was persoonlijk met Heinsius in contact gekomen toen hij in mei 1709 incognito naar Den Haag reisde om de Republiek om vrede te vragen. Komend van Rotterdam stapte Torcy in de avond van de 6e mei allereerst bij Heinsius af en de volgende dagen hebben beide staatslieden, onder vier ogen of in aanwezigheid van anderen, vele gesprekken gevoerd. Deze gebeurtenissen maakten natuurlijk geweldige indruk en het is dan ook niet te verwonderen dat Torcy de nodige aandacht aan dit bezoek heeft besteed in zijn mémoires. Het is denkbaar dat hij tijdens het schrijven van dat gedeelte aan een Hollander heeft gevraagd om een uitvoeriger beschrijving van zijn voornaamste tegenstander uit die dagen te maken. Wat Torcy van Heinsius zegt, komt in zeer beknopte vorm vrijwel overeen met de inhoud van de memorie. Torcy heeft Surendonck misschien persoonlijk gekend, hoewel deze tijdens het bezoek van de Fransman aan Den Haag nog niet in functie was als secretaris. Anders is het heel goed mogelijk dat hij via een tussenpersoon met hem in contact is gekomen. Maar ook hier ontbreken weer de bewijzen, zodat alles een gissing moet blijven. Gelukkig is de memorie op zich zelf zo interessant en blijkt de onbekende auteur zo goed op de hoogte, dat het ontbreken van zijn naam weinig afdoet aan het belang van de tekst.

15 Zie over Torcy: Dictionnaire de biographie française, tome 9,c.195; F. Masson, Journal inédit de Jean-Baptiste Colbert, marquis de Torcy, pendant les années 1709, 1710 en 1711. Paris, 1884; John C. Rule. ‘King and Minister: Louis XIV and Colbert de Torcy’, Ragnhild Hatton and J.S. Bromley (eds.), William III and Louis XIV. Essays 1680-1720 by and for Mark A. Thomson, Liverpool, 1968.

Nederlandse historische bronnen 1 220

Memoire Concernant monsieur Heinsius, conseiller pensionnaire de Hollande et de Westfrise, stadhouder de tous les fiefs et garde du grand sceau de la province

Je renfermeray dans quatre articles ce que j'ay dessein de dire sur ce subject. Dans le premier je donneray une idée exacte de la charge de conseiller pensionnaire de Hollande, parce que quoyqu'elle soit assés connue en général, elle ne l'est pas avec précision. Dans le deuxième je donneray le caractère personnel de monsieur Heinsius. Dans le troisième je marqueray la manière dont il gouvernoit les affaires du dedans. Dans le quatrième enfin je feray voir comment il se conduisoit par rapport aux affaires du dehors.

1mo La charge de conseiller pensionnaire de Hollande est fort ancienne si on la considère du côté des fonctions, car du côté du titre elle est beaucoup plus moderne. Les anciens comtes de Hollande avoyent un secrétaire qui faisoit toutes les affaires, c'estoit leur seul ministre; dans la suite ils adjoutèrent à ce titre celuy de fiscal qui luy donnoit en quelque sorte les attributions de procureur-général. Comme ils n'avoyent dans ces temps-là qu'un seul Conseil qui leur tenoit lieu de Conseil Privé, de Cour de Justice, de Cour Féodale et de Chambre des Comptes et que même ce seul Conseil estoit composé d'un très petit nombre de membres, il est aisé de comprendre que ces princes ne pouvoient pas avoir plusieurs ministres. Dans la suite le nombre des Chambres ou Cours s'estant multiplié, celuy des ministres et des juges se multiplia avec elles. La comtesse Jeanne1, bonne et digne princesse, eut l'honneur de mettre son état sur un pied sage et réglé. Le secrétaire du principal Conseil conserva dans tous ces changements la digni[té] et les fonctions de premier ministre, mais le titre de fiscal qu'il avoit aussy passa de luy à des magistrats en titre d'office dont les uns furent procureurs particuliers et les autres procureurs généraux dans les jurisdictions contentieuses. Enfin la maison de Bourgogne devenue maîtresse des Pays-Bas, fit dans leur gouvernement d'autres changements qu'il n'est pas de

1 Wie hier bedoeld wordt is niet geheel duidelijk; mogelijk Johanna van Brabant, of is de auteur misschien in de war met Jacoba van Beieren?

Nederlandse historische bronnen 1 221 mon sujet de rapporter icy. Elle créa les charges de conseillers pensionnaires dont les titres et les fonctions se sont conservés jusques à présent. Le titre et les fonctions de secrétaire des comptes de Hollande se sont aussy en quelque manière conservés mais avec une grande diminution d'authorité. Il y a un secrétaire des Estats de chacune des sept Provinces Unies sousordonné au conseiller pensionnaire; c'est ce secrétaire qui tient la plume dans les assemblées des Estats et dans celles de leurs Conseillers Députés2 et qui en signe toutes les résolutions particulières. Ces secrétaires ne laissent pas d'avoir bien du crédit quand ils sont distingués par leur mérite et par leur sçavoir-faire. Le conseiller pensionnaire de Hollande, appellé communément le grand pensionnaire, est le premier ministre de la province. Je dis le premier parce qu'il y a des conseillers pensionnaires dans toutes les villes de la province ayants voix et séance dans les Estats; ils font les fonctions de ministres dans toutes ces villes parce qu'elles sont toutes souveraines. Amsterdam, la plus considérable de toutes, en a deux. Le secrétaire des Estats a aussy quelque part au ministère, non dans l'assemblée des Estats mêmes, mais dan[s] celles de leurs Conseillers Députés. Le conseiller pensionnaire de Hollande est à proprement parler, le ministre particulier du Collège des Nobles de la province qui sont le premier corps de l'Estat. Quand ce Collège s'assemble, le conseiller pensionnaire propose et receuille les voix. C'est par cette raison que les Nobles ont tousjours prétendu avoir la nomination exclusive du conseiller pensionnaire de la province, mais on a terminé ce démêlé dans ces derniers terns par une espèce de composition, en vertu de laquelle ie Collège des Nobles est reduit au simple droit de la proposition des subjects. Dès qu'il est élu, les Nobles le présentent aux Estats et après avoir prêté le serment accoutumé, il prend la place à la table des Nobles qui est au milieu du parquet, ayant à sa droite le premier noble et à sa gauche le second dans l'ordre de leur réception. Il a devant luy une sonnette pour faire entrer les huissiers quand il luy plaît et un marteau dont il frappe sur la dite table quand les résolutions des Estats ont passé. Quand l'assemblée des Estats ets formée, le conseiller pensionnaire, placé comme je viens de le dire, fait ses propositions s'il en a de verbales à faire; si elles sont par écrit, le secrétaire des Estats chapeau-bas et debout derrière le conseiller pensionnaire, en fait la lecture. Dès que les unes et les autres sont faites, le conseiller pen-

2 Gecommitteerde Raden.

Nederlandse historische bronnen 1 222 sionnaire s'adresse au premier noble qui est à sa droite et luy demande son sentiment; celuy-cy par une déférence qui est d'usage mais non de droit, luy rend la parole en sorte que le conseiller pensionnaire parle le premier, après luy toute la table des Nobles, il recueuille les voix et conclut. Si la résolution roule sur une affaire d' estat et qui par conséquent regarde le public, le secrétaire d'Estat après l'avoir fait mettre au net, la luy envoye, le conseiller pensionnaire la signe et le secrétaire des Estats la contresigne. Le conseiller pensionnaire sépare et congédie directement de sa seule authorité ses propres maîtres, mais il ne les assemble pas de même; voicy comment cela se fait. Il délibère avec le collège des Conseillers Députés des Estats qui s'assemble tous les jours et expédie souverainement le courant d'une assemblée des Estats à l'autre, le ministre confère avec les députés sur les occasions, les motifs et les besoins de la convocation des Estats, il fait la proposition du tout et estant convenu avec eux, on imprime le résultat de leur délibération qui contient les articles sur lesquels la prochaine assemblée des Estats doit décider3. A l'esgard des articles secrets le conseiller pensionnaire les garde manuscrits par-devers luy pour les proposer aux Estats avec tous les autres qu'il trouve convenir, même sans en faire aucune part aux Conseillers Députés. Après que les Estats ont déliberé sur toutes les propositions qui ont été devant eux et qu'ils ont décidé là-dessus, le conseiller pensionnaire leur dit qu'ils sont séparés et ils se séparent en effect. On sent bien que c'est là une des principales tranches du pouvoir de ce ministre, qui les sépare de même quand il remarque qu'il se met une chaleur dangereuse dans les contestations des membres de l'assemblée. Comme le conseiller pensionnaire a la proposition et le rapport de toutes les affaires, il est clair que son ministère n'est pas borné à celles qu'on appelle affaires d'estat; soit par excellence, soit par opposition à d'autres, il s'etend à toutes les parties du gouvernement, aux finances, à la Chambre des Comptes, à la marine, à la guerre, à la justice et à la police, mais comme sa charge l'occupe beaucoup il ne se mêle que très peu et que par nécessité des affaires de guerre et de justice. Il laisse beaucoup d'authorité aux commissaires que les Estats délèguent aux affaires militaires, dans lesquelles cependant ils ne concluent rien que de sa connoissance et de son approbation. Pour la justice c'est de tous les corps de l'Estat celuy que le conseiller pensionnaire considère et ménage le plus et c'est aussy celuy qui

3 De beschrijvingsbrief.

Nederlandse historische bronnen 1 223 après le corps de la souveraineté est le plus indépendant et le plus honoré dans le pays. Le conseiller pensionnaire de Hollande est député perpétuel de cette province aux Estats Généraux; ceux qui y sont de la part des villes n'y sont que pour trois ans mais le député du corps de la Noblesse de même que le conseiller pensionnaire y sont à vie. L'on comprend facilement que cette députation perpétuelle du conseiller pensionnaire luy donne beaucoup de relief et de crédit, quoyque dans la députation de la Hollande il soit le dernier en rang et ne préside jamais aux Estats Généraux, mais le ministre de la plus puissante des provinces de l'Union ne peut naturellement assister tous les jours à l'assemblée de Leur Hautes Puissances qu'avec de grands advantages. Ce ministre a encore une autre privilège relatif aux affaires qui doivent se traiter dans les Estats Généraux, c'est qu'il est membre perpétuel de ce qu'on appelle la correspondance secrette. C'est un composé de plusieurs députés des Estats Généraux choisis d'entre les plus capables de l'assemblée de L.H.P. pour examiner et digérer les affaires les plus importantes qui doivent estre portées à la délibération des Estats Généraux. C'est à proprement parler le conseiller pensionnaire qui y dirige tout. Le conseiller pensionnaire est d'ordinaire stadhouder des fiefs de la province; cependant ce stadhouderat n'est pas nécessairement attaché à cette charge, les Estats peuvent le donner à qui il leur plaît. Il en est de même du grand sceau de la province, dont la pluspart des conseillers pensionnaires ont été revêtus; comme les appointements de cette charge sont fort modiques, les Estats leur ont souvent donné le grand sceau pour les mettre un peu plus à leur aise. On jugera que ce secours ne pouvoit leur estre indifférent puisqu'ils n'avoient que mille florins par mois comme conseiller pensionnaire et que ce n'a même été que soubs le roy Guilleaume qu' ils ont été portés à vingt mille florins par an4 et c'est à quoy toute leur fortune est bornée, car l'on ne sçauroit regarder comme un bénéfice pour eux les cent mille florins par an dont les Estats leur donnent la disposition surtout pendant la guerre pour des services secrets; ils en rendent à leur maîtres un compte non seulement exact, mais encore scrupuleux.

4 Heinsius ontving als raadpensionaris een salaris van f 12.000 per jaar, evenals trouwens zijn voorganger en zijn opvolger Isaac van Hoornbeek. Het hier genoemde bedrag is waarschijnlijk het jaarsalaris venneerderd met de emolumenten van grootzegelbewaarder en van stadhouder van de lenen.

Nederlandse historische bronnen 1 224-225

Naar een gravure van J.C. Philips in De Riemer, Beschryving van 's-Graven-hage I bij p. 148 Overzicht van een vergadering van de Staten van Holland

Nederlandse historische bronnen 1 226

Le conseiller pensionnaire n'est subject à aucune sorte de cérémonial, surtout depuis la résolution prise par les Estats pendant la dernière guerre pour l'en dispenser totalement, ainsy non seulement il ne rend aucune visite aux ambassadeurs, aux grands et aux princes estrangers5 qui vont le voir, mais il n'en rend pas même aux rois. Le czar et le roy de Prusse luy on fait cet honneur6, il n'est point retourné chez eux et ils ne l'ont point trouvé mauvais parce qu'ils sçavoient le règlement. Du reste, quand des princes de ce rang-là ne gardent point l'incognito à la Haye et qu'ils notifient leur arrivé aux Estats de Hollande et aux Estats Généraux, le conseiller pensionnaire ne manque pas de se trouver à la double députation qui leur est envoyée pour les complimenter. La charge de conseiller pensionnaire de Hollande n'est pas à vie par elle-même; celuy qui en est revêtu est obligé de demander sa démission aux Estats au bout de cinq ans. En effect il la demande à la fin de chacun de ces termes, mais communément il est confirmé et même prié de la part de ses maftres de continuer. Cependant on trouve dans les tems un peu reculés des exemples de dimission accordée aux conseillers pensionnaires au bout des cinq ans7. Si le conseiller pensionnaire se trouve malade vers le tems de l'assemblée des Estats, on en prolonge la convocation à moins qu'il n'y ait des affaires très pressantes sur le tapis et quand les Estats siègent dans ces circonstances, ils envoyent consulter le conseiller pensionnaire sur tout ce qui est proposé. Alors c'est ordinairement le conseiller pensionnaire de la ville de Dordrecht, qui comme ministre de la première ville de la province, fait ses fonctions. Cependant la Noblesse prétend que dans ce cas-là comme dans celuy de la vacance du premier ministre de la province, c'est à elle de remplir les fonctions, comme cela s'est en effect pratiqué pendant la maladie et après la mort de M.r Hoornbeck8. L'on convient même qu'au titre de l'in-

5 Lamberty, Mémoires pour servir à l'histoire du 18e siècle, 2e éd. (La Haye, 1727) V, 37, zegt naar aanleiding van het bezoek van Eugenius van Savoye aan Den Haag op 8 april 1708. ‘Avant midi il alla rendre une visite au Conseiller-Pensionnaire Heinsius. Celui-ci qui n'est pas sujet à la formalité de la première visite, ni d'en rendre aucune, en fit cependant une le lendemain à ce Prince’. 6 Tsaar Peter de Grote bezocht Holland in 1697/1698 en 1717, Frederik I van Pruisen kwam verscheidene malen naar Holland, o.a. in 1702 en 1706. 7 Zo werd bijvoorbeeld Adriaan Pauw in 1636 ontslagen als raadpensionaris na een ambtstermijn van 5 jaar. 8 Wagenaar, Vaderlandsche Historie, deel XVIII, p.452v, zegt hierover: ‘Zijn (= Hoornbeeks) gewigtig Ampt, welk, eenigen tijd, bij voorraad, door Jakob Godefroi, Baron van den Boetselaar, als eerste der Heeren Edelen, waargenomen geweest was, werdt, op den zeventienden van Hooimaand, opgedragen aan den Thesaurier-Generaal, Mr. Simon van Slingeland’.

Nederlandse historische bronnen 1 227 stitution le premier noble est en droit de prendre la place du conseiller pensionnaire dans ces occasions et d'exercer avec la même authorité dans l'assemblée des Estats. Voilà les principales attributions de la charge de conseiller pensionnaire de Hollande. Il est tems de parler du caractère personnel de celuy qui fait le subject du présent mémoire et comme je veux m'éloigner également de la satyre et du panégyrique, je n'y suivray d'autre loy que l'exacte vérité.

2do Monsieur Heinsius ne brilloit point par ce que nous appellons esprit. Il n'y avoit rien dans ses entretiens familiers, dans ses conférences avec les ministres, dans ses discours aux Estats ny dans ses lettres qui eut cette vivacité, cette légèreté, cette finesse qu'on demande et qu'on trouve dans un homme d'esprit. Il s'embarassoit même assés peu de l'arrangement de ses paroles, il se contentoit d' exprimer nettement sa pensée, c'est à quoy il se bornoit par rapport au bien dire. La langue du pays dans laquelle il étoit obligé de parler le plus souvent n'est pas susceptible de tous les ornaments de la langue françoise et il ne possédoit pas à fonds l'élégance et les tours de cette dernière. Ces deux choses pouvoient l'excuser sur le manque de cette partie de l'éloquence qui consiste à s'exprimer en termes nobles et délicats. Mais M.r Heinsius estoit bien dédommagé par l'étendue du bon sens et par la sûreté du jugement de ce qui pouvoit luy manquer du côté de la rhétorique. Il est peu d'hommes qui puissent mieux penser qu'il pensoit; tout ce qu'il disoit et qu'il écrivoit étoit marqué au coin de la sage raison et de la grande réflexion. On ne luy entendoit jamais advancer des choses ou foibles ou puériles, pas même quand il estoit forcé de soutenir une cause ou problématique ou mauvaise. Il aimoit mieux ne rien dire du tout que de dire quelque chose où le bon sens de dominât pas, aussy trouvoit il dans la longue habitude du silence de vastes resources dans ces embarras comme je le diray dans la suite. C'est dans ce sens exquis et dans ce solide jugement qu'il trouvoit tous les ressorts de sagesse, de prudence, de bonne conduite et de modération qu'on admiroit dans ce qu'il manioit et proposoit. Habile à lier les événements et à bien connoître l'enchaînement naturel des causes avec leurs effects, il lisoit pour ainsy dire dans l'avenir et certainement il avoit sur cela un talent tout à fait extraordinaire;

Nederlandse historische bronnen 1 228 c'est du moins ce sur quoy je l'ay tousjours trouvé supérieur jusques à en estre étonnant. Comme il pensoit beaucoup il ne se déterminoit que lentement; ses longueurs ont souvent impatienté ceux qui ont à faire à luy. Le tempérament extrêmement froid dont il estoit, joint à ses réflexions muitipliées, le tenoit assés longtems suspendu, mais s'expliquant enfin, on le voyoit prendre un party sensé dont il n'estoit point embarassé de dire les motifs. Il attendoit beaucoup du tems, il ne faisoit point difficulté de me le dire quelquesfois, pénétré de cette remarque de Tacite dont il s'estoit fait une maxime dans les affaires épineuses: cunctando restituet rem9. Cependant il est vray que la longueur de ses délibérations ne luy a pas tousjours réussi; non seulement on luy en fit souvent des reproches, mais de plus il en a veu et senti luy-même les dangereuses conséquences dans les circonstances qui précédèrent la paix d'Utrecht et dans la paix-même, événement qui luy fit perdre dans la République une très grande partie de son crédit et qui fut suivi d'une décadence qui, influant sur son corps et sur son esprit, le conduisit au tombeau. Tous ceux qui l'ont practiqué et veu de près sçavent que depuis la paix d'Utrecht il n'estoit presque plus le même. Mais pourquoy, me dira-t-on, ce ministre qui perçoit d'ordinaire les obscurités de l'avenir comme je l'ay dit cy-dessus, put-il se tromper sur une chose aussy interressante que celle de la paix? Cette question se résout par une autre question, pourquoy les hommes sontils subjects si non précisement aux passions, du moins aux préjugés? M.r Heinsius tousjours extrêmement fidèle au party auquel il s'estoit lié, ne pouvoit se séparer du ministère Anglois dont il s'estoit si bien trouvé. D'un autre côté il ne pouvoit se persuader que le nouveau ministère put se soutenir. Il en disoit des raisons d'estat auxquelles il sembloit qu'il n'y avoit rien à répliquer et enfin il se flattoit que quoyqu'il arrivât, ce nouveau ministère seroit obligé pour sa propre sûreté de ménager précieusement la République. Cela ne manquoit pas de vraysemblance, cependant la chose tourna tout autrement; ce ministère traitta moins la République en alliée, qu'en puissance dépendante et en effect son sort se trouva en quel-

9 Prof. dr. B.H. Stolte te Nijmegen maakte mij er op attent dat dit motto niet van Tacitus is maar van Ennius. Het is te vinden in diens Annales, boek XII, fragment 1. De eerste regel van dit fragment luidt: ‘Unus homo nobis cunctando restituit rem’ en heeft betrekking op de Romeinse dictator Quintus Fabius Maximus Cunctator. Ethel M. Steuart (ed.), The annals of Quintus Ennius (Cambridge, 1925) 52.

Nederlandse historische bronnen 1 229 que manière dans les mains des Anglois. M.r Heinsius remua dès lors tous les ressorts imaginables pour s'affranchir de leur joug, mais les difficultés de soutenir la guerre luy ayant paru insurmontables, il fut contraint de plier, se rabbattant sur la barrière pour consoler en quelque manière la République des frais immenses d'une guerre dont à proprement parler elle ne tiroit aucun advantage réel. Enfin M.r Heinsius se trompa très fort dans cette importante occasion et son obstination luy coûta fort cher comme je l'ay remarqué, mais il faut advouer que jusques là l'on n'avoit rien veu de ce ministre qui ne fût d'une excellente tëte et d'un grand homme d'état. M.r Heinsius avoit un talent merveilleux pour la conciliation des esprits et ce talent d'un prix inestimable surtout dans les républiques, luy attiroit une considération et une confiance infinie. Comme il en avoit éprouvé mille fois l'utilité, il le cultivoit avec un soin extrême, porté à cela par son naturel doux et pacifique et par la connoissance qu'il avoit de la nécessité et de l'importance d'entretenir l'union et la bonne harmonie dans l'Estat sans penser jamais à se prévaloir pour ses advantages particuliers des divisions qui ne pouvoient se terminer que par son ministère. La probité de M.r Heinsius étoit parfaite à toutes sortes d'égards; personne n'a jamais pu se plaindre d'aucun manque de parole de sa part, d'aucun mauvais office, ny même de la moindre indiscrétion et il estoit ennemi déclaré de la dissimulation, de l'artifice et de la duplicité. Il rendoit de fréquents services à plusieurs membres de la République et c'estoit tousjours sans ostentation. Il arrivoit même quelquefois qu'ils estoient rendus plusieurs jours avant d'estre demandés, c'est ce dont je sçay divers exemples. L'humanité et la modestie de ce ministre ne scauroit estre exprimé; les plus petits luy parloient avec autant de facilité que les plus grands et [il] les traittoit tousjours avec une extrême douceur, quoyqu'ils abusassent presque sans fin de la liberté qu'ils avoient de le voir et de le faire souvenir tous les jours de leurs affaires sur lesquelles il leur avoit dit tant de fois qu'elles n'estoient pas faisables. Il pensoit humblement de soy-même et cela alloit souvent jusqu'à la deffiance de ses lumières. Il avoit pour ses maîtres une déférence et un respect qui ne pouvoit aller plus loin. Il pouvoit tout prendre sur luy et il leur faisoit honneur de tout. Au lieu d'abuser de son authorité il ne la portoit même que rarement au degré de ses usages les plus légitimes; on ne le vit seulement jamais tenté d'en faire sentir le poids à ceux qui le traversoient, de sorte que la vengeance si flatteuse pour un si grand nombre d'hommes est un plaisir qu'il ne connut peut-estre jamais

Nederlandse historische bronnen 1 230 qu'en idé. Enfin si humble et si modeste en tout ce qui le regardoit, il avoit toute la fermeté et toute la roideur possible dans tout ce qui interressoit la réputation et la grandeur de la République; c'estoit pour luy un point fixe auquel il rapportoit toutes ses veues et toutes ses opérations. Ce ministre estoit extrêmement laborieux, à quoy il estoit porté par son inclination et secondé par la nécessité des affaires; d'ailleurs il n'estoit partagé ny par les plaisirs, ny par la table. Ses plaisirs se bornoient à une courte promenade dans son jardin et sa table extrêmement frugale ne voyoit jamais de convives; il ne mangeoit jamais chés personne et personne ne mangeoit jamais chez luy. Cependant laborieux comme je viens de le représenter, il n'expédioit pas autant d'affaires qu'un autre moins appliqué en pourroit faire; il rêvoit longtems à son travail parce que la vivacité qui est l'heureux véhicule des affaires luy manquoit, mais ce qu'il faisoit estoit très bon et très solide. Il estoit très profond dans toutes les parties du droit; il sçavoit en particulier mieux que personne les placaets, c'est à dire les ordonnances et les loix du pays, estant né avec une prodigieuse mémoire. Le droit public luy estoit extrêmement familier et il ne manquoit presque rien au systhème qu'il s'estoit fait des intérêts des puissances de l'Europe. Je voudrois pouvoir, sans manquer à la fidélité de son portrait, achever icy mon tableau ou couvrir une tache qui l'enlaidit; c'estoit l'oeconomie outrée ou pour parler plus franchement encore l'avarice dont estoit ce ministre. Elle frappoit tout le monde et j'en sçay en particulier des traicts presque incroyables. Ce vice luy a souvent fait ignorer bien des choses essentielles et luy a fait manquer des coups importants pour la République, mais comme il récompensoit très maigrement les advis et les mémoires, on luy en donnoit pour son argent et par conséquent il estoit très imparfaitement servi. Il faut rapporter à son avarice presque tous les mécontentements, les inimitiés et les mauvais offices dont il a eu tant de fois lieu de se plaindre et de se répentir parce qu'on le chargeoit de toutes les chichetés que l'Estat marquoit dans ses récompenses. Cela répandit sur son ministère un air et une réputation de dureté qui dura autant que sa vie. Il le sçavoit mais il luy estoit impossible de se vaincre là-dessus. L'esprit d'avarice qui régloit ses dépenses personnelles passa dans celles qu'il faisoit ou proposoit pour la République; ce qu'il regarda peut-être comme vice par rapport à luy, il le regarda peut-être comme une vertu par rapport à l'Estat et je crois que c'est tout ce qu'on peut imaginer de mieux pour le déchar-

Nederlandse historische bronnen 1 231 ger en partie de cette faute, sans laquelle il auroit été infiniment honoré et presque adoré dans le pays. Il faut adjouter pour sa décharge que très certainement il n'a jamais converti à ses usages et à ses intérêts personnels un denier des fonds de l'Estat. Par exemple il estoit le maître absolu et sans compte rendre de cent mille florins par an pour ses correspondances, mais à la fin de chaque année il produisoit l'état de ces sortes de dépenses avec une exactitude scrupuleuse et il faisoit voir en détails que souvent il n'y avoit pas employé la cinquième partie de ce petit fonds. Sur cela l'Estat le pressa tousjour de garder le reste pour luy, mais il le refusa constamment.

3tio Je passe à la discussion de la méthode dont M.r Heinsius se servoit pour le gouvernement des affaires du dedans. Dans l'entredeux des assemblées de ses maîtres il régloit tout dans le collège des Conseillers Députés de la province, qui comme je l'ay dit exercent la souveraine puissance tant que les Estats ne sont point assemblées. Il se servoit pour cela du crédit du premier noble qui dans cette qualité est toujours président de ce collège10. Tout conseiller pensionnaire est [et] sera tousjours obligé d'estre estroitement lié avec ce président, qui a une influence prodigieuse sur toutes les délibérations du collège; il faut qu'un conseiller pensionnaire gouverne le président et par luy tout le collège. C'est à quoy M.r Heinsius a tousjours apporté une singulière attention, aussy fut-il tousjours le maître de ce collège et c'est encore ce qui contribua beaucoup à la grande authorité qu'il eut dans les Estats, parce qu'il y portoit les délibérés et les préadvis des Conseillers Députés, avec lesquels il avoit luy-même préparé et digéré toutes les matières. Dans le cas un peu embarrassants M.r Heinsius mandoit ou tous, ou quelques-uns des conseillers pensionnaires des villes pour conférer et travailler avec luy; cela fait, les dits pensionnaires s'en retournoient et rendoient compte à leur maîtres de la situation des affaires et des sentiments du grand pensionnaire là-dessus, afin qu'ils vinssent aux Estats préparés et instruits. Sa grande maxime, qu'il m'a répétée bien des fois dans l'occasion, estoit qu'un conseiller pensionnaire de Hollande ne doit jamais faire à ses maîtres aucune proposition de conséquence sans estre assuré du succès parce, disoitil, que le fort de cette charge consiste plus dans l'idé qu'on a du

10 In de tijd van Heinsius waren dit Jacob van Wassenaer-Duyvenvoorde, van 1695 tot 1707, en Willem van Wassenaer-Sterrenburg, van 1707 tot 1723.

Nederlandse historische bronnen 1 232 crédit du ministre, que dans l'authorité intrinsèque de l'employ. C'est en partie pour cela qu'il gardoit longtems par-devers luy les affaires importantes sur lesquelles il ne luy étoit pas tousjours si facile d'amener les opinions des autres à la sienne. Pour s'en mieux assurer il ne se contentoit pas de négocier avec les pensionnaires des villes; parce qu'il ne pouvoit pas faire assés de fonds sur le crédit et sur l'affection de quelques-uns d'entre eux, il concertoit avec les députés mêmes, dont il n'y en avoit presque aucun qui n'eut besoin de luy à quelque esgard, en sorte qu'il sçavoit tousjours le résultat de ses ouvertures avant de les avoir fait à l'assemblée des Estats. Après cela il est aisé de comprendre que gouvernant le collège des Conseillers Députés par le premier noble leur président, comme je vient de le dire, et les Estats mêmes par les magistrats des villes députés à leurs assemblées, il falloit nécessairement que son authorité fut extrêmement étendue. J'adjouteray qu'un des moyens qui servoit le plus à affermir son crédit dans l' Etat estoit l'attention infinie qu'il apportoit à la conservation des privilèges des villes, c'est un article sur lequel on ne le vit jamais ny varier, ny mollir et, pour tout dire en un mot, il s'en montroit aussy jaloux que les villes mêmes. Enfin ce qu'il faisoit dans l'occasion à l'esgard des villes entre elles, il le faisoit à l'esgard de toute la province. Il se trouve dans ce pays-là des concurrences tousjours délicates et dangereuses entre la province d'Hollande et les six autres; dans ces cas-là M.r Heinsius soutenoit avec une fermeté et une vigueur extraordinaire les droits de ses maîtres, beaucoup plus habile et en même tems beaucoup plus heureux en cela que le fameux M.r De Witt. Ce grand homme vouloit l'emporter à la pointe de l' épée comme on parle, mais s'étant trop découvert sur le dessein qu'il avoit d'assujettir les résolutions des six autres provinces à celles de Hollande, il ne leur fut pas difficile de le faire échouer, mais M.r Heinsius qui d'une côté n'avoit pas sur cela de si grandes veues et qui de l'autre étoit d'une circonspection et d'une réserve profonde dans toutes ses veues, ne se laissoit jamais pénétrer. C'est à la faveur de ses dispositions tousjours secrettes qu'il porte sans aucune sorte d'ostentation l'influence de la province de Hollande sur toutes les autres de l'Union aussy loin qu'il se puisse, sans cependant donner d'atteinte directe à leur souverainité. Il arrive souvent dans un gouvernement comme celuy de la province de Hollande, composé de dix-huit villes souveraines avec séance et voix aux Estats, il arrive dis-je, souvent que quelqu'un de ces villes affectionne de certaines choses ou tout à fait indifférentes ou peu importantes au corps de la province; M.r Heinsius sçavoit ha-

Nederlandse historische bronnen 1 233 bilement leur en laisser solliciter pendant quelque tems la concession et comme elles connoissoient très bien qu'elles ne pouvoient réussir que par luy, elles tenoient tout le compte possible du succès de leurs demandes. Il arrive aussy communément dans ce pays-là que la pluspart des affaires qui demandent une longue délibération et exigent non seulement le consentement des députés insuffisamment authorisés pour les cas subits ou extraordinaires, mais encore celuy du conseil souverain des villes, la pluspart de ces affaires se prennent ad referendum. M.r Heinsius donnoit à ses maîtres tout le tems qu'ils vouloient pour revenir aux Estats instruits et authorisés et cela uniquement pour leur laisser tous les dehors de la souveraine authorité, sa maxime là-dessus estant que ceux à qui il appartient de décider, doivent aussy estre les maîtres du tems de la décision; dans le fonds, sans paroître ny empressé, ny actif, il faisoit tout. Soigneux aux dernier point d'entretenir la concorde et la paix, jamais il ne suscita ny ne fomenta les cabales, mais il sçavoit qu' elles étoint inévitables dans un gouvernement comme celuy-là et il en profitoit presque tousjours en faveur du plein public. C'est selon moy dans l'usage de ces cabales qu'a brillé la plus grande finesse de sa politique. Nous en avons veu une entre autres formée de sept petites villes de la Nord-Hollande, qui en ayant gagné trois de la Sud-Hollande, avoit par là la supériorité des suffrages dans l'assemblée des Etats. Il la laissa subsister longtems, faisant cependant tousjours semblant de vouloir la détruire, il alla même quelques fois jusques à s'élever publiquement contre elle et à en représenter les conséquences, mais il étoit bien résolu de la soutenir jusques à ce que la ville d'Amsterdam, qui par le besoin qu'on avoit de sa bourse et de son crédit pendant la guerre avoit pris un ascendant excessif dans les Estats de Hollande, fut assés humiliée pour se contenter de sa voix dans les dits Estats, sans prétendre entraîner, comme elle l'avoit fait pendant quelques séances, la pluspart de celles des autres villes. Amsterdam ayant enfin senti ce qu'on appelloit alors la correspondance des petites villes et qui n'étoit autre chose que la cabale dont je viens de parler, non seulement mettoit une barrière invincible à la poursuite de ses desseins, mais qu'elle l'empêcheroit même de recouvrer son authorité ordinaire et légitimes, puisque toutes les résolutions estant réglées avant que les propositions fussent portées à l'assemblée des Estats, en sorte que le suffrage de cette ville ne décidoit plus rien. M.r Heinsius sans lequel cette correspondence, toute puissante qu'elle estoit, n'entreprenoit rien de considérable, voyant la ville d'Amsterdam revenue à son premier état, rompit cet-

Nederlandse historische bronnen 1 234 te cabale dans le fort de son crédit et il employa à la dissoudre autant de sçavoir-faire et de secret qu'il en avoit mis à la soutenir et à profiter pour le plus grand bien de l'Etat d'une liaison que le public jugeoit infiniment dangereuse11. Amsterdam luy sçut grand gré de sa réconciliation avec les petites villes et se piqua depuis ce temslà d'un attachement tout nouveau à sa personne et d'un plus grand dévouement à ses desseins. Il ne me reste pour finir ce mémoire qu'à marquer la méthode dont M.r Heinsius se servoit dans le maniment des affaires du dehors, c'est à dire tant par rapport aux ministres de la République dans les pays estrangers, que par rapport à ses négociations avec les ministres des cours étrangères auprès des Etats Généraux.

4to M.r Heinsius n'avoit point de correspondance directe avec les ministres de la République dans les pays étrangers et cela par deux raisons, l'une que n'étant point luy-même ministre des Estats Généraux mais simple député de la province de Hollande à leur assemblée, il n'avoit aucun ordre à leur donner, l'autre qui est tirée de son caractère personnel c'est que pour ne se point commettre, il n'écrivoit dans les pays étrangers que le moins qu'il pouvoit. Cependant il avoit avec les ministres de la République un commerce indirect par lequel ils apprenoient ses sentiments et ses intentions sur toutes les affaires qu'ils manioient; cela s'exécutoit par le greffier des Estats Généraux qui est à proprement parler leur ministre propre, charge qui étoit alors et est encore remplie par l'un des hommes du monde qui a le plus de mérite12. M.r Heinsius convenoit de tout avec le greffier et celuy-cy accompagnoit les résolutions de L.H.P. de mémoires instructifs sur la conduite qu'ils avoient à tenir dans leurs négociations. Quand les ministres de la République dans les cours étrangères se trouvoient subjects de la province d'Hollande, il leur écrivoit quelquefois, surtout s'il agissoit de quelque chose qui pût interresser ses maîtres et s'ouvroit assés avant là-dessus avec eux. Ceux-cy s'addressoient plus particulièrement à luy que ne le faisoient les ministres tirés d'une des autres provinces, quoyque ces derniers ne manquassent point de luy envoyer le duplicat de ce qu'ils

11 De auteur bedoelt hier waarschijnlijk het verzet van de steden van het Noorderkwartier van Holland, samen met enige van het Zuiderkwartier onder leiding van de Gorkumse pensionaris Abraham van Hoey, tegen de overheersende positie van Amsterdam in de Staten van Holland in de jaren 1710-1714. 12 In de tijd van Heinsius was dit François Fagel ‘de Oude’ (1659-1746), griffier van de Staten-Generaal van 1690 tot 1744. NNBW, III, 387.

Nederlandse historische bronnen 1 235 mandoient à L.H.P. et au greffier13. Je diray dans un moment le principal advantage que M.r Heinsius tiroit de son commerce avec les ministres de l'Etat dans les pays étrangers. A l'esgard des ministres des puissances étrangères auprès des Etats Généraux, voicy comment il se conduisoit avec eux. Comme par une déférence singulière ils s'addressoient à luy avant d'avoir veu ny le greffier, ny le président qu'ils étoient naturellement obligés de voir le premier. M.r Heinsius déjà instruit par les ministres de la République, les recevoit selon leur caractère et tous en général avec une très grande honnetteté, les reconduisant sans distinction jusques à leurs carosses, civilités par lesquelles il les dédommageoit en quelque manière des visites qu'ils en avoient receu s'il n'avoit été entièrement dispensé du cérémonial. Dans la première audience des ministres étrangers il ne se parloit d'ordinaire que de la résolution des princes ou états qui les envoyoient de vivre en grande union avec la République; dans la deuxième, qui précédoit d'ordinaire la première visite qu'ils rendoient au président de semaine pour luy remettre leurs lettres de créance, les ministres luy expliquoient la raison particulière de leur envoy et luy montroient la copie de leur dittes lettres de créance. Dans la troisième audience, qui suivoit la présentation de ces lettres et leur légitimation en qualité de ministre auprès de L.H.P., ils entroient en matière avec luy et ne manquoient pas de le trouver froid et réservé. Il conservoit cet air avec eux jusques à ce qu'il crut avoir à peu près découvert le caractère de leur esprit; s'il les trouvoit francs et ouverts il s'expliquoit assés clairement avec eux et s'ils soutenoient auprès de luy ce caractère et qu' ils eussent d'ailleurs du génie et de la capacité, ils avoient sa confiance, mais véritablement ce n'estoit qu'après les avoir tournés de tous les côtés et percés pour ainsy dire de part en part. S'il leur remarquoit de la finesse, du manège et de la duplicité, ils pouvoient s'assurer qu'ils ne sçauroient jamais rien de luy et ne trouveroient auprès de sa personne aucune douceur, ny auprès de L.H.P. aucun aggréement que celuy auquel la nécessité de ménager leurs maîtres les obligeoient de luy procurer. Ils ne trouvoient chez luy qu'une défiance hérissée et tout à fait glacéante; quand ils le poussoient à bout par des questions, il leur répondoit par des demandes, c'est ce dont j'ay été plusieurs fois le témoin.

13 Deze passage is niet geheel juist. Heinsius voerde ook een regelmatige briefwisseling met niet-Hollandse gezanten van de Republiek in het buitenland, zoals bijvoorbeeld met Marinus van Vrijbergen in Londen, Johan van Haersolte in Riga en Warschau en Christiaan Carel van Lintelo in Berlijn.

Nederlandse historische bronnen 1 236

Quand les Etats Généraux avoyent pris quelque résolution sur des mémoires de ministres tousjours communiqués à M.r Heinsius, ils14 se rendoient d'abord chez luy pour en sçavoir le contenu qui communément se trouvoit conforme à ses idées. Il le leur disoit s'il étoit agréable pour eux; autrement il les renvoyoit au greffier, à moins que quelque raison d'état ne l'engageat à le leur annoncer et cette raison d'état estoit tousjours tirée du dessein d'engager ces ministres à faire désister leurs maîtres des objects à l'occasion desquels ces fâcheuses résolutions avoyent été prises. C'est dans des cas de cette nature entre autres que M.r Heinsius étoit admirable; ses représentations étoient soutenues d'un sens si exquis que la pluspart des ministres sortoient de son audience ou prévenus, ou persuadés qu'ils devoient se porter à ce qu'il souhaitoit. Ils l'exécutoient même souvent et leur facilité à suivre ses opinions leur attiroit quelques fois de vives réprimandes de la part de leur cour, mais quand cela étoit arrive, il se prêtoit à tous les moyens légitimes et convenables pour les raccomoder avec leur maîtres, à quoy il réussissoit presque tousjours par le prodigieux crédit qu'il avoit dans les pays estrangers. Du reste il alloit tousjours également à ses fins; quand il avoit pris du goût pour un ministre, il avoit une vraye cordialité pour luy et le dirigeoit dans les négotiations dont il étoit chargé, mais quand quelque mauvaise manoeuvre d'un ministre l'avoit prévenu contre luy, il luy étoit à peu près impossible d'en revenir, estant dans ce principe que je luy ay entendu répéter bien de fois que quand un homme n'a pas été droit dans une affaire, on doit présumer qu'il peut estre double en toute. Il se peut qu'il eût trop étandu ce principe, mais enfin e'en étoit fait cela passoit chez luy pour maxime. M.r Heinsius, pour demeurer tousjours en pays connu, se faisoit instruire avec un soin extrème du crédit que les ministres étrangers avoient à leur cour soit à raison de la naissance, soit à celle des alliances, soit à celle du mérite personnel, soit à celle de la faveur des princes ou des états qui les envoyoient. Ainsy de ce côté-là il n'ignoroit rien, mais on peut dire que c'étoit seulement un surabondant pour luy, car il y a eu peu d'homme au monde qui connût plus sûrement aux démarches des ministres étrangers auprès des Etats Généraux le degré de leur crédit à leur cour; c'est un fait sur lequel je ne l'ay jamais veu se tromper non plus que sur leur veues personnelles dans les affaires qu'ils proposoient.

14 ils = les ministres.

Nederlandse historische bronnen 1 237

Dans les conférences avec les ministres étrangers auxquelles il ne manquoit jamais dès qu'il s'agissoit de quelque chose de tant soit peu important, il parloit peu, mais si sententieusement et si fort au fait qu'il étoit écouté comme une espèce d'oracle. Voylà en peu de mots ce que je puis dire sur ce subject. Si je n'accuse pas juste, je suis assûrément tout à fait inexcusable, puisque j'ay eu l'honneur de le voir, de le practiquer et de le suivre très assiduement et s'il me séoit bien de le dire, j'adjouterois que j'ay été honoré assés avant de sa confiance pour qu'il me remit un grand nombre de mémoires sur les affaires étrangères pour le soulager un peu et sur les finances qu'il avoit le malheur de ne pas entendre, comme il ne faisoit nulle difficulté de l'advouer à tous ceux qui luy en portoienta et auxquel il marquoit aussy un extrème regret de ne s'y estre pas attaché.

a Lees: parloient?

Nederlandse historische bronnen 1 238

Mr. J.P.P. baron van Zuylen van Nijevelt Litho van J.H. Hoffmeister

Nederlandse historische bronnen 1 239

Herinneringen van J.P.P. Baron van Zuylen van Nijevelt, kamerlid en minister, 1849-1853 bewerkt door G.J. Hooykaas

De familie Van Zuylen van Nijevelt heeft in de negentiende eeuw drie ministers voortgebracht. Hugo baron van Zuylen van Nijevelt (1781-1853) was diplomaat, minister van Staat, enige keren minister van Buitenlandse Zaken ad interim, en minister van Hervormde Eredienst onder de eerste twee Oranjekoningen. Zijn neef Jacob Pieter Pompejus baron van Zuylen van Nijevelt (1816-1890) was Kamerlid, tweemaal minister van Buitenlandse Zaken, in 1852-1853 en in 1861, later vele jaren gezant in Parijs en tenslotte minister van Staat. Zijn andere neef Julius Philip Jacob Adriaan graaf van Zuylen van Nijevelt (1819-1894) was diplomaat en eveneens twee keer minister van Buitenlandse Zaken, in 1860-1861 en 1866-1868, lid van de Kamer en van de Raad van State. Jacob van Zuylen van Nijevelt1 studeerde evenals zijn neef Julius rechten aan de universiteit van Utrecht, waar hij in 1840 promoveerde op een onderwerp uit het burgerlijk recht2. De jonge doktor vestigde zich niet als advokaat en wenste evenmin een positie bij de rechterlijke macht of in de diplomatieke dienst. Deze Van Zuylen streefde ernaar om in de politiek karrière te maken. In stille afzondering levend op zijn landgoed De Ehze bij Almen, bereidde hij zich daarop voor door zich in de staatswetenschappen te verdiepen. Vooral de politieke ekonomie trok zijn belangstelling. Van zijn hand verschenen enige brochures en artikelen, o.a. in De Tijdgenoot3.

1 Een biografische schets geeft M.W. Jurriaanse, De Nederlandse ministers van Buitenlandse Zaken 1813-1900 (Den Haag, 1974) 99-112. 2 J.J.P. van Zuylen van Nyevelt, De confessione in causis civilibus (Trajecti ad Rhenum, 1840). 3 De Tijdgenoot. Verzameling van stukken betrekkelijk den tegenwoordigen toestand des vaderlands (5 dln.; Amsterdam, 1841-1845) III, 673-681; IV, 17-23, 593-602, 708-716; V, 614-622. Algemeen Letterlievend Maandschrift, XXX (1846) 173-203: ‘Bijdrage tot de geschiedenis der graanwetten’. Politieke bijdragen tot de geschiedenis des vaderlands in de jaren 1847 en 1848, 334-339: ‘Iets over artt. 47 en 25 van het reglement op de zamenstelling der Provinciale Staten’. Tijdschrift voor Staathuishoudkunde en Statistiek, IV (1848) 332-356: ‘Armoede en overbevolking’. Van Zuylen van Nijevelt publiceerde anoniem twee brochures: Over de evenredigheid der standen als kiescollegiën voor de Provinciale Staten (Zutphen, 1842), en Antwoord aan den graaf van Rechteren op zijne brochure: De staatkundige strekking van de verwerping der wet tot regeling van 's rijks openbare schuld, door den schrijver van de evenredigheid der standen als kiescollegiën voor de Provinciale Staten (Zutphen, 1843). Het auteurschap van beide brochures, die ik in gedrukte vorm niet heb kunnen achterhalen, blijkt uit de papieren-Van Zuylen van Nijevelt.

Nederlandse historische bronnen 1 240

De Gelderse baron, die sedert 1846 deel uitmaakte van de ridderschap, profileerde zich steeds duidelijker als liberaal. Hij werd buitenlid van de Amsterdamse Amstelsociëteit4, een vereniging van liberalen van verschillende schakering. Velen beschouwden hem echter als een radikaal, een republikein, of een demokraat. De gebeurtenissen van 1848, die in maart een einde maakten aan het ministerschap van oom Hugo, betekenden ook een keerpunt in het leven van neef Jacob. Na de herziening van de grondwet was het voor hem mogelijk om in de politieke arena door te dringen. In december 1848 werd hij in het distrikt Ruurlo gekozen tot lid van de Tweede Kamer5. Na de Kamerontbinding van 1850 werd hij afgevaardigd door het distrikt Zutphen, dat hem in 1852 herkoos. In de Tweede Kamer schaarde Van Zuylen zich onder de aanhangers van het liberalisme van de richting-Thorbecke en voerde hij opposite tegen het ministerie-Donker Curtius-De Kempenaer. Na de vorming van het ministerie-Thorbecke behoorde hij tot de leiders van de ministeriële groepering in de Kamer. Bekend werd Van Zuylens rede bij de algemene beraadslagingen over de begroting voor 1851. Daarin bestreed hij in scherpe bewoordingen de anti-revolutionairen en maakte hij de balans op van één jaar ministerie-Thorbecke. De resultaten noemde hij ‘waarlijk niet gering’: ‘Wij zijn geraakt uit den provisionnelen toestand; wij hebben eene kieswet en eene provinciale wet bekomen in een echt constitutionnelen geest, in den geest der tegenwoordige Grondwet. Wij zijn daardoor weder eene schrede genaderd tot het groote doel dat wij allen voor oogen hebben, de vestiging en bevestiging der constitutionnele monarchie’. Zijn stem aan de wetsontwerpen van het ministerie motiveerde hij nog eens in algemene zin: ‘Ons votum viel zoo al niet in den grondtoon van deze eeuw, dan toch zeker in den geest van de groote meerderheid der natie; ons votum had de presumtie voor zich, dat

4 Het Amsterdamsche Handels-blad en de Amstel-societeit toegelicht (2e dr.; Amsterdam, 1847) 15. 5 In het distrikt Zutphen was door de kiesvereniging Redding door Bezuiniging Thorbecke kandidaat gesteld. Deze kreeg bij de kandidaatstelling één stem meer dan Van Zuylen.

Nederlandse historische bronnen 1 241 het goed en juist was’. Aan het slot van ‘zijne schitterende apologie’6 formuleerde hij in 't kort zijn programma: ‘geene volkssouvereiniteit, geene democratie, geen algemeen stemregt, de constitutionnele monarchie, overeenkomstig de Grondwet; niets meer, niets minder!’7 Deze rede, die veler aandacht trok, bevestigde de leidende positie van Van Zuylen in de Kamer. Toen in 1852 het ministerie-Thorbecke gerekonstrueerd werd - achtereenvolgens traden de ministers van Justitie, Oorlog en Buitenlandse Zaken af - kwam hij voor één van de opengevallen ministersposten in aanmerking. Op 21 September 1852 diende de minister van Buitenlandse Zaken Van Sonsbeeck bij de koning zijn ontslagin. Willem III wenste jhr. Boreel van Hogelanden als opvolgervan Van Sonsbeeck. Boreel was bij de formatie van het ministerie reeds voor dat departement in aanmerking gekomen hoewel Thorbecke hem ‘te retrograd’ vond8. De koning achtte het echter waarschijnlijk dat Boreel zou bedanken en suggereerde in dat geval Van Zuylen van Nijevelt. De Ministerraad had een voorkeur voor Van Zuylen, maar deze gaf in een gesprek met Thorbecke te kennen dat in ieder geval eerst Boreel moest worden gevraagd. De voorzitter van de Ministerraad Van Bosse polste Boreel die, evenals in 1849, weigerde. Daarna had Thorbecke een tweede gesprek met Van Zuylen die toezegde, maar de volgende dag op zijn toezegging terugkwam. De Raad van Ministers besloot daarop dat Thorbecke de referendaris bij Binnenlandse Zaken jhr. van Tets van Goudriaan zou vragen. Deze bleek niet ongenegen om de portefeuille van Buitenlandse Zaken te aanvaarden als het mogelijk zou zijn ‘door zekeren tusschen-maatregel de sprong minder groot te maken; b.v. door eene benoeming ad interim’. Op 2 oktober stelde de Ministerraad aan de koning voor om Van Tets te benoemen tot lid van de Raad van State en zijn benoeming tot minister veertien dagen later te doen ingaan; Thorbecke zou zo lang ad interim kunnen optreden. De koning wilde in zijn antwoord, tien dagen later, van deze op-

6 W.J. van Welderen Rengers, Schets eener parlementaire geschiedenis van Nederland van 1849-1901, I (4e dr.; 's-Gravenhage, 1948) 44. 7 Verslag der Handelingen van de Staten-Generaal gedurende de zitting van 1850-1851. Bijblad tot de Nederlandsche Staats-Courant, 178-182. Het slot van de redevoering ook bij Van Welderen Rengers, Schets, 44-45. 8 ‘Herinneringen van jhr. mr. W. Boreel van Hogelanden, voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal’, J. de Louter, ed. in Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap, LII (1931) 379-382.

Nederlandse historische bronnen 1 242 lossing niets weten en stelde Lightenvelt voor. Deze konservatieve oud-minister verafschuwde Thorbecke en genoot in hoge mate het vertrouwen van Willem III, die hem reeds bij de formatie van het ministerie in oktober 1849 had willen binnenhalen9. Het was te voorzien dat de Ministerraad met dit voorstel geen genoegen zou nemen. Tijdens de diskussie in de Raad werd bekend, dat Van Zuylen van Nijevelt had laten weten ‘dat de redenen, welke hem aanvankelijk hadden teruggehouden, waren opgeheven’. Dientengevolge werd besloten om Van Zuylen alsnog bij de koning voor te dragen. De benoeming volgde op 15 oktober10. Het eerste korte ministerschap van Van Zuylen werd beheerst door het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie en de Aprilbeweging. Toen Willem III op 15 april 1853 zich tegen een Amsterdamse deputatie in het openbaar van de grondwet distancieerde, diende het ministerie zijn ontslag in. Op 19 april werd aan Van Zuylen en drie van zijn kollega's dat ontslag verleend. Na zijn aftreden heeft Van Zuylen zijn beleid in de kwestie van de bisschoppelijke hiërarchie verdedigd in twee brieven aan de voorzitter van de Tweede Kamer11. Bovendien legde hij zijn herinneringen aan zijn ministerschap vast in een gedenkschrift. Reeds eerder, in 1851, was Van Zuylen begonnen met zijn herinneringen aan zijn Kamerlidmaatschap. Dit gedenkschrift behandelt de politieke situatie van eind 1848 en is helaas niet voltooid. Beide memories, die thans gepubliceerd worden, behoren tot de papieren van J.P.P. van Zuylen van Nijevelt die in 1974 aan het Algemeen Rijksarchief zijn overgedragen12. De herinneringen zijn interessant omdat zij inzicht geven in de politieke verhoudingen na de verkiezingen van november 1848, in de houding van koning Willem III, diens afkeer van de grondwet en van Thorbecke, en de invloed van een hofkamarilla. Zij

9 C.B. Wels, ed., ‘De formatie van het eerste ministerie-Thorbecke’ in Bijdragen en Mededelingen van het Historisch Genootschap, LXXVI (1962) 280, 281 en 283. 10 Het bovenstaande is gebaseerd op de notulen van de Raad van Ministers van 28, 29 en 30 September en 2, 12 en 13 oktober 1852 (Algemeen Rijksarchief, archief Ministerraad no. 24) en op C.W. de Vries, Het grondwettig koningschap onder koning Willem III 1849-1870 ('s-Gravenhage, 1946) 91-92, 95-96, 97-99. Dat Van Zuylens benoeming traineerde door Thorbecke's aarzelingen (Jurriaanse, Ministers, 104) is onjuist. 11 Handelingen van de regering en de Staten-Generaal over de grondwetsbepalingen nopens de godsdienst, de verhouding tusschen kerk en staat, de organisatie van en het toezigt op de kerkgenootschappen (3 dln.; Schiedam, 1853-1854) III, 340-341 en 342-346. 12 De verzameling wordt geïnventariseerd door de heer S.F.M. Plantinga.

Nederlandse historische bronnen 1 243 bevatten aardige karakteristieken van Donker Curtius, De Kempenaer en Lightenvelt, maar ook kritische passages over Thorbecke. Bovendien stimuleren zij verder onderzoek, bij voorbeeld een vergelijking tussen de Tweede Kamer van medio 1848 en de Kamer die in februari 1849 bijeen kwam. Zoals meestal in dergelijke geschriften komt de schrijver niet toe aan zelfkritiek. Op één punt kan men echter wel degelijk kritiek oefenen. Het ministerie-Thorbecke heeft herhaaldelijk duidelijk gemaakt vooraf van de invoering van de bisschoppelijke hiërarchie op de hoogte te willen worden gebracht. De ministers zijn echter blijven wachten op die voorafgaande mededeling, ook toen geruchten wel degelijk aanleiding gaven tot aktief optreden. De pauselijke internuntius Belgrado heeft in deze kwestie geen erg fraaie rol gespeeld13. Bij de bewerking van deze bijdrage14 heb ik steun ondervonden van de heer S.F.M. Plantinga, die mij wegwijs heeft gemaakt in de papieren-Van Zuylen van Nijevelt. Ik ben hem daarvoor zeer erkentelijk.

13 Een evenwichtige evaluatie bij G.A.M. Beekelaar, Rond grondwetsherziening en herstel der hiërarchie. De Hollandsche katholieke jongeren 1847-1852 (Hilversum-Antwerpen, 1964) 175-182. 14 De bewerking vond plaats in 1977. Sindsdien is gebleken dat er nog een memorie is betreffende Van Zuylens benoeming tot minister van Buitenlandse Zaken in maart 1861. Ik ben voornemens daar bij gelegenheid op terug te komen.

Nederlandse historische bronnen 1 244

Herinneringen uit mijn parlementaire loopbaan November en december 1848

- - -1. Thorbecke2 was, iedereen wist het, de ziel geweest van de commissie die het ontwerp der nieuwe grondwet had zamengesteld. Door zijne vroegere geschriften, door zijn voorstel van 18453 had hij den toon aangegeven, die nu heerschende was geworden. Evenwel meende men, na volbragten arbeid, genoeg voor hem gedaan te hebben, door hem eene bloot titulaire waardigheid (staatsraad in buitengewone dienst) te verleenen4, terwijl degenen die met hem de grondwetherziening hadden voorbereid, in het ministerie waren geroepen5. Ja, de geest van uitsluiting was te zijnen aanzien zoo ver gegaan, dat de man die meer dan iemand tot de stichting der nieuwe orde van zaken had bijgedragen, niet waardig werd geacht deel te nemen aan de Kamer in dubbele getale die het eindvonnis moest uitspreken. De Staten van Zuid Holland schonken aan volslagen onbekende personen de voorkeur boven hem6. Bij de eerste proeve echter der directe verkiezingen nam Thorbecke eene schitterende revanche. In bijna alle districten werd zijn naam genoemd. Te Leiden gekozen,

1 In het weggelaten gedeelte behandelde Van Zuylen de periode sedert 1840, met name zijn verkiezing tot lid van de Tweede Kamer. Voor zover van belang zijn gegevens uit dit deel verwerkt in de inleiding en de annotatie. Het eveneens niet opgenomen voorwoord is gedateerd augustus 1851. 2 J.R. Thorbecke 1798-1872, lid Tweede Kamer 1844-1845 en 1848-1849, voorzitter grondwetskommissie 1848, minister van Binnenlandse Zaken 1849-1853. 3 In december 1844 hadden Thorbecke en acht andere Kamerleden (de zgn. Negenmannen) een voorstel tot grondwetsherziening ingediend. Op 30 mei 1845 besloot de Tweede Kamer het initiatiefvoorstel niet in behandeling te nemen. 4 K.B. 3 november 1848 no. 62. 5 Drie leden van de grondwetskommissie, Donker Curtius, De Kempenaer en Luzac, waren tot minister benoemd. D. Donker Curtius 1792-1864, minister van Justitie 1848-1849, lid Tweede Kamer 1849-1850. J.M. de Kempenaer 1793-1870, lid Tweede Kamer 1844-1849 (Negenman), minister van Binnenlandse Zaken 1848-1849. L.C. Luzac 1786-1861, lid Tweede Kamer 1828-1848 (Negenman), minister van Binnenlandse Zaken maart-mei 1848 en van Hervormde Eredienst maart-juni 1848. 6 Op 9 September 1848 kozen de Provinciale Staten van Zuid-Holland twaalf leden voor de Dubbele Kamer. Voor zes plaatsen kreeg Thorbecke geen stem, voor vijf plaatsen één, en voor één plaats vijf stemmen. W. Verkade, Overzicht der staatkundige denkbeelden van Johan Rudolph Thorbecke (1798-1872) (Arnhem, 1935) 440.

Nederlandse historische bronnen 1 245 was hij tevens in niet minder dan 4 districten in de herstemming begrepen7. Iedereen ontwaarde dadelijk dat Thorbecke in de nieuwe Kamer het hoofd zou worden van eene partij, die naar de zamenstelling dier Kamer eene geduchte kracht zou kunnen uitoefenen. Maar welke zou de houding zijn van deze partij? In de oplossing van deze vraag, de ondervinding heeft het bewezen, lag de toekomst opgesloten. Thorbecke had met het ministerie8 dat thans den koning9 ter zijde stond, de nieuwe orde van zaken in het leven geroepen. Het scheen dus natuurlijk hem, in de Kamer, ééne lijn met het gouvernement te zien trekken en hem als aanvoerder der ministeriële, liberale partij te zien optreden. Verschillende omstandigheden evenwel verhinderden dezen natuurlijken gang van zaken. Vooreerst de onstaatkundige handelwijs zijner voormaligen bondgenoten te zijnen opzigte waardoor hij persoonlijk gegriefd en verbitterd was geworden. Men had hem gebruikt en daarna, zonder veel omslag, ter zijde gesteld. Maar ook was Thorbecke in de commissie voor de grondwetherziening, in belangrijke punten, afgeweken van het gevoelen zijner ambtgenoten10. Hij had dáár het pleit verloren, maar het bleef zijn wensch en toeleg om door de toepassing der grondwettige bepalingen zoo veel mogelijk te herstellen wat, naar zijn inzien, bij de vaststelling was bedorven. Er moest dus, zoodra er sprake zoude zijn van het maken der organieke wetten, zich oppositie openbaren tusschen Thorbecke en zijne voormalige ambtgenoten, thans in het ministerie gezeten. Eindelijk moet men niet uit het oog verliezen de bereidwilligheid, de gedweêheid waarmede de nieuwe orde van zaken van alle zijden werd ondersteund, ten gevolge waarvan de verdediging van het ministerie door hen die daartoe natuurlijk schenen geroepen, minder noodzakelijk, ja overbodig was geworden. Gebrek aan politieken moed, en het draaijen naar den wind hadden zich op eene betreurenswaardige wijze geöpenbaard bij de mannen die, jaren lang, met al hun vermogen, elke verbetering, elke verandering hadden tegengehouden. Nu de wind voor goed naar de liberale zijde scheen gekeerd,

7 De kiesdistrikten Leiderdorp, Gouda, Dordrecht en Zutphen. 8 Het ministerie-Donker Curtius-De Kempenaer. 9 Willem II 1792-1849, koning der Nederlanden 1840-1849. 10 In de grondwetskommissie was Thorbecke op enige voor hem belangrijke punten overstemd. Het ministerie-Donker Curtius-De Kempenaer week vervolgens op verscheidene essentiële punten van het rapport van de grondwetskommissie af. Thorbecke reageerde daarop met zijn Bijdrage tot de herziening der grondwet (Leiden, 1848).

Nederlandse historische bronnen 1 246 haastte men zich te betuigen dat men zich met al wat geschied was wel kon vereenigen en verklaarde men zich bereid de nieuwe orde van zaken te ondersteunen. Sommigen noemden dat toen edelmoedige vaderlandsliefde. Ik heb het steeds beschouwd als lafhartige zelfzucht. Zoo gebeurde het dat van de mannen van den ouden stempel in de Kamer geenerlei oppositie te duchten was en het ministerie beging de onvergeefelijke misslag om juist bij die mannen steun te zoeken en die magt als 't ware te stellen tegenover den tegenstand dien men van Thorbecke en zijne vrienden meende te moeten duchten. De rollen werden dus omgekeerd. In plaats van uit te zien naar middelen om de uiteengelopene fractiën der liberale partij te vereenigen en te verbroederen, ging men steun zoeken bij zijne vijanden van gisteren tegen zijne voormalige en natuurlijke vrienden en bondgenooten. Hierdoor nu werd de scheuring in de liberale partij voor goed bestendigd, waarvan later, door de reactionairen, een behendig gebruik is gemaakt. Ik ben er echter ver af, de schuld in deze te geven uitsluitend aan die fractie van de liberale partij welke toen aan het bestuur was. In tegendeel, het is niet te ontkennen dat èn door Thorbecke persoonlijk, èn door zijne organen krachtig is medegewerkt om deze scheuring, die voor de publieke zaak allernoodlottigst geweest is, onherstelbaar te maken. Zoo stonden b.v. de heeren De Kempenaer en Donker Curtius dagelijks bloot aan de aanvallen der Arnhemsche Courant, die ze vroeger hoog verheven had. In zijne Bijdrage tot herziening der grondwet sprak Thorbecke over zijne voormalige ambtgenoten op eene wijze, die noodzakelijk verbittering moest kweeken11 en die naauwlijks geregtvaardigd wierd door de wijze waarop zij hem hadden behandeld. Ja, ik zou durven beweren dat Thorbecke meer gehoor gaf aan de inspraak zijner eigenliefde die hem aanzette als partijhoofd op te treden en daardoor een ministeriëlen zetel te veroveren dan aan de begeerte om door zamenwerking en verbroedering met hen, die in de hoofdpunten dezelfde beginsels waren toegedaan, het algemeen belang te bevorderen. Dit bleek vooral later toen hij, gebruik makende van zijn invloed op vele leden der Kamer, middelen van oppositie zocht die, later, met hetzelfde regt tegen hem werden aangewend; waardoor zijne aanhangers het niet geheel onverdiend verwijt beliepen van in Thorbecke te verontschuldigen wat zij in Donker en De Kempenaer zoo onmeedogend hadden ten toon gesteld. De toestand was derhalve deze: zij die met vereenigde krachten

11 Zie bijvoorbeeld Thorbecke, Bijdrage, 7.

Nederlandse historische bronnen 1 247 het stelsel van behoud sedert jaren hadden bestreden en eindelijk omvergeworpen, zij die met het optrekken van het nieuwe staatsgebouw waren belast geweest, hadden zich, daags na de behaalde overwinning, verdeeld en stonden nu vijandig tegen elkander over. Voor de nieuw benoemde leden der Kamer die, door hunne antecedenten, aan de liberale partij waren verbonden, deed zich dus de vraag voor: aan welke zijde zich te scharen? Bij hen, die, op dat oogenblik aan het bestuur, zich door het bondgenootschap van hunne voormalige antagonisten trachten te versterken en reeds een goed deel hunner vroegere populariteit hadden verloren, of bij den man, die, tijdelijk teruggestooten, met het prestige van zijn naam en antecedenten in de Kamer verscheen om vroeger of later de teugels van het bewind in handen te nemen? Zou men zich aansluiten aan het tegenwoordige of aan hetgeen, naar menschelijke berekening, in de toekomst lag opgesloten? Voor de meesten was de beantwoording dier vraag niet twijfelachtig en ik zelf verkeerde te dien aanzien niet lang in onzekerheid. Ik was toen nog met den heer Thorbecke niet bekend; ik had hem nimmer gesproken, maar zijne geschriften, zijne handelingen hadden mij veel achting voor zijne bekwaamheid en karakter ingeboezemd. Het kwam mij voor dat in de meeste punten waarin hij met zijne vroegere bondgenoten verschilde, het regt aan zijne zijde was. De vaan waaronder hij streed, boezemde mij meer vertrouwen in dan die welke door het ministerie werd opgestoken. Maar ook, het was duidelijk dat de openbare meening zich vóór hem en tegen het ministerie verklaard had. De Kamer zoo als die in den zomer van 1848 was zamengesteld, ondersteunde de regering bijna eenstemmig. Zonder zich veel om antecedenten te bekreunen hadden de leden één voor één als 't ware volte-face gemaakt. Had de natie bij de verkiezingen het ministerie willen ondersteunen, de meeste dier oude leden hadden moeten gekozen worden. In stede hiervan, werd de Kamer voor 2/3 geheel vernieuwd en wel voor het grootst gedeelte met mannen van wie het te wachten was, dat zij de rigting van Thorbecke zouden volgen. Voor wie niet ziende blind was, was het pleit tusschen Thorbecke en het ministerie door den uitslag der verkiezingen beslist. Deze redenen werden nog versterkt wanneer men het oog vestigde op de personen die toen aan het bewind waren. Donker Curtius, die het eerst na de ontbinding van het behoudend ministerie12 door den koning in zijnen Raad was geroepen, was

12 Van deze ministerskombinatie had Van Zuylens oom Hugo deel uitgemaakt. H. baron van Zuylen van Nijevelt 1781-1853, minister van Hervormde Eredienst 1843-1848 (direkteur-generaal van dat departement met zitting in de Raad van Ministers 1841-1843).

Nederlandse historische bronnen 1 248 een man van een levendig gestel, van een eerlijk en loyaal karakter, maar tevens van weinig standvastigheid, en zich latende medeslepen door den indruk van het oogenblik. Vroeger hevig opposant, had hij met niet altijd even kiesche middelen den val van het vroeger regeringsstelsel meer dan iemand in de hand gewerkt. Men beschuldigde hem de optogten te 's Gravenhage in maart 1848, waarvoor 's konings volharding was bezweken13, te hebben georganiseerd, of althans onder de hand begunstigd. Naauwlijks echter had hij zijn doel bereikt of hij scheen overmeesterd door de vrees van te ver te zullen gaan. Belast met het ministerie van Justitie en dus verantwoordelijk voor het behoud der openbare orde, scheen de druk der verantwoordelijkheid bij hem de zucht naar de vroeger zoo gewenschte vrijheden te verdooven. Als lid der commissie voor de grondwetherziening had hij veelal den meest behoudenden toon aangeslagen. Hij was de ijverigste verdediger der koninklijke magt ook daar waar die, naar zijne vroeger uitgesproken overtuiging, behoorde ingekort te worden. Overigens rond, eerlijk en onbaatzuchtig gaf hij aan niemand eenigen grond om zijne goede trouw te verdenken, maar als hoofd van het ministerie genoot hij weinig vertrouwen, als zijnde blijkbaar voor zijne vroegere beginsels teruggedeinsd en weinig waarborg opleverende tegen te ver gedreven reactie. Op geheel andere gronden rustte de tegenstand die zich jegens den heer De Kempenaer openbaarde. Bekwaamheid, welsprekendheid, werkzaamheid werden hem door niemand ontzegd, maar zijn karakter verschafte hem weinig vrienden. Scherp en bijtend had hij zich in de vroegere Kamer, waarvan hij lid was, op een geïsoleerd standpunt geplaatst. Men vreesde hem maar beminde hem niet. Zijne handelingen bleven niet vrij van de verdenking, van meer door eerzucht dan door overtuiging te worden bestuurd en die onderstelling vond voedsel in de omstandigheid dat men hem als minister gedurig in tegenspraak vond met hetgeen hij als lid der Kamer had gezegd en gedaan. De Kempenaer had even min als Donker gehouden wat hij vroeger beloofd had, maar terwijl het voor ieder duidelijk

13 Het overstag gaan van Willem II in maart 1848 moet verklaard worden uit een komplex van faktoren. Beekelaar, Grondwetsherziening, 57-59 legt enige nadruk op de vrees voor sociale revolutie en bespreekt de houding van Donker Curtius. Vgl. voor de ‘optogten’ van 15 en 16 maart M.J.F. Robijns, Radicalen in Nederland (1840-1851) (Leiden, 1967) 247-248.

Nederlandse historische bronnen 1 249 was dat Donker door den invloed der gebeurtenissen als overmeesterd was, scheen men bij De Kempenaer aan niet anders dan aan fijn gesponnen overleg te kunnen denken, aan voorbedachtelijke verloochening van beginsels die tot zijne verheffing hadden gediend maar hem nu niet langer dienstig voorkwamen. Lightenvelt14 was de personificatie van het weêrhanen-stelsel. Vroeger te 's Bosch bekend als liberaal advokaat, was hij door den Hoogen Raad heen in den Raad van State geraakt. Aldaar moet, naar men zegt, zijne gedragslijn ultra-behoudend zijn geweest. Mij is door een der laatste ministers van het behoud (de heer Van Rappard15) gezegd dat Lightenvelt zich ten sterkste had verklaard tegen de 27 ontwerpen16 als zijnde zoodanige grondwetverandering zijns inziens van veel te ruimen omvang. Van zeer geringe afkomst17, was zijn toeleg om door toon, manieren en staatkundige beginsels den man van geboorte na te apen. Hoe men aan Lightenvelt gekomen is om het ministerie aan te vullen, weet ik niet18, maar zeker is het dat het hem weinig moeite kostte, toen de wind voor goed uit den liberalen hoek scheen te waaijen, zich daarnaar te schikken en de, na zijne verplaatsing uit 's Hertogenbosch, afgebroken draad weder vast te hechten. Lightenvelt was een man van bekwaamheid, goed regtsgeleerde, goed redenaar, vol moed, ja zelfs niet vrij van vermetelheid en nimmer in zijne handelingen door gewetensbezwaren teruggehouden. Eerzuchtig in de hoogste mate, had hij gretig eene ondergeschikte positie in het ministerie aangenomen met de stille hoop die spoedig met eene meer verhevene te verwisselen. Lightenvelt was bij zijne geloofsgenoten weinig gezien. Men beschuldigde hem geene godsdienst te hebben en zich om de belangen van zijn kerkgenootschap weinig te bekreunen. Later tot minister van Buitenlandsche

14 L.A. Lightenvelt 1795-1873, lid Hoge Raad 1841-1847, lid Raad van State 1847-1848, minister van R.K. Eredienst maart-november 1848, van Buitenlandse Zaken november 1848-1849, en van Justitie ad interim augustus-november 1849. 15 W.L.F.C. ridder van Rappard 1798-1862, president provinciaal gerechtshof Gelderland 1840-1847 en 1849-1862, lid Eerste Kamer 1844-1848, minister van Finantiën januari-maart 1848. 16 De 27 wetsontwerpen tot herziening van de grondwet die in maart 1848 bij de Tweede Kamer waren ingediend. 17 Volgens J.C. Ramaer in Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek (10 dln; 's-Gravenhage, 1911-1937) VIII, 1044 was de vader van Lightenvelt kruidenier en jeneverstoker (te 's-Hertogenbosch). 18 Lightenvelt is in maart 1848 aanbevolen door de demissionaire minister Van Son. Jurriaanse, Ministers, 77. J.B. van Son 1804-1875, minister van R.K. Eredienst 1845-1848.

Nederlandse historische bronnen 1 250

Zaken bevorderd schiep hij er bijzonder behagen in den grooten heer te spelen. Hij was een man van intrigue en heeft daardoor later een noodlottigen invloed uitgeoefend toen hij, buiten het bewind geraakt, zich al meer en meer in de gunst van den koning19 had gedrongen. Noch Donker, noch De Kempenaer noch Lightenvelt konden dus individueel opwegen tegen Thorbecke. Het ministerie waarvan zij de hoofdpersonen waren, had aan de verwachting niet beantwoord. Niet zonder schroom zag men hun de taak opgedragen om de grondwettige bepalingen ten uitvoer te leggen. Thorbecke scheen daartoe van zelf aangewezen. Hij had de grondwet ontworpen; hij was meer dan iemand, in haren geest doorgedrongen; de vastheid van zijne beginselen, de onverzettelijkheid van zijn karakter waren bekend. Al deze redenen pleitteden er voor om zich aan Thorbecke aan te sluiten. Zij wogen bij mij zwaar en zij dreven mij ongevoelig naar de zijde der oppositie. Men zou zich intusschen zeer vergissen indien men waande dat ik met veel zelfvertrouwen de mij opgedragen taak aanvaardde. Verre van dáár heb ik mij meer malen in ernst afgevraagd of ik wel daarvoor berekend zoude zijn; of ik genoeg zelfstandigheid bezat om steeds, buiten alle persoonlijke inzigten, het mij toevertrouwde vaderlandsch belang te behartigen? Ik trad hierover destijds in briefwisseling met mijn oom te Utrecht20 wiens brieven, vele gewigtige wenken en raadgevingen bevattende, onder no. 3 en 4 als bijlagen hier bij gevoegd zijn21. Men zal uit den tweeden dier brieven ontwaren dat ik toen reeds getroffen was door de houding die ik één mijner aanstaande ambtgenoten, den heer Groen van Prinsterer22, zag aannemen, die, al dadelijk na de afkondiging der nieuwe grondwet, zich beijverde haar in discrediet te brengen in een geschrift getiteld Grondwetherziening en eensgezindheid23. Mijn eerlijk gemoed verzettede zich tegen deze schijnheilige, sluwe redeneringen van het aanstaande hoofd der anti-revolutionaire partij, en het was reeds toen bij mij vast besloten dat ik de rigting van den heer Groen, wiens liefdelooze beoordeeling van personen en zaken mij voorkwam weinig blijken te dragen van goede trouw, met alle mijne krachten zoude bestrijden.

19 Willem III 1817-1890, koning der Nederlanden 1849-1890. 20 Waarschijnlijk P.J. baron van Zuylen van Nijevelt 1785-1864, lid Provinciale Staten van Utrecht 1847-1850. 21 Niet aangetroffen. 22 G. Groen van Prinsterer 1801-1876, lid Tweede Kamer 1849-1854. 23 (Amsterdam, 1849).

Nederlandse historische bronnen 1 251

Ministeriële loopbaan en aftreding

Den 25sten september 1852 ontving ik eene uitnoodiging van den toenmaligen minister van Binnenlandsche Zaken, om mij met hem te komen onderhouden over een gewigtig onderwerp24. Ik vermoedde aanstonds dat dit gesprek zou moeten dienen om mij te polsen in hoe verre ik genegen zoude zijn de portefeuille van Buitenlandsche Zaken, toen vacant, te aanvaarden. Ik werd in die verwachting niet bedrogen. De heer Thorbecke zeide mij dat bij het rondzien naar een opvolger van den heer Van Sonsbeeck25 de aandacht van den Raad van Ministers op mij was gevallen en dat eenstemmig besloten was hem op te dragen mijne toestemming te vragen, om voor die gewigtige betrekking aan den koning te worden voorgedragen. Ik was, zoo als uit het hier boven aangemerkte blijkt, op deze vraag niet geheel onvoorbereid. Ik kon dus antwoorden dat ik over het geval dat zich hier voordeed, reeds, als eventualiteit, had nagedacht; dat zich daarbij echter groote bezwaren aan mij hadden voorgedaan; dat ik mij zelven, voor eene zoo gewigtige taak, waartoe ik niet was opgeleid, niet berekend achtte en vreezen moest mijn land daarin niet naar behooren te zullen kunnen dienen; dat bovendien redenen van bijzonderen aard mij terughielden. Mijne smaken zeide ik, zijn eenvoudig en huisselijk; ik ben geen man van de wereld; de verplichting tot het zien en ontvangen van menschen zoude mij, in mijn huisselijken kring zoo zwaar geslagen26, moeijelijk vallen. Ik bezit weinig vermogen en zou, bij een mogelijken kortstondigen loopbaan, niet vrij kunnen blijven van aanzienlijke opofferingen. De heer Thorbecke ontkende de gegrondheid mijner bezwaren niet, doch merkte te regt aan, dat bij het aanvaarden van eene dergelijke betrekking, altijd en voor iedereen zwarigheden waren te overwinnen. Het ministerie, zeide hij, verlangde mijne toetreding, omdat het, na de ongelukkige houding van den heer Van Sonsbeeck27, be-

24 Het briefje van Thorbecke berust onder de papieren Van Zuylen van Nijevelt in de omslag ‘Ministeriele loopbaan. October 1852-april 1853’. 25 H. van Sonsbeeck 1796-1865, minister van Buitenlandse Zaken en van R.K. Eredienst ad interim 1849-1852. 26 In 1851 was Van Zuylens vrouw, F.W.M. van Zuylen van Nijevelt-Schas (geb. 1815), overleden. 27 Een milde schets van het ministerschap van Van Sonsbeeck bij Jurriaanse, Ministers, 89-97. Vgl. voor een kritischer oordeel De Vries, Koningschap, 92-93, 94 en 95 (aldaar de opinie van H. van Zuylen van Nijevelt) en J.C. Boogman, Nederland en de Duitse Bond (2 dln.; Groningen-Djakarta, 1955) I, 7241, 729, 739, 740, 754-755, 767, 778 en 793.

Nederlandse historische bronnen 1 252 hoefte had aan versterking. Men moest iemand hebben, die in de Kamers op ondersteuning en medewerking kon rekenen en die, door zijne antecedenten, genoegzame waarborgen opleverde dat hij de rigting der ministeriële politiek was toegedaan. Opofferingen van huisselijk geluk of van geldelijken aard waren meestal onafscheidbaar van de waarneming der hoogste staatsbetrekkingen, doch het bewustzijn van voor zijn land nuttig werkzaam te zijn, was daarvoor eene behoorlijke vergoeding. Ik antwoordde dat juist dat bewustzijn bij mij, voor als nog, ontbrak en eindigde met eenige dagen uitstel te verzoeken om mij te beraden. Het spreekt vanzelf dat ik nog dienzelfden avond den inhoud van het gevoerde gesprek aan mijnen oom Hugo, in wien ik steeds het volste vertrouwen heb gesteld, mededeelde en hem dringend zijnen raad vroeg hoe te handelen. Tegen mijne verwachting was mijn oom niet van mijn gevoelen omtrent de volstrekte onaannemelijkheid van het mij gedane aanbod en meende dat, behoudens eenige punten waarop hij mijne aandacht inriep, ik in mijne afwijzing niet volstrekt behoorde te volharden28. Toen ik mij, na verloop van eenige dagen, andermaal bij den heer Thorbecke vervoegde deelde ik hem mede: dat, ofschoon mijne vroeger gemaakte bedenkingen geenszints waren opgelost, ik evenwel, in het belang der zaak die ik voorstond, er toe zoude kunnen komen die ter zijde te stellen; maar dat, bij aandachtige overweging, een bezwaar van veel ernstiger aard zich bij mij had voorgedaan. Het betrof de vraag: in hoe ver het voordragen van mijn persoon voor de gemelde betrekking den koning aangenaam zoude kunnen zijn? Nooit, voegde ik er bij, zou ik mij aan den koning willen laten opdringen. Ten zij ik dus de overtuiging heb dat de koning uit volle en vrije keuze mij in zijnen Raad roept, kan er van mij geen sprake zijn. In elk geval echter drukte ik den wensch uit, dat alvorens de onderhandeling met mij voort te zetten, iemand dien ik designeerde en dien ik, voor die taak, oneindig beter geschikt achtte dan mij zelven, zou worden geraadpleegd en dat men alleen bij diens weigering, als een uiterst middel, zich tot mij zoude wenden. Hoe veel tegenspraak dit een en ander ook ontmoette, ik liet niet los, zoo dat ten slotte in dien zin werd besloten. Den volgende dag tot eene nadere conferentie uitgenoodigd, vond

28 In zijn brief van 27 september 1852 had oom Hugo als voornaamste bezwaar geopperd of zijn neef ‘de vrije keus des konings’ was. Deze brief berust onder de papieren in de in noot 24 genoemde omslag.

Nederlandse historische bronnen 1 253 ik, behalve den heer Thorbecke, ook den heer Van Bosse29, toenmalig voorzitter van den Ministerraad. Ik vernam dat aan mijn verlangen was voldaan; dat de heer B.30, door mij opgegeven, was gepolst maar gaaf had geweigerd, dat eindelijk de koning bepaaldelijk het verlangen had te kennen gegeven mij tot minister van Buitenlandsche Zaken te zien voordragen31. Ik was door de zoo spoedige opruiming mijner bezwaren eenigzins uit het veld geslagen. Ik meende, op dat oogenblik, niet anders te kunnen doen dan mij gewonnen te geven en vertrok, na te hebben vernomen dat de voordragt den volgenden dag aan Z.M., die zich toen op het Loo bevond, zou worden gezonden. Naauwlijks echter was ik huiswaarts gekeerd, of ik begon mij zelven te verwijten dat ik met de aanneming te haastig was geweest. Ik bragt een slapelooze nacht door, bij mij zelven overleggende of ik wèl had gehandeld en of ik niet zedelijk verpligt zoude zijn terug te komen op de toestemming die ik, den vorigen avond, nolens volens had gegeven? Het trof mij vooral, bij nadere overweging, dat ik wel is waar had hooren spreken van het verlangen des konings om mij tot minister te hebben, doch dat ik van de waarheid van dat feit eigenlijk geen bewijs onder de oogen had gehad. Zonder de heeren Thorbecke en Van Bosse in deze van kwade trouw te durven verdenken, kwam het mij zonderling voor dat, indien de koning iets dergelijks schriftelijk had te kennen gegeven, mij dit niet was voorgelegd geworden. Hoe meer ik hierover nadacht hoe sterker zich bij mij de overtuiging vestigde dat ik alleen op bepaalde en zelfs persoonlijke uitnoodiging van den koning had moeten toegeven. Daardoor alleen kon mijne positie zoodanig zijn als ik die verlangde. Eerzuchtig, ik gevoelde het op nieuw in deze belangrijke oogenblikken, was ik niet. De gedachte van minister te zijn, liet mij koud en onverschillig; doch ik begon nu in te zien dat er misschien voor mij, in die betrekking, eene schoone en nuttige rol was weggelegd. Indien toch, zoo wel van de zijde des konings als van die der ministers, de keuze op mij was gevallen, dan kon ik misschien wel bijdragen om gedurige botsingen en moeijelijkheden tusschen den koning en zijne ministers weg te nemen of te verzachten. Stelde de koning in mijn karakter genoeg vertrouwen om mij tot raadsman te begeren, ofschoon hij

29 P.P. van Bosse 1809-1879, minister van Finantiën 1848-1853 en van Hervormde Eredienst ad interim 1852-1853. 30 Jhr. W. Boreel van Hogelanden 1800-1883, lid Tweede Kamer 1842-1855. Zie inleiding. 31 Zie inleiding.

Nederlandse historische bronnen 1 254 wist dat ik in de Kamer behoorde tot de ijverige aanhangers van ministers met wie hij in vele opzigten zich niet kon vereenigen, dan kon ik misschien de schakel worden die den koning beter en inniger aan zijn ministerie verbond; ik kon, door eene bemiddelende houding, welligt veel bijdragen om eene betere verstandhouding te bevorderen die niet anders dan voordelig op 's lands belangen kon terugwerken. Om echter hierin te slagen, moest het op afdoende wijze geconstateerd zijn dat de koning mij verlangde en dat ik alleen op dat verlangen toegaf. Dit alles woog bij mij zoo zwaar dat ik, den volgenden dag, mij onmiddelijk naar den heer Thorbecke begaf om hem te verzoeken mijne toestemming van den vorigen avond als niet gegeven aan te merken en naar een ander rond te zien. Het is ligt te begrijpen dat deze mededeeling den heer Thorbecke weinig aangenaam was en hij alles aanwendde om mijn voornemen te veranderen. Ik bleef onverzettelijk en vertrok, ten einde alle verdere pogingen af te snijden, nog dien zelfden dag naar Ehze alwaar ik 14 dagen vertoefde en gedurende welke ik van de zaak niet anders vernam dan hetgeen mij daarvan uit de dagbladen bekend werd. Naauwlijks te 's Hage teruggekeerd, ontving ik benevens mijne medeleden in de 2de Kamer die met mij belast waren geweest met het opstellen van een adres van antwoord op de troonrede, eene uitnoodiging ten hove. Na de tafel, nam de koning mij afzonderlijk en gaf mij zijne gevoeligheid te kennen over de wijze waarop ik hem had geweigerd. Ik antwoordde: dat ik niet meende den koning te hebben geweigerd, wijl ik van den beginne af steeds had te kennen gegeven alléén op aandrang van den koning te zullen toegeven en mij nimmer aan Z.M. te willen laten opdringen. Na in bijzonderheden te hebben verhaald wat er voorgevallen was, zeide de koning: Gij hebt loyaal jegens mij gehandeld; ik heb U vroeger bepaaldelijk tot minister begeerd; wat ik nu verneem, bevestigt en versterkt mij in die keuze; ik verzoek U, met den meesten ernst, op Uwe weigering thans nog terug te komen. Wat kon ik anders antwoorden dan dat ik mij, ondanks alle bezwaren en hinderpalen, ter beschikking van Z.M. stelde? Daags daarna was ik benoemd32. Bij mijne beëediging gaf de koning mij nogmaals, in de meest vleijende bewoordingen, zijn genoegen te kennen mij in die betrekking geplaatst te zien. Ik heb evenwel aan die betuiging, welke zich later meer dan eenmaal herhaalde, niet meer waarde gehecht dan zij verdiende; ik wist dat de koning

32 K.B. 17 oktober 1852 nr. 56.

Nederlandse historische bronnen 1 255 ligt ingenomen was met al wat hem nieuw was. Ik zag vooruit dat zich misschien spoedig gevallen zouden voordoen, in welke ik van den koning zou moeten verschillen en begreep dat dit niet zonder invloed op 's konings stemming te mijnen aanzien zou blijven. Dit bleek spoedig; in de gewone conferenciën die tusschen den koning en den minister van Buitenlandsche Zaken twee malen 's weeks, maandag en donderdag, plaats hebben, bemerkte ik dadelijk dat de koning weinig ingenomen was met de bestaande orde van zaken hier te lande; daarentegen zeer overhelde naar de toen in Frankrijk heerschende regeringsbeginselen, ja niet afkerig was van een coup-d'état zoo als door Lodewijk Napoleon was ondernomen33. Ik verzuimde nooit eene gelegenheid om den koning het trouwlooze en ongeoorloofde van zulk een aanslag onder het oog te brengen en om met den meesten ernst op de heiligheid van eenmaal gezworen eeden aan te dringen. Ook de afkeer van den koning voor den heer Thorbecke bleek mij spoedig. Zonder in alle opzigten de verdediging van den minister van Binnenlandsche Zaken op mij te willen nemen, kon ik evenwel niet in gebreke blijven telkens te wijzen op de groote diensten door hem aan het land bewezen, op zijne bekwaamheid, zijne eerlijkheid en werkzaamheid. Ik verzweeg niet aan den koning, dat, naar mijne overtuiging, Z.M. te veel het oor leende aan de inblazingen van hen die er steeds op uit waren den minister van Binnenlandsche Zaken afbreuk te doen en drong er met ernst op aan dat toch de koning meer in aanraking met zijn minister geliefde te komen, want er waren toen maanden voorbij gegaan zonder dat Z.M. de heer Thorbecke had gesproken. Mijns inziens moest eene meer vertrouwelijke handelwijs van de zijde des konings van zelf eene betere verhouding tusschen Z.M. en den minister doen ontstaan. Ofschoon ik de voldoening mogt smaken dat mijn raad niet zonder invloed bleef bij den koning, want er had eene soort van verzoening plaats en de wekelijksche conferenciën met den minister van Binnenlandsche Zaken werden sedert dat tijdstip hervat, zoo kon ik echter duidelijk bespeuren dat het den koning minder aangenaam was mij aldus voor den heer Thorbecke in de bres te zien springen, ja dat mijn gedrag in deze de berekeningen deed falen welke de koning op mij gebouwd had. Het is hier de plaats in eenige ontwikkeling te treden aangaan-

33 Op 2 december 1851 had Lodewijk Napoleon een staatsgreep gepleegd waarbij o.a. de Nationale Vergadering ontbonden was. Vervolgens had hij op 14 januari 1852 een nieuwe grondwet uitgevaardigd die hem zeer grote bevoegdheden verleende. Lodewijk Napoleon 1808-1873, president 1848-1852, keizer (Napoleon III), 1852-1870.

Nederlandse historische bronnen 1 256 de een vermoeden dat bij mij opgerezen is en dat de sleutel geeft zoo wel van mijne benoeming als van mijne spoedige aftreding en vervanging. Toen ik, op uitdrukkelijken aandrang van den koning, voorgedragen werd tot de aanzienlijke betrekking waartoe ik later door de vrije keuze van Z.M. werd geroepen, meende ik, en velen met mij, daarin te zien een blijk van toenadering van het hoofd van den staat tot de regeringsbeginselen van zijn ministerie en gevolgelijk ook van meerdere ingenomenheid met de leden van het bewind. Men wist toch dat ik gedurende vier jaren, als lid van de Kamer, die beginselen had verdedigd, ja dat ik in de laatste twee jaren aan het hoofd had gestaan van de ministeriële partij. Als een der voornaamste woordvoerders dier partij konden mijne gevoelens voor niemand geheim zijn, te minder daar ik het mij steeds tot pligt gesteld heb, die openhartig en rondborstig, zonder achterhoudenheid te belijden. Door mij tot zijn minister te kiezen, gaf de koning een bewijs dat hij mijn gedragslijn billijkte en dit kon voor mij niet anders gelden dan als eene aansporing om daarin te volharden. Ofschoon deze de natuurlijkste uitlegging was die aan de gedane keuze kon worden gegeven, hebben echter verschillende omstandigheden al spoedig twijfel bij mij doen ontstaan of ik mij daarin niet vergiste en of niet eene geheel andere bedoeling achter mijne benoeming moest worden gezocht. Vooreerst vernam ik met bevreemding dat de heeren Schimmelpenninck34, Van Rappard35 en anderen waarin de koning veel ver-

34 W.A. baron Schimmelpenninck van der Oye 1800-1872, minister van Binnenlandse Zaken 1841-1846, minister van Staat 1846, gouverneur/ kommissaris des konings van Gelderland 1847-1853 (1 januari). Bij K.B. van 29 november 1852 no. 4 werd Schimmelpenninck tegen zijn wil ontslagen. Zie voor de achtergrond van Thorbecke's politiek in deze G.J. Hooykaas, ‘Het ontslag van de kommissaris des konings in de provincie Utrecht in 1850’, Jaarboek oud-Utrecht (1976) 204-215 Vgl. H.T. Colenbrander, ed., ‘Thorbecke's Gelderse reis’, De Gids, CXVI4 (1932) 352-368, ‘Het ontslag van Schimmelpenninck van der Oye als commissaris des konings in Gelderland (29 nov. 1852)’, C.W. de Vries, ed. in Rechtsgeleerd Magazijn Themis (1939) 444-502, en ‘Thorbecke-Schimmelpenninck van der Oye’, C.W. de Vries, ed. in Rechtsgeleerd Magazijn Themis (1940) 77-79. 35 Typerend voor Van Rappards politieke denkbeelden is een vertrouwelijke brief van hem van 25 september 1852. Na zich negatief over Willem III te hebben uitgelaten, vervolgde hij: ‘nimmer en in geen geval zou ik onder de bestaande omstandigheden, zelfs bij den besten Koning, een coup d'état durven aanraden; dit is een tijdelijke regeering par ordonnances; - ik zou dan meer overhellen tot eene geheele vervanging van het Ministerie en gelijktijdige ontbinding van de Tweede Kamer; indien men slechts eenigszins op de Eerste Kamer of de meerderheid van dezelve kon rekenen, wilde ik die behouden. Dan hoe menschen te vinden die geheel overeenstemmen?’ Colenbrander, ‘Gelderse reis’, 360. Vgl. J.G. Gleichman, Mr. F.A. van Hall als minister. Mededelingen en herinneringen (Amsterdam, 1904) 175 en 224.

Na de val van het ministerie-Thorbecke in april 1853 werd Van Rappard de portefeuille van Finantiën aangeboden. Hij weigerde uit vrees dat zijn heroptreden ‘eenen te reactionairen schijn aan het ministerie zou geven en die voor de verkiezing nadeelig zijn zou’. H.J. van der Heim, ‘Levensschets van Willem Louis Frederik Christiaan ridder van Rappard’, Handelingen der jaarlijksche algemeene vergadering van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde. Levensberigten der afgestorvene medeleden (1863) 56.

Nederlandse historische bronnen 1 257 trouwen stelt maar die onmogelijk kunnen beschouwd worden als ingenomen met mijn politieken gedragslijn, evenwel den koning dringend aangeraden hadden zich tot mij te wenden. Dit blijkt vooral hieruit dat het plan tot mijne aanstelling op het Loo werd gevormd alwaar de koning geheel onder den invloed van gemelde heeren staat. Ten andere bleek het mij dadelijk dat mijne benoeming niet als een blijk van toenadering van konings wege kon aangemerkt worden. De koning liet mij dienaangaande geen enkel oogenblik in het onzekere. Reeds bij mijne eerste conferentie met Z.M. zeide de koning mij: ‘na al wat ik van U verneem, geloof ik dat ik het met U wel zal kunnen vinden. Mijne eenigste grief tegen U is Uwe gehechtheid aan de grondwet’. Dit en veel andere omstandigheden die ik hier niet kan vermelden, wekte bij mij het vermoeden op dat ik met een geheel ander doel in het ministerie gebragt was dan mij en, durf ik zeggen, een ieder oppervlakkig was toegeschenen. Ik weet dat er menschen zijn die mij houden voor zeer eerzuchtig. Deze kunnen niet gelooven dat ik ter goeder trouw en met overtuiging den weg heb bewandeld bij mijn intreê in de politieke loopbaan ingeslagen. Zij zien daarin eene aansluiting aan hetgeen toen bovendreef als een middel om vooruit te komen. Ik weet niet wat ik gedaan heb om aan dergelijk denkbeeld ingang te verschaffen. Dat het bestaat is buiten twijfel. Aan deze miskenning nu van mijn karakter heb ik, zoo ik geloof, mijne benoeming te danken gehad. Men dacht, dat ik, het door mij beoogde doel bereikt hebbende, zeer gereed zoude zijn alles af te schudden wat mij zou kunnen verhinderen om de eenmaal veroverde stelling te behouden. Men had gaarne gezien dat een verklaard voorstander van den heer Thorbecke, ne-

Nederlandse historische bronnen 1 258 vens hem in het ministerie geplaatst, tegen hem partij had getrokken, hetwelk dan op rekening van de onhandelbaarheid en onverzettelijkheid van den minister van Binnenlandsche Zaken zoude zijn gesteld. Bovendien, men wist dat ik in de 2de Kamer een niet onbeduidenden aanhang had en men vleide zich daardoor te zullen goedmaken wat, bij eventuële verwijdering van den heer Thorbecke, de regering zoude ontvallen. In een woord, men zocht in mij een middel, niet om het ministerie te versterken, maar om zich daarvan en van de beginselen die het vertegenwoordigde, des te spoediger en te veiliger te kunnen ontslaan. Dit alles was gebaseerd op eene geheel verkeerde schatting van mijn karakter. Men spaarde geen moeite om mij in het gewenschte spoor te doen treden; en het duurde dan ook niet lang of ik zag duidelijk waar men met mij heen wilde. Toen ik deze ontdekking gedaan had, begreep ik dadelijk dat ik ieder oogenblik blootgesteld zou zijn om af te treden. Ik was daartoe volkomen gereed en geen enkel oogenblik kwam het bij mij op, eenig het minste geweld aan mijne overtuiging te doen om mijn ministerieel leven te rekken. Integendeel, overtuigd dat loyauteit en getrouwheid aan beginselen oneindig meer aanspraak geeft op nationale achting en vertrouwen dan de handigheid waarmede sommigen zich weten staande te houden zelfs dan wanneer de grond waarop zij steunen hun ontzinkt, besloot ik in geen geval mij van mijne ambtgenoten af te zonderen wanneer zich eventueel eene kabinets-questie mogt voordoen. Veel liever dan zelfs den schijn aan te nemen als had ik mij de rol laten welgevallen die men mij wenschte op te dragen, wilde ik vallen zelfs voor eene zaak die de mijne niet was. Ik verzuimde geene gelegenheid dit den koning te doen gevoelen die mij dan telkens toevoegde: ‘op die wijze maakt gij U onmogelijk’, of: ‘ziet gij dan niet dat gij U aan een drenkeling vasthoudt?’, doelende op den heer Thorbecke. Ik durf vrij de overtuiging uitspreken dat, indien ik gewild had, indien ik mij bij tijds van mijne ambtgenoten had weten los te maken, ik niet alleen mij had kunnen staande houden maar ook de gunst van den koning in zeer hooge mate had kunnen genieten. Doch ik voeg er dadelijk bij dat ik geen enkel oogenblik berouw gevoeld heb over de door mij gevolgde gedragslijn. Evenmin als ik vroeger in mijne hoedanigheid als lid der Kamer iets gedaan of gelaten heb met eerzuchtige bedoelingen, heeft het bijna zekere vooruitzigt van eene spoedige aftreding eenige invloed op mijne handelingen als minister gehad en het bewustzijn van, in openbare ambtsbetrekking, aan de politieke eerlijkheid nooit te kort te hebben gedaan is, nu mij bijna alles is ontvallen, mij een ware troost.

Nederlandse historische bronnen 1 259

Was mij vroeger reeds mijne ministeriële positie als van zeer wisselvalligen aard voorgekomen, nog veel meer was dit het geval nu ik de van mij gekoesterde verwachtingen in zoo ver had teleurgesteld dat ik mij niet wilde laten gebruiken als een middel om het ministerie te zuiveren van die bestanddeelen welke aan den koning of liever aan zijne geheime raadgevers zoo zeer mishaagden. Ik begreep dat mij nu dezelfde reprobatie zou treffen als sommigen mijner ambtgenoten en dat ik, casu quo, in één en hetzelfde vonnis zou worden begrepen. Intusschen scheen nog niets eene spoedige verandering van ministerie aan te duiden. De beide Kamers ondersteunden ons met groote meerderheid en uit de keuzen die nu en dan plaats hadden moest men opmaken dat de natie over het algemeen de gedragslijn harer vertegenwoordigers goedkeurde36. Spoediger intusschen dan men dacht, was de ontknooping daar. Eene gebeurtenis waarvan zelfs op dit oogenblik de gevolgen niet zijn te berekenen, gaf eensklaps aan de zaken eene onverwachte wending. Ik bedoel de organisatie der roomsch katholijke kerk hier te lande. Ik acht mij verpligt hier in eenige ontwikkeling te treden aangaande het deel dat ik in deze gewigtige aangelegenheid heb genomen. Toen mij de portefeuille van Buitenlandsche Zaken werd aangeboden, was één van mijne eerste vragen: hoe staat het met de onderhandelingen met Rome? Ik gaf tevens niet dubbelzinnig mijne ongenegenheid te kennen om in die zaak te treden; mijn voorganger kon, als ijverig katholiek, daaraan eene wending hebben gegeven niet strookende met mijne inzigten; ik kon dus de verantwoordelijkheid van zijne maatregelen niet op mij nemen. Het antwoord dat ik ontving, was volkomen bevredigend. De onderhandeling zou afgelopen zijn vóór mijne optreding in het ministerie. Ik zou slechts de resultaten van het overeengekomene hebben af te wachten, maar noch het een, noch het ander zou ooit op mijne rekening kunnen worden gesteld. Ik nam daarmede genoegen en kon mij, spoedig na mijne optreeding als minister, overtuigen, dat de gedane belofte was nagekomen. De onderhandeling toch was

36 Tijdens het ministerschap van Van Zuylen werden twee maal tussentijdse verkiezingen voor de Tweede Kamer gehouden. In plaats van Van Zuylen zelf, die na zijn benoeming tot minister voor de Kamer bedankt had, werd door het kiesdistrikt Zutphen jhr. C.A.E.A. van Panhuys afgevaardigd. Het distrikt Tiel koos voor een vakante plaats J.A.A. Leemans. Jhr. C.A.E.A. van Panhuys 1811-1895, lid Tweede Kamer 1852-1853. J.A.A. Leemans 1819-1884, lid Tweede Kamer 1852-1853.

Nederlandse historische bronnen 1 260 gesloten door de nota van 16 october37, dus was de zaak op den dag waarop ik mijne functiën aanvaardde, door mijnen voorganger afgedaan. Ik kon te minder in deze zaak eenig bezwaar zien, vermits ik mij goed vereenigen kon met het stelsel door de regering daarin gevolgd. Naar mijne overtuiging heeft ieder kerkgenootschap de grondwettige vrijheid zich te organiseeren zoodanig als het goed vindt. Het roomsch catholijk kerkgenootschap wenschte van die vrijheid gebruik te maken. Daar was niets tegen te zeggen. Alleen behoorde men te zorgen dat, langs den diplomatieken weg, eene bestaande overeenkomst betreffende die organisatie (het concordaat38) buiten werking werd gesteld. Dit was geschied. Kon er nu verder nog sprake zijn van de tusschenkomst der Nederlandsche regering in de voorgenomen organisatie, het departement van Buitenlandsche Zaken kon daarin nooit betrokken zijn. De paus als geestelijk opperhoofd is geen vreemde mogendheid waarmede de koning onderhandelt. Was er dus in het vervolg eenige verdere aanraking denkbaar, niet het departement van Buitenlandsche Zaken maar dat van Katholijke Eeredienst zou daarin moeten zijn betrokken. Door de bewilliging van het pausselijk gouvernement in ons verlangen, dat het concordaat mogt worden vervallen verklaard, was alle verdere tusschenkomst van het departement van Buitenlandsche Zaken uitgesloten. Alleen het concordaat (want een concordaat is een tractaat) had die tusschenkomst gewettigd. Bestond het concordaat niet meer, dan was alle aanleiding tot verdere bemoeijing uitgesloten. Den 17 october had ik mijne functiën aanvaard; den 18de ontving ik de bezoeken der vreemde gezanten waaronder de pausselijke internuncius39. Hij zeide mij onder anderen met bevreemding te hebben gezien dat de heer Van Sonsbeeck in zijne nota van 16 october acte genomen had van eene belofte die hij, internuncius, zou hebben gedaan betrekkelijk eene voorafgaande mededeeling waarop men hier veel prijs stelde. Hij moest, zeide hij, verkeerd begrepen zijn geworden, althans eene stellige belofte was door hem niet afgelegd, wel had hij laten doorstralen dat ons verlangen te Rome geen bezwaar zou ontmoeten. Ik kon daarop niet veel antwoorden, niet wetende wat er tusschen den internuncius en den heer Van Sons-

37 Handelingen, I, 170-173. 38 Het in 1827 gesloten konkordaat dat door Nederland niet was uitgevoerd. L.J. Rogier, Katholieke herleving. Geschiedenis van katholiek Nederland sinds 1853 (2e dr.; 's-Gravenhage, z.j.) 14, 16 en 32. 39 C. graaf Belgrado 1809-1866, internuntius van de Heilige Stoel te 's-Gravenhage 1848-1855.

Nederlandse historische bronnen 1 261 beeck was voorgevallen. Ik bepaalde mij dus bij te zeggen dat de aandrang van mijnen voorganger op eene voorafgaande mededeeling mij alleszins billijk voorkwam en ik, al ware dan ook geene stellige belofte afgelegd, daarop bepaaldelijk bleef rekenen. De internuncius zeide niets om mij daarvan terug te brengen, en het kwam mij vóór, dat hij er alleen prijs op stelde, op zich en op zijn gouvernement geene bepaalde verpligting te laden, terwijl echter de zaak zelve, het voldoen aan onzen wensch, bij hem geene zwarigheid ontmoette. Vele weken verliepen voor dat deze zaak weder werd aangeroerd. Het was den 29 november dat, bij gelegenheid van de behandeling in de 2de Kamer van de begrooting voor het departement van Katholijke Eeredienst, de heer Van Hall40 mij interpelleerde over de organisatie dier kerk. Ik gaf toen in substantie het bovenstaande te kennen41. Noch de heer Van Hall, noch eenig ander lid der Kamer had daarop eenige aanmerking. Het scheen dat de aangenomen gedragslijn der regering, in deze gewigtige aangelegenheid, op den onverdeelden bijval der volksvertegenwoordiging kon rekenen. Inmiddels verliep de eene week na de andere, zonder dat men van de zaak iets verder hoorde. In den loop der maand januarij vervoegde zich de internuncius bij mij, om mij te melden dat de zaak te Rome eene langere behandeling vond dan waarop men had gerekend; dat men omtrent verschillende punten alsnog tot geen besluit was gekomen. Noch van de instelling van een aartsbisdom, noch van Utrecht als de plaats waar dit zoude gevestigd worden, is toen met een enkel woord gesproken. Ik deed nogmaals den internuncius opmerken, van hoe veel belang het was dat men hier tijdig met de bijzonderheden der voorgenomen organisatie bekend werd gemaakt en hij zeide mij bij het scheiden dat hij waarschijnlijk in den loop der maand februarij mij nadere inlichtingen zoude kunnen geven. Kort daarop ontving ik een brief van den gezant te Rome42, mij meldende dat men aldaar met veel genoegen had vernomen dat het plan van organisatie bij 's konings regering goedkeuring had gevon-

40 F.A. van Hall 1791-1866, minister van Justitie 1842-1844 en van Finantiën 1844-1848 (1 januari), minister van Staat 1848, lid Tweede Kamer 1849-1853, opvolger van Van Zuylen op Buitenlandse Zaken. 41 Handelingen, I, 148-149 en 150. 42 F.C.A. graaf de Liedekerke-Beaufort 1792-1855, gezant bij de Heilige Stoel 1830-1855. Zie voor de briefwisseling tussen Van Zuylen en De Liedekerke Algemeen Rijksarchief, archief Buitenlandse Zaken no. 3096 en A.L.H. Hensen ed., ‘Pius IX en kardinaal Antonelli over het herstel der hiërarchie in Nederland’ in Mededeelingen van het Nederlandsch Historisch Instituut te Rome, II (2e dr.; 1932) 149-161.

Nederlandse historische bronnen 1 262 den. Ik haastte mij daarop te antwoorden dat dit berigt geheel bezijden de waarheid was; dat men hier, ten eene male onbekend met het voorgenomen plan, daaraan geene goedkeuring kon hechten. De hierop volgende dépêche van den gezant getuigde van de hoogste verwondering. Hij had zich bij den secretaris der propaganda43 vervoegd en daar, met eigen oogen, den brief van den internuncius gelezen waarin hij zeide: ‘qu'ayant communiqué à un des ministres du roi le projet d'organisation, il se voyait dans le cas de pouvoir donner l'assurance, que ce projet ne rencontrerait aucune opposition’. Inmiddels werd mij tevens door den gezant berigt, dat, ofschoon het geheim omtrent het in consistorie bewerkte plan ten strengste en zelfs op straffe van excommunicatie was opgelegd, hem echter het een en ander was ter oore gekomen, waaronder de voorgenomen oprigting van een aartsbisdom in Utrecht. Naauwlijks had ik deze noodlottige tijding vernomen of ik begreep dat de zaak eene verkeerde wending zoude nemen. In overleg met mijnen ambtgenoot voor Katholijke Eeredienst44, schreef ik aan den gezant dat, ofschoon het mij door hem medegedeelde berigt slechts op een gerucht steunde, ik mij evenwel verpligt achtte hem aan te bevelen alle pogingen in het werk te stellen om de oprigting van een aartsbisdom te Utrecht, indien dit werkelijk bedoeld werd, te verhinderen, en tevens ernstig onze verwachting uit te drukken dat geene beslissende stappen zouden worden gedaan vóór en aleer wij in de gelegenheid waren geweest ons advies uit te brengen. Deze brief onder dagteekening van 16 februarij verzonden, kwam te Rome weinige dagen vóór het uitspreken der allocutie45. De gezant berigtte mij dat hij, getrouw aan de hem gegeven instructiën, bij den paus46 eene poging aangewend had om hetgeen men hier vreesde tegen te houden doch daarin niet was geslaagd, zoodat nu naar alle waarschijnlijkheid de uitvaardiging der pausselijke breve47 onveranderd zoude plaats hebben. Naauwlijks was dit berigt tot mij gekomen of ik las er de bevestiging van in de dagbladen die ons den text der allocutie en der breve

43 A. Barnabò 1801-1874, sekretaris van de Propaganda Fide. 44 M.P.H. Strens 1807-1875, minister van Justitie en van R.K. Eredienst 1852-1853. 45 De tekst van de pauselijke toespraak tot het kollege van kardinalen op 7 maart 1853 is gepubliceerd in Handelingen, I, 178-193. 46 Pius IX (G.M. graaf van Mastai-Ferretti) 1792-1878, paus 1846-1878. 47 De tekst van de breve van 4 maart 1853 is gepubliceerd in Handelingen I, 198-207.

Nederlandse historische bronnen 1 263 aanbragten, vóór dat er ons van wege het roomsche hof op eenigerlei wijze kennis van was gegeven. Ik moet bekennen dat de indruk welke die stukken op mij maakten niet van zoodanigen aard was als ik bij vele anderen bespeurde. Het kwam mij vóór dat de paus, en hoe kon het anders, zich op een roomsch standpunt had geplaatst, dat wij natuurlijk niet konden goedkeuren maar waaraan wij ons evenmin bovenmatig behoefden te ergeren. De aanspraak was niet tot ons, maar tot het consistorie gerigt, niet door een souverein maar door een geestelijk opperhoofd. Ik vroeg mij af of, indien alhier, bij de opening der sijnode, de president goedvond smadelijk te spreken van de catholijken in andere landen, de regeringen van die landen zich dit zouden behoeven aan te trekken? Maar wat mij wel hinderde, wat mij voor ons krenkend en beleedigend voorkwam, was het doorzetten der zaak zonder kennisgeving of waarschuwing, ondanks al den aandrang die men dezerzijds daartoe had aangewend. Ik had op die kennisgeving stellig gerekend en had mij voorgesteld alsdan vele bedenkingen tegen het plan vooral wat betreft de bisschoppelijke zetels te laten gelden. Nu werden wij overrompeld zonder zelfs in de gelegenheid te zijn geweest onze aanmerkingen mede te deelen. Ik nam de eerste conferentie met den koning waar, om aan Z.M. die tot dus ver nimmer met mij over die zaak had gesproken, mijne denkbeelden mede te deelen. De koning die toen nog niet van elders geïnfluenceerd was, deelde geheel mijne zienswijze. De organisatie zelve, zeide de koning, had geheel en al met hoogstdeszelfs goedkeuring en voorkennis plaats gehad. De catholijken waren hier dezelfde regten deelachtig als de belijders der overige gezindheden; men had hun van de grondwettige vrijheid gebruik laten maken; daarop was niets aan te merken. Maar wat het verzuim van eene voorafgaande mededeeling betreft, dat kon naar Zijner Majesteits oordeel niet stilzwijgend aangezien worden. Wat de allocutie zelve betreft en de daarin voorkomende uitdrukkingen van min of meer beleedigende aard voor ons, oordeelde Z.M. het geraden, het oordeel daaromtrent in te winnen der bevriende protestantsche regeringen in Engeland, Pruissen, Zweden en Denemarken waarbij later ook nog Hannover werd gevoegd. De koning belastte mij aan die regeringen de vraag te stellen: wat men aldaar in dergelijk geval zoude doen en of men, casu quo, vertogen langs den diplomatieken weg tegen den inhoud der allocutie noodig zoude keuren? Ik voldeed aan de bevelen des konings langs tweederlei weg. Vooreerst werd door mij aan onze gezanten bij de bedoelde hoven in opgemelden zin geschreven. Ten andere stelde ik de vraag voor

Nederlandse historische bronnen 1 264 aan de gezanten van die hoven ten onzent. De schriftelijke antwoorden waren nog niet alle ingekomen tijdens mijne aftreding. De mondelinge beantwoording der vreemde gezanten waren, indien ik mij wel herinner, in ontkennenden zin. Van den Britschen gezant48 herinner ik het mij bepaald. Ik zeide zoo even, dat toen ik voor de eerste maal dit onderwerp met den koning behandelde, Z.M. daarover met veel bedaardheid zich uitliet. Geheel anders was zulks de volgende keer. De koning had toen juist ontvangen het Utrechtsche adres49 en scheen daardoor diep getroffen. Met de meeste opgewondenheid sprak Z.M. over de zaak en zeide de commissie uit Utrecht die het adres had overgebragt, te willen ontvangen en bij die gelegenheid te zullen verklaren dat dit alles de wrange vrucht was der grondwet van 1848 waarmede de koning zich minder dan iemand kon vereenigen. Ik nam de vrijheid zulks ten stelligste te ontraden. Maar wat moet ik dan doen?, zeide de koning. Ik antwoordde: indien U.M. werkelijk voornemens is de commissie te ontvangen, geloof ik dat geene betere geruststelling kan worden gegeven, dan dat U.M. verklare dat alles in deze zaak geschied is met Uwer Majesteits voorkennis en goedkeuring; dat U.M. echter thans, meer dan immer, de grondwettige verpligting gedachtig is om te waken dat de kerkgenootschappen zich houden binnen de palen der wet en dat niemands regten worden gekrenkt; dat U.M. voornemens is, zich te beraden op welke wijze voldoening te geven aan de ontevredenheid, bij de protestanten door de pausselijke allocutie te weeg gebracht. Ik kon niet bespeuren dat deze mijne raad veel indruk op den koning maakte. Later heb ik vernomen dat de commissie door Z.M. niet is ontvangen, waardoor de moeijelijkheid van een gepast antwoord is ontweken. Ik heb dat ten hoogste betreurd. Ik ben innig overtuigd dat indien de koning had kunnen besluiten, dadelijk hulde aan de waarheid te doen door openlijk te betuigen dat niets in deze zaak buiten Zijner Majesteits voorkennis en goedkeuring was gebeurd, de spanning en opgewondenheid merkelijk bedaard zouden zijn en men, welligt beter dan nu, tot eene bevredigende oplossing voor de geschokte gemoederen ware geraakt. Maar dat mogt niet.

48 Sir Ralph Abercromby 1803-1868, Brits gezant te 's-Gravenhage 1852-1858. 49 Het Utrechtse adres is gepubliceerd in P. Albers, Geschiedenis van het herstel der hierarchie in de Nederlanden (2 dln.; Nijmegen, 1903-1904) II, 333-334. In dit werk zijn ook andere belangrijke dokumenten betreffende het herstel van de hiërarchie en de Aprilbeweging opgenomen.

Nederlandse historische bronnen 1 265

De koning stond toen reeds onder den invloed van zijne geheime raadgevers die hem deden gevoelen dat het nu of nooit de gelegenheid was om zich van zijn ministerie te ontdoen en voor zich zelven populariteit in te oogsten. Die raadgevingen stonden natuurlijk in verband met de ongeduldige begeerte van sommigen om onze plaatsen in te nemen. Men vleide den koning en trachtte hem te bewegen om als partijhoofd op te treden. De koning was daarentegen niet bestand, ofschoon ik verzekerd ben dat het besluit om ons, in strijd met de waarheid, te desavoueren, niet zonder aarzeling is genomen. Ik had in deze zelfde conferencie aan den koning voorgesteld om, in afwachting van hetgeen later door ons gedaan zou worden om onze ontevredenheid over de allocutie aan het hof van Rome kenbaar te maken, nu reeds ons te beklagen over het verzuimen der voorafgaande mededeeling. De koning vereenigde zich met mijn denkbeeld en ik schreef diens volgens aan den graaf de Liedekerke de dépêche welke in de Staats Courant van 27 april is opgenomen onder no. 1450. Het heeft mij later getroffen, toen ik zoo scherp ben aangevallen over al wat door mij in deze zaak is verrigt, dat men deze dépêche steeds met stilzwijgen is voorbijgegaan. Men heeft zich geërgerd aan uitdrukkingen voorkomende in eenen lateren confidentiëlen brief51, maar aan deze dépêche die een officieel karakter had en door onzen gezant aan den kardinaal Antonelli52 moest medegedeeld worden, schijnt niemand gedacht te hebben. Men heeft er niet op gelet, welligt omdat zij vele ongegronde verwijten tegen mij zoude hebben doen wegvallen. Ik zal niet behoeven te zeggen dat de toenemende spanning over de pausselijke allocutie en de maatregelen die daarbij werden aangekondigd, niet alleen mijne aandacht, maar ook die van mijne ambtgenoten in hooge mate tot zich trok. Ik had reeds, vóór het bekend worden der allocutie, mijne correspondentie met den gezant te Rome in den Ministerraad gebragt. De zaak kwam zonderling vóór, evenwel is bij mijne ambtgenoten, evenmin als bij mij het denkbeeld opgekomen dat men te Rome de zaak zoude doorzetten zonder ons zelfs te waarschuwen. Het kan zijn, dat ik in deze te goed van vertrouwen ben geweest; doch naar alle menschelijke berekening

50 Eveneens in Handelingen I, 216-217. 51 Op 13 april schreef Van Zuylen aan De Liedekerke dat, als hij vooraf van de invoering van de bisschoppelijke hiërarchie op de hoogte was geweest, hij de paus zou hebben ontraden ‘d'ériger le siège archiépiscopal dans une ville connue par l'esprit d'intolerance de ses habitans’. Handelingen, I, 218-219. 52 G. Antonelli 1806-1876, kardinaal 1847, pauselijk staatssekretaris.

Nederlandse historische bronnen 1 266 scheen dat vertrouwen gegrond. Men had er toch te Rome belang bij om zich de medewerking van het gouvernement waardig te maken. De regering had getoond de billijkheid lief te hebben en niet terug te deinzen voor de moeijelijkheden welke een stap als deze in dit land moest na zich slepen. Kon men er te Rome belang bij hebben die moeijelijkheden te vermeerderen door ons, onverhoeds, met de organisatie te overvallen? Intusschen, wat wij niet konden denken, was geschied. De vraag deed zich spoedig vóór: of niet iets gedaan diende te worden om aan de natie gerust stelling te geven. In den Ministerraad was ik daar steeds vóór. Ik had gewenscht dat, naardien de Staten Generaal niet waren vergaderd, waar men anders de noodige inlichtingen had kunnen geven, een officieel artikel in de Staats Courant de zaak op eene duidelijke wijze hadde uiteen gezet, dat daaruit ware gebleken dat de regering door den maatregel was overvallen maar tevens dat zij de middelen beraamde om, zoo veel doenlijk, aan de daaruit voortvloeijende zwarigheden te gemoet te komen als ook om haar beklag over deze handelwijze in te leveren. De meerderheid was daartegen en tot die meerderheid behoorden de drie ministers die later hunne ambtgenoten verloochend en de verwijten van onze opvolgers over onze lijdelijkheid hebben onderschreven53. De minister van Oorlog inzonderheid wilde van niets weten en meende dat de bestaande opgewondenheid slechts was un feu de paille dat men, door er niets aan te doen, het spoedigste zoude smoren. Overigens was er volkomen eenstemmigheid omtrent de vraag: of de paus als geestelijk opperhoofd het regt had de normale organisatie der catholieke kerk in te voeren in een land waar de grondwet de gelijkheid der gezindheden waarborgde? Het is hier de plaats een woord te zeggen omtrent de beschuldiging tegen het afgetreden ministerie ingebragt, dat het, om zich staande te houden, een verbond gesloten had met de catholijken. Ik heb die beschuldiging vaak hooren uiten en zij was ook zeer geschikt om op de gemoederen te werken, maar ik moet, als eerlijk man, verklaren, dat mij niets bekend is, wat haar kan wettigen. Bepaaldelijk moet ik dit verklaren wat betreft de heer Thorbecke tegen wien het verwijt meer bijzonder is gerigt. Had Thorbecke een

53 De ministers van Koloniën, Marine en Oorlog boden met de andere ministers en op grond van dezelfde motivering op 16 april 1853 hun ontslag aan, maar namen vervolgens zitting in het ministerie-Van Hall. C.F. Pahud 1803-1873, minister van Koloniën 1849-1856. J. Enslie 1795-1877, minister van Marine 1851-1854. H.F.C. baron Forstner van Dambenoy 1792-1870, minister van Oorlog 1852-1857.

Nederlandse historische bronnen 1 267 bondgenootschap gezocht, hij was schrander genoeg om in te zien dat de steun der anti-catholijke rigting hem meer kracht zou hebben bijgezet dan die der roomschen. Maar hij zocht geen steun. Zijne leus was: handhaving van ieders regt. De catholieken sloten zich bij hem aan, omdat zij overtuigd waren van zijne billijkheid; maar men behoort niet te vergeten dat die aansluiting zoo naauw niet was als men dit thans doet voorkomen. De armenwet54 was misschien bij de catholieken nog impopulairder dan bij de protestanten en nimmer zou Thorbecke aan de eisschen der catholieken, in het stuk van onderwijs, hebben toegegeven. Bij het begeven van ambten en betrekkingen is door Thorbecke nooit op de geloofsbelijdenis gelet. Ik kan onder anderen melden dat toen er in den Ministerraad sprake was van het aanvullen eener vacature in den Raad van State en sommige ministers meenden, dat men bepaald naar een catholiek zou moeten omzien, dewijl er geen enkele roomsche in den Staatsraad zitting had, dit gevoelen door Thorbecke krachtig is bestreden als ongrondwettig en ongeoorloofd55. De zaak der bischoppelijke hiërarchie vond in Thorbecke een verdediger, niet uit simpathie voor de roomschen, maar uit volle overtuiging dat zij daarop regt hadden, en in die overtuiging stond Thorbecke niet alleen. Het geheele ministerie, ook de drie ministers die later hunne voormalige ambtgenoten hebben verloochend, de Raad van State die over de zaak is geraadpleegd en er een omstandig rapport over uitgebragt heeft56, ja ook de koning zonder wiens voorkennis en uitdrukkelijke goedkeuring niets gedaan is - allen waren eenstemmig van oordeel dat aan de organisatie van het roomsch catholijk kerkgenootschap den vrijen loop behoorde te worden gelaten. Ik heb al de stukken betreffende die zaak gelezen, en hetgeen ik hier schrijf is waarheid. Zoo als ik reeds opgemerkt heb, het denkbeeld van een officieel artikel van regeringswege in de Staats Courant, vond bij de meerder-

54 In september 1851 had Thorbecke bij de Tweede Kamer een wetsontwerp betreffende het armbestuur ingediend dat ook de kerkelijke en partikuliere armenzorg regelde. Dit ontwerp werd niet gunstig ontvangen. Het wetsontwerp dat Thorbecke in februari 1853 indiende, was slechts op ondergeschikte punten gewijzigd. Het voorlopig verslag was ook nu zeer kritisch. Door de val van het ministerie werd het wetsontwerp door de Kamer niet in behandeling genomen. P.B.A. Melief, De strijd om de armenzorg in Nederland 1795-1854 (Groningen-Djakarta, 1955) 192-202. 55 Vgl. J.H.J.M. Witlox, Studiën over het herstel der hiërarchie in 1853 (Tilburg, 1928) 77-81. 56 Dit rapport is in het archief van het Kabinet des Konings noch in het archief van de Raad van State aangetroffen.

Nederlandse historische bronnen 1 268 heid van den Ministerraad geen bijval. Men besloot de zamenkomst der 2de Kamer af te wachten die eerlang stond plaats te hebben, waarin zonder twijfel het ministerie op dit punt zou worden geïnterpelleerd. Tevens werd besloten aan enkele particuliere dagbladen, onder de hand, inlichtingen te doen toekomen omtrent feiten die zij in een verkeerd daglicht hadden gesteld57. De koning had het Utrechtsche adres, mitsgaders eene menigte andere, in handen van den Ministerraad gesteld om consideratiën en advies. Daarover werd een breedvoerig rapport aan Z.M. ingediend, waarin alles wat over die zaak was voorgevallen werd herinnerd en de woorden aangehaald door den koning, in verschillende kabinetsbrieven, gebezigd - alles ten betooge dat de koning onmogelijk thans konde willen ontdoen wat, met zijne voorkennis en goedkeuring, na langdurig en rijp overleg, was tot stand gebragt58. Ware dit rapport, waarvan alleen de conclusie is medegedeeld, openbaar gemaakt, ik twijfel niet of er zou omtrent de denkwijze en, indien ik het zoo mag uitdrukken, de medepligtigheid des konings geene onzekerheid meer bestaan. Intusschen naderde de dag van Zijner Magesteits vertrek naar Amsterdam59. Ik beken dat ik niet zonder schroom deze reis, juist in zulke bedenkelijke oogenblikken, te gemoet zag. Ik had in mijne donderdagsche conferentie met den koning, zoo veel in mijn vermogen was, aangedrongen op de noodzakelijkheid van eendragtige zamenwerking tusschen Z.M. en de ministers, ten einde het land voor noodlottige schokken te behoeden. Ik had den koning verlaten niet denkende, hem vóór zijne afreize nogmaals te zien. Doch zondag 10 april werd ik 's avonds ten half 10 bij den koning ontboden. Ik begaf mij dadelijk naar het paleis en vond den koning in een staat van buitengewone drift en opgewondenheid. Blijkbaar was de koning onder den indruk van een gesprek met diegenen die van de omstandigheden een behendig gebruik, in hun eigen voordeel, zochten te maken. Ik had dit reeds meermalen waargenomen, maar nooit was de werking der camarilla zoo duidelijk aan den dag gebragt, dan op dit oogenblik. Ik kan, in het voorbijgaan, mij niet onthouden op te merken, hoe noodlottig het is wanneer de raadslieden der kroon in het geheim worden wederstreefd door degenen die den koning onmiddelijk omringen. Geene regering is, op den duur, tegen den in-

57 Handelingen, 1, 212 noot 1. 58 Witlox, Studiën, 25-28. 59 De koning zou zijn jaarlijkse bezoek aan de hoofdstad brengen.

Nederlandse historische bronnen 1 269 vloed eener zoodanige camarilla bestand en ik behoef niet te zeggen, dat het belang van het land bij die geheime menées zelden op den voorgrond staat. Meesten tijds zijn het drijfveeren van den nietigsten aard, welke daarbij in het spel komen. Dubbel treurig is het daarom wanneer een koning, in stede van een onafhankelijk, zelfstandig standpunt te bekleeden, het werktuig wordt van eenige brouillons die achter de schermen zitten. Men heeft aan het afgetreden ministerie dikwijls verweten dat het de persoonlijke wenschen en inzigten des konings te gering schatte. Maar ik vraag: hoe kan het anders, wanneer men duidelijk bespeurt dat die zoogenaamde persoonlijke inzigten veelal niet anders zijn dan de inzigten van eene hofclique die zonder kennis en oordeel, alleen om hare invloed te doen gelden, den gang der regering zoekt te wederstreven? De koning was, zoo als ik reeds aanmerkte, buitengemeen opgewonden. Terwijl hij vroeger steeds van oordeel was geweest dat de organisatie der katholijke kerk niet anders was dan het uitvloeisel van een grondwettig regt, dat in billijkheid niet kon tegen gegaan worden, zag hij thans in die organisatie een sluw overleg van zijne ministers om de roomschen gunstig te stemmen. Ofschoon ik aan de zaak geen deel had gehad en mij zeer goed op een neutraal terrein had kunnen houden, bleef ik onwrikbaar bij mijn gevoelen dat die opvatting onjuist was, en weigerde volstandig eene stap te doen om af te breken wat mij voorkwam overeenkomstig onze staatsinrigting te zijn opgetrokken. Maar even zoo, bleef ik van oordeel dat de vorm die aan de uitvoering der zaak was gegeven voor ons krenkend en beleedigend was en verklaarde mij dus alleszins bereid mede te werken tot een maatregel die onze regtmatige gevoeligheid voor het oog der wereld op eene duidelijke wijze moest doen uitkomen. Naar aanleiding hiervan werd tusschen den koning en mij overlegd de terugroeping, bij wijze van onbepaald verlof, van Zijner Majesteits gezant te Rome. Volkenregtelijk was deze maatregel een veel scherper blijk van afkeuring en kwam mij daarom verkieselijk voor boven het doen van vertoogen. Door vertoogen immers moest men den paus, die in dit alles niet anders kon beschouwd worden dan als geestelijk opperhoofd, als souverein naderen en toespreken; terwijl daarentegen het afbreken van diplomatieke relatiën geene andere beteekenis kon hebben dan dat men in de handelingen van het geestelijk opperhoofd voldoende aanleiding zag om, ook met den souverein, niet langer te doen te willen hebben. Ik was dus zeer bereid tot de tijdelijke terugroeping van den graaf de Liedekerke mede te werken. De beide dépêches waardoor ik aan dien last voldaan heb, welke onder nos. 15 en 16 in de Staats Courant van 27 april zijn op-

Nederlandse historische bronnen 1 270 genomen60 en welke aanleiding tot zoo vele beschuldigingen tegen mij hebben gegeven, kunnen, in geest en in uitdrukking, als een onmiddelijk resultaat van dit gesprek met den koning worden beschouwd. Op het oogenblik dat ik mij zoude verwijderen, trad de koning naar mij toe, reikte mij de hand en zeide nagenoeg: ‘Ik ben driftig geweest, maar, wees er wel overtuigd van, niet tegen U. Ik weet dat gij aan dit alles geen deel hebt. Ik had gewenscht dat gij die zaak voor rekening Uwer ambtgenoten hadt willen laten, maar gij verkiest U liever aan een drenkeling vast te houden. Ik kan U niet dwingen, doch stel er prijs op U te zeggen dat zoo lang gij mijn minister zijt geweest, ik geen enkel oogenblik reden heb gehad, mij de gedane keuze te berouwen. Wat er ook gebeure, mijne achting zal U niet verlaten; ik zal U de hand boven het hoofd houden’. Ik was door die woorden diep getroffen en liet het duidelijk blijken. Wanneer ik echter later gezien heb dat men zich beijverd heeft de schuld van alles wat gebeurd was meer bepaaldelijk op mij te doen nederkomen, wanneer ik mij heb zien voorstellen als een vijand van den koning en in ministeriële couranten heb moeten lezen, dat mijne tegenwoordigheid in de 2de Kamer den koning hoogst onaangenaam zoude zijn, moet ik gelooven of dat de koning deze zijne woorden, die bij mij steeds in herinnering zullen blijven, heeft vergeten, of dat de nieuwe ministers buiten de intentiën van Z.M. hebben gehandeld. Den volgenden dag was de koning vertrokken. Spoedig vernam men de bijzonderheden van Zijner Majesteits verblijf te Amsterdam. Het besluit van Z.M. om de commissie, die met de overbrenging van het Amsterdamsche adres61 belast was, in persoon te ontvangen, gaf aanleiding tot de vraag: of een verantwoordelijk ministerie niet verpligt was, ook ongevraagd, den koning te dienen van advies omtrent het antwoord door Z.M. te geven, dewijl daarmede het bestaan van het ministerie kon zijn betrokken. Eenparig werd in den Ministerraad die vraag toestemmend beantwoord. Het bekende advies werd gegeven: ‘dat de zaak die het hier goldt geene oorzaak tot bekommering moest geven; dat de koning waakt en zal waken dat door de nieuwe katholijke regeling niemands regten gekrenkt of verkort worden’62. De minister van Oorlog nam op zich dit antwoord naar Amsterdam over te brengen en door zijn persoonlijken invloed bij den koning te ondersteunen. Hij keerde onverrigter zake terug; de koning had geweigerd hem te ontvangen.

60 Eveneens in Handelingen, I, 216-221. 61 Het Amsterdamse adres is gepubliceerd in Handelingen, I, 244-246. 62 Handelingen, I, 243-244.

Nederlandse historische bronnen 1 271

Zaturdag 16 april las ik in de dagbladen het antwoord door den koning aan de commissie gegeven63. Dat antwoord verschilde ten eene male van het advies door het ministerie gegeven. De koning verliet zijne raadslieden die de zaak van den aanvang af in overleg en met voorkennis van Z.M. hadden behandeld, en schaarde zich aan de zijde der adressanten. Mijn besluit was oogenblikkelijk genomen. Ik begreep dat onze taak afgedaan was. Ik verzocht eene buitengewone vergadering van den Raad van Ministers en deelde mijne bedenkingen mede. Het antwoord des konings, bevestigd door het getuigenis van velen dergenen die het hadden gehoord64, schreef ons duidelijk onze gedragslijn voor. De minister van Justitie was de eenige die dit niet gaaf kon toestemmen. Al de overigen waren het met mij eens. Geen der drie ministers die later zijn aangebleven en ons mede hebben helpen beschuldigen en ten toon stellen, maakte de minste aanmerking. Eenparig werd besloten den koning ons ontslag te vragen op grond van het gebleken verschil van inzigt tusschen Z.M. en ons. De brief daartoe strekkende, werd zondag 17 april vastgesteld en geteekend65. Maandag den 18de hadden de bekende interpellatiën plaats in de 2de Kamer66. Ik zal de bijzonderheden daarvan, welke genoegzaam bekend zijn, niet weder ophalen; doch ik moet iets wat mij persoonlijk raakt, kortelijk behandelen. Men heeft mij verweten, en daaronder menschen van welker welwillendheid en genegenheid ik verzekerd ben, dat ik mij te veel met de zaak had ingelaten. Ik had die voor rekening van mijn voorganger moeten laten en mij er buiten houden. Het is waar, ik had dit kunnen doen; maar zou ik goed, zou ik eerlijk hebben gehandeld? Mijns inziens neen. Ik kon mijn voor-

63 Handelingen, I, 248. 64 De tekst van 's konings toespraak zoals die aan de pers werd meegedeeld en veelal in de literatuur wordt geciteerd, is een gekuiste versie. In werkelijkheid had Willem III zich van de grondwet gedistancieerd. Zie E. van Raalte, Staatshoofd en ministers. Nederlands constitutionele monarchie historisch-staatsrechtelijk belicht (Zwolle, 1971) 99-101. Vgl. J.M. Zwart, ed., ‘Brieven aan den gouverneur-generaal Duymaer van Twist van vrienden in het vaderland’ in Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap, LX (1939) 41. 65 Handelingen, I, 249-250. Van essentiële betekenis is de voorzichtig geformuleerde passage: ‘Men meent van Uwe Majesteit te hebben verstaan, dat Hoogstdezelve zich, tegen haren zin, door de Grondwet gebonden achtte; dat Uwe Majesteit door het ontvangen beklag over hetgeen volgens die Grondwet gebeurd is den band tusschen het Huis van Oranje en Nederland nog versterkt rekende’. 66 Handelingen, I, 251-298.

Nederlandse historische bronnen 1 272 ganger niet afvallen, zonder tevens mijne ambtgenoten in den steek te laten en dit wilde ik niet. Maar ook, ik kon met de hand op het hart niet zeggen dat, indien ik van den aanvang af ware geroepen aan de behandeling dier zaak deel te nemen, ik daaraan eene andere wending zoude hebben getracht te geven. Van dat oogenblik af gebood mij de eerlijkheid geen gebruik te maken van de gelegenheid die voor mij bestond om mij van mijne ambtgenoten af te zonderen. Ik mogt, wat ik onder andere omstandigheden zou hebben goedgekeurd, thans niet laken, zelfs niet stilzwijgend afkeuren omdat ik zag dat de algemeene opinie er tegen was. Een ander verwijt is, dat ik mij te flaauw heb uitgelaten, te bedaard ben gebleven, niet levendig genoeg heb afgekeurd. Dit is een verwijt waarop ik roem draag. Ik mogt als minister, als handhaver en verdediger van de regten van allen, niet de hoedanigheid aannemen van een protestantsch ijveraar. Ik had blijken genoeg van afkeuring gegeven over den vorm aan de katholijke organisatie gegeven, maar het voegde mij, als minister, tegenover het buitenland niet een toon aan te slaan die in den mond van een lid der Kamer niet ongepast kon worden genoemd. In de Kamer deed de mededeeling van het door mij verrigte, vooral wat betreft de terugroeping van den gezant, een zeer gunstigen indruk waarvan de gemotiveerde orde van den dag welke de discussie sloot, de uitdrukking was. Inmiddels was het ministerie bedacht geweest punten die het meest aanstoot gaven, op eene bevredigende wijze te trachten te regelen. Vooral betrof dit den eed door de bisschoppen af te leggen. De internuncius werd door mij tot eene conferentie uitgenoodigd om dit punt te bespreken. Er is veel gesproken van den toestand van angst en hoop waarin de ministers na het verzoeken van hun ontslag en in afwachting van het antwoord des konings zouden hebben verkeerd. Ik weet niet wat in mijn ambtgenoten is omgegaan maar, wat mij betreft, kan ik verklaren in geen anderen dan mijn gewonen, normalen toestand te hebben verkeerd en integendeel door het besef van overeenkomstig mijn pligt te hebben gehandeld mij gesterkt gevoeld te hebben. Dingsdag den 19den april had ik als naar gewoonte op mijn departement gearbeid tot 's namiddags ten 5 uur. Van daar begaf ik mij naar huis. Naauwlijks zat ik aan tafel of ik ontving de tijding dat mijn ontslag was geteekend67. Ik ontving dit berigt zonder vreugde en zonder verdriet. Ik geloof niet dat iets in mijne houding het ge-

67 K.B. 19 april 1853 no. 99. Zie Handelingen, I, 299-300.

Nederlandse historische bronnen 1 273 wigt der ontvangen mededeeling voor de omstanders heeft verraden. Ik verliet het ministerie zonder weerzin even als ik het zonder geestdrift had aanvaard. Was ik, toen ik in functie trad, weinig eerzuchtig en volstrekt niet bedwelmd door de onderscheiding welke mij te beurt viel, de ondervinding die ik had opgedaan, was niet geschikt om mijne gemoedsstemming te veranderen. Ik heb naar mijn vermogen en met inspanning van alle krachten de aan mij toevertrouwde belangen behartigd. Ik heb mij vele, ook geldelijke opofferingen getroost om te beantwoorden aan hetgeen mijne nieuwe betrekking van mij vorderde. Ongetwijfeld ben ik in vele opzigten te kort geschoten; doch dit durf ik beweren: dat door mij niets is gedaan of verzuimd wat mij aan gegronde verwijten zou kunnen blootstellen. Ik kan ook in opregtheid verklaren en doe het met den meesten ernst: dat mijn persoonlijk belang nooit is geweest de drijfveer van mijn daden; dat ik mij beijverd heb dit, zoo veel immer doenlijk, uit het oog te verliezen. Gesterkt door die overtuiging heb ik, welgemoed, de door mij bekleede hooge betrekking vaarwel gezegd en ben tot het ambteloos leven teruggekeerd. Ik meende, wat er ook gebeuren mogt, op een regtvaardig oordeel aanspraak en rekening te mogen maken. Ik kan mij niet herinneren ooit, met eenig bijoogmerk, iemands naam en karakter te hebben beklad. Ik dacht diezelfde billijkheid van anderen te mogen verwachten. Bitter en grievend was mijne teleurstelling. Van alle zijden werd de hand tegen mij opgeheven. Ik werd bijkans als een landsverrader ten toon gesteld omdat ik een confidentiëlen brief had geschreven dat Utrecht, wegens de weinige verdraagzaamheid van hare inwoners (katholijken zoo wel als protestanten), niet geschikt was als zetel voor een aartsbisschop68. Toen er nieuwe keuzen voorde 2de Kamer gedaan moest worden, werd ik, in hetzelfde district dat mij driemalen, bijna eenparig, benoemde69, onwaardig gekeurd deel te nemen aan eenige verdere behandeling van 's lands zaken. Ja, ik heb mij moeten verdedigen tegen de beschuldiging van opzettelijke misleiding en bedrog70 en, ook na die verdediging, heb ik moeten aanhooren hoe een lid der 2de Kamer die, ik weet niet waarom, mijn vijand

68 Zie noot 51. 69 Het kiesdistrikt Zutphen koos Van Zuylen in 1850 en 1852 tot lid van de Tweede Kamer en in 1850 eveneens tot lid van de Provinciale Staten. Voor deze benoeming bedankte het Kamerlid. 70 Handelingen, III, 340-341.

Nederlandse historische bronnen 1 274 schijnt te zijn geworden, openlijk verklaarde geen geloof te hechten aan mijne woorden71! Dit alles, ja ik beken het, is mij bijna ondragelijk en kost mij slapelooze nachten. Nog eens, ik ben niet eerzuchtig en kan mij in de nedrigste positie zeer wel voegen. Maar ik stel prijs op het behoud van mijnen goeden naam; ik stel prijs op de achting van mijne medeburgers; ik stel prijs, ook ten mijnen opzigte, op den eindelijken zegepraal der waarheid. Zal ik die mogen beleven? God alleen is het bekend. Hoe het zij, ik buk, voor zijnen wijzen en heiligen wil, het hoofd.

11 september 1853 J.P.P. van Zuylen van Nijevelt

71 Handelingen, II, 193: W. van Lynden in de zitting van de Tweede Kamer van 16 augustus 1853. Vgl. Handelingen, III, 342-346. W. baron van Lynden 1806-1866, lid Tweede Kamer 1850-1866.

Nederlandse historische bronnen 1 275

Index van personen

(De cijfers verwijzen naar de bladzijden)

Abercromby, R., 264 Antonelli, G., 265 Barnabò, A., 262 Belgrado, C., 243, 260-262, 272 Boreel van Hogelanden, W., 241, 242, 253 Bosse, P.P. van 241, 253 Donker Curtius, D., 240, 243-250 Enslie, J., 266, 267, 271 Forstner van Dambenoy, H.F.C., 266, 267, 270, 271 Groen van Prinsterer, G., 250 Hall, F.A. van, 261, 266 Hoffmeister, J.H., 238 Kempenaer, J.M. de, 240, 243-246, 248-250 Leemans, J.A.A., 259 Liedekerke-Beaufort, F.C.A. de, 261, 262, 265, 269, 272 Lightenvelt, D.A., 249 Lightenvelt, L.A., 242, 243, 249, 250 Lodewijk Napoleon, 255 Luzac, L.C., 244 Lynden, W. van, 273, 274 Pahud, C.F., 266, 267, 271 Panhuys, C.A.E.A. van, 259 Pius IX, 262, 263 Rappard, W.L.F.C. van, 249, 256, 257 Schimmelpenninck van der Oye, W.A., 256 Son, J.B. van, 249 Sonsbeeck, H. van, 241, 251, 259-261 Strens, M.P.H., 262, 271 Tets van Goudriaan, J.G.H. van, 241 Thorbecke, J.R., 240-247, 250-255, 257, 258, 266, 267, 270 Willem II, 245, 247, 248 Willem III, 241, 242, 250-259, 263-265, 267-272 Zuylen van Nijevelt, H. van, 239, 240, 247, 248, 251, 252 Zuylen van Nijevelt, J.P.J.A. van, 239 Zuylen van Nijevelt, J.P.P. van, passim Zuylen van Nijevelt, P.J. van, 250 Zuylen van Nijevelt-Schas, F.W.M. van, 251

Nederlandse historische bronnen 1 277

Jahresbericht 1942 des Befehlshabers der Sicherheitspolizei und des SD für die besetzten niederländischen Gebiete bewerkt door N.K.C.A. in 't Veld

‘Die Provinzen der Niederlande, ausgenommen Nord- und Südholland, sind bereits jetzt weitestgehend frei von Juden.’ Met deze woorden eindigt het in triomfantelijke toon gestelde hoofdstuk ‘Entwicklung der Judenfrage’ in het jaarverslag over 1942 van de Duitse Sicherheitspolizei und SD in Nederland. Voor die triomferende toon in dit verslag, dat hieronder integraal is afgedrukt, was reden. Speciaal op het gebied van de jodenvervolging meende de Duitse politie in Nederland een indrukwekkende prestatie geleverd te hebben. Meer dan 38.000 joden waren in het laatste halve jaar ‘zum Osten weiterbefördert’. Dat had men toch maar midden in de oorlog klaargespeeld met alle moeilijkheden vandien. Maar deze speciale arbeid was dan ook dringend geboden, alleen al ‘wegen der später vermutlich noch steigenden psychologischen und technischen Schwierigkeiten einer Radikallösung’ - een zinsnede, die erop lijkt te wijzen, dat de auteur op zijn minst een gegrond vermoeden gehad heeft, wat die ‘Radikallösung’ inhield. Verder citeren willen wij nalaten. Men leze het hele huiveringwekkende hoofdstuk. En men leze tevens het hele dokument - in zijn oorspronkelijke vorm 119 gestencilde pagina's tellend - om te weten te komen, niet hoe de ganse Nederlandse samenleving zich in dat oorlogsjaar manifesteerde en ontwikkelde, maar wel hoe de Duitse bezetter dat meende te zien; welke tendenzen hij als van belang, opvallend, gevaarlijk of hoopgevend beschouwde; welke acties hij ondernam en hoe de natie daarop reageerde - en omgekeerd. Een dwarsdoorsnede dus, zij het over de lengte van een jaar, van de Nederlandse natie in een van de moeilijkste perioden van haar bestaan, gezien door de bril van de Duitse politieke politie in het bezette land. Elk van de facetten van de samenleving wenste zij in het oog te houden: politieke verhoudingen, economie, kunst, pers, landbouw, religie, criminaliteit. Het motief was evenwel allerminst wetenschappelijke nieuwsgierigheid, maar louter het Duitse belang: welke fouten maakte de bezetter wellicht, welke verschijnselen diende hij te onderdrukken of af te remmen, welke te stimuleren.

Nederlandse historische bronnen 1 278

Gezien dit uitgangspunt en vooral de ideologie, die de Duitse waarnemer aanhing, zijn vaak de scherpte van waarneming en de kritische zin treffend; minder treffend, maar meer verklaarbaar. is het soms volkomen misslaan van de plank. Het zal echter duidelijk zijn, dat voordat wij hier verder op ingaan, iets meer gezegd moet worden over het doel, dat men met de vervaardiging van dit stuk en soortgelijke stukken op het oog had, over de wijze, waarop die stukken tot stand kwamen, en over de organisatie, die er verantwoordelijk voor was.

Noodzakelijk is dan allereerst een zeer korte schets te geven van de Duitse politie, zoals die in het voor-oorlogse nationaal-socialistische Duitsland georganiseerd was, en zoals die zich gedurende de oorlog in Nederland manifesteerde1. De gewone geüniformeerde politie, de Ordnungspolizei, laten wij daarbij - hoewel zij een niet te verwaarlozen onderdeel van de Duitse onderdrukkingsmachinerie vormde - buiten beschouwing. Waar het hier op aankomt, zijn drie diensttakken, die men het beste met de begrippen politieke politie, inlichtingendienst en recherche kan omschrijven. Alle drie waren nauw verbonden met de politiek-militaire eliteformatie van de nationaal-socialistische beweging, de SS. Reeds anderhalf jaar voordat de nazi's de staatsmacht hadden veroverd, in 1931, liet de leider van de SS, Reichsführer Heinrich Himmler, binnen zijn toen nog weinig omvangrijke keurkorps een politieke inlichtendienst oprichten, die weldra Sicherheitsdienst, afgekort: ‘SD’, werd genoemd. De leiding droeg hij op aan de jonge, ambitieuze en meedogenloze Reinhard Heydrich. Toen Hitler eenmaal de macht in handen had, werd de SD, anders dan zij had mogen hopen, niet de politieke politie van het nieuwe Duitsland. Himmler gaf er namelijk de voorkeur aan de kleine politieke politie van de Weimar-republiek uit te bouwen tot de Geheime Staatspolizei. Het regime kreeg zo de beschikking over geroutineerde, professionele politie-ambtenaren, en zorgde voor een nieuwe af-

1 Het volgende is niet alleen zeer schetsmatig, maar ook omwille van de beknoptheid sterk vereenvoudigd gehouden. Voor meer detaillering: Hans Buchheim e.a., Anatomie des SS-Staates (2 dln; Olten & Freiburg im Breisgau, 1965) I; N.K.C.A. in 't Veld, ed., De SS en Nederland. Documenten uit SS-archieven 1935-1945 (2 dln; 's Gravenhage, 1976) I, hoofdstuk. ii, het laatste werk tevens voor de Duitse politie in Nederland.

Nederlandse historische bronnen 1 279 korting: ‘Gestapo’. De SD, waarvan de kern werd gevormd door jonge, universitair geschoolde, doch op politie-gebied wat amateuristische SS-intellectuelen, dreigde buiten spel te worden gezet. Heydrich loste na een beginfase vol onduidelijkheden het dualisme van beide diensten tenslotte op door alle executieve bevoegdheden aan de Gestapo toe te kennen. De jacht op tegenstanders van het regime, concreet en individueel gericht, was voortaan het prerogatief van dit staatsorgaan. De SD kreeg tot taak in het algemeen inlichtingen in te winnen over alle stromingen in de maatschappij, over kerken, onderwijs, de economie, ook over groeperingen als zodanig, of het nu vrijmetselaars, monarchisten, verenigingen van bankdirecteuren of Jehova-getuigen waren. Zodra leden van een bepaalde groep vervolgd en gearresteerd moesten worden, diende de SD haar informaties aan de Gestapo ter beschikking te stellen. Zelfs het feit, dat het hele op het buitenland gerichte inlichtenwerk buiten het strikt-militaire om aan de SD toeviel, verhulde nauwelijks dat andere feit: de Gestapo was de kern van de Duitse politieke politie. Aangezien zowel Gestapo en Duitse recherche als SD later in de door Duitsland bezette gebieden rondliepen in SS-uniform waarbij op de linkermouw een zwarte ruit met in aluminium of zilver de letters ‘SD’ aangebracht was, werd daar ‘de SD’ even berucht als ‘de Gestapo’ in Duitsland. Het gebruik van beide termen was toen al feitelijk onjuist. Himmler was bezeten van de drang om politie en SS tot één groot complex samen te smelten, en het was allerminst onlogisch, dat hij aanving met de unificatie van de diensttakken van de politie zelf. Tot dit doel werd allereerst de Gestapo met de Kriminalpolizei, de niet-politieke recherche, tot de Sicherheitspolizei verenigd, met behoud evenwel van een vrij grote mate van autonomie der twee samenstellende delen. In 1939 werden Sicherheitspolizei en SD samengevoegd, althans op het centrale niveau te Berlijn, in het Reichssicherheitshauptamt (RSHA), uiteraard onder leiding van Heydrich, die zich evenwel Chef der Sicherheitspolizei und des SD bleef noemen. Het nieuwe super-orgaan bestond uit zeven afdelingen, Ämter, waarin de oude diensttakken herkenbaar bleven: de SD, sector binnenland, werd grotendeels Amt III van het RSHA. De Gestapo werd voortgezet in Amt IV, de Kriminalpolizei in Amt V; de SD-buitenland werd Amt VI. Doelstelling en taakverdeling bleven vrijwel ongewijzigd. Dat betekende, dat Amt III doorging met haar bestudering van de verschillende Lebensgebiete van de samenleving. Al in 1937 was de SD begonnen met maandelijks rapport uit te brengen over de ontwikkeling op de gebieden van Volkstum, cultuur, bestuur, economie.

Nederlandse historische bronnen 1 280

De gegevens betrok men van de regionale SD-bureaus, die hun informaties kregen van een vrij groot aantal specialisten op bepaalde gebieden of in het algemeen van onbetaalde V-Leute (‘Vertrauensleute’). De keuze van deze medewerkers diende zo te zijn, dat zij representatief waren voor een bepaalde sector van de maatschappij2. Bij het begin van de oorlog ging de SD (d.w.z. Amt III) er toe over om ook de algemene stemming onder de bevolking weer te geven. De geheime rapporten, weldra onder de titel ‘Meldungen aus dem Reich’, verschenen nu ook veel vaker: drie maal per week, na mei 1940 twee maal. Zij werden in vijf hoofdstukken ingedeeld: ‘I. Allgemeine Stimmung under Lage’, ‘II. Volkstum und Volksgesundheit’ (deze merkwaardige combinatie kwam voort uit een vroegere organisatie van de SD en had geen ideologische achtergrond), ‘III. Kulturelle Gebiete’, waaronder ook onderwijs, pers e.d., ‘IV. Recht und Verwaltung’, ‘V. Wirtschaft’, een onderwerp, dat nogal wat belangstelling van SD-zijde had; de leider van Amt III, SS-Brigadeführer Otto Ohlendorf, was trouwens zelf econoom. Zag Ohlendorf werkelijk, zoals hij later in en na de oorlog beweerde, de SD-rapporten als een vervangingsmiddel voor een ontbrekende vrije meningsuiting, waarmee de leiders van de staat hun voordeel konden doen, en wilde hij zo de machthebbers van het Derde Rijk een spiegel voorhouden? Het is bij deze gecompliceerde figuur, die in 1941 en 1942 in Rusland als leider van een Einsatzgruppe 90.000 mensen liet doodschieten, maar toch wezenlijke kritiek op het regime gehad zou hebben, stellig mogelijk3. Het was in ieder geval de bedoeling om de leidende personen van het Rijk, ministers en hoogste partijfunctionarissen - soms bepaalde ambtenaren, voor zover dat hun ressort raakte - een ongeflatteerd beeld van de gang van zaken te geven. Beperkingen waren er niet, met één uitzondering: er mocht geen kritiek op de partij worden weergegeven. Het lijkt ons, dat de rapporteurs berekend waren voor hun taak. De stemming onder het Duitse volk werd, uiteraard in de latere oorlogsjaren, steeds slechter, en de functionarissen van Amt III registreerden het meedogenloos. Werd het ook gelezen? Door Hitler,

2 De gang van zaken bij de rapportering in Duitsland is grotendeels ontleend aan: H. Boberach, ed., Meldungen aus dem Reich. Auswahl aus den geheimen Lageberichten des Sicherheitsdienstes 1939-1944 (Neuwied en Berlijn, 1965), inleiding. 3 Zie behalve Boberach, Meldungen aus dem Reich, IX, o.a.: F. Bayle, Psychologie et éthique du national-socialisme. Etude anthropologique des dirigeants SS (Parijs, 1953), 37 vlg.; H. Höhne, Der Orden unter dem Totenkopf. Die Geschichte der SS (Gütersloh, 1977), 197 vlg.

Nederlandse historische bronnen 1 281 die met het voortduren van de oorlog steeds minder geneigd was onaangename zaken ter kennis te nemen, in ieder geval niet. Himmler heeft ze stellig wel gelezen, Reichspropagandaminister Josef Goebbels bestudeerde ze nauwkeurig. Voor beiden waren de rapporten, zij het om verschillende redenen, onontbeerlijk. De meeste machthebbers, voorop Goering en Bormann, wilden niets van de Meldungen weten. De berichten waren te ‘défaitistisch’. Aangezien de erin vermelde droeve zaken niet onmiddellijk weggewerkt konden worden, besloot men, zoals oosterse despoten de boodschapper van slecht nieuws plachten te onthalzen, dan maar een eind te maken aan de rapporten. De Meldungen werden inderdaad in de zomer van 1943 stopgezet, om onmiddellijk weer onder een andere naam op te duiken. Denkbaar is het, dat binnen het inlichtingenapparaat - breed genomen, dat wil zeggen: de Reichsführer-SS Himmler, de chef en de afdelingshoofden van het Reichssicherheitshauptamt - toch behoefte aan dergelijke rapporten bleef bestaan, en dat andere geïnteresseerden, bijvoorbeeld Goebbels, na verloop van tijd toch weer van een exemplaar werden voorzien. Waarna de kring zich uitbreidde, het geroep over ‘défaitisme’ weer luider werd, en de tweede generatie rapporten tenslotte ook het veld moest ruimen. Voor zover dat valt na te gaan, is dat in juli 1944 ook gebeurd.

Op 29 mei 1940 werd in de Ridderzaal van het Haagse Binnenhof een toespraak gehouden door de nieuwbenoemde rijkscommissaris van het onlangs bezette Nederland, Dr. Arthur Seyss-Inquart; de plechtigheid werd omlijst door de uitvoering van een ouverture van Wagner. Zo installeerde zich in het overwonnen land een Duits civiel bestuur, behalve uit de rijkscommissaris bestaande uit vier commissarissen voor verschillende zaken - waaronder een Höhere SS- und Polizeiführer voor het handhaven van de orde - en honderden aan hen ondergeschikte Duitse ambtenaren. Tezelfder tijd nestelde zich, zij het heel wat geruislozer, onder het gezag van de Höhere SS- und Polizeiführer Hanns Rauter, het apparaat van Sicherheitspolizei und SD in het land. Den Haag werd de zetel van de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD (BdS); over het gehele land verspreid kwamen er een aantal Aussendienststellen, kortweg Aussenstellen genoemd, van dit Haagse hoofdbureau. Dat aantal wisselde nogal eens. Ten tijde van het ontstaan van het hier afgedrukte Jahresbericht waren er Aussenstellen gevestigd te Amsterdam, Rotterdam, Groningen, Arnhem, 's Hertogenbosch, Middelburg en Maastricht. Het hoofdbureau van de BdS was in zekere zin een verkleinde uit-

Nederlandse historische bronnen 1 282 gave van het Reichssicherheitshauptamt, en voor de Aussenstellen gold dat nog in sterkere mate. De hele organisatie bestond uit een paar honderd man, en een gemiddelde Aussenstelle telde slechts tientallen Duitse medewerkers, waaronder maar weinigen in officiersrang. Maar naar Berlijns voorbeeld telden Sicherheitspolizei und SD in Nederland evenzeer een Abteilung III, die het SD-werk, het verzamelen van algemene inlichtingen over groepen en organisaties e.d., verrichtte, een Abteilung IV, die tegenstanders opspoorde, arresteerde en verhoorde (en dus eerder ‘Gestapo’ dan ‘SD’ genoemd verdiende te worden), en een Abteilung V, die zich bezighield met niet-politieke delicten, waarbij toch Duitse belangen in het geding waren, zoals bepaalde economische vergrijpen. Bovendien moest deze afdeling toezicht houden op de Nederlandse recherche. Een zelfstandige Abteilung VI (de ‘SD-buitenland’) was er niet; het geringe werk werd door een aan de Abteilung III toegevoegde officier met evident gebrek aan enig resultaat verricht. De andere afdelingen, die evenals de corresponderende Ämter te Berlijn zich bezighielden met interne administratie en personeelszaken, kunnen hier buiten beschouwing blijven. De scheidingslijnen en de animositeit, die te Berlijn tussen SD, Gestapo en Kripo bestonden, waren in Nederland niet afwezig. Toen een Kriminalpolizist van Abteilung V op een bepaald moment merkte, dat hij niet met een ‘criminele’ bende, maar met een illegale groepering te maken had, liet hij, uiteraard tegen alle instructies in, zijn Gestapo-collega's van Abteilung IV in onwetendheid, deels uit menselijke overwegingen - de man had respect voor verzetsmensen - deels uit professionele nijd4. Dat nam niet weg, dat Sicherheitspolizei und SD in de bezette landen een grotere eenheid vormden dan in Duitsland, waar men met allerlei historisch gegroeide situaties te maken had. De tweede Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD (de eerste was al snel heengegaan), de bekwame politie-man SS-Brigadeführer (brigade-generaal) Wilhelm Harster, bevorderde die eenheid op bevel van Heydrich ook zoveel mogelijk. Het zwaartepunt lag, het kon haast niet anders, bij Abteilung IV, maar Harsters plaatsvervanger was het hoofd van Abteilung III. Zo was het in de Aussenstellen ook: een Gestapo-man aan het hoofd, een SD-functionaris als zijn

4 Het betrof hier de commissaris Horak bij de opsporing van de groep-Dobbe, beschreven bij L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de tweede wereldoorlog (tot dusver 8 dln; 's Gravenhage, 1969 -) VI, 116 vlg.

Nederlandse historische bronnen 1 283 plaatsvervanger5. Personeel van III werd bij IV geplaatst of voor typische IV-werkzaamheden gebruikt, als dat zo uitkwam. Ook de scheiding tussen het algemene inlichtingenwerk van de SD en de executieve arbeid van de Gestapo-afdeling werd allerminst strikt gehandhaafd. Vooral in de kleinere Aussenstellen was dat met het beperkte personeel nauwelijks te doen. Natuurlijk hoorde het vanzelfsprekend te zijn, dat de afdelingen elkaar ondersteunden, en dat III zijn informatie ogenblikkelijk aan IV ter hand stelde, indien de situatie dat gewenst maakte. Of dat altijd gebeurde, is uiteraard de vraag. De Abteilung III van het hoofdkwartier van de BdS te Den Haag had trouwens zelf een paar onder-afdelingen, die onmiskenbaar executieve arbeid verrichtten: het bureau III D 8, bestaande uit een drie à vier Duitse ambtenaren had in samenwerking met de Nederlandse politie de bestrijding van de zwarte handel tot taak. Tegen de tijd, dat het hier afgedrukte document ontstond, werd dit bureau ondergebracht bij V, de Duitse recherche dus, waar het ook thuishoorde. Er was bovendien een andere onder-afdeling, waarvan de executieve arbeid nog ernstiger gevolgen had, namelijk het bureau, dat zich met het selecteren en de behandeling van gijzelaars bezighield - wij zullen het hieronder nog tegenkomen. Naar Berlijns voorbeeld was Abteilung III onderverdeeld in vier Referate: III A voor Verwaltung und Recht, III B voor Volkstum und politische Parteien, III C voor Kultur und Kunst, III D tenslotte voor Wirtschaft. Dat laatste was een vrij groot Referat, wellicht een overblijfsel van het feit, dat aanvankelijk economen zo'n stempel op de SD hadden gedrukt. Deze Referate nu waren weer onderverdeeld in Sachgebiete (soms ten onrechte door het personeel zelf als Referate aangeduid), die met Arabische cijfers werden aangeduid. III D 1 bijvoorbeeld was de onderafdeling voor Ernährung und Landwirtschaft, III D 2 voor handel en verkeer, enzovoorts. Gedurende het grootste deel van de bezettingsjaren werd de gehele Abteilung III geleid door SS-Obersturmbannführer (majoor) Friedrich Knolle. De man sprak perfect Nederlands. Geen wonder: hij was in 1903 te Amsterdam geboren, had daar zijn jeugd doorgebracht en enige klassen van de hbs doorlopen, voordat hij naar Duitsland ging en daar later boekhandelaar werd. In de dertiger ja-

5 Wellicht is dit centraal vanuit Berlijn geregeld: immers, in België was ook het hoofd van Abteilung III plaatsvervangend leider van het hele apparaat (brief van de Belgische historicus A. de Jonghe aan steller dezes van 8 juli 1977).

Nederlandse historische bronnen 1 284 ren ging Knolle, overtuigd nationaal-socialist, voor de SD werken. In 1938 werd hij leider van de SD te Düsseldorf en later te Aken. Daar werkte hij samen met Rolf Dupin, die ook lange tijd in Nederland gewoond had, de taal beheerste, een SD-functie te Düsseldorf en Aken bekleedde, en later in Nederland leider van III B, het bij uitstek ‘politieke’ SD-Referat zou worden. In die laatste voor-oorlogse jaren legden beiden zich voornamelijk toe op het verzamelen van politieke inlichtingen omtrent Nederland en België. Reeds toen onderhield Knolle contacten met Nederlanders, die tijdens de bezettingstijd collaborateurs van het ergste soort zouden worden: in ieder geval met F.L. Rambonnet, later de adjunct van Musserts grootste rivaal in de NSB, de zeer pro-Duitse mr. M.M. Rost van Tonningen, en met J.H. Feldmeijer, de latere leider van de Nederlandsche SS. Men mag veronderstellen, dat Knolle toen al nog meer Nederlandse nazi's kende, wellicht ook Rost van Tonningen zelf. Ook Vlaamse ex-activisten en andere Belgische rechts-radikale elementen behoorden tot zijn relaties. Het lag voor de hand om na de Duitse verovering van Nederland deze man een vooraanstaande positie te geven in het apparaat van Sicherheitspolizei und SD in den lande. Knolle werd derhalve in 1940 chef van III en al gauw ook plaatsvervanger van Harster. Onmiddellijk begon hij de kring van relaties, waaruit hij zijn inlichtingen betrok, zijn V-Männer dus, sterk uit te breiden. Met de impulsieve Höhere SS- und Polizeiführer Hanns Rauter kon de gesloten, behoedzame Knolle het moeilijk vinden, maar stellig was hij even meedogenloos. Mocht Harster elders vertoeven - en dat bleek nu juist op cruciale momenten vaak het geval te zijn - Knolle wàs er: hij leidde in februari 1941 de razzia's op Amsterdamse joden, die de aanleiding tot de februari-staking werden, en hij had een belangrijk aandeel in de onderdrukking van de staking; hij koos in augustus 1942 na een mislukte aanslag op een Wehrmacht-trein uit de honderden gijzelaars er twintig uit, die voor executie in aanmerking kwamen, waaruit Rauter er tenslotte vijf selecteerde. Tijdens de april-mei-stakingen van 1943 was het alweer Knolle, die employé's van het bedrijfsleven als gijzelaar vastzette. Gijzelaarszaken in het algemeen vormden één van Knolles specialiteiten; hij liet ze behandelen door een onderafdeling III B 6 van zijn Abteilung. Die Abteilung was evenals de SD in Duitsland ook verantwoordelijk voor het maken van (uiteraard geheime) rapporten over de stemming van de bevolking in het algemeen en de gang van zaken in de verschillende sectoren van het maatschappelijk leven in het bijzonder. Wanneer wij nu even vooruitlopen op de aard van die berichten

Nederlandse historische bronnen 1 285 en opmerken, dat de grote mate van objectiviteit treffend is, met name de onverbloemde wijze, waarop de afkeer van de meerderheid van het Nederlandse volk van bezetter en NSB gesignaleerd wordt, dan ligt dat natuurlijk voor een groot deel aan de opdracht aan de SD zelf. Zonder een koele, zakelijke weergave van een en ander zouden zulke berichten waardeloos zijn, en we hebben gezien, dat de Meldungen aus dem Reich er meestal ook niet om logen. Soortgelijke rapporten uit het bezette België evenmin6. Bovendien, Knolle was er bepaald de man niet naar om kritiek op het Duitse beleid te verdoezelen. Hij had dan wel wat moeilijkheden met zijn hoogste chef Rauter, maar diens politieke concurrent, de Generalkommissar zur besonderen Verwendung Fritz Schmidt, die onder en vaak met Seyss-Inquart de politieke koers bepaalde en in het algemeen de NSB steunde, had het helemaal niet op Knolle begrepen; bij een bepaalde gelegenheid weigerde Schmidt hem zelfs de toegang tot een vergadering. Welnu, Knolle moest niets van de NSB hebben. Zorgvuldig liet hij noteren, wat er allemaal aan de NSB en haar leider Anton Mussert niet deugde, en dat was niet weinig. Maar wij kunnen ons niet aan de indruk onttrekken, dat Knolle in de rapporten van Abteilung III tevens met een zeker genoegen het falen van de Duitse politiek, voor een belangrijk deel immers door Schmidt bedreven, liet registreren. Het falen van anderen liet hij daarbij ook niet onopgemerkt. Op de NSDAP of de Wehrmacht als zodanig mocht evenwel geen kritiek worden uitgeoefend. Tot Knolles spijt, nemen wij aan; hij vatte die restrictie zo beperkt mogelijk op.

Zo snel mogelijk had de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD in Nederland een duur telex-apparaat laten installeren, waardoor hij voortdurend contact met het Reichssicherheitshauptamt kon onderhouden. Immers, Sicherheitspolizei und SD in het bezette gebied ressorteerden weliswaar onder de Höhere SS- und Polizeiführer, en via deze figuur in zekere mate onder de rijkscommissaris, maar zij hadden ook te gehoorzamen aan hun eigen Berlijnse centrale. In de praktijk zelfs in de eerste plaats: de meeste bevelen voor Abteilung IV te Den Haag waren niet van Rauter afkomstig, maar van Amt IV (de Gestapo dus) van het Reichssicherheitshauptamt, bevelen voor

6 ‘Opvallend nuchter wordt de negatieve ontwikkeling van de publieke opinie in haar oorzaken verklaard en ontleend’, zegt A. de Jonghe, ‘H.J. Elias als leider van het Vlaams Nationaal Verbond. Kanttekeningen bij een artikel van Frans van der Elst (deel 1)’, Belgisch tijdschrift voor nieuwste geschiedenis, VI (1975) 209, 210.

Nederlandse historische bronnen 1 286

Op de eerste rij v.l.n.r.: Rauter, Mussert, Seyss-Inquart. Tussen Rauter en Mussert is op de tweede rij Harster, de Befehlshaber van Sicherheitspolizei und SD in Nederland, te zien Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie

Nederlandse historische bronnen 1 287

Abteilung III van Amt III. Natuurlijk moesten deze Berlijnse instanties op de hoogte gehouden worden van de gebeurtenissen in Nederland, van dag tot dag, als het moest van uur tot uur. Het gevolg was, dat Sicherheitspolizei und SD eigenlijk twee soorten rapporten samenstelden: bijzondere berichten, die twee maal per dag per telex naar het Reichssicherheitshauptamt werden verzonden, en algemene rapporten, die éénmaal per week onder de naam ‘Meldungen aus den Niederlanden’ in gestencilde vorm verschenen, en in de eerste plaats voor de hoogste functionarissen van het bezettingsbestuur bestemd waren. De eerste soort bevatte speciale feiten, en waren dus uitsluitend voor intern gebruik binnen het apparaat van Sicherheitspolizei und SD bestemd. Seyss-Inquart kreeg ze niet te zien, en zelfs Rauter kreeg ze slechts een enkele maal ter inzage, en dan nog alleen als hij er om vroeg. Himmler was eigenlijk de man, die over Nederland het snelst èn het grondigst werd ingelicht: hij kreeg, uiteraard, wèl de speciale berichtgeving onder ogen als hem dat zinde, ook de algemene wekelijkse rapporten, en bovendien nog geregeld rapporten van Rauter zelf, en soms van Seyss-Inquart, afgezien van incidentele inlichtingen uit andere bronnen. ‘Als ich beim Himmler oben war, hat er mir genau vorgelesen was in Holland passiert war während der drei Tage, die ich aus Holland weg war,’ zei Rauter na de oorlog. Himmler wist die snelle en tamelijk volledige kennis van de gang van zaken goed te benutten7. Himmler, niet Hitler. De Führer, zich van de ene grootse onderneming in de andere stortend, en tenslotte geheel opgaand in het militaire verloop van de oorlog, had voor Nederland een minimale belangstelling, die voornamelijk tot uitdrukking kwam in een jaarlijkse ontmoeting met de NSB-leider Mussert, die dan eerbiedig luisterde naar de eindeloze monologen van Hitler. Er zijn weliswaar drie Führerlageberichte bewaard van januari, februari en maart 1941, respectievelijk vijf, acht en zes pagina's tellend, over de toestand in Nederland in de maand daarvoor, maar uit niets blijkt, dat Hitler ze ooit gelezen heeft. Wil men nu weten, voor wie de algemene weekrapporten, de Meldungen aus den Niederlanden dus, bestemd waren,

7 In België was dit niet wezenlijk anders. Het hoofd van het eigenlijke bestuursapparaat van het militaire bestuur in dat land rapporteerde geregeld aan Himmler, die ook via de kanalen van Sicherheitspolizei und SD èn via een met een Höherer SS- und Polizeiführer (in dit opzicht) te vergelijken figuur zijn inlichtingen kreeg (De Jonghe, ‘Elias als leider’, 207; De Jonghe aan steller dezes 8 juli 1977).

Nederlandse historische bronnen 1 288 dan leze men achter het hier afgedrukte Jahresbericht de zg. ‘Verteiler’: de lijst van instanties, waaraan het stuk toegezonden moest worden. In de eerste plaats natuurlijk de rijkscommissaris, de vier commissarissen-generaal, de Wehrmachtbefehlshaber in Nederland, nog een paar civiele en militaire instanties, niet te vergeten de eigen kring: Reichssicherheitshauptamt, de eigen Aussenstellen, de collega's in Noorwegen, België en Frankrijk. Net als dat in Duitsland met de Meldungen aus dem Reich het geval was, kregen soms Duitse ambtenaren onder de commissarissen-generaal een gedeelte van de rapporten, dat hun ressort betrof, onder ogen. Er is op het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie te Amsterdam van de Meldungen aus den Niederlanden nogal wat bewaard gebleven, namelijk van de jaargangen 1940 en 1941 alles op 12 nummers na (waaronder helaas het eerste). Van het jaar 1942 zijn alleen de gedeelten, die over de economie handelen, nog over; 1943 is nog onvollediger, zij het, dat twee nummers compleet zijn, gelukkigerwijze die nummers, waarin de zo belangrijke april-mei-stakingen van dat jaar behandeld worden. Van 1944 is er één, niet geheel compleet, nummer over. Voorts is er maar één rapport over een heel jaar, het hier afgedrukte Jahresbericht; ook zijn er nog gedeelten van jaarrapporten van enige Aussenstellen, alweer de hoofdstukken over de economie, en van de Aussenstelle Amsterdam een volledig jaarverslag, geheel gedrukt zelfs. De omvang van de weekrapporten bedroeg zo'n twintig tot veertig gestencilde bladzijden quarto met geringe interlinie. In 1942 werd voorgeschreven, dat het geheel niet meer dan dertig pagina's mocht tellen, waar men zich uiteraard niet altijd aan hield. De inhoud bestond, niet anders dan bij de Meldungen aus dem Reich, aanvankelijk uit achtereenvolgens de hoofdstukken Allgemeines of Allgemeine Stimmung, Innenpolitische Lage, Kulturelle Gebiete (waaronder ook universiteiten, scholen, pers), Recht und Verwaltung, en, nogal uitgebreid, Wirtschaft. Deze hoofdstukken correspondeerden, zoals men ziet, vrij aardig met de diverse Referate van Abteilung III: zo ook de paragrafen van elk hoofdstuk met de onderafdelingen, de Sachgebiete. Maar de SD behield niet lang het volstrekte monopolie van de Meldungen. In oktober 1940 werd een hoofdstuk Gegner ingevoegd, dat door ambtenaren van Abteilung IV werd samengesteld. Al gauw werd de indeling iets gewijzigd, en die wijziging was tekenend: na hoofdstuk A. Allgemeine Stimmung und Lage kwam nu hoofdstuk B. Gegner, onderverdeeld in ‘nationale’ verzetsbewegingen, ‘marxistische’ groepen, kerken, en ‘sonstige Gegner’. De andere hoofdstukken over politieke situatie,

Nederlandse historische bronnen 1 289 cultuur, bestuur en economie werden nu ondergebracht in C. Lebensgebiete; men vergelijke het met de inhoudsopgave van het hierachter afgedrukte stuk. Met andere woorden: de executieve Abteilung IV van de Sicherheitspolizei kreeg ook in de Meldungen een groter gewicht tegenover Abteilung III, de SD; het verzet en de Duitse repressie ervan werden steeds belangrijker8. Al eerder hebben wij gezegd, dat de reportage van Sicherheitspolizei und SD allerminst een vorm van l'art pour l'art was. Het moest een uitgesproken politiek doel dienen, namelijk het Duitse belang. Nemen wij de opdracht aan III C 4, het sub-referaat voor industrie en energie; die opdracht hield, met enige andere zaken, het volgende in: ‘Laufende Beobachtung der Gefahrenmomente auf dem Gebiet der Industrie und der Energiewirtschaft und Unterrichtung der zuständigen Behörden über getroffene Feststellungen durch Einzelberichte und durch den wöchentlichen Beitrag im Lagebericht.’ In wezen was het gehele rapport politiek van inhoud. De specifiek politieke verhoudingen, namelijk tussen en in NSB, Germaansche SS, en, zolang zij nog niet door de bezetter waren opgeheven: Nederlandsche Unie, Nationaal Front en enige andere fascistische of nationaal-socialistische partijtjes, werden weliswaar behandeld in het hoofdstuk Innenpolitische Lage, maar de andere hoofdstukken hielden zich eveneens op hun gebieden met de ‘Gefahrenmomente’ bezig. Het hoofdstuk Kulturelle Gebiete berichtte bijvoorbeeld over demonstraties tegen de bezetter aan Nederlandse universiteiten, Wirtschaft over de stemming onder het volk ten opzichte van nieuwe distributiemaatregelen, of de gedwongen uitzending van Nederlandse arbeiders naar Duitsland. Hoe kwam de Duitse politie aan de nodige informatie? Men dient hierbij een onderscheid te maken tussen de V-Männer van Abteilung IV en de vertrouwenslieden van III. Voor de bevolking was de eerste categorie de meest gevaarlijke. Zij moesten in verzetskringen penetreren en speelden vaak een doorslaggevende rol bij het oprollen van verzetsgroepen. Het in koelen bloede verraden van tientallen - soms honderden - landgenoten als beroepsbezigheid verlangde bovendien geld, of privileges, of beide. Meestal kregen zij die ook. Het was ris-

8 Een apart hoofdstuk, geschreven door Abteilung V (de Kriminalpolizei), zoals dat in het Jahresbericht voorkomt onder het hoofd ‘Verbrechensbekämpfung’, vindt men in de wekelijkse Meldungen (althans in de jaren 1940 en 1941, de enige jaren, waarin dit te overzien valt) niet.

Nederlandse historische bronnen 1 290 kant werk. Vele van dit soort agenten werden als zodanig door verzetslieden ontmaskerd en ter dood gebracht. De V-Leute van Abteilung III waren geen professionele verraders. De SD kreeg haar inlichtingen in de eerste plaats van zowel Duitse als Nederlandse functionarissen, werkzaam in bepaalde sectoren van binnenlands bestuur, politieke partijen of bedrijfsleven. Om de gehele stemming in het land te peilen was dat evenwel niet voldoende. Abteilung III maakte derhalve ook op grote schaal gebruik van lieden, die sociaal in lagere doch bredere bevolkingsgroepen verkeerden, en in café's, stationswachtkamers, bioscopen e.d. gesprekken afluisterden - en af en toe uitlokten, nemen wij aan. Gesalarieerd werden de informanten in tegenstelling tot vele handlangers van Abteilung IV niet, wel konden zij een onkostenvergoeding indienen, waarvan veelvuldig gebruik werd gemaakt. Kwamen deze lieden grotendeels uit het milieu van NSB, Germaansche SS en collaboratieorganen als het Nederlandsch Arbeidsfront, zoals een SD-officier na de oorlog verklaarde? Op het eerste gezicht lijkt dat wel plausibel. Men zou dan echter een vrij wat gunstiger beeld van de collaborerende groeperingen verwachten. Hoe dat ook zij, per definitie waren de informanten niet anti-Duits of principieel anti-nationaal-socialistisch. Dat bracht het gevaar van een vertekening met zich mee, dat door de SD met redelijk succes is bezworen (een voorbeeld hiervan hieronder op p. 292). Een deel van dat succes menen wij te kunnen verklaren uit het feit, dat de SD - in breder verband gezien eigenlijk een onderdeel van de SS - in een zeker antagonisme stond tot andere machtsstructuren in nazi-Duitsland. Ook uit persoonlijk antagonismen valt het wel te verklaren, maar allereerst toch uit de taak zelf: fouten en verkeerde tendenzen opsporen om de hoogste bestuurder des lands documentatie te verschaffen teneinde correcties uit te voeren. De Befehlshaber zelf, Harster, meende in september 1940 zijn rapporteurs de instructie te moeten geven om ook positieve punten in de verslagen te noemen. Harster gaf bij die gelegenheid meteen aan, hoe de gang van zaken diende te zijn: de Meldungen dienden de gebeurtenissen te beschrijven, die van vrijdag in de ene week tot en met donderdag in de volgende hadden plaatsgevonden. Het personeel in de Aussenstellen moest op vrijdag een rapport naar de referaat- of sub-referaatleiders in het BdS-hoofdkwartier in Den Haag zenden, die de ontvangen gegevens dan met eigen informaties in een hoofdstuk, resp. een paragraaf van het samen te stellen rapport verwerkten. Gebeurden er op vrijdag of in het week-end nog belangrijke dingen, dan moesten de Aussenstellen dat vanwege de actualiteit in een apart bericht alsnog

Nederlandse historische bronnen 1 291 naar Den Haag zenden. Dat moest heel snel geschieden, want op maandag werd het gehele rapport definitief samengesteld. De eindredactie lag bij Knolle die er zelf ingewonnen informaties (van hoge functionarissen van voornamelijk NSB en Nationaal Front) in kon verwerken en in ieder geval gelegenheid had om desgewenst toon en teneur van het rapport ingrijpend te wijzigen. Of, hoe vaak, in hoeverre Knolle dat deed - het is onbekend. Ook na de oorlog gaf hij er de voorkeur aan zo weinig mogelijk los te laten. Voorts moest de Befehlshaber zelf, zoals Harster na de oorlog verklaarde, met de tekst naar de rijkscommissaris gaan, omdat deze de inhoud eerst met Harster wenste te bespreken, voordat het rapport naar de andere functionarissen, voor wie het bestemd was, verzonden werd. Dat laatste gebeurde, wanneer men op de datering mag afgaan, vrijwel steeds op dinsdag. Wijzigingen, althans van enig belang, kan Seyss-Inquart naar onze mening niet hebben aangebracht. Daar was de tijd veel te kort voor; de vrijdag, de dag, waarop de Aussenstellen hun berichten moesten hebben ingezonden, werd al spoedig zaterdag. Dat laatste had althans het voordeel, dat er uit het oogpunt van actualiteit een dag mee werd gewonnen. Meestal bevatten de Meldungen gebeurtenissen van drie à zes dagen eerder, vaak wat langer, een enkele maal wat korter: het record is een bericht over een gebeurtenis op zondag-avond. Actualiteit verhield zich helaas omgekeerd evenredig tot punctualiteit. Dat bij het schrijven van de rapporten de auteurs voortdurend op elkaars gebied bezig waren - hoe kon men bijvoorbeeld de ‘Allgemeine Stimmung’ losmaken van ingrijpende maatregelen op economisch gebied, of het executeren van een groot aantal verzetslieden? - was nog niet zo erg, hoewel: ‘eine augenfällige Uneinheitlichkeit’ vond de SD niet fraai, zij het niet altijd te vermijden9. Vervelend was het ook, als er van een bepaalde gebeurtenis melding werd gemaakt, die typisch voor een bepaalde ontwikkeling heette te zijn en het niet was, of, nog vervelender: wanneer het bericht naderhand niet bleek te kloppen. Dan sloeg de SD een beroerd figuur in de ogen van een of andere Duitse instantie, en vooral dat moest tot elke prijs worden vermeden. Voortdurende controle dus, werd er bij de rapporteurs ingehamerd, en als dat vanwege de actualiteit onmogelijk was, dan diende men het bericht in de irrealis te stellen: Mussert zou een heftige woordenwisseling met Rost van Tonningen gehad hebben. Of een waarschuwing erbij: bericht ongecontroleerd!

9 Men vergelijke bijv. in het hierachter afgedrukte stuk p. 305 en 368.

Nederlandse historische bronnen 1 292

Van de manier, waarop de verschillende referaat- en sub-referaat-leiders hun medewerkers in de Aussenstellen op de vingers tikten en instrueerden, kunnen wij alleen een indruk krijgen via enige toevallig bewaard gebleven vitterijen van de chef van III D 1 (voedsel en landbouw): ‘Rotterdam verfällt immer wieder in den alten Fehler, dass der Sachbearbeiter in unsachlicher Form eigene Stellungnahmen abgibt, die für den Inhalt der Berichterstattung belanglos sind.’ De rapporteur in de Aussenstelle 's Hertogenbosch krijgt ook een standje: hij praat alleen maar over de Landstand, veel te positief overigens, hij heeft zich duidelijk door die kerels van de Landstand laten beïnvloeden; bovendien geeft hij helemaal geen gegevens over de ‘allgemeine agrar- und versorgungswirtschaftliche Verhältnisse’. Rotterdam doet dat precies omgekeerd: allebei fout. Maastricht geeft alleen maar wat statistisch materiaal, gebaseerd op officiële cijfers; daar heeft men tenminste helemaal niets aan. Wat is nu het resultaat geweest van dit alles? Sicherheitspolizei und SD wisten heel veel, maar beslist niet alles. De directeur-generaal van de voedselvoorziening Louwes beschouwden zij als een centrum van verzet in het Nederlandse overheidsapparaat, maar dat hij contacten met spionagegroepen onderhield, bleef voor hen verborgen10. In de rijen van het verzet sloeg de Sicherheitspolizei grote slagen, maar ‘de SD’ was verre van de almachtige, al-wetende organisatie, die vele Nederlanders in haar zagen. Daar komt nog bij, dat niet alles, wat Sicherheitspolizei und SD wisten, ook in de Meldungen of in dit Jahresbericht terechtkwamen. Sommige zaken, die van politiek belang waren of het privéleven van bepaalde personen onthulden, zijn stellig achtergehouden11. Voorts was het een beginsel, dat acties, die nog niet tot een einde waren gebracht, wèl in de speciale berichten aan het Reichssicherheitshauptamt werden gemeld, maar niet in de Meldungen mochten worden vermeld. Van het beruchte Englandspiel, dat misschien wel de grootste slag is geweest voor het Nederlandse verzet en in 1942 juist vaart begon te krijgen, vindt men derhalve in dit jaarrapport niets terug. Bovendien, hoe kritisch Sicherheitspolizei und SD in het algemeen ook waren tegenover andere, Duitse of Nederlandse, instanties, zij bleven toegewijde, vaak fanatieke dienaren van het nationaal-socialistische Rijk. Geen wonder, dat keer op keer de feiten in het nationaal-socialistische denkraam werden geperst; de vertekening kon niet uitblijven12.

10 De Jong, Koninkrijk, VII, 136. 11 Een voorbeeld hiervan bij In 't Veld, SS en Nederland, II, 1071, n. 1, en II, 1096. 12 Enige voorbeelden hiervan bij J.S. Bartstra, ‘Vergelijkende stemmingsgeschiedenis in de bezette gebieden van West-Europa 1940-1945’, Mededelingen der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, afd. Letterkunde (Amsterdam, 1955), N.R. XVIII, 3.

Nederlandse historische bronnen 1 293

Desondanks, als weergave van het algemene beeld van de situatie in Nederland lijken de rapporten voldoende betrouwbaar. Hebben de rijkscommissaris of andere Duitse hoogwaardigheidsbekleders er ook voldoende van geprofiteerd? Na de oorlog beantwoordden voormalige SD-officieren die vraag ontkennend: ook in Nederland vertoonde de Duitse heersende top een duidelijke weerzin om geconfronteerd te worden met de ‘negatieve’ berichtgeving van haar geheime politie. De Duitse bezettingspolitiek in Nederland is overigens niet mislukt, omdat de Duitse instanties de kritische begeleiding van de SD bij hun doen en laten onaangenaam vonden, maar omdat zij het inzicht en de moed niet opbrachten om terug te gaan op de dwaalwegen, die zij waren ingeslagen. Het zou ook te veel gevraagd zijn. De Duitse politiek in Nederland was een resultante van velerlei factoren, was bovendien onverbrekelijk verbonden met de uitgangspunten van het nationaal-socialisme. Die loslaten konden Seyss-Inquart en de zijnen niet, al moeten hij en sommige anderen zich af en toe gerealiseerd hebben, hoe verderfelijk, politiek en menselijk gesproken, de eenmaal ingeslagen koers was.

‘Als gegen Ende des dritten Kriegsjahres die Jahresberichterstattung in zunehmende Nähe trat ...’ begint een voorwoord bij het Jahresbericht van de Aussenstelle Amsterdam, om dan te vervolgen, hoe het werk onvoorzien uitdijde, maar toch nog op 15 januari 1943 gereed was. Men zou uit deze woorden, meer dan uit het ontbreken van andere jaarrapporten, mogen afleiden, dat het blijkbaar een einmalige onderneming was. Een werk, waarop de Aussenstelle Amsterdam, de grootste Aussenstelle van de BdS, niet weinig trots was; men had het zelfs gedrukt. Andere Aussenstellen zonden in overeenstemming met hun bescheidener status hun jaarrapporten gestencild of getypt naar Den Haag. De prententieuze presentatie van het Jahresbericht van Amsterdam, dat bovendien voortdurend een toon aansloeg, alsof de Aussenstelle heel Nederland bestreek, en dat bijvoorbeeld bij bepaalde onderwerpen cijfers met betrekking tot het hele land etaleerde, was er misschien de oorzaak van, dat het hier afgedrukte stuk op sommige plaatsen klakkeloos uit het Amsterdamse rapport is overgeschreven. Dat plagiaat ontaardde wel eens tot verregaande slordigheid, met name waar de schrijver van ons dokument het aantal studenten uit het Amsterdamse Jahresbericht

Nederlandse historische bronnen 1 294 overneemt zonder zich te realiseren, dat het hier alleen om studenten aan de gemeentelijke universiteit van Amsterdam gaat (zie p. 345 en noot 19 daarbij). Die slordigheid, die wel meer in het werk te vinden is, is ook wel verklaarbaar. Het moest zo snel mogelijk af. Gezien bepaalde erin vermelde feiten is dat op zijn vroegst begin februari 1943 gebeurd. Men kan zich overigens niet aan de indruk onttrekken, dat, eveneens plausibel genoeg, aan dit Jahresbericht meer aandacht is besteed dan aan de wekelijkse Meldungen. De slordigheid is over het algemeen iets geringer, de weergave van de anti-Duitse, en anti-NSB-stemming iets gedempter. Andere verschillen met de Meldungen zijn het voorkomen van aparte hoofdstukken over de jodenvervolging - geschreven door de beruchte Gertrud Slottke, de machtige adjunct van de chef van het Judenreferat van de Sicherheitspolizei - en (zoals in noot 8 reeds gezegd) over ‘Verbrechensbekämpfung’. Wij hebben hier evidente typefouten verbeterd; waar echter twijfel was of het een type- of taalfout betrof, of waar een bepaalde fout typerend was voor de haast, waarmee het werk is vervaardigd, is de oorspronkelijke schrijfwijze gehandhaafd; hier en daar leek het ons raadzaam de aandacht door middel van een letternoot op de fout te vestigen. Kleine typografische verschillen tussen de hoofdstukken of de paragrafen (geringe verschillen in interlinie e.d.) zijn genegeerd. De voetnoten zijn tot het o.i. hoognodige beperkt. Het leek allerminst raadzaam op iedere vergissing, iedere onvolledigheid, laat staan iedere onjuiste conclusie of gekleurde weergave in te gaan. Correcties op de inhoud kunnen gemaakt worden door raadpleging van de werken, die in de noten bij deze inleiding genoemd zijn. Ware het hier afgedrukte Jahresbericht 1942 de enige historische bron om iets te weten te komen over de Nederlandse samenleving anno 1942, dan zou men uit deze SD-bron ook zonder enige mogelijkheid tot correctie een weliswaar vertekend en onvolledig, maar in zijn algemeenheid toch niet onjuist beeld krijgen. Doch zoals een beschrijving vaak meer over de beschrijver dan over het beschrevene zegt, geeft dit dokument tevens een beeld van hen, die land en volk niet alleen trachtten te analyseren, maar bovenal onherkenbaar wensten om te smeden naar het barbaarse model, dat hun voor ogen stond.

Nederlandse historische bronnen 1 295

Nederlandse historische bronnen 1 296

Jahresbericht 1942.a

Inhaltsübersicht.

Seiten: Teil I. Allgemeine Stimmung und 297-302 Lage. Teil II. Gegnerforschung und 303-319 Gegnerbekämpfung. Sonderteil: Entwicklung 321-332 der Judenfrage. Spionageabwehr. 333-336 Teil III. Entwicklung auf den Lebensgebieten. a) Volkstum 337-342 (innerpolitische Entwicklung). b) Kulturelle Gebiete. 343-363 c) Recht und Verwaltung. 364-372 d) Wirtschaft. 373-401 Teil IV. Verbrechensbekämpfung. 403-407

a De tekst van deze inhoudsopgave is geheel identiek aan die van de oorspronkelijke bron, behoudens de paginering.

Nederlandse historische bronnen 1 297

Teil I Entwicklung der allgemeinen Stimmung und Lageb

A. Allgemeine Stimmung und Lage

In den ersten Monaten des Berichtsjahres 1942 stand die allgemeine Stimmung der niederländischen Bevölkerung stark unter dem Eindruck der japanischen Erfolge in Ostasien. Mit Spannung und mit einer allgemeinen Niedergeschlagenheit verfolgte sie den Kampf um Singapore und den anschliessend beginnenden Feldzug gegen Niederländisch Indien. Demgegenüber trat das Interesse an den militärischen Ereignissen an der Ostfront und an der dort entstandenen für Deutschland schwierigen Lage zurück. Hinzu kam, dass die niederländische Bevölkerung infolge dès für die Niederlande ungewöhnlich strengen Winters und der dadurch bedingten Knappheit an Kohlen sowie infolge der Schwierigkeiten in der allgemeinen Ernährungslage in weitem Masse mit den Sorgen des täglichen Lebens beschäftigt war. So machte sich trotz der russischen Erfolge an der Ostfront eine allgemeine Niedergeschlagenheit und Bedrücktheit im

b Nummers en titels van de hoofdstukken zijn in het manuscript op een aparte pagina in onderkast (groot lettertype) gedrukt; hier dus voornamelijk in kapitaal weergegeven. Links bovenaan gedrukt: ‘Der Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD für die besetzten niederländischen Gebiete’, in het midden boven nummer en titel van het hoofdstuk: ‘Jahresbericht 1942’. De in het manuscript voorkomende onderstreepte passages zijn in het hiernavolgende ook onderstreept gedrukt.

Nederlandse historische bronnen 1 298

Hinblick auf den weiteren Verlauf des Krieges bemerkbar. Diese Entwicklung verstärkte sich noch, als mit dem beginnenden Frühjahr die Meldungen der Feindpropaganda über grössere Erfolge der Russen an der Ostfront verstummten, andererseits das schnelle Vordringen Rommels in Afrika in Richtung auf den Suezkanal sowie die grossen Erfolge der deutschen Unterseeboote vor der nordamerikanischen Küste die Beendigung des Krieges zu Gunsten der Alliierten in naher Zeit aussichtslos zu machen schienen. Die deutschfeindliche Propaganda klammerte sich daher fast ausschliesslich an den Gedanken einer englisch-amerikanischen Invasion, von der man sich die Befreiung auch der niederländischen Gebiete erhoffte. Verstärkt wurde diese Hoffnung durch die im Februar erfolgte Landung amerikanischer Truppen in Nordirland. Im Frühjahr des Berichtsjahres war die niedergeschlagene und resignierte Stimmung innerhalb der niederländischen Bevölkerung mit Ausnahme der aktiven Gegnerkreise der Kommunistischen Partei (CPN) und der nationalen Widerstandsorganisationen allgemein. Die Masse der niederländischen Bevölkerung übte in den Tagen der Eroberung Batavias durch die Japaner zum ersten Mal seit den Maitagen 1940 scharfe Kritik an der Haltung Englands und seines Ministerpräsidenten. Infolge dieser Entwicklung blieb auch die Haltung der niederländischen Bevölkerung nach aussenhin trotz der Vollstreckung von 120 Todesurteilen bis zum Spätsommer des Berichtsjahres völlig ruhig. Daher traten auch keine über das übliche Mass hinausgehende Erfolge der kommunistischen und nationalen Gegnerkreise während des ersten halben Jahres nach aussenhin in Erscheinung. Den Höhepunkt einer für die Achsenmächte günstigen Situation brachten die Sommermonate nach dem erfolgreichen Abschluss der deutschen Krimoffensive nach der Beendigung des japanischen Feldzuges gegen Niederländisch Indien sowie nach der begonnenen neuen deutschen Ostoffensive mit dem schon in den Sommermonaten erwarteten Fall Stalingrads, sowie schliesslich nach dem misslungenen Landungsunternehmen in Dieppe und einer gerüchteweise verlauteten neuen deutschen Offensive in Nordafrika. Das Interesse der Bevölkerung während der Sommermonate 1942 am Kriegsgeschehen war allgemein gering. Die Mehrzahl der Bevölkerung sehnte ein Kriegsende herbei, wobei erstmalig das ‘Wie’ des Kriegsausganges nicht mehr im Vordergrund der Erörterungen stand. Mit Beginn des Herbstes trat jedoch langsam ein spürbarer stimmungsmässiger Umschwung ein. Ursache hierfür waren in erster Linie der sich ausserordentlich versteifende Widerstand der Russen im Osten, vor allem der sich in die Länge ziehende Kampf um Sta-

Nederlandse historische bronnen 1 299 lingrad, ausserdem der in der Bevölkerung bekanntgewordene Abbruch der deutschen Nordafrika-Offensive sowie der Beginn der umfassenden Terrorangriffe der britischen Luftwaffe auf Westdeutschland. Während man besonders im Hinblick auf die zunehmende Schwere des Ostfeldzuges mit unverhohlener Freude eine allgemeine Schwächung der deutschen militärischen Kraft erhoffte, sah man besonders in den grossen Luftangriffen der englisch-amerikanischen Luftwaffe den beginnenden überlegenen Einsatz des Rüstungspotentials der Alliierten. Hand in Hand damit verschärfte sich die allgemeine Stimmung der Bevölkerung und ihre Einstellung gegenüber der Besatzungsmacht und dem Deutschen Reich. Gegen Ende des Jahres, vor allem nach Beginn der grossen russischen Winteroffensive, zeigte es sich immer mehr aus den eingehenden Meldungen, dass ein weit grösserer Teil der niederländischen Bevölkerung als bisher bereit war, vom passiven zum aktiven Widerstand überzugehen. Gegen Ende der Berichtszeit überwog die auch noch zur Zeit der Abfassung des Berichtes vorherrschende Meinung vollständig, dass der Krieg für die Achsenmächte nicht mehr zu gewinnen sei und dass der Zusammenbruch Deutschlands noch im Jahre 1943 erfolgen werde. Während die aktiven gegnerischen Elemente, insbesondere die Kommunisten, in der ersten Hälfte des Jahres nach der erfolgten Zerschlagung ihres illegalen Apparates damit beschäftigt waren, sich auf anderer Basis neu zu organisieren, gingen sie in der zweiten Hälfte der Berichtszeit zu einer systematischen Kleinarbeit und Aktivierung ihrer Mitglieder über. Im Herbst 1942 begann sich die Zahl der Sabotagefälle, aber auch die Zahl der übrigen Handlungen gegen die Besatzungsmacht ständig zu erhöhen. Wie stark inzwischen insgesamt gesehen der nationale Widerstand der Niederländer und die kommunistische Aktivierung der illegalen Arbeit in den besetzten niederländischen Gebieten geworden war, lässt sich auch aus folgenden Zahlen erkennen: Im Jahre 1942 mussten 238 Todesurteile ergehen und Erschiessungen von 20 Geiseln durchgeführt werden. Insgesamt musste während des Jahres 1942 gegen rund 10 000 Niederländer sicherheitspolizeilich vorgegangen werden. Das Verhalten, insbesondere der katholischen Geistlichkeit, war zu Beginn des Berichtsjahres ausserordentlich aktiv im Kampf gegen die NSB. Ausser der Verlesung verschiedener gegen den Nationalsozialismus und die NSB gerichteter Hirtenbriefe und Kanzelabkündigung versuchte die katholische Geistlichkeit zu Beginn des Jahres 1942 eine grosse Propaganda- und Pressekampagne gegen die NSB,

Nederlandse historische bronnen 1 300 den Arbeitsdienst und die NAF (Arbeitsfront) zu organisieren. Durch sicherheitspolizeiliches Einschreiten und Festnahme des Prof. Brandma1, des führenden Kopfes dieser Aktion, wurde sie jedoch in ihren Anfängen zerschlagen. Gegen Ende des Jahres trat die Gegenpropaganda der katholischen Kirche, wenn auch nur nach aussenhin, in den Hintergrund. Nach Vollendung der gesetzestechnischen Voraussetzungen für die Ausschaltung der Juden aus dem gesamten öffentlichen Leben begann in der Berichtszeit die Abschiebung der Juden in Arbeitslager nach dem Osten. Bis Ende des Jahres waren durch diese Aktion ca. 40.000 Juden - etwa 1/3 der Gesamtzahl der in den Niederlanden ansässigen Juden - erfasst worden. Die Entwicklung der nationalsozialistischen Bewegung in den Niederlanden (NSBdN), die seit Beginn des Jahres als alleinige Trägerin der politischen Willensbildung nach Ausschaltung aller anderen Parteien das innerpolitische Feld beherrschte und der praktisch die gesamten Propaganda- und Führungsmittel wie Presse, Rundfunk, Flugblätter, Aufmarscherlaubnis usw. zur Verfügung standen, war enttäuschend. Während in der ersten Hälfte der Berichtszeit wenigstens noch eine geringe Zunahme der Mitgliederzahl festgestellt werden konnte, trat in der zweiten Hälfte des Jahres ein allgemeiner Stillstand, teilweise sogar ein geringer Rückgang in der Mitgliederzahl auf. Die NSB verfügte am 31.10.1942 über 68.000 aktive und 19.854 sympathisierende Mitglieder in den Niederlanden. Dazu kommen noch etwa 13.000 Mitglieder der Auslandsorganisation der NSBdN. Alles zusammen gerechnet verfügte die NSB über 100.894 Mitglieder, was 1 1/4 % der niederländischen Bevölkerung entspricht. Die NSB legte das Hauptgewicht ihres Kampfes während der Berichtszeit auf die Machtübernahme innerhalb des niederländischen Staatsapparates, während der Kampf um die Erringung des niederländischen Volkes und dessen Gewinnung für die nationalsozialistische Idee keine weiteren Erfolge erkennen liessen. Im Gegenteil verschärfte sich die Stimmung und Ablehnung des weit überwiegenden Teils der niederländischen Bevölkerung gegenüber der NSB ganz erheblich. Am Ende des Berichtsjahres erfolgte anlässlich der 11-jährigen Gründungsfeier der NSB die Einschaltung der NSB in den niederländischen Staatsapparat in der Form einer beratenden Mitwirkung bei allen wichtigen Verwaltungs- und Personalfragen. Die Folge war ein sofortiges Reagieren der aktiven Gegnergruppen, mo-

1 Hiermee wordt bedoeld prof. dr. Titus Brandsma, in juli 1942 in het concentratiekamp Dachau omgekomen (zie De Jong, Koninkrijk, V, 748-759).

Nederlandse historische bronnen 1 301 ralisch unterstützt durch einen Aufruf der ehemaligen niederländischen Regierung in London zum aktiven und passiven Widerstand zu Beginn des Jahres 1943. Nach aussenhin trat dies durch die Ermordung des Generalleutnants Seyffardt, des Führers der Niederländischen Legion2, und durch die Attentate auf den neuernannten Generalsekretär im Departement für Volksaufklärung und Propaganda, Reydon, sowie auf den Sohn des Generalstaatsanwalts Feitsma in Amsterdam und durch den Handgranatenanschlag auf den NSB-Bürgermeister von Haarlem sowie durch die Ermordung eines WA-Mannes3 zu Beginn des Jahres 1943 augenfällig in Erscheinung. Verschärft wurde die in dem letzten Viertel des Berichtsjahres auftretende Spannung innerhalb der besetzten niederländischen Gebiete durch eine während des ganzen Jahres zunehmende Verknappung lebensnotwendiger Nahrungsgüter. Im grossen gesehen besass jedoch die niederländische Bevölkerung, teils aufgrund noch vorhandener privater Vorräte, teils aufgrund eines stärkeren Gemüseanfalls während der Sommermonate, verhältnismässig grössere Ausgleichsmöglichkeiten als die Bevölkerung im Reich. Die Rationen für die niederländische Bevölkerung lagen aber, besonders in der Butterund Fleischzuteilung, unter den Rationen im Reich (Butter 146 g und Fleisch 250 g pro Kopf und Woche). Die im Reich am Ende des Jahres erfolgte Erhöhung der Rationen konnte die niederländische Bevölkerung infolge des stark rückläufigen Viehbestandes nicht mitmachen (1940 gab es in den Niederlanden 1,8 Mill. Schweine, 1942 nur noch 400.000, die entsprechenden Zahlen für Rindvieh lauten 2,6 Mill. zu 2,2 Mill., für Hühner von 33 Mill. zu nur noch 3 Mill.). Da nunmehr die Rationen für Fleisch zunächst auf 200 g herabgesetzt werden mussten und in der folgenden Zeit auf 125 g reduziert werden müssen, die privaten Vorräte fast restlos erschöpft sind und der früher mögliche Ausgleich mit Fischen fast völlig fortgefallen ist, stehen die Sorgen der niederländischen Bevölkerung über die Entwicklung der Ernährungslage im Vordergrund des täglichen Interesses. Trotz aller dieser für die Einstellung der niederländischen Bevölkerung gegenüber dem Reich ungünstigen Momente, die sich beson-

2 De moord op generaal H.A. Seyffardt, slechts in naam bevelhebber van het Nederlandse vrijwilligerslegioen - praktisch een eenheid van de Waffen-SS - moet men tegen de achtergrond zien van de vrees onder de bevolking, dat hij minister van oorlog zou worden in een binnenkort te formeren regering-Mussert, die de algemene dienstplicht zou invoeren. 3 WA: Weer-Afdeling (para-militaire, geüniformeerde formatie) van de NSB.

Nederlandse historische bronnen 1 302 ders in der zweiten Hälfte des Berichtsjahres wesentlich stärker ausprägten, verlief der Einsatz der niederländischen Industrie für deutsche Belange ebenso wie der Einsatz niederländischer Arbeitskräfte im Reich zufriedenstellend. Nach Schätzungen der Zentralauftragsstelle Den Haag arbeitete die niederländische Industrie zu rd. 60 % für deutsche Zwecke und zu 40 % für den niederländischen Zivilsektor. Seit Errichtung der Zentralauftragsstelle haben die Gesamtverlagerungen deutscher Aufträge nach den Niederlanden eine Gesamthöhe von 3,5 Milliarden hfl erreicht. Im Vergleich zu Belgien - Nordfrankreich - und zum Bereich des Militärbefehlshabers in Frankreich mit nur je rd. 4 Milliarden Gulden, ist unter Berücksichtigung der grössten industriellen Kapazität dieser Gebiete die in den Niederlanden erreichte Summe beachtlich. Dabei muss aber allerdings berücksichtigt werden, dass die sehr reichen Rohstoffvorräte der Niederlande, die inzwischen weitgehend erschöpft sind, ausserordentlich günstig für Verlagerungsaufträge waren. Durch VO4 vom 23.3.1942 war die an sich schon bestehende Dienstverpflichtung der Niederländer auch auf den Deutschlandeinsatz ausgedehnt worden. Auf Grundlage dieser Verordnung wurde in einer ersten Sonderaktion der Einsatz von 30.000 Metallfacharbeitern im Reich durchgeführt. Insgesamt wurden im Jahre 1942 gut 100.000 Arbeitskräfte dem Reich zur Verfügung gestellt, so dass einschliesslich der Grenzgänger bei Abfassung dieses Berichts ca. 300.000 Niederländer in Deutschland tätig sind, was etwa 10% der werktätigen Bevölkerung entsprechen dürfte. Die Durchführung dieses Arbeitseinsatzes verlief wie der Gesamteinsatz der niederländischen Wirtschaft im Rahmen der deutschen Kriegswirtschaft trotz des grossen Aufwandes aller gegnerischen Gruppen in Form von Flugblättern, Hetzschriften, Gerüchten, Hirtenbriefen und Kanzelabkündigungen im grossen gesehen verhältnismässig reibungslos5. Erscheinungen von Arbeitsvertragsbrüchen oder von Wirtschaftssabotage konnten zumeist durch sofortiges sicherheitspolizeiliches Eingreifen noch in ihren Anfängen unterbunden werden.

4 Verordnung. De verordeningen werden gepubliceerd in het Verordnungsblatt für die besetzten niederländischen Gebiete, 1940-1945, Den Haag. 5 Vgl. echter B.A. Sijes, De arbeidsinzet. De gedwongen arbeid van Nederlanders in Duitsland, 1940-1945 ('s-Gravenhage, 1966), o.a. 195, 196, 209.

Nederlandse historische bronnen 1 303

Teil II Gegnerforschung und Gegnerbekämpfung a) Nationale Widerstandsbewegungenc

A.) Organisation:

Nach den Einmarsch der deutschen Truppen in den Niederlanden bildeten sich entsprechend dem historischen Vorbild der ‘Geusen’ in den Niederlanden Widerstandsgruppen, die es sich zur Aufgabe machten, die deutsche Wehrmacht durch Spionage, Sabotage und Terrormassnahmen zu schädigen. Träger des Widerstandswillens waren in der Hauptsache Offiziere, Unteroffiziere, Studenten und Professoren. Aus der Ziel- und der Zusammensetzung der Anhängerschaft dieser Widerstandsgruppen liess sich unschwer erkennen, dass die Führer dieser Organisationen sowohl mit niederländischen Kreisen in England als auch mit England selbst geheime Verbindungen unterhielten. Kurz nach der Besetzung der Niederlande und auch im Jahre 1941 gelang es, an Hand vorgefundener Mitgliederlisten einen grösseren Kreis dieser Widerstandsbewegungen zu erfassen und unschädlich zu machen. Inzwischen ist es aber der Intelligenz der Führer dieser Widerstandsgruppen gelungen, sich durch ein raffiniert

c De hier cursief gezette koppen zijn in het manuscript in normale onderkasten getypt en onderstreept, onderkop en tekst echter inspringend. Om typografische redenen is bij de weergave hiervan afgeweken. Doordat de hoofdstukken en paragrafen door verschillende auteurs zijn geschreven is de indeling en de aanduiding met letters in kapitaal en onderkast nogal inconsequent.

Nederlandse historische bronnen 1 304 ausgedachtes Organisations-System zu tarnen und gleichzeitig die Möglichkeit eines Verrates ihrer Organisationen fast vollkommen auszuschalten. Die Führer der Organisationen kennen zwar die Unterführer, diesen sind jedoch ihre Führer meistens nur unter Decknamen bekannt und die Unterführer untereinander sind sich vollkommen fremd. Die einzelnen Angehörigen der Organisation kennen nur die ihnen unmittelbar vorgesetzten Unterführer, während ihnen die Leiter und Angehörigen der Nachbargruppe vollkommen unbekannt sind. Durch das Einbauen von V-Leuten6 ist es, obwohl diese Tarnung die Arbeit der Deutschen Sicherheitspolizei sehr erschwerte, wie sich aus Ziffer C) ergibt auch im Jahre 1942 gelungen, die bestehenden Widerstandsorganisationen weitgehend aufzurollen und zu zerschlagen. Allerdings versuchen sich die Mitglieder immer wieder zu sammeln und Splittergruppen zu bilden.

B.) Ziel und Aufgabe der Widerstandsorganisationen:

Die Hauptwiderstandsorganisation, die bisher in den Niederlanden in Erscheinung trat und die zum grössten Teil zerschlagen wurde, war der ‘Ordedienst’ (O.D.). Ziel und Aufgabe dieser Organisation diente den meisten anderen Widerstandsorganisationen als Vorbild. Nach dieser Organisation richteten sie sich aus. Angebliches Ziel des O.D. war die Aufrechterhaltung der Ruhe und Ordnung in den Niederlanden nach dem Abrücken der deutschen Truppen, da man in diesem Falle blutige Ausschreitungen gegen die NSB-er erwartete. Von den Mitgliedern und Funktionären wurde immer behauptet, dies sei das Ziel ihrer Organisation gewesen. In Wirklichkeit war dies jedoch eine äusserst durchsichtige Tarnung. Diese Organisation hatte einen absolut deutschfeindlichen Charakter. Bei der Gründung des O.D., im Juli/August 1940, rechnete man mit einer unfreiwilligen Freigabe der Niederlande durch die deutschen Truppen wegen des Ausbruchs einer Revolution in Deutschland oder einer Landung englischer Truppen in den Niederlanden und den übrigen besetzten Gebieten. Mehrfach sah man im Frühjahr 1941 diesen Zeitpunkt gekommen. In diesem Augenblick sollte die Organisation ein Vorgebilde für eine neue niederländische Wehrmacht sein, die die Landung englischer Truppen zu begünstigen und ihre Kampfhandlungen zu unterstützen hatte. In dem vom O.D. aufgestellten Organisationsplan würde als Zeitpunkt des Einsatzes der Organisation der Augenblick angegeben, in dem eine gesetzliche Regierung oder eine Be-

6 V-Leute, V-Männer: Vertrauensleute, -männer: in verzetsgroepen infiltrerende agenten van de Sicherheitspolizei und SD.

Nederlandse historische bronnen 1 305 satzungsmacht nicht mehr vorhanden war. Hierbei dachte man zweifellos nur an eine Invasion der Engländer, weil ja bei einem geregelten Abzug der deutschen Truppen eine ordnungsmässige und dem Deutschen Reich zusagende Regierung in den Niederlanden vorhanden gewesen wäre. Im Augenblick der Invasion sollte die Mobilmachung der Organisation und die Besetzung sämtlicher Regierungsgebäude, Industrieanlagen und Verwaltungen durchgeführt werden. Beweis für das wahre Ziel der Organisation, nämlich Unterstützung der englischen Truppen und Störung des Rückzuges der Deutschen Wehrmacht durch Kampfhandlungen und Sabotagehandlungen ist die Tatsache, dass im Organisationsplan Anweisungen über ‘Kriegsgefangene’ und ‘Kriegsgerichte im Feld’ aufgeführt sind. Darüber hinaus waren eine ganze Reihe Mitglieder des O.D. mit der Beschaffung von Nachrichtenmaterial zum Nachteil der Besatzungsmacht beauftragt. Ausserdem war eine Terrorgruppe zur Beseitigung von NSB-Mitgliedern auf ‘geräuschlose’ Weise vorgesehen. Ein angestrebtes Ziel des O.D. war die Zusammenfassung aller in den Niederlanden bestehenden illegalen Organisationen zu einem schlagkräftigen Instrument. Zur Durchsetzung seiner Ziele verfügte der O.D. auch über Waffen. Es konnten z.B. 4 leichte Maschinengewehre, 50 Gewehre, 38 Karabiner, 130 Pistolen, 150 Handgranaten, 70.000 Schuss M.G., Gewehr- und Pistolenmunition sowie vieles andere Material sichergestellt werden. Die Sicherstellung dieses Materials ist ein deutlicher Beweis für die wahren Ziele des O.D. Ebenso wie diese Organisation O.D., deren Ziele erläutert wurden, hatten sich in den Niederlanden eine ganze Anzahl grösserer und kleinerer Organisationen, die alle nach diesem Muster aufgebaut waren, gebildet. Einzelheiten bei der Bekämpfung dieser Widerstandsorganisationen in den Niederlanden ergeben sich aus dem Absatz C.

C.) Bekämpfung: a) Ordedienst:

Die Zerschlagung eines Teiles des O.D. erfolgte im Laufe des Jahres 1941. Im Herbst 1941 fand jedoch eine Neubildung statt, die inzwischen wieder zerschlagen werden konnte. Bei der Bekämpfung dieser Organisation wurden insgesamt 457 Funktionäre festgenommen. Hiervon sind bisher 112 rechtskräftig zum Tode verurteilt worden. Am 13.5.42 wurden 72 und kurz darauf weitere 24 der Verurteilten erschossen. 8 Personen erhielten lebenslängliche Zuchthausstrafen und 4 wurden zu Zuchthausstrafen von 2-15 Jahren verurteilt. 50 Mitglieder dieser Organisation sind in einen Konzentrationslager eingewiesen worden, wogegen 183 Personen wieder ent-

Nederlandse historische bronnen 1 306

Leden van de verzetsgroep de Oranjegarde worden door het Luftgaufeldgericht in het gebouw van de Hoge Raad te Den Raag berecht en daarna afgevoerd

Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie

Nederlandse historische bronnen 1 307 lassen wurden. Gegen die übrigen Personen laufen z.Zt. noch Strafverfahren bei dem Wehrmachtbefehlshaber in den Niederlanden. Nach den neuesten Ermittlungen gegen Ende der Berichtszeit gelang es Restbeständen des O.D., sich wieder zu sammeln.

b) Leeuwengarde:

Die zweitgrösste unter den bisher erfassten Organisationen ist die Widerstandsorganisation ‘Leeuwengarde’. Sie wurde im Laufe des Monats Mai 1942 aufgerollt und hatte besonders in den Städten Rotterdam und Arnheim gearbeitet Insgesamt sind 85 Personen festgenommen worden, von denen 15 Personen von dem Kriegsgegericht des Wehrmachtbefehlshabers in den Niederlanden rechtskräftig zum Tode und 8 zu Zuchthausstrafen von je 15 Jahren verurteilt wurden. 27 Personen sind einem Konzentrationslager überstellt worden, wogegen 35 Personen wieder entlassen wurden. Bei der Bekämpfung dieser Organisation sind ebenso wie beim Ordedienst grössere Mengen Waffen und Munition, darunter auch 3 Maschinengewehre erfasst worden.

c) Vrij Nederland:

Bei der Bekämpfung der Hetzschriftenorganisation ‘Vrij Nederland’ sind insgesamt 61 Personen in den Monaten October bis Dezember 1942 festgenommen worden. Ausserdem konnten zwei Druckereien, in denen laufend grössere Mengen der illegalen Monatsschrift ‘Vrij Nederland’ hergestellt wurden, ausgehoben werden. Bei der Auflösung einer Versammlung dieser Organisation wurden 3 Funktionäre durch Schusswaffengebrauch tödlich verletzt. Die Aufrollung dieser Organisation dauert z.Zt. noch an.

d) Oranjegarde:

Bei der Bekämpfung der Widerstandsorganisation ‘Oranjegarde’ wurden insgesarnt 55 Personen festgenommen. Hiervon sind durch Urteil des Gerichtes des Marinebefehlshabers in den Niederlanden 6 zum Tode, 2 zu lebenslänglichen Zuchthausstrafen, eine zu 10 Jahren Zuchthaus und eine zu einem Jahr Gefängnis verurteilt worden. 5 Personen wurden einem Kl.7 überstellt, zwei Personen sind bisher noch nicht abgeurteilt und 33 wieder entlassen worden.

7 Konzentrationslager.

Nederlandse historische bronnen 1 308 e) Koet:8

Diese Widerstandsorganisation breitete sich in Delft, Groningen und Leeuwarden aus. Bei der Zerschlagung in Juni 1942 wurden 40 Personen festgenommen. 10 Angehörige der Organisation sind dem Wehrmachtbefehlshaber in den Niederlanden zur Aburteilung überstellt worden; 6 wurden in ein Kl. eingewissen und der Rest von 24 Personen wieder entlassen. Das Urteil gegen die Angehörigen der Organisation steht noch aus. Bemerkenswert ist, dass sich unter den Angehörigen dieser Organisation vorwiegend niederländische Offiziere, Polizeibeamte, Professoren, höhere Verwaltungsbeamte und Studenten befanden.

f) Goedhardt:

Bei der Bekämpfung der Widerstandsorganisation ‘Goedhart’9, die sich insbesondere mit der Herstellung von Hetzschriften befasste, sind 51 Personen festgenommen worden. 17 Personen wurden vom Wehrmachtbefehlshaber in den Niederlanden bisher rechtskräftig zum Tode verurteilt und 9 in ein Kl. eingewiesen.

g) N.O.WC - De Geusen -10:

Diese Organisation wurde im März 1941 aufgerollt, wobei 50 Mitglieder festgenommen wurden. Im August 1942 verurteilte das Reichskriegsgericht 4 führende Mitglieder dieser Organisation zum Tode.

h) Door Eenheid Victorie (D.E.V.):

Bei der Aufrollung dieser Widerstandsorganisation sind 26 Festnahmen erfolgt. 16 Personen sind dem Wehrmachtbefehlshaber in den Niederlanden zur Aburteilung überstellt worden. Das Urteil steht noch aus. 4 Personen sind in ein Kl. eingewiesen und 6 entlassen worden.

i) Putten:

Bei der Aushebung dieser Organisation wurden 13 Personen festge-

8 Naam van de leider van een verzetsgroep. 9 Hiermee wordt in eerste instantie de groep van ‘Het Parool’ bedoeld. 10 Het is niet helemaal duidelijk - mede door de vele fusies van en splitsingen in verzetsgroepen - wat de schrijver met deze afkorting en de hier genoemde groep bedoelt. Vermoedelijk gaat het hier om de ‘Oranjewacht’, waarmee de leider van de eerste Geuzen-groep, Bernard IJzerdraat, een fusie trachtte aan te gaan (zie De Jong, Koninkrijk, IV, 695 vgl.).

Nederlandse historische bronnen 1 309 nommen. Im August 1942 verurteilte das Kriegsgericht 3 hiervon rechtskräftig zum Tode, 2 zu 15 und 1 zu 10 Jahren Zuchthaus. 6 Personen sind in ein Kl. eingewiesen worden.

k)

In Haarlem wurde eine V-Person, die in eine Widerstandsorganisation eingebaut war, erschossen. Die Täter konnten ermittelt und festgenommen werden. Sieben hiervon sind vom Wehrmachtbefehlshaber zum Tode verurteilt worden, wogegen die Urteile gegen die übrigen 3 Personen noch ausstehen.

l) Jeugdfront - Vrij Nederland -:

Im Frühjahr des Jahres 1942 wurde in Rotterdam erstmalig das Bestehen einer reinen Jugend-Widerstandsorganisation beobachtet. Auch sie hatte das gleiche Ziel wie alle übrigen Organisationen nämlich, die Ausführung von Sabotagehandlungen, Sprengstoff-Attentaten und ‘zu gegebener Zeit’ die Unterstützung der einrückenden englischen Truppen mit ‘Rat und Tat’. 7 Angehörige dieser Organisation sind festgenommen und in ein Kl. eingewiesen worden.

D.) Hetzschriften - Propaganda:

Bei allen diesen rechtsgerichteten11 illegalen Widerstandsorganisationen tritt neben der Vorbereitung und Durchführung der Sabotagehandlungen eine ausgedehnte Hetzschriften-Propaganda in den Vordergrund. In periodisch erscheinenden Zeitschriften, in Flugschriften und Streuzetteln, wird die niederländische Bevölkerung aufgefordert, dem Hause Oranien die Treue zu halten und alles zu tun, was die Stellung der deutschen Besatzungsmacht und der deutschen Behörden in den Niederlanden erschüttern kann. Nachdem man im Jahre 1941 die Oranien-Propaganda bereits vorsichtig und versteckt betrieb und nachdem man das Tragen illegaler Abzeichen als zu gefährlich erkannte, sind im letzten Jahre insbesondere Führerbeleidigungen, Verächtlichmachung des Deutschen Volkes, Tragen von Silbermünzen mit dem Bildnis der niederländischen Königing an der Tagesordnung gewesen. Der Abwurf englischer Flugschriften in niederländischer Sprache ging Hand in Hand mit diesen Machenschaften. Teilweise wurde hiermit beabsichtigt, die Verbindung des niederländischen Königshauses mit der niederländischen Bevölkerung aufrecht zu erhalten. Die Oranien-Propaganda sucht dabei durch die Herstellungen von

11 Met ‘rechts’ plachten de Duitsers alle verzetsgroepen aan te duiden, wier inspiratie nationaal was en geen ‘marxistisch’, d.w.z. socialistisch of communistisch karakter vertoonde.

Nederlandse historische bronnen 1 310

Fotokopien der in diesen Feindflugschriften enthaltenen Bildern nach besten Kräften mitzuwirken. Seit der Einziehung der Silbermünzen nahm die Herstellung von Armreifen, Anstecknadeln, Teelöffeln usw. aus Geldstücken mit dem Bildnis der niederländischen Königin überhand.

Darüber hinaus sind die rechtsgerichteten Kreise dazu übergegangen, in einem verstärkten Masse Greuelhetze zu betreiben. Dabei konnte die Erfahrung gemacht werden, dass die straffälligen Personen bei ihren Vernehmungen aus ihrer Einstellung gar kein Hehl machten und die ihnen zudiktierten Strafen kaltblütig auf sich nahmen. Neben Flugschriften werden immer wieder periodisch erscheinende Druckschriften vertrieben. Die bedeutesten sind: 1. ‘Vrij Nederland’ 2. ‘Het Parool’ 3. ‘Oranjekrant’

Am stärksten verbreitet und inhaltlich sowie technisch am besten aufgezogen ist die periodische Hetzschrift ‘Vrij Nederland’. Sie erscheint in zwei Ausgaben, von denen eine in England hergestellt wird. Die Hersteller dieser Ausgabe werden von einem Kreis geschickter Journalisten unterstützt. Die in den Niederlanden hergestellte Ausgabe ist wesentlich einfacher gehalten, als die englische Ausgabe. Mit der Bekämpfung der Widerstandsorganisationen ging auch die Bekämpfung der Verbreitung der Hetzschriften Hand in Hand. In Amsterdam ist es gelungen, eine Hetzschriftenzentrale, die gekoppelt war mit einer Zentrale für die Fälschung von Personenausweiskarten, auszuheben. Darüberhinaus wurden in allen Teilen des Landes eine grosse Anzahl Personen wegen der Herstellung und Verbreitung deutschfeindlicher Hetzschriften im Laufe des Jahres festgenommen.

E.) Abhören ausländischer Sender:

Die deutschfeindliche Haltung niederländischer Kreise wird durch das Abhören ausländischer Sender, insbesondere der englischen Nachrichten, stark beeinflusst und bestärkt. Im Jahre 1942 konnten insgesamt 248 Personen wegen Rundfunkverbrechens oder -vergehens festgenommen werden. Es wurden insgesamt 360 Rundfunkapparate sichergestellt. Insgesamt ergingen im Jahre 1942 durch die deutschen Kriegsge-

Nederlandse historische bronnen 1 311 richte in den besetzten niederländischen Gebieten gegen Angehörige nationaler und kommunistischer Widerstandsorganisationen

238 Todesurteile.

Daneben wurden in der gleichen Berichtszeit auf

20 Geiseln zurückgegriffen. Ausserdem musste eine grosse Anzahl von Personen zu Zuchthausstrafen verurteilt oder in ein Konzentrationslager eingewiesen werden. Im einzelnen wurden im Jahre 1942 vorübergehend oder auf Dauer festgenommen: a) Wegen Zugehörigkeit und Betätigung 891 in nationalen Widerstandsorganisationen b) Wegen Betätigung in marxistischem 950 und kommunistischem Sinne c) Wegen sonstiger reichsfeindlicher 8228 Betätigung d.i.z.B. (unbefugter Waffenbesitz, Feindbegünstigung, Beleidigung und tätliche Angriffe auf Deutsche, Abhören und Verbreitung der Nachrichten ausländischer Sender usw.) _____ 10069 Die Gesamtzahl der noch am 3.1.43 6181 einsitzenden Häftlinge betrug Hierunter befinden sich Häftlinge die Schutzhaft bis zu 6 Wochen, bzw. eine längere Schutzhaft verbüssen sowie Personen die zur Vorbereitung eines Strafverfahrens einsitzen.

b) Kommunismus und Marxismusc.

A.) Organisation:

c De hier cursief gezette koppen zijn in het manuscript in normale onderonderkast getypt en onderstreept, onderkop en tekst echter inspringend. Om typografische redenen is bij de weergave hiervan afgeweken. Doordat de hoofdstukken en paragrafen door verschillende auteurs zijn geschreven is de indeling en de aanduiding met letters in kapitaal en onderkast nogal inconsequent.

Nederlandse historische bronnen 1 Sofort nach dem Einmarsch der deutschen Truppen war die CPN in den Niederlanden verboten und aufgelöst worden. Die Parteileitung der CPN war hierauf vorbereitet und hatte sich, wie der Aufbau und

Nederlandse historische bronnen 1 312 die Arbeitsweise der illegalen CPN erkennen lassen, die Erfahrung der nach den Niederlanden emigrierten deutschen Kommunisten weitestgehend zu Nutze gemacht. Bis zum Beginn des Jahres 1942 war der Aufbau der CPN in den gesamten Niederlanden in drei Abteilungen gegliedert. Gruppe I bestand aus besonders vertrauenswürdigen und bisher absichtlich in der Öffentlichkeit noch nicht in Erscheinung getretenen Mitgliedern. Diese Gruppe blieb im Hinblick auf die Möglichkeit eines polizeilichen Zugriffs vorerst im Hintergrund. Die Gruppe II stand im aktiven Einsatz. Die Gruppe III umfasste diejenigen zuverlässigen Kommunisten, die zu sehr bekannt waren, um im Augenblick ohne Gefährdung des Gesamtapparates und ihrer Personen eingesetzt zu werden. Nachdem die Gruppe II früher als man im gegnerischen Lager gedacht hatte, schlagartig aufgerollt werden konnte, trat zu Beginn des Jahres 1942 die Gruppe I auf den Plan. In den ersten Monaten des Jahres 1942 ist der bisherige Apparat der CPN in den gesamten Niederlanden grösstenteils aufgerollt worden. Hierauf führte die CPN eine Neuorganisation des Parteiapparates durch. Es wurde nun unter Anwendung der Fünfer-Gruppen sowie von Decknamen unter Einschaltung von Verbindungsmännern und Kurieren eine Geheimorganisation geschaffen, deren schlagartige Zerstörung unmöglich erschien. Die Gruppenleiter dieser 5-er Gruppen wurden laufend ausgewechselt und ebenso wie ihre Kuriere und Verbindungsmänner laufend in anderen Bezirken des Landes eingesetzt. Das System der Decknamen wurde durch ein Zahlensystem ersetzt. Durch die in Ziffer c) erwähnte grosse Anzahl von Festnahmen und Verurteilungen von Funktionären und Mitarbeitern der CPN sank der Stamm der geschulten Funktionäre von Monat zu Monat. Eine Schulung der neu hinzugekommenen Mitglieder und Funktionäre war sehr erschwert und fast unmöglich gemacht. Die von der CPN herausgegebenen Hetzblätter ersetzten nicht die frühere Partei- und Schulungspresse. So ging nach und nach der CPN die geistige Bindung zu ihrem Parteiprogramm verloren. Sie büsste damit ihren parteipolitischen Charakter immer mehr ein und sank zu einer antideutschen Geheimorganisation herab. Die Bekämpfung dieser Geheimorganisation wurde in Anbetracht des aufgebauten Kurierapparates mit seinen zahlreichen Verbindungsmännern von Monat zu Monat schwieriger. Bei Festnahmen und Vernehmungen machte sich eine zunehmende Härte bemerkbar. Gegen Ende des Jahres 1942 verlegte man sich in kommunisti-

Nederlandse historische bronnen 1 313 schen Kreisen weniger auf die Propagandatätigkeit grösseren Stils, als auf die Tätigkeit in kleineren Gruppen und Zellen, in denen Sabotageakte vorbereitet und durchgeführt wurden. Dies hatte zur Folge, dass die CPN nach aussen hin bewusst einen immer nationaleren Charakter annahm und dass auch Angehörige bürgerliched Kreise, die gleichfalls - wenn auch aus anderen Motiven - den Kampf gegen die Besatzungsmacht führten, sich der CPN anschlossen, um sie als Mittel zur Erreichung ihres Zieles zu benutzen.

B.) Betätigung:

Die Tätigkeit der CPN zu Beginn ihres Eintritts in die Illegalität war zunächst propagandistischer Natur. Eine intensive Wühl- und Zersetzungstätigkeit schlachtete die auftauchenden Probleme der verschärften sozialen Frage und der kriegsbedingten Einschränkungen im kommunistischen und deutschfeindlichen Sinne aus. Hierbei benutzte die CPN die illegale Parteizeitung ‘De Waarheid’ und grosse Mengen Flugblätter. Darüberhinaus nutzte die CPN die Geburtstage des Hauses Oranien, die Anordnungen der deutschen Behörden, insbesondere die deutschen Judenmassnahmen, die Erschiessung von Geiseln, die Gerüchte über die Machtübernahme Musserts usw. dazu aus, um eine äusserst rege deutschfeindliche Hetze zu betreiben. Eine besondere Rolle bei der Flugblattverteilung spielte der Kurierdienst. Kuriere wurden von Amsterdam aus nach allen Teilen der Niederlanden mit Exemplaren der verbotenen Parteizeitung ‘De Waarheid’ ausgesandt. Neben der propagandistischen Hetze aber, die auch im Jahre 1942 anhielt, ging zu Beginn des Jahres 1942 die CPN zu Sabotageund Terrorakten über. Angriffsobjekte für ihre Handlungen waren Wehrmachtdepots, Eisenbahnanlagen und öffentliche Gebäude, in denen Sprengkörper, Brandsätze und dergleichen zur Entzündung gebracht wurden. Ein beliebtes aber in seiner Ausführung primitives Sabotagemittel der CPN war die Kombination von Brandsätzen mit Zeitzündern. In Puddingpulverschachteln befand sich ein Gemisch von Kaliumchlorat und Zucker. Dem Gemisch wurde ein mit Salpetersäure gefülltes Präservativ beigefügt. Sobald dieses durch die Säure - in etwa 12 Stunden - zerfressen war, kam die Säure mit dem Gemisch in Verbindung, wodurch sich der Brandsatz entzündete. Allerdings führ-

d Sic.

Nederlandse historische bronnen 1 314 ten diese Sabotageakte nur in sehr wenigen Fällen zu den angestrebten Erfolgen.

C.) Bekämpfung:

Im Berichtsjahr 1942 gelang es die CPN in den Niederlanden weitgehend aufzurollen, grosse Teile zu zerschlagen und geplante Aktionen durch rechtzeitigen Zugriff zu verhindern. Es wurden im Berichtsjahr 1942 wegen kommunistischer und marxistischer Betätigung insgesamt 950 Personen festgenommen. Erwähnenswert sind folgende Einzelaktionen und Verurteilungen im Kampfe gegen die CPN:

Februar 1942.

Festnahme vom 26 Funktionären der CPN in Rotterdam.

März 1942.

Aufrollung einer kommunistischen Betriebszellen-Organisation, die sich in Amsterdammer Rüstungsbetrieben betätigt hatte. Angehörige dieser Organisation hatten z.B. in den Fockerwerken Brände angelegt. 19 Festnahmen.

Mai 1942.

Bei der Hetzschriftenverbreitung im Limburger Grubengebiet wurden 24 Personen festgenommen.

Juni 1942.

Aushebung von Gruppen der CPN mit insgesamt 79 Personen in Delft und Amsterdam, darunter die marxistische Jugendgruppe ‘Rote Falken’.

Juli 1942.

Festnahme des Führers der niederländischen Freiwilligen der ‘Internationalen Brigade’ im rotspanischen Bürgerkrieg - Laros -.

Nederlandse historische bronnen 1 September 1942.

a) Aushebung von 2 Verteilergruppen der Hetzschrift ‘De Waarheid’. b) Festnahme der Saboteure, die Anfang 1942 Bombenanschläge auf das Haus der ‘Nationalen Studentenfront’, auf die NSB-Buchhandlung ‘Het Bolwerk’ und eine Dienststelle des NAD12 - sämtlich in Amsterdam - ausgeführt hatten.

Oktober 1942.

Aufrollung eines Zeitungsverteiler-Apparates der CPN und Aushebung einer Hauptverteilungsstelle der Hetzschrift ‘De Waarheid’.

12 Nederlandsche Arbeidsdienst.

Nederlandse historische bronnen 1 315

November/December 1942.

Festnahme von 70 Funktionären und Mitgliedern der CPN im Stadtbezirk Amsterdam. Aushebung von 6 Gruppen. Dadurch entscheidende Schwächung der CPN in diesem Distrikt.

Verurteilungen:

August 1942.

Feldgericht des Kommandierenden Generals im Luftgau Holland verurteilte 17 Funktionäre der CPN zum Tode und 9 zu lebenslänglicher Zuchthausstrafe.

September 1942. a) Verurteilung von 7 Kommunisten durch das Deutsche Obergegericht, 4 Todesstraffen, 3 zu Zuchthausstrafen von 8-15 Jahren. b) Verurteilung einer Flugblattverteilergruppe; in 4 Fällen auf Todesstrafe und in 2 Fällen auf lebenslänglichen Zuchthausstrafen erkannt.

Oktober 1942.

Als Sühne für laufend verübte Sabotagehandlungen wurden 15 Geiseln erschossen, hierunter 12 ehemalige Parteifunktionäre der CPN und 3 Gewerkschaftsfunktionäre.

November 1942. a) Das Kriegsgericht in Arnheim verurteilte 15 Angehörige einer kommunistischen Organisation, denen etwa 15 Brandstiftungen zur Last gelegt wurden, zum Tode. b) Das Feldgericht im Luftgau Holland verurteilte von 19 Mitgliedern illegaler kommunistischer Organisationen 18 wegen Sabotage, Feindbegünstigung usw. zum Tode.

D.) Bekämpfung kommunistischer und marxistischer Splittergruppen: a) Revolutionäre Sozialistische Arbeiterpartei (RSAP). Diese Partei verkörperte die trotzkistische Richtung des Kommunismus. Als Organ erschienen 14-tägig die Hetzschrift ‘Spartakus’ sowie in unregelmässigen

Nederlandse historische bronnen 1 Zeitabständen verschiedene Flugschriften, von denen sich eine ‘Marx-Lenin-Luxemburg-Front’ nannte. Bei der Aushebung der RSAP im März 1942 wurden Gruppen in Amsterdam, Alkmaar und Haarlem sowie die gesamte illegale Parteileitung und die führenden Distriksfunktionäre für die gesamten Niederlande - insgesamt 20 Personen - festgenommen. Eine Geheimdruckerei wurde hierbei ausgehoben. 8 Spitzenfunktionäre dieser Organisation sind vom Sondergericht des Deutschen Obergerichts zum Tode verurteilt und hingerichtet worden.

Nederlandse historische bronnen 1 316 b) Internationale Sozialistische Bewegung (ISB):

Bei der Bekämpfung der illegalen marxistischen Organisation ‘Internationale Sozialistische Bewegung’ wurden eine Anzahl führender Mitglieder dieser Organisation im November 1942 festgenommen. Eine Druckerei, in der etwa 15.000 Stück der äusserst deutschfeindlich eingestellten Hetzschrift ‘De Vonk’ hergestellt worden war, wurde ausgehoben.

E.) Bekämpfung der kommunistischen Sabotage- und Spionageorganisation ‘Niederländische Volksmiliz’:

Am 18.10.1942 gelang es, die kommunistische Sabotage- und Spionageorganisation ‘Niederländische Volksmiliz’ auszuheben und in einem überraschenden Zugriff 120 Mitglieder dieser Organisation festzunehmen. Die Organisation gliederte sich in Patrouillen, Gruppen, Abteilungen und Brigaden. In den einzelnen Brigaden waren Sabotagegruppen, Ausspähgruppen, Strassenkampfgruppen und Gruppen für die Verteilung von Hetzschriften eingesetzt. Aufgabe dieser Organisation war Spionage- und Sabotagetätigkeit. Ihre Mitglieder hatten umfangreiche Sprengstoffattentate, Brandstiftungen und Ausspähungen durchgeführt. Nach der Zerschlagung im Oktober 1942 reorganisierte sich die Organisation im Dezember 1942 neu. Inzwischen wurde sie jedoch wieder erfasst und nach Festnahme von fast sämtlichen Funktionären aufgerollt. Bisher sind in einer Verhandlung gegen die erste Personengruppe 9 Personen zum Tode verurteilt worden.

F.) Verbotener Waffenbesitz:

Obwohl der unerlaubte Besitz von Schusswaffen mit den schwersten Strafen bedroht ist, ist die Entwaffnung der Bevölkerung noch nicht restlos zur Durchführung gekommen. Im Berichtsjahr konnten insgesamt 173 Personen wegen verbotenen Besitzes von Schuss-, Stichund Schlagwaffen festgenommen werden. Grosse Mengen Gewehre, Pistolen, Revolver, Stich- und Schlagwaffen wurden sichergestellt. In 3 Fällen wurde wegen Besitzes von Schusswaffen die Todesstrafe verhängt. In 160 weiteren Fällen ist auf Gefängnisstrafe erkannt worden, bezw. wurden die betreffenden Personen in Schutzhaft genommen.

Nederlandse historische bronnen 1 317 c) Politische Kirchenc:

A.) Die Entwicklung der kirchlichen Haltung:

Im ersten halben Jahr nach der Besetzung der Niederlande durch die deutschen Truppen war die Haltung der Kirchen aller Richtungen abwartend und zurückhaltend. Allmählich wurde im Jahre 1941 durch einen Hirtenbrief sämtlicher niederländischer Bischöfe und durch Kanzelabkündigungen der verschiedenen evangelischen Kirchengemeinschaften eine äusserst offene deutschfeindliche Kampfstimmung hervorgerufen. Kirchliche Kreise wurden zum Träger einer intensiven reaktionären Stimmungsmache. Im Jahre 1942 nahm der Kampf der Kirche gegen die Anordnungen der Besatzungsbehörde und gegen die vermeintliche allmähliche Durchdringung der niederländischen Bevölkerung mit nationalsozialistischem Gedankengut und Einrichtungen schärfere Formen an. Träger dieses Kampfes war in der katholische Kirche vorwiegend die Katholische Aktion. Hirtenschreiben behandelten die auftauchenden Probleme und gaben der katholischen Bevölkerung Anweisungen für ihre Haltung. Es wurden Hirtenschreiben zur Frage der christlichen Schule, über den niederländischen Arbeitsdienst, über die Judenfrage, die Arbeiterverschickung nach Deutschland und die Festnahme von Geistlichen als Geiseln verlesen. Weit wichtiger als diese öffentliche Stellungnahme waren jedoch geheime Schreiben, die der Geistlichkeit und dem Laienapostolat bindende Vorschriften für ihre weltanschauliche Haltung gaben. Derartige Schreiben befassten sich mit dem niederländischen Landstand, mit der niederländischen Arbeitsfront, mit dem Beitritt von Katholiken zur Ärztekammer und mit dem Arbeitsdienst. Diese Anweisungen waren in ihren Auswirkungen verderblicher als die Hirtenbriefe, weil sie den Gläubigen bei Hausbesuchen immer wieder eingehämmert wurden und weil für den Fall der Nichtbefolgung die Exkommunikation angedroht wurde. Auch in den evangelischen Kirchengemeinschaften nahm der Kampf gegen die Anordnungen der Besatzungsbehörde im Jahre 1942 schärfere Formen an. Diese Kirchengemeinschaften wandten sich in Kanzelabkündigungen und Rundschreiben gegen die nach

c De hier cursief gezette koppen zijn in het manuscript in normale onderonderkast getypt en onderstreept, onderkop en tekst echter inspringend. Om typografische redenen is bij de weergave hiervan afgeweken. Doordat de hoofdstukken en paragrafen door verschillende auteurs zijn geschreven is de indeling en de aanduiding met letters in kapitaal en onderkast nogal inconsequent.

Nederlandse historische bronnen 1 318 ihrer Ansicht nationalsozialistischen Berufseinrichtungen. Besonders scharfe Kritik übte man an den gegen die Juden getroffenen Massnahmen. Da die evangelischen Kirchen jedoch in viele kleinere und grössere Gruppen zerfallen, erwiesen sich ihre Massnahmen nicht derartig wirkungsvoll wie die der katholischen Kirche. Bemerkenswert ist es jedoch, dass sich in der Mitte des Jahres 1942 die evangelischen Kirchengemeinschaften mit der katholischen Kirche zu gemeinsamen Kampf zusammen fanden. Es wurden gemeinsam Protestschreiben und eine Kanzelabkündigung entworfen und auch teilweise zur Verkündiging bezw. zum Versand gebracht. Später scheiterte jedoch wieder ein gemeinsames Vorgehen an der inneren Uneinigkeit der Kirchengemeinschaften.

B.) Bekämpfung der Politischen Kirchen:

Bei der Bekämpfung von Geistlichen, die den Bestimmungen der Neuordnung in den Niederlanden zuwiderhandelten, sei es durch deutschfeindliche Äusserungen oder Propaganda, sei es durch Hirtenbrief- oder Rundschreibenverbreitung, oder sei es dass sie auf andere Weise den deutschen Aufbau störten, wurden im Jahre 1942 insgesamt 54 katholische Geistliche und 16 Laien, im Gegensatz zu 31 katholischen Geistlichen und 45 Laien im Vorjahre, festgenommen. In der gleichen Zeit wurden insgesamt 90 evangelische Geistliche und 2 evangelische Laien festgenommen gegenüber 8 evangelische Geistliche im Jahre 1941. Bei einem Vergleich der Zahlen zwischen katholischen und evangelischen Geistlichen muss man berücksichtigen, dass sich die kirchliche Oppositionsbewegung auf dem katholischen Sektor im Jahre 1942 auf die weniger fassbare Innenarbeit und auf dem evangelischen Sektor auf den äusseren Vorstoss verlagert hat. Darüberhinaus wurde in der katholischen Kirche die gesamten Jugendorganisationen sowie eine ganze Reihe katholischer Vereinigungen wegen deutschfeindlicher Betätigung verboten und aufgelöst. Auch auf protestantischer Seite wurde die Jugendorganition der reformierten Kirche, (das ist die zweitgrösste der protestantischen Kirchen) wegen deutschfeindlicher Betätigung verboten und aufgelöst. Im Berichtsjahr wurde festgestellt, dass eine ganze Anzahl Klöster als Brutstätten deutschfeindlicher Einstellung und Haltung angesehen werden muss. Wegen Feststellung derartigen deutschfeindlichen Verhaltens - Feindbegünstigung - wurden in der Berichtszeit 10 Klöster, insbebesondere solche an der niederländisch-belgischen und niederlän-

Nederlandse historische bronnen 1 319 disch-deutschen Grenze, aufgelöst und geschlossen. Teilweise mussten die Insassen wegen Feindbegünstigung und Spionage festgenommen werden.

Nederlandse historische bronnen 1 321

Sonderteil Entwicklung der Judenfrage

I. Das Judenproblem in den Niederlanden.

Eine Judenfrage in den Niederlanden bestand nicht nur wegen der ansehnlichen Zahl von 140.000, zum Teil alteingesessenen, Volljuden (Amsterdam war mit 80.000 Juden die jüdische Metropole Westeuropas), sondern vor allem wegen ihres grossen Einflusses, wegen ihrer wirtschaftlichen und geistigen Verflechtung mit dem Niederländertum. Vorherrschend im Diamanten-, Kleider-, Fell-, Metall-, Papier-, Altmaterial- und Lebensmittelhandel hatten sie hohe Kapitalien in ihren Händen angesammelt. Sie wurden dabei nicht als lästige Fremdkörper, sondern als gleichberechtigte und gleichgeschätzte Volksgenossen betrachtet. Die liberal-humanitäre Lebensanschauung des Niederländers war nicht durch fühlbare und auf jüdisches Konto zu setzende Wirtschaftskatastrophen und Linksrevolutionen erschüttert worden, wie [sie] in Deutschland das Volk weltanschaulich vorbereitet hatten. Im Gegenteil wurde seit 1933 die Hinneigung zum Judentum eher noch verstärkt durch das prosemitische Bekenntnis des Herrscherhauses, der Regierung und der tragenden plutokratischen Schicht. Ein Kampf gegen das Judentum war nur von Einzelpersonen geführt und selbst die NSB erst nach dem Einmarsch von Juden gereinigt worden. Die Besatzungsmacht begann 1940 und 1941 die Juden aus dem politischen und kulturellen Leben zu beseitigen, sie an ihren Wohnort zu binden und die Wirtschaft und den jüdischen Besitz zu arisieren. Eine baldige Lösung der Judenfrage erschien schon deshalb dringlich, weil die Judenschaft immer mehr als Haupttriebfeder des Widerstandes gegen die Gewinnung der Niederländer für Deutschland erkannt wurde. Mit der Zuspitzung der militärischen Lage im vergangenen Jahr drängten ausserdem abwehrpolizeiliche Gesichtspunkte und Wohnraumbedarf im Zuge der allgemeinen Küstenräu-

Nederlandse historische bronnen 1 322 mung zu einer beschleunigten Überführung der Juden in Lager. In Ausnutzung der noch vorhandenen Transportlage und wegen der später vermutlich noch steigenden psychologischen und technischen Schwierigkeiten einer Radikallösung wurde 1942 die planmässige Abschiebung der Juden im Rahmen der zentralen-Europa-Lösung in Angriff genommen und vollzieht sich seitdem laufend nach den vom Reich bestimmten Plätzen.

II. Zurückdrängung aus den Lebensgebieten:

Die Abschiebung war dadurch vorbereitet worden, dass durch verschiedene gesetzliche Massnahmen die Juden bis Mitte 1942 nicht nur aus dem politischen und kulturellen, sondern auch dem öffentlichen und wirtschaftlichen Leben entscheidend beseitigt waren.

a) Erfassung und Kennzeichnung:

Bereits 1941 war nach dem rassischen Judenbegriff des Reichsbürgergesetzes (1)e eine Erfassung der Juden und jüdischen Mischlinge durchgeführt worden (2). Aufgrund der allgemeinen Judenanmeldung waren die Personalien in eine Zentralkartei beim Bevölkerungsregister eingetragen und die Kennkarten der Juden mit ‘J’ gestempelt worden. Um die Juden der Öffentlichkeit als Juden zu zeigen und ihr Gesamtverhalten zu überwachen, wurde im abgelaufenen Jahr das öffentliche Tragen des Davidsternes auferlegt (3).

b) Biologische Trennung:

Um weitere Mischverbindungen und Mischlingszeugungen zu verhindern, wurde den Juden durch Verwaltungsanordnung im Sinne des deutschen Blutschutzgesetzes die Eheschliessung und der aussereheliche Verkehr mit Nichtjuden verboten (ergänzt durch entsprechenende Weisung an die Standesämter) (4). Das Halten arischer Hausangestellter war schon vorher verboten worden (5).

c) Reinigung des politischen, beruflichen und pädagogischen Lebens:

Nachdem in der ersten Besatzungszeit die jüdischen Beamten, Angestellten und Arbeiter des öffentlichen Dienstes, sowie Universitäts-

e Cijfers, behorende bij noten, in het manuscript met één haakje; onderaan de pagina: ‘1-25) Die einzelnen Anordnungen sind diesem Teil in einer zusammenfassenden Ubersicht angefügt.’ De terminologie is niet geheel juist. Het betreft hier grotendeels Verordnungen, van de rijkscommissaris uitgaande, en slechts enkele Anordnungen van Rauter; zie p. 330.

Nederlandse historische bronnen 1 323 professoren entlassen, Rechtspfleger und Heiltätige auf jüdische Kunden beschränkt waren (6), wurden die Juden im vergangenen Jahr aus einer Anzahl weiterer Berufssparten ganz ausgeschlossen oder auf Bedienung von Juden beschränkt (7). Den noch zugelassenen (8) jüdischen und halbjüdischen Studenten wurde der weitere Hochschulbesuch verwehrt, ebenso die Mittel- und Volksschulen für Juden gesperrt (9).

d) Entfernung aus dem Kulturleben und Beschränkungen der Bewegungsfreiheit:

Bereits 1941 waren die Juden von arischen Vereinen und Stiftungen (10), sowie von journalistischer (11) und künstlerischer (12) Betätigung ausgeschlossen, die Rundfunkgeräte eingezogen (13), die Darbietung jüdischer Erzeugnisse im allgemeinen Kulturleben unterbunden, der Ausschluss vom Besuch der Theater, Lichtspielhäuser, Konzerte, Büchereien, Museen, Forschungsanstalten, Sportplätze, Schwimmbäder, Erholungsanlagen, Gaststätten, Hotels, Märkte, Börsen und Versteigerungen durchgeführt, die Benutzung von Schlaf- und Speisewagen verboten, sowie Reisen und Wohnungswechsel genehmigungspflichtig gemacht worden (14). Auch war das Schächtverbot (15) und die Sonntagsruhe anstelle der Sabbatfeier eingeführt worden (16). 1942 wurden den Juden das Betreten nichtjüdischer Friseurläden verboten, für den Einkauf bestimmte Tageszeiten festgesetzt, der Ausschluss von Nah- und Fernverkehrsmitteln und vom Fernsprechverkehr verfügt, ein nächtliches Ausgehverbot erlassen, sowie das Betreten fremder Wohnungen untersagt (17).

e) Lenkung der Judenschaft:

Zusammenkünfte der Juden (ausser für Unterricht und Gottesdienst) wurden genehmigungspflichtig gemacht (18). Nach Auflösung aller für jüdisch erklärten Organisationen (18) wurde aus den einflussreichsten Juden ein verantwortlicher Judenrat in Amsterdam, sowie Provinzial-Judenräte geschaffen, ohne allerdings einen Judenverband mit Körperschaftsrechten zuzulassen. Damit waren nicht nur Fürsorge und Schulung den Juden selbst überlassen, sondern es konnte vor allem mit Hilfe dieser Befehlsübermittlungsstellen (und mittels Weisungen im zensierten Jüdischen Wochenblatt) die Evakuierung gelenkt werden. Die ursprüngliche Zahl von ca. 46.000 Freistellungen wurde bis Jahresende schrittweise verkleinert. Dabei wurden verschiedene Gruppen in Grossaktionen schlagartig erfasst und in das Lager übernommen, z.B. 600 katholische Juden, 13.000 Juden aus den im

Nederlandse historische bronnen 1 324

Twee feesten in het kamp Westerbork: boven van de bedrijvers van de Endlösung in Nederland, onder van hun slachtoffers

Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie

Nederlandse historische bronnen 1 325

Lande verstreuten Arbeitslagern samt Angehörigen, 600 ausländische Juden (aus den von Deutschland besetzten Ländern, Ungarn, und Rumänien, bei gleichzeitiger Internierung der Angehörigen britischer und amerikanischer Feindstaaten). Schrittweise durch Arier ersetzt werden die zur Vermeidung kriegswirtschaftlicher Erschütterungen zunächst im arischen Betrieben belassenen Juden (Rüstungsfacharbeiter, Lumpen- und Altmetallsortierer, Arbeiter in der Diamantenindustrie, Konfektion, Pelzverarbeitung und im Bergbau). Die Zahl der Angehörigen des Jüdischen Rates wurde den örtlichen Bedürfnissen angepasst. Bei Jahresende waren noch zurückgestellt:

64 jüdische Angehörigen neutraler und befreundeter Staaten (Schweiz, Schweden, Spanien, Türkei, Argentinien, Italien, Ungarn), ca. 2.000 Juden evangelischer Konfession, 1.235 Juden mit noch nicht geklärter Abstammung, ca. 10.000 jüdische Arbeiter in Rüstungsbetrieben (samt Familien), ca. 530 Protektionsjuden der NSB oder sonstiger niederländischer Kreise, ca. 800 jüdische Weltkriegsteilnehmer mit Kriegsauszeichnungen, 38 Juden mit Befreiung vom Sterntragen, ca. 14.500 Funktionäre des Jüdischen Rates, jüdisches Heilpersonal, jüdische Geschäftsleute (samt Familien), 6.145 jüdische Angehörige von Mischehen mit Kindern.

Die ehemals forcierte Einzelauswanderung (nach Spanien, Portugal, Schweiz) wurde nur noch ausnahmsweise bei wenigen älteren Juden nacht Feststellung ernes positiven Reichsinteresses und nach vermögensrechtlicher Unbedenklichkeitsprüfung

Nederlandse historische bronnen 1 zugelassen. In Einzelfällen fand auf Wunsch von Polizeibehörden im Reich eine Rücküberstellung emigrierter Juden oder Mischlinge in das Reich statt.

III. Konzentration und Aussiedlung:

Ausser den Judenvierteln der Stadt Amsterdam bestand bereits vor dem Einmarsch ein Judenlager in Westerbork, das von Juden und Niederländern zur Umschulung jüdischer Emigranten aus Deutschland eingerichtet word en war. Für den vorläufigen produktiven Einsatz arbeitsloser Juden innerhalb der Niederlande wurde zu Beginn des Berichtsjahres eine Reihe von Arbeitslagern, vor allem im Torfgebiet errichtet. Ausserdem war bis Mitte des Jahres ein Teil der Ju-

Nederlandse historische bronnen 1 326 den aus verschiedenen Städten und Küstengegenden nach Amsterdam umgesiedelt worden, um die Entjudung der Provinzen einzuleiten. Als Mitte des Jahres der Abtransport zum Arbeitseinsatz im Osten möglich wurde, übernahm die Sicherheitspolizei das Lager Westerbork und erweiterte es durch Ausbau des Fassungsvermögens von 1.500 auf 10.000 Mann zu einem grossen Durchgangslager. Seit diesem Zeitpunkt werden planmässig aus allen Teilen der Niederlande Juden unmittelbar dem Lager Westerbork zugeführt. Von dort wurden seit dem 15.7.1942 bis Jahresende in 42 Zügen 38.606 Juden zum Osten weiterbefördert. Ein Unterschied zwischen ehemals reichsdeutschen Juden (ca. 14.000) und niederländischen Juden wurde seit der allgemeinen Konzentration der Juden nicht mehr gemacht, wenngleich die jüdischen Emigranten aus Deutschland durch Reichsgesetz zu Staatenlosen erklärt sind (19), während eine Ausbürgerung der Juden niederländischer Staatsangehörigkeit bisher nicht erfolgt ist. Nur anfangs und vereinzelt geschah die Erfassung mit Such- und Geiselaktionen. Eine schlagartige Räumung ganzer Provinzen war bis jetzt nicht möglich wegen der nichttransportfähigen kranken Juden und der ausserordentlich grossen Zahl von zunächst im Reichsinteresse noch zurückgestellten Juden. Der Abtransport aus Wohnungen und Lagern geschah deshalb mit persönlichen Aufruf unter Beachtung der Rückstellungsvermerke, die aufgrund eingereichter Interventionslisten in die Kennkarten eingetragen wurden.

IV. Erfassung des jüdischen Vermögens:

Um den jüdischen Besitz nicht unkontrolliert abwandern zu lassen, sondern für reichswichtige Zwecke, nicht zuletzt zur Bestreitung der Entjudungskosten, bereitzustellen, wurde versucht, die verschiedenen Arten jüdischer Vermögenswerte schrittweise durch Verfügungsverbote, Anmelde- und Ablieferungsverpflichtungen in deutsche Kontrolle zu bringen. Seit 1941 wurden 21.000 jüdische gewerbliche Unternehmen liquidiert, ein kleiner Teil im Interesse der deutsch/niederländischen Wirtschaftsverflechtung in die Hände geeigneter Deutscher oder Niederländer überführt (20). Jüdische Geschäfte blieben lediglich für die Versorgung der Juden in Amsterdam bestehen. Neben 8800 ha jüdischen Forst- und Landbesitzes wurden 19.500 Grundstücke des übrigen jüdischen Grund- und Hausbesitzes zum Verkauf an Arier erfasst (21). Kapitalvermögen musste abgeliefert, d.h. bei einer be-

Nederlandse historische bronnen 1 327 stimmten Bank Bargeld und Schecks eingezahlt, Effekten eingelegt, Guthaben und Depots umgelegt werden (22). Forderungen und sonstige Rechte waren anzumelden, Schmuck und Kunstgegenstände abzuliefern (23). Die Fahrräder in jüdischem Besitz wurden für den Wehrmachtsbedarf sichergestellt (24), ebenso Pferde und sonstige Land-und Wasserfahrzeuge erfasst (23). Ausserdem erging an die Juden ein sicherheitspolizeiliches Verbot der Möbelveräusserung (25), dabei wurden Inventarisierungskolonnen eingesetzt, um die laut Führererlass befohlene Übergabe des Hausrats evakuierter Juden an das Ost-Ministerium vorzubereiten. Da der Hausrat wegen technischer Schwierigkeiten nicht wie vorgesehen samt und sonders aus den Niederlanden abgeschoben werden konnten, uberdies im Lande selbst ein wachsender Bedarf an Einrichtungsgegenständen vorlag, wurde von Seiten des Ostministeriums ein Teil des Hausrats für die Einrichtung ziviler und militärischer Behörden oder von Bombengeschädigten freigegeben.

V. Vorgehen bei Strafhandlungen:

Die weitgehende Nichtachtung der gegen die Juden erlassenen Bestimmungen führte auf diesem Sektor zu einer Verfolgung von Straftätern in grossem Umfange (einige tausend Verfahren im abgelaufenen Jahr). Als häufigste Vergehen erschienen: Übertretung der Einschränkungen des öffentlichen Auftretens, Reisen ohne Genehmigung, Schwarzhandel und Betreten von Märkten, Nichtanmeldung von Vermögensteilen, verbotswidriges Halten von arischen Hausangestellten, Rassenschande und Verschleierung der jüdischen Rassezugehörigkeit. Seit Beginn der Transporte zum Arbeitseinsatz hat eine ausgedehnte Flucht in die Illegalität eingesetzt. Nachdem seit dem Einmarsch mehrere tausend Juden über die belgische Grenze entwichen sein dürften, wurden durch verstärkte Grenzüberwachung die Übertritte stark eingedämmt. Seitdem bemühen sich die Juden in grosser Zahl unter Ablegen des Sterns und mit falschen Personenausweisen sich im Lande zu verbergen. Weite Kreise arischer Niederländer sind ihnen dabei behilflich. Die Behandlung jüdischer Straftäter und arischer Straftäter im Zusammenhang mit Judenvorgängen wurde im vergangenen Jahr von den deutschen und niederländischen Gerichten fast gänzlich auf die deutsche Sicherheitspolizei übernommen. Den niederländischen Polizeibehörden wurde eine verschärfte Mitarbeit durch Kontrolle und Anzeigen auferlegt. Ursprünglich waren Juden bei schweren Vergehen (Verbüssung

Nederlandse historische bronnen 1 328 von Strafen über drei Monate) nach den reichsdeutschen Konzentrationslagern Mauthausen und Ravensbrück verbracht worden (insgesamt ca. 2500). Seit einiger Zeit werden straffällige Juden grundsätzlich in das Durchgangslager Westerbork zum Weitertransport in ein Konzentrationslager im Osten verbracht. Während 1941 noch grössere Sabotageakte (mit vermutlich jüdischer Beteiligung) durch Abschub von mehreren hundert Juden nach Mauthausen beantwortet wurden, ist 1942 von einer Verwendung der Juden als Geiseln abgesehen worden, um sie nicht verstärkt in die Illegalität zu treiben. Gegen Arier im Zusammenhang mit Judenvergehen wurde kurzfristige Haft oder Einweisung in ein niederländisches Konzentrationslager angeordnet, in einigen Fällen nach Einziehung des Vermögens (und Veröffentlichung in der Presse).

VI. Widerstände gegen die Entjudungsmassnahmen:

Die Juden versuchen durch eine Flut von Eingaben, über alle möglichen Mittelsmänner, durch verschiedenartigste Ausflüchte, vorgetäuschte Krankheiten, Versteckthalten und Landesflucht sich, ihre Angehörigen und ihr Vermögen der Erfassung zu entziehen, um sich bis zum erhofften Sieg der Alliierten durchzuschlagen. Durch unsinnige Gerüchtebildung versucht die Judenschaft die deutschen Massnahmen zu stören. Die Judenrestitution durch die Alliierten in Nordafrika hat ihr neuen Auftrieb gegeben. Verbindungen der Juden mit organisierten Gegnerkreisen der Niederländer wurden festgestellt. Als leitende Mitglieder von Widerstandsorganisationen und kommunistischen Sabotageorganisationen wurden mehrfach Juden aufgedeckt. Die C.P.N. rief vor den ersten Abtransporten zum Streik und gewaltsamen Eintreten für die Juden auf. Durch Kreise der Organisation ‘Vrij Nederland’ wurden planmässig Ausweise gefälscht, Juden verborgen und Gegenstände aus Judenwohnungen herausgeholt. Mehr jedoch als durch den an sich verständlichen Widerstand der Juden werden die - im Gegensatz zu anderen Ländern ganz allein von der deutschen Besatzungsmacht getragenen - Judenmassnahmen durch die allgemein verständnislose und judenfreundliche Haltung der Durchschnittsniederländer erschwert. Bestärkt wird diese Haltung durch Fürsprache der Kirche, vor allem der evangelischen Kirche. Diese Haltung äussert sich in aktiver Judenbegünstigung, nicht nur durch Protestschreiben an deutsche Behörden, Interventionen in mancherlei Form (besonders für wohlhabende Juden),

Nederlandse historische bronnen 1 329

öffentliche Sympathiekundgebungen anlässlich von Judenmassnahmen, sondern vor allem durch Beteiligung am Judenschmuggel und an der Verschiebung jüdischer Vermögenswerte. So besteht ein ausgedehnter Handel mit gefälschten Kennkarten und illegalen Freistellungsbescheinigungen. Juden werden versteckt gehalten oder über die Grenze gebracht, jüdische Kinder und Findelkinder in arische Familien aufgenommen. Die Hilfeleistung geschieht nicht nur aus Judenfreundlichkeit, sondern auch wegen des leichten Gewinnes, da die Juden ihre verschobenen Werte als Gegenleistung anbieten. So konnte auch nur ein Teil des ehemals jüdischen Gesamtvermögens erfasst werden, da frühzeitig wertvollste Stücke (z.B. Schmuck, Teppiche, Gemälde) an Niederländer verschoben, ausserdem verlassene Judenwohnungen geplündert wurden. Die Niederländer nahmen mit der Ergreifung jüdischer Vermögenswerte kein grosses Risiko auf sich, insoferne sie mit einer Nichtrückkehr der Juden rechnen konnten. Andererseits wurde - trotz allgemeiner Flucht in die Sachwerte - beobachtet, dass die Niederländer eine offizielle Übernahme arisierter jüdischer Werte (als Käufer oder Vermittler) weitgehend ablehnten, um nicht im Falle eines Sieges der Achsengegner diese Erwerbungen entschädigungslos wieder herausgeben zu müssen.

VII. Stand der Entjudung am Jahresende 1942:

Trotz aller Schwierigkeiten wurde die begonnene Entjudung ohne Unterbrechung und im grossen Ganzen reibungslos weitergeführt. Von den ursprünglich 140.000 Volljuden hatten durch Abschub und Abwanderung bis Ende 1942 etwa 50.000 das Land verlassen. Weitere Tausende sind in den Lagern der Sicherheitspolizei konzentriert. Die für die ersten Monate des Jahres 1943 vorgesehene Abholung der kranken Juden (ca. 8000, dazu Pfleger und Angehörige) aus Wohnungen und Krankenhäusern ist vorbereitet. Der überwiegende Teil des Restes ist im Rückstellungsverfahren erfasst und lebt unter eingeschränkten Bedingungen im wesentlichen getrennt von den Ariern. Die Rückstellungsgruppen sollen weiter abgebaut oder im Lager Vught, bezw. in Baarneveld konzentriert werden, der Rest ausländischer Juden soll in Kürze nach den Heimatländern abreisen. Die Provinzen der Niederlande, ausgenommen Nord- und Südholland, sind bereits jetzt weitestgehend frei von Juden.

Nederlandse historische bronnen 1 330

VIII. Verzeichnis der erlassenen Bestimmungen:

1) Judenbegriff: VO. 189/40 22.10.40 Paragraph 4

2) Meldepflicht von Personen ganz oder teilweise jüdischen Blutes: VO. 6/41 10.1.1941

3) Kennzeichnung der Juden: AO13 des GK14 für das Sicherheitswesen 13/42 27.4.42

4) Eheschliessung und Geschlechtsverkehr mit Nichtjuden: Bekanntmachung im Jüdischen Wochenblatt 25.3.1942, Anweisung des G.K. für Justiz und Verwaltung an den niederländischen General-Sekr. für Justiz vom 31.3.1942, Erlass des niederländischen General-Sekr. für Justiz an die Standesämter vom 8.4.1942, 5.5.1942, 8.1.1943.

5) Halten arischer Hausangestellter: VO. 231/40 19.12.1940 VO. 200/41 22.10.1941

6) Juden im öffentlichen Dienst; Angehörige von beeideten Berufen: VO. 137/40 19.9.1940 Anweisung des G.K. für Verwaltung und Justiz an die niederländischen Gen.Sekretäre vom 28.8.1940 (Ernennungssperre), vom 4.11.1940 (Entlassung).

7) Berufsausübung: VO. 198/41 22.10.1941 Durchführungsanordnung 30.6.1942.

8) Jüdische Studenten: VO. 27/41 11.2.1941 VO. 28/41 11.2.1941

9) Besuch arischer Mittel- und Volksschulen: Anweisung des Reichskommissars an den Gen.Sekr. im Ministerium für Erziehung vom 8.8.1941.

10) Nichtwirtschaftliche Personenvereinigungen und Stiftungen: VO. 145/40 20.9.1940 (Anmeldepflicht) VO. 199/41 22.10.1941 (Betätigung)

13 Anordnung. 14 Generalkommissar. De Generalkommissar für das Sicherheitswesen was identiek met de Höhere SS- und Polizeiführer, Rauter dus.

Nederlandse historische bronnen 1 331

11) Schriftleiterberuf: VO. 83/41 3.5.1941

12) Niederländische Kulturkammer: VO. 211/41 25.11.1941

13) Sicherungsmassnahmen auf dem Gebiet des Rundfunks: VO. 26/41 11.2.1941 (Möglichkeit der Einziehung von Empfangsgeräten) Anordnung des G.K. für das Sicherheitswesen 15.4.41 (Beschlagnahme, Ablieferungstermin)

14) Auftreten in der Öffentlichkeit: Anordnung des G.K. für das Sicherheitswesen 31.5.41 Anordnung des G.K. für das Sicherheitswesen 7/41 15.9.41

15) Vermeldung von Tierquälerei beim Viehschlachten: VO. 8/40 31.7.1940

16) Beseitigung jüdischer Vorrechte im Betriebs- und Erwerbsleben: VO. 114/41 26.6.1941

17) Auftreten in der Öffentlichkeit: Bekanntmachung im Jüdischen Wochenblatt 20.3.42 (Verbot der Kraftwagenbenutzung) Anordnung des G.K. für das Sicherheitswesen 15/42 30.6.42

18) Jüdische Organisationen und Versammlungen: VO. 41/41 28.2.1941 (Auflösung von Organisationen) Bekanntmachung im Jüdischen Wochenblatt 14.11.41 (Versammlungen)

19) Ausbürgerung: Elfte VO. zum Reichsbürgergesetz 25.11.1941

20) Unternehmen der gewerblichen Wirtschaft: VO. 189/40 23.10.1940 (Anmeldepflicht) VO. 48/41 12.4.1941 (Treuhänder zur Liquidierung oder Arisierung)

21) Behandlung des jüdischen Grundbesitzes: VO. 102/41 27.5.1941 (landw. Grundstücke) VO. 154/41 6.8.1941 (Hausbesitz)

22) Behandlung jüdischen Kapitalvermögens: VO. 147/41 8.8.1941

Nederlandse historische bronnen 1 332

23) Behandlung verschiedener Vermögenswerte (Forderungen, Schmuck, Kunstgegenstände, Fahrzeuge): VO. 58/42 21.5.1942

24) Fahrräder in jüdischem Besitz: Anordnung des G.K. für das Sicherheitswesen 14/42 22.6.1942 Anordnung des G.K. für das Sicherheitswesen 16/42 20.7.1942

25) Entäusserung von Mobilien: Bekanntmachung im Jüdischen Wochenblatt 20.3.1942

Nederlandse historische bronnen 1 333

Sonderteil Spionageabwehr

Die in der folgenden Übersicht gebrachten Spionagefälle stellen nur einen Teil der auf diesem Gebiet angefallenen Vorgänge dar. Aus Geheimhaltungsgründen muss sich der Bericht auf solche Fälle beschränken, die im wesentlichen als abgeschlossen gelten können und die nicht unter den Begriff ‘Geheime Reichssache’ fallen.15

1.) Zomer und Andere.

Anfang 1942 wurde der ehemalige Seekadett Johan Zomer festgenommen, weil er über Holland mit einem Fallschirm aus einer englischen Maschine abgesetzt wurde und durch einen Sender mit dem Secret Service in Verbindung stand. Durch die von London erhaltenen Anlaufadressen kam er mit einer Widerstandsorganisation in Verbindung, die sich hauptsächlich mit der Sammlung von Spionagematerial befasste. Dieses Material wurde zum Teil durch den Sender nach England weitergegeben. Ausserdem wurde von Mitgliedern dieser Organisation ein Sprengstoffanschlag auf ein Wehrmachtsgebäude (Fernsprechzentrale) in Amsterdam verübt, bei dem ein Unteroffizier schwer und ein Soldat leicht verletzt wurden. Im Laufe der Ermittlungen wurden insgesamt 45 Personen festgenommen. Hiervon wurden 23 Personen zum Tode, 2 Personen zu lebenslänglichem Zuchthaus und 3 Personen freigesprochen. Die übrigen Personen wurden in ein KL16 in Deutschland eingewiesen.

2.) Gerritsen und Andere.

Im Februar 1942 wurde hier bekannt, dass sich in der Provinz Drenthe mehrere Personen mit Spionage und der Unterbringung von

15 Vgl. p. 292. 16 Konzentrationslager.

Nederlandse historische bronnen 1 334 englischen Fliegern befassten. Im Laufe der Ermittlungen wurden insgesamt 32 Personen festgenommen. Dieser Kreis befasste sich hauptsächlich mit der Beschaffung von militärisch-wichtigen Nachrichten in der Absicht, diese nach England gelangen zu lassen. Ausserdem waren ca. 16 Personen mit der Unterbringung von englischen Fliegern, die über Holland abgeschossen bezw. abgesprungen waren, beschäftigt. Vier englische Flieger konnten festgenommen und einem Kriegsgefangenen-Lager zugeführt werden. In der vor dem Feldgericht in Amsterdam stattgefundenen Hauptverhandlung wurden insgesamt 16 Personen zum Tode verurteilt; 8 Personen wurden in ein KL verbracht. Die restlichen Personen wurden s.Zt. entlassen, da sie einer strafbaren Handlung nicht überführt werden konnten.

3.) Timmermans und Andere.

Ende April 1942 wurde bekannt, dass die Famile Timmermans in Velp sich mit der Verbringung von geflüchteten Franzosen befasst. In dieser Sache wurden drei geflüchtete Personen, darunter ein Pfarrer, festgenommen. Sämtliche drei Festgenommenen sind in ein KL nach Deutschland gebracht worden.

4.) Schrander und Andere.

Im Mai 1942 wurde ermittelt, dass durch einen Mann einige Film-Negative, in einer Streichholzschachtel verborgen, nach der Schweiz gebracht werden sollten. Noch am selben Tage konnten 2 Männer festgenommen werden. Einer von ihnen wurde durch Urteil des Feldgerichts Amsterdam wegen Spionage zum Tode verurteilt, der andere in ein KL verbracht.

5.) Le Griep und Andere.

Im Mai 1942 wurde die Spionage- und Widerstandsorganisation ‘Nederland voor Oranje’ aufgedeckt. Diese Organisation befasste sich mit der Beschaffung von Nachrichten militärischer Art, die nach England weitergeleitet werden sollten. In Den Haag, Haarlem und Vlaardingen wurden 43 Personen festgenommen. Bei den Durchsuchungen wurden Pistolen, Karabiner, 1 Maschinengewehr, Munition und militärische Ausrüstungsgegenstände vorgefunden und sichergestellt. Von den Beschuldigten wurden 15 Personen zum Tode und 3 Personen zu je 15 Jahren Zuchthaus verurteilt. Soweit eine Entlassung der übrigen Personen nicht erfolgte, wurden diese einem KL in Deutschland überwiesen.

Nederlandse historische bronnen 1 335

6.) Moorman und Andere.

Im Juli 1942 wurde 4 junge Männer aus Nijmegen, die Absicht hatten, nach England zu flüchten, um dort in englische Kriegsdienste zu treten, auf dem Wege dorthin in Den Haag abgefangen und festgenommen. 3 wurden zu 5 Jahren Zuchthaus verurteilt und 1 Mann in ein KL nach Deutschland verbracht.

7.)

Im August 1942 wurden 2 junge Leute, die beabsichtigten, in Feinddienste zu treten, im Bahnhof Holl. Spoor in Den Haag festgenommen und in ein KL nach Deutschland verbracht.

8.)

Am 1.9.1942 wurde von einem Vorpostenboot, 12 Seemeilen westlich der Insel Goeres, ein Paddelboot mit 2 Insassen gesichtet. Es handelte sich um 2 Studenten, die die Absicht hatten, in Feinddienste zu treten. Sie wurden ebenfalls in ein KL nach Deutschland verbracht.

9.) Van Hattem und Andere.

Im Verlaufe von Ermittlungen wurde hier die niederl. Organisation ‘I D’ (Inlichtingen Dienst) bekannt. Diese Organisation befasste sich ebenfalls mit der Beschaffung von Nachrichtenmaterial und versuchte dieses durch Kuriere auf dem Wasserwege oder über Frankreich nach England zu schaffen. Bei den Nachrichten handelte es sich in der Hauptsache um Angaben über Truppenstärken und Küstenbefestigungen. Ausserdem hatte die Organisation einen Sender in Betrieb, mit dem die Nachrichten nach England gegeben wurden. Insgesamt wurden 62 Personen festgenommen und dem Feldgericht in Amsterdam zugeführt. Hauptverhandlung hat noch nicht stattgefunden.

10.) Zellermeyer und Andere.

Die in diesem Kreis tätigen Personen befassten sich mit der Beschaffung von Nachrichten und versuchten mittels eines Bootes nach England zu gelangen, um gegen Deutschland zu kämpfen. Es wurden insgesamt 11 Personen festgenommen, wovon 7 zum Tode verurteilt und 4 einem KL zugeführt wurden.

Nederlandse historische bronnen 1 11.) Wagemaker und Andere.

Die in diesem Kreis festgenommenen Personen versuchten gemeinschaftlich im Kriegsgebiet der deutschen Wehrmacht Nachrichten einzuziehen in der Absicht, sie dem Feinde zugänglich zu machen. Weiterhin befasste sich dieser Kreis mit der Verbreitung von Hetz-

Nederlandse historische bronnen 1 336 schriften, die gegen Deutschland und die Wehrmacht gerichtet waren. Insgesamt wurden ungefähr 300 Berichte gesammelt, die z.T. mittels Sender nach England gegeben werden sollten, was jedoch verhindert werden konnte. Festgenommen wurden insgesamt 26 Personen, von denen 8 zum Tode, 1 zu 5 Jahren Zuchthaus, 1 zu 2 Jahren Zuchthaus, verurteilt wurden. 3 Personen wurden freigesprochen.

12.) De Aquin und Andere.

Dieser Kreis befasste sich mit der Sammlung von militärischen Nachrichten, die zum Teil mit Sender nach England gegeben wurden. Festgenommen wurden 50 Personen, von denen 24 dem Gericht überstellt wurden. Die übrigen wurden entlassen, da ihnen eine strafbare Handlung nicht nachgewiesen werden konnte. Hauptverhandlung hat noch nicht stattgefunden.

13.)

Ein anderer Personenkreis betrieb einen illegalen Briefverkehr zwischen Amsterdam und der Schweiz, um auf diesem Wege wichtige Nachrichten nach England gelangen zu lassen. Es wurden mehrere Personen festgenommen, von denen 3 zum Tode verurteilt wurden. Bemerkenswert ist, dass in dieser Sache viele Juden verwickelt waren, die sämtlich mit ihren Familienangehörigen nach dem Osten abgeschoben wurden. Es handelte sich um insgesamt 19 Familien.

Insgesamt wurden im Jahre 1942 vom Volksgerichtshof, Reichskriegsgericht und vom Feldgericht des Kommandierenden Generals und Befehlshabers im Luftgau Holland in Spionageprozessen aufgrund sicherheitspolizeilicher Ermittlungsergebnisse verurteilt:

118 Personen zum Tode, 15 Personen zu lebenslänglichem Zuchthaus, 55 Personen zu insgesamt 202 Jahren, 11 Mon. Zuchthaus, 121 Personen zu insgesamt 115 Jahren, 1 Mon., 1 Woche Gefäng nis.

Ausserdem wurden 1176.50 hfl. Geldstrafen verhängt.

Nederlandse historische bronnen 1 337

Teil III Entwicklung auf den Lebensgebieten

A. Volkstum innerpolitische Entwicklung

Nachdem der Reichskommissar in seiner Rede im Dezember 1941 verkündigt hatte, dass nunmehr die NSB. die alleinige Trägerin der politischen Willensbildung in den besetzten niederländischen Gebieten sein werde und der Leider der NSB., Mussert, auf den Führer vereidigt worden war, sah die NSB. eines ihrer Hauptziele in dem Kampf um die Machtübernahme innerhalb des niederländischen Staatsapparates. Auf dieses Ziel arbeitete die NSB. während des ganzen Jahres 1942 hin, ohne dass es ihr jedoch gelang, in der Bevölkerung die für eine solche Machtübernahme erforderliche Resonanz zu finden. Während noch in der ersten Hälfte des Berichtsjahres die Mitgliederzahl der Bewegung eine ständige wenn auch sehr geringe Zunahme aufweisen konnte, trat von dieser Zeit an zunächst eine allgemeine Stagnation ein, an deren Stelle gegen Ende des Jahres sogar eine geringe rückläufige Tendenz einsetzte. (Die Mitgliederzahlen im einzelnen folgen weiter unten). Nachdem im Dezember 1941 auch die letzten nicht-nationalsozialistischen Parteien bezw. Bewegungen, wie die ‘Nederlandsche Unie’ und die ‘Nationaal Front’ aufgelöst worden waren, wurde im Januar 1942 auch die einzige neben der NSB. bestehende natio-

Nederlandse historische bronnen 1 338 nalsozialistische Bewegung, die NSNAP.17, liquidiert. Dabei wurde eine Übereinkunft zwischen dem Leiter der NSB., Mussert, und dem Leiter der NSNAP., van Rappard, getroffen, nach der die Mitglieder der NSNAP. in die NSB. überführt werden sollten. Im Verlaufe der Durchführung dieser Übereinkunft zeigte sich jedoch sehr bald, dass die NSB. sich gegen die Aufnahme ehemaliger, rein grossgermanisch und kompromisslos deutschfreundlich eingestellter NSNAP'er sträubte, so dass nur eine verhältnismässig geringe Anzahl - sie betrug bis Ende des Berichtsjahres ca. 3000 - von der NSNAP. in die NSB. überführt wurde. Diese Erscheinung löste naturgemäss in den Reihen der NSNAP. starke Verbitterung aus. Der Leiter der NSNAP., van Rappard, meldete sich zum zweiten Male freiwillig zur Waffen-SS und wurde im Osten eingesetzt, wo er sich im Laufe des Jahres auszeichnete und von wo er inzwischen verwundet in die Heimat zurückkehrte. Infolge der Abwesenheit van Rappards fiel seinem Stellvertreter Giard die Aufgabe der Überführung der Mitglieder der NSNAP. zu, der sich jedoch nicht durchzusetzen vermochte. Diese Entwicklung brachte es mit sich, dass eine grosse Anzahl wertvoller deutschfreundlicher Niederländer in eine unfruchtbare Opposition getrieben wurde. Vom Zeitpunkt der Liquidation der NSNAP. an beherrschte die NSB. während des ganzen Berichtsjahres mit stärkster deutscher Unterstützung das innerpolitische Feld in den besetzten niederländischen Gebieten. Ihr standen praktisch alle Einrichtungen - wie Presse, Rundfunk, niederländische Wochenschau - für ihre Propaganda zur Verfügung. Ebenso erhielt sie eine laufende finanzielle Unterstützung von seiten der Besatzungsmacht. Zu Beginn des Jahres hatte es daher auch den Anschein, als wolle und könne die NSB. nunmehr eine durchschlagende und erfolgreiche Propagandatätigkeit entwickeln. Von seiten der Parteiführung wurden im Laufe der Berichtszeit auch zahlreiche Versuche unternommen, nicht nur grössere Teile des niederländischen Volkes für die Idee der Bewegung zu gewinnen, sondern vor allem auch die Passivität der Mitglieder selbst zu beseitigen. Dabei zeigte es sich jedoch nach kurzer Zeit, dass diese Bestrebungen durch innere Reibungen und durch das Fehlen einer klaren weltanschaulichen Führung gelähmt wurden. Dazu kamen die im Verlaufe des Jahres immer stärker in Erscheinung tretenden Gegensätze zwischen dem deutschfreundlich und grossgermanisch eingestellten Teil und dem diese Ausrichtung

17 NSNAP: Nationaal-Socialistische Nederlandsche Arbeiderspartij; stond annexatie van Nederland bij Duitsland voor.

Nederlandse historische bronnen 1 339 ablehnenden grossdietschen Führungskreis innerhalb der NSB. Dieser Kampf innerhalb der Bewegung blieb der Aussenwelt keineswegs verborgen und führte schliesslich dazu, dass selbst nationalsozialistisch orientierte Kreise keine Neigung empfanden, in die NSB. einzutreten. Der Leiter der NSB., Mussert, hatte zwar am 14.12.1941 auf der Zehnjahresfeier der NSB. in Amsterdam erklart, dass die deutsch-niederländische Schicksalsgemeinschaft eine Verbundenheit auf Leben und Tod sei, aber er duldete doch in der Folgezeit eine immer stärkere Ausbreitung der grossdietschen Richtung innerhalb seines Hauptquartiers. Treibende Kraft innerhalb der Führung der NSB. zu dieser grossdietschen Orientierung war vor allem der Leiter der Propagandaabteilung, Ernst Voorhoeve, der die gesamte Propaganda in diese Richtung lenkte. Diese grossdietschen Tendenzen fanden besonders in der WA. Eingang. Als Ursache für diese Entwicklung erwies sich das mangelnde Verständnis für den grossgermanischen Gedanken und das Fehlen einer festen weltanschaulichen Grundlage innerhalb der Führerschicht der NSB. Den Höhepunkt der Entwicklung in der Propaganda gegen den grossgermanischen Gedanken bildete der im Mai 1942 herausgegebene Befehl Voorhoeves, wonach es verboten wurde, auf Versammlungen über den grossgermanischen Gedanken zu sprechen. Um Voorhoeve sammelte sich im Laufe der Berichtszeit jener Teil der Führer der NSB., die zum Teil aus dem ehemaligen Verdinaso-Kreis18 stammten, um den Kampf gegen vermeintliche ‘Anschlussbestrebungen’ aufzunehmen. Voorhoeve liess während dieser Zeit immer stärker seine separatistischen Gedankengänge in Versammlungen und Presseartikeln erkennen und propagierte immer offener die Gründung eines grossdietschen Reiches. Dabei forderte diese Richtung zum Teil, dass nicht nur Flandern dem niederländischen Reich angeschlossen werden müsse, sondern ganz Belgien und der von Flamen besiedelte Teil Nordfrankreichs. Die am 17. Mai 1942 durchgeführte Vereidigung der niederländischen SS auf den Führer durch Mussert in Anwesenheit des Reichsführers-SS sowie die anlässlich dieser Veranstaltung gehaltenen Reden des Reichsführers-SS und Musserts führten zu einer weiteren Festigung der inneren Haltung der SS und gaben dem grossgermanisch eingestellten Teil der Bewegung erneut den Mut, ihre Ansich-

18 Verdinaso: Verbond van Dietsche Nationaal-Solidaristen, een in 1931 door de Vlaming Joris van Severen opgerichte autoritaire partij met groot-Nederlandse idealen. De afdeling-Nederland, geleid door E. Voorhoeve, sloot zich in nov. 1940 bij de NSB aan.

Nederlandse historische bronnen 1 340 ten innerhalb der NSB., darüber hinaus aber auch in der Öffentlichkeit, offen zu vertreten. Seitdem gilt die niederländische SS in den Augen der grossgermanisch eingestellten NSB.-Mitglieder sowie in den Kreisen der Anhänger der ehemaligen NSNAP. als Garant für die Verwirklichung des grossgermanischen Reiches. Die kaum einen Monat später am 20.6.1942 erstmalig erfolgte Grossvereidigung von NSB.-Funktionären wurde allgemein als Antwort und Gegenzug auf die Vereidigung der SS auf den Führer aufgenommen. Dies nicht zuletzt auch deswegen, weil bei der propagandistischen Vorbereitung der Vereidigung besonders der ‘eng-nationale Charakter’ der NSB. herausgestellt wurde. Dabei erregte es allgemeines Aufsehen, dass die SS-Führer an der Vereidigung auf Mussert nicht teilnahmen. Das bestehende Misstrauen gegen die grossgermanische SS wurde durch diese Tatsache verstärkt, wie allgemein die Spannungen zwischen beiden Flügeln innerhalb der NSB. und die Diskussionen über das zukünftige Schicksal der Niederlande sich in der Folgezeit verschärften. Im September 1942 versuchte daraufhin Mussert in einer Rede in Lunteren die obenerwähnten Gegensätze auszugleichen. Mussert bekannte sich in dieser Rede zu einer germanischen Gemeinschaft in der Form eines germanischen Staatenbundes, der jedoch die Niederlande als ein in sich geschlossenes politisches Gebilde unberührt lassen solle. Aber auch diese Ausführungen Musserts über den germanischen Staatenbund im Verhältnis zum Reichsgedanken vermochten nicht die Diskussionen über den Weg der NSB. und das weitere Schicksal der Niederlande innerhalb der Bewegung auszugleichen oder zu beseitigen. Gegen Ende des Jahres trat die Frage der Machtübernahme bei den interessierten Kreisen wiederum stark in den Vordergrund. Den Höhepunkt erreichten diese Erörterungen anlässlich des Besuches Musserts im Führerhauptquartier Mitte Dezember 1942. Nach der im Anschluss an diesen Besuch in Amsterdam durchgeführten Grosskundgebung anlässlich des 11-jährigen Bestehens der NSB. und infolge der mit grossen Aufwand gestarteten Rundfunkpropaganda, glaubte ein Grossteil der NSB., dass die Machtübernahme der NSB. nunmehr praktisch vollzogen sei. Als sich jedoch in der Folgezeit zeigte, dass die durch die vom Reichskommissar bei dieser Gelegenheit verkündete Anerkennung Musserts als Leiter des niederländischen Volkes und die Einschaltung der NSB. in den staatlichen Verwaltungsapparat vorerst an der bisherigen Lage nur wenig geändert hatte, machte die politische Hochstimmung in den Mitgliederkreisen schnell einer allgemeinen Ernüchterung Platz. Das NSB.-Hauptquar-

Nederlandse historische bronnen 1 341 tier ging Ende des Jahres sofort daran, ein ‘Staatssekretariat’ vorzubereiten, um die Voraussetzungen für die Durchführung einer Beteiligung der NSB. an der inneren Verwaltung des Landes zu ermöglichen. Zusammenfassend lässt sich für die Entwicklung der NSB. im Berichtsjahr folgendes sagen Obwohl der NSB. als der alleinigen Trägerin der politischen Willensbildung sämtliche propagandistischen Führungsmittel sowie grosse finanzielle Hilfsquellen zur Verfügung standen, gelang es ihr nicht, sich im niederländischen Volk durchzusetzen oder auch nur ihre Basis spürbar zu verbreitern. Im Gegenteil zeigte es sich immer mehr im Verlaufe des Jahres, dass die NSB. von der Bevölkerung zunehmend heftiger abgelehnt wird. Andererseits benutzte jedoch die NSB. das Jahr 1942 zu einem erfolgreichen inneren Aufbau ihrer Organisation. Bei einem Überblick über die Versammlungstätigkeit des vergangenen Jahres ergibt sich, dass sämtliche Versammlungen, Kundgebungen und ähnliche Veranstaltungen, mit einigen Ausnahmen, ausschliesslich von Mitgliedern der Partei besucht wurden. Dies verursachte in Parteikreisen eine sich immer mehr steigernde Müdigkeit und zu Ende des Jahres war aus den eingehenden Meldungen zu erkennen, dass es für die NSB. ausserordentlich schwer wurde, selbst ihre Mitglieder zu den Pflichtveranstaltungen heranzuziehen. Die NSB.-Presse griff diese Lethargie ihrer Mitglieder wiederholt scharf an. Die Stimmung der Partei griff auch auf die Gliederungen - ausser dem Jeugdstorm und der germanischen SS - über. Anschliessend folgen die Zahlen über die Mitgliederbewegung und zwar geord net nach 1. Mitgliederzahl insgesamt, 2. Mitgliederzahl nur Niederlande (ohne Ausland), 3. Mitgliederzahl nur Niederlande und ohne die sogen. sympathisiesierenden Mitglieder, (diese Zahl stellt die eigentliche Zahl der aktiven Mitglieder der NSB. in den Niederlanden dar), 4. die Zahl der sympathisierenden Mitglieder.

1. Nach dem Stand vom 30.6.1942 hat die

NSB. insgesamt an Mitgliedern: 99.898 Nach dem Stand vom 31.7.1942: 100.597 Nach dem Stand vom 31.8.1942: 100.759 Nach dem Stand vom 30.9.1942: 100.904 Nach dem Stand vom 31.10.1942: 100.894

Nederlandse historische bronnen 1 342

2. Mitgliederzahlen nur Niederlande

(ohne Ausland): 30.6.1942: 86.502 31.7.1942: 87.261 31.8.1942: 86.486 30.9.1942: 86.131 31.10.1942: 85.996

3. Die Zahl der Mitglieder ohne Sympathisierende nur in den Niederlanden betrug am:

30.6.1942: 70.056 31.7.1942: 70.007 31.8.1942: 69.011 30.9.1942: 68.569 31.10.1942: 68.022

4. Die Zahl der sogen. sympathisierenden Mitglieder betrug insgesamt am:

30.6.1942: 16.970 31.7.1942: 18.064 31.8.1942: 18.635 30.9.1942: 19.253 31.10.1942: 19.854.

Nederlandse historische bronnen 1 343

B. Kulturelle Gebiete

Wissenschaft und Erziehung.

Kurze Zeit nach der Besetzung der Niederlande zeigte es sich, dass die niederländischen Universitäten und Hochschulen den Kern des geistigen Widerstandes gegen die Ziele und Neuerungsbestrebungen der Besatzungsmacht darstellten. Schon am Ende des Jahres 1940 musste gegen die Universität Leiden eingeschritten werden, da hier Professoren und Studenten aus Anlass der ersten von der Besatzungsmacht gegen die Juden ergriffenen Massnahmen in Streik traten. Träger dieses Widerstandes an den Hochschulen waren vor allem die studentischen Korporationen, die daraufhin im Verlaufe des Jahres 1941, bis auf unbedeutende Ausnahmen, aufgelöst wurden. Ihr Vermögen wurde beschlagnahmt und eingezogen. Die Versuche, aus der Universität Leiden eine neue nationalsozialistische Hochschule entstehen zu lassen, scheiterten bisher. Die übrigen Universitäten und Hochschulen verhielten sich während des Jahres 1941 im wesentlichen ruhig. Der Widerstand der Studenten war ein rein passiver. Erst gegen Ende des Jahres 1941 gingen die aktiven Elemente der gegnerisch eingestellten Kreise der Studentenschaft in stärkerem Masse zur Verteilung deutschfeindlicher Flugblätter über. Zu Beginn des Berichtsjahres 1942 trat durch die Einführung der Arbeitsdienstpflicht für die ersten Semester eine neue Spannung an den Universitäten und Hochschulen auf. Hier war es besonders die Katholische Universität in Nijmegen, die sich auf höhere Weisung der Einführung der Arbeitsdienstpflicht zunächst widersetzte. Besonders in den Märztagen des Jahres 1942 flammte die Streikbewegung wieder auf, ohne dass es jedoch zu einem allgemeinen Streik an den niederländischen Hochschulen kam. Von diesem Zeitpunkt an war aber die passive Resistenz gegen die deutsche Besatzungsmacht allgemein. Eine Reihe illegaler Hetzschriften, vor allem ‘De vrije Katheder’ und ‘De Geus onder de Studenten’, die gegen Ende der Berichtszeit an Bedeutung und Auflage fortlaufend zunahmen, gingen an den Universitäten und Hochschulen von Hand zu Hand.

Nederlandse historische bronnen 1 344

Die Gruppe der aktiven gegnerischen Elemente an den Hochschulen blieb jedoch auch im Jahre 1942 zunächst verhältnismässig klein. Der an sich unpolitischen Mentalität der niederländischen Hochschuljugend entsprechend, verharrte die Mehrzahl der Studenten in politischer Gleichgültigkeit, so dass die zahlreichen Aufforderungen zum Streik während des Jahres 1942 erfolglos blieben. Lediglich die Universität Utrecht und die Landbauhochschule Wageningen traten durch eine aktivere gegnerische Haltung in Erscheinung. Vor allem die Landbauschule in Wageningen stellte während des ganzen Jahres bis zum Rektoratswechsel im Herbst 1942 ein Element dauernder Unruhe dar. Nachdem jedoch der Rektor und das Kuratorium der Universität abgelöst und die studentischen Korporationen aufgelöst worden waren, trat zunächst auch hier wieder Ruhe ein. Erst gegen Ende des Jahres 1942 wurden durch den Plan, die Studenten jahrgangsweise in das Reich zu verpflichten, grosse Teile der Studentenschaft aus ihrer politischen Uninteressiertheit herausgerissen und zu aktivem Widerstand gegen die Besatzungsmacht mobilisiert. Eine Flut von deutschfeindlichen Flugblättern kursierte an den niederländischen Hochschulen. Sie alle forderten bei der Durchführung der geplanten Massnahmen zum Streik auf. Nur durch die Tatsache, dass die Universitäten und Hochschulen die Weihnachtsferien vorverlegten, kam der an sich beschlossene Streik praktisch nicht zur Durchführung. Als aufgrund der entstandenen Unruhe die deutschen Behörden von ihrem Plan Abstand nahmen und der niederländische Generalsekretär für Unterricht, van Dam, dieses als ‘endgültig’ den Professoren und Studenten mitteilte, versteifte sich der Widerstand der Studenten aufgrund dieses vermeintlichen Erfolges ausserordentlich. Von diesem Augenblick an bis zum Zeitpunkt der Abfassung dieses Berichtes zu Anfang des Jahres 1943 weisen alle Flugblätter immer wieder darauf hin, dass es sich gezeigt habe, dass der ‘kollektieve Widerstand’ gegenüber der Besatzungsmacht erfolgreich gewesen sei. Insgesamt gesehen, dürfte sich die Zahl der zu aktivem Widerstand entschlossenen Studenten der niederländischen Universitäten und Hochschulen fast 50% genähert haben. Der Rest ist nach wie vor zwar innerlich gleichfalls ablehnend eingestellt gegenüber allen Massnahmen der Neuordnung, jedoch politisch an sich grundsätzlich passiv. Demgegenüber stellen die nationalsozialistischen Studenten eine verschwindend geringe Zahl dar. Ihre Mitglieder betragen nicht einmal 1% der gesamten Studentenschaft. Von etwa 10.000 Studenten können bestenfalls 600 der Nationalsozialistischen Studentenschaft

Nederlandse historische bronnen 1 345 zugerechnet werden. Ebenso gelang es demjenigen Teil der Professoren, die der nationalsozialistischen Weltanschauung nahestehen, nicht, irgendwelchen massgeblichen Einfluss geistig führender Art an den Hochschulen auszuüben. Während des Berichtsjahres wurde eine Reihe gegnerischer Professoren im Zuge der Geiselaktion mit festgenommen. Es hat sich in der Berichtszeit in zunehmendem Masse gezeigt, dass die niederländischen Universitäten in dieser Form, wie sie heute noch bestehen - wenn man die Technischen Hochschulen aus rein praktischen Erwägungen des Nachwuchses ausnimmt -, keine Daseinsberechtigung mehr haben. Sie erfüllen weder ihre Aufgaben hinsichtlich des geistigen Kampfes um die Neuordnung Europas noch ihre Aufgaben in der Menschenführung, sondern bilden überdies allenthalben nur die Zentren einer gegen die Neuordnung und gegen das Reich gerichteten politischen Willensbildung. Auch die Professorenschaft hat nur zu einem geringen Teil ihre Einstellung geändert. Die Mehrzahl huldigt auch hier weiter dem zur Tradition gewordenen Liberalismus. Allgemein ist im Studienjahr 1942/43 ein Rückgang der Studierenden zu verzeichnen. Dieses mag nicht zuletzt seinen Grund darin haben, dass ein Teil der Studenten aus schlechtem Gewissen oder aus Furcht vor deutschen Gegenmassnahmen den Hochschulen fernbleibt. Vor allem fürchtet man auch nach wie vor auf dem Wege über die Hochschule zum Arbeitseinsatz nach Deutschland zwangsverpflichtet zu werden. Im Studienjahr 1941/42 betrug die Gesamtzahl der Studierenden 4000, im Studienjahr 1942/43 schrieben sich bis Ende des Berichtsjahres nur 3036 Studenten ein19. Im einzelnen geben die Zahlen für die Gemeinde-Universität in Amsterdam folgendes Bild:

1941/42 1942/43 Theologie 21 7 Jura 192 51 Medizin 522 167 Naturwissenschaft 212 129 Philologie 160 105

19 Eén der slordigheden van de steller: de getallen zijn onder meer overgenomen uit het Jahresbericht van de Aussenstelle Amsterdam, en hebben daarin alleen betrekking op de gemeenteuniversiteit van Amsterdam. Bij de cijfers hieronder wordt dit wel vermeld, maar niet, dat de cijfers alleen betrekking hebben op ‘Neueinschreibungen’, op de eerste-jaars studenten dus.

Nederlandse historische bronnen 1 346

Volkswirtschaft 189 81 Vereinigte Fakultät 35 51 Naturwissenschaft und Philologie Vereinigte Fakultät Jura 11 2 und Philologie Vereinigte Fakultät Jura - 1 und Volkswirtschaft

Niederländisches Schulwesen.

Das niederländische Schulwesen war seit seiner Entstehungsgeschichte stark ‘privatisiert’ worden, d.h. es war weitgehend den Eltern oder konfessionellen Gruppen überlassen, sich die ihnen zusagenden Schulen aufzubauen. Im wesentlichen entwickelten sich drei grosse Gruppen im niederländischen Schulwesen: Die katholischen Schulen, die evangelischen (calvinistischen) Schulen und die weltlichen Schulen. Für die geistige Führung der konfessionellen Schulen waren in erster Linie die Schulvorstände massgebend. Der Staat oder die Gemeinden, die zwar finanzielle Zuschüsse gaben, hatten keine grösseren Machtbefugnisse in Bezug auf die geistige Ausrichtung dieser Schulen. Unter Berücksichtigung dieser Situation wurden schon im Verlaufe des Jahres 1941 schrittweise wichtige Massnahmen im niederländischen Schulwesen getroffen, die einen gewissen nationalsozialistischen Einfluss gewährleisteten. Diese Entwicklung wurde auch im Jahre 1942 fortgesetzt, ohne dass jedoch eine grundsätzliche Reform des niederländischen Schulwesens durchgeführt wurde. Den stärksten Widerstand gegen alle Neuerungen zeigten die christlichen Schulen. Sie wehrten sich hartnäckig gegen jeden nationalsozialistischen Einfluss, sei es auch nur, dass z.B. das Buch Adolf Hitler ‘Mein Kampf’ in die Schulbibliothek oder zur Verwendung im Unterricht aufgenommen werden sollte. Selbst die Androhung sicherheitspolizeilicher Massnahmen vermochten sie nicht in ihrer Haltung zu beeinflussen. Sofern sicherheitspolizeilich eingegriffen oder Schulleiter abgesetzt wurden, erklärten sich die Eltern mit den Schulleitern solidarisch und zogen ihre Kinder aus der Schule zurück. An erster Stelle des aktiven Widerstandes standen die sogenannten ‘Schulen mit der Bibel’, gegen die verschiedentlich sicherheitspolizeilich eingeschritten werden musste. Während des Berichtsjahres war eine auffällige Zunahme von Schülern bei den christlichen Schulen zu Ungunsten der übrigen Lehranstalten zu verzeichnen. Ursache hierfür dürfte die in der Bevölkerung verbreitete Ansicht sein, dass sich die christlichen Schu-

Nederlandse historische bronnen 1 347 len mehr als die staatlichen den nationalsozialistischen Erneuerungsbestrebungen zu entziehen vermögen. Besonders während der ersten Hälfte der Berichtszeit häuften sich die Meldungen aus nationalsozialistischen Kreisen, dass ihre Kinder wegen ihrer politischen Einstellung an den Schulen ausserordentlich benachteiligt würden. Sie würden nicht nur von den übrigen Schulkindern teilweise misshandelt, sondern auch von den Lehrern im Unterricht offensichtlich schikaniert. Die sofortige sicherheitspolizeiliche Ahndung einzelner beweisbarer Fälle, die Inhaftierung der Verantwortlichen sowie die Bestrafung der Eltern politisch verhetzter Kinder, liessen diese Erscheinung im niederländischen Schulwesen gegen Ende des Berichtsjahres wieder abflauen. Bei all diesen Zwischenfällen aber zeigte es sich, in welch erheblichem Masse auch bereits die niederländische Jugend politisch verhetzt und gegen die deutsche Besatzungsmacht eingestellt ist. Aus nationalsozialistischen Kreisen wurde in zahlreichen Meldungen und Stellungnahmen während der Berichtszeit immer wieder darauf hingewiesen, dass eine Änderung des bestehenden Zustandes letzten Endes nur durch eine grundsätzliche Reform des niederländischen Schulwesens zu erreichen sei. Entsprechende Vorschläge haben nationalsozialistische Lehrer seit Jahresbeginn in erhöhtem Masse eingereicht und zahlreiche Pläne für die Änderung der Unterrichtsgestaltung entworfen. Als Ziel aller Reformbestrebungen ist aber immer wieder die Einführung der Einheitsschule gefordert worden. Die Reformpläne wurden jedoch durch die Stellungnahme des Leiders der NSB, Mussert, der sich scharf gegen eine Schulreform aussprach und für die Beibehaltung des ‘Drei-Säulen-Systems’ des niederländischen Schulwesens plädierte, zunächst zunichte gemacht.

Deutsche Schulen.

Die Deutschen Schulen haben in der Berichtszeit allgemein eine sehr zufriedenstellende Entwicklung gezeigt. Die Zahl der angemeldeten Kinder hat ständig zugenommen. Ende des Jahres 1942 erreichte die Schülerzahl 9500. Dieser Zustrom zu den deutschen Schulen bezog sich nicht nur auf die Kinder deutscher Eltern, sondern war ebenso stark aus niederländischen Kreisen. Die Zahl der Schulen und der Lehrkräfte wurde fortlaufend erhöht. Insgesamt waren am Ende des Jahres 1942 vorhanden:

Nederlandse historische bronnen 1 348

Opening op 30 mei 1942 van de Kultuurkamer door de nieuwe president, prof. dr. T. Goedewaagen, tevens secretaris-generaal van de Volksvoorlichting en Kunsten Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie

Nederlandse historische bronnen 1 349

34 deutsche Volksschulen, 5 deutsche Oberschulen, 2 deutsche Reichsschulen (NAPOLA)20 (eine für Mädchen, eine für Knaben), 1 Lehrerbildungsanstalt.

Die Lehrerschaft umfasst 330 Lehrpersonen, wobei infolge des Mangels an deutschen Lehrern weitgehend auf niederländische Lehrkräfte zurückgegriffen werden musste. Das Verhältnis von deutschen zu niederländischen Lehrkräften an den deutschen Schulen dürfte etwa 50% zu 50% betragen. Hinsichtlich der deutschen Schulen besteht sowohl in reichsdeutschen als in deutschfreundlich eingestellten niederländischen Kreisen die übereinstimmende Ansicht, dass sich die deutschen Schulen zu einem der wichtigsten Faktoren der deutschen Kulturpropaganda in den Niederlanden entwickelt haben. Gegen Ende der Berichtszeit wurde ein Befehl des NSB-Hauptquartiers bekannt, nach welchem es den politischen Amtsleitern der NSB untersagt wurde, ihre Kinder weiterhin in die deutschen Schulen zu schicken. Die Zusammenhänge, die zu dieser äusserst befremdlichen Massnahme führten, sind bisher noch nicht restlos geklärt worden. Bisher konnte jedoch keine Abmeldung niederländischer Schüler von deutschen Schulen verzeichnet werden.

Volkskultur und Kunst.

Durch die Schaffung des niederländischen Ministeriums für Volksaufklärung und Künste war es möglich auf dem Gebiete der Kunst im Jahre 1942 weitere einschneidende Massnahmen zur Neuordnung des Kunstlebens zu treffen. Die Grundlage hierfür bot die am 25.11.1941 erschienene Kulturkammer-Verordnung, die allerdings von der Künstlerschaft mit Entrüstung zur Kenntnis genommen wurde. Kurze Zeit nach dieser Verordnung erschienen Flugschriften, in denen die Künstlerschaft zum geschlossenen Widerstand gegen die Kulturkammer aufgefordert wurde. In den Flugschriften wurde darauf hingewiesen, dass die besetzende Obrigkeit mit dieser Verordnung ihre völkerrechtlichen Befugnisse überschreitend ins niederländische Volksleben eingreife und sich die Beamten des niederländischen Ministeriums für Volksaufklärung und Künste, die meistens Angehörige der NSB seien, als völlige Werkzeuge der Deut-

20 Nationalpolitische Erziehungsanstalt: onder invloed van de SS staande nazi-internaten voor middelbare scholieren.

Nederlandse historische bronnen 1 350 schen hergeben wurden. Die Künstler wurden aufgefordert, der Kulturkammer nicht beizutreten. Die Errichtung der ersten Gilden und die damit verbundene Anmeldepflicht der auf diesen Gebieten tätigen Personen zur Kulturkammer rief einen heftigen Protest, besonders unter der Schauspielerschaft, hervor. Die Schauspielerschaft beabsichtigte darauf am 20.2.42 in einen allgemeinen Theaterstreik einzutreten. Durch Verwarnung der Theaterdirektoren konnte dieser Streik rechtzeitig verhindert werden. Einige Tage später wurde dem Reichskommissar von der Künstlerschaft ein Protestschreiben mit 1902 Unterschriften übersandt, in dem darauf hingewiesen wurde, dass der Künstler nur in Freiheit und Unabhängigkeit leben könne und es ihm daher unmöglich sei, sich durch die Mitgliedschaft zur Kulturkammer politischen Grundsätzen zu unterwerfen. Besondere Erregung rief die durch die Kulturkammerverordnung bewirkte Ausschaltung der jüdischen Künstler hervor. Die Protestaktion ging von 8 bekannten niederländischen Künstlern aus, von denen 4 festgenommen werden konnten. Auch der Bischof von Breda, P. Hopmans, nahm gegenüber der niederländischen Kulturkammer einen ablehnenden Standpunkt ein und verbot den katholischen Dilettantengruppen den Beitritt zur Kulturkammer. Er bezeichnete die Kulturkammer in einem Rundschreiben als eine durch die Obrigkeit ins Leben gerufene Zwangsorganisation. In der Zwischenzeit haben sich jedoch bis auf einen geringen Prozentsatz fast alle Künstler zur Kulturkammer gemeldet. Obwohl im Laufe dieses Jahres Massnahmen zur Verbesserung der sozialen Lage der Künstler getroffen wurden, hält die deutschfeindliche Stimmung unter diesen an; es erscheinen noch laufend gegnerische Flugschriften.

Die Niederländisch-Deutsche Kulturgemeinschaft organisierte im gegenseitigen Austausch Veranstaltungen (Dichterlesungen, Theatervorstellungen, Konzerte usw.), die zum grössten Teil von Deutschen und deutschfreundlich gesinnten Niederländern besucht und im allgemeinen günstig aufgenommen wurden.

Durch den Kommissar für nichtwirtschaftliche Vereinigungen wurde eine Reihe kulturelle Vereinigungen und Stiftungen aufgelöst. Anträge auf Neugründungen von Vereinen, deren Bestehen sich gemäss der politischen Lage nur ungünstig auswirken konnte, wurden von hier aus abgelehnt.

Nederlandse historische bronnen 1 351

Filmwesen.

Im niederländischen Filmwesen ist im Jahre 1942 eine erhebliche Steigerung der Besucherzahlen in allen Theatern, sowohl in den Grosstädten als in der [...]f zu verzeichnen gewesen. Durch den Ausfall der englischen und amerikanischen Filme entstand ein gewisser Filmmangel, der die Lichtspiel-Theaterbesitzer zur Prolongation der Filme bezw. zur Aufführung von Revuen und dergl. zwang. Trotzdem stieg die Zahl der Lichtspieltheater von 325 auf 389. Dagegen wurden die ca. 50 bestehenden Filmverleihbetriebe auf 4 reduziert. Diese sind:

1.) Ufa-Tobis-Filmverleih, 2.) Sonora-Filmverleih, 3.) Odeon-Filmverleih, 4.) Aafa-Filmverleih.

Der Ufa-Tobis-Filmverleih, der durch die Zusammenlegung des Ufaund Tobisfilmverleihes entstanden ist, vertreibt in den Niederlanden sämtliche deutschen Filme. Die Firma Sonora beschränkt sich auf den Verleih italienischer Filme; die Firma Odeon vertreibt die sog. Transit-Filme, die hauptsächlich aus dem Protektorat, aus Ungarn und Finnland kommen, und die Aafa- (Allgemeine Amsterdamer Filmagentur) bringt einige flämische Filme heraus. Diese vier Firmen zusammen verfügten für die Winterspielzeit 1942/43 über insgesamt 123 neue Filme. (90 deutsche, 20 italienische, 10 Transit und 3 flämische). Allgemein wurde festgestellt, dass das Interesse am deutschen Film zugenommen hat. Den grössten Publikumserfolg hatte der Rühmann-Film ‘Quax der Bruchpilot’. (860.000 Zuschauer). Erst im grösseren Abstande folgen die Filme ‘Sieben Jahre Pech’ und ‘Die grosse Liebe’ mit 585.000 bezw. 545.000 Zuschauern. Grossen Erfolg hatten weiterhin die Filme ‘Wiener Blut’ (rund 500.000 Zuschauer), ‘Annelie’ (rund 320.000 Zuschauer), ‘Der Tanz mit dem Kaiser’ (rund 270.000), ‘Schicksal’ (rund 270.000 Zuschauer), ‘Was geschah in dieser Nacht’ (rund 220.000 Zuschauer), ‘Heimkehr’ (rund 215.000 Zuschauer) und ‘Anuschka’ (rund 175.000 Zuschauer). Der das Judenproblem behandelnde Film ‘Der ewige Jude’ wurde sehr schlecht besucht und vom überwiegenden Teil der Bevölkerung abgelehnt. Auch die Filme ‘Jud Süss’ und ‘Die Rothschilds’ wurden kritisch zur Kenntnis genommen.

f Vermoedelijk: Provinz.

Nederlandse historische bronnen 1 352

Die SS-Zeitung ‘Storm’ brachte über die Filme ‘Ohm Krüger’, ‘Rembrandt’ und ‘Die goldene Stadt’ negative Kritiken. Der Film ‘Fronttheater’ hat nicht nur in niederländischen Kreisen, sondern auch bei Wehrmachtsangehörigen eine grosse Enttäuschung hervorgerufen. Der Film ‘Ich klage an’ fand in calvinistischen Kreisen stärkste Ablehnung. Da die Katholische Filmaktion versuchte, das Filmwesen in den Niederlanden zu beeinflussen, wurde diese Organisation im Einverständnis mit dem Generalkommissar z.b.V. aufgelöst und verboten. (Hierüber wurde eine Sonderbericht erstellt). Die bei den Firmen Paramontg Film N.V., Amsterdam, R.K.O. Radio-Film N.V., Amsterdam, Universal-Film-Booking-Office und L.C. Barnstijn, Standaart-Filmgesellschaft lagernden 1182 amerikanischen Filme wurden beschlagnahmt und dem Generalkommissar z.b.V. zur Verfügung gestellt. Ausserdem wurden 1 englischer und 5 russische Filme beschlagnahmt. Von der Niederländischen Filmprüfungskommission werden unverständlicherweise nicht nur die ausländischen, sondern auch die deutschen Filme einer nochmaligen Nachprüfung unterzogen. Im allgemeinen stimmen die Zensurbescheide allerdings jetzt mit wenigen Abweichungen mit der deutschen Reichszensur überein. Nachdem es im vorigen Jahre noch verschiedentlich bei den Vorführungen der deutschen Auslandswochenschauen zu Zwischenfällen kam, haben sich im Jahre 1942 derartige Vorkommnisse nur noch sehr selten wiederholt. Im allgemeinen werden die deutschen Wochenschauen von der niederländischen Bevölkerung günstig aufgenommen. Dagegen wird die niederländische Wochenschau mit Ausnahme der NSB-Mitglieder von der gesamten Bevölkerung sowie von den Reichsdeutschen wegen ihrer Zusammenstellung und allzu aufdringlichen NSB-Propaganda einstimmig abgelehnt. Über die deutsche Wochenschau wird wöchentlich laufend an das Reichssicherheitshauptamt berichtet.

Das Schmalfilmwesen unterliegt in den Niederlanden noch keiner zentralen Kontrolle und Führung. Bisher ist lediglich eine Regelung getroffen, wonach 8 und 16 mm Schmallfilme ohne Zensurkarten nur in geschlossenen Gesellschaften bis zu 20 Personen vorgeführt werden dürfen. Diese Situation nützen vorwiegend bessergestellte Kreise, die die deutschen Filme aus Opposition nicht besuchen, aus, um unerwünschte und verbotene Schmalfilme (Oranjefilme, Chap-

g Sic.

Nederlandse historische bronnen 1 353 linfilme und andere Filme der Feindmächte) in kleineren Gesellschaften vorzuführen.

Musik.

Auf dem Gebiete der Musik stand das Konzertgebäude-Orchester in Amsterdam im Vordergrund der Betrachtungen, das im vergangenem Jahre mit gutem Erfolg von verschiedenen niederländischen und deutschen Dirigenten dirigiert wurde. Viele dieser Konzerte wurden vom niederländischen Rundfunk übertragen. Den grössten Erfolg hatte Eugen Jochum. Das Konzertgebäude-Orchester hatte mit finanziellen und personellen Schwierigkeiten zu kämpfen. Da ein Defizitbetrag von rund fl. 100.000, - entstanden war, hat das Finanzministerium und die Stadt Amsterdam für dieses Orchester fl. 80.000, - ausgegeben. Durch den bestehenden Mangel an Fachkräften, der durch die Abwanderung guter Kräfte zum Rundfunk entstanden war, sah sich das Ministerium für Volksaufklärung und Künste veranlasst, für die Mitglieder dieses repräsentativsten Orchester des Landes die besten Gehälter festzusetzen. Weitere Aufmerksamkeit widmete man folgenden 7 Orchestern, die an zweiter Stelle rangieren:

Residentie-Orchester Den Haag, Rotterdamer Philharmonisches Orchester Roterdam, Städt.Orchester Utrecht, Haarlemsche Orchester-Vereinigung, Groninger Orchester-Vereinigung, Arnheimsche Orchester-Vereinigung, Städt.Orchester Maastricht.

Auch für diese Orchester wurden Subventionen gewährt und die Gehälter der dort beschäftigten Musiker wesentlich erhöht. Von den Symfonieorchestern wurden in der Hauptsache Werke deutscher, niederländischer, italienischer und französischer Komponisten gebracht. Die Konzerte waren im allgemeinen gut besucht und fanden günstige Aufnahme. Gegenüber dem Vorjahre hat sich die soziale Lage auf dem Gebiete der Musik gebessert. Durch gute Bezahlung hat sich der niederländische Rundfunk viele brauchbare Kräfte gesichert, die dann jedoch bei den Symfonieorchestern fehlten. Viele Musiker haben auch in Deutschland Stellungen angenommen. Der entstandene Mangel an Konzertmusikern soll gegenwärtig durch Nachschulung in Fachkursen behoben werden. Von dem ersten 50 Mann umfassenden Kursus sind bereits mehr als die Hälfte von der Amsterdamer Oper und anderen Orchestern übernommen worden.

Nederlandse historische bronnen 1 354

Auf dem Gebiete der Unterhaltungsmusik sind keine wesentlichen Änderungen eingetreten. Mit Beginn der Winterspielzeit traten in Ermangelung der Tanzlustbarkeiten wie in den Vorjahren wiederum Organisationen und Vereine mit Unterhaltungsmusikveranstaltungen in der Öffentlichkeit auf, deren in typisch englisch-amerikanischer Aufmachung dargebotene Jazzmusik eine demoralisierende Wirkung auf das Publikum ausübte. Während dieser Veranstaltungen benahmen sich die in der Mehrzahl vertretenen Jugendlichen hemmungslos und zeigten durch Pfeifen, Johlen und Füssetrampeln, nach englischem Muster, ihren Beifall. Da verschiedene dieser künstlerisch wertlosen Veranstaltungen zudem noch zu politischen Demonstrationen missbraucht wurden, mussten von hier aus einige Veranstaltungen verboten werden. Auf hiesige Anregung hat am 4.11.42 das niederländische Ministerium für Volksaufklärung und Künste im niederländischen Staatsanzeiger bekanntgegeben, dass Amateur-, Tanz- und Unterhaltungsorchester nicht mehr ohne Genehmigung des Generalsekretärs im niederländischen Ministerium für Volksaufklärung und Künste auftreten dürfen. Die Buma wurde gemäss einer Notiz im niederländischen Staatsanzeiger am 10.1.42 in die Stiftung ‘Nederlandsch Auteursrechten-Bureau’ überführt und alle weiteren Büros, die sich mit Auteursrechten befassen, aufgelöst. Gleichzeitig wurden durch die hiesige Dienststelle bei der Buma Aktenmaterial beschlagnahmt. Durch eine Verordnung des Generalsekretärs im Ministerium für Volksaufklärung und Künste und für Justiz wurde das Urhebergesetz von 1912 abgeändert. Gemäss dieser Verordnung wurden alle diesbezüglichen Verträge genehmigungspflichtig. Weiterhin hat die niederländische Kulturkammer im Einverständnis mit der Fachgruppe Volksmusik vertraglich festgelegt, dass ab 1. Juli 1942 die Dilettantenorchester verpflichtet sind, 2 % des jährlichen Etats der Vereinigung, mindestens aber fl. 6, -, zu bezahlen.

Auf dem Gebiete des Tanzes sind keine wesentlichen Änderungen zu verzeichnen gewesen. Das Ministerium für Volksaufklärung und Künste hat lediglich erstmalig für den Kunsttanz 15.000, - fl. zur Verfügung gestellt und die Fachgruppe Gesellschaftstanzlehrer der niederländischen Kulturkammer eine Anzahl Ubungstage für ihre Mitglieder organisiert. Auf Wunsch des Ministeriums wurden die fremdländischen technischen Namen der verschiedenen Tanzschritte usw. zum Teil ins Niederländische übersetzt. Nennenswerte eigene Schöpfungen brachte der niederländische Raum bisher nicht hervor.

Nederlandse historische bronnen 1 355

Theater.

Von allen niederländischen Bühnen hat die in der Spielzeit 1941/42 eröffnete Städt.Bühne in Amsterdam allmählich eine für niederländische Verhältnisse beachtliche Aufwärtsentwicklung genommen, sodass diese Bühne zur Zeit etwa mit einer mittleren deutschen Provinzbühne verglichen werden kann. Alle anderen Schauspieltruppen sind nicht sonderlich in Erscheinung getreten. Die vom Ministerium bedeutend subventionierte Schauspieltruppe ‘De Voortrekkers’ wurde am 1.9.42 wegen ungenügender Leistungen wieder aufgelöst und dafür eine neue Provinzschauspieltruppe ‘Das nordholländische Theater’ mit dem Sitz in Haarlem gegründet. Die Leistungen dieser Schauspieltruppe werden als mässig angesehen. Da es sich bei dem Leiter dieser Truppe um einen NSB-er handelt, werden die Veranstaltungen von den Gegnern boykottiert. Beachtlich ist jedoch, dass der vielfach propagierte Boykott gegen alle niederlaändischen Bühnen nachteilig kaum in Erscheinung getreten ist. Zu beobachten war immer wieder, dass das sogenannte bessere Publikum den Vorstellungen fern blieb, während die mittleren Volksschichten mehr und mehr als Besucher in Erscheinung traten. Zu Demonstrationen irgendwelcher Art ist es nicht gekommen. Die Abteilung Oper der Städt.Bühne Amsterdam ist in ihrer Regie noch ungenügend besetzt. Hier hat sich das Übel fühlbar gemacht, dass durch das Fehlen einer Opernkultur die Niederlande keine Opernregisseure von Format besitzen. Auch die Leistungen der im Jahre 1942 neugegründeten Niederländischen Kammeroper, die grösstenteils im Rahmen der Niederländisch-Deutschen Kulturgemeinschaft Aufführungen gibt, können nur als mässig bezeichnet werden. Die Gründung des Deutschen Theaters in den Niederlanden wurde von den hier lebenden Reichsdeutschen und Soldaten sowie von deutschfreundlich gesinnten Niederländern freudig begrüsst. Dagegen hat diese Massnahme in gegnerischen Kreisen beträchtliches Aufsehen erregt. Diese lehnen es auf Grund ihrer politischen Einstellung schärfstens ab, das Deutsche Theater in irgendeiner Form zu unterstützen. Die bisherigen Vorstellungen wurden von den niederländischen Besuchern günstig beurteilt, von den hier beschäftigten Reichsdeutschen jedoch wesentlich kritischer aufgenommen. Einzelne niederländische Zeitungen versuchten, die Leistungen des Deutschen Theaters mit teilweise negativen Kritiken herabzumindern. Bemängelt wurde allgemein, dass das Deutsche Theater in den Provinzstädten bisher nur Schauspiele gab. Als die Kulturkammer ins Leben gerufen wurde, haben viele Di-

Nederlandse historische bronnen 1 356 lettantengruppen aus Opposition ihre Tätigkeit eingestellt. Die noch übrig gebliebenen Gruppen werden als minderwertig bezeichnet und von der Bevölkerung schlecht besucht. Die Gastspiele deutscher Bühnen sind in der Spielzeit 1942/43 gegenüber den Vorjahren wegen Transportschwierigkeiten und wegen der Errichtung des Deutschen Theaters in den Niederlanden etwas zurückgegangen. Ihre Vorstellungen wurden durchweg gut besucht und fanden in der Bevölkerung günstige Aufnahme. Die niederländischen Kleinkunstveranstaltungen werden bis auf wenige Ausnahmen selbst von niederländischen Sachverständigen als minderwertig bezeichnet. Trotzdem wurden diese Veranstaltungen gut besucht, weil es bekannt ist, dass die auftretenden Künstler gegen Deutschland hetzen. Verschiedene Künstler wurden dieserhalb zum Arbeitseinsatz nach Deutschland vermitt[elt,] gegen andere laufen gegenwärtig Verfahren.

Bildende Kunst.

Im Vergleich zu der Vorkriegszeit sind die Preise für Gemälde enorm gestiegen. Nach den Angaben der Kunsthändler wird heute das Zehn- und Mehrfache sowohl für gute als auch wertlose Gemälde bezahlt. Als Käufer dieser Gemälde kommen vielfach hier beschäftigte Reichsdeutsche oder Wehrmachtsangehörige in Betracht. Aber auch niederländische Kreise beteiligen sich in weit stärkerem Masse als bisher am Kauf dieser Gemälde, um sie zumeist wieder unter der Hand an ‘deutsche Bekannte’ weiter zu veräussern. Die grosse Nachfrage hat u.a. auch eine grosse Anzahl Amateurmaler angeregt, Gemälde in Serienherstellung nach Postkartenmotiven herzustellen. Diese Gemälde wurden ebenfalls in einzelnen Fällen in grösserem Umfange nach Deutschland verkauft. Daher sah sich das Ministerium für Volksaufklärung und Künste am 18.12.42 zu der Bekanntmachung genötigt, dass die Einfuhr von Gemälden, Zeichnungen, Radierungen, lebender bildender Künstler sowie für Reproduktionen von Kunstwerken nach Deutschland von einer Einfuhrgenehmigung der Zentralauftragsstelle abhängig ist. Dabei wurde gleichzeitig darauf hingewiesen, dass nur in besonderen Fällen, und zwar wenn es sich um allgemein bekannte niederländische Künstler handelt, die Ausfuhrgenehmigung erteilt wird. Vorher hatte das niederländische Ministerium dem Handelshaus Wijers in Groningen die Auflage erteilt, den Verkauf minderwertiger Gemälde zu unterlassen. Auf den niederländischen Kunstausstellungen und in den Kunstsälen ist die Zahl der entarteten Kunstwerke erheblich zurückgegan-

Nederlandse historische bronnen 1 357 gen, sodass nur noch vereinzelt derartige Gemälde festgestellt werden konnten. Im Mittelpunkt des Interesses stand die im Rahmen des Kulturaustausches zwischen Deutschland und den Niederlanden am 28.11.42 durch den Reichskommissar Seyss-Inquart eröffnete Ausstellung ‘Kunst der Ruhrmark’. Diese Ausstellung hat allgemein günstige Aufnahme gefunden. Die Besucher setzten sich jedoch hauptsächlich nur aus niederländischen Künstlern und deutschfreundlich gesinnten Personen sowie aus Reichsdeutschen zusammen. Eine grössere Anzahl Gemälde wurde von Deutschen und Niederländern gekauft.

Presse.

Die niederländische Tages- und Zeitschriftenpresse war bei dem Einmarsch der deutschen Truppen entweder völlig liberalistisch ausgerichtet oder rein konfessionell gebunden. Massgebenden Einfluss hatten auch die Juden auf allen Gebieten der Publizistik. Dieser Einfluss wurde nach 1933 noch durch die zahlreichen jüdischen Emigranten verstärkt, die sich vornehmlich schriftstellerischer oder pressepolitischer Betätigung widmeten. Gegen die niederländische Tages- und Zeitschriftenpresse wurde daher sofort nach Einmarsch der deutschen Truppen eingeschritten. Im Verlaufe des Jahres 1941 erfolgten 343 Verbote, ausserdem wurden insgesamt 170.000 Gulden Ordnungsstrafen und Geldbussen auferlegt. Trotz dieser scharfen Massnahmen versuchte ein Teil der niederländischen Tages- und Zeitschriftenpresse, sich den Neuerungsbestrebungen und einer grundlegenden Reorganisation zu entziehen. Dieser Teil der Presse versuchte fortlaufend in offener oder versteckter Form gegnerischen Einflüssen und Ansichten irgendwie Gehör zu verschaffen. Die Presse der NSB befand sich während dieser Zeit erst in der Entwicklung. Sie erfasste überdies nur einen verhältnismässig kleinen Teil der niederländischen Bevölkerung. Eine positive Entwicklung zeigten die aus der früheren marxistischen Presse hervorgegangenen Arbeiterzeitungen, die geschickt gelenkt sich mehr und mehr durchsetzten. Auch das Organ der niederländischen SS fand eine über die SS hinausgehende Resonanz im niederländischen Volke. Die grösste Breitenwirkung aber erzielte die nat.soz., politisch satyrische Zeitschrift ‘De Misthoorn’, die schon nach wenigen Monaten eine enorme Auflage erreichte. Leider kam es hier infolge der grossgermanischen Einstellung der Schriftleitung zu Differenzen mit dem NSB-Hauptquartier, aus dessen Drängen hin die Zeitschrift schliesslich bei einer sich bietenden Gelegenheit eingestellt wurde.

Nederlandse historische bronnen 1 358

Zu Beginn des Berichtsjahres 1942 gaben die geplanten nationalsozialistischen Neuerungen auf allen Lebensgebieten für die gesamten konfessionellen Kreise das Signal zu einer besonders starken pressepolitischen Tätigkeit. Die katholische Kirche setzte hierfür ihren befähigtsten und bewährtesten Adviseur aus dem röm.-kath. Journalistenverband, Professor Brandsma, nach einer geschickten Vor- und Kleinarbeit und mit Hilfe verschiedener Hauptschriftleiter der röm.-kath. Zeitungen und der von ihr noch abhängigen Unternehmen ein, gestützt auf die kirchlicherseits befohlene Ablehnung der nationalsozialistischen Bewegung. Brandsma wurde in Haft genommen und der bereits eingesetzte planmässige Aufbau unterbunden. Gleichzeitig mit dieser Massnahme gegen die katholische Presse wurden auch Massnahmen gegen die wesentlich versteckter arbeitende evangelische (ned.herv.) Presse getroffen. Am 1.4.1942 musste die grosse katholische Illustrierte des Sparnestraath-Konzerns ihr Erscheinen einstellen. Bei 126.000 Abonnenten bedeutete dies einen Ausfall von über 650.000 Gulden. Insgesamt gesehen liessen sich jedoch in der ersten Hälfte der Berichtszeit wenig Erscheinungen feststellen, die auf eine grundsätzliche innere und äussere Reorganisation der niederländischen Presse schliessen liessen. Daraufhin erfolgte in der zweiten Hälfte des Jahres von deutscher Seite aus mit der Begründung einer zunehmenden Papierknappheit eine allgemeine Reorganisation des niederländischen Pressewesens. Es wurden zahlreiche Einstellungen und Zusammenlegungen von Zeitungen und Zeitschriften durchgeführt. So fielen u.a. auch sämtliche Morgenblätter fort. Gleichzeitig erfolgte am 1.7.1942 für alle Presseerzeugnisse ein Auflagestopp, der die Voraussetzungen für eine endgültige Umformung der niederländischen Presse darstellte. Zugleich liessen diese Massnahmen erstmalig eine klare Übersicht über die vorhandenen Papiervorräte und deren künftige Verteilung zu. Im Zuge dieser Reorganisationsmassnahmen wurden durch eine Anordnung im August 1942 die kirchlichen Mitteilungsblätter einheitlich genormt und im November 1942 auf rein kirchliche Veröffentlichungen beschränkt, wodurch ihnen das Recht entzogen wurde, weder Annoncen, Artikel, noch sonstige über rein kirchliche Mitteilungen hinausgehende Veröffentlichungen zu bringen. Seit diesem Zeitpunkt ist die rein kirchliche Presse zur absoluten Bedeutungslosigkeit herabgesunken. Auf dem Gebiete der illustrierten Zeitschriften wurden die Woch-

h Sic.

Nederlandse historische bronnen 1 359 enschrift ‘De Prins’ und einige andere bedeutende Fachblätter unter deutschen Einfluss gebracht. Zugleich wurde auf dem Sektor der Bildpresse die grosse Maternund Klischeefabrik ‘Pax-Holland’ reorganisiert und über Atlantik-Photo unter deutsche Führung gestellt, so dass, ähnlich wie im Reich, die niederländischen Tageszeitungen einheitlich und unteri gegenüber Auswahl Illustrationsmaterial erhalten. Charakteristisch für die niederländische Presse blieb aber während des ganzen Jahres die Tatsache, dass sie stets in eine ‘zwischen den Zeilen’ zu erkennende Opposition abglitt, wenn sie keinen grösseren Druck vermutete oder allzu selbständig gehalten wurde. Dies trat besonders augenfällig bei den Pressekommentaren zur ersten Geiselerschiessung am 18.8.1942 in Erscheinung. Neben diesen nach aussenhin erkennbaren Mängeln fehlte es aber besonders an der inneren Ausrichting der niederländischen Journalisten, insbesondere an der Bildung eines klaren Verantwortungsgefühls für die Aufgaben der Presse im Rahmen der Neuordnung Europas. So erwiesen sich z.B. die täglichen Pressekonferenzen der niederländischen Journalisten in Den Haag als Stätte übelster Gerüchtebildung. Im Herbst 1942 mussten gegen eine Reihe dieser Journalisten sicherheitspolizeiliche Massnahmen ergriffen werden, da sie nicht nur Greuelmärchen verbreitet hatten, sondern sich auch in fahrlässigster Weise der Preisgabe geheimzuhaltender militärischer Vorgänge schuldig gemacht hatten. Neben dieser allgemeinen Entwicklung schien es zu Beginn des Jahres, dass das Departement für Volksaufklärung und Künste unter Leitung des Generalsekretärs Professor Dr. Goedewaagen zielbewusst einen eigenen kulturpolitischen Weg gehen wollte. Anfang Januar erschien als amtliches Organ die kulturpolitische Zeitschrift ‘De Schouw’, die zwar in ihren ersten Ausgaben unvollkommen war, sich später jedoch sehr gut entwickelte. Inzwischen waren auch die Vorarbeiten zu dem mit Verordnung vom 22.11.1941 errichteten niederländischen Kulturrat soweit abgeschlossen, dass der Reichskommissar in einer umfassenden kulturpolitischen Rede Mitte Februar 1942 22 Personen in den niederländischen Kulturrat berufen konnte. In dieser Rede bezeichnete der Reichskommissar den niederländischen Kulturrat als das kulturelle Gewissen des niederländischen Volkes. In der folgenden Zeit traten zwar Gegnerkreise mit zahlreichen Hetzschriften gegen die Kulturkam-

i Sic; wellicht bedoeld: unter gewissen Bedingungen.

Nederlandse historische bronnen 1 360 mer und ihre Gilden hervor, vermochten aber im grossen und ganzen den weiteren Ausbau der niederländischen Kulturorganisationen nicht zu verhindern. Für die Pressegilde wurde am 27.7., erst ein Jahr nach der Errichtung der Gilde, der Direktor für das Pressewesen im Departement, Max Blockzijl, eingesetzt. Die Ernennung des Leiters der Pressegilde zögerte sich vor allem deswegen so lange hinaus, weil es an geeigneten Persönlichkeiten mangelte und zunächst gegen Blockzijl wegen seines jüdischen Bluteinschlages Bedenken bestanden. Ausserdem widersprach es der Verordnung, dass er als Beamter des Departements zugleich Leiter der Pressegilde wurde. Am 1.8.1942 trat an die Stelle von Max Blockzijl der Redakteur vom ‘Nieuwe Rotterdamsche Courant’, Mr. J. Huijts. H. wird zwar fachlich allgemein als befähigt bezeichnet, ihm werden jedoch vorwürfe wegen seiner vor den Maitagen 1940 erschienenen Bücher über Sowjetrussland und der darin erkennbaren kommunistischen Tendenzen gemacht. Auch heute noch gilt er in zuverlässigen Journalistenkreisen in seiner Haltung als undurchsichtig. Negativ in Erscheinung getreten ist er jedoch seit 1941 nicht mehr. Die Pressegilde widmete sich seit 1942 der Erfassung und dem Zusammenschluss früherer zersplitterter Verbände und Fachgruppen. Neben der Pressegilde bemühte sich der schon 1941 durch Zusammenschluss verschiedener journalistischer Verbände geschaffene einheitliche ‘Verbond nederlandsche Journalisten’j, eine fachliche und politische Schulung der niederländischen Journalisten durchzuführen. Insoweit zeigte sich eine gewisse Doppelgleisigkeit in der kulturellen Organisation, da der ‘Verbond nederlandsche Journalisten’ Funktionen für sich in Anspruch nahm, die eigentlich der Pressegilde zugedacht waren. Insgesamt gesehen waren jedoch auf dem Gebiete der Tages- und Zeitschriftenpresse, insbesondere ihrer Reorganisation und Neuausrichtung, abgesehen von immer wieder auftauchenden Rückschlägen im Berichtsjahr, sichtbare Erfolge zu verzeichnen.

Schrifttum.

Die Niederlande hatten sich auf dem Gebiete des Schrifttums in den letzten 20 Jahren ausgesprochen nach Westen orientiert. Die englische und amerikanische Literatur hatte hauptsächlich in Form von Übersetzungen Eingang in den niederländischen Büchermarkt gefun-

j Sic.

Nederlandse historische bronnen 1 361 den. Vor allem aber zeigten sich auch die Niederlande nach 1933 ausserordentlich zugänglich für deutsche Emigrantenliteratur. Deutschfeindlichen Autoren war im besonderen auch durch die Verlage Allert de Lange und Querido in Amsterdam Tür und Tor geöffnet worden. Auch hier wurde sofort nach der Besetzung und während des ganzen Jahres 1941 mit der Bereinigung des Büchermarktes von deutschfeindlichem und jüdischem Schrifttum begonnen. Ende 1941 war nach aussen hin das deutschfeindliche und zum grössten Teil auch das jüdische Schrifttum verschwunden, jedoch waren diese Bücher, wie Stichproben ergaben, im Handel nach wie vor gangbar und käuflich. Da die zuständigen niederländischen Dienststellen ausserstande oder auch nicht willens waren, die von der Sicherheitspolizei ausgesprochenen zahlreichen Verbote restlos durchzuführen und von sich aus fortzusetzen, mussten auch im Berichtsjahr wieder im erheblichen Umfange Verbreitungsverbote erfolgen und in einzelnen Aktionen deutschfeindliches Schrifttum beschlagnahmt werden. Durch die Fortführung der systematischen Ausmerzung alles schädlichen und unerwünschten Schrifttums während der Berichtszeit konnte auch auf diesem Gebiet ein wesentlicher Beitrag zu einer zwar langsamen, aber sicheren Gesundung des niederländischen Volkskörpers geleistet werden.

Durch Erlass besonderer 154 Veröffentlichungen Verbreitungsverbote wurden durch Anweisungen an 251 Veröffentlichungen niederl. Polizeistellen wurden durch Gesamtverbote von 42 Veröffentlichungen Autoren wurden und durch Verbote von 42 Veröffentlichungen Übersetzungen aus anderen Sprachen wurden ebenfalls _____ zusammen 489 Veröffentlichungen

dem allgemeinen Handel und damit der weiteren Verbreitung entzogen. Um welche Mengen schädlichen und zersetzenden Schrifttums es sich hierbei gehandelt hat, geht daraus hervor, dass insgesamt 1818 Veröffentlichungen erfasst wurden, die noch in ca. 1/4 Mill. Exemplaren in Umlauf waren. Besondere Schwierigkeiten bereitete die Sperrung des Schrifttums englischer, amerikanischer und sonstiger Feindautoren, da hier ein generelles Verbreitungsverbot, insbesondere für die sogenannten klassischen Autoren, nicht in Frage kam. Die Lage auf diesem Gebiet wurde inzwischen durch eingehende Anweisungen an die niederländischen Polizeistellen und den niederländischen Buchhändlerfach-

Nederlandse historische bronnen 1 362 verband, auf die hier im einzelnen nicht eingegangen werden kann, geklärt. Eine Erscheinung besonderer Art auf diesem Gebiet infolge der getroffenen Massnahmen dürfte es sein, dass ein grösserer Teil der Leih- und Lesebibliotheken, die meist von den breiteren Volksschichten benützt wurden, zur Auflösung gezwungen sein wird, da es infolge der Zwangslage auf dem Papiermarkt nicht möglich sein wird, Ersatz für dieses Schrifttum zu beschaffen. Die im regelmässigen Turnus stattfindenden Buchversteigerungen, die von jeher im grossen Ansehen standen, zogen schon im Verlaufe des Jahres 1941 das Interesse nicht nur vieler ausländischer Bibliotheken und Wissenschaftler, sondern auch niederländischer Privatpersonen auf sich. Träger dieser Versteigerungen sind teils Grossantiquariate, teils Versteigerer. Im Laufe des Berichtsjahres 1942 zeigte es sich, dass diese Buchversteigerungen im erheblichen Umfange zum Sammelbecken schädlicher und unerwünschter Literatur wurden, so dass durch eine im Juli erlassene Verordnung über die Durchführung von Buch-, Schriften- und Zeitschriftenversteigerungen eingegriffen werden musste. Durch diese Verordnung wurde die Vorlage von Versteigerungskatalogen angeordnet und die Versteigerung selbst genehmigungspflichtig gemacht. Ausserdem erfolgte im Verlaufe des Jahres 1942 die restlose Auflösung bezw. Überführung der jüdischen Antiquariate, Buchhandlungen und sonstigen Unternehmen in arischen Besitz. Dieses Material ist von der Wirtschaftsprüfstelle des Generalkommissars für Finanz und Wirtschaft dem Einsatzstab Rosenberg, Einsatzgruppe Niederlande, zur Sichtung zur Verfügung gestellt worden. Zur Verbreitung nationalsozialistischer Literatur, sowohl niederländischer als auch deutscher Autoren, wurde u.a. der ‘Westland-Verlag’ gegründet, der aus einer Reihe anderer zuverlässiger Unternehmen herangezogen wurde. Wesentliche Neuerscheinungen positiver niederländischer Autoren wurden ins Deutsche übersetzt oder deutsche Autoren dem niederländischen Volke zugänglich gemacht. Die von den deutschen Propagandastellen veranstalteten Buchausstellungen, die im allgemeinen von der Bevölkerung ausserordentlich gut aufgenommen wurden, trugen wesentlich dazu bei, das deutsche Schrifttum wieder in der niederländischen Bevölkerung bekanntzumachen. Die Nachfrage nach guten deutschen Büchern ist in den Niederlanden ganz erheblich gestiegen, doch darf dabei nicht übersehen werden, dass sich ein Grossteil der Käufer aus Reichsdeutschen zusammensetzt. So gelangte zweifellos nur ein Bruchteil des aus besonderen kulturpolitischen Gründen nach den Niederlan-

Nederlandse historische bronnen 1 363 den versandten deutschen Schrifttums in die niederländische Bevölkerung. Im übrigen machte sich auch in den besetzten niederländischen Gebieten gegen Ende des Jahres eine beginnende Verknappung bemerkbar. Schon heute verkauft ein grosser Teil der niederländischen Buchhandlungen Restauflagen von Büchern, die teilweise schon vor 10 Jahren erschienen sind und lange Zeit als unverkäufliche Ladenhüter galten. Infolge der allgemeinen Papierverknappung und der dadurch bedingten Drosselung von Neuerscheinungen wird wohl im Verlaufe des Jahres 1943 eine weitere Verschlechterung eintreten. Die ersten Vorbereitungen für eine der Reichsschrifttumskammer ähnlichen Organisation wurden bereits 1941 durch die Errichtung einer ‘Letteren-Gilde’ geschaffen. Die Entwicklung ging jedoch beim Ausbau dieser Einrichtung ausserordentlich langsam voran. Ursache hierfür war die passive Resistenz der bis dahin dominierenden Buchhändlervereinigung: ‘Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels’. Die Einrichtung der ‘Letteren-Gilde’ [...]j alle anderen Neuerungen auf dem Gebiete des kulturellen Lebens, von seiten der Gegnerkreise durch Flugblätter angegriffen. Diese Erscheinung wirkte sich jedoch weit weniger hemmend aus als die mangelnde Beteiligung und das geringe Interesse aller Schriftstellerkreise. Die inzwischen erfolgte Ernennung Professors Jan de Vries zum Leiter der ‘Letteren-Gilde’ lässt jedoch erhoffen, dass auch auf diesem Gebiet eine zielbewusstere und aktivere Arbeit geleistet wird.

j Vermoedelijk: wurde, wie.

Nederlandse historische bronnen 1 364

C. Recht und Verwaltung

Da die höheren Verwaltungsstellen, mit Ausnahme des Generalsekretärs im niederländischen Innenministerium und des Generalsekretärs im Ministerium für Handel, Gewerbe und Schiffahrt (Halbjude)21, im allgemeinen mit politisch zuverlässigen Beamten besetzt sind, verlief die Zusammenarbeit mit den Behörden der deutschen Besatzungsmacht im Berichtsjahr verhältnismässig reibungslos. Wegen Mangel an weltanschaulich zuverlässigen und fachlich genügend gebildetem Ersatz sind jedoch in allen Zweigen der niederländischen Verwaltung die gegnerisch eingestellten und deutschfeindlichen mittleren und unteren Beamten überwiegend geblieben. Dies hatte zur Folge, dass die auf Veranlassung der Besatzungsmacht neu eingesetzten Beamten mit grossen Schwierigkeiten und Anfeindungen zu kämpfen hatten, dies umso mehr, da sehr viele von ihnen die zur Bekleidung ihrer Stelle notwendige fachliche Bildung nicht haben und auf zwar tüchtige, aber politisch unzuverlässige Untergebene angewiesen waren. Dies trifft auf alle niederländischen Verwaltungszweige zu. Dieser Zustand konnte zwar durch laufende Einstellungen zuverlässigen Personals verbessert, aber unter den gegebenen Umständen nicht radikal geändert werden. Kennzeichnend für die gegnerische Einstellung der niederländischen Beamtenschaft war die Tatsache, dass gelegentlich der Geiselaktionen zur Abwehr von Sabotageakten 18 Richter, 46 Bürgermeister, 30 leitende Polizeibeamten und 71 Beamten der inneren Verwaltung und Sonderverwaltung als politisch besonders unzuverlässig festgenommen wurden. Andererseits konnte mit manchen neu eingestellten Beamten die Erfahrung gemacht werden, dass an sich gegnerisch eingestellte und weltanschaulich anderweitig gebundene Niederländer die NSB lediglich als Sprungbrett zu einer guten Stelle benutzt hatten, um nach der Erreichung ihres Zieles ihre wahre Einstellung zu zeigen.

1. Gemeindeverwaltung. Alle Bürgermeister militärisch wichtiger Gemeinden wurden einer eingehenden politischen Überprüfung un-

21 Resp. K.J. Frederiks, en H.M. Hirschfeld. De laatste was volgens de nationaal-socialistische maatstaven zelfs Volljude (drie joodse grootouders); de rijkscommissaris Seyss-Inquart droeg er evenwel persoonlijk zorg voor, dat Hirschfeld door geen enkele anti-joodse maatregel getroffen werd.

Nederlandse historische bronnen 1 365 terzogen. Im Zuge dieser Aktion wurden vom Generalkommissar für Verwaltung und Justiz 18 gegnerische Bürgermeister entlassen und 2 in das Innere des Landes versetzt. Ebenso wurde der deutschfeindliche eingestellte Bürgermeister von Groningen aus seinem Amt entlassen. Ausserdem mussten mehrere Bürgermeister wegen nachgewiesener deutschfeindlicher Handlungen und Äusserungen ihrer Ämter enthoben werden, oder weil sie sich unter Vorschützung von Gewissenskonflikten geweigert hatten, bei Aktionen gegen Juden und gegen Niederländer, die für das Reich dienstverpflichtet waren, aber den Arbeitsantritt ablehnten, mitzuwirken. Sofortige sicherheitspolizeiliche Massnahmen gegen die Bürgermeister (Festnahmen als Geiseln oder Verhängung von Schutzhaft) verhinderten ein weiteres Umsichgreifen dieser Fälle. Durch Zusammenlegung der Verwaltung verschiedener Gemeinden und durch Eingemeindungen versuchte man dem Mangel an geeignetem Ersatz zu begegnen. Der Einsatz vieler Bürgermeister für die niederländische Winterhilfe war vollkommen ungenügend, so dass in dieser Beziehung teilweise nur sehr dürftige Sammelergebnisse erzielt wurden.

2. Polizei. Die Lage in der Polizei auf politisch-weltanschaulichem Gebiet entspricht der in der Gemeindeverwaltung. Während manche neu eingesetzten Polizeiführer sich gegenüber ihren meist gegnerisch eingestellten Untergebenen durchsetzen konnten, haben andere die in sie gesetzten Erwartungen nicht erfüllt, sind fachlich von ihren Untergebenen abhängig und konnten diese weltanschaulich nicht beeinflussen. Einige Polizeibeamten, die sich weigerten an Aktionen gegen Juden und Arbeitsverweigerer mitzuwirken, mussten entlassen und exemplarisch bestraft werden. Diese Fälle haben jedoch keine gefährlichen Ausmasse angenommen. Bei den meisten Marechaussee-Einheiten konnte eine durchwegs deutschfeindliche Einstellung festgestellt werden. Gute Fortschritte machte auf rein technischem Gebiet die Reorganisation der gesamten niederländischen Polizei, mit der eine möglichst weitgehende Anpassung an die Reichsverhältnisse erreicht werden soll. Mit der VO des Reichskommissars Nr. 57/42 vom 21.5.1942 wurde eine freiwillige Hilfspolizei errichtet. Mit der VO 129/42 vom 28.11.1942 über den polizeilichen Vollzugsdienst in den Gemeinden wurden folgende Neuerungen geschaffen: Die bisher in kleineren Gemeinden üblichen Feldwächter werden nicht mehr bestellt. Grössere Gemeinden (über 5000 Einwohner) haben eine eigene Gemeindepolizei, in den kleineren Gemeinden versieht den Polizeidienst die Gendarmerie (Marechaussee). Der Bürgermeis-

Nederlandse historische bronnen 1 366 ter verbleibt als Ortspolizeibeauftragter und die in den kleineren Gemeinden abgestellte Marechaussee untersteht seinen Weisungen. Sehr wichtig ist die VO 147/42 vom 14.12.1942 (Polizeiorganisationsverordnung), mit der die polizeiliche Gewalt einer einheitlichen Führung unterstellt und zentralisiert wird, während sich bisher das Justizministerium und das Innenministerium in den polizeilichen Aufgaben teilten. Obschon die Verordnung das Ministerium, das in Zukunft für Polizeiangelegenheiten ausschliesslich zuständig sein wird, noch nicht nennt, wird der organisatorische Aufbau der niederländischen Polizei klar umrissen. Die Verordnung unterscheidet untere Behörden, genannt Polizeiverwalter, mittlere Behörden, genannt Landespolizeipräsidenten, und als oberste Behörde den zuständigen Generalsekretär. Es besteht die Absicht, zusätzlich die Stelle eines Generaldirektors der Polizei als Zentralbehörde zu schaffen und den Generalsekretär im niederländischen Justizministerium mit der Wahrnehmung der Polizeiangelegenheiten zu betrauen. Die Städte Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Haarlem, Groningen, Eindhoven und Arnheim sollen Polizeipräsidenten erhalten. Die staatlichen Polizeiverwalter von Amsterdam, Rotterdam, Groningen, Eindhoven und Arnheim werden gleichzeitig die Aufgaben des Landespolizeipräsidenten wahrnehmen. Für die Kriminalpolizei ist die Errichtung einer Kriminalpolizeizentrale vorgesehen. In Rotterdam, Amsterdam, Arnheim und Groningen werden Kriminalpolizeistellen errichtet, in Den Haag, Utrecht und Haarlem Kriminalabteilungen. Da einige Polizeipräsidenten weder fachlich noch weltanschaulich hinreichend gefestigt sind, dürfte die Durchführung der neuen Verordnung verschiedene personelle Umbesetzungen erforderlich machen.

3. Luftschutz. Durch die VO 13/42 vom 12.1.1942 wurde der niederländische Luftschutz von Grund auf reorganisiert. Der Generalsekretär im niederländischen Justizministerium ist nunmehr für alle Luftschutzangelegenheiten zuständig. Als Zentralstelle wurde ein Hauptinspektor des niederländischen Luftschutzes, als mittlere Stellen die Bezirksinspektoren und als untere Stellen örtliche Luftschutzleiter bestellt. Technische Zentralstelle ist das Luftschutzmaterialprüfungsamt. Der örtliche Luftschutzleiter ist für das technische Funktionieren seiner Organisation im Einsatzfalle voll verantwortlich. Der Grundstock des Personals ist dauerdienstverpflichtet und fest besoldet. Die festgestellten Luftschutzdienstpflichtigen der Gemeinde können ohne Entgelt zur Dienstleistung herangezogen werden.

Nederlandse historische bronnen 1 367

Eine im Verlaufe des Sommers 1942 durchgeführte Überprüfung der Angehörigen des Luftschutzes ergab, dass sie zum grössten Teil geg[n]e[ri]sch eingestellt sind. Die meisten örtlichen Luftschutzleiter gehörten früher entweder der Antirevolutionären Staatspartei oder der Unie an. Dies trifft auch auf das untergeordnete Personal zu, so dass im Einsatzfalle mit Schwierigkeiten zu rechnen ist. Um funktionelle Störungen zu vermeiden, musste vom Generalkommissar für das Sicherheitswesen ein allgemeines Verbot jeglicher politischen Propaganda (auch der NSB-Propaganda) innerhalb des niederländischen Luftschutzes ausgesprochen werden. Ähnlich ist die Lage in den Organisationen der Technischen Nothilfe22 und der Brandwehr.

Deutsche Gerichtsbarkeit23.

Die VO 52/42 über die Errichtung einer deutschen Gerichtsbarkeit in den Niederlanden hat mit der VO 56/42 vom 21.5.1942 durch die Einführung des Opportunitätsgrundsatzes in der Klageerhebung (die Staatsanwaltschaft verfolgt Taten, deren Ahndung sie im öffentlichen Interesse für geboten hält) eine vom Reichsrecht abweichende Regelung erfahren. Während im Reich durch die Verordnung zur Vereinfachung der Strafrechtspflege vom 17.8.1942 das Opportunitätsprinzip nur auf die sogen. Antragsdelikte Anwendung findet, im übrigen aber das Legalitätsprinzip seine Gültigkeit behalten hat, wurde in den Niederlanden unter Berücksichtigung der besonderen politischen Lage für die deutsche Rechtsprechung die Klageerhebung vom Bestehen eines öffentlichen Interesses abhängig gemacht. Die von den ordentlichen deutschen Gerichten bearbeiteten Straffälle haben sich von ungefähr 9000 im Jahre 1941 auf etwa 8500 im Jahre 1942 verringert. Es handelte sich fast ausschliesslich um niederländische Staatsangehörige. Im grossen gesehen hat die Rechtsprechung der deutschen Gerichte, abgesehen von einigen Ausnahmen, keine Gründe zu Beanstandungen gegeben. Sie war streng, objektiv und zumeist den besonderen politischen Verhältnissen und den Kriegserfordernissen angepasst. Die noch immer im liberalistischen Rechtsdenken verwur-

22 Een in juli 1941 opgerichte rampendienst op gelijke voet als luchtbescherming en brandweer, doch op vrijwillige en part-time basis naar Duits voorbeeld en onder Duitse leiding. De meeste leden waren nationaal-socialistisch geörienteerd. 23 Men vergelijke deze paragraaf met paragraaf II a C (bestrijding van nationale verzetsorganisaties), p. 305 e.v.

Nederlandse historische bronnen 1 368 zelten Niederländer empfanden die verhängten Strafen überwiegend als sa[...]k. Ein Verfahren gegen eine Bande von 23 niederländischen Staatsangehörigen, die sich durch Einbruch in eine Kartenstelle in den Besitz grösserer Mengen von Lebensmittelmarken gesetzt und diese handelsmässig vertrieben hatte, wurde vor dem deutschen Obergericht mit der Verhängung von 6 Todesurteilen und einer grösseren Anzahl höherer Zuchthausstrafen abgeschlossen. Das Urteil hat wegen seiner Strenge allgemeines Aufsehen erregt. Obschon durch diese Volksschädlinge gerade die niederländische Volkswirtschaft gefährdet wurde, fand das Urteil wenig Verständnis. In einem zweiten Verfahren, in dem ein ähnlicher Tatbestand vorlag, wurden drei niederländische Staatsangehörige (davon 2 Juden) zum Tode und 7 Angeklagte zum Teil zu höheren Zuchthausstrafen verurteilt. Vor den deutschen Kriegsgerichten liefen im Jahre 1942 wiederholt Verfahren gegen Niederländer wegen Feindbegünstigung, verbotenen Waffen- und Sprengstoffbesitzes, Flucht in das feindliche Ausland und Sabotageakten. In einem gegen 79 Niederländer durchgeführten Verfahren (Teile der Führerschicht eines Geheimbundes der Nationalen Widerstandsbewegung) wurden von einem deutschen Kriegsgericht 72 Todesurteile gefällt und zur Vollstreckung gebracht. 7 der Angeklagten wurden zu lebenslänglichem Zuchthaus begnadigt. Diese hohe Anzahl von Todesurteilen wurde von der Bevölkerung mit Bestürzung aufgenommen und hatte eine geraume Zeit eine abschreckende Wirkung zur Folge. Am 12. und 13. November hat das deutsche Kriegsgericht in Arnheim von 17 wegen Sabotage (zumeist Brandstiftung und versuchte Eisenbahnattentate) angeklagten Niederländern 15 zum Tode verurteilt. Die Öffentlichkeit wurde in diesem Falle zum ersten Male durch die Presse ausführlich über die begangenen Straftaten unterrichtet. Da durch die Brandstiftungen niederländisches Volksvermögen zerstört und ausschliesslich Niederländer geschädigt worden waren, fand das Urteil bei der Bevölkerung mehr Verständnis. Auf dem zivilrechtlichen Sektor ist die Verordnung des Reichskommissars Nr. 70/42 vom 6.4.1942 über die Anerkennung und Vollstreckung deutscher Entscheidungen in Zivil- und Handelssachen von Bedeutung, nach der alle von deutschen Gerichten gefällten Urteile und Entscheidungen, mit Ausnahme solcher im Arrest-, Konkurs-, Vergleichs- und Ausgleichsverfahren, in den Niederlanden Rechtskraft erhalten.

k Onleesbaar. Het antwoord bestaat vermoedelijk uit 6 tot 8 letters (‘sachlich’?).

Nederlandse historische bronnen 1 369

Ordnungsschutz.

Als wichtigste Verordnung und Massnahme zum Schutze der öffentlichen Ordnung und Sicherheit sind zu erwähnen: 1. Die VO des Reichskommissars Nr. 55/42 vom 21.5.1942 über Massnahmen zum Schutz der öffentlichen Ordnung und der Sicherheit des öffentlichen Lebens, mit der die Gründung geheimer Verbindungen und die Teilnahme an solchen, der Anreiz zur Widersetzlichkeit gegen bestehende Rechtsvorschriften oder Massnahmen der Besatzungsmacht oder der Anreiz zur Unterlassung der freiwilligen Mitwirkung an Massnahmen der Besatzungsmacht oder die Anspornung zur Begehung von Gewalttaten gegen Personen und Sachen unter schwere Strafen gestellt werden. Die VO wurde in die neugefasste Ordnungsschutzverordnung Nr. 1/43 vom 5.1.1943 vollinhaltlich aufgenommen. 2. Eine Reihe von Verordnungen des Generalkommissars für das Sicherheitswesen gegen die Juden im öffentlichen Leben (VO vom 29.4.1942. Einführung des Judensternes, VO vom 22.6.1942, mit der die Fahrräder in jüdischem Besitz eingezogen werden, VO vom 30.6.1942, mit der den Juden weitgehende Beschränkungen in der Öffentlichkeit auferlegt werden) u.a., mit denen, trotz des offenen oder versteckten Widerstandes der Niederländer die Stellung der Juden in den Niederlanden jener der Juden im Reiche weitgehend angeglichen wurde. 3. Der Erlass des Generalkommissars für das Sicherheitswesen vom 20.4.1942, mit dem Wandermärsche und Fahren in geschlossenen Gruppen oder in einheitlicher Kleidung zur Vermeidung deutschfeindlicher Demonstrationen verboten und unter Strafe gestellt werden. 4. Die VO des Reichskommissars Nr. 75/42 vom 13.7.1942, mit der die Nichterfüllung oder die ungenügende Erfüllung eines Bewachungsauftrages unter schwere Strafen (bis zur Todesstrafe) gestellt wird. Den Mitwissern eines Verbrechens oder eines geplanten Verbrechens gegen die Besatzungsmacht, die die Anzeige unterliessen, wird die gleiche Strafe angedroht, wie dem Täter für den Fall der Vollendung, mit der Massgabe, dass von der Strafe abgesehen werden kann, falls das Verbrechen nicht versucht wurde. In der gleichen Weise werden jene unter Strafe gestellt, die den Namen von Personen, von denen sie wussten, dass sie Verbrechen gegen die Besatzungsmacht planten oder an solchen mitwirkten, nicht zur Anzeige brachten, oder solche Personen verbargen, bei sich aufnahmen oder unterstützten. Von besonderer Wichtigkeit ist die Verfügung, dass die Angehörigen der niederländischen Polizei, die sich der er-

Nederlandse historische bronnen 1 370 wähnten Verbrechen schuldig machten, unter die Sondergerichtsbarkeit für Angehörige der SS- und Polizeiverbände bei besonderem Einsatz fallen, soweit nicht aufgrund der VO 12/40 die Wehrmachtsgerichtsbarkeit bestimmt wird. Auch diese VO wurde, mit Ausnahme des § 5, der aber seine Gültigkeit behält, in die neue Ordnungsschutzverordnung vollinhaltlich aufgenommen24. 5. Auf dem Gebiet der öffentlichen Geld- und Sachspendensammlung, die mit Ausnahme jener des niederländischen Volksdienstes, der niederländischen Winterhilfe und der Kirchen in kircheneigenen Räumen genehmigungspflichtig sind, wurde in Einverständnis mit dem Amt für Volkswohlfahrt zusätzlich folgende Regelung getroffen: Die Anträge auf Genehmigung müssen an die zuständigen Generalstaatsanwälte gerichtet und vom Generalsekretär im niederländischen Justizministerium nach erfolgter Bearbeitung monatlich dem Befehlshaber der Sicherheitspolizei zur Kenntnis vorgelegt werden. Die Genehmigungen wurden auf ein Minimum eingeschränkt, um die Sammlungstätigkeit des NVD Oder der WHN25 nicht zu gefährden. Bis Ende März 1943 wurden sie vollkommen unterbunden. 6. Von grundlegender Bedeutung ist die VO des Reichskommissars Nr. 1/43 vom 5.1.1943, genannt Ordnungsschutzverordnung, mit der alle bisher auf diesem Gebiet erschienenen Verordnungen übersichtlich zusammengefasst und die Strafen für manche Verbrechen aufgrund der im vergangenen Jahre gemachten Erfahrungen - dies gilt besonders für die in den Niederlanden ungemein wirksamen Geldstrafen - wesentlich erhöht werden26.

Die niederländische Gerichtsbarkeit. a) Die Friedensrichter: Seit der Errichtung der Friedensgerichte haben die offenen Konflikte zwischen NSB-Angehörigen und weltanschaulichen Gegnern nachgelassen. Die niederländische Bevölkerung sieht im Friedensrichteramt eine Waffe der NSB, da die Friedensrichter zumeist Mitglieder der NSB sind, und spricht den Richtern

24 De passage is voor misverstand vatbaar: bedoeld wordt, dat de VO 75/42 in zijn geheel wordt opgenomen in VO 1/43. Paragraaf 5 heeft betrekking op de genoemde toepassing van de SS- und Polizeigerichtsbarkeit op Nederlandse politie-ambtenaren. 25 NVD: Nederlandsche Volksdienst; WHN: Winterhulp Nederland, de twee gelijkschakelingsorganisaties op charitatief gebied. 26 Merkwaardigerwijs wordt hier geen melding gemaakt van de invoering bij VO 1/43 van het Polizeistandrecht en de Polizeistandgerichte, praktisch gesproken SS-rechtbanken.

Nederlandse historische bronnen 1 371 trotz ihrer nach nationalsozialistischem Rechtsempfinden viel zu milden Rechtsprechung jede Fähigkeit ab, politische Streitigkeiten und Vergehen sachlich richtig und unparteiisch zu entscheiden. In einem aufsehenerregenden Verfahren gegen die Mörder des Obersten Mussert, eines Bruders des Leiders der NSB27, verurteilte der Friedensgerichtshof von Den Maag die zwei Beschuldigten (Oberleutnant Kruithof und Hauptman Bom) zu 20 und 10 Jahren Gefängnis. Das Urteil wurde von der NSB mit Genugtuung zur Kenntnis genommen, von der übrigen niederländischen Bevölkerung als ungerecht abgelehnt, da die Tat unter dem Zwang der besonderen Umstände in den Maitagen 1940 erfolgte. b) Die Wirtschaftsrichter: Die Wirtschaftsstrafsachen nehmen heute in der niederländischen Strafrechtsprechung einen zunehmend grösser werdenden Raum ein. Die Zahl der abgeurteilten Wirtschaftsdelikte hat derartige Ausmasse angenommen, dass die niederländische Justizverwaltung mit grossen Unterbringungsschwierigkeiten der Verurteilten zur Haftverbüssung zu kämpfen hatte. Dazu trug allerdings auch die laufende Zunahme der Kriminalität im allgemeinen bei. Es kam vor, dass Niederländer wiederholt sich gegen die Wirtschaftsgesetze vergingen und abgeurteilt werden mussten, ohne dass die Möglichkeit bestanden hätte, sie die Haft für die erste Straftat verbüssen zu lassen, da der hierzu notwendige Gefängnisraum nicht vorhanden war. Um diesen Misständen abhelfen zu können, wurde auf niederländische Initiative ein Arbeitslager für Wirtschaftsverbrecher errichtet. Obschon die Wirtschaftsrichterstellen entweder mit Nationalsozialisten oder zumindest mit strengen oder fachlich guten Richtern, also mit ausgesuchten Kräften besetzt wurden, war die Rechtsprechung nach deutschem Rechtsempfinden noch viel zu milde. Eine wesentliche Verstärkung der Stellung des Wirtschaftsrichters brachte die Verordnung des Generalsekretärs im niederländischen Justizministerium Nr. 92/42 vom 13.8.1942, mit der eine Sonderkammer beim Oberlandesgericht als Wirtschaftsgerichtshof geschaffen wurde28. Revisionsinstanz ist eine Sonderkammer des Obersten Gerichtshofes in Den Haag. Wegen des akuten Mangels an weltanschaulich zuverlässigen und gleichzeitig fachlich tüchtigen

27 Luitenant-kolonel J.A. Mussert, tijdens de mei-dagen van 1940 garnizoenscommandant van Dordrecht, werd op 13 mei door twee officieren, die hem van verraad verdachten, doodgeschoten. 28 Bedoeld wordt een bijzondere kamer onder de naam ‘economisch gerechtshof’ van het gerechtshof te 's-Gravenhage. Eventuele behandeling in cassatie zou geschieden door een bijzondere kamer van de Hoge Raad.

Nederlandse historische bronnen 1 372

Juristen bereitete die personelle Besetzung der neuen Gerichtshöfe grosse Schwierigkeiten, die noch durch den Umstand vergrössert wurden, dass einige Richter und Staatsanwälte, die der NSB angehören, die ihnen angebotenen Stellen ablehnten und damit eine sehr geringe Verantwortungsfreudigkeit an den Tag legten. c) Die ordentlichen Strafrichter: Die Rechtsprechung der niederländischen Strafrichter ist den besonderen Umständen der Zeit nicht angepasst und gleichfalls viel zu milde. Dies aus folgenden Gründen: 1. Die Mehrzahl der amtierenden Richter und Staatsanwälte ist bei ihrer alten liberalistischen Rechtsauffassung geblieben, die das einzelne Individuum in den Vordergrund stellt und den Begriff ‘Volksgemeinschaft’ und ‘Volksrecht’ nicht kennt oder nicht kennen will. 2. Entgegen der deutschen Auffassung, wonach Straftaten im Kriege härter zu bestrafen sind, betrachten die niederländischen Staatsanwälte und Richter den Kriegszustand zumeist als mildernd. Ausserdem sind die deutschfeindlichen Richter und Staatsanwälte bestrebt, ihre Gegnerschaft zur neuen Ordnung durch eine unverständlich milde Rechtsprechung zum Ausdruck zu bringen. 3. Das niederländische Recht kennt wohl Höchststrafen, aber keine Mindeststrafen. Oft entspricht nicht einmal die für eine Straftat zulässige Höchststrafe der Mindeststrafe, die nach deutschem Rechtsempfinden und den Kriegsumständen angemessen am Platze wäre. 4. Von der Berufungsmöglichkeit wird sehr häufig Gebrauch gemacht, so dass bei Anwendung eines gerechten Strafmasses in erster Instanz (meist durch nationalsozialistische Richter) in zweiter Instanz das Strafmass verringert wird. Die wenigen Richter, die in ihren Urteilen den besonderen Zeitumständen Rechnung tragen, werden durch alle möglichen Momente gehemmt und in ihrem Ruf als Richter bewusst in Kollegenkreisen herabgesetzt. Diesen Misständen könnte - wie aus nationalsozialistischen Richterkreisen verlautet - lediglich durch eine Rechtsreform grundsätzlicher Art begegnet werden. Zusammenfassend können in der niederländischen Rechtsprechung im allgemeinen zwei Mängel festgestellt werden: 1. die Mängel subjektiver Natur, die in der liberalistischen und deutschfeindlichen Einstellung des überwiegenden Teiles der niederländischen Staatsanwälte und Richter begründet sind; 2. der Mangel eines den Zeitumständen angepassten und nach dem Begriff der Volksgemeinschaft ausgerichteten Strafrechts, das für die niederländischen Richter erforderlich wäre, um gutes Recht sprechen zu können.

Nederlandse historische bronnen 1 373

D. Wirtschaft

Ernährungswirtschaft:

Die agrarpolitische Entwicklung im Jahre 1942 stand in engster Verbindung mit dem Auf- und Ausbau der Organisation des Niederländischen Landstandes. Dit mit der Einsetzung des Landstandes als öffentlich-rechtliche Körperschaft im Herbst des Jahres 1941 sich verschärfenden Angriffe seitens der konfessionellen Gegner, besonders des katholischen Klerus, setzten sich auch in der ersten Hälfte des Jahres 1942 in der gleichen Weise fort. Die kath. Kirche versuchte durch weitgehenden Einsatz aller ihr zur Verfügung stehenden Mittel, wie Hirtenbriefe, Hausbesuche durch Geistliche, Einschaltung von der Kirche hörigen Beamten der Agrarverwaltung, Drohung des Sakramentsentzuges u.ä. die zu einer Mitarbeit bereiten Bauern von einer Tätigkeit im Landstand abzuhalten. Als wesentlichstes Argument wurde dabei stets wieder in den Vordergrund gestellt, dass die führenden Männer des Landstandes der NSB angehörten und damit die Bauernbewegung selbst eine parteipolitisch gebundene Einrichtung sei. Dadurch gelang es zunächst auch, die Bemühungen der Landstandsführung trotz der Bereitwilligkeit weiter bäuerlicher Kreise bis zu einem gewissen Grade lahmzulegen. Zur Neutralisierung dieser Angriffe ging die Landstandsführung insofern zu einer Änderung ihrer Politik über, als sie, besonders in den katholischen südlichen Provinzen des Landes, positiv eingestellte Persönlichkeiten, die aber keine NSB-Mitglieder waren, bewusst zur Mitarbeit heranzog. Ausserdem wurde scharf betont, dass der Landstand kein Bestandteil der politischen Partei im eigentlichen Sinne sei. Dadurch gelang es, die scharfe gegnerische Einstellung klerikaler Kreise abzuschwächen und in eine Richtung zu lenken, die zwar keine Anerkennung, aber doch eine gewisse Duldung bedeutete. Bemerkenswert in dieser Hinsicht war zum Ablauf des Jahres die Erscheinung, dass von katholischen Geistlichen der Versuch unternommen wurde, einzeln oder corporativ, als Imker-Verein beispielsweise, die Mitgliederschaft des Landstandes zu erwerben. Während von Landstandskreisen dieser Vorgang dem geschickten Verhalten des zuständigen Provinzbauernführers zugeschrieben und

Nederlandse historische bronnen 1 374 als Erfolg gewertet wird, wurde gleichzeitig aber von anderer Seite, die dem NS.-Bauerngedanken an sich positiv gegenübersteht, auf die Gefahr hingewiesen, dass die kath. Kirche auf diese, ihr nicht fremde Art, versuche, Einfluss auf die Bewegung zu gewinnen. Während also die Gegenarbeit von konfessioneller Seite zum Jahresschluss zurücktrat, blieb der scharfe Gegensatz zwischen dem Landstand und den niederl. Agrarverwaltungsbehörden uneingeschränkt bestehen. Als Ursache dafür war und ist auch jetzt noch nach zahlreichen Meinungsäusserungen gut orientierter, keineswegs einseitig ausgerichteter Persönlichkeiten, die Durchsetzung des Beamtenkörpers mit zahlreichen liberal-demokratischen, royalistischen und auch konfessionell gebundenen Elementen anzusehen. Besonders wirke sich dieser Zustand in den mittleren Durchführungsbehörden aus, die ihrerseits wiederum eine Rückenstütze für ihre Haltung in der Person des jüdisch versippten Generalsekretärs für Landwirtschaft und Fischerei fänden. Neben der Herausstellung dieser Sachlage und der Behauptung, dass eine nationalsozialistische Bauernbewegung sich niemals einem ‘Halbjuden’ unterstellen könne, erhob der Landstand sofort nach seiner Gründung die Forderung nach einer stärkeren Beteiligung an den Aufgaben der Ernährungssicherung, entsprechend seines ursprünglich erhobenen Anspruches als ‘Nährstand’ des niederländischen Volkes. Obgleich, den Behauptungen der Landstandsführung nach, der Personalstand der Organisation sich bis zum Jahresende erheblich, besonders in fachlicher Hinsicht gebessert habe, war eine nennenswerte Einschaltung in die Ernährungsaufgaben marktpolitischer Art nicht festzustellen, da zudem dem Landstand eine Beteiligung daran mit der Begründung versagt wurde, die politische Basis der Bewegung29 sei zu schmal und ausserdem bestehe die Gefahr, dass der gesamte Versorgungsapparat, der zwar verhältnismässig reibungslos arbeite, bei einer stärkeren Einschaltung der NS.-Bewegung aber - wegen der vielfach ablehnenden Haltung seiner Mitglieder - ins Stocken gerate. Unter Heranziehung dieser Widerstände unternahm daher Mitte des Jahres der Landstand einen vorsichtig eingeleiteten Vorstoss, das Amt des Generalsekretärs für Landwirtschaft und Fischerei mit der Stellung des niederländischen Bauernführers zu vereinigen. Dieser Plan, in den die Person des Bauernführers aktiv eingeschaltet

29 De NSB.

Nederlandse historische bronnen 1 375 wurde, stiess jedoch sofort auf heftigen Widerstand der direkt beteiligten Behörden und ebenso eingeweihter Kreise, die, mit den internen Landstandsverhältnissen vertraut, in der Person des Bauernführers30 keineswegs die geeignete Persönlichkeit erblickten, eine derartige Aufgabe zu übernehmen. Besonders wurde dabei der Mangel an fachlichen Qualitäten bei dem niederl. Bauernführer in den Vordergrund geschoben mit der Feststellung, dass zur Durchsetzung der NS.-Bauernidee nicht nur eine ideenmässige, zum Teil sogar den Boden des Realen verlassende, sondern auch führungsmässige Basis vorhanden sein müsse, die die Bauern zu einer innerlichen Anerkenntnis des Gedankengutes zwinge. Wie die Feststellungen allgemein ergaben, verstärkte sich diese Auffassung gegen Jahresende selbst in dem Landstand nahestehenden Kreisen, sodass neben einem deutlich erkennbaren Mangel hinsichtlich der Durchführung der äusseren planmässigen Organisation eine stärkere Passivität seitens einer Anzahl in der Landstandsführung tätiger Persönlichkeiten in Erscheinung trat. Durch die von vielen Seiten als nicht unberechtigt bezeichnete Begründung, dass eine Ernennung des Bauernführers zum Generalsekretär für die Landwirtschaft zu schwerwiegende Folgen in der gesamten Ernährungswirtschaft führen würde, wurde der Plan von den beteiligten Kreisen zwar zurückgestellt, anscheinend aber nicht aufgegeben. Neben diesen allgemein-politischen Misshelligkeiten ergaben sich in Oktober des Jahres ausserdem beträchtlich finanzielle Schwierigkeiten für den Landstand, da die ihm aus beschlagnahmten Guthaben der aufgelösten konfessionellen Bauernbünde zugewiesenen Beträge restlos verbraucht waren und damit die Zahlungsunfähigkeit des Landstandes feststand. Da eine Beitragsfestsetzung noch nicht erfolgt und darüber hinaus das notwendige Beitragsaufkommen keineswegs gewährleistet war, war die Lage nur durch das Eingreifen des Reichskommissars und die Gewährung von erheblichen Subventionsgeldern zu halten. Im allgemeinen ist aus zahlreichen Äusserungen gut informierter Kreise zu entnehmen, dass die Erfolge des Landstandes im Jahre 1942 keineswegs den Grad erreicht haben, der den Erwartungen entsprochen hätte. In wirtschaftspolitischer Hinsicht trat die Umorganisation der Er-

30 E.J. Roskam. Ook in eigen NSB-kring werd hij nauwelijks au sérieux genomen. In september 1943 werd hij wegens malversaties ‘eervol’ ontslagen.

Nederlandse historische bronnen 1 376 nährungswirtschaft und die Bildung der sog. ‘Bedrijfsschapen’ (Wirtschaftsverbände) in den Vordergrund, wobei eine enge Koppelung mit der Organisation der gewerblichen Wirtschaft in Form von kombinierten Beiräten erfolgte. Wie von Fachseite zu dieser Entwicklung angegeben wird, beginnt, obgleich der Vorgang noch keinesfalls abgeschlossen ist, dabei die Gefahr der Überorganisation sich abzuzeichnen. Ausserdem haben die Massnahmen, soweit sie auf einzelnen Sektoren bereits weitgehender durchgeführt worden sind, einen heftigen Gegensatz zwischen privatwirtschaftlichen und genossenschaftlich orientierten Interessenten hervorgerufen, der im besonderen auf die Feststellung hinauslief, dass Genossenschaftsunternehmen zum Nachteil privatwirtschaftlicher Betriebe bevorzugt würden. Anhaltspunkte für diese Tendenz glaubte man in der Besetzung der leitenden Posten mit vorwiegend genossenschaftlich ausgerichteten Persönlichkeiten erblicken zu können. Besonders auf dem Gebiet der Milchwirtschaft wurde diese Ansicht vertreten, zumal gerade auf diesem Sektor durch die Stillegung eines hohen Prozentsatzes der bestehenden Molkereien die Verhältnisse offentsichtlicher in Erscheinung traten und sich hier, ebenso wie in der Gemüsewirtschaft, eine enge personelle Verflechtung führender Personen herausstellte. Die Ernährungslage der Niederlande stand während des ganzen Jahres unter dem Zeichen der ausserordentlich knappen Versorgungsdecke mit lebensnotwendigen Nahrungsgütern. Die durch den harten Winter 1941/42 verursachten Auswinterungsschäden erforderten eine erhebliche Erzeugungssteigerung landwirtschaftlicher Produkte. Es muss anerkannt werden, dass die Bauern den an sie gerichteten Aufrufen der Regierungsstellen weitgehend nachgekommen sind, sodass es möglich war, die Versorgung mit pflanzlichen Produkten reibungslos durchzuführen. Die Anbauflächen erfuhren ausnahmslos eine nennenswerte Steigerung. Es stieg der Anbau von

Brotgetreide um rund 50.000 ha Kartoffeln um rund 88.000 ha Gemüse um rund 10.000 ha Ölsaat um rund 7.000 ha

Zu einem Engpass kam es lediglich in der Kartoffelversorgung vor Beginn der neuen Ernte, sodass die Ration, die durchschnittlich auf 3.5 kg je Kopf und Woche gehalten wurde, kurzfristig auf 2 kg und dann auf 1 ½ kg herabgesetzt werden musste.

Nederlandse historische bronnen 1 377

Bei der Gemüseversorgung ergaben sich zeitweise Mängel, die jedoch im wesentlichen darauf zurückgeführt wurden, dass dem Erzeuger durch direkten Einkauf seitens der Verbraucher ein erheblich besserer Preis geboten wurde und die Ablieferung bei den Auktionen demgemäss nennenswert zurückging. Ausserdem floss ein grosser Teil der Erzeugnisse in den Schwarzhandel, um diesen damit dem vermeintlichen Export in das Reich zu entziehen. Die Gemüseausfuhr in das Deutsche Reich betrug für das Jahr 1942 rund 315.000 Tonnen. Hierbei auftretende Spannungen im Abfall des Versorgungsniveaus vom niederl. zum deutschen Grenzgebiet wurden durch die direkte Belieferung der deutschen Gebiete von den Niederlanden aus ausgeglichen. Anders dagegen entwickelten sich die Verhältnisse auf dem Sektor der Versorgung mit tierischen Produkten. Die mangelhafte Kraft-futtermittellage zwang zu einer weitgehenden Einschränkung des Viehstapels und einer Anpassung an eine möglichst wirtschaftseigene Futtergrundlage. Die Viehbestände wurden 1942 im Vergleich zu 1940/41 auf folgenden Stand gebracht.

1940 1942 Rindvieh 2.6 Mill. Stck. 2.2 Mill. Stck. Schweine 1.8 Mill. Stck. 400.000 Stck. Hühner 33 Mill. Stck. 3 Mill. Stck.

Hierbei ergaben sich laufend Widerstände seitens der Viehhalter, sodass die Verminderung auf dem Wege der zwangsweisen Ablieferung durchgeführt werden musste. Die erlaubte Viehhaltung wurde einer ausserordentlich scharfen Kontrolle unterstellt. Trotzdem ergab sich im Mai des Jahres bei den Rindviehbeständen ein Mehr von rd. 300.000 Kälbern, das das Milchaufkommen um einen wesentlichen Prozentsatz herabdrückte. Die Beschränkungen des Viehstapels sowie die infolge der mangelhaften Futtermittellage verminderte Leistungsfähigkeit der Produktion an Fleisch, Fett, Milchproduktion und Eiern - die Düngemittellage wurde durch den Ausfall von Naturdünger ebenfalls stark beeinflusst - machte eine Bewirtschaftung der vorhandenen Nahrungsgüter erforderlich, die erheblich über die im Reich geltende Norm hinausging. Die Erfassung erfolgte durchweg auf dem Wege der Zwangsablieferung zu vorgeschriebenen Preisen. Neben den sich hierbei ergebenden Klagen bäuerlicher Kreise, dass die Erzeugervergütungen in keinem Verhältnis zum Aufwand ständen, bot

Nederlandse historische bronnen 1 378 der Schwarz- und Schleichhandel eine willkommene Gelegenheit, einen grossen Teil der zur Ablieferung vorgeschriebenen Produkte zu erheblich höheren Preisen abzustossen und damit dem Bauern einen nennenswerten Überverdienst zu verschaffen. Auf dem Milchsektor beispielsweise trug dieser Umstand neben den vorerwähnten Gründen für den Rückgang (Futtermangel, Kälberaufzucht) dazu bei, die Milchablieferung zeitweilig um etwa 42% zu vermindern. Erst dadurch, dass dem Generalsekretär für die Landwirtschaft die Befugnis erteilt wurde, gegen säumige Bauern, die ihrer Ablieferungspflicht nicht nachkamen, mit den schärfsten Massnahmen, wie Viehentzug, zeitweiliger Aberkennung der Betriebsführereigenschaft und hohen Geldstrafen, vorzugehen, konnten diese Misstände bis zu einem gewissen Grade abgestellt werden. Die Durchführung der auf die Gesamtversorgungslage abgestellten Rationierung stiess in der Zuteilung der jeweils zur Verfügung stehenden Wochenrationen auf keine nennenswerten Schwierigkeiten. Anlass zu Klagen gab dagegen teilweise die Rationshöhe, die durchgängig hinter der des Reiches zurückblieb, besonders bei den Sätzen für Schwer- und Schwerstarbeiter. Für Normalverbraucher betrugen die Lebensmittelsätze je Kopf und Woche für die hauptsächlichen Nahrungsmittel in Gramm:

Brot Butter (Fett) Fleisch Kartoffeln Anfang 1942 1870 200 250 3500 Einde 1942 1870 146 250 4000

Eine vorübergehende Heraufsetzung der Fleischration auf 300 Gramm wurde kurz vor dem Weihnachtsfest wieder reduziert. Das Kartensystem wurde in sehr straffer Form durchgeführt und auf alle bewirtschafteten Waren bis inl einzelne gehend ausgedehnt. Aus reichsdeutschen Kreisen erfolgten mehrfach während des Jahresablaufes Klagen über die Ausgleichung der Rationssätze für Reichsdeutsche an die der Niederländer. Hierin wurde und wird auch jetzt noch eine Unbilligkeit erblickt, die sich mit dem Ansehen des Reiches nicht in Einklang bringen lasse, zumal dabei berücksichtigt werden müsse, dass es für die Deutschen bei der überwiegend ablehnenden Haltung der niederländischen Bevölkerung erheblich schwerer sei, die zustehenden Lebensmittel-Mengen ausreichend

l Sic.

Nederlandse historische bronnen 1 379 und in einwandfreier Qualität zu erwerben. Mehrfach wurde diese Lage zu dem Hinweis benutzt, dass damit die Reichsdeutschen gezwungen seien, sich gleichfalls, wie es auch tatsächlich in vielen Fällen gemeldet wurde, am Erwerb von Schwarzwaren zu beteiligen. Bemerkenswert hinsichtlich der Gesamtversorgungslage auf dem Ernährungsgebiet ist die Tatsache, dass es trotz einer stetigen Verschlechterung der Ernährungslage nicht zu Unruhen unter der Bevölkerung gekommen ist.

Handel:

Die Lage im niederländischen Handel war im Jahre 1942 in zunehmendem Masse durch die verstärkten Mangelerscheinungen auf allen Sektoren dieses Wirtschaftszweiges gekennzeichnet. Die allgemeine Warenverknappung hatte in vielen Handelszweigen, wie aus verschiedentlich in Erscheinung getretene Klagen erkennbar wurde, durch Verminderung der Umsätze gewisse Rückwirkungen auf die Rentabilität der Betriebe. Einschneidende Massnahmen, die sich sowohl in der Bevölkerung, als auch im Handel selbst stimmungsmässig ungünstig auswirkten, waren nicht zu vermeiden. Es galt auch hier die im Interesse der Kriegswirtschaft an die niederländische Gesamtwirtschaft zu stellenden Anforderungen unter Zurückdrängung mancher Bedürfnisse des Käuferpublikums zu meistern, ohne dass jedoch bei der. breiten Masse des niederländischen Volkes aufgrund der gegnerischen Einstellung hierfür das nötige Verständnis vorhanden war. Die rapide Abnahme der sowohl im Handel als auch in vielen Haushaltungen vorhanden gewesenen Vorräte trat immer mehr in Erscheinung, führte zu einer, das Angebot immer mehr übersteigenden Nachfrage und auf manchen Gebieten zu einer Kaufpsychose, die ihrerseits wiederum dazu beitrug, die Ware vom regulären Markt verschwinden zu lassen. Die Gesamtheit dieser Faktoren, zu denen andere Momente hinzutraten, führte dazu, dass der Schwarzhandel sich die auf dem normalen Markt nicht mehr mögliche Bedarfsdeckung zunutze machte. Bereits zu Beginn des Jahres 1942 gelangte der Schwarzhandel zur vollen Blüte. Die ihm innewohnende preissteigernde Tendenz nahm mit seiner Entwicklung immer schärfere Formen an und hatte schliesslich Überteuerungen zur Folge, die das Vielfache der normalen Friedenspreise ausmachten. Die verschärfte Bekämpfung des Schwarzhandels, die auf einzelnen Gebieten auf nicht unbeachtliche Erfolge zurückblicken kann, sowie die bessere Ausgestaltung der Preisüberwachung waren im Ganzen gesehen

Nederlandse historische bronnen 1 380 nicht in der Lage, diesen Erscheinungen nennenswerten Einhalt zu gebieten. Eine gewisse Rolle spielte hierbei die nicht immer konsequente Verfolgung derartiger Erscheinungen durch niederländische Instanzen, die zu beweisen nur schwer möglich ist, sowie die in vielenm unverständlich milde Bestrafung durch niederländische Gerichte. Die auf Befehl des Reichsmarschalls31 durchgeführte Konzentration der Erfassung ungeklärter Waren aus dem Schwarzen Markt mit dem Ziel der Nutzbarmachung für die Kriegswirtschaft und der Beseitigung der das deutsche Ansehen herabsetzenden Konkurrenzkäufe deutscher Dienststellen und Organisationen war trotz der ohne Zweifel umsatzmässigen Erfolge dieser Aktion in niederländischen wie auch in reichsdeutschen Kreisen Gegenstand zunehmender Kritik. Die Unmöglichkeit einer Tarnung dieser Käufe führte niederländischerseits zu dem deutlich erkennbaren Vorwurf an die Besatzungsmacht, einerseits derartige Erscheinungen unter strengste Strafen zu stellen, zum anderen jedoch das Verbotene in steigendem Umfange selbst zu tun. Die Folge war das Bestreben niederländischer Instanzen, derartigen Fällen besonders nachzugehen und sie bei jeder erkennbaren deutschen Beteiligung den deutschen Verfolgungsbehörden zu präsentieren. Darüberhinaus wiesen die niederländischen Bewirtschaftungsorgane auf die sich aus diesen Einkäufen ergebende Zerrüttung des Bewirtschaftungsgefüges durch ein latentes Absaugen sogenannter weiser Waren in den Schwarzen Markt hin, eine Einstellung, die auch von einzelnen deutschen Instanzen geteilt wird. Die sich aus dieser Entwicklung ergebenden Überschneidungen machten eine klare Abgrenzung der Befugnisse der Verfolgungsorgane notwendig, die durch eine Anordnung des Reichskommissars für die besetzten niederländischen Gebiete erfolgte, wobei allerdings die Ausarbeitung des technischen Verfahrens bis Ende der Berichtszeit noch nicht zu einem vollen Abschluss gekommen ist. Die an der Durchführung der Gesamtaktion erhobenen Kritiken beziehen sich insbesonders auf die Unkontrollierbarkeit der zwangsläufig zu beteiligenden Untervermittler-, Agenten- und Zuträgerkreise die sich zumeist aus zweifelhaften Elementen zusammensetzen und deren Tätigkeit lediglich von dem Gesichtspunkt des zu erzielenden persönlichen Gewinnes bestimmt würde. Auch an einzelnen, mit der zuständigen deutschen Dienststelle direkt zusammenarbeitenden, zum Teil reichsdeutschen Personen, wird in positiven Kreisen ein ähnlicher Masstab angelegt und auf die im Hinblick auf die

m Vermoedelijk in te voegen: Fällen. 31 H. Goerïng.

Nederlandse historische bronnen 1 381

Opfer der Front nicht zu verstehenden hohen Einkommen aus der Durchführung einer kriegsnotwendigen Aufgabe sowie auf den sich daraus ergebenden, nicht zu rechtfertigenden Lebensstandard hingewiesen. So wird z.B. nicht verstanden, dass bei der Durchführung derartiger Einkäufe von untergeordneten Einkäufern noch schwere 12-Zylinder-Wagen gefahren werden, die sogar von den gleichen Personen zu Fahrten in das Reich benutzt werden. Zu den wirtschaftlichen Auswirkungen des gesamten Schwarzhandels wird neben den erwähnten Rückwirkungen auf das Bewirtschaftungsgefüge immer wieder darauf aufmerksam gemacht, dass das erhebliche Anschwellen des Schwarzpreisniveaus naturgemäss eine eindeutige Benachteiligung der breiten, minderbemittelten Schichten der Bevölkerung bedinge, die zu einem nicht zu unterschätzenden Teil kaum noch in der Lage seien, die ihnen zustehenden Warenmengen zu erwerben und dadurch gezwungen würden, ihrerseits durch den für sie zum Teil zwingenden Verkauf von Lebensmittelmarken und Textilpunkten sich die Einkaufsmöglichkeiten für den lebensnotwendigen Bedarf zu sichern. Ferner wird aus Fachkreisen auf die sich aus den ansteigenden Schwarzpreisen ergebenden inflatorischen Gefahren aufmerksam gemacht (Notwendigkeiten der im Schwarzhandel erforderlichen Bereithaltung grosser Bargeldmengen), und in diesem Zusammenhang auf das Anwachsen des Zahlungsmittelumlaufes hingewiesen, der Ende des Jahres 1942 (November) eine wöchentliche Zunahme von 2,78 % des Umlaufes vom Mai 1940 betrug. gegenüber einer wöchentlichen Zunahme von 0.70 % im März 1942. Als Auswirkung der Warenverknappung ist ferner auf die ebenfalls in Erscheinung getretene Unsitte des Warentauschhandels hingewiesen. Kopplungsverkäufe und Warenabgaben an ‘bevorzugte Kunden’ waren und sind auch heute noch - nach sich immer wiederholenden Meldungen - an der Tagesordnung, wobei aus reichsdeutschen Käuferkreisen vielfach auf die erkennbare Benachteiligung durch deutschfeindliche Handelskreise hingewiesen wird. Abschliessend ist die Ende des Jahres 1942 durchgeführte ‘Weihnachtsstossaktion’ des Reichsmarschalls zu erwähnen, im Verlaufe derer ein grosser Teil der Warenbestände der Fabrikation und des Grosshandels mit dem Ziele beschlagnahmt wurde, sie dem deutschen Volke zur Deckung des Weihnachtsbedarfes zur Verfügung zu stellen. Stimmungsmässig hatte die Aktion in der Bevölkerung negative Auswirkungen und führte zu gehässigen Bemerkungen über die ‘Ausplünderung der Niederlande’ durch die Besatzungsmacht. Im Einzelhandel ging man nach einzelnen Meldungen zur Zurückhal-

Nederlandse historische bronnen 1 382 tung eigener Bestände über, um sie einmal einem ähnlichen Zugriff zu entziehen und anscheinend auch, um nach Ablauf der Weihnachts-zeit diese Waren dem niederländischen Publikum mit allerdings guten Gewinnchancen anzubieten. Die an der Durchführung der Aktion, zum Teil aus dem Reichsgebiet, erhobenen Kritiken beziehen sich im überwiegenden Masse auf die qualitative Beschaffenheit der aufgekauften Waren, die vielfach aus ausgesprochenem Schund und Kitsch bestanden hätten und zum Teil im Reich direkt in den Osten weitergeleitet wurden. Eine der Ursachen dieser Erscheinungen wird in reichsdeutschen Kreisen darin erblickt, dass den Aufkäufern eine Umsatzprovision (3½ %) zugestanden wurde, die wiederum das Bestreben ausgelöst haben könne, zwecks Steigerung des Umsatzes Waren um jeden Preis und ohne Rücksicht auf Qualität und Geschmack anzuliefern.

Banken, Börsen und Versicherungen:

An den niederländischen Geld- und Kapitalmarkt wurden auch im Jahre 1942 nicht unbeträchtliche Anforderungen gestellt. Der grosse Geld bedarf des Staates zur Aufrechterhaltung seiner inneren Verpflichtungen und seiner Zahlungen an die Besatzungsmacht, der durch das Steueraufkommen allein nicht gedeckt werden konnte, stellte auch die Niederländische Bank vor grosse Aufgaben, die mit Unterstützung der zuständigen Besatzungsbehörden erfüllt werden konnten. Die Niederländische Bank hat sich als Staatsbank und Zentral-noten-Institut oft nach Überwindung von Schwierigkeiten wirtschaftlicher und politischer Art ihren Aufgaben gewachsen gezeigt. Das über Erwarten gute Gelingen der 3½ %igen niederländischen Staatsanleihe von 1 Milliarde Gulden, die anfangs November 1942 zur Zeichnung aufgelegt wurde, ist nicht zuletzt auf das Konto dieses Institutes zu setzen. Auch ist es dieser Bank zu verdanken, dass der Anleihe-Markt nicht nur stabil geblieben ist, sondern sich das Kursbild nicht unwesentlich gebessert hat. Politischer und wirtschaftlicher Bedenken wegen konnte die geplante Veröffentlichung eines Bankgesetzes nach dem deutschen Vorbild mit dem Ziele, der Staatsbank die Stellung zu verschaffen, die ihr zur Erfüllung grosser Aufgaben gebührt, noch nicht erfolgen; sie ist verläufig zurückgestellt worden. Die Hauptposten des Ausweises der Niederländischen Bank haben in der Berichtszeit eine beachtliche Zunahme erfahren. Auf der Ak-

Nederlandse historische bronnen 1 383 tivseite ist die Zunahme des Postens ‘Auslandswechsel’ um nahezu das Doppelte seit Ende 1941 auffallend. Dieser Posten resultiert zur Hauptsache aus Reichsmarkforderungen; er hat am 29.12.41 rund 930 Millionen Gulden betragen und erscheint in dem Ausweis der Niederländischen Bank Ende Dezember 1942 mit rund 1740 Mill. Gulden. Der ferner in der Aktiva ausgewiesene Goldbestand von rund 1000 Millionen Gulden ist gegen das Vorjahr kaum verändert. Da sich der grösste Teil des Goldes der Staatsbank - und zwar etwa rund 800 Millionen Gulden - im feindlichen Ausland befindet, z.Zt. also als Währungsdecke ausscheidet und der Rest nach Deutschland gegangen ist, muss dieser Posten als Scheinziffer bezeichnet werden. Jedenfalls aber kann gesagt werden, dass seit dem 10.5.40 die für den Notenumlauf erforderliche Golddeckung von 40% kaum noch vorhanden ist. Aus diesem Grunde wurden Ende Märze 1942 neben dem Gold die Auslandsguthaben der Niederländischen Bank als gesetzliche Deckungsgrundlage zugelassen. In der Praxis bedeutet dies unter den derzeitigen Verhältnissen, dass die Reichsmarkguthaben der Niederländischen Bank, die sonstige Forderungen von Belang auf das Ausland nicht hat, die Deckung für die niederländische Währung sind. Der Notenumlauf ist von 2116 Millionen Gulden per 29.12.1941 auf 3034 Millionen Gulden per Ende Dezember 1942 gestiegen. Ursächlich für die enorme Zunahme des Notenumlaufs sind besonders die gesteigerten Lebenshaltungskosten, die Zunahme der Beschäftigten, eine hohe Kassenhaltung der Wirtschaftsbetriebe, das Einströmen von Reichsmark seit Aufhebung der Devisengrenze und nicht zuletzt der Schleichhandel bei ganz erheblich verteuerten Preisen, der aus naheliegenden Gründen (Regulierung ausschliesslich durch Barzahlung) einen beträchtlichen Teil der in Umlauf gesetzten Noten bindet. Obgleich die Abschlussziffern der niederländischen Banken für das Jahr 1942 noch nicht vorliegen, muss aufgrund der bislang veröffentlichten Dreimonats-Bilanzen der vier bedeutendsten Kreditbanken, der Amsterdamschen Bank, der Rotterdamschen Bankvereeniging, der Inkasso-Bank und der Twentschen Bank damit gerechnet werden, dass sich das am 31.Dezember 1942 abgelaufende Geschäftsjahr wenig günstiger entwickelt hat als das Jahr 1941. Die Handelsmaatschappij H. Albert de Bary & Co., Amsterdam, welche im Laufe des Januar 1943 das Ergebnis ihres am 30.9.1942 abgeschlossenen Geschäftsjahres der Oeffentlichkeit vorlegte und in ihrer Bilanz einen gegen das vorhergehende Buch-Jahr um hfl. 120.000, - geringeren Gewinn auswies, dürfte hierfür den Beweis geliefert ha-

Nederlandse historische bronnen 1 384 ben, wenn auch der Geschäftsumfang dieses Bankhauses bei weitem nicht an den einer der obengenannten Grossbanken heranreicht. Für die grosse Geldflüssigkeit der niederländischen Wirtschaft legen die Ziffern der vier niederländischen Grossbanken, die zuletzt für 30.9.1942 vorliegen, ein beredtes Zeugnis ab. Gleichzeitig sind aus diesen Ziffern die erheblich zurückgegangenen Geschäftsmöglichkeiten für die Kredit-Institute zu erkennen. Die Debitoren der vier niederländischen Grossbanken, die per 30.4.1940 mit 298 Millionen Gulden ausgewiesen wurden, erscheinen in der letzten Dreimonats-Bilanz per 30.9.1942 nur noch mit 132 Millionen Gulden, während die Kreditoren vom 30.4.1940 bis 30.9.1942 von 482 Millionen Gulden auf 964 Millionen Gulden angewachsen sind. In dem gleichen Zeitraum hat durch das Darniederliegen des Überseehandels das Wechselgeschäft dieser Banken eine sehr beachtliche Abnahme erfahren. Die Wechselschuldner, die per 30.4.1940 mit 24 Millionen Gulden erschienen waren, werden per 30.9.1942 nur noch mit 2 Millionen Gulden ausgewiesen, während das Akzeptgeschäft, also die Wechselverpflichtungen der vier Banken, die am 30.4.1940 13 Millionen Gulden betragen haben, schon seit längerem in den Dreimonats-Bilanzen mit Null erscheinen. Es liegt also klar auf der Hand, dass die nicht unbeachtliche Abnahme des Kredit- und Wechselgeschäftes, das die Haupteinnahmequelle der Kreditbanken in normalen Zeiten darstellt, die Gewinn- und Verlustrechnungen der Banken nicht unwesentlich beeinflusst. Zwar ist es den Banken möglich, erhebliche Mittel in Schatzwechseln unterzubringen, jedoch ist dieses Geschäft, obgleich es eigentlich mit keinerlei Risiken für die Banken verbunden ist, erheblich weniger einträglich. Der grosse Geldbedarf des niederländischen Staates wird zu einem wesentlichen Teil durch Ausgabe von Schatzwechseln gedeckt, von welchen die vier Grossbanken per 30.9.1942 für 997 Millionen Gulden gegenüber 165 Millionen Gulden per 30.4.1940 in ihren Portefeuilles hatten. Von Januar 1942 bis zum 30.9.1942 wurden vom niederländischen Staat für rund 1138 Millionen Gulden Schatzwechsel ausgegeben, von welchen die Niederländische Bank 225 Millionen Gulden aufgenommen hat, während der Rest im offenen Markt untergebracht wurde. Auf dem Gebiete des niederländischen Hypothekenbankwesens machten sich im Jahre 1942 Konzentrationsbestrebungen bemerkbar, die jedoch bislang zu keinem nennenswerten Resultat führten. In den verhältnismässig kleinen Niederlanden existieren z.Zt. noch an mehr oder weniger bedeutenden Hypothekenbanken 21 Institute.

Nederlandse historische bronnen 1 385

Diesen Banken ist es bei der derzeitigen Lage am Geld- und Kapitalmarkt fast unmöglich, neue Hypotheken auf rentabler Basis abzuschliessen, da sie nicht nur einen grossen Konkurrenzkampf unter sich durchzustehen, sondern mit der nicht unbeachtlichen Rivalität der Lebensversicherungsgesellschaften zu rechnen haben, wobei nicht vergessen werden darf, dass auch von privater Seite die Nachfrage nach der Unterbringung von Geldern in Hypotheken ständig zunimmt. Während die Hypothekenbanken fast ausschliesslich von der Marge zwischen Pfandbriefzins und Hypothekenrente existieren müssen, sind die Lebensversicherungsgesellschaften in der Lage, Hypotheken zu einem Zinsfuss auszuleihen, mit welchem die Hypothekenbanken nicht konkurrieren können. Von privater Seite wird Geld zu noch niedrigeren Sätzen angeboten. Die Konvertierung der von den Hypothekenbanken ausgegebenen Pfandbriefe zu niedrigeren Zinssätzen ist bis auf weiteres nicht möglich. Dazu kommt die rückläufige Bewegung des Hypothekenbesitzes dieser Banken durch dauernde Rückzahlungen. Die ungünstige Entwicklung bei den Hypothekenbanken hält bereits seit 1934 an und wird durch Ziffern, welche die bei der Vereinigung von Direktoren von Hypothekenbanken angeschlossenen Institute veröffentlicht haben, wonach der Hypothekenbesitz von rund 1024 Millionen Gulden im Jahre 1934 auf rund 690 Millionen Gulden zurückgegangen ist, am besten veranschaulicht. In letzter Zeit kommt noch erschwerend hinzu, dass infolge zwingender Kriegsmassnahmen die Räumung des Küstengebietes durchgeführt wird, womit die Enteignung vieler Hypothekenpfand-Objekte zwecks Abbruch der Gebäude verbunden ist. Diejenigen Pfandobjekte, die im Zuge der Befestigung des Küstenstreifens nicht dem Abbruch anheim fallen, aber geräumt werden müssen, sind infolge Leerstehens nicht nur der allmählichen Verwahrlosung, sondern auch etwaigen direkten Kriegseinwirkungen ausgesetzt. Dadurch tritt entweder eine nicht unerhebliche Wertminderung, wenn nicht sogar eine vollständige Entwertung vieler Pfandobjekte ein. Dem Konkurrenzkampf der Hypothekenbanken unter sich hat inzwischen der Staat insofern zu begegnen versucht, als er Mindestsätze für Hypothekengelder, welche von diesen Instituten ausgeliehen sind oder ausgeliehen werden, festgesetzt hat. Im Berichtsjahr hat sich die Einlage-Entwicklung bei den niederländischen Sparkassen günstiger gestaltet als in den beiden vorhergehenden Jahren. Das gilt sowohl für die niederländische Reichspostsparbank, wie auch für die allgemeinen Sparbanken. Obgleich die Furcht vor einer Entwertung des Guldens, die eine Hauptursache

Nederlandse historische bronnen 1 386 für den Rückgang der Einlagen in den Jahren 1939 und 1940 war, noch nach wie vor nicht nur in der breiten Masse des Volkes, sondern auch in weiten Kreisen desn niederländischen Wirtschaft besteht, andererseits aber das Publikum - mit Ausnahme der an der Börse interessierten Volksschicht - keine geeignete Anlagemöglichkeiten sieht, nehmen die Spareinlagen ständig zu. Man muss sich demnach davor hüten, das Anwachsen der Spareinlagen als ein Zeichen von Sparfreudigkeit zu betrachten. Während noch im Jahre 1941 besonders bei der Reichspostsparbank die Einlagen zum 43,8 Millionen Gulden unter den Auszahlungen zurückgeblieben waren, hat der Einlagenüberschuss bei diesem Institut in den Monaten Januar bis November 1942 44,2 Millionen Gulden betragen. Die allgemeinen Sparbanken weisen für den gleichen Zeitraum einen Einlagenüberschuss von 39,7 Millionen Gulden aus. Der Einlagenbestand hat sich seit dem 1.1.1942 wie folgt entwickelt:

1) Reichspostsparbank 486,5 Millionen Gulden am 1.1. 1942 530,7 Millionen Gulden am 30.11.1942 2) allgemeinen Sparbanken 430,3 Millionen Gulden am 1.1. 1942 470,0 Millionen Gulden am 30.11.1942

Auf dem Gebiete des niederländischen Börsenwesens ist eine aktivere Betätigung der Niederländischen Bank als Aufsichtsbehörde unerlässlich. Die Verhältnisse an der Amsterdamer Wertpapierbörse, die gerade im verflossenen Jahr zu unerhörten Auswüchsen bei der Kursbildung führten, haben mit aller Deutlichkeit den Beweis dafür geliefert, dass die Börse nicht noch weiterhin ungehindert als Schauplatz politischer Demonstrationen und als Zentrale von Gerüchteverbreitern existieren darf. Die Hauptschuld für diese Zustände trägt der Börsenvorstand (Vorstand der Vereeniging vor den Effectenhandel), der gegen die Disziplinlosigkeit seiner Mitglieder, wenn er es wollte, durch geeignete Massnahmen längst hätte einschreiten müssen. Der Präsident der Niederländischen Bank32 ist zwar gewillt, den Börsenvorstand umzubilden, jedoch scheinen ihm z.Zt. noch geeignete Persönlichkeiten für die Umbildung zu fehlen, welche die Garantie dafür bieten, dass den derzeitigen Verhältnissen schleunigst ein Ende bereitet wird.

n Sic. 32 De zeer pro-Duitse NSB-er mr. M.M. Rost van Tonningen.

Nederlandse historische bronnen 1 387

Am Beginn des Jahres 1942 waren, ausgelöst durch die Kriegsgeschehnisse im Fernen Osten, bereits grosse Kurseinbrüche auf dem Markt der indischen Werte erfolgt, die dann bis in den März 1942 in ausserordentlichem Masse anhielten. Bereits im Januar wurde ein Beleihungsverbot für diese Werte erlassen, weil anzunehmen war, dass durch die damals in vollem Gange befindliche Besetzung der niederländischen Kolonien auf den malaiischen Inseln die dort arbeitenden niederländischen Gesellschaften nicht unbeträchtlich in Mitleidenschaft gezogen würden. Seit Mitte März etwa bewegten sich die Kurse für die niederländisch-indischen Werte sowie für Petroleum- und Schiffahrtswerte ohne ersichtliche wirtschaftliche Gründe nach oben. Bis in den August hinein traten Kurssteigerungen bei diesen Papieren ein, welche die in den ersten Monaten des Jahres erlittenen Kursverluste nicht nur ausglichen, sondern den an dieser Haussebewegung beteiligten Kreisen des Börsenpublikums ganz gehörige Gewinne brachten. Ein im August erlassenes Beleihungsverbot für Schiffahrts- und Petroleumwerte sowie eine im September angeordnete Anmeldepflicht für Wertpapierkäufe, die seit dem 1. Januar 1942 getätigt wurden und den Wert von hfl. 100.000, - übersteigen, hatten zwar vorübergehende Kursrückgänge zur Folge, jedoch setzte alsbald eine neue Haussewelle ein. Da bekannt geworden war, dass die obenerwähnten Massnahmen zu einem umfangreichen Schwarzhandel, der bereits in amerikanischen Zertifikaten, welche seit Juni 1941 nur noch mit besonderer Genehmigung des niederländischen Deviseninstitutes an der Börse gehandelt werden dürfen, in voller Blüte stand, führen würden, wurden Ende September 1942 ausserhalb der Börse, also ohne Beteiligung eines amtlich zugelassenen Maklers, ab 1.10.1942 getätigte Effektenverkäufe verboten. Die im November 1942 festgesetzten Stopkurse für die führenden Kolonial-, Schiffahrts- und Petroleumwerte führten dazu, dass eine grosse Nachfrage nach diesen Werten bis in die jüngste Zeit anhält, für die Papiere aber mangels genügenden Materials seit über zwei Monaten keine Notierung mehr vorgenommen werden kann. Aus diesem Grunde verlegte die Spekulation ihr Tätigkeitsfeld auf einige freie Werte, besonders aber auf Philips Gloeilampen und Unilever, deren Kurse seitdem in die Höhe schnellten. Da im Gegensatz zu den obenerwähnten Papieren die sog. deutschorientierten Werte, d.h. die Anteile derjenigen Unternehmen, die ausschliesslich für die Kriegswirtschaft arbeiten und zum Teil unter deutschem Einfluss stehen, von der Haussebewegung bislang nicht erfasst worden sind, obgleich bei diesen Papieren noch eine

Nederlandse historische bronnen 1 388 ziemlich gute Rendite besteht, müssen die Haussetendenzen an der Amsterdamer Börse als eine gegen das Reich gerichtete politische Demonstration gewertet werden. Das niederländische Versicherungswesen hat sich im Jahre 1942 zufriedenstellend entwickelt, was besonders für die Sparte Lebensversicherungen zutrifft. Auf diesem Versicherungsgebiet waren Neuabschlüsse von Versicherungsverträgen infolge der herrschenden Geldfülle in erhöhtem Masse zu verzeichnen. Weniger befriedigend waren in dem Berichtsjahr das Feuer-, Einbruchs- und Diebstahlgeschäft. Die Gründe hierfür sind in der erhöhten Schadensfrequenz zu suchen und zwar in dem Zunehmen von Schadensfällen, die durch die Kriegsverhältnisse bedingt waren. Feuerschäden haben meist aus Sabotageursachen zugenommen und die Versicherungsgesellschaften nicht unwesentlich belastet. Diebstähle und Einbrüche sind zum grossen Teil durch die allgemeine Warenmangellage in erschreckendem Masse gestiegen. Soweit sich hier jetzt übersehen lässt, haben bei einer Anzahl von Risiken wie z.B. bei Lebensmitteln, Textilien, Rauchwaren und einer ganzen Reihe anderer Güter die laufenden Prämieneinnahmen nicht ausgereicht, die Schäden zu decken, sodass teilweise auf Reserven zurückgegriffen werden musste. Die Beteiligung deutscher Gesellschaften am niederl. Versicherungsgeschäft hat sich weiterhin gut entwickelt, jedoch gab die Tatsache, dass die deutschen Versicherer, welche anstelle der englischen und französischen Gesellschaften in das niederl. Geschäft eingeschaltet wurden, vorwiegend nur die Grossrisiken über hfl. 200.000, - übernahmen, zu denken Anlass, weil sich dieses Geschäft, das zudem noch oft mit grösseren Risiken verbunden ist, für die Dauer nicht so günstig gestalten dürfte. Die risikovollen Versicherungen wurden früher von ‘Lloyds’ gedeckt, die pro Saldo zwar an diesem Geschäft verloren, dafür aber einen Ausgleich durch gute Einnahmen aus anderen Versicherungsverträgen hatten. Es wäre wünschenswert, wenn die deutschen Gesellschaften an dem gesunden, sog. Einfachgeschäft, das bislang fast ausschliesslich den niederländischen Gesellschaften zugeflossen ist, eine angemessene Beteiligung erhalten würden. Im Verlauf der Berichtszeit wurden Richtlinien für die Beschränkung von Veröffentlichungen im Bereiche der Wirtschaft erlassen, um zu vermeiden, dass Nachrichten über Versicherungsunternehmen und -Objekte nach dem Ausland gelangen. Die von niederländischen Gesellschaften versicherten wehrwirtschaftlich wichtigen Betriebe wurden insofern unter besonderen Schutz gestellt, als e-

Nederlandse historische bronnen 1 389 durch Einschaltung deutscher Firmen vermieden wird, den niederländischen Versicherungsfirmen Einblick in diese Betriebe zu gewähren sowie Unterlagen, z.B. Zeichnungen, Grundrisse, Berichte usw. in die Hand von Niederländern gelangen zu lassen. Die Neuorganisation des ländlichen Versicherungswesens auf Gegenseitigkeit, das ungefähr 200 Vereine und Genossenschaften umfasst, ist bereits zu Beginn des verflossenen Jahres beschlossen worden. Dadurch soll erreicht werden, dass unter Belassung ihrer Selbständigkeit diese Vereine und Genossenschaften auf dem Verordnungswege in einer Zentral-Anstalt zusammengefasst werden. Nach aussenhin wird demnach die Zusammenfassung kaum in Erscheinung treten. Eine Verordnung, für welche umfangreiche Vorarbeiten noch nicht abgeschlossen sind, liegt im Entwurf vor.

Finanzen:

Die Haushalte des niederländischen Staates, der Provinzen und Gemeinden sind auch im Jahre 1942 recht angespannt gewesen. Die Staatsausgaben sind trotz erhöhten Steueraufkommens, das für 1942 mit rund 1 Milliarde Gulden gegen 650 Millionen Gulden im Jahre 1940 genannt wird, angewachsen. Seit dem 1. April 1942 beteiligen sich die Niederlande an den deutschen Kriegskosten mit einem monatlichen Beitrag von 50 Mill. Reichsmark, ausser den Besatzungskosten. Die schwebende Staatsschuld ist seit dem 31.12.1941 von rund 1940 Mill. Gulden auf rund 2630 Mill. Gulden gestiegen. Am 31.5. 1940 hat sie rund 810 Mill. Gulden betragen. Zur Hauptsache ist die schwebende Schuld durch die Ausgabe von Schatzwechseln gedeckt, von welchen am 31.12.1942 für etwa 2450 Mill. Gulden gegen rund 1550 Mill. Gulden am 31.12.1941 untergebracht waren. Die konsolidierte Staatsschuld ist im Berichtsjahr von etwa 4500 Mill. gulden auf rund 5500 Mill. Gulden gestiegen, sodass die Gesamtverschuldung der Niederlande auf rund 7950 Mill. Gulden beziffert wird. Durch drei neue Steuern bzw. Steuererhöhungen, die im Mai 1942 beschlossen worden sind und mit rückwirkender Kraft am 1.1.1941 gelten hat man besonders die Kapitalgesellschaften getroffen, deren Erträgnisse nunmehr mit ca. 80 % vom Staate abgeschöpft werden. Es handelt sich bei der neuen Steuer um die Umwandlung einer bis zum Mai erhobenen Gewinnsteuer für Gesellschaften in eine Körperschaftssteuer und um die Einführung einer Gewerbe-

Nederlandse historische bronnen 1 390 steuer und einer Vermögenssteuer für Rechtspersonen, wodurch die steuerliche Belastung der niederländischen Wirtschaft ungefähr gänzlich den Reichsverhältnissen angepasst sein dürfte.

Industrie- und Energiewirtschaft:

Die Entwicklung auf dem industriellen Sektor war im Jahre 1942 massgeblich durch das Bestreben der deutschen Führungsstellen beeinflusst, die niederländische Industrie in verstärktem Masse nach den kriegswirtschaftlichen Erfordernissen auszurichten, und durch Anpassung der Fertigung an die durch die Rohstofflage und die arbeitseinsatzmässigen Notwendigkeiten bedingte Situation sowie durch eine weitgehende Hereinnahme reichsdeutscher Aufträge die industrielle Kapazität der deutschen Kriegswirtschaft nutzbar zu machen. Dieser Aufgabe diente in der Hauptsache die bereits Ende 1941 begonnene überbetriebliche Rationalisierung mit dem Ziel der Konzentration der Produktion auf die leistungsfähigsten Unternehmen unter gleichzeitiger Stillegung freiwerdender Kapazitäten, die straffere Ausrichtung der Rohstoff- und Energiebewirtschaftung, der Abzug überflüssiger Arbeitskräfte (siehe auch Arbeits- und Sozialwesen) und der Gesamtkomplex der Auftragsverlagerung. Die überbetriebliche Rationalisierung war nicht ohne Schwierigkeiten durchzuführen und fand naturgemäss in niederländischen Industriekreisen eine sehr unterschiedliche Aufnahme. Der innere Widerstand dieser Kreise, deren Bestreben es war - zumeist aus einer grundsätzlichen antideutschen Einstellung und der daraus resultierenden Ansicht eines für Deutschland zu erwartenden negativen Kriegsausganges - die eigene Fertigung nach Möglichkeit aufrecht zu erhalten, fand ihren Niederschlag in einer nur zögernden Mitarbeit, die durch den in den meisten Fällen nur schwer zu beweisenden Widerstand der niederländischen Instanzen einen nicht zu unterschätzenden Rückhalt fand. Für die deutschen Dienststellen war die Durchführung der Aufgabe erschwert durch das Fehlen entsprechender statistischer Unterlagen, die erst durch eigene Erhebungen geschaffen bzw. ergänzt werden mussten. Hinzu kam ein gewisses Auseinanderklaffen einzelner Aufgabenstellungen wie z.B. arbeitseinsatzmässige Erfordernisse und fabrikatorische Zielsetzungen. Zur Herstellung einer einheitlichen Linie und auch zur Verminderung des niederländischen Widerstandes, der sich diese Erscheinungen zunutze zu machen suchte, wurde bei der Rüstungsinspektion

Nederlandse historische bronnen 1 391 das Sonderreferat ‘Rationalisierung’ geschaffen, das nach anfänglichen Schwierigkeiten im Hinblick auf die Kompliziertheit der Aufgabe auf befriedigende Ergebnisse zurückblicken kann. Unterstützt wurde die allgemeine Linie der Rationalisierung und Konzentration durch teilweise einschneidende Massnahmen der Rüstungsinspektion auf dem Gebiet der Kohle- und Energieversorgung, die auf eine weitgehende Drosselung auch des industriellen Verbrauches hinausliefen. Bedingt waren diese Massnahmen in erster Linie durch die Rückläufigkeit der niederländischen Kohlenförderung bei gleichzeitig erhöhten Kohlenanforderungen des Reiches. Die Ursachen der Rückläufigkeit der Forderung sind vor allem in der Notwendigkeit der Heranziehung schlechter Flöze, in einer gewissen Leistungsminderung der Bergarbeiterschaft, die teilweise auf den mangelnden Willen zur Mitarbeit (Zunahme der Feierschichten), teils auf ernährungswirtschaftliche Schwierigkeiten zurückzuführen sein dürfte, zu suchen. Ihren letzten Niederschlag fand die Kohlensituation in der Verkündung eines sogenannten Kohlennotprogrammes, das eine nach den Kriegserfordernissen abgestufte Dringlichkeitsskala für die Belieferung vorsieht. Die Auswirkungen dieser Massnahme sind noch nicht zu übersehen. Trotz der deutscherseits ergriffenen Massnahmen zeigt das Gesamtbild der industriellen Fertigung auf dem zivilen Sektor noch ein - im Vergleich mit den Reichsverhältnissen - verhältnismässig vielgestaltiges Bild. Das Vorhandensein einer sogenannten ‘Talmi-Industrie’33 hat im Jahre 1942 nach wie vor die unverhältnismässig reichhaltige Herstellung entbehrlicher Waren, vor allem sogenannter ‘kunstgewerblicher Artikel’ zu meist überhöhten Preisen (z.B. Ziergegenstände aus Holz, Eisen, Keramik usw.) möglich gemacht. In positiv eingestellten niederländischen Wirtschaftskreisen wurde verschiedentlich kritisch auf diese Erscheinungen und auf die Notwendigkeit eines lückenlosen Systems von Herstellungsverboten hingewiesen, die auf wichtigen Gebieten, z.B. holzverarbeitende Industrie, noch fehlen bzw. kaum beachtet und niederländischerseits anscheinend auch nicht kontrolliert würden. Der Gesamteinsatz der niederländischen Industrie für deutsche Belange zeigt trotz der aufgezeigten Erscheinungen ein durchaus günstiges Bild. Nach Schätzungen der Zentralauftragsstelle Den Haag (Zast)34 arbeitet die niederländische Industrie zu rund 60% für

33 ‘Talmi’, eig. onecht goud. 34 ‘Zast’: Zentralauftragsstelle, een in sept. 1940 opgericht Duits bureau, dat de orders, afkomstig van de Duitse staats- en privésector, aan het Nederlandse bedrijfsleven coördineerde en controleerde.

Nederlandse historische bronnen 1 392 deutsche Zwecke und zu 40 % für den niederländischen Zivilsektor. Unterlagen für diese Schätzungen sind neben den von der ‘Zast’ erfassten echten Verlagerungen auch die innerholländischen Verlagerungen (Truppenaufträge über RM 10.000, -) sowie die Aufträge deutscher Rüstungsstellen in den Niederlanden. Seit Errichtung der ‘Zast’ haben beide Verlagerungen eine Gesamthöhe von rund 3.5 Milliarden hfl. erreicht. Im Vergleich zu Belgien/Nordfrankreich und zum Bereich des Militärbefehlshabers in Frankreich (je rund 4 Milliarden hfl.) unter Berücksichtigung der grösseren industriellen Kapazität dieser Gebiete, ist die in den Niederlanden erreichte Summe beachtlich. Zeitlich verteilte sich diese Auftragsentwicklung wie folgt:

Sept. 1940 bis März 1941 rd. 1,57 Milliarden April 1941 bis Dez. 1941 rd. 0,87 Milliarden 1942 rd. 1,05 Milliarden _____ Sa. rd. 3,49 Milliarden _____

Im Ganzen gesehen ist bei dieser Entwicklung zu berücksichtigen, dass die niederländische Industrie in den Jahren 1940 und 1941 (insbesondere 1940) aus eigenen, sehr reichen Rohstoffvorräten fertigen konnte, während im weiteren Verlauf der Entwicklung die Lohnfabrikation die Hauptrolle spielte. Erwähnenswert ist der Rückgang des Anteils der eisen- und metallverarbeitenden Industrie an der Gesamtauftragssumme, der auf einen zum 1.10.1942 durchgeführten Stopp in den Eisen- und Metallbezugsrechten und eine damit verbundene Annullierung vieler Aufträge zurückzuführen ist. Die Frage, ob die niederländische Industrie auch weiterhin in gleichstarkem Masse mit Verlagerungsaufträgen bedacht werden kann wird in Fachkreisen wenig positiv beantwortet. Eine Verminderung der Verlagerungsmöglichkeiten sei insbesondere bedingt durch die Erschöpfung der Rohstofflager, durch den fortlaufenden Arbeiterabzug und durch die starke Drosselung der Kohle- und Energiezuteilung. Hinsichtlich des Abzuges von Arbeitskräften wird darauf hingewiesen, dass bisher überwiegend die leistungsfähigsten Betriebe betroffen wurden. Auch bei den Verlagerungsaufträgen dürfte ausserdem die für den weiteren Kriegsverlauf zu erwartende Verschärfung der Dringlichkeitsabstufung der industriellen Fertigung ihre Rückwirkungen nicht verfehlen. Mit zunehmender Konzentration der industriellen Fabrikation dürfte ausserdem auch eine gewisse Streuung der Verlagerungsaufträge beseitigt werden, die nach verschiedenen Hinweisen zu gewissen Überschneidungen geführt hat.

Nederlandse historische bronnen 1 393

Die im Zuge der schärferen Einspannung der niederländischen Industrie deutscherseits in Angriff genommene stärkere Ausrichtung und Kontrolle der niederländischen Reichsbüros durch Einsetzung deutscher Bevollmächtigter (Herbst 1942) lässt die Hoffnung zu, dass die obenerwähnte stille Gegenarbeit vieler dieser Stellen stark eingedämmt wird. Aus positiven Wirtschaftskreisen wird hierzu jedoch aufmerksam gemacht, dass die Einflussnahme dieser Bevollmächtigten auf besondere Vollmachten gestützt sein müsse und ausserdem eine absolute Frage der Persönlichkeit sei. Wenn auch infolge der Kürze der Zeit noch kein Erfahrungsmaterial über die Auswirkungen der Massnahme[n] vorliegen kann, wird, wie aus Einzelstimmen zu erkennen ist, bereits jetzt darüber geklagt, dass es den Bevollmächtigten von sich aus nicht gestattet sei, Kündigungen auszusprechen, dass es jedoch anders kaum möglich sei, die geschlossene Abwehrfront der niederländischen Reichsstellen zu durchbrechen. In diesem Zusammenhang ist die Entwicklung der Organisation der gewerblichen Wirtschaft, deren Errichtung in ihren wesentlichen Teilen bereits zum Abschluss gekommen ist, zu erwähnen35. Diese, auf deutsche Veranlassung niederländischerseits errichtete Organisation gehört zu den nach wie vor umstrittensten auf dem gesamten Wirtschaftssektor. In positiven niederländischen Kreisen wird betont, dass zur Durchsetzung der kriegswirtschaftlichen Erfordernisse die Organisation der gewerblichen Wirtschaft bei auch nur einigem Willen zur Mitarbeit ein wichtiges Instrument der deutschen Wirtschaftsführung hätte sein können. Stattdessen sei von praktischer Arbeit im Laufe des letzten Jahres kaum etwas zu spüren gewesen, was im Hinblick auf die personelle Zusammensetzung der massgeblichsten Gruppen auch nicht weiter zu verwundern sei. In verschiedenen Kreisen wird die Organisation der gewerblichen Wirtschaft als ein Instrument zur Aufrechterhaltung des personellen status-quo bezeichnet. Eine wesentlich schärfere deutsche Einflussnahme auf die Zusammensetzung der Organisation der gewerblichen Wirtschaft und auf die Durchführung der ihr übertragenen Aufgaben sei unbedingt erforderlich, um auch hier die z.B. in Deutschland aus den Gesichtspunkten eines ‘totalen Krieges’ an die Wirtschaftsorganisationen gestellten Anforderungen zu erfüllen. Im Rahmen des Gesamteinsatzes der niederländischen Wirtschaft verdient auch der durch die Errichtung der Niederländischen Ost-

35 De door zg. Commissie-Woltersom gecreëerde organisatie van het bedrijfsleven in hoofdgroepen, vakgroepen, etc., met bepaalde regelende bevoegdheden. (zie E. Fraenkel-Verkade, ed., Correspondentie van mr. M.M. Rost van Tonningen ('s-Gravenhage, 1967), 218, 219.

Nederlandse historische bronnen 1 394

Compagnie (NOC) in die Wege geleitete wirtschaftliche Einsatz in den besetzten Ostgebieten der Erwähnung. Die mit Verordnung des Reichskommissars vom 6.6.42 gegründete Niederländische Ost-Compagnie fand zunächst innerhalb der niederländischen Wirtschaft nicht den breiten Widerhall, der für eine erfolgversprechende Ostarbeit erforderlich war. Diese mangelnde Resonanz in Wirtschaftskreisen war nach stimmungsmässigen Äusserungen, in erster Linie auf die nach Ansicht dieser Kreise zu starke parteipolitische Bindung der massgeblichen Persönlichkeiten der Gesellschaft zurückzuführen. Die gerade innerhalb der niederländischen Wirtschaft vorhandene gegnerische Einstellung war somit ein nicht zu unterschätzender Hemmschuh für die weitere Entwicklung der Gesellschaft und liess den Wunsch nach einer gewissen Entpolitisierung der Gesellschaftsorgane laut werden. Darüberhinaus bildete zunächst das der Gesellschaft verliehene Monopol den Gegenstand der Kritik. Die aus der letzten Frage entstandenen Reibungen wurden schliesslich im Interesse der Gesellschaft gelöst. Im Verlauf der weiteren Entwicklung hat die NOC. durch steigende Aktivität ihren Einfluss fraglos verbreiten können und insbesondere durch verschiedene grundsätzliche Abkommen mit dem Ostministerium und den Instanzen der besetzten Ostgebiete sowohl auf industriellem als auch ernährungswirtschaftlichem Gebiet die Voraussetzungen für einen erfolgversprechenden Einsatz niederländischer Firmen und Menschen geschaffen. Diese Voraussetzungen sowie die laufende Fühlungnahme mit der Wirtschaft selbst haben zur Folge gehabt, dass die der NOC. für den Osteinsatz zur Verfügung stehende Zahl von Firmen, Unternehmen und Menscheno wachsende Tendenz aufweist. Andererseits darf nicht verkannt werden, dass die militärische Entwicklung der letzten Wochen die Einsatzbereitschaft der niederländischen Wirtschaft für den Osten abgedämpft hat und sich [ent]sprechend dem allgemeinen Stimmungsbild der Bevölkerung auch in Wirtschaftskreisen Widerstände entwickeln. Anzeichen hierfür sind aus den verschiedensten Stimmungsäusserungen erkennbar. Für die NOC. dürfte es daher umsomehr von Bedeutung sein, dass auch die ihrem unmittelbaren Einfluss entzogenen Ursachen für eine Beeinträchtigung der Einsatzbereitschaft weitgehend vermieden werden. Hierzu sind in erster Linie jene Schwierigkeiten zu rechnen, die sich aus der Nichteinhaltung von zugesicherten Voraussetzungen im Osten ergeben. Schwierigkeiten dieser Art, z.B. auf dem Lohnsektor oder bei der Unterbringung von Arbeitskräften, werden durch den Briefverkehr

o Hierachter kennelijk weggevallen: eine.

Nederlandse historische bronnen 1 395 in den Niederlanden bekannt und geben der Gegenpropaganda Nahrung. Die weitere Entwicklung des Osteinsatzes dürfte in erster Linie von der Überwindung innerniederländischer, zumeist politisch bedingter Widerstände, von der Beseitigung der oben angedeuteten Erscheinungen sowie von der Entwicklung der militär-politischen Lage abhängen.

Arbeits- und Sozialwesen:

Das abgelaufenep Jahr brachte auf dem Gebiete des Arbeits- und Sozialwesens einige einschneidene Änderungen sowohl in der Gesamtgestaltung des sozialen Lebens als auch in einigen für niederländische Begriffe starken Eingriffen in das Privatleben des Einzelnen. Dies trifft vor allem für die Vermittlung von niederländischen Arbeitern nach Deutschland zu, die im vergangenen Jahre eine erhebliche Verstärkung erfuhr und die in dem gewünschten Masse nur durch Anwendung gewisser Zwangsmassnahmen durchzuführen war. Während in den Jahren 1940 und 1941 die Anwerbung von niederländischen Arbeitern für die Arbeit in Deutschland einzig und allein auf freiwilliger Grundlage erfolgte, wurde durch eine Verordnung des Reichskommissars vom 23.3.1942 die Ausweitung der für den Bereich der Niederlande schon bestehenden Dienstverpflichtung auf den Deutschland-Einsatz vorgenommen36. Schon einige Wochen vorher waren durch Verordnung des Reichskommissars vom 20.2.1942 über ‘Die Meldepflicht der Arbeitslosen’ alle männlichen und unverheirateten weiblichen niederländischen Staatsangehörigen und Staatenlosen vom 18. bis 40. Lebensjahr, die ihren Lebensunterhalt aus eigenen Einkünften nicht oder nicht vollständig zu bestreiten in der Lage waren, verpflichtet worden, sich bei ihrem zuständigen Arbeitsamt zu melden. Die Ernennung des Gauleiters Sauckel zum Generalbevollmächtigten für den Arbeitseinsatz brachte auch den Niederlanden erhöhte Aufgaben. Im April 1942 wurde die erste Sonderaktion Holland eingeleitet, die den Einsatz von 30.000 Metallfacharbeitern im Reich vorsah. Diese grosse Anzahl von Metallfacharbeitern war aus den damals noch vorhandenen rund 120.000 Arbeitslosen und 70.000 Notstandsarbeitern sowie durch freiwillige Werbung keines-

p Sic. 36 Men zie hiervoor en voor het volgende de desbetreffende passages in Sijes, Arbeidsinzet.

Nederlandse historische bronnen 1 396 wegs zu decken. Es wurde daher eine Überprüfung aller Betriebe des Metallsektors auf ihren Bestand an Facharbeitern durchgeführt, um festzustellen, welche Facharbeiter unter Berücksichtigung der wehrwirtschaftlichen Wichtigkeit der Betriebe, der vorliegenden Aufträge und der vorhandenen Facharbeiterdichte für den Deutschland-Einsatz freizustellen wären. Diese Arbeiter wurden aufgefordert, sich freiwillig für die Arbeit in Deutschland zu melden, mit dem Hinweis darauf, dass sie anderenfalls dienstverpflichtet würden. Die Aktion wurde trotz mannigfacher Schwierigkeiten - allerdings mit erheblicher zeitlicher Verzögerung - so gut wie 100%-ig durchgeführt. Bereits während dieser Aktion war eine beträchtliche Zunahme der sowohl von kommunistischer als auch von kirchlicher Seite gegen den Arbeitseinsatz nach Deutschland geführten Gegenpropaganda, die mit allen nur denkbaren Mitteln die Arbeiter aufzuhetzen versuchte, festzustellen. Trotzdem brauchte von dem Mittel der Dienstverpflichtung nur in verhältnismässig geringem Umfange Gebrauch gemacht zu werden, wobei sich die Anzahl der Dienstpflichtverweigerer - entgegen der Annahme verschiedener deutscher Dienststellen - in sehr engen Grenzen bewegte. Nicht zuletzt dürfte dieser Erfolg auf die in derartigen Fällen im Einvernehmen mit den Arbeitseinsatzbehörden sofort einsetzenden sicherheitspolizeilichen Massnahmen (Festnahme und Überführung in ein Arbeitserziehungslager im Reich) zurückzuführen sein. Erwähnenswert ist, dass auch von den betroffenen Betriebsführern sowie von den verschiedensten niederländischen und zum Teil auch deutschen Instanzen gegen den Abzug von Arbeitskräften unter Hinweis auf die unbedingte Kriegswichtigkeit einzelner Betriebe oder Wirtschaftssektoren starke Bedenken erhoben wurden, die in Einzelfällen wieder an Berliner Zentralstellen herangetragen wurden. Andererseits ergaben die Betriebsüberprüfungen die Berechtigung der getroffenen Massnahmen. So wurden auf diese Weise Betriebe ermittelt, die noch zu 100 % für entbehrlichen niederländischen Zivilbedarf arbeiteten, während andere Unternehmen offiziell zwar zu 80 % mit Wehrmachtsaufträgen belegt waren, jedoch tatsächlich nur zu [...]0 %q ihrer Kapazität mit deren Bearbeitung beschäftigt waren. Darüberhinaus wurde ganz allgemein neben einer in vielen Fällen ausserordentlich technischen Rückständigkeit eine arbeitseinsatzmässige interessante starke Übersetzung mit Arbeitskräften festgestellt. Die im Rahmen dieser Aktion zum ersten Male notwendig wer-

q Onleesbaar; wellicht ‘20%’.

Nederlandse historische bronnen 1 397 dende Dienstverpflichtung von niederländischen Arbeitern nach Deutschland führte zu einer Krise innerhalb der niederländischen Arbeitsämter. Neben erheblichen Bedenken, die von dem Generalsekretär des Departements voor Sociale Zaken, Verwij37, geltend gemacht wurden, erklärten ca. 20 Arbeitsamtsleiter bzw. Stellvertreter, dass sie die Durchführung der Dienstverpflichtung nicht mit ihrem Gewissen vereinbaren könnten und baten um ihre freiwillige Entlassung. Da diese grosse Zahl an Fachkennern nicht so schnell ersetzt werden könnte, wurde, um die Aktion nicht zu gefährden, bestimmt, dass die Dienstverpflichtung auch von den deutschen Fachwerbern unterschrieben werden könnte, worauf die meisten Amtsleiter ihre Entlassungsgesuche zurückzogen. Die Vermittlung von Arbeitskräften erlitt nach Abschluss dieser ersten Grossaktion keine Unterbrechung. Vielmehr musste den ständig wachsenden Anforderungen aus dem Reich Rechnung getragen werden, die sich allerdings nicht mehr lediglich auf Metallfacharbeiter beschränkten, sondern auch Hilfsarbeiter und Facharbeiter anderer Berufe steigend einsetzen. Die für die Monate September bis Dezember verlangte Zahl von 100.000 Kräften konnte jedoch nicht erreicht werden. Verhältnismässig günstig wirkte sich die von den Arbeitseinsatzbehörden zur Förderung des freiwilligen Arbeitseinsatzes eingerichteten offiziellen Werbebüros aus. Darüberhinaus jedoch musste auch weiterhin zu Abzügen aus Betrieben übergegangen werden, wobei grundsätzlich bei Betriebsuntersuchungen die 54stündige Arbeitszeit in der Woche zugrunde gelegt wurde. Wie aus verschiedenen Hinweisen ersichtlich war, wirkte sich bei diesen Abzügen die zu Beginn der Massnahmen noch nicht weit genug fortgeschrittene industrielle Konzentrations- und Stillegung[s]aktion insofern nachteilig aus, als eine erfolgversprechende, die Sollzahlen garantierende Koppelung beider Aktionen noch nicht möglich war. Die aus diesen Gründen durchgeführte gleichmässige Abziehung von Kräften - hinzu kamen noch Anforderungen für den Ausbau der Küstenbefestigungen - zog verschiedene Schwierigkeiten nach sich und gab wiederholt zu Beschwerden und Klagen über die Beeinträchtigung bestimmter Fertigungsprogramme Anlass. Die in der zweiten Hälfte des Jahres weiterhin ansteigende Hetzpropaganda gegnerischer Kreise (Flugblatt- und Flüsterpropaganda, Abhören von Feindsendern usw.) liess ausserdem die Bereitwilligkeit zum Einsatz absinken, sodass in steigendem Masse von der

37 Ir. R.A. Verwey.

Nederlandse historische bronnen 1 398

Dienstverpflichtung Gebrauch gemacht werden musste. In den letzt[en] Monaten musste die Feststellung getroffen werden, dass grosse Teile vermittelter Kräfte zu den festgesetzten Abfahrtszeiten nicht mehr erschienen. Teilweise betrug dieser Ausfall 50-75 %. Zu dieser unerfreulichen Entwicklung dürfte auch die aus technischen Gründen (fehlende Unterbringungsmöglichkeit im Reich) erfolgte zeitweilige Unterbrechung der sicherheitspolizeilichen Massnahmen, die in der Zwischenzeit wieder angelaufen sind, beigetragen haben. Trotzdem ist der Widerstand gegen den Einsatz in Deutschland im Zunehmen begriffen. Die restlose polizeiliche Erfassung der Dienstpflichtverweigerer stösst jedoch auf Schwierigkeiten, da die Aufgeforderten ihre Wohnungen verlassen und zunächst unauffindbar sind. Die infolge der zunehmenden Zahl dieser Fälle von der niederländischen Polizei durchzuführende Fahndung gibt ausserdem nicht die volle Gewähr für eine besonders nachdrückliche Verfolgung. Die flüchtigen Kräfte versuchen vielfach in anderen Berufen, vor allem in der Landwirtschaft Unterschlupf zu finden. Der in einigen Bezirken gemachte Versuch, die Aushändigung von Lebensmittelmarken an derartige Kräfte zu unterbinden, hat sich bisher noch nicht als absolut wirksames Mittel erwiesen, umsomehr als die Wirtschaftsämter nicht immer in der erforderlichen Weise mitarbeiten und eine bindende Anweisung an die Wirtschaftsämter durch die Zentralstelle deutscherseits bislang abgelehnt wurde. Eine Belastung für die zuständigen Dienststellen bedeuteten die nach wie vor in grösserer Zahl in Erscheinung getretenen vertragsbrüchigen Rückkehrer, die ihre Rückkehr mit den unterschiedlichsten Argumentationen zu rechtfertigen suchten, wie z.B. Krankheit, Nichteinhaltung der Lohnbedingungen usw.. Überprüfungen haben jedoch in der Mehrzahl der Fälle die Unhaltbarkeit dieser Angaben und damit die Unrechtmässigkeit der Rückkehr erwiesen. Die in Zusammenarbeit mit den Einsatzbehörden durchgeführte Erfassung und Behandlung dieser Kräfte, die nach Möglichkeit, im Bedarfsfalle über die Dienstverpflichtung, an ihren alten Arbeitsplatz zurückvermittelt werden, haben sich zufriedenstellend eingespielt, jedoch gelten auch für diese Kräfte die bei der Erfassung der zu vermittelnden Arbeitskräfte vorhandenen Schwierigkeiten. Insgesamt wurden im Jahre 1942 gut 100.000 Arbeitskräfte dem Reich zur Verfügung gestellt, sodass einschliesslich der Grenzgänger zur Zeit 300.000 Niederländer in Deutschland tätig sind, also ungefähr 10 % der werktätigon Bevölkerung. Ein vermehrter Kräfteeinsatz nach Deutschland wird nach den bisherigen Erfahrungen rigorosere Massnahmen erforderlich mach-

Nederlandse historische bronnen 1 399 en. Diese sind nach Ansicht von Fachkreisen auch deswegen notwendig, um die bisher noch nicht erfassten Berufsschichten dem Arbeitseinsatz nutzbar zu machen. Positive Kreise wiesen jedoch in diesem Zusammenhang darauf hin, dass bei der Dringlichkeit des Kräftebeschaffungsprogramms jede Nachgiebigkeit, vor allem bei bereits bekannten oder als geplant bekannt gewordenen Massnahmen als Schwäche der Besatzungsmacht ausgelegt wird und nur dazu angetan ist, den Widerstandswillen zu stärken. So wurde z.B. die Nichtdurchführung der Studentenarbeitsvermittlung als Niederlage der Besatzungsmacht gewertet. Ebenso waren die stimmungsmässigen Auswirkungen eines Erlasses des Generalsekretärs des Inneren, der die Bürgermeister von der beabsichtigten Zusammenarbeit mit den Arbeitsämtern durch Übersendung von Jahrgangslisten entband, negativ. Die nunmehr, soweit bekanntgeworden ist, geplante zentrale jahrgangsweise Erfassung wird nach Ansicht informierter Kreise mit nicht unerheblichen Schwierigkeiten zu kämpfen haben, da angeblich die entsprechende Kartei seit Jahren nicht mehr überholt wurde. Im Zusammenhang mit dem Arbeitseinsatz nach Deutschland verdient noch der im Laufe des Jahres 1942 erlassene strenge Lohnstopp Erwähnung, der durch Aufrechterhaltung eines angemessenen Lohngefälles einen weiteren Anreiz zur Arbeitsaufnahme im Reich bieten soll. Die Steigerung des allgemeinen Preisniveaus jedoch hat gerade diese Massnahmen einer erheblichen Kritik in breiten Bevölkerungsschichten unterworfen, die immer wieder darauf hinweisen, kaum noch in der Lage zu sein, die ihnen zustehenden Rationen mit ihrem Lohneinkommen erwerben zu können. Einen gewissen Teilabschluss in den Bestrebungen, die Gestaltung des sozialen Lebens in den Niederlanden nach den Grundsätzen der nationalsozialistischen Weltanschauung auszurichten, brachte im Jahre 1942 die Errichtung der niederländischen Arbeitsfront und der Erlass des Gesetzes zur Ordnung des Arbeitslebens. Die am 1. Mai 1942 erfolgte Errichtung der Niederländischen Arbeitsfront (NAF) als Organisation aller Schaffenden, fand in Arbeitgeber- und Arbeitnehmerkreisen keine einhellig zustimmende Aufnahme. War schon der Zeitpunkt der Errichtung nach Ansicht interessierter Kreise insofern ungünstig, als mit zunehmender Kriegsdauer die Durchführung sozialer Verbesserungen, z.B. auf dem Lohnsektor, sich ausserordentlich schwierig gestaltete, so trug ausserdem die verstärkt einsetzende Gegnerpropaganda, die Gegenarbeit der alten Verbände, die ablehnende Einstellung der Kirche, insbesondere des katholischen Klerus wie auch des überwiegenden

Nederlandse historische bronnen 1 400

Teiles der Betriebsführer dazu bei, die Mitgliederzahlen in verhältnismässig engen Grenzen zu halten. Hinzukam die Verflechtung mit der NSB., die allerdings in ihren Auswirkungen dadurch gemildert wurde, dass der Leiter der NAF. Woudenberg in Arbeiterkreisen nicht so sehr als parteipolitischer Exponent angesehen wird und ihm in weiten Kreisen eine positive sozialpolitische Zielsetzung zugesprochen wird. Für die einsetzende Gegenarbeit spielte die Freiwilligkeit der Mitgliederschaft eine nicht zu unterschätzende Rolle. Sie machte es z.B. der katholischen Kirche möglich, die Mitgliedschaft zur NAF. unter die Verweigerung der Sakramente zu stellen. Nachteilig für die NAF. wirkte sich weiter aus, dass zur Zeit der Errichtung die Vorbereitungen nicht soweit gediehen waren, dass eine schlagartig einsetzende Propaganda aufgenommen werden konnte und dass ausserdem ein Teil der Funktionäre, insbesondere der in den Betrieben eingesetzten sozialen Vormänner den an sie zu stellenden fachlichen und wissensmässigen Anforderungen nicht genügten. So setzte zunächst ein nicht unerheblicher Mitgliederschwund bei den von der NAF. übernommenen Verbänden ein, der in der weiteren Entwicklung jedoch nachliess und schliesslich einem langsam aber stetigem Steigen der Mitgliederzahl Platz machte. Bei Anhalten dieser Entwicklung ist voraussichtlich damit zu rechnen, dass die Mitgliederzahl in Kürze den alten Stand der N.V.V.38, d.h. 350.000 Personen erreichen wird. Bei der Betrachtung der Mitgliederzahl ist ausserdem zu berücksichtigen, dass ein grosser Teil der arbeitenden Bevölkerung sich im Arbeitseinsatz in Deutschland befindet. Die zwischen der Deutschen Arbeitsfront und der NAF. getroffenen Abkommen über die Betreuung dieser Kräfte dürften auf die Dauer ihre Rückwirkungen auf die Bereitwilligkeit zum Eintritt in die NAF. nicht verfehlen. Eine gewisse Anerkennung innerhalb der Arbeiterschaft haben während der bisherigen Entwicklung der NAF. die Abteilung ‘Freude und Arbeit’ und ‘Rechtsberatung’ gefunden. Die Ausschaltung der gesamten bisher bestehenden Verbände, sowohl auf Arbeitgeber- wie auf Arbeitnehmerseite durch die Errichtung der NAF. bedingte zu gleicher Zeit eine Neuregelung der Sozialverfassung in den Niederlanden. Vor allem war der Aufbau einer sozialpolitischen Behörde, analog der Reichstreuhänderverwaltung im Reich, erforderlich, da der Staat die bisher in erster Linie bei den

38 Het Nederlandsch Arbeidsfront was nauwelijks meer dan een nieuwe naam voor het reeds in 1940 gelijkgeschakelde Nederlandsch Verbond van Vakvereenigingen.

Nederlandse historische bronnen 1 401

Verbänden liegende Aufgabe der Festlegung der Arbeitsbedingungen übernehmen musste. Es wurde daher vom Reichskommissar am 13.10.1942 eine Verordnung über die Ordnung des Arbeitslebens erlassen, die mit gewissen Abänderungen dem Arbeitsordnungsgesetz (AOG.) im Reich entspricht. Der Aufbau einer entsprechenden Treuhänderverwaltung hat sich bisher auf die Einsetzung eines Bevollmächtigten für die Ordnung des Arbeitslebens beschränkt. In Ermangelung einer geeigneten Persönlichkeit wurde zunächst der Generalsekretär des Departements voor Sociale Zaaken, Verwij, mit der Wahrnehmung dieser Aufgabe betraut. Eine aktive Betätigung dieser an und für sich grosse Bedeutung zukommenden Behörde ist bisher nicht festzustellen gewesen und steht auch vor Vollendung des endgültigen Aufbaues kaum zu erwarten. Aus diesem Grunde hat diese Neueinrichtung auch bisher keinen wesentlichen Widerhall, weder in Betriebsführer- noch in Arbeiterkreisen, gefunden.

Nederlandse historische bronnen 1 403

Teil IV Verbrechensbekämpfung

Für den kriminalpolizeilichen Einsatz im Bereich des Befehlshabers der Sicherheitspolizei und des SD in den besetzten niederländischen Gebieten waren von dem Chef der Sicherheitspolizei und des SD in Berlin 2 Ziele gewiesen:

1.) Die Neuordnung der niederländischen Kriminalpolizei; 2.) Die Einrichtung eines deutschen kriminalpolizeilichen Vollzugsdienstes für die deutsche Strafgerichtsbarkeit des Reichsk ommissariats.

Zu 1.

Um die Arbeit für die Umorganisation der niederländischen Kriminalpolizei richtig beurteilen zu können, muss man zunächst auf die bisherigen Verhältnisse in der niederl. Kriminalpolizei eingehen. Die bisherige Organisation beruhte im wesentlichen noch auf dem Gemeindegesetz und dem Reichspolizeibeschluss aus dem Jahre 1851. Beide Gesetze gingen von dem Grundsatz einer ausgesprochenen Dezentralisation aus, wonach die polizeiliche Gewalt den Bürgermeistern als Organen der Selbstverwaltung anvertraut wurde. Bevölkerungsdichte und Vergrösserung des Verkehrsnetzes hatten zur Folge, dass eine planmässige Bekämpfung des Berufs- und gewohnheitsmässigen Verbrechertums von einzelnen örtlich auf kleinem Raum beschränkten und voneinander isolierten Kriminalpolizeiabteilungen nicht gemeistert werden konnte. Man erkannte zwar die Mängel, zumal sich in allen Ländern die Tendenz zur Zentralisation der Verbrechensbekämpfung klar abzeichnete, jedoch scheiter-

Nederlandse historische bronnen 1 404 ten an sich schon unzulängliche Neuerungen am Widerstreit der Parteien39. Es entstanden zwar in den Grosstädten Rotterdam und Amsterdam gut ausgerichtete und geschulte Kriminalpolizeien, jedoch konnten sie wegen ihrer beschränkten örtlichen Zuständigkeit und ihrer mangelnden Verbindung miteinander nur zu einem Bruchteil ihrer wahren Leistungsfähigkeit nutzbar gemacht werden. Dem zweifellos vorhandenen Bedürfnis nach einer Reichskriminalpolizei folgend, räumte man den Justizorganen einen grossen Einfluss auf die Polizei ein, indem man die Generalstaatsanwälte als amtierende Polizeidirektoren einsetzte und ihnen eine eigene Polizeitruppe in Gestalt der sogenannten Rijksrechercheure schuf. Diese Rijksrechercheure sollten theoretisch lediglich dort zum Einsatz kommen, wo schlagkräftige Kriminalpolizeien fehlten. In der Praxis jedoch führte diese Einrichtung zu erheblichen Unzuträglichkeiten mit den Gemeindepolizeien. Schliesslich gingen die Generalstaatsanwälte dazu über, die Reichsrechercheure nicht nur zu reinen kriminalpolizeilichen Aufgaben zu verwenden, sondern sie auch für politische, personalpolitische und dienststrafrechtliche Angelegenheiten der Gemeindepolizei einzusetzen, sodass nunmehr anstelle des für die Zusammenarbeit notwendigen Vertrauens Misstrauen und Ablehnung traten. Mit dieser neuen Instanz wurde weder die notwendige Parallelverbindung zwischen den grosstädtischen Kriminalpolizeien geschaffen, noch wurden sie unter eine einheitliche Führung gebracht. Die aus zwingender Notwendigkeit heraus sich bildenden kriminalpolizeilichen Zentralstellen zur Bekämpfung von Fälschungen, des Mädchenhandels, der Verbreitung unzüchtiger Bilder, Schriften und Darstellungen in Amsterdam und die Zentralstellen zur Bekämpfung von Autodiebstählen und Rauschgiftvergehen in Rotterdam vermochten sich nicht zur vollen Wirkung zu entfalten. Es war weniger ihre eigene Schuld als vielmehr die Folge eines Behördensystems, das seine Eigenart gerade in dem ausgesprochenen, jedem zentralen Meldewesen zuwider laufenden dezentralen Aufbau hatte. Den Zentralstellen fehlten jede fachliche Aufsichtsbefugnisse über die Gemeindepolizeien. Sie waren nicht befugt, durch Entsendung von Spezialbeamten die Bearbeitung schwieriger Fälle selbst zu

39 De hierna volgende uiteenzetting over de gebreken in de organisatie der recherche heeft nog steeds betrekking op de periode van voor de oorlog tot aan het begin van de reorganisatie van het politiewezen in bezettingstijd. Deze reorganisatie vond geleidelijk plaats en was begin 1943 nog niet voltooid.

Nederlandse historische bronnen 1 405

übernehmen. Hinzu kommt, dass die Zentralstellen nur einen kleinen Ausschnitt aus dem kriminalpolizeilichen Meldewesen erfassen. Es fehlen die Gebiete der zentralen Fahndung, der zentralen Erfassung der Kapitalverbrechen und die Zentrale für Vermisste und unbekannte Tote. Wie aus diesen Darlegungen ersichtlich ist, konzentriert sich in den Niederlanden die Kriminalpolizei nur in den grossen Städten. In kleinen und kleinsten Gemeinden werden die kriminalpolizeilichen Aufgaben von unzulänglichen kleinstädtischen Gemeindepolizeien, von der Reichsfeldwacht (Gendarmerie) oder den Reichsrechercheuren ohne klare Zuständigkeitsabgrenzung wahrgenommen. Den grosstädtischen Kriminalpolizeien mangelt es an einheitlicher Ausrichtung der Laufbahn- und Besoldungsverhältnisse; vor allem fehlen staatliche Fachschulen für die Kriminalpolizei. Der Weg zu einer Neuordnung war klar gewiesen mit der Übernahme der Grundsätze, dass die Polizei künftig eine Angelegenheit des Staates ist und die polizeilichen Aufgaben grundsätzlich von staatlichen Polizeibehörden wahrgenommen werden40. Als Vorbild für die Neuordnung in der Verbrechensbekämpfung gilt die Organisation der deutschen Kriminalpolizei. Entsprechend dem Reichskriminalpolizeiamt mit seinem Kriminalpolizeileitstellen- und stellennetz wurde für das niederländische Staatsgebiet in der Reichsrecherchezentrale eine kriminalpolizeiliche Vollzugszentrale geschaffen, der 5 Recherchehoofdafdeelingen als Kriminalpolizeistellen unterstehen. Nach der vom Reichskommissar erlassenen Polizeiorganisationsverordnung vom 18.12.1942 werden am 1.3. 1943 solche Kriminalpolizeistellen in

1. Rotterdam für die Provinzen Südholland und Seeland; 2. Amsterdam für die Provinzen Nordholland und Utrecht; 3. Eindhoven für die Provinzen Noordbrabant und Limburg; 4. Arnheim für die Provinzen Overijssel und Gelderland; 5. Groningen für die Provinzen Groningen, Friesland und Drenthe eingerichtet. Durch die Aufteilung des niederländischen Staatsgebietes in 5 Bezirk[e] wird über das ganze Land ein bis zu den kleinsten Dienststel-

40 Men vergelijke de paragraaf ‘Polizei’ in het hoofdstuk ‘Verwaltung und Recht’. p. 365. Ook hier duiden de onderling afwijkende gegevens op de door Harster verlangde, maar blijkbaar te weinig doorgevoerde coördinatie (in dit geval tussen Abteilung V en Referat III A) in de berichtgeving.

Nederlandse historische bronnen 1 406 len der Kriminalpolizei und Gendarmerie reichendes Melde- und Fahndungssystem aufgebaut. Zuständigkeitsbeschränkungen, mangelnde Zusammenarbeit der Dienststellen untereinander, uneinheitliche Ausbildung und Ausrüstung werden durch die bereits eingeleitete Neuordnung beseitigt. Die zentrale Zusammenfassung aller für die Verbrechensbekämpfung zur Verfügung stehenden Kräfte soll mit verhältnismässig geringem Aufwand durch rationellen Einsatz die grösstmöglichste Schlagkraft der Kriminalpolizei sichern. Selbstverständlich wird es eine geraume Zeit bedürfen, ehe die Erfolge in der nunmehr zentral geführten Verbrechensbekämpfung sichtbar werden. Durch Studienreisen mehrerer leitender niederländischer Kriminalbeamter wurde die Gelegenheit geboten die deutschen kriminalpolizeilichen Einrichtungen im Reichskriminalpolizeiamt und in der Provinz kennen zu lernen. Hierdurch wurde die Voraussetzung zu einer positiven Mitarbeit geschaffen; denn als Fachleute erkannten sie die in der deutschen Organisation liegenden Vorteile. Kriegsmässig betrachtet eröffnet eine zentral geführte Verbrechensbekämpfung vielfache Möglichkeiten zur intensiven Überwachung des Landes durch die Besatzungsmacht. Eine weitgehende Zusammenarbeit der niederländischen kriminalpolizeilichen Zentrale mit der deutschen Abteilung ermöglicht, schnell wesentliche Veränderungen auf dem Gebiet der Kriminalität zu erkennen und entsprechende Gegenmassnahmen zu ergreifen.

Zu 2.

Der kriminalpolizeiliche Vollzugsdienst war in den ersten Monaten des Einsatzes zunächst von der Arbeit für die deutschen Gerichte ausgefüllt. Bald war aber zu erkennen, dass bestimmte Sachgebiete unabhängig von der Zuständigkeitsregelung [...]r der niederländisch-deutschen Strafgerichtsbarkeit von der Kriminalpolizeilichen Einsatzgruppe41 übernommen werden mussten, um die anschwellende Zunahme bestimmter Kriegswirtschaftsvergehen zu verhindern. Dadurch wurde ein Sonderreferat zur Bekämpfung von Markenfälschungen und Schwarzschlachtungen geschaffen. Durch die zentrale Behandlung der im gesamten besetzten Gebiet anfallenden Fälle wird seitdem ein ständiger Rückgang dieser Kriegswirtschaftsvergehen festgestellt. Die Erfahrungen und Erfolge der Arbeit dieses Sonderreferats

r Wellicht: in anders: von. 41 De Abteilung V. Zie evenwel ook p. 283.

Nederlandse historische bronnen 1 407 führen gerade im Zeitpunkt der Berichterstattung zur Errichtung eines zweiten Sonderreferates zur Bekämpfung des Schleichhandels. Die Fahndung wurde im Laufe des Einsatzes in Zusammenarbeit mit dem niederländischen Fahndungswesen und den zuständigen Wehrmachtsstellen zu einem schlagkräftigen Fahndungsapparat eingerichtet, der in ständigem Meldungsaustausch mit den deutschen Fahndungszentralen in Paris und Brüssel steht. Die auf Grund des Erlasses des Reichsführers-SS u.Ch.d.Dt.Pol.42 vom 5.12.1942 über die Fahndungsaktionen nach flüchtigen Kriegsgefangenen und ausländischen Arbeitskräften und der verstärkten Personenüberwachung eingeleiteten Vorbereitungen sind abgeschlossen. In Kürze werden durch ein deutsch-niederländisches Sonderkommando - vor allem in den Grosstädten - laufend Grossrazzien abgehalten werden. Die niederländische Kriminalpolizei hat von sich aus bisher derartige Massnahmen nicht ergriffen. Ihr fehlte vor allem als unerlässliches Handwerkszeug im Fahndungswesen das Fahndungsbuch, welches am 1.3.1943 entsprechend dem Muster des deutschen Fahndungsbuches periodisch erscheinen wird. Die Schlagkraft der kriminalpolizeilichen Einsatzgruppes durch die Abordnung zuverlässiger und tüchtiger niederländischer Beamter wesentlich erhöht worden. Da die in den besetzten Gebieten eingesetzte Kriminalpolizei stets nur verhältnismässig geringe Kräfte aufweisen wird, weil die Übernahme der Bearbeitung solcher Vorgünge nur von Fall zu Fall im Interesse der Besatzungsmacht liegt, ist vielfach die Einschaltung kriminalpolizeilicher Kräfte des besetzten Gebietes möglich. In den Niederlanden ist über die Einschaltung in einzelnen kriminalpolizeilichen Fällen hinaus systematisch dazu übergegangen worden, zuverlässige und tüchtige niederländische Kriminalbeamte in die kriminalpolizeiliche Einsatzgrappe als ständige Mitarbeiter einzubauen. Die fast dreijährigen Erfahrungen zeigen, dass hierdurch nur die Schlagkraft der Kriminalpolizei erhöht werden konnte.

42 und Chef der Deutschen Polizei. s Hierachter blijkbaar weggelaten: ist.

Nederlandse historische bronnen 1 408

Verteiler:

1. Reichskommissar für die besetzten niederländischen Gebiete, Reichsminister SS-Obergruppenführer Dr. Seyss-Inquart, Den Haag. 2. Wehrmachtsbefehlshaber in den Niederlanden, General der Flieger Christiansen, Den Haag. 3. Generalkommissar für das Sicherheitswesen, SS-Gruppenführer Rauter, Den Haag. 4. Generalkommissar für Verwaltung und Justiz, SS-Brigadeführer Dr. Wimmer, Den Haag. 5. Generalkommissar z.b.V., Hauptdienstleiter Schmidt, Den Haag. 6. Generalkommissar für Finanz und Wirtschaft, SS-Brigadeführer Dr. Fischböck, Den Haag. 7. Vertreter des Auswärtigen Amtes, SS-Brigadeführer Gesandter Bene, Den Haag. 8. Rüstungsinspektion Niederlande, Vize-Admiral Lamprecht, Baarn. 9. Regierungspräsident Piesbergen, Den Haag. 10. Chef der Sicherheitspolizei und des SD43, Berlin.

Amt I Amt II III A III B 5 III C III D IV B 1 Amt V Amt VI

11. Befehlshaber der Ordnungspolizei, Generalleutnant Dr. Lankenau, Den Haag. 12. Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD Norwegen, SS-Standartenführer Fehlis, Oslo. 13. Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD im Bereich des Militärbefehlshabers in Frankreich, Dienststelle Paris, SS-Standartenführer Knochen, Paris. 14. Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD im Bereich des Militärbefehlshabers in Frankreich, Dienststelle Brüssel, SS-Sturmbannführer Ehlers, Brüssel.

43 De chef van het Reichssicherheitshauptamt (zie p. 279).

Nederlandse historische bronnen 1 409

15. Aussendienststellen des Befehlshabers der Sicherheitspolizei und des SD für die besetzten niederländischen Gebiete, Amsterdam, Leeuwarden, Arnheim, Maastricht, Groningen, Rotterdam, Herzogenbusch, Utrecht44. 16. Abteilungen im Hause.

44 Leeuwarden en Utrecht waren in deze periode eigenlijk slechts Aussenposten, filialen van bepaalde Aussenstellen (resp. van Groningen en Amsterdam).

Nederlandse historische bronnen 1 410

Index

(De cijfers verwijzen naar de bladzijden, een n naar de noten)

Aanslagen, op objecten 284, 313, 314, 333, 368, 369 Aanslagen, op personen, zie: Moordaanslagen Anti-revolutionaire partij, 367 April-mei-stakingen, 284, 288 d'Aquin, W.J.M.J., 336 Arbeidsbureaus, gewestelijke, 397, 399 Arbeidsdienstplicht, 343 Arbeidsinzet, 289, 302, 317, 344, 345, 356, 365, 395-400 Arisering, 321, 325-327, 329, 331, 332, 362 Artsenkamer, 317

Ballet, 354 Bankwezen, 382-386 Barneveld, 329 Bedrijfsleven, zie: Economie; Industrie; Bankwezen; Verzekeringswezen; Effectenbeurs; Commissie-Woltersom Beeldende kunst, 356, 357 Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD, zie: Sicherheitspolizei und SD Begroting, 389 België, 283n, 284, 285, 287n, 288, 302, 339, 408 Bene, O., 408 Bezettingsbestuur, Duits - in Nederland, 281, 288, 408 Bibliotheken, 362 Blokzijl, M.H.L.W., 360 Bom, A.J.C., 371 Bormann, Martin, 281 Brandsma, T., 300, 358 Bureau voor Muziek-Auteursrechten (Buma), 354 Burgemeesters, 364-366, 403

Chaplin, Charlie, 352, 353 Commissie-Woltersom, 393 Communisten, 299, 316, 396 Communistische Partij Nederland, 298, 311-315, 328 Criminaliteit, 277, 282, 371, 403-406

Dachau, 300n Dam, J. van, 344 Deutsche Arbeitsfront, 400 Deutsches Theater in den Niederlanden, 355, 356 Deviezengrens, 383 Distributie, 289, 301, 376, 378, 381 Dobbe, Th., 282n

Nederlandse historische bronnen 1 Door Eenheid Victorie, 308 Dupin, R., 284

Economie, 279, 280, 283, 288, 289, 291, 302, 321, 387, 388, 390, 393, 394, 396; zie ook: Industrie; Bankwezen; Verzekeringswezen; Effectenbeurs; Commissie-Woltersom; Landbouwen Veeteelt Effectenbeurs, 382, 386-388 Einsatzgruppen der Sicherheitspolizei und des SD, 280 Einsatzstab Rosenberg, 362 Engelandvaarders, 335

Nederlandse historische bronnen 1 411

Englandspiel, 292 Executies, 298, 299, 305, 311, 313, 315, 359

Februari-staking, 284 Fehlis, H., 408 Feitsma, D.J., 301 Feldmeijer, J.H., 284 Fischböck, H., 408 Film, 351-353 Fokker vliegtuigfabrieken, 314 Frederiks, K.J., 364

Geallieerde militairen, 334, 407 Geheime Staatspolizei (Gestapo; Amt IV, c.q. Abteilung IV), 278, 279, 282, 283, 285, 289, 290 Germaansche SS in Nederland, 289, 290, 339-341 Gerritsen, H.A., 333 Gestapo, zie: Geheime Staatspolizei Geus onder de studenten, De, 343 Geuzen, 303, 308 Giard, R.C., 338 Goebbels, J., 281 Goedewaagen, T., 359 Goedhart, F.J., 308 Goering, H., 281,380, 381 Griep, J.F. 1e, 334 Gijzelaars, 283, 284, 299, 311, 313, 315, 317, 326, 328, 345, 359, 364, 365

Handel, 379-382 Harster, W., 282, 284, 290, 291, 405n Hattem, J. van, 335 Heydrich, R.T.E., 278, 282 Himmler, H., 278, 279, 281, 287, 339 Hirschfeld, H.M., 364, 374 Hitler, A., 280, 281, 287, 339, 346 Hoge Raad, 371n Hopmans, P., 350 Horak, W., 282n Hulppolitie, vrijwillige -, 365 Huyts, J.L.V.A., 360

Illegale bladen, 307-310, 314, 315, 335, 336, 343, 350, 363, 397. Zie ook onder de naam van de bladen Illegaliteit, 282, 292, 298, 299, 311, 321, 328, 329, 333-336, 369 Illegaliteit, ‘nationale’, 287, 303-308, 310, 313, 368 Illegaliteit, ‘marxistische’, 287, 309n, 311-316, 328 Industrie, 289, 302, 390-393, 397

Nederlandse historische bronnen 1 Inlichtingendienst (ID), 335 Internationale Brigade, 314 Internationale Socialistische Beweging, 316

Jazz, 354 Jehova-getuigen, 279 Jeugdfront Vrij Nederland, 312 Jochum, E., 353 Joden, buitenlandse, 325 Joden, emigratie, 325 Joden, gemengde huwelijken, 322, 330 Joden, in NSB, 321, 325 Joden, protestantse, 325 Joden, registratie, 322, 328 Joden, rooms-katholieke, 323 Joden, onderduik, 327-329 Joden, verboden beroepen, 322, 323,

Nederlandse historische bronnen 1 412

330, 331, 350 Jodenvervolging, 277, 294, 300, 313, 317, 321-332, 336, 351, 369 Jodenvervolging, verzet tegen, 284, 317, 318, 327-329, 343, 365, 369 Jonghe, A. de, 283n, 287n Joodsche Raad, 323, 325 Joodsche Weekblad, Het, 323, 330-332 Justitie, Duitse -, 299, 305-311, 315, 316, 327, 328, 333-336, 367-370, 403, 406 Justitie, Nederlandse -, 370-372, 380

Katholieke Actie, 317 Kerk, rooms-katholieke, 299, 300, 317-319, 358, 373, 374, 399, 400 Kerken, algemeen, 279, 288, 317, 318, 328, 358, 396, 399 Kerken, protestantse, 317, 318, 328 Kloosters, 318 Knochen, H., 408 Knolle, Fr., 283-285, 291 Koet, K., 308 Koninklijk Huis, 309, 310, 313 Kriminalpolizei (Kripo; Amt V, c.q. Abteilung V), 279, 282, 283, 405-407 Kruithof, A.J., 371 Kultuurkamer, 331, 349, 350, 354, 355, 359, 360 Kultuurkamer, persgilde, 360 Kultuurkamer, letterengilde, 363 Kultuurraad, 359 Kunst, algemeen, 283, 349; zie verder: Beeldende Kunst, Muziek e.d. Lamprecht, R., 408 Landbouw en veeteelt, 283, 292, 373-378, 398 Landstand, 292, 317, 373-375 Lange, uitgeverij Allert de, 361 Lankenau, H., 408 Laros, 314 Leeuwengarde, 307 Litteratuur, 350, 360-363 Louwes, S.L., 292 Luchtbescherming, 366, 367

Marechaussee, 365, 366 Marx-Lenin-Luxemburg-Front, 315 Mauthausen, 328 Meldungen aus den Niederlanden, 287, 290-294 Meldungen aus dem Reich, 280, 281, 285, 288 Misthoorn, De, 357 Moordaanslagen, 301, 305, 309 Moorman, W., 335 Mussert, A.A., 285, 287, 291, 301n, 313, 337-340, 347 Mussert, A.A., als Leider van het Nederlandse volk, 340

Nederlandse historische bronnen 1 Mussert, J.A., 371 Muziek, 350, 353, 354 Mijnbouw, 391

Nationaal Front, 289, 291, 337 Nationaal-Socialistische Beweging (NSB), 285, 289, 290, 291, 294, 299, 300, 304, 314, 337-341, 347, 349, 352, 357, 364, 370-374, 400 Nationaal-Socialistische Beweging (NSB), ledenaantal, 300, 341, 342 Nationaalsocialistische Nederlandsche Arbeiderspartij (NSNAP), 337, 338

Nederlandse historische bronnen 1 413

Nationaal-Socialistisch Studentenfront, 314 Nationale Jeugdstorm, 341 Nationalpolitische Erziehungsanstalt (Napola), 349 Nationalsozialistische Deutsche Arbeiterpartei (NSDAP), 285 Nederland voor Oranje, 334 Nederlandsch Arbeidsfront, 300, 399, 400 Nederlandsch-Duitsche Kultuurgemeenschap, 350, 355 Nederlandsch-Indië, 297, 298, 387 Nederlandsch Verbond van Vakvereenigingen (NVV), 400 Nederlandsche Arbeidsdienst, 290, 300, 314, 317 Nederlandsche Bank, 382, 383, 386 Nederlandsche Oost Compagnie (NOC), 393, 394 Nederlandsche SS, zie: Germaansche SS in Nederland Nederlandsche Unie, 289, 337, 367 Nederlandsche Volksdienst, 370 Nederlandsche Volksmilitie, 316 Nieuwe Rotterdamsche Courant, 360

Ohlendorf, O., 280 Onderwijs, 279, 280, 323, 330, 346, 347; zie ook: Universiteiten en hogescholen Oorlogshandelingen, 297-299 Opera, 355 Oranjegarde, 307 Oranjewacht, 308n Ordedienst (OD), 304-307 Ordnungspolizei, 278 Orkesten, zie: muziek Parool, Het, 308n, 310 Pax-Holland, 359 Pers, 280, 288, 328, 338, 339, 341, 355, 357-360; zie ook: Illegale bladen Piesbergen, H., 408 Pilotenhulp, zie: Geallieerde militairen Politie, Nederlandse, 282, 308, 327, 361, 364-366, 369, 370, 398, 407 Politie, reorganisatie, 365, 366, 403-406 Politie, recherche, 282, 366, 403-407 Politie, rijksveldwacht, 405 Polizeistandgerichte, 370n Prins, De, 359 Putten, 308

Querido, uitgeverij, 361

Radio, geallieerde uitzendingen, 310 Radiotoestellen, inlevering van -, 323, 331 Rambonnet, F.L., 284 Rappard, E.H. ridder van, 338 Rauter, H.A., 281, 287, 322n, 330n, 408

Nederlandse historische bronnen 1 Ravensbrück, 328 Regering, Nederlandse - te London, 301 Reichssicherheitshauptamt (RSHA), 279, 281, 282, 285, 287, 288, 292, 352, 408 Revolutionaire Socialistische Arbeiderspartij (RSAP), 315 Reydon, H.,301 Rode Valken, 314 Roskam, E.J., 374, 375 Rost van Tonningen, M.M., 284,

Nederlandse historische bronnen 1 414

291, 386n, 393n Rühmann, H., 351

Sabotage, 299, 302, 303, 305, 309, 313, 314, 316, 328, 364, 368, 388 Schmidt, Fr., 285, 408 Schouw, De, 359 Schrander, L., 334 SD, zie: Sicherheitsdienst Severen, J. van, 339n Seyffardt, H.A., sr., 301 Seyss-Inquart, A., 281, 287, 291, 337, 340, 357, 359, 364n, 408 Sicherheitsdienst (SD; Amt III, c.q. Abteilung III), 278-280, 282-287, 289-294, 405n Sicherheitspolizei, 279, 304, 326, 327, 329, 361 Sicherheitspolizei und SD, 281-287, 289, 292, 297n, 304n, 370, 403, 408, 409 Sicherheitspolizei und SD, Aussenstelle Amsterdam, 288, 293, 345n, 409n Sicherheitspolizei und SD, Judenreferat, 294 Slottke, G., 294 Spaarnestad, N.V. De, 358 Spartacus, 315 Spionage, 292, 303, 305, 316, 333-336 SS, 278, 290, 349n SS-rechtspraak, 370 Storm-SS, 352, 357

Technische Noodhulp, 367 Timmermans, P., 334 Toneel, 350, 355, 356

Universiteiten en hogescholen, 288, 289, 343-345 Universiteiten en hogescholen, Leiden, 343 Universiteiten en hogescholen, Nijmegen, 343 Universiteiten en hogescholen, Utrecht, 344 Universiteiten en hogescholen, Wageningen, 344 Universiteiten en hogescholen, Amsterdam (gem.), 294, 345, 346

Verbond van Dietsche Nationaal-Solidaristen (Verdinaso), 339 Verbond van Nederlandsche Journalisten, 360 Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels, 363 Verwey, R.A., 397, 401 Verzekeringswezen, 385, 388, 389 Verzet, zie: Illegaliteit; Universiteiten en hogescholen; Kerk, roomskatholieke; Kerken; Illegale bladen Vlaams Nationaal Verbond, 285n V-Mann, -Männer, -Leute, 280, 284, 289, 290, 304, 309 Voedselvoorziening, 301, 376-379, 394; zie ook: Zwarte handel Vonk, De, 316

Nederlandse historische bronnen 1 Voorhoeve, E., 339 Vrederechtspraak, zie: Justitie, Nederlandse Vries, J. de, 363 Vrij Nederland, blad, 310 Vrij Nederland, organisatie, 307, 328 Vrije Katheder, 343 Vrijmetselaars, 279 Vrijwilligerslegioen Nederland, 301 Vught, 329

Nederlandse historische bronnen 1 415

WA, zie: Weer-Afdeeling der NSB Waarheid, De, 313, 314 Waffen-SS, 301n, 338 Wagemaker, S.C., 335 Weer-Afdeeling (WA) der NSB, 301, 339 Wehrmacht, 284, 285, 313, 333, 407; zie ook: Justitie, Duitse Westerbork, 325, 326, 328 Westland, uitgeverij, 362 Wimmer, F., 408 Winterhulp, 365, 370 Woudenberg, H.J., 400 Wijers, kunsthandel, 356

IJzerdraat, B., 308n

Zellermeyer, K.M., 335 Zentralauftragstelle, 302, 356, 391n Zomer, J.J., 333 Zwarte handel, 283, 327, 377-381, 387, 406, 407 Zwitserland (Zwitserse weg), 334, 336

Nederlandse historische bronnen 1 417

Curricula vitae

G.J. HOOYKAAS, geboren 1937, studeerde geschiedenis te Utrecht. Is verbonden aan het Instituut voor Geschiedenis aldaar en belast met het uitgeven van De briefwisseling van J.R. Thorbecke (verschenen deel I, 's-Gravenhage, 1975. Rijks Geschiedkundige Publicatiën, Kleine serie 42).

J.C. KORT, geboren 1943, studeerde geschiedenis te Leiden. Is werkzaam bij de Derde afdeling van het Algemeen Rijksarchief en belast met het inventariseren van het archief van de graven van Holland. Publiceerde repertoria op diverse leenkamers in Holland in Ons Voorgeslacht.

M.E. VAN OPSTALL, geboren 1934, studeerde geschiedenis te Utrecht. Zij is verbonden aan de Eerste afdeling van het Algemeen Rijksarchief en gepromoveerd op de uitgave van De reis van de vloot van Pieter Willemsz Verhoeff naar Azië 1607-1612. Werken Linschoten-Vereeniging LXXIII en LXXIV. 2 dln. 's-Gravenhage, 1972.

J.G. SMIT, geboren 1942, studeerde geschiedenis te Utrecht. Is thans onderdirecteur van het Bureau der Rijkscommissie voor Vaderlandse Geschiedenis en belast met het uitgeven van de Resolutiën der Staten-Generaal, nieuwe reeks 1610-1670 (verschenen deel III, 1617-1618. R.G.P. Grote serie 152. 's-Gravenhage, 1975) en van de Bronnen voor de economische geschiedenis van het Beneden-Maasgebied 1400-1500.

A.J. VEENENDAAL JR., geboren 1940, studeerde geschiedenis te Utrecht. Is werkzaam bij het Bureau der Rijkscommissie voor Vaderlandse Geschiedenis en belast met het uitgeven van de Briefwisseling van Anthonie Heinsius 1702-1720. Publiceerde hiervan twee delen (I: 1702; II: 1703. R.G.P. Grote serie 158, 163. 's-Gravenhage, 1976-1978. Deel I tevens proefschrift Nijmegen).

N.K.C.A. IN 'T VELD, geboren 1931, studeerde geschiedenis te Leiden. Is verbonden aan het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie. Promoveerde op De SS en Nederland. Documenten uit SS-archieven 1935-1945. 2 dln. 's-Gravenhage, 1976.

Nederlandse historische bronnen 1