I Betje Wolff - Jeugd En Huwelijksjaren
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Wolff en Deken P.J. Buijnsters bron P.J. Buijnsters, Wolff en Deken. Martinus Nijhoff, Leiden 1984 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/buij001wolf01_01/colofon.php © 2011 dbnl 2 aan Lin P.J. Buijnsters, Wolff en Deken 5 Sir, the biographical part of literature is what I loved most. (Boswell, Life of Johnson) P.J. Buijnsters, Wolff en Deken 9 Voorbericht Wie zich ertoe zet om een biografie van Betje Wolff en Aagje Deken te gaan schrijven, wordt aanstonds besprongen door vele twijfels. En zelfs als men daar geen last van heeft, komen anderen wel met die netelige vraag: waarom opnieuw een verhaal dat al vaker verteld is, het laatst in 1955 door Hendrika C.M. Ghijsen in haar Dapper vrouwenleven? Het antwoord, mijn antwoord, ligt eigenlijk reeds besloten in de opzet van dit vorige boek. Mevr. Ghijsen was als weinigen vertrouwd met het werk van Wolff en Deken. Zij kende de details en zij overzag het geheel. Toch is er meteen bij verschijnen terecht kritiek geleverd op het door haar geschetste karakter- en levensbeeld. P.J. Meertens - zelf een Wolff en Deken-kenner van formaat - meende dat het boek wegens zijn gebrek aan documentatie niet de definitieve biografie was geworden die alle latere werken overbodig zou maken. Inderdaad was de schrijfster geen bronnenonderzoekster. Voor de feitelijke onderbouw steunde ze op archiefsprokkelingen van Dyserinck en Höweler. Het sprak dus wel vanzelf dat voortgezet onderzoek van deze aard nieuwe feiten en daarmee gewijzigde inzichten zou opleveren. Want het levensverhaal van Wolff en Deken kende (en kent) nog talrijke blinde plekken. Ik noem hier alleen maar hun bijna tienjarig verblijf in het Franse Trévoux, waarover tot dusver vrijwel niets bekend was. Maar er kleeft nog een ander, fundamenteler bezwaar aan Ghijsens biografie, waar J.C. Brandt Corstius indertijd de aandacht op heeft gevestigd. Ze lijdt aan meewarigheid, zodat twee militante vertegenwoordigsters van de Nederlandse P.J. Buijnsters, Wolff en Deken 10 Verlichting onbedoeld tot huiskamerformaat worden gereduceerd. Diezelfde drang om alle scherpe kantjes weg te werken heeft ook lang een sluier geworpen over Betje Wolffs erotische geaardheid. Evenmin hebben vroegere biografen oog gehad voor het Patriottisch radicalisme van Wolff en Deken, dat zij eenvoudig als gebrek aan politiek inzicht meenden te moeten bestempelen. Deze nieuwe biografie zal ongetwijfeld weer andere mankementen vertonen. Nog altijd hangt er een waas van mysterie om enkele sleutelfiguren uit het leven van Wolff en Deken, met name om hun Franse metgezellin Caroline Victoire Ravanel. Toen ik tijdens mijn studententijd helemaal in de ban raakte van de achttiende eeuw, dacht ik dat Wolff en Deken een bekeken zaak was. Nu, vijfentwintig jaar later, durf ik zeggen dat wij nog pas aan het begin staan van een revaluatie, die haar bekroning moet vinden in een uitgave van Wolff en Dekens fascinerende brieven. De drijfjacht naar Wolff en Dekeniana voerde langs vele bibliotheken, archieven en particuliere collecties. Ik dank daaraan de kennismaking met allerlei boeiende personen, die mij bijna steeds welwillend voorthielpen. Hen allemaal te noemen is onmogelijk. Mijn bijzondere dank echter geldt de heer Ch.H.J. Peters, gemeentearchivaris van Vlissingen, de kerkvoogdij van de hervormde gemeente te Beemster, prof. dr. J.A.H.G.M. Bots van de KU Nijmegen, de heer W.A. Braasem, oud-directeur van het Westfries Museum te Hoorn, en mijn gewezen student-assistenten drs. Robert Arpots en drs. Niek van den Elzen. Je tiens à remercier Monsieur R. Dusonchet, sous-archiviste aux Archives Départementales de L'Ain, ainsi que Monsieur Bernard Vacheret, professeur honoraire à Trévoux, qui a bien voulu m'accueillir lors de mon séjour à Trévoux en 1980. Zeer inspirerend waren voor mij de contacten met wijlen mevr. dr. Hendrika Ghijsen, met de aimable H.A. Höweler en met Monsieur Robert Valentin Smith, mijn jarenlange correspondent in Trévoux, wiens naam zelfs na zijn dood vele deuren daar voor mij opende. Niemand echter die deze biografie zo in alle fasen actief heeft meebeleefd als mijn vrouw. Aan haar draag ik daarom dit werk van onze gemeenschappelijke interesse in dankbaarheid op. Nijmegen, 7 april 1983 P.J. Buijnsters P.J. Buijnsters, Wolff en Deken 11 I Betje Wolff - Jeugd en huwelijksjaren P.J. Buijnsters, Wolff en Deken 13 1 Afkomst en jeugdjaren in Vlissingen (1738-1759) Dat we zo bar weinig weten over afkomst en familiebetrekking van Elizabeth Bekker - de latere Betje Wolff - ligt deels aan het domme toeval. Immers op 14 augustus 1809 brandde het stadhuis van haar geboorteplaats Vlissingen bij een Engels bombardement tot de grond toe af, waarbij alle zich daar bevindende burgerlijke en kerkelijke archiefstukken verloren gingen.1 Een enorme handicap voor de aspirant-biograaf. Toch zou het gemis aan notariële akten, boedelbeschrijvingen, testamenten en dergelijke enigermate gecompenseerd zijn geworden indien de hoofdpersoon van ons verhaal een druk familieverkeer had onderhouden. Maar dat was nooit het geval. Betje Wolff voelde weinig affiniteit met de meeste van haar bloedverwanten. Haar levensomstandigheden zouden haar bovendien steeds verder van haar familie verwijderen. Pas aan het eind van haar schrijversloopbaan, in het memoires-achtige Geschrift eener bejaarde vrouw (1802), lijkt zij een beeld op te roepen van haar (groot)-ouderlijk milieu. Alle biografen hebben hiervan begrijpelijkerwijs gebruik gemaakt voor hùn schets van Betje Wolffs jeugdjaren. Toch blijft op dit punt uiterste voorzichtigheid geboden. Niet alleen omdat het Geschrift eener bejaarde vrouw op naam staat van Betje Wolff en Aagje Deken samen, maar vooral omdat de schrijfsters in deze levensgeschiedenis van het enig(!) kind Mietje werkelijkheid en verbeelding dooreenmengen. Eigen jeugdherinneringen van Betje Wolff en pas veel later gewonnen inzichten zijn aldus moeilijk te onderscheiden. Vandaar dat we ons hier zoveel mogelijk aan de feiten zullen houden. Elizabeth Bekker werd op 24 juli 1738 te Vlissingen geboren2 als jongste kind van Jan Bekker en diens vrouw Johanna Boudrie - beiden lidmaat van de Neder- P.J. Buijnsters, Wolff en Deken 14 duitsch Gereformeerde kerk. Haar ouders waren 20 juni 1724 met elkaar getrouwd.3 Het gezin bestond verder uit drie jongens (Laurens, Matthijs en Jan) en nog een meisje: Christina. Tussen Laurens, de oudste, en Betje lag een leeftijdsverschil van twaalf jaar. Een eerdere dochter Elisabeth (gedoopt 16 maart 1725) was al heel vroeg overleden. De familie woonde van 1735 tot 1751 in het na de Tweede Wereldoorlog gesloopte Huis met de Zonnewijzer op de Nieuwendijk, hoek Lombardstraatje (nu nr. 21).4 In 1752 verhuisde men naar de Bakkersgang bij de Lange Noordstraat.5 Jan Bekker sr. bezat verder sinds 1749 nog een ‘Speelhof met huysinge’ in de voorstad Oud-Vlissingen,6 die in 1767 verkocht werd aan de apotheker Conrad Rutger Busken, vader van Betjes latere vriendin Coosje Busken. Geen trotser familiebezit echter dan het buitentje ‘Altijd Wel’, gelegen aan de kleiweg van Vlissingen naar West-Souburg, vlak bij het slot van St. Aldegonde.7 Hier logeerde Betje Wolff naderhand altijd wanneer ze eens per jaar uit de Beemster naar Walcheren overkwam. In de Napoleontische tijd is ‘Altijd Wel’ bij de aanleg van vestingwerken van de kaart geveegd. Geen enkele prent bewaart de herinnering aan dit idyllische oord - een van de talrijke buitenplaatsen die Walcheren toen tot de tuin van Zeeland maakten. De Bekkers kwamen oorspronkelijk uit Noord-Holland. Op 31 maart 1673 verwierf hun stamvader Jan Becker Hendriksen uit Serdam (Zaandam) het poorterschap van de stad Vlissingen.8 De familie van Betjes moeder, Boudrie,9 stamde uit Saussijn in het Walenland, vanwaar zij al enkele generaties eerder naar de Noordelijke Nederlanden waren verhuisd. Laurens Boudrie, vader van Johanna de Boudrie en grootvader van Betje Bekker, was geboortig uit Amsterdam. Tinnegieter van beroep, had hij 28 mei 1694 het poorterschap van Vlissingen verworven. Veel Zeeuws zat er dus bij Betje Wolff niet aan. Ik merk terloops op dat ook Mietje uit het Geschrift eener bejaarde vrouw niet als Zeeuwse wordt voorgesteld. Zij groeit op in de omgeving van Amsterdam. Terwijl de Boudries met hun Franse inslag wat avontuurlijker lijken - men vindt onder hen diverse hoge militairen - behoorden de Bekkers in alle opzichten tot de gedegen koopmansklasse: solide, rechtzinnig in de gereformeerde leer met soms enige overhelling tot het piëtisme, en boven alles mensen van oudvaderlandse traditie. Dat is precies ook het beeld dat het Geschrift eener bejaarde vrouw ons voor ogen brengt: P.J. Buijnsters, Wolff en Deken 15 Geene familie kan zo naauw gehegt zijn, als de mijne was, aan overgeërfde zeeden, gebruiken en gewoontens. (...) In onze familie week het geld niet af, ter rechte, nochte ter slinke hand, en vloeide regel-regt voort, voort, voort, tot dat het hier en daar stil stond, in verlaat-bakken, waar uit men bij gelegenheid schepte, 't zij tot groote onderneemingen, het oprigten van fabrieken, of tot weldaadige uitgaaven. (...) De famille-deugd was liefdaadige mededeelzaamheid (...). Zij leeverde een aantal Diakens, Ouderlingen en Kerkmeesters; en het schijnt, dat zij die bedieningen met waardigheid bekleedden. Ik vind nergens aangeteekend, dat iemand der familie (...) in de regeering zoude geweest zijn. (...) Mogelijk waren zij geene liefhebbers van over anderen den baas te speelen; mogelijk trok de koophandel al hun' aandagt: dit was ten minsten zo bij allen, die ik nog gekend heb.10 Aan deze karakteristiek moet meteen