<<

Vennen rond Ecologisch onderzoek

Inopdrach t van:Zuiveringsbehee r Provincie

Grontmij Afd. Ruimtelijke Planning Afd. Bodem &Wate r

Eindhoven, 17februari 1993 ordernr. 26963.10/RB/EI

Inhoudsopgave

VOORWOORD 1

SAMENVATTING 3

INLEIDING EN DOELSTELLING 5

INVENTARISATIE 9 2.1 GEOLOGISCHE OPBOUW, BODEM EN WATERHUISHOUDING 9 2.2 WATERCHEMIE 10 2.3 MENSELIJKE BEÏNVLOEDING EN BEHEER 16 2.4 VEGETATIE 16 2.4.1 VEGETATIE-BASISKARTERING 16 2.4.2 OVERIGE INFORMATIE 19 2.5 MICROFLORA EN -FAUNA 20 2.6 MAKROFAUNA 24 2.7 LIBELLEN 28 2.8 HERPETOFAUNA 29 2.8.1 INVENTARISATIE 29 2.8.2 RESULTATEN 29 2.9 OVERIGE FAUNA 30 2.10 KARAKTERISERING VAN DE HUIDIGE TOESTAND (SAMENVATTING) 30

REFERENTIE- EN STREEFBEELD 33 3.1 REFERENTIEBEELD 33 3.2 STREEFBEELD 34

KNELPUNTEN EN MAATREGELEN 39

LITERATUUR 41

BIJLAGE 1 43

BIJLAGE 2 45 Voorwoord

Inopdrach t van de Dienst Zuiveringsbeheer vand e Provincie Groningen isee n ecologisch onderzoek uitgevoerd aanvenne n ind eomgevin gva nSellingen .

Het rapport is opgesteld door G.H.P.Art s en R.F.M. Buskens.

Het onderzoek is uitgevoerd door:

H.Vallenduu k (adviesbureau Vallenduuk): hydrobiologisch onderzoek; B. Crombaghse n G. Hoogerwerf (adviesbureau Limes divergens): onderzoek aan libellen, herpetofauna en kleinezoogdieren ; R. Bijlsma(Grontmij) :bemonsterin g vand e microflora en-fauna ; J.F.M. Geelen:determinati e van de microflora en-fauna .

Als coördinator en projectleider vand ezijd e vand eopdrachtgeve r fungeerde dhr. D.A. deVries .

Bovengenoemde personen zowel als anderen,waaronde r H. Hut (Staatsbosbeheer) en M.va n Gijsen (Zuiveringsschap Veluwe), hebben bijgedragen aan hetto t stand komen vandi t project, waarvoor dank. Samenvatting

In 1992 is in opdracht van de Dienst Zuiveringsbeheer vand e Provincie Groningen een ecologisch onderzoek uitgevoerd aanvenne n ind eomgevin gva nSellingen . Het ecologisch onderzoek bestond uit een inventarisatie van de macrofauna, de libellen, de microflora en-faun ae nd e herpetofauna. Daarnaast zijn maandelijks fysisch-chemische wateranalyses uitgevoerd door de Dienst Zuiveringsbeheer van de Provincie Groningen. Devegetatie-basiskartering , uitgevoerd door Staatsbosbeheer in 1991, isgebruik t voor debeschrijvin g vand e huidigevegetatie . Daarnaast is literatuur- en archiefonderzoek verricht. Het onderhavige rapport bevat de resultatenva n hetonderzoek . Daarnaastworde necologisch e normdoelstellingen geformuleerd engetoets t aand e huidigesituatie . Deknelpunte n die uit detoetsin g naar voren komen worden kort besproken.Voo r deze knelpunten worden passende maatregelen aangedragen.

Devenne n zijnzuu r en met uitzondering vantwe evenne nvoedselrijk . Hetwate r is ionenarm. Chloride is bij de macro-ionen hetdominant e anion en natrium en kalium dedominant e kationen . Eendergelijk e macro-ionensamenstelling is karakteristiek voor vennen die hoofdzakelijk door regenwater worden gevoed.He t oppervlaktewater in het Sellingerzwarteveen blijkt opgron d vand e macro-ionensamenstellingwa t meer onder invloedva ngrondwate r testaan . Meestal is ind evenne n een meer of minder dikke sublaagaanwezig . Ind e meeste vennen issprak e van verruigde en/of vergraste oevers. Inee n aantal vennen komen (restanten van) hoogveenachtige vegetaties voor. Daarnaast kenmerkt een aantalvenne n zich door gagel enslangewortel , hetgeen duidt optoestromin g van licht aangerijkt grondwater. Desamenstellin g vand e microfaunaduid t opee n zuur-mesotrofesituatie . Desamenstellin g vand e microflora is niet karakteristiek en duidt op eutrofiëring. Evertebraten die karakteristiek zijn voor vennenvinde n wei n alle wateren,karakteristiek e hoogveensoorten vooral in het Sellingerzwarteveen. Een aantal vennen vormt eenbelangrij k biotoop voor zeldzame en bedreigde libellensoorten enee nbelangrijk e voortplantingsplaats voor de heikikker.

Devenne n hebben zich ontwikkeld tot detoestand ,waari n ze nuverkeren , mede onder invloed van de processen verzuring,eutrofiërin g enverdroging .

Nahe t beschrijven vand e huidigetoestan dword t het referentiebeeld ten aanzien vand evenne n geformuleerd. Het gaat omzur e vennen,waari n de processen hoogveenvorminge nverlandin g optreden. Uit het referentiebeeld wordt voor de vennen eenstreefbeel d gedestilleerd. Ditstreefbeel d omvat eense t van organismen enabiotisch e kenmerken. Hetstreefbeel d wordt geacht in de praktijk haalbaar tezij n endien t daarmee richtinggevend tezij n voor hetbehee r ind e betreffende gebieden.Al s methode omhe t streefbeeld nadert e visualiseren is gekozen voor een (semi-kwantitatieve) amoebe. Deamoeb e iszodani g samengesteld,da t ze representatief is voor de processen vanverlandin ge n hoogveenvorming, end ebijbehorend e stadia omvat die ind evenne n kunnen voorkomen. Bijtoetsin g van ded e huidigetoestan d vand evenne n aan het streefbeeld komen een aantal knelpunten naar voren.Dez eknelpunte n zijn: • te grote waterstandsfluktuaties; • de aanwezigheid van een meer of minder dikke sublaag; • de aanwezigheid van bebossing opto t opd evenoevers ; • de aanwezigheid van veel pitrus en pijpestrootje ind eoeverzone .

Dezeknelpunte n belemmeren een herstel van het venoecosysteem. Indien herstel vandi t systeemword t nagestreefd,diene n deze knelpunten dan ookz ovee l mogelijk door het nemen van passende maatregelent e worden opgelost. Deze maatregelenomvatten : • vergaande hydrologische maatregelen:aanpassin g peilbeheer ind eomgeving , vermindering en/of verplaatsing van grondwaterwinningen, aanpak vand e detailontwatering ind e betreffende gebieden eneventuee l verleggen vand e loopva nd e RuitenA ; • verwijdering vansli b uit devennen ; • verwijderen vanbebossin g inee nstroo k omd evennen ; • plaggen vand e oeverzoneto t bovend ehoogwaterlijn .

Bij eenaanpa k vand evenne ndien t verdrogingsbestrijding de hoogste prioriteit te krijgen. Devoorgesteld e maatregelen worden gezien als eense t van maatregelen dat inzij ntotalitei t dientt eworde n uitgevoerd. Pasda nzulle n goede resultaten kunnen worden verwacht. 1 Inleiding en doelstelling

Momenteel is bij de Provincie Groningen het Beheersplan Waterkwaliteit in voorbereiding. Dit is een praktische uitwerking van het geformuleerde beleidte n aanzien vand ewaterkwaliteit , zoals neergelegd is in het Provinciale Waterhuishoudingsplan. Het Beheersplan richt zich met nameo pd e realisering van functies met bijbehorende normdoelstellingen. Inhe t Provinciaal Waterhuishoudingsplan wordenwatere n cq.waterrijk e gebieden genoemd,di eee n specifiek ecologische functie hebben gekregen.Aa ndez ewatere n dient nog ecologisch onderzoek plaatst evinden . Debedoelin g van eendergelij k onderzoek is omecologisch e gegevens te verzamelen,o pgron dwaarva n normdoelstellingen voor de betreffende wateren kunnen worden opgesteld. Natoetsin g vand e doelstellingen aand e huidigesituati e kunnen maatregelen wordengeformuleerd , die noodzakelijk zijn omd ebeheersdoele n tebereiken .

In het Provinciale Waterhuishoudingsplan wordend e RuitenA envenne n ind e omgeving van Sellingen genoemd alswatere n die eenspecifie k ecologische functie hebben gekregen. In 1992i s ecologisch onderzoek uitgevoerd aandez ewateren . Dit ecologisch onderzoek is door de Provincie Groningen uitbesteed aanGrontmi j Advies enTechnie k bv. Het onderzoek is gesplitst intwe efasen : 1. onderzoek vand e ecologische uitgangssituatie; 2. formulering entoetsin g van de ecologische normdoelstellingen.

Dit rapport omvat beidefase nva n het onderzoek. Daarmee isd etoetsin gva nd e huidigesituati evastgelegd .

Het begripvenne n kan als volgt worden gedefinieerd.Venne n zijn ondiepewatere n (meestal ondieper dan 2 m),me t eengerin g oppervlak (maximaal enkele hectaren) en gelegen in voedsel-e n kalkarme pleistocene zandgronden (Arts &Buskens , 1989).Venne n vormenda n ook eenwatertype ,da t primair onderscheiden wordt op grond van geomorfologische kenmerken.Z evorme n een kwetsbaar watertype.Z e hebben eengrot e (potentiële) waarde. Ind e Provincie Groningen nemenvenne n een bijzondere plaats in binnen dewatertypen .

Welke vennen indez estudi e zijn betrokken,word t vermeld inTabe l 1.1.D e geografische ligging vand evenne n isweergegeve n in Fig.1.1 .I n het geval vand e zandwinput Sellingerbeetse gaat het eigenlijk niet omee n echt ven,maa r omee n zanduitgraving. Deze komt ook niet in aanmerking voor eenspecifie k ecologische functie, maar heeft defuncti e zwemwater gekregen. Dewatere nzij n alle in eigendom en/of beheer van Staatsbosbeheer.

Tabel1.1 - De bkatiesen coördinaten vande onderzochte vennen. Tevens zijnde codes,die voor de vennen indit rapport worden gebruikt, weergegeven.

Naam / Lokatie Coördinaten

Jipsingbourtange bij de Elmborg (JI) 271.1 554.6 SeUeegte, aan de Heidensiegerweg (HE) 272.8 555.2 SeLlingerzwarteveen (SE) 272.9 553.7 Krumpels, natuurgebied Ter Borg (TB) 271.9 552.1 Zuidelijk ven, natuurgebied Ter Borg (ZB) 271.7 551.4 Zandwinput Sellingerbeetse (SB) 269.3 551.4 In 1991 heeft Staatsbosbeheer een uitgebreide vegetatie-basiskartering uitgevoerd, waarin deze s genoemde vennen zijn opgenomen. Binnen dezestudi e isd e vegetatie daarom niet opnieuw beschreven of gekarteerd. Het ecologisch veldwerk bestond uit een inventarisatie vand emacrofaun ae nd e libellen,d emicroflor a en -fauna end e herpetofauna. Daarnaast zijn maandelijks fysisch-chemische wateranalyses uitgevoerd door de Dienst Zuiveringsbeheer vand e Provincie Groningen.

Indi t rapport zal eerst in hoofdstuk 2d e huidige situatie worden beschreven ten aanzien vand egeologisch e opbouw, bodeme nwaterhuishouding ,d ewaterchemi e end ebiot a (vegetatie, microflora en-fauna ,macrofauna , libellen en herpetofauna). Degegeven ste n aanzien van menselijke beïnvloeding enbehee r worden,voo r zover bekend, kort weergegeven. Deanalys eva nd eonderzocht e waterenvorm t tezamen met gegevens vand evenne n uit het verleden debasis ,o pgron d waarvan eenstreefbeel d voor devenne n is opgesteld. Dit streefbeeld wordt beschreven in hoofdstuk 3. Het is vertaald in eense t van biotische en abiotische normdoelstellingen.Vervolgen s is hetstreefbeel d getoetst aand e huidige situatie enzij n knelpunten in beeld gebracht (hoofdstuk 4).O mdez eo pt e lossenword t eenaanta l maatregelen aangedragen (hoofdstuk4) . figuur 1.1 - Geografische ligging vande vennen

^ Y V- Is^i fff: ' Inventarisatie

2.1 GEOLOGISCHE OPBOUW, BODEM EN WATERHUISHOUDING

Deperiod e waarin devenne nzij n ontstaan ligt aan het einde vand e laatste ijstijd (het Weichselien), nadat zichdekzan d over de reeds aanwezigezande n (beekzanden enbekkenzanden ) had afgezet (Rijks Geologische Dienst, 1985).Bi j devennen ,di e in de huidigesituati e nabijd e RuitenA gelegen zijn, moet gedacht worden aanee n ontstaanswijze, waarbij laagten van het dalva n de RuitenA , omgeven werdendoo r dekzandruggen . Ditwer dveroorzaak t doordat hetdekzand , dat door dewestelijk e winden werd getransporteerd,stagneerd e bij hetda lva nd e RuitenA , enstroomgeule nverstopte . Ineerst e instantie zal het patroon van laagten endekzandrugge n steeds in bewegingzij n geweest. Hetwer d pas gefixeerd in tijden dat devegetati e het landschap vastlegde. Inhe t volgende geologische tijdperk, het Holoceen,na md e neerslagto ee nstee gd egrondwaterspiegel . Hierdoor konden zich in de laagten gliede-e n gyttjalagen ontwikkelen enkwa m veengroei opgan g (Rijks Geologische Dienst, 1985). Devoorgaand e beschreven geologische oorsprong geldt in ieder gevalvoo r het gebied Selleegte,e n hoogswaarschijnlijk ook voor het Sellingerzwarteveen. Devenne n in hun huidige vormzij n ontstaan door het winnen vantur f ind eveentjes . Uitbodemkundi g onderzoek blijkt dat in genoemdevenne n steeds eenster k verkitte, kazigeB-laa g (oerbank) van 15to t 40c mdikt e voorkomt, waarop een 10to t 20c mdikk e zwarte, vettegliedelaa g ligt. Dezebeid e lagenvorme nd eslech t doorlatende venbodem (Dekker, Bannink & Booij,1986) .

Vennen,di ewa tverde r van de RuitenA gelegen zijn, kunnen eenander e oorsprong hebben. Hetve n bij Jipsingbourtange is ontstaan doordat zich in het dekzand door uitspoeling van ijzer en humus een oerbank vormde (Rijks Geologische Dienst, 1985).

Debeschreve n ontstaanswijze enbodemopbou w betekent datd evenne n niet in contact staan met diep grondwater enslecht s door neerslagwater, dat direkt in het ven valt of oppervlakkig afstroomt vanaf de omringende hoger gelegendekzanden , worden gevoed (zogenaamdjon g grondwater).

In het Sellingerzwarteveen zijn waterstandsverschillen gemeten van 60c m verschil tussen extreem natte enextree m droge perioden (Dekker, Bannink & Booij,1986) .

In hetve n Krumpels in het natuurgebied Ter Borg komt eenbaggerlaa gvoo r van ca. 60c m(Staatsbosbeheer) . In hetve n Jipsingbourtange ligt plaatselijk eendi k bladpakket afkomstig vand ebome n (esdoorn enberk ) die hetve n omringen (Staatsbosbeheer).

Dezandwinpu t Sellingerbeetse (SB) is ontstaan door zandwinaktiviteitene nword t grotendeels gevoed met grondwater. Ind e afgelopen drogejare n zijn ind e plas peilfluktuaties waargenomento t ca.3 0c m(inf . Staatsbosbeheer). figuur 2.1- Geologische dwarsdoorsnede vanhet studiegebied (profielA-A 1 uit TerWee, 1984).Het ven Selleegte is gelegen Rnks (ten westen) vanboring 4.

2 11 10

5r»,

NA?

f 1 zond,gmv# ottgon* I300-2000fjm)

1.1 zorvl.middan cotogori» (lS0-300^m) -fw I*.] rand lijn» categori» IW-150>im) I Wfug 0 — [E | I sttrk londig 0"me t wtnbrokjrs'

2.2 WATERCHEMIE

Door de Dienst Zuiveringsbeheer vand e Provincie Groningen is in 1992d e waterkwaliteit van debestudeerd e vennen onderzocht. Tabel 2.1 geeft de gemiddelde kwaliteit van hetwate r ind evenne n over genoemde periode end e minima enmaxima .

Zuurgraaden buffering Devenne n zijn zuur, dezuurgraa d blijft vrijwel steeds beneden 5,0 en boven4,0 . Daarmee hangt samenda t devenne nslecht s zeer weinig gebufferd zijndoo r calciumbicarbonaat. Ind e meestegevalle n wordenslecht s enkele milligrammen bicarbonaat in dewaterlaa g aangetroffen (Tabel 2.1).Allee n inhe t Sellingerzwarteveen worden relatief wat hogere gehalten aangetroffen. Dat ookd e zandput Sellingerbeetse lagepH-gehalte n heeft, duidt eropda t ook het ondiepe grondwater zuur is.

Het chemisch zuurstofverbruik is in eenaanta lvenne n vrij hoog. Ditka n samenhangen metd e aanwezigheid van humusstoffen,waardoo r hetwate r een geleto t bruine kleur krijgt. Dezandwinpu t Sellingerbeetse isd eenig e plas met steeds helder water zonder dat daarin humuszurenzij n opgelost. Hetchemisc h zuurstofverbruik is indi t ven dan ook het laagste. Depla s heeft eendie p blauwe kleur.

10 Macro-ionen Omd e macro-ionensamenstellingva n devenne n onderlingt e kunnen vergelijken zijn zogenaamde driehoeksdiagrammen gemaakt (Fig.2.2) . Hierbij wordend e relatieve ionengehaltes (in meq.l"1) uitgezet intwe e gelijkzijdige driehoeken,ee n voor de anionen en eenvoo r de kationen. Ind eze svenne n isd e macro-ionensamenstelling gemeten opee ntwee -to t drietal data.D e macro-ionensamenstellingo pd everschillend e datai s per venweergegeve n ind e ionendriehoeken (Fig.2.2) .

Het water is ionenarm.Chlorid e is bij de macro-ionen hetdominant e anion en natriume n kaliumd edominant e kationen.Sulfaa t is inverhoudin gto t chloride in mindere mateaanwezig . Eendergelijk e macro-ionensamenstelling is karakteristiek voor systemen die in hoofdzaak door regenwater worden gevoed.Gele t opd e ionensamenstelling kunnen devenne nda n ook gekarakteriseerd wordenal s regenwaterachtig (atmotroof).

11 figuur 2.2 -An- en kationendiagram voor de vennen. De weergegeven punten betreffen de verhouding van de aangegeven an-en kationen opde verschillende bemonsteringsdata. U = Lithotroof(gerijpt grondwater); AT = Atmotroof(regenwater).

100% Cl"

2 ioo%soA - o%cr 100%H CO ,

100%Na++K+

100%M g 0%Na++K+ 100% Ca2

12 Het Sellingerzwarteveen is het meest verschoven ind e richting van bicarbonaattype water (grondwater). Opvallend is dat het ven ind e loopva n het seizoen nogmee r in deze richting verschuift (vergelijk desituerin g van het Sellingerzwarteveen inFig . 2.2: van links-boven naar rechts-onder is achtereenvolgens ind e maanden maart, juni enseptembe r gemonsterd). Het bicarbonaatgehalte van het Sellingerzwarteveen is hoger danva nd eander evenne n(Tabe l2.1) .Zoal s nogza l blijken uit debiotisch e gegevens is indi t venwaarschijnlij k sprake van lokale toevoer van licht aangerijkt grondwater. Hetve nJipsingbourtang e verschuift ind e loopva n het seizoen meer richting chloride-typewater . Dit kant ewijte n zijnaa n indamping.

Voedingsstoffen Opgelost fosfaat (orthofosfaat) is meestal niet aanwezig.Allee n ind evenne n in het natuurgebied Ter Borgworde n hogeorthofosfaatgehalte n aangetroffen. Ditgaa t samen met hogetotaalfosfaatgehalte n in hetwate r vandez evennen .Waarschijnlij k wordt deze veroorzaakt door degrot e groepen eenden,di e hetve n regelmatig bezoeken (zie paragraaf 2.3). Detotaal-fosfaatgehalte n zijn hetlaags t in hetve n Jipsingbourtange en ind ezandwinpu t Sellingerbeetse.

Denitraatgehalte n zijn in het algemeen laag, ind evenne n in het natuurgebied Ter Borg echter wat hoger. Deammoniumgehalte n zijn ook laag. Met uitzonderingva n het venJipsingbourtang e end ezandwinpu t Sellingerbeetse zijn de Kjeldahlstikstofgehalten matig hoogto t hoog.Hog e Kjeldahlstikstofgehalten betekent, omdat deammoniumgehalte n relatief laagzijn , een hoge organische stikstoffractie in het water. Dit kansamenhange n metd e aanwezigheid vanvee l organische deeltjes, misschien insamenhan g metd eondiept eva nd evenne ne n de aanwezigheid van veelslib , of eenhoo ggehalt e aanorganisch e zuren (humuszuren). Intwe evennen , Selleegte aand e Heidensiegerweg en het Sellingerzwarteveen, hangt het waarschijnlijk samen metd eaanwezighei d vanvee l organische deeltjes. Ditblijk t hier uit het hogebiochemisc h zuurstofverbruik (BZV) (Tabel2.1) .

Concluderend kan gesteldworde nda t quavoedingsstoffenrijkdo m hetve n Jipsingbourtange end ezandwinpu t Sellingerbeetse het meest oligotroof zijn. De vennen in het natuurgebiedTe r Borgzij n hetsterks t geëutrofieerd. Selleegte aan de Heidensiegerweg en het Sellingerzwarteveen nemenee ntussenpositi ein .

Metalen Hetzur e karakter vand evenne n ise r deoorzaa kva nda t ind emeest everhoogd e gehalten aanzwar e metalenworde n aangetroffen. Inee ngroo t aantal gevallen wordend eAlgemen e Milieukwaliteitsnormen (Derde NotaWaterhuishouding , 1989) overschreden (zieTabe l 2.1). Het gaat vooral omd e metalenzink , cadmiume n koper. In het Sellingerzwarteveen worden de hoogstegehalte n aangetroffen. Het gaat hier omzink , lood en koper. Ook in andere zure enverzuurd e vennen in Nederland worden dergelijke hoge gehalten aangetroffen (Smits &Tromp ,1988 ; Van Dam& Arts , 1993). In hetzuidelijk e ven in het natuurgebied Ter Borg en ind e zandwinput Sellingerbeetse wordt geeno f maar een enkele norm overschreden. In allevenne nzij nd e ijzer- en mangaangehaltenlaag .

Opgemerkt moetworde n dat hetbi jd e metalen gaato méé nenkel e meting.D e kwaliteit van dewaterbode m is niet onderzocht.

13 -T- C Ol 01 Ol TD c c 01 01 > 01 E C e _ä£ > u Ol oi > ••-a 01 II Ol c Ol — C Ol 01 Ol Ol -3 XJ en t- 4-1 «c o> -e IO 3 VI o> u 4-1 •+-> IVI X •<- c -a* N 3 II E S- i Q. •p-a O 01 •(o- NmJ VI •— O •o oc 01 CO M "O Ol en o O 4-1 c •4-1 o «a- 1/1 4- - o o co Si 01 1 • 1 1 1 1 o 1 1 1 CD t 1 01 s: ID r-l CM 1 1 -H | LO 1 0) i- <£ > o +J e +j c < 01 Ol Ol œ g JO TD T3 u to o> ••-3 01 s- c C 1— +-IO» ••-3 'u -a ç^ ^^^ ^^ Kl J= co ,-—. co .-^ U Ol ,—•- CD en .—N »—, O - CM C0 CO Ol CM CO Cd N - O • t/ï X to co *t o co s. IO IO 1—t • - O O CM C 5 o » "ïô 01 - O CM 1 «1- CO o t CO t-H CM t-H t-H o IO Ol 01 E «S CM o i 1 1 1 1 en t 1 1 1 1 i E > > Ol t CM co o O 1 1 co 1- Ol o o o ID S O H © 01 s- c .-H 1 CM 01 1— -4-1 o - co 3 E CM CM »-H co CM O o o o co o oi r». CD 3 1 , Pheophyt i chil i end e p a "C 'S •M l/l ' TD c •4-» 1C0 S- Ol 01 •i— 01 A •4-» Ol T— C , «d- *—1 v-4 CO •a- CO «a- f-H t-H CM CM CO K oi N m ^ N t-H CM CM O c 10 1/1* • CM CM • t-H O t-H •4-» •T— r— m E g 1-H > c s co ai <^- «• CM co CO o o «a- «• o T3 O o ai -F- 4-1 .a* 01 -M * CO co o • en t-H O 01 3 Q. -O o 01 Ol X 1 CO CO c 1^ ^- r- ^-, o •* 4-1 0) U • 01 X J^S CO co CM co i- s M m » - co OCMl sO-) ^ «• CD» • * CO CM ^•^. Oï t/ï c CO Ol CM t-H T-H 1 o1 o r^ co r^ t-H O Ol iE II E O «s- ^~. ro CD 01 i CO 1 i 1 1 1 t-H co 1 1 Ol 1 1 CM 1 c •-H f—1 t-H co CM co r^ 1 t. c o CO c 1 1 r^- r-- CM CO «»• Ol CO o « 0) s 1— co • 1 i CD «• E CM r^. t-H t-H CO o o O* CM O CO f O to 1 0) CM T-H ••-J c o 0> S •« s— 0) S- Ol c ' +J 01 u 01 4) "O •(/M> 01 , VO CM co CM CO •—i CO co CO —i Ol Ol m m oi oi s N un un T-H .c JO. 1 .c < r-si aï o CM » T-H M * u 01 a>i Ol w ro co t-H r—1 » •* o co co i- co t-H co o o 1- 1»— . 01 CU "O -4-» *-l co » co co t-H 01 o •o U o > E en 01 IO ^_^ ^^ o Ol --. co — c •5 X >a- ^—* t-H CO ^ co s~* - cn C +J 01 g N X CM Oi B t-H t-H CO •a- CO * *1- CO «i- O) — 4-1 t- 10 LT) «• CO * »a- - oi CM c 01 T-4 o *—N t-H •o 10 O CM t-H CO CM CO CM 1 çf H CO 1 t—1 ^-O ^ •M 0) Ol E »s- <—. 1- JO 1 ro 1 1 1 1 1 co 1 1 Ol CD 1 Ol CM 1 •o C • 1 o t CM 1 P^ 10 o V u CL to CM ^H Ol CO O CM co «• CO o CM CM »a- - Ol 10 o Ol IO - 1 CM 1 1 1—1 t-H t-H t-H O ~ E CM «a- Ol CM co o T-H *r o ^- CM T-H O •M 10 s «a- r^ ej » (O X ™'' S i_ ^•_o (0 i/i E Oi Ol "ai •f- so . 1 •o u m E, C3 co co CM LO co I—1 CD O co co Ol co H s »f ir oi LO CM CD t-H x o i— ai <3" CM - co f^ CO - • CM A j* c LJJ Ol t-H rf co •—1 CM CM CM oi »a- »a- co co -H O f—1 CM t-H o r^ co Ol CD C £ 4-1 IM 0) o Oî «• o o o ^C c «1- *—* r^ co t-H ^-N T-4 » CO t-H 1 fc. 10 01 X co CM O r^ » «J- . CO • en o 4-1 3 10 CD• - CM o » » » *f co r-* t-H l ^—V »-H «f t-H 1 1 o1 CD «• CO CO t-H *—N «—s 1 -5 en u 10 01 E r»> LO «a- P» o Ol •O •t-J Ol i r^ 1^ C*O i 1 1 co co t-H 1 1 1 1 1 CO CD • i E un un T-H 01 c m oi CM 1 co CD CM en »-H co o t-H CM O CO O CO C t— CM * i 1 CM i 1 i t-H •i- 0) 1/1 E r*». Kj- en r^ »-H o CD o co o o O W O «t O CD un o o E -* c «4>- 01 c j* •»-3 o •o 01 *"-^ » «t— •f— +•> •o JÉ E Nl *>-3 . ID co r- r^ r-- »-H CO co CM CO o CO CM o un co «a- CM r*^ co CO CD •""3 "S co $ rs. »-H t—i * r^ o o .... . un 3 œ Ol CM i—l CM T-H » CD CM CM PO CO »-H o CO CD ^ T3 01 ^ » f—i co o t—1 t—1 ^~ t-H 01 O «4- N , ai o Ol O 4- C •a o XT 01 §- 4-J U c VI 1/1 10 +J -—. co t-H *—* r^ *--N . co 1/1 c 10 ai co (/) ^^ ^^ ^^t-H ,—CO^ ,—* t-H r^ . co **• ,—. Ol *£ Ol ai X r^ co co un • t—1 . CM CM r^ o Ol ai .o co CM un --H 1 o CD t-H CM 1 t-H CD x: -4-» u 1 o a. 1 i l un 1 •5 u Ol 01 «s- 1 1 1 CM i i i un i si o c CD 1^ Ol t-H CO CO t-H T-4 o o 01 o ai Ol LO rt «a- -H - o «a- s- u10 ai • 1 1 1 o c f-H r-* CM t-H CO co CD »a- CD CM CD o !o Ol E co o un o o O>l c c Ol > -*e o 0) •5 co ai Z3 co p . i CM CD t-H i—i O CM C0 LO Ol o LO «a- co t-H co «a- CM un Ol un t-H C * ••—NI O UJ si •-H - Ol o co ai m x: u +•> = Ol CM CM CO* t-H - o CD Ol Ol CD CO t-H CD CD c; Cl >f-s i t/i UJ 3 >* »—1 CO co P-- CO «t-» Ol O Q. o CO 3 ^ C 01 10 i -C •i— 4-1 +-> j*r S- e• * X /„^ •r— O} c *•- 01 Ol "O T1 ^ wo ^CM^ , 1 ^—^ ,—^ r 3 •4-1 i- c: ^-v ,«~K <—s t-H o CO *—* ^-^ . CM r^ ,—t *~ IO 10 ^-^ ^-^ ^-^LO C M CO CD » X Ol -Q X a o to • •a- c Z o M * - CO o . T-H CD CM o 01 o* -* -o § W r* ^^ ^^ 1^- CM t-H 1 1 1 O CO CM P^ T-H o CD Ol (U IO E II 1 *-t S- 1 co 1 f-H O 1 1 1 1 CM co CM t 1 1 1 1 1 •4-1 UJ C l CM r-l CM CD Ol CM CO T-H 00 CD O CO t-H 0) c CD o o co • O CO 1 1 i 4_> 0) > CO - es ai co LO en CO t-H CO o CD O O CM r-- T-4 CD CD 10 01 O T3 co o X -—>1 -mM Ol c Ol H- 1/>1 ï- -o Ol TD O Ol 3 i- *i-3 u T— C- c 3 01 •r— o HH £• CM co o •a- r*- "51- CM LO «a- oi o "äl- CM **• co co r-. LO »a- «J- PO t-H 0) O N o J3 CO ^^ 53 m » 1—1 »-H • o o >a- "O '— "O Oi «a- t-H CD t-H o CD T-H CM T-H Ol CD CD "O J= .C 01 t- CO co o ^- un -»- u 01 U +-> Ol Ol en C t— -4-1 S 0) Ol 01 IO to ta > J* Ol Ol C•• -M -M -a o E E o 4-> 3 J= >*- >. O U C t- 01 3 c S- a; IO J3 E 3 3 1/1 1— 4- IO •t- 10 O J= 4-1 to 4-» .c Ol 3 *o 10 i- t- 3 Ol 10 o 10 C "O S- O- i/i N (- m 0) Ji£ 1/1 3 •• u i10 »4- o 10 S- (J C 10 J= t- O t— O O t- C- ai oi .Q 01 J»£ CL -4-» Cl (O s- u •4-» Ol +-> 4-* 4-1 Ë ai t— ai o D> o M C IO o IO es Z 3 j= IO 10 10 •o o i_ E 'n£ £ 3 PM =PM> o T> «5 1— t LU o s T C > ^ a. UJ Q. CO u co Ü z CJ £ 4— o ar < >/u CL N U œ o

14 i en o c\j

^ n H 10c o N .m • r-lC M O O O O CM O O i-t

o o r>.O iC M O O o o r~ O O -HC S O O

O O

cvj^coto^not-i coc o .en ...... 0«3-t—I O CM »-Hr ^O O O

mtorocMLnoo©

ÇTCMCOIOO»—100 -co ...... 13 en CM O »-H t-H co

CU CU +J -o J- •— Ä -o -* _ CU «o >> u -§ o -* u o. .o r— >— .1- (O _ O — £ o o o Ü ü r: < N U J Z

15 2.3 MENSELIJKE BEÏNVLOEDING EN BEHEER

In 1955 is eensloo t gegraven omhe t Sellingerzwarteveen enigszinst eontwateren . Dezesloo t is in 1964wee r gedicht (Projectgroep Sellingen, 1981).

Door Selleegte aand e Heidensiegerweg is in hetverlede n eenzandpa dgegraven . Hierdoor werd het ven intweeë ngedeeld .

In 1989i s hetve n Krumpels in het natuurgebied Ter Borg gedeeltelijk uitgebaggerd.

Langs het ven Jipsingbourtange zijn debome n gekapt.

Devenne n in het natuurgebied Ter Borgworde n met name ind e herfst enwinte r bezocht door grote groepen eenden:wild e eenden,kuifeende n enwintertalingen . Hettotal e aantalword t geschat opca .200 0(inf . Staatsbosbeheer). De kokmeeuwen, die nogvermel d wordendoo r Bastiaanssen (1959) zijn uit devenne n verdwenen.

Dezandwinpu t Seilingerbeetse wordt gebruikt alszwemwater . Opmooi e zomerdagen wordt de plas bezocht door enige honderden mensen (inf. Staatsbosbeheer).

In 1971wer d gestart metwinnin gva ngrondwate r nabij Sellingen (pompstation Ir. A. Polstra) door deWaterleidingmaatschappi j voor de Provincie Groningen (WAPROG). Het betrof eenonttrekkin g van 1,5miljoe n m3/jaarte n behoeve vand e drinkwaterwatervoorziening vanzuidoostelij k Groningen.Grondwate r wordt gewonnen uit het eerstewatervoerend e pakket, opee ndiept e van 40to t 120m - maaiveld (Projectgroep Sellingen, 1981; Natuurwetenschappelijk Commissieva nd e Natuurbeschermingsraad, 1984). Bovendien wordt erte n behoeveva n industriële doeleinden grondwater gewonnen nabijTe r Apel, enOudeschans . In 1979gin g het omrespectievelij k devolgend e hoeveelheden: 1.440.000,99.00 0e n 824.000 m3/jaar(Natuurwetenschappelij k Commissie vand e Natuurbeschermingsraad, 1984). Inmiddels is door hetWAPRO G eenaanvraa g ingediend voor eenonttrekkin g van 3,5 miljoen rrrVjaar.

2.4 VEGETATIE

2.4.1 VEGETATIE-BASISKARTERING

In opdracht van Staatsbosbeheer is in 1991ee n uitgebreide zogenaamdevegetatie - basiskartering opschaa l 1:25.000uitgevoer d (Molenaar et al., 1992).Me t betrekking tot deonderzocht e vennenworde nd e resultaten hier kortbesproken .

VenJipsingbourtang e Dezuidoeve r van dit ven bestaat voornamelijk uit eendroge ,ope n begroeiingva n pijpestrootje, bochtige smelee n braam endeel s ook uit sterk met pijpestrootje en bochtigesmel evergrast e heide.Aa nd ewestzijd e komt berkenbroek voor. De noordoever bestaat uit bochtige smeleo f horsten van pijpestrootje gemengdme t braam of struikheivegetaties vergrast metbochtig e smelee n pijpestrootje. Opee n klein gedeelte komen nog niet vergraste struikhei-vegetaties voor.

16 Opvie r plekken werdzompzegg e (Carex curta) waargenomen eno péé n plek, aan de oostzijde van het ven,slangeworte l (Calla palustris).

Selleegte, Heidensiegerweg Het ven is verland en openwate r is niet meer aanwezig. Devolgend e vegetatietypen zijngekarteerd : • heidevegetaties: Ü niet vergraste vegetaties vanstruikheide ; • openstruikheivegetatie s vergrast met bochtige smeleen/o f pijpestrootje, vaak met braam envaa k ookjong eopslag ; Ü sterk vergraste veenmosrijkedopheid e metopslag ; D horstvormendevegetatie s van pijpestrootje alo f niet metveenmosse n (waterveenmos(Sphagnum cuspldatum) en/of slankveenmo s (Sphagnum recurvum)); o niet-horstvormendevegetati e van pijpestrootje metPa/vocar/cetea-elemente n (moerasstruisgras(Agrostis canina), zwarte zegge(Carex nigra) enwaternave l (Hydrocotyle vulgaris));

• hoogveen(achtige) vegetaties: o hoogveenvegetaties gedomineerddoo r eenarigwollegra s (Eriophorum vaginatum) met ind e moslaagvoora lslan k veenmos (Sphagnum recurvum);

• ruigten,struwele n enbroekbossen :

• vegetatie van pitrus enwaterveenmos ;

• gagelstruweel,a l of niet metjong eopslag ;

o braamruigte. Pijpestrootje, pitrus en gagel vormen in het gebied dedominant e endaarme e aspectbepalende soorten.

Nette n zuiden vand ewe gkom t in eenvegetati eva nwaterveenmo s enwitt e snavelbies (Rhynchospora alba) voor. In het venword t nogee naanta l hoogveensoorten aangetroffen: lokaal frequent hoogveen-veenmos (Sphagnum magellanicum), rondezonnedau w (Drosera rotundifolia) en lavendelheide (Andromedapolyfolia) enabundan t eenarigwollegra s (Eriophorum vaginatum), kleine veenves (Oxycoccuspalustris) enwratti g veenmos (Sphagnumpapillosum). Eenarigwollegra s komt ookvaa kdominan t voor.

Lokaal wordt zompzegge (Carex curta) aangetroffen.

Sellingerzwarteveen Als gevolg van hoogveenvorming (verlanding) is openwate r nogslecht s weinig aanwezig. Devolgend e vegetatietypen zijngekarteerd :

• heidevegetaties: a deels niet endeel s sterk met pijpestrootje vergrasteveenmosrijk e dopheide; • deels niet endeel s met bochtige smele enpijpestrootj e vergraste struikheidevegetatie; deels ookverrruig d metbraam ;

17 • hoogveen(achtige) vegetaties: o begroeiing bestaande uit vrijwel alleenwaterveenmos ; a waterveenmos en/of slank veenmos metsnavelzegg e (Carexrostrata) en/of veenpluis {Eriophorum angustifolium); deels ook met pijpestrootje of pitrus; • waterveenmos (Sphagnum cuspidatum) met kleine veenbes (Oxycoccus palustris) en lavendelheide (Andromedapolyfolia), rondezonnedau w (Drosera rotundifolia) enwratti g veenmos (Sphagnumpapillosum); • hoogveenvegetaties met hoogveen-veenmos(Sphagnum magellanicum); ind e kruidlaag zijn kleine veenbes en lavendelheide belangrijk; a hoogveenvegetaties gedomineerd door eenarigwollegra s (Eriophorum vaginatum) met ind e moslaagvoora lslan k veenmos (Sphagnum recurvum);

• ruigten,struwele n enbroekbossen : • braamruigte;

D gagelstruweel;

a berkenbroek met veenmosrijke dopheibegroeiingo f metdroger e struikheidevegetatie ;

Het grootste deel van het oppervlak van het venword t ingenomendoo r hoogveen(achtige) vegetaties.Wratti g veenmos (Sphagnumpapillosum) lijkt recent tezij ntoegenome n (Staatsbosbeheer).

Behalve een groot aantal hoogveensoorten (lavendelheide (Andromedapolyfolia), eenarigwollegra s (Eriophorum vaginatum), rondezonnedau w (Drosera rotundifolia), kleine veenbes (Oxycoccuspalustris), wrattig veenmos (Sphagnumpapillosum) en hoogveen-veenmos (Sphagnum magellanicum)) komt snavelzegge (Carexrostrata) lokaal abundant voor. Opéé n plek, aand e noordoostzijde van hetverland even , groeit slangewortel (Calla palustris) met ca. 100ex .Zompzegg e(Carex curta) komt openkel e plaatsen abundant voor.

Krumpelsi n het heidegebied bijTe r Borg Het grootste deel vand eoeve r van hetve n wordt ingenomen door pitrusruigte. Slechts opee n enkele plaats wordttusse n de pitrus waterveenmos (Sphagnum cuspidatum) ensnavelzegg e (Carexrostrata) waargenomen. Daarnaast komt berkenbroek voor, deels ook met pitrus.O péé n plek werd eenvegetati eva n pijpestrootje metveenmosse ne nelemente n uit kleine zeggen-vegetaties (moerasstruisgras (flgrostis canina) en/of zwartezegg e (Carexnigra) en/of waternavel (Hydrocotyte vulgaris)) aangetroffen.

Als laatste restant van hoogveenvegetaties komt nogeenari gwollegra s (Eriophorum vaginatum) in eenvri j groot aantal exemplaren voor. Verder wordt veelzompzegg e (Carex curta) aangetroffen.Te nzuide n van het ven zijn nog hoogveenachtige vegetaties aanwezig met lavendelheide, kleine veenbes eneenari gwollegras .

Zuidelijk ven in heidegebied bijTe r Borg Ookdi t venword t voor een groot deel omgeven door pitrusruigte.Voo r het overige grenst hetve n aaneiken-berkenbos . Inéé nstroo k komt langs het ventusse n pitrus een horstvormendevegetati e voor van pijpestrootje metenig e elementen uit de kleine zeggen-vegetaties. Aan de noordoostzijde komt een verlandingsvegetatie voor van slangewortel (Callapalustris) metpitrus .

18 Slangewortel wordt verder ind eoeverzon e van hetve n nogo pee n klein aantal plaatsen met steeds enkeletientalle n en opéé n plek met enkele honderdtallen exemplaren aangetroffen. Zompzegge{Carex curta) komt verspreid overtwe e lokaties voor.

Zandwinput Sellingerbeetse Aand ezuidoostzijd e vand e plas komt eenvegetati evoo r van knolrus (Juncus bulbosus), deelstusse n pitrus.Voo r het overige bestaat de oever hoofdzakelijk uit heidevegetaties, diedeel s vergrast zijn: • nietto t matig met pijpestrootje vergrastedopheidevegetatie s metvee lopslag ; deels met bruine snavelbies {Rhynchospora fusca) en kleine zonnedauw (Drosera intermedia;. • niet tot matig met bochtige smeleo f pijpestrootje vergraste struikheidevegetatie. Openkel e plaatsen grenst eiken-berkenbos aand eplas .

Aand e noord-e nzuidzijd e vand epla sgroei t in eenstroo k rondezonnedau w (Drosera rotundifolia) in aantallen van steeds honderdenexemplaren .

2.4.2 OVERIGE INFORMATIE

Indez e paragraaf isd eoverig e informatie over de huidige vegetatie vand e onderzochte vennen (inclusief enkele veldwaarnemingen) samengevat. Het betreft hier min of meer recente gegevens.Voo r informatie over devegetati e vand e vennen in het verleden wordt verwezen naar Bijlage 1.

Jipsingbourtange Langs de oever groeit veelveenmo s (Sphagnum). Dezesoor t vormt hier ind e oeverzonehog ebulten . Plaatselijk wordt geleli s aangetroffen (Irispseudacorus).

Selleegte, Heidensiegerweg Van Hees & Langbroek (1987) noemenvoo r het ven: Gagel, Dopheide, Wateraardbei enZompzegge . Dominant zijn Pijpestrootje, Pitrus enGagel .

Sellingerzwarteveen Karakteristiek voor dit ven isd eaanwezighei d van veenmostrilveen met karakteristieke hoogveensoorten: Lavendelheide (Andromedapolifolia), Veenbes (Oxycoccuspalustris), Veenpluis (Eriophorum angustifolium), Eenarigwollegra s (Eriophorum vaginatum) en rondezonnedau w (Drosera rotundifolia) (Projectgroep Sellingen, 1981).Voora l veenbes wordt in grote aantallen aangetroffen. Deander e veenmossenzij n minder oligotrofe soorten:Sphagnum recurvum, gewimperd veenmos (Sphagnum fimbriatum) en haakveenmos (Sphagnum squarrosum).

In het openwate r wordtd eeerst everlandingsfas e gevormddoo r snavelzegge (Carexrostrata) in combinatie metwaterveenmo s(Sphagnum cuspidatum) of Sphagnum recurvum. Aan dezijd e van dewe gword t devegetati e gevormddoo r wateraardbei (Potentillapalustris), pitrus (Juncus effusus) enwaternave l (Hydrocotyle vulgaris). Dezevegetati eduid t openig ebeïnvloedin g vanaf dezezijd e (bijvoorbeeld inspoeling van mineralen). Zompzegge (Carex curta) wordt openkel e plaatsen aan de rand van hetve n aangetroffen.

Van Hees & Langbroek (1987) noemen voor hetven : Wateraardbei, Lavendelheide, Veenbes, Gagel en Dopheide. Inhe t ven komen gagel(Myrica gale) enslangeworte l (Catfapalustris) voor. Deze duiden opbeïnvloedin g door oppervlakkig afstromend grondwater.

19 Dekker, Bannink & Booij (1986) constateerden dat veenbesjuis t daar groeide,waa r het venwater diep was envas t veen en een gliedelaag ontbrak. Opplaatse nwaa r veenbes niet voorkwam enwaa r veel veenmossen,wollegra s en buntgrassen aanwezig waren,wa s hetvenwate r ondiep en kwamsteed s een gliedelaagvoor .

Devenne n inheidegebie d bijTe rBor g Deoever s van het noordelijke ven bestaan grotendeels uit Pijpestrootje of Pijpestrootje met Pitrus. Het betreft vochtige vegetaties waarinVeenmosse n en Veenpluis worden aangetroffen. Ook het zuidelijke ven wordt grotendeels omzoomd door nattevegetatie s van Pijpestrootje, Veenpluis enVeenmossen .

In het zuidelijke ven komt Slangewortel (Callapalustris) voor (Van Hees& Langbroek, 1987).

Zandwinput Sellingerbeetse Rondomd e plasword tdopheid eaangetroffen . Deelsword td e plas omzoomddoo r nattevegetatie s van Pijpestrootje, Veenmossen enVeenplui s (Van Hees& Langbroek, 1987).

2.5 MICROFLORA EN -FAUNA

Intotaa l zijn ertwe e maal(i n meie nseptember ) met eensleepne t (maaswijdte6 0 jjm) planktonmonsters genomen. Bij deeerst ebemonsterin g is er éénmaa l gesleept,waarbi j dit steedsvanui t hetwate r werdgedaan .Me tbehul pva nee n7 m langtou w werd het net in hetwate r geworpen enwee r langzaam ingehaald.D e tweede maalwer d er ind evenne ndri e maal eensleepmonste r genomen, inéé n ven werddi ttwe e maalgedaan . Bij het slepenwer d geprobeerd ook bodemmateriaal meet e nemen omzodoend e vanzovee l mogelijk verschillende habitats organisment everzamelen .

Detax adi e ind e monsters zijn aangetroffen,worde nvermel d inTabe l 2.2.Wa t betreft desamenstellin g is er geensprak e van echt plankton,zoda t beter gesproken kanworde n van microfauna enmicroflora .

Microfauna Bij de microfauna is slechts een gering aantalsoorte n Cladocera, Copepodae n Rotifera in kleine aantallen aangetroffen. Demicrofaun a omvat zowel acidofiele soorten alssoorte n uit mesotrofe,zwa k zure vennen. Deaangetroffe n soorten Cladoceren komenzowe l inzuur-oligotroo f milieuvoo r als in minder zuur water. Het zijn over het algemeen kleine soorten. Hetvoedse l van Cladoceren bestaat uit detritus enaangroeise l van planten.Aangezie n alle monsters, met uitzonderingva n dezandwinpu t Sellingerbeetse (SB),vee lfij n (organisch) bodemmateriaalbevatten , worden dan ook in allewateren ,o pd ezandwinpu t na,Cladocere n aangetroffen.D e zuurtolerante Cladoceer Scapholeberls mucronata isee nwarmteminnend esoort , die injul i inwa t grotere aantallen ind evenne nJipsingbourtang e en het zuidelijk ven in het natuurgebied Ter Borgword t gevonden.Al s gevolgva n graasdoo r deze soort worden maar weinig kleine algen ind e monsters uit dezevenne n aangetroffen.

De Rotiferazij n algemene soorten,waarva n Kellicottia longispina kenmerkend is voor grotere openwateren . Dezesoor t isda n ook alleen ind ezandwinpu t Sellingerbeetse gevonden. DeProtozo abehore nvoornamelij kto td e Rhizopoda,di e opd e bodemleven .

20 Concluderend kan gesteld wordenda t opgron dva nd esamenstellin g vand e microfauna devenne n gekarakteriseerd kunnen worden alszuur-mesotroof .

Microflora Gezien hetzur e karakter van hetwate r is het niet verwonderlijk dat Cyanophyta (blauwwieren) geheel ontbreken. Hettaxo n Peridinium inconspicuum is karakteristiek voor oligotroof water. Dezesoor t isda n ookvoora l aangetroffen ind e minst geëutrofieerde vennen (VenJipsingbourtang e enzandwinpu t Sellingerbeetse). Indez evenne n zijn gemiddeld genomend e laagste chlorofyl-a gehalten gemeten. Ind e overige vennen liggen dezegehalte n hoger (Tabel 2.1).D e voor zure, oligotrofe vennen karakteristieke Chrysophyceae komen in geringe mate voor. Daarentegen worden Diatomeae vrij vaak aangetroffen, soms ingrot e aantallen enzij n ookd eChlorophyta goedvertegenwoordigd . De aangetroffen Euglenophyta zijn alle opd ebode mlevend esoorten ,me t uitzonderingva n Trachelomonas.

Desamenstellin g van de microflora wijst duidelijk opeutrofiëring .Va n algenmatten diebestaa n uitsoorte ndi ebehore nto t degeslachte n Microspore, Mougeotia en Oedogonium, zoals vaak inverzuurd e wateren het geval is, is ind e bestudeerde vennen geensprake . Ookd ediatome eEunotia exigua, die bijverzurin ggaa t domineren,ontbreek t ind evennen . Daarnaast ontbreken soorten van eutroof, circumneutraal water, zoals soorten vand egeslachte n Scenedesmus en Pediastrum, die behorento t deChlorococcales. Opgron dva nd e microflora kan geconcludeerd worden datd ebestudeerd e vennen over het algemeenzure , geëutrofieerde vennen zijn.

21 Tabel2.2 - Lijst van aangetroffen microflora en microfauna. Deaantallen van elke soort zijn aangegeven volgens de volgende schaal: 1 = enkele exemplaren; 2 = weinig exemplaren; 3 = vrij veel exemplaren; 4 = veel exemplaren; 5 = dominant. Van elk venis het eerste monster op 9Juli genomen (Ju)en het tweede monster op 16September (Se).

JI SE TB ZB SB Ju Se Ju Se Ju Se Ju Se Ju Se

Microfauna Cladocera Alona guttata 1 Alonella nana 1 Chydorus sphaericus 1 1 1 1 1 1 1 Daphnia spec, ephippium 1 Hiocryptus agili s 1 1 Scapholeberis mucronat a 2 2 1 CoDepoda Cyclops copepodiet 1 1 1 1 Nauplius 1 1 1 1 1 1 1 Rotifer a Brachionus quadridentatus 1 Kellicottia longispina 1 Keratella cochlearis 1 1 1 3 1 Lecane spec. 1 1 1 Rotifer neptunius 1 1 1 1 Synchaeta pectinata 1 3 1 Protozoa Actinophrysso l 1 Actinosphaerium spec. 1 Arcella discoides 1 1 1 1 1 1 1 1 1 Arcella gibbosa 1 1 1 1 1 Arcella hemisphaerica 1 Arcella vulgaris 1 Difflugia spec. 1 Vorticella spec. 1 Overiae n Plumatella statoblast 1 1 1 Nematoden 1 Ostracoden 1

Microflora CvanoDhvta Anabaena spec. 1 PvrroDhvta Peridinium cf. inconspicuum 3 1 4 4 ChrvsoDhvta Chrysococcus spec. 2 1 1 1 1 ChrvsoDhvceae Dinobryon divergens 1 Synura spec. 1 Diatomeae Amphora spec. 1 1 Cymbella ventricosa 1

22 Vervolg tabel 2.2.

JI SE TB ZB SB Ju Se Ju Se Ju Se Ju Se Ju Se

Diatomeae spec. 1 Eunotia lunaris 1 1 2 1 Eunotia pectinalis 1 1 5 3 1 2 Eunotia pectinalis var. minor 1 2 1 1 Eunotia pectinalis var. ventralis 1 Fragilari a construens 1 1 Frustulia rhomboïdes 1 1 Nävicu la spec. 1 1 1 3 Nitschia spec. 1 1 1 1 Tabel1ari a flocculosa 2 2 1 1 1 EualenoDhvta Euglena spec. 1 1 1 Leponcinclis spec. 1 1 Phacus caudata 1 1 Phacus longicauda 1 2 1 1 1 Phacus pleuronectes 1 1 1 1 1 1 Phacus suecica 1 Trachelomonas volvocinopsis 3 2 1 1 Trachelomonas spec. 1 Chlorophvta Kirchneriella obesa 1 Volvoca le s Chlamydomonas spec. 1 1 2 Chlorococcales Ankistrodesmus falcatus 1 3 1 1 1 Botryococcus braunii 1 Crucigenia quadrata 1 1 1 Elakatothrix gelatinosa 1 Dictyosphaer iur npulchel 1ur n 2 1 1 1 (iaIge n 2 1 5 4 1 1 1 2 2 Draadwiere n Binuclearia tectorum 1 Microspora spec. 1 1 1 1 1 Oedogonium spec. 1 1 Zvqnemales Closterium acutum variabile 1 2 1 1 1 Closterium Kützingii 1 Closterium striolatum 1 Desmidiur nspec . 1 Staurastrum spec. 1 Mougeotia spec. 1 1 1 1 1 1 1 2 Spirogyra spec. 1

JI = Jipsingbourtange bijd e Elmborg SE =Se l1ingerzwartevee n TB = Krumpels innatuurgebie d TerBor g ZB =Zuidelij k ven innatuurgebie d TerBor g SB = Zandwinput Sel1ingerbeets e

23 2.6 MAKROFAUNA

Devenne n zijn in de periode van 21apri l-1 2 mei 1992bemonster d op macrofauna. Daarbij is gebruik gemaakt van eenstandaardne t enva n eenzgn . appelmoeszeef c.q. metalen zeef voor de kleinere habitats. Debemonsterin g is zodanig uitgevoerd dat voldoende organismen in het monster aangetroffen kunnen worden end e abundantie vantax a uitgedrukt kan worden in aantalsklassen of in procentueel aandeelte n opzichte van detotaa l in beschouwing genomen faunape r monster. Voor zover vantoepassin g zijn omgevingsvariabelen met een mogelijke relevantie voor makrofaunazoal s beschaduwing,dynamie k enstruktuu r van substraat (oever, bodem,vegetatie ) in het veld beoordeeld,genoteer d en betrokken bij keuze van de monsterpunten. Per venzij ntwe eto t vier milieusbemonsterd . Dei n de monsters aanwezige aquatische makrofaunazij n voor zover mogelijk gedetermineerd tot opsoortsnivea u voor wat betreft de platwormen,haften , volwassen kevers,vedermuggen , kokerjuffers enslijkvliege n en,indie n mogelijk, tot opgenusnivea u voor deoverig e diergroepen. Detotal e lijst is opgenomen in bijlage 2.

Berekeningen zijn uitgevoerd metaantalsklassen : 1-1-3 2-4-10 3-11-20 4-21-50 5 - > 50

Voor debeoordelin g vand e resultaten isgebrui k gemaakt vandiversitei t end e aanwezigheid van karakteristieke, bijzondere of schaarse soorten. Daarnaast is op basis van een indeling in soortengroepen conform het concept van Buskens & Moller Pillot (1992)d esamenstellin g enstructuu r vand e levensgemeenschap per lokatie in beeldgebracht . Deindelin g insoortengroepe n isgebaseer d op milieuvoorkeur gerelateerd aan patroon (habitat) en/of proces.

Deresultate n zijn samengevat inTabe l2.3 . Intotaa l zijn meer dan 180tax a waargenomen,waaronde r platwormen,worme n (oligochaeten), watermijten,waterspinnen , haften, libellenymfen,wantsen ,kevers , muggelarven en kokerjuffers. Bepaalde diergroepen ontbreken waaronder bloedzuigers, slakken en kreeftachtigen. Dit hangt samen met het zure,(atmotrofe ) karakter vand e onderzochtewateren . Hettotaa l aantalwaargenome ntax a per lokatie varieert van 44 ind ezandwinpu t Sellingerbeetse tot 74i nd evenne n bij Ter Borg. Eenaanta l soorten iszeldzaam . Deboreal e keversoort Dytiscus lapponicus bereikt in het noorden des landsd e grens van zijn areaal.Verde r staat eenaanta l libellen bekend als bedreigd (zie Tabel paragraaf 2.7).

24 Eenoverzich t van deverhoudinge n vand e soortengroepen (zieoo ktabe l 2.3) in de onderzochte vennen isweergegeve n in tig. 2.3.

V7771 v.n J 133 iwr]£ EZ] (rootJ £ E??3 t«iclZ KZI »tonnaT-

figuur 2.3 - Verdelingvan de oecotogischegroepen (vgl. tabel 2.3) in de onderzochte wateren.

Soortengroep Iomva t desoorte ndi e karakteristiek zijn voor venmilieu's, datwi l zeggen soorten die zich met nameophoude n in vegetaties ind e verlandingsreeks van betrekkelijk zuur tot zwak gebufferd envoedselar mwater . Sommigesoorte n in dezegroep ,zoal sd eWaterspi n (Argyroneta aquatica), zijn kenmerkend voor schoon, stagnant water en kunnen invenne nfrequen t wordenaangetroffen . Soorten uit groep Izij n in alle onderzochte waterenvertegenwoordigd . Desoorte ndi evoo r zover bekend vooralvoorkome n inzuu r (acidobiont) of veenachtig milieu (tyrofiel) zijn ondergebracht in een aparte oecologische groep(II) . Dezesoorte n zijn vooral gekoppeld aaneindstadi a in het veenvormingsproces.Z e ontbreken nagenoeg in hetve nJipsingbourtang e (Jl)e nd ezandwinpu t bij Sellingerbeetse (SB). In het verlande ven bij (HE) komenjuis t veel acidobionten voor. Soortengroep III is meer gebonden aanee npioniermilieu :ee nzandig e bodemen/o f waterbeweging bijvoorbeeld dankzij dewindexpositi e alo f niet samenhangend met een grote omvangva n hetwate r (vergelijk eenzandput) . In hetve n Jipsingbourtange (Jl) end ezandwinpu t Sellingerbeetse (SB) komen dergelijke soorten voor. Devierd e groep (IV) omvatd esoorte n die kenmerkend zijn voor periodiek droogvallende milieu's (temporair water),verlandingssituatie s ofbegroeid eoevers . Dezesoorte n komen vooral voor inve n bij Jipsinghuizen (HE)e n ind evenne n nabij Ter Borg (TB enZB) . Ind e laatste groep (V)zij nsoorte n opgenomen,di evoora lvoorkome n inwatere n met een organische bodem en eenzuurstofarm ewaterlaa g of anderszins wijzen op vooral verslibbing enverstikking .

25 Samenvattend kan het volgende wordengesteld ;

Pioniersoorten (groep III) komen voor ind ezandwinpu t Sellingerbeetse en inhe t venJipsingbourtange , waar het bladpakket isverwijderd . Onder invloedva n verlandingsprocessen zullen desoorte n van groep III afnemen endi eva n groepI kunnen toenemen.Soorte ndi e karakteristiek zijn voor venmilieus (groep I)worde n in alle vennen aangetroffen. Verlanding invenne n kan leidento tveenvorming . Soorten dievoorkome n in hoogveenvormendevegetatie s (groep II)worde n vooral in het Sellingerzwarteveen gevonden. Als verlanding enveenvormin g voortschrijdt tot eensituati ewaari n van openwate r nauwelijks geensprak e meer is,worde n soortenva n groep IVbegunstigd . Dit kan ook het geval zijn indien er sprake isva n droogvallende milieus.Soorte n vangroe p IVzij n vooral in Selleegte aand e Heidensiegerwegwaargenomen . In nagenoeg allevenne n komensoorte n van groepV voor ; soortendi e duiden op verslibbing enverstikking .

26 Tabel2.3 - Overzicht van een aantal karakteristieke ongewervelde diersoorten, gegroepeerd in ecologische groepen.

LOKATIE JIS BS EH ET BZ B soort taxon KARAKTERISTIEKE SOORTENVA NVENMILIEU' S Polypedilum uncinatum agg Chi 2 2 3 Argyroneta aquatica Ara 2 2 Holocentropus dubius Tri1 Cymatia bonsdorffi Het 4 1 Dytiscus lapponicus larve Col 1 Helochares punctatus Col 2 Psectrocladius psilopterus Chi 4 2 Holocentropus stagnaii s Tri 2 1 Notonecta obliqua Het 1 Corixa dentipes Het 3 Leptophlebia vespertina Eph4 Oligotricha striata Tri Anaxc fimperato r Lib Notonecta viridis Het 1 Dytiscus lapponicus Col II KARAKTERISTIEKE SOORTENVA NZUR E WATEREN Chaoborus obscuripes Dip 2 1 Hesperocorixa castanea Het 1 Hebrus ruficeps Het 1 Hydroporus tristis Col 2 2 Hydroporus gyllenhali Col 1 Phalacrocera replicata Dip 1 Mochlonyxmartini i Dip 3 Enochrus affinis Col 2 Agabusc fcongene r Col 1 Agabus congenerc flarv e Col 1 Acilius canaliculatus Col Hydroporus obscurus Col 1 1 III SOORTENVA NZANDIG E BODEMSO FOPE N WATER Anabolia nervosa Tri Arctocorisa germari Het 2 1 Sigar a distincta Het 2 1 Glaenocorisa propinqua Het 1 Sigar a scotti Het2 1 1 Leptophlebia vespertina Eph 4 4 Pseudochironomus Chi 1 Cryptochironomus Chi 1 2 IV SOORTENVA NTEMPORAIR E (=DR00GVALLENDE) WATEREN ENOEVERZONE S Paralimnophyes hydrophilu s Chi 1 Telmatopelopia nemorum Chi 2 Microcaria testacea Col 1 Hygrotus decoratus Col Limnophyes Chi 2 1 Ilybius guttiger Col Trichostegiamino r Tri Aedes flavescens Cul Cercyon convexiusculus Col 1 Hydroporus sealesianu s Col 1 V STORINGSSOORTEN (ORGANISCHO FVERVUIL D MILIEU) Cloeon dipterum Eph Parachironomusg rarcuatu s Chi 2 2 Callicorixa praeusta Het 2 Culiseta annulat a Cul Chironomus Chi 1 4 Cricotopus sylvestrisag g Chi Psectrotanypus varius Chi

27 2.7 LIBELLEN

In 1992zij n de libellen ind evenne n enander e oppervlaktewateren in het gebied geïnventariseerd (Crombaghs & Hoogerwerf, 1992). Daartoezij n vanaf beginjun i de betreffende wateren opwarme ,zonnig e dagen drie maal bezocht. Deimagine s werden, ai of niet met behulp van een netvangst, tot opsoor t gedetermineerd en per soort werden dewaarneembar e aantallen geschat.

Tabel 2.4 geeft een overzicht van dewaargenome n soorten en aantallen per venlokatie. Demeest eva nd ewaargenome n soorten libellen vertoonden indicatie vanvoortplantin g (ind etabe l aangeduid metee n *). Een uitzondering is bijvoorbeeld de beekjuffer Calopterixsplendens. Het is eenva n deweinig esoorten , diezic h niet op kleineto t middelgrote stagnante wateren kunnenvoortplanten , zoals de meesteander e ind etabe l genoemdesoorten .

Tabel2.4 - Soorten en (hoogst waargenomen)aantalsklasse vanimagines per ven.

soort SE JI ZB SB Status Ned.naa m

ZYGOPTERA Ishnura elegans 2* 3* 3* 2 * 0 Lantaarntje Pyrrhosoma nymphula 3* 3* 3* 3 * 0 Gewone vuurjuffer Erythromma najas 1? 5* 3* 1 ? 0 Grote roodoogjuffer Ennalagma cyathigerum 5* 5* 5* 6 * 0 Watersnuffel Lestes sponsa 5* 5* 5* 4 * 0 Gewone pantserjuffer Coenagrion puella 4* 2* 1* 0 Azuurwaterjuffer Coenagrion pulchellum 3* 3* 2* 1 ? 0 Variabele waterjuffer Lestes vir ide s 3* 1* 0 Houtpantserjuffer Ceriagrion tenellum 5* 5* 1* — Koraaljuffer Coenagrion lunulatum 1* 2* — Maanwaterjuffer Lestes dryas 1* - Tangpantserjuffer Calopterix splendens 1? - Weidebeekjuffer ANISOPTERA Sympetrum danae 3* 5* 3* 3 * 0 Zwarte heidelibel Sympetrum sanguineum 1? 1* 4* 1 * 0 Bloedrode heidelibel Aeshna grandis 1? 1* 1* 0 Bruine glazenmaker Libe llu la quadrimaculata3 * 3* 3* 2 * 0 Viervleklibel Somatochlorametallic a 1? 1* 1* 1 * 0 Metaalglanslibe l Sympetrum vulgatum 1* 3* 1? 1 * 0 Steenrode heidelibel Leuccorhinea rubicunda 5* 2* 2* 1 ? - Noordse witsnuitlibel Orthetrum cancellatu m 3* 2? 2 * 0 Gewone oeverlibel Aeshna mixta 3* 1* 1* 0 Kleine glazenmaker Cordulia aenea 1* 1? 1* 0 Smaragdlibe l Anax imperator 1* 1 ? 0 Keizerlibel Aeshna juncea 1* 1* 0 Venglazenmaker Libe llu la depressa 1? 0 Platbuik

status: o = onbedreigd; - » bedreigd; — = sterk bedreigd, aantalsklassen: 1 = 1-5; 2 = 6-10; 3 = 11-50; 4 = 51-100; 5 101-500; 6 500; indicatie van voortplanting.

Eenaanta l soorten zijn vooral vanvenne n bekend,zoal s de venglazenmaker Aeshnajuncea, d e koraaljuffer Ceriagrion tenellum, detangpantserjuffe r Lestes dryas end etenger e grasjuffer Ishnurapumilio. Desoorte nstaan ,m.u.v . eerstgenoemde, bekend als bedreigd enzij n in Duitsland opgenomen opd ezgn . Rodelijst .

28 Deonderzocht e vennen zijn voor tal van soorten libellen van belang als leefgebied, meer nogda n sloten,weteringen , (genormaliseerde) beken of bospoelen in het omringende gebied (Crombaghs & Hoogerwerf, 1992).Zowe l waarnemingen van paringen of ei-afzettingen van adulten als devangste n van larven (zie bijlage2 ) wijzen hierop. Een aantalsoorte n zijn in hunvoorkome n vrijwel beperkt tot de vennen, waaronder de eerder genoemde bedreigdesoorten .

Deaanwezighei d van verlandingsmilieu's, het waterhoudende karakter vand e meestevenne n en het zure milieu endaarme e het ontbreken van predatie van bijv. vissen dragen bij aand egeschikthei d vand eonderzocht e wateren voorta lva n libellen.

2.8 HERPETOFAUNA

In het gebied,waari n devenne n gelegen zijn, heeft in 1992ee n inventarisatie plaatsgevonden vand e herpetofauna. Voor een uitgebreide beschrijving vanhe t onderzoek wordt verwezen naar Crombaghs & Hoogerwerf (1992). Indi t hoofdstuk wordt een korte samenvatting gegevenva nd e gevolgde methode end eresultaten , voor zover het devenne n betreft diebi j deonderhavig e studiezij nbetrokken .

2.8.1 INVENTARISATIE

Devennen ,waari n potentieel voortplanting van amfibieën mogelijk werdgeacht , zijn ind e maanden maart/april, meie njun i geïnventariseerd. Dit gebeurdezowe l overdagdoo r bemonstering met eenschepne t (maaswijdte0, 3 cm) als 's nachts door waarnemingen met behulpva n eensterk e zaklamp. Per monsterplaatswerde n devolgend ezake ngenoteerd : • Voorkomen vand everschillend esoorten ; • Deabundanti e persoort ; • Demat ewaari n voortplanting succesvolwas .

2.8.2 RESULTATEN

Deresultate n zijn samengevat inTabe l 2.5. Ind etabe l is onderscheid gemaakt tussen aantallen aangetroffen volwassen individuen ensuccesvoll e voortplanting. Onder dit laatste wordt verstaan desuccesvoll e ontwikkeling van larvento t enme t metamorfose.

InTabe l 2.5 worden vijf vand eze svenne ngenoemd . InSelleegt e aand e Heidensiegerweg werden geen amfibieën aangetroffen.

Tabel2.5 -Aangetroffen amfibieën en voortplantingssucces in de onderzochte vennen. Deaantallen adulten (A)zijn ingedeeld in klassen. Onder succesvolle voortplanting (SV) is aangegeven of de voortplanting nakomelingen opleverde (+) of niet(•).

Ven: JI SE TB ZB SB A SV A SVA SV A SV A SV

Amfibieënsoort: Heikikke r 4 + 4 + 4 + Middelstegroen e kikker 1 + 2 ? Bruine kikker 3 + 1 2 + 1 - Gewone pad 3 + 1 2 + 1 -

Klassen:1 = 1 -5 ex. ;2 =6 -I C i;3 = 10- 20; 4= 21- 50.

29 Over het algemeen wordenslecht s weinig soorten in lage aantallen aangetroffen. De Bruine kikker (Rana temporaria) end eGewon e pad (Bufo bufo) zijn in ons land vrij algemene soorten met een brede oecologische amplitudo. DeMiddelst e groene kikker (Rana esculenta) is intwe evenne naangetroffen ,waarbi j inéé nve n ookee n susccesvolle voortplanting werd geconstateerd.Va nbelan g blijkt een aantal vennen vooralt e zijn als biotoop voor de Heikikker, Rana arvalis. DeHeikikke r isee n landelijk zeldzame enster k bedreigde amfibieënsoort.Voo r de voortplanting beperkt zezic hto tzwa kzur ewateren ,di e niet in hetcultuurlan d gelegen zijn. Dit betekent dat vooralzwa k zure (niet extreem verzuurde) vennen hierbij van grote betekenis zijn. Ook in het Westerwolde gebied blijken vooral vennend e voortplantingsplaats voor dezesoor t tevormen .Va nd evennen ,di e indez estudi e zijn betrokken, zijn vooral het Sellingerzwarteveen end evenne n inhe t natuurgebied Ter Borg belangrijk. Hier komen levenskrachtige populaties voor. De Heikikker wordt er echter bedreigd door verdroging enverzuring .

Vand e reptielen is nabij het Sellingerzwarteveen en Krumpelsi n het natuurgebied Ter Borgd e Levendbarende hagedis,Lacerta vivipara, aangetroffen. Dit is ook het enige reptiel dat in het Westerwolde gebied werdwaargenomen . Inbeid e gebieden werden zoweljuveniele n als volwassen exemplaren gezien. De Levendbarende hagedis bevindt zich vooral opna t/ drooggradiënten ,zoal svenoevers .

2.9 OVERIGE FAUNA

Ten aanzien van hetvoorkome n van muizen in het gebied (zieCrombagh s& Hoogerwerf, 1992) is nogva n belang het voorkomen vand eWaterspitsmui s nabij het zuidelijke ven in het natuurgebied Ter Borg. Hetbetref t hier een lifetrapvangst (Crombaghs & Hoogerwerf, 1992).He tdie r leeft opbegroeid e oevers vanstilstaan d enstromen d water enjaag t vooral in het water. Zijn voedsel bestaat uit insekten en hun larven,weekdieren , kikkers en kleinevissen . Daarmeestel t desoor t hoge eisen aan het waterbiotoop en kanda n ook gezien worden als een indicator voor gebieden metee n hogenatuurwaard e (Crombaghs & Hoogerwerf, 1992).

2.10 KARAKTERISERING VAN DE HUIDIGE TOESTAND (SAMENVATTING)

InTabe l 2.6 is een overzichtsmatrix opgenomen,waari nd e huidige situatiete n aanzien vanfysisch-chemisch e kwaliteit van het oppervlaktewater en het sediment ind evenne n ente n aanzienva nd everschillend e organismengroepeni s weergegeven.

Tabel2.6 - Enige belangrijke kenmerken enorganismen(groepen) dieresp. de huidige abiotische en biotische toestand van de vennen karakteriseren. ? - onbekend; ± " ten dele.

Ven: JI HE SE TB ZB SB

pH laag laag laag laag laag laag Voedselrijkdo m laag hoog hoog hoog hoog laag (Dikke)siiblaa g ja ? ? oa ja nee Hoge abundantie vanpitru s en/of pijpestrootje ja ja nee ja ja nee (Restanten van)hoogveenachtig e vegetaties nee ja ja ja nee nee Gagel en/of slangewortel ja ja ja nee ja nee Karakteristiekemicroflor a nee ? nee nee nee nee Karakteristiekemicrofaun a ± ? ± ± ± nee Karakteristiekemacrofaun a voor venmilieus ja ja ja ja ja ja Macrofauna gebonden aanhoogveenvegetatie s nee nee ja nee nee nee Voorkomenva nzeldzam ee nbedreigd e libellen ja ? ja 7 ja nee Succesvolle voortplanting vanamfibieë n ja ? ja ja ja nee

30 Uit Tabel 2.6 blijkt dat devenne n zuur zijn en met uitzondering vantwe e vennen voedselrijk, dat wil zeggen met gemiddeldetotaalfosfaat-gehalte n hoger dan0,7 5 mg/l. Meestal is een meer of minder dikke sublaagaanwezig . Met uitzondering van het Sellingerzwarteveen end ezandwinpu t Sellingerbeetse ise r in allevenne n sprake vanster k verruigde en/of vergraste oevers.Al s restanten komen inee n aantal van dezevenne n nog hoogveenachtige vegetaties voor.

Deaanwezighei d van gagel en/of slangewortel in eenvierta l vennen duidt opd e lokaletoestromin g van licht aangerijkt grondwater. Desamenstellin g vand e microfauna duidt op eenzuur-mesotrof esituatie . Desamenstellin g vand e microflora is niet karakteristiek enduid t opeutrofiëring . Evertebraten die karakteristiek zijn voor vennenvinde n we in allewateren , karakteristieke hoogveensoorten vooral in het Sellingerzwarteveen. Eenaanta l vennen vormt een belangrijk biotoop voor zeldzame enbedreigd e libellensoorten enee n belangrijke voortplantingsplaats voor de heikikker.

UitTabe l 2.6 blijkt dat indien karakteristieke organismen worden aangetroffen,dez e nooit binnen alle onderzochte biota-groepen worden gevonden.Voo r de verschillende organismengroepen geven namelijk verschillende sleutelfactoren de doorslag. Bijvoorbeeld voor macrofauna-elementen is het belangrijk dat eree n grote schakering aanverschillend e habitats aanwezig is,evenal s eengoed e zuurstofhuishouding en een niet te lagepH .Voo r de microflora en-faun a isd e chemische samenstelling van het water belangrijk, met named ezuurgraa d end e voedselrijkdom. Ditgeld t ookvoo r dewaterplanten .Voo r dezelaatst e groepi s echter ook deaar dva n debode mva n essentieelbelang .

Devenne n hebbenzic h ontwikkeld tot detoestand , waarin zen uverkeren , mede onder invloed vand e processen verzuring,eutrofiërin g enverdroging . Verzuring speelt in ieder geval een rol in het VenJipsingbourtang e bij de Elmborg. Indi t ven komt in de huidigesituati e plaatselijk gele lis (Irispseudacorus) voor. Gele lis isee n soort van niet-zure,voedse lrijk e omstandigheden, maar kan naverzurin g nogenig e tijd aanwezig blijven. Ditduid t eropda t het ven vroeger niet ofvee l minder zuur moet zijn geweest. Ookspeel t mogelijk verzuring van het ondiepe grondwater in het gebied een rol.Va n eutrofiëring door vogels (eenden) iswaarschijnlij k sprake in devenne n in het heidegebied Ter Borg.Waarschijnlij k hebben de kokmeeuwen, die hier vroeger genesteld hebben (zie paragraaf 2.3) en nu uit devenne n zijn verdwenen, hier ook aan meegewerkt.

In ieder geval lijdt eenaanta l vennen ind e huidige situatie sterk van verdroging.D e vennen aand e Heidensiegerweg (Selleegte)staa nvrijwe l geheel droog,terwij l zij tot 1955 nogzee r natware n (Projectgroep Sellingen, 1981). Het nogaanwezig e hoogveen hier is sterk verdroogd:waa r nog hoogveenvegetaties voorkomen, worden deze gedomineerd door eenarig wollegras (Eriophorum vaginatum). Daarnaast zijn vegetaties vergrast metvoora l pijpestrootje enverruig d met braam en pitrus. Ookslaa n opvel e plaatsen bomen op. Ind e huidigesituati e blijkt de grondwaterstand in Selleegteto t 1m onde r devenbode m uitt ezakken , hetgeen veelt e veel is omee n hoogveenvegetatie instan dt e houden.Oo k in andere vennen, waar nog hoogveenachtige vegetaties voorkomen,domineer t opgrot e oppervlakken eenarigwollegras ,zoda t ook kanworde n gesproken van verdrogende invloeden. Daarnaast wijzen ook de hoge chlorofylgehalten ind ezomerperiod e in alle vennen, met uitzondering van dezandpu t Sellingerbeetse, opee nverrijking , die mogelijk het gevolg is van deveraardin g van het aanwezige veen als gevolg van verdroging. Dezealgenontwikkelin g leidt tot deophopin g vansli b in devennen .

31 Deoorzaa k van deverdrogin g moet allereerst gezocht worden in het feit dat ind e vijftiger jaren de hogere dekzandgebieden ontgonnen werden,waarbi j de oerbank werd omgespit ten behoeve van een goedevertikal e drainage. Eenaanta l vennen bleef gespaard,maa r door deverbeterd e drainage verminderde de watertoevoer naar dezevennen . Daarnaast is bij de kanalisatie van de RuitenA dez ebee k verlegd,zoda t ze in huidige situatie onder langs dedekzandrugge n stroomt,waari n devenne n gelegen zijn. Hierdoor isdrainerend e werking vand e Ruiten A vergroot.

Bovendien wordtd egrondwaterstan d ook beïnvloeddoo r dei n paragraaf 2.3reed s genoemde grondwaterwinningen. In hetverlede n werd gesteld dat er geen sprake was van invloed van grondwaterstandsdaling opd evenne n (Rijksinstituut voor Drinkwatervoorziening, 1974;Commissi e Grondwaterwet Waterleidingbedrijven, 1976). Door Dekker, Bannnink & Booij (1986) is onderzocht in hoeverre een extra onttrekking van grondwater (vergroting vand eonttrekkingscapacitei t van 1,5naa r 3,5 x 10"m 3)effecte n hado pd ewegzijgin g vanuit devennen .Zi jtoonde n aanda t als gevolg hiervan dewegzijgin g vanuit devenne n in geringe matetoenam .Oo k uit eenonderzoe k van IWACO(IWACO , 1992;concept-rapport ) blijkt dat een extra onttrekking enige invloed heeft opd ewegzijgin g vanuit devenne n (informatie Staatsbosbeheer). Ookander eonderzoeker s wijzen eropda t vennenwe ldegelij k gevoelig zijn voor daling vand ewaterstan d in het watervoerende pakket: "De aanwezigheid van eenslech t doorlatende laag maggee n aanleiding zijn voor de veelgehoorde opmerking dat vennenee nondoorlatend e laaghebbe ne ndu s ongevoelig zijn voor grondwaterstandsdaling" (Jansen &va n Diggelen, 1986).Dez e auteurs vermelden dat vooral vennen waar deslech t doorlatende laag hoofdzakelijk uit gliede bestaat, gevoeligzij n voor waterstandsdalingen in het watervoerende pakket. Bij uitdroging van de gliedelaagword t deze meerdoorlatend .

32 Referentie- en streefbeeld

3.1 REFERENTIEBEELD

Uitd e beschikbare historische gegevens blijkt dat, met uitzondering vand e zandwinput Sellingerbeetse, het gaat omzur e vennen,waari n de processen hoogveenvorminge nverlandin g optreden. Deverlandin g is lokaal mesotroof, waarschijnlijk als gevolgva n plaatselijk toestroming van licht aangerijkt grondwater. Het referentiebeeld omvatd estadia ,di ebehore nto t de processen verlandinge n hoogveenvorming.

Devenne n zijn door het graven vantur f ontstaan ind e hoogveentjes, diezic h ind e kommen in het landschap hadden ontwikkeld.Al s gevolgva n hun historie hadden de oevers oorspronkelijk eenbetrekkelij k steil karakter danwe lware nzi j recht afgestoken. Ind evenne n envee nputte n is (deels)opnieu w verlanding gaan optreden; er heeft zich eenverlandingszon e ontwikkeld entrilvee n met eenaanta l hoogveensoorten.Al s karakteristieke hoogveensoorten kunnen wordengenoemd : witte snavelbies (Rhynchospora alba), veenbes (Oxycoccuspalustris), lavendelheide {Andromedapolifolia), eenarig wollegras {Eriophorum vaginatum), rondbladige zonnedauw (Drosera rotundifolia), wrattig veenmos(Sphagnum papillosum) en hoogveen-veenmos (Sphagnum magellanicum).

Daarnaast wordt deverlandingszon e gevormddoo r gewone waterbies (Eleocharis palustris ssp.palustris), veenpluis (Eriophorum angustifolium) ensnavelzegg e (Carex rostrata). Tussen deze helofyten drijventapijte n waterveenmos (Sphagnum cuspidatum). Lokaal is sprake van een mesotrofeverlandingsvegetatie , waarvoor slangewortel (Callapalustris) engage l(Myrica gale) karakteristiek zijn.

Als gevolg vand e processen vanverlandin g enveenvormin gdi e in devenne n optreden, is er sprake vanvariati e in soorten en levensgemeenschappen in ruimte entijd . Deverschillend e vennenvertone n daarin eenzeker e differentiatie.

Zowel aand everlandingszone s als aand e hoogveenvormendevegetatie s zijn karakteristieke organismen gebonden.To td e macrofauna, microflora en microfauna behoren soorten die gebonden zijn aanzur e milieus of zuurtolerant zijn. De soortenrijkdom aan libellen is hoog. Deheikikke r kanzic h ind evenne n voortplanten.Visse nontbreken .

Hetwate r kan helder zijn of gekleurd door humuszurene n isvoedselarm .D e bodembestaa t uit veen en (dikke) sublagenzij n afwezig. Peilfluctuaties zijngering , waardoor veraarding van hetvee n endaarme e verrijking niet kanoptreden . Beschaduwing ontbreekt: de omgeving vand evenne n bestaat uit droge of natte, niet tot slechts weinig vergrasteheide .

33 3.2 STREEFBEELD

Indez e paragraaf wordt het streefbeeld nader ingevuld. Dit streefbeeld omvat een set van organismen en abiotische kenmerken. Hetstreefbeel d wordt geacht ind e praktijk haalbaar te zijn endien t daarmee richtinggevend te zijn voor het beheer in debetreffend e gebieden. Daarbijdien tt e worden opgemerkt dat het streefbeeld alleen vantoepassin g is opd evenne n endu s niet geldt voor dezandwinpu t Sellingerbeetse.

Als methode omhe t streefbeeld nader te visualiseren is gekozen voor een (semi-kwantitatieve) amoebe. Doelwa see n amoebesame nt estellen ,di e representatief isvoo r de processen van verlanding en hoogveenvorming ind e vennen (zie paragraaf 3.1), end ebijbehorend e stadiaomvat .

Een amoebe is eenAlgemen e Methodevoo r OEcologische BEschrijving van watersystemen. Inee n amoebe is opvri j eenvoudigewijz e aft e lezenwa td e huidigetoestan d isva n het betreffende watersysteem enwelk e verschuivingen hebben plaatsgevonden in soorten organismen ensysteemkenmerke n als gevolg van menselijke beïnvloeding. Daardoor kand e levensgemeenschap onevenwichtig van opbouw zijn.

Gekozen isvoo r een amoebedi e opgebouwd is uit 32parameters , bestaande uit2 5 organismen en7 abiotische systeemkenmerken die alda n niet systeemeigen zijn. Gekozen isvoo r eengroe t aantal parameters (32)o mee nbred ebasi st e creëren ten behoeveva n beoordeling en monitoring. Detoevalsfacto r wordt dan beter ondervangen. Deorganisme n zijn merendeels organismen van ongestoorde omstandigheden. Deorganisme n ensysteemkenmerke n zijn indicatief voor een aantal processen,di e karakteristiek zijnvoo r van nature zure vennen (verlanding en hoogveenvorming) of voor dergelijke vennenjuis t niet gewenst zijn (verdroging en verstoring), of eentweeta l functies dieva n naturezur evenne n kunnen vervullen (voortplantingsbiotoop enverblijfplaat s vanwaterwild) . Doorjuis t processen als uitgangspunt te nemen voor deamoebe , isd eamoeb etoepasbaa r op meerdere typenzur evennen ,di eva n elkaar verschillen ten aanzienva n hetstadiu m ind e verlanding of hoogveenvorming waarin zeverkeren . Daardoor kan dan ook volstaan worden met éénamoeb evoo r alle zes onderzochtevennen .

Deparameter s diedee l uitmaken van deamoeb ezij n hiernaweergegeven . Metee n minteken (-) zijn organismen of kenmerken aangegeven die ongewenst zijn. Gewenste of positieve organismen zijn met een plusteken (+ ) aangeduid .

Verlanding (deelsvoedselarm ,deel s mesotroof) • totaal fosfaat (hogeconcentraties :-) ; • totaal ionengehalte exclusief H+ (gehalten < 75//S/cm : +); • chlorofyl-aal s maatvoo r primaire produktie (hoge concentraties:- ) • Sphagnum cuspidatum (waterveenmos)( + ) ; • Utricularia minor (klein blaasjeskruid) (+); • Eriophorum angustifolium (veenpluis) (+ ) ; • Spondylosiumpulchellum (sieralg uit oligotrofevennen ) (+); • Keratella serrulata (zuurtolerante rotifeer) (+ ) ; • Acantholeberis curvirostris (zuurtolerante cladoceer) (+); • Hesperocorixa castanea (wantsva nzuu r openwater ) (+ ) ; • Dytlscus lapponicus (gerande waterkever, borealesoort ) (+); • Pofypedïfumuncinatum (bodembewonendevedermuggelarf )(+)" , • Aeshnajuncea (venglazenmaker) (+); • Ceriagrion tenellum (koraaljuffer) (+); • Ca//apalustris (slangewortel) (+);

34 Hoogveenvorming • zuurgraad (pH); • peilfluctuaties (grotefluctuaties :-) ; • Frustulia rhomboïdes var. saxonica (kiezelwier) (+ ) ; • Sphagnum magellanicum (hoogveen-veenmos) (+ ) ; • Rhynchospora alba(witt esnavelbies :soor t vandrijvend e veenmostapijten ) (+); • Phalacrocera replicata (dipteer inveenmosvegetaties ) (+ ) ; • Hebrus ruficeps (in veenmos levende wants) (+ ) ; • Hydroporus obscurus (waterkever vanzuu r milieu) (+ ) ;

Voortplantingsbiotoo p • Rana arvalis (heikikker) (+);

Verblijfplaats • waterwild (eenden) (in grote aantallen: -);

Verdroging • Molinia caerulea (in hogebedekkingen :-) ; • Telmatopelopia nemorum (vedermug vantemporai r -zomer sdroogvallen d- milieu) (-);

Storing • beschaduwing (-); • accumulatie van slib (-); • Juncus effusus (pitrus)(-) ; • Psectrotanypus varius (vedermug vananaëroo bsli b cq.organisc h milieu) (-); • Nitzschiapaleaeformis (kiezelwie r uit organisch verontreinigde vennen)(-) ;

Deamoebe ,opgebouw d uit bovengenoemde parameters isweergegeve n inFig . 3.1. Ind efiguu r iselk e parameter semi-kwantitatief gewaardeerd en ingevuld op éénva n dezeve n niveau's. Het centrum van hetfiguu r vormt het laagsteniveau , aangeduid als niveau-3 .Voo r niveau- 3geld t dat debetreffend e soorten nagenoeg afwezig of verdwenen zijn of dat het betreffende systeemkenmerk niet oft e weinig voorkomt. Dedaaropvolgend e cirkel is het niveau-2 .Di t is het niveau,waaro p soorten sterk in aantal zijngedaald ,o f het betreffende systeemkenmerk weinig aanwezig is ofto t uiting komt. Opnivea u- 1i s er eenduidelijk e achteruitgang ind e betreffende soortent e constateren enzij n de betreffendesysteemkenmerke n onvoldoende aanwezigo fontwikkeld . Niveau 0 isd e referentiesituatie. Dedaaropvolgend e cirkel vertegenwoordigt het niveau +1. Opdi t niveauworde n soorten alst evee l beoordeeld en gaanhe t ecosysteem in beperkte matedomineren . Debetreffend e systeemkenmerken worden alst e veel beoordeeld envorme n in beperkte mateee n knelpunt. Niveau +2 vertegenwoordig t het niveau,waaro psoorte n alst e sterk dominant worden beoordeeld ensysteemkenmerke n eenaanzienlij k knelpunt vormen. Delaatst e cirkelomtrek is het niveau +3 . Opdi t niveau zijnsoorte n ensysteemkenmerke n te veelo ft edominan t enzij n eengroo t knelpunt.

In Fig.3. 1 is het streefbeeld,da t voor devenne n als haalbaar wordt geacht, ingetekend. Dit streefbeeld komt niet overeen metd e referentiesituatie, aangezien bepaalde knelpunten niet volledig kunnen worden opgelost. Hierdoor kunnen bepaalde organismen niet in gewenste hoeveelheden wordenverwach t en kunnen soorten, die nudominan t zijn, niet involdoend e mateworde nteruggedrongen . Dit geldt met namevoo r deoptredend e peilfluctuaties. Indien dezet e groot blijven,i s hoogveenvorming niet mogelijk enkunne n hoogveenvormendesoorte n nietworde n verwacht. Daarnaast zal het dan ookee n probleem blijven ompitru s en pijpestrootje in voldoende mateteru gt edringen .

35 Als voorbeeld presenteert Fig.3. 1 de huidige situatie van het ven Krumpelsi n natuurgebied Ter Borg. Uit het figuur blijkt duidelijk de onevenwichtige opbouw van het venecosysteem. Soorten die karakteristiek zijn voor een kwalitatief goede verlanding en voor hoogveenvormende vegetaties ontbreken. Pitrus en pijpestrootje zijn dominant. Hoge gehalten aantotaa l fosfaat, veelsli b engrot e peilfluktuaties karakteriseren hetsysteem . Hetve nfunctioneer t alsvoortplantingsbiotoo p voor de heikikker en als verblijfplaats vooreenden .

36

Knelpunten en maatregelen

Bijtoetsin g vand ed e huidigetoestan d vand evenne n aan hetstreefbeel d komt een aantal knelpunten naar voren. Dezeknelpunte n belemmeren een herstel van het venoecosysteem. Indien herstel vandi t systeemword t nagestreefd,diene n deze knelpunten dan ookz ovee l mogelijk door het nemenva n passende maatregelen te worden opgelost.

Ind evenne n betreft hetd evolgend eknelpunten : a. te grote waterstandsfluktuaties; b. de aanwezigheid van een (dikke) sublaag,waarschijnlij k samenhangend met algenbloei die het gevolg isva n detoevoe r van voedingsstoffen door veraarding van hetvee n inverdroogd esituaties ; c. de aanwezigheid van bebossingto t opd evenoevers ; Bebossing tot opd e venoever is omee n aantal redenen een knelpunt: o bomen vangen meer atmosferische depositie inda n lagestruikvegetaties , zoals bijvoorbeeldheide ; o bomen onttrekkenVee lwater , hetgeen bijdraagt aanverdroging ; a loofbomenvorme n nogee nextr a probleem,omda t hetjaarlijks e bladafval een ongewenste input isva n organisch materiaal; Indi t verband vormt ookd ejong e opslag,di ebi j devegetatie-basiskarterin g voor een groot aantal vegetaties ind evenne nword t vermeld,ee n knelpunt; d. deaanwezighei d van veel pitrus en pijpestrootje ind e oeverzone. Dezesoorte n werken verstikkend opd evestigin g of uitbreiding van hoogveensoorten en soorten van natteheiden .

Omdez e knelpunten opt e lossenworde nd evolgend e maatregelenvoorgesteld :

1. Aanpak van knelpunt avraag t vergaande hydrologische maatregelen:ee ni n ecologisch opzicht beter peilbeheer ind eomgevin gva nd evenne ne n vermindering en/of verplaatsing van grondwaterwinningen. Ook kan gedacht worden aan het verleggen vand e loopva nd e RuitenA : opee ngroter e afstand van dedekzande n gelegen,za ld edrainerend e werking van dezewaterloo p geringer zijn. Daarnaast dienen, indien vantoepassing ,oo k lokaal maatregelen te worden genomen ind evor mva n hetdempe nva ndrainerend esloten ; 2. Hetverwijdere n vansli b vand eonderliggend e veenbodemo mknelpun t b opt e lossen en hetvoedselarm emilie ut e herstellen. Logischerwijze heeft deze maatregel alleen zin,indie n ook debro nva n eutrofiëring wordt geëlimineerd, zoals eutrofiëring door vogels end e invloed van aangrenzende landbouwgronden. Daarnaast dient ookd everdroging , met als gevolg mineralisatieva n veen,t e wordenbestreden ; 3. Het verwijderen van bebossing opd evenoeve r enjong e opslag in de heide-e n hoogveenachtige vegetaties omknelpun t c opt elossen ; 4. Omee n geleidelijke overgang naar natte heidewee r te herstellen end e oeverzones hier weer geschikt voort e maken,dien t opdaarvoo r geëigende plaatsent eworde n geplagdto t opd e minerale bodem. Naschoonmaa k van oeverzones met pitrus- enpijpestrootj e (knelpunt d) kan kiemende pitrusee n probleemvormen . Dejong e pitrus kan worden bestreden door destengel s onder water aft e maaien,of , indien mogelijk, namaaie nd ewaterstan dt everhogen .

39 Bij een aanpak van devenne n dient verdrogingsbestrijding de hoogste prioriteit te krijgen. Alleerst zal namelijk desituati ete n aanzien vand egrondwaterstande n en deschommelinge n daarin moetenworde n verbeterd.Kappe n van bebossing opd e venoever endempe n van drainerende slotenzij n maatregelen die al opkort e termijn zouden kunnen worden uitgevoerd teneinde verdroging teverminderen . Gelijktijdig kunnen deoverig e maatregelen worden voorbereid en kan nog noodzakelijk onderzoek worden uitgevoerd,bijvoorbeel d naar devervuilin g van het slib in devennen .

Devoorgesteld e maatregelen worden gezien als eense tva n maatregelen dat in zijntotalitei t dientt eworde n uitgevoerd. Pasda nzulle n goede resultaten kunnen worden verwacht.

40 Literatuur

Arts, G.H.P. & R.F.M. Buskens, 1989.Aanvoe r van venvreemd water: een noodzaak ?I n (J.G.M. Roelofs, red.):Aanvoe r van gebiedsvreemd water: omvang en effecten opoecosystemen . Proc. Symp.dd .2 1decembe r 1988.p . 100-110.

Bastiaanssen, CA., 1959. Plas in Borgertange. Excursierapport S.O.L. 2pp .

Bastiaanssen, CA., 1959. Plaste n zuiden vand eJipsingboertangeweg . Excursierapport S.O.L. 2pp .

Bastiaanssen, CA., 1959. Plasjes bij de Benneboomsbrug. Excursierapport S.O.L. 4pp .

Buskens, R.F.M. & H.K.M. Moller Pillot -1992. Evaluation and monitoring of aquatic macrofauna usingth econcep t of ecological groups. Proc. Exper. &Appl . Entemol., N.E.V.Amsterda m -vol . 3.

Commissie Grondwaterwet Waterleidingbedrijven, 1976. Waterwinning Vlagtwedde; rapport aanGedeputeerd e Staten van Groningen,dd . 21-6-1976.

Crombaghs, B. & Hoogerwerf, 1992. Een onderzoek naar het voorkomen van amfibieën, reptielen, libellen en kleine zoogdieren in het herinrichtingsgebied Westerwolde ind e Provincie Groningen. Limes Divergens, adviesburerau voor Natuur & Landschap. 43pp .

Dam, H.va n &G.H.P . Arts, 1993. Ecologische veranderingen in Drentsevenne n sinds 1900doo r menselijke beïnvloeding en beheer. Rapport IBN-DLO/ Grontmij. In opdracht vand e Provincie Drenthe.(I ndruk) .

Dekker, L.W., M.H. Bannink &A.H . Booij,1986 . Bodemkundig enbodemfysisc h onderzoek naar de invloedva n grondwaterstandsverlaging opwegzijgin g vanwate r uit vennen nabijSellingen . Rapport nr. 1859Stichtin g voor Bodemkartering Wageningen.5 2pp .

Rijks Geologische Dienst,1985 . Geologisch Onderzoek van devenne n bij Sellingen. 10pp . + 4Bijlagen .

Hees, B.W.M, van & E.K. Langbroek, 1987.Vegetatiekarterin g "Westerwolde". Bureau Langbroek, Leeuwarden in opdracht van het Ministerie van Landbouw en Visserij end e Landinrichtingsdienst. 136pp . + Bijlagen + Kaarten.

IWACO, 1990.Geohydrologisc h onderzoek ind e Provincie Groningen. Hoofdrapport Intentieprogramma Bodembeschermingsgebieden. Insamenwerkin g met L,B &P . 103pp . + Bijlagen.

Jansen, A.J.M. & R. van Diggelen, 1986. Methodenstudie naar de relatieva n effekten van grondwaterwinning opvegetaties . Rapport Vande r Wal & Langbroek, Bureau voor landschapsoecologisch onderzoek.

41 Kamer, J.C. &J . Wilcke, 1964. Rapport in het kader van de ruilverkaveling "Slangenborg". Natuurwetenschappelijke Commissie vand e Natuurbeschermingsraad. 5pp .

Molenaar, W.ü.,D . Blok & N.J. Bakker, 1992.Vegetatiekarterin g Sellingen 1991. Büro Bakker, Assen.6 0 pp. + bijlagen.

Natuurwetenschappelijke Commissie vand e Natuurbeschermingsraad, 1957. Advies in het kader van ruiverkaveling. 3pp .

Natuurwetenschappelijk Commissieva nd e Natuurbeschermingsraad, 1984.Advie s betreffende hetdeelgebie dWesterwold e van het herinrichtingsgebied Oost Groningen end e Gronings-Drentse Veenkoloniën. 70pp .

Projectgroep Sellingen, 1981.D einvloe dva n grondwaterstandsverlaging openkel e heidevennen rond Sellingen. Met medewerking vanA.P .Grootjans , G.J. Baaijens enW.A . Casparie. Rapportva nd eWetenschapswinke l Biologie, nr. 10.2 9pp .

Rijksinstituut voor Drinkwatervoorziening, 1974. Rapport inzake eengeohydrologisc h onderzoekte n behoeveva nd e uitbreiding van pompstation Ir.A . Polstra(Sellingen) .

Smits, H.va n &V .Tromp , 1988.L/ttore///on-vegetati ei n Nederland in historisch perspectief. Doctoraalverslag nr. 260,vakgroe pAquatisch e Oecologie, Katholieke Universiteit Nijmegen.9 6 pp. + Bijlagen.

Verdonschot, P.F.M.-1990 . Ecologische karakterisering van oppervlaktewateren in Overijssel. Rapport Provincie Overijssel,Zwoll e/ Rijksinstituut voor Natuurbeheer, Leersum.

42

Bijlage 1

HISTORISCHEGEGEVEN S

Vand etoestan d van devenne n in hetverlede n zijn gegevens beschikbaar uit de jaren vijftig. In het kader van het onderzoek aanvenne n in het kader van het S.O.L. (Stichting Onderzoek Levensgemeenschappen) istoe ndoo r Bastiaanssen(1959 ) eenvegetatiebeschrijvin g gemaakt vandri e vennen,di e ook indi t onderzoek betrokken zijn. Daarnaast zijn indezelfd etij d in het kader van uitgevoerde ruilverkavelingen enkele beschrijvingen van gebieden gemaakt (Natuurwetenschappelijke Commissieva nd e Natuurbeschermingsraad, 1957; Kamer &Wilcke , 1964).

Ven bijJipsingboertange

Het vente n zuiden vand eJipsingboertangewe g (venbi j ) wordt beschreven door Bastiaanssen (1959). Hetve n isdiepe r dan 70c m(max . zomerdiepte). Debode mbestaa t uit eenveenlaa g opee ndikke , harde oerbank. De oevers zijn steil afgestoken. In het openwate r worden alleen groenwieren aangetroffen, geen hogerewaterplanten . Plaatselijk groeien aand e randva n het openwate r kruipend struisgras (Agrostls canlna), mannagras{Gtyceria fluitans) en vensikkelmos (Drepanocladus fluitans). Aand ezuidzijd e is sprake vanee n verlandingszone met veenpluis (Eriophorum angustifolium), pitrus (Juncus effusus), struisgrassen (flgrostis canina enA. tenuis), waterveenmos (Sphagnum cuspidatum) enopsla g van berk (Betuiapubescens). Voor het overigezij n de oeversstei le n ontbreken verlandingszones. Pitrus komt vrij veelvoor , veenpluisweinig .

Selleegte aan de Heidensiegerweg

Ind evijftige r jaren wordt hetgebiedj e omschreven als venigeMolinia-he\óe, waarin devolgend e soorten voorkomen:veenpluis , eenarig wollegras,lavendelheide , veenmossen, gagel,dopheide ,struikheide , gewonezegge ,stekelvaren , haarmose n zachte berk.

In 1978wer dvee l Gewonewederi k (Lysimachla vulgaris) aangetroffen. Dezei s daarnaverdwene n (Projectgroep Sellingen,1981) .

Ven Sellingerzwarteveen

Rond 1900beston d het ven geheel uit openwate r nadat er turf wasgewonnen . Sindsdien heeft eensterk e verlanding plaatsgevonden (Projectgroep Sellingen, 1981).

Bastiaanssen (1959)beschrijf t hetve n Sellingerzwarteveen als "Plasjes bij Renneboomsbrug". Het gaat ommeerder e kleine plasjes. Het zijn in hoogveen gegraven putjes metstei l afgestoken oevers. Debode mbestaa t uit 10c m veenmodder opee n 20c mdikk e harde,compacte , zwarte veenlaag. Daaronder bevindt zich eendikke , bruine, harde,compact e zandlaag. In het openwate r groeien waterveenmos (Sphagnum cuspidatum) envensikkelmo s (Drepanocladus fluitans). Opuitgespaard e pollenstaa n pitrus (Juncus effusus), pijpestrootje (Molinia caerulea) enzwart e zegge(Carex nigra). Ind e putjes treedt opnieuw verlanding op (hoogveenvorming:trilveen) . Hettrilvee n bevat wittesnavelbie s (Rhynchospora alba),rond e zonnedauw (Drosera rotundifoliä), veenpluis (Eriophorum angustifolium), pijpestrootje, lavendelheide (Andromedapolifolia), plaatselijk veelveenbe s (Oxycoccuspalustris), Sphagnum recurvum, waterveenmos (Sphagnum cuspidatum) en Polytrichum gracile. Ookee n aantal bomenword t genoemd (Pinus sylvestris,

43 Betuia pubescens enBetuia verrucosa). Ophe t hoogveen groeien de reeds genoemde hoogveensoorten (lavendelheide,veenbes ,veenpluis , rondbladige zonnedauw) endaarnaas t ook eenarigwollegra s (Eriophorum vaginatum). Ookkom t er het hoogveen-veenmosSphagnum papillosum voor. Naast struikheide groeit er ook kraaiheide {Empetrum nigrum). Pitrus en kruipend struisgras wordenoo k genoemd,evenal s een aantal boomsoorten (Pinus sylvestris, Frangula alnus, Salix aurita enBetuia pubescens). Aan de noord-e nzuidzijd e vormt snavelzegge (Carex rostrata) een uitgebreide vegetatie.Wateraardbe i (Potentillapalustris) enwaternave l (Hydrocotyle vulgaris) groeien alleen aand e oostzijde,waa r het gebiedje grenst aan eenweg .

Door de Natuurwetenschappelijke Commissie van de Natuurbeschermingsraad (1957)word t voor hetve n ook noggage l (Myrica gale) genoemd.

Vennen innatuurgebied TerBorg

Bastiaanssen (1959) beschrijft hetzuidelijk e ven in het natuurgebied Ter Borgal s "Plas in Borgertange". Depla s is ondiep (max. 40cm. ) en heeft eenzee r ongelijke bodem. Opd ebode m ligt eendikk e veenmodderlaag,di e naar benedento esteed s zandiger wordt.Aa nd e noordwestzijde komt eensloo t uit ind e plas. Dezeloop t naar de Beetsterwatering. In het openwate r worden alleen groenwieren aangetroffen en geen hogerewaterplanten . In hetwate r staan vrij veeloud e stronken van bomen en uitgespaarde pollen van pijpestrootje {Molinia caerulea). De oevers zijndoo r afgraving ongelijk. Er groeitzee r veel pitrus (Juncus effusus). Op de lageredele n worden nogd evolgend e soortenwaargenomen : knolrus (Juncus bulbosus), zwarte zegge (Carexnigra), kruipend struisgras (Agrostis canina), plaatselijk veenpluis (Eriophorum angustifolium), waterveenmos (Sphagnum cuspidatum) envensikkelmo s (Drepanocladus fluitans). Plaatselijk wordt eenarig wollegras (Eriophorum vaginatum) aangetroffen.

Kamer enWilck e (1964) beschrijven het natuurgebied Ter Borg als heidenme t venige laagten enstuifzandkoppen . Behalved eoo k aldoo r Bastiaanssen (1959) genoemde soorten,noeme nzi j ook wateraardbei (Potentilla palustris) envoo r de vochtige heideveenbe s (Oxycoccus palustris) en lavendelheide (Andromeda pollfolia).

Bastiaanssen (1959) vermeldt dat hetzuidelijk e venword t beïnvloeddoo r kokmeeuwen en akkerland (Hooge Esch aand eoostzijde) . In het noordelijke ven (=- ven aand e Beetserweg, ookwel "Krumpels" genaamd) pleisteren vooralvee l eenden. Kamer &Wilck e (1946) meldenda td eveenplasse n een broedgebied vormen van zwarte stern en kokmeeuw en ind ewinte r een pleisterplaats voor wilde eend,slobeend ,wintertaling , pijlstaart enwatersnip . Bijlage 2

TOTALE MAKROFAUNA-OVERZICH T

LOKATIE JI SB SEH E TB ZB soort taxon Polycelis nigra Tur 1 1 1 Lumbricul ida e 01i 2 1 1 Naididae 01i 3 2 2 Lumbriculus variegatus 01i 1 1 4 Stylodrilus heringianus 01i 2 2 Argyroneta aquatica Ara 2 2 1 1 1 Hydrodroma Aca 1 1 Acari indet Aca 4 Hydrachna Aca 1 Arrenurus Aca 1 Coenagrion puel1a/pulchel1 u m Odo 1 2 1 1 Ennalagma cyathigerum Odo 2 1 2 Pyrrhosoma nymphula Odo 1 1 1 Coenagrionidae Odo 2 1 Ischnura elegans Odo 1 1 Platycnemis pennipes Odo 1 1 Libellulidae Odo 1 Anax cfimperato r Odo 1 Aeshna sp. Odo 1 Orthetrumc f Odo 1 Libe llu ia cf4-mac/depress a Odo 1 Leptophlebia vespertina Eph 4 4 Cloeon dipterum Eph 2 Limnephilus Tri 1 1 1 Holocentropus dubius Tri 1 1 Holocentropus picicornis Tri 3 2 1 Limnephilus pellucidus imago Tri 1 Limnephilus marmoratus Tri 2 Agrypnea pagetana Tri 1 Holocentropus stagnaii s Tri 2 Limnephilus cfstigm a Tri 1 Oligotricha striata Tri 1 Limnephilus cfrhombicu s Tri 2 Phryganea bipunctata Tri 1 Limnephilus nigriceps Tri 1 Trichostegia minor Tri 2 Anabolia nervosa Tri 2 Glyphotaelius pellucidus Tri 1 Dasystegia obsoleta Tri 1 Triaenodes bicolor Tri 1 Microvelia reticulata Het 1 3 1 1 1 Notonecta larve Het 1 1 1 3 Sigar a semistriat a Het 2 1 2 1 Corixa punctata Het 1 2 1 1 Cymatia bonsdorffi Het 4 1 1 Callicorixa praeusta Het 1 2 2 Sigar a scotti Het 2 1 1 Corixinae larve Het 2 1 2 Hesperocorixa castanea Het 2 1 2 Cymatia coleoptrata Het 2 1 1 Arctocorisa germari Het 2 1 Ilyocoris cimicoides Het 1 1 Gerris thoracicus Het 1 1 Sigara distincta Het 2 1 Hebrus ruficeps Het 1 1 Corixa dentipes Het 3 1 Notonecta obliqua Het 1 1 Gerris odontogaster Het 1 Hesperocorixa sahlbergi Het 1 Hydrometra gracilenta Het 1 Gerris Het 2 Gerris lacustris Het 1 Glaenocorisa propinqua Het 1 Hydrometra stagnorum Het 1

45 LOKATIE JI SB SE HE TBZ B soort taxon Nepa cinerea Het 1 Notonecta glauca Het 1 Notonecta viridis Het Sigar a falleni Het Sigar a limitata Het 2 Sigar a nigrolineata Het Sigar a striata Het 1 Sia li s 1utari a Meg 1 1 Noterus crassicornis Col 1 1 3 1 1 1 Hydroporus incognitus Col 1 2 1 1 1 Hydroporus umbrosus Col 2 1 2 1 1 Anacaena lutescens Col 2 1 2 1 Laccophilus minutus Col 1 1 1 Hyphydrus ovatus Col 1 1 1 Hydrobius fuscipes Col 1 1 1 Hydroporus erythrocephalus Col 2 2 2 Hygrotus decoratus Col 1 1 2 Graptodytes pictus Col 2 1 Dytiscus lapponicus larve Col 1 1 Hygrotus inaequalis Col 2 4 1 Helochares punctatus Col 2 1 1 Hydroporus palustris Col 1 1 Acilius sulcatus larve Col 1 1 2 Microcaria testacea Col 1 1 1 Anacaena limbata Col 1 Acilius canaliculatus Col Acilius sulcatus Col 2 Agabus bipustulatus Col 1 Agabus cf congener Col 1 Agabus larve Col 2 Agabus sturmii Col 1 1 Anacaena globulus Col 1 Anacaena larve Col 1 Cercyon cf lateralis Col 1 Cercyon convexiusculus Col 1 Coelostoma orbiculare Col 1 Colymbetes fuscus larve Col 1 Copelatus haemorrhoida lis Col 1 1 Cymbiodyta marginella Col 1 Cyphon Col 1 Dytiscus cf circumflexus larveCo l 1 Dytiscus lapponicus Col 1 Enochrus affinis Col 2 Enochrus coarctatus Col 1 1 Gyrinus Col 2 Gyrinus substriatus Col 1 Helophorus flavipes Col 1 Hydaticus seminiger Col 1 Hydroglyphus pusillus Col 1 Hydroporus angustatus Col 1 Hydroporus gyllenhali Col 1 1 Hydroporus obscurus Col 1 1 Hydroporus sealesianus Col 1 Hydroporus striola Col 1 Hydroporus tristis Col 2 2 Hygrotus versicolor Col 1 1 Ilybius cf subaeneus larve Col 1 Ilybius fuliginosus Col 1 Ilybius guttiger Col 1 1 Rhantus exsoletus Col 1 1 Rhantus larve Col 1 Rhantus suturaii s Col 1 Scirtes Col 2 Scirtes larve Col 1 Polypedi1u m uncinatum agg Chi 2 2 3 4 3 5 Procladius Chi 3 1 4 2 3 3 Endochironomus tendens Chi 2 1 2 4 2

46 LOKATIE JI SB SE HE TB ZB soort taxon Chironomus Chi 2 2 1 4 2 Telmatopelopia nemorum Chi 2 3 2 4 Paralimnophye s hydrophi 1u s Chi 1 3 2 2 Ablabesmyia monilis Chi 3 1 3 2 Tanytarsus Chi 4 2 1 1 Endochironomus gr dispar Chi 2 1 5 Glyptotendipes Chi 1 4 2 Psectrocladius sordid/limbat Chi 4 1 1 Limnophyes Chi 2 1 1 Psectrocladius psilopterus Chi 4 2 5 Natarsia larve Chi 1 1 2 Polypedilum gr sordens Chi 3 2 Parachironomus gr arcuatus Chi 2 2 Cryptochironomus Chi 1 2 Pseudochironomus Chi 1 Corynoneura scutellata agg Chi 1 Cricotopus sylvestris agg Chi 1 Guttipelopia guttipennis Chi 1 Macropelopia Chi 1 Psectrotanypus varius Chi 1 Xenopelopia Chi 2 Ablabesmyia phatta Chi 1 Clinotanypus nervosus Chi Bezzia cf larve Dip 2 2 2 1 2 Chaoborus flavicans Dip 1 1 3 Chaoborus obscuripes Dip 2 1 1 Dixella aestivalis Dip 1 1 Limoniidae Dip 1 2 1 Dixella amphibia Dip 2 1 Chaoborus crystal!inus Dip 2 Tabanidae Dip 1 Prionocer a Dip 1 Phalacrocera replicata Dip 1 Tipulidae Dip 1 Dixella autumnali s Dip 1 Dixella serotina Dip 2 Mochlonyx martinii Dip 3 Ptychoptera Dip 1 Aedes cinereus Cul 2 1 2 2 2 Aedes punctor Cul 1 3 3 2 Aedes cantans/annulipes Cul 1 1 Aedes ? nigrinus Cul 1 1 Culiseta subochrea Cul 2 Culiseta annulat a Cul 2 Culiseta cf alascaensis Cul 1 Mansonia richiardii Cul 1 Culiseta ochroptera Cul 1 Culisetamorsitan s Cul 3 Aedes flavescens Cul 2

47