De Geelgors in Westerwolde
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Het herstel van de Geelgors in Westerwolde Nico de Vries Leon Luiten & Jan van ’t Hoff Sinds in Westerwolde veel het 1979 zijn er gegevens over voorkomen van de Geelgors verzameld. Reden om de ontwikkelingen in aantallen en verspreiding eens nader onder de loep te nemen. Westerwolde: het landschap Wupping tot aan Ter Apel met een kleine onderbreking ter hoogte van Ter Wisch. Dit Westerwolde heeft een oppervlakte van ca landschapstype, grotendeels opgenomen in de 2 221 km In figuur 1 is de ligging van Wester- . Ecologische Hoofdstructuur, bestaat uit de wolde en de aangrenzende veenkoloniale eigenlijke beek met aangrenzende graslanden, Als gebieden weergegeven. belangrijkste steilranden en houtwallen langs de akkers op landschapstypen kunnen hier de randveenge- de essen. hetbeekdal- of de bieden, hoevenlandschap en De grotere boscomplexen bestaan uit de ge- worden onderscheiden. grotere boscomplexen mengde boswachterijen bij Sellingen, de oude De randveen- en heideontginningsgebieden uit loofbossen bij Ter Apel en Ter Borg en veenkoloniale bestaan uit de open akkergebie- enkele noordelijker gelegen bossen zoals het den. Deze liggen aan weerszijden van het Liefthingsbroek en Metbroekbos. beekdal van de Ruiten A. De aanwezige op- enkele ruilverkavelingen gaande beplanting bestaat uit verspreid liggen- Tijdens grootschalige en in de jaren 60 en 70 de bosjes, oude wegbeplanting, dichtgegroeide herinrichtingswerken delen van Westerwolde rigoreus wijken en (voormalige) vloeivelden. zijn grote op de Deze hebben voor Het kleinschalige, besloten beekdallandschap schop gegaan. ingrepen het kleinschalige karakter van het beekdal- strekt zich van noord naar zuid uit van Ter Met landschap grote gevolgen gehad. name door perceelsvergrotingen zijn veel oude houtopstanden opgeruimd. Voor een deel hebben in het beekdal herstelaanplantingen plaatsgevonden in de vorm van nieuw aange- stroken legde houtwallen, overhoekbosjes en wegbeplanting. De laatste jaren worden ook diverse natuurontwikkelingsprojecten uitge- voerd, zoals hermeandering van de oude beekloop, verschraling van graslanden in het beekdal en van heideterreinen, toepassing van biologische landbouwmethoden op de essen en de aanleg van nieuwe bossen. Methode De eerste volledige broedvogelkartering van Westerwolde dateert uit 1979 (Langbroek & van Scharenburg 1982). Op basis daarvan werd de broedpopulatie van de Geelgors op ca 100 paar geschat. In 1980 zijn Staatsbosbeheer en de vogel- Figuur 1. Ligging van Westerwolde en de werkgroep Westerwolde gestart met het jaar- aangrenzende veenkoloniale gebieden. De Crauwe Cors 1997-1: 11 lijks tellen van de Geelgors in Westerwolde Resultaten en een aangrenzend deel van de Veenkoloniën Dit echter niet (figuur 1). gebeurt overal even Verspreiding intensief. Met name de grote natuurgebieden In figuur 2 wordt het voorkomen van de Geel- (de bossen en heideterreinen) worden bij gors in Westerwolde in 1979 vergeleken met toerbeurt intensief geteld. Grote delen van de de periode 1994-1996. De verspreidingskaar- worden minder open akkerbouwgebieden ten laten behalve de aantalstoename de uit- frequent bezocht. In het beekdal ontbreken breiding van het broedgebied en de verschui- volledige tellingen uit de omgeving van Ter de ving van kerngebieden naar delen van het Wupping (vanaf 1995) en het Metbroekbos beekdal zien. (1991-1995). In 1979 broedden de meeste Geelgorzen in de Sinds 1989 wordt de Geelgors ook in drie bossen en heideterreinen bij Jipsingbourtange plots, die deel uitmaken van het provinciale noorden in de (ten van Sellingen) en akkerge- akkervogelmeetnet geteld. bieden rond Sellingerbeetse. In de periode De uit de 1980-1996 gegevens periode geven 1994-1996 blijkt het zwaartepunt van de ver- inzicht in de een redelijk aantalsontwikkeling, spreiding in het beekdallandschap te liggen. minder betrouwbaar beeld de maar een van De belangrijkste kerngebieden liggen direct van de broedpopulatie. omvang ten zuiden van Sellingen (Laude, Ter Borg en Alle kilometer-blokni- waarnemingen zijn op Ter Wisch), bij Ter Wupping, Smeerling, verwerkt land- veau en toegedeeld naar een Weende en Ter Apel. schapstype. Op deze wijze wordt snel duide- Aantalsontwikkeling landschapstype de in de per lijk waar grootste veranderingen Tussen 1980 en 1996 is het aantal Geelgorzen hebben verspreiding en aantalsontwikkeling toegenomen van 40 tot meer dan 250 getelde plaatsgevonden. Figuur 2. Het voorkomen van de Geelgors in Westerwolde in 1979 en 1994-96. De Crauwe Cors 1997-1: 12 territoria. Uit 2 dat de dat in de bossen figuur blijkt grootste broedt is van bijna 40% in toename heeft plaatsgevonden in het beekdal- 1979 (39 paar) afgenomen tot zo’n 10-15% in de veenkoloniale landschap en akkergebie- over de periode 1987-1996 (sinds 1994 ± 50 den. In 1989 is de eerste duidelijke toename paar). Het populatie-aandeel van het beekdal- te zien, in 1993 de tweede. Een trend die is nog landschap ten opzichte van 1979, van 20% altijd doorzet. 45-50% 20 naar (van naar ±125 paar sinds 1993), fors gestegen. In het populatie-aandeel Dichtheidsverschillen tussen landschaps- de veenkoloniale van akkergebieden is pro- typen centueel (40%) weinig veranderd. Het aantal Door de grotere oppervlakte van het veenko- territoria is van ±40 in 1979 tot ±100 in 1995 loniale akkergebied en het beekdallandschap wel duidelijk toegenomen. is het aantal Geelgorzen in deze gebieden groter dan in de bossen. De gemiddelde dichtheid is in de akkergebieden echter bedui- dend lager, een verschil dat de laatste jaren steeds groter is geworden (figuur 3). De dichtheid in de bossen en in het beekdal is 2 tot gemiddeld 3,2 paar/km in de toegenomen , 2 akkergebieden tot 0,8 paar/km . Ook de maximumdichtheden zijn in de bossen en in het beekdal, met respectievelijk 10 en 14 2 paar/km beduidend hoger dan in de akkerge- , 2 bieden met een maximum van 6 paar/km . Wat in figuur 2 verder opvalt is dat het aantal 4. Geelgorzen in de bossen (en heideterreinen) Figuur Gemiddeld aantal broedparen per km² in 1979 1987-95 in Westerwolde land- lange tijd onder het niveau van 1979 is geble- en per schapstype. ven. De gemiddelde dichtheid van 3,6 2 paar/km in 1979 wordt pas in 1994 (met een Verschillen tussen de bossen 2 Sinds 1987 de boswachte- gemiddelde van 3,2 paar/km ) weer enigszins zijn er tussen grote benaderd. rijen bij Sellingen en de bossen bij Ter Apel geen noemenswaardige dichtheidsverschillen vastgesteld. Daar waar ze wel bestaan, zijn deze een gevolg van verschillen in onder- zoeksintensiviteit en mogelijk door jaarver- schillen (denk aan wintereffecten). In 1991 en 1994 zijn de bossen bij Sellingen intensief gekarteerd, in 1995 die bij Ter Apel. De gemiddelde dichtheid in de bossen van Sellin- gen is toegenomen van 1,0 in 1987 tot 3,7 2 paar/km in 1994; in de Ter Apeler bossen in 2 van 1,0 1987 tot 4,4 paar/km in 1995. Hiermee zijn voor beide bosgebieden voor het eerst sinds 1987 ook de gemiddelde dichthe- Figuur 3. Geteld aantal broedparen Geelgors in den uit 1979 geëvenaard overschreden Westerwolde 1979-1995. c.q. 2 2 (3.7 paar/km in Sellingen en 3.0 paar/km in Populatie-aandeel van de landschapstypen Ter Apel). Vergeleken met 1979 is er veel veranderd in het populatie-aandeel van de onderscheiden Verschillen in het beekdal Het landschapstypen. percentage Geelgorzen Figuur 4 toont de aantalsontwikkeling van de De Crauwe Cors 1997-1: 13 in Geelgors verschillende delen van het beek- westen. In beide gebiedsdelen worden de dal. De verschillen zijn In alle dichtheden duidelijk. ge- hoogste bereikt op plaatsen met biedsdelen zijn de gemiddelde dichtheden veel bosjes, houtwallen of vloeivelden. in het toegenomen, ene eerder en sterker dan Overwinteraars het andere. Opvallend is de sterke toename in Naast een toename van het aantal broedvogels het gebied rond Ter Wupping (sinds 1990), is de laatste jaren ook sprake van een rond Sellingen (vanaf 1993) en het Metbroek- toenemend aantal overwinteraars. Van het bos bij Smeerling (vanaf 1996). De dichthe- aantal overtrekkende in 2 Geelgorzen voor- en den zijn hier toegenomen van 1 paar/km in kan dit niet worden Vries 2 najaar gezegd (de 1987 tot gemiddeld 7 paar/km met een , 2 1995). maximum van 14 paar/km in 1993 bij Ter Vanaf 1990 neemt het aantal overwinterende Wupping. De trajecten Ellersinghuizen- Geelgorzen aanmerkelijk toe en groepen van Wisch-Ter Jipsinghuizen en Ter Apel nemen dan 30 zeker meer vogels zijn geen een tussenpositie in. Ook in deze delen is de uitzondering. Opvallend is dat de laatste jaren laatste jaren sprake van een duidelijke ook bij strenge winters, zoals die van 1995/96 aantalstoename. en 1996/97, veel Geelgorzen in het gebied blijven, terwijl andere vogelsoorten weg- trekken. Tabel 1. Gemiddeld en maximum aantal Geelgorzen per maand in de winter van 1995/96. dec feb nov jan gemiddeld 11 22 23 29 maximaal 17 61 33 75 meeste werden in De groepen waargenomen percelen met olifantsgras bij de Ter met Apelerbossen, op graanakkers en akkers aardappelkuilbulten en maïsstoppel. De 5. Gemiddelde dichtheid Figuur per grootste groepen bevonden zich in de randen beekdaltraject. van olifantsgras (gemiddeld 47) en op Verschillen in de randveengebieden graanakkers (gemiddeld 32). Overwinterende Het aantal Geelgorzen in de veenkoloniale Geelgorzen worden in heel Westerwolde, van akkergebieden aan weerszijden van het Alteveer tot Ter Apel, gezien. beekdallandschap is door de jaren heen altijd of min meer gelijk geweest. Dit geldt zowel Conclusie en discussie voor 1979 als voor de periode 1987-1996. In is beide gebiedsdelen het aantal getelde Tussen 1980 en 1996 is er een toename van tussen 1987 en 1996 ±15 tot Geelgorzen van de Geelgors in Westerwolde van 40 tot meer ±60 toegenomen. paar dan 250 paar. Deze aantallen zijn slechts een Vanaf 1987 is het verschil in gemiddelde deel van de werkelijke broedpopulatie. In dichtheid tussen het oostelijk en westelijk 1979 werd deze op 100 paar geraamd. Uit aan uit randveengebied geleidelijk groter extrapolatie van gegevens de periode geworden. In het akkerbouwgebied tussen het 1994-1996wordt de populatie nu op ruim 400 beekdal de Duitse de en grens bedraagt paar geschat.