Première Partie : Direction De La CGER Avant Le
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
INVENTARIS VAN DE ARCHIEVEN VAN DE ALGEMENE SPAAR- EN LIJFRENTEKAS (ASLK) 1850-2000 DEEL I BNP Paribas Fortis Historical Centre René Brion – Jean-Louis Moreau Vereniging voor de Valorisatie van Bedrijfsarchieven vzw I Historiek BEKNOPTE GESCHIEDENIS VAN DE ALGEMENE SPAAR- EN LIJFRENTEKAS De Algemene Spaar- en Lijfrentekas (ASLK) is een van de oudste financiële instellingen van het Belgische koninkrijk en werd opgericht op 16 maart 1865, op initiatief van de liberale minister Walthère Frère-Orban. De voornaamste taken van de ASLK waren het inzamelen, bevorderen en beheren van het volkssparen. De ASLK genoot staatswaarborg en omvatte twee afzonderlijke organen: een spaarkas, opgericht voor de gelegenheid, en een lijfrentekas die in 1850 is opgericht. De eerste veertig jaar werden originele initiatieven genomen. Al snel komt een netwerk van bijbanken tot stand. Vanaf 1867 legt de ASLK zich toe op het schoolsparen en ze werkt daarvoor samen met het ministerie van Openbaar Onderwijs. In 1870 stelt het bestuur van de post zijn 425 kantoren ter beschikking van de ASLK, wat haar van een nationaal netwerk voorziet. Het aantal spaarboekjes neemt toe. In 1890 zijn er al 730.000 spaarboekjes. In 1913 loopt dit aantal op tot meer dan 3,1 miljoen, dat is 40 spaarboekjes op 100 inwoners. Op die spaarboekjes staat gemiddeld zowat 400 goudfrank. Het totale bedrag van de deposito's komt dus iets hoger uit dan 1,2 miljard. Het aantal aangeslotenen van de Lijfrentekas stijgt nog sterker: van 8.000 in 1888 naar ongeveer 300.000 in 1900 en daarna 1,6 miljoen in 1913. Die snelle stijging is grotendeels te danken aan de wet van 1900 die subsidies toekent aan wie zich bij de Kas aansluit. De ASLK diversifieerde geleidelijk haar activiteiten. In 1884 kreeg zij toestemming om leningen met een lage interest toe te staan aan landbouwers die de concurrentie moesten aangaan met de Amerikaanse graanverbouwers. Dat was het begin van haar activiteiten in de sector van het landbouwkrediet. In 1889 werd zij ook gemachtigd om leningen toe te kennen aan arbeiders die hun huis wensten te kopen. Datzelfde jaar richtte zij ook een verzekeringskas op om kandidaat-eigenaars te dekken met een schuldsaldoverzekering. In 1903 wordt binnen de ASLK een vierde kas opgericht: de Rentekas voor Arbeidsongevallen. Tijdens het interbellum bleef de ASLK als parastatale instelling sterk bijdragen tot de socio-economische ontwikkeling van het land. In 1930 groeit het bedrag van de deposito's aan tot 7,6 miljard (gespreid over 5 miljoen spaarboekjes), dit vooral dankzij de inflatie en de toename van de levensstandaard. Daarna krijgt het sparen zwaar te lijden van de crisis en de daaropvolgende internationale spanningen: in 1939 wordt er meer dan 1 miljard frank van de spaarboekjes gehaald. Dat verhinderde de Kas niet om een almaar belangrijkere rol te spelen, zowel in de bouw van sociale woningen (250.000 toegekende leningen vóór 1939) als in het landbouwkrediet (31.000 lopende leningen op die datum). Na de Tweede Wereldoorlog begint het jaarlijks gespaarde vermogen al snel weer te stijgen. Het klimt van 21,8 miljard in 1945 tot 102,4 miljard in 1965, dat is een jaarlijkse groei van 8,6%. In 1964 komt de boekwaarde van de beleggingen van de ASLK op 157 miljard uit. Ze ontwikkelt nieuwe II Historiek beleggingsactiviteiten, onder andere in het exportkrediet en het nijverheidskrediet. Van 1945 tot 1964 kent de Kas 214 miljard kredieten toe. Dat bedrag is goed voor onder meer 480.000 woonkredieten, meer dan 93.000 landbouwleningen, 29 miljard nijverheidskredieten en 37 miljard staatskredieten. In de tweede helft van de 20e eeuw evolueren de activiteiten van de ASLK: haar nagenoeg monopolistische positie als spaarbank wordt uitgehold door de almaar scherpere concurrentie van privé-instellingen, maar ze reageert hierop door vanaf 1959 haar eigen kantorennetwerk uit te bouwen en haar bankactiviteiten te diversifiëren: zij opent zichtrekeningen vanaf de jaren 60, kent persoonlijke leningen en leningen op afbetaling toe vanaf 1967 en biedt kasbons aan vanaf 1968 ... Deze evolutie wordt versterkt door een wet van 1975 waarbij de ASLK (en andere parastatale instellingen) toestemming krijgt om haar activiteiten uit te breiden naar alle bankverrichtingen. Vijf jaar later wordt het statuut van de ASLK gewijzigd, waardoor ze onder meer kan uitbreiden naar het buitenland. De instelling wordt opgesplitst in een 'bank'- en een 'verzekerings'-entiteit, die dezelfde rechtspersoonlijkheid behouden maar een afzonderlijke boekhouding voeren. In het begin van de jaren 90 worden de twee entiteiten van de ASLK (ASLK-Bank en ASLK-Verzekeringen) geprivatiseerd en omgevormd tot naamloze vennootschappen. Ze worden in verschillende fasen overgenomen door Fortis, een Belgisch-Nederlandse bankverzekeringsgroep. In 1997 wordt ASLK-Verzekeringen een dochtermaatschappij van ASLK-Bank. Nog datzelfde jaar neemt deze de Nationale Maatschappij voor Krediet aan de Nijverheid over, een andere geprivatiseerde parastatale instelling. In juni 1999 voegt de groep Fortis haar verschillende bankdochtermaatschappijen samen: ASLK-Bank nv en Generale Bank nv (eerste Belgische bank) fuseren met verschillende vennootschappen die hoofdzakelijk op de Nederlandse markt actief zijn: de zakenbank Mees Pierson, de spaarbank VSB Bank en Generale Bank Nederland. Fortis Bank nv is ontstaan uit die fusie. In 2008, ten gevolge van een wereldwijde systeemcrisis die de banksector in volle hevigheid treft, wordt Fortis Bank door de Groep BNP Paribas in mei 2009 opgekocht, en wordt aldus BNP Paribas Fortis. Vandaag telt BNP Paribas 190.000 medewerkers, van wie 145.000 in Europa, en is aanwezig in bijna 80 landen. III Table des matières TABLE DES MATIERES (PARTIE I) BEKNOPTE GESCHIEDENIS VAN DE ALGEMENE SPAAR- EN LIJFRENTEKAS II TABLE DES MATIERES (PARTIE I) IV PREMIERE PARTIE : DIRECTION DE LA CGER AVANT LE SPLITSING EN DEUX ENTITES (AVANT 1983) 1 Comptes-rendus des opérations et de la situation de la CGER 2 Conseil général 6 Conseil d'administration 8 1. Généralités 8 2. Dossiers d’administrateurs 8 3. Procès-verbaux des réunions 13 I. Série bilingue 13 II. Séries en français 14 III. Séries en néerlandais 17 IV. Procès-verbaux confidentiels 20 4. Délégations de pouvoirs et cautionnements 20 Direction de la CGER 21 1. Dossiers de directeurs 21 2. Réunions de la direction 22 3. Commissions diverses 27 I. Comité d’évaluation 27 II. Commission propagande puis communication 27 III. Commission régionalisation 27 IV. Commission automation 28 V. Commission des subsides 28 VI. Commission du budget 28 VII. Comité informatique 28 VIII. Commission des bâtiments puis commission des investisssements 28 IX. Commission du personnel 29 X. Commission de la formation 29 XI. Commission des pensions 29 XII. Comité d’ordonnancement (informatique en assurances) 29 XIII. Comité financier du département « entreprises » de CGER- Banque 29 XIV. Divers 29 4. Secrétariat de la direction : archives de H. Dewèvre, Paul Jaspart et Luc Aerts 30 I. Statuts, contrôle de la CGER et relations avec les autorités financières 30 II. Direction et structures de la CGER 31 III. Organisation des services et du traitement de l’information 31 IV. Produits, diversification 32 V. Marchés, marketing 34 VI. Collecte de l’épargne (réseaux) 34 VII. Relations avec les autres institutions publiques de crédit en Belgique, déspécialisation 35 VIII. Litiges 39 IX. Bâtiments 39 X. Centième anniversaire de la CGER 39 IV Table des matières XI. Fonds cancérologique de la CGER 40 XII. Subsides 41 XIII. Correspondance 42 DEUXIEME PARTIE : DIRECTION DE LA CGER ENTRE LE SPLITSING EN DEUX ENTITES ET LA TRANSFORMATION EN SOCIETE ANONYME 43 Direction commune des entités « Banque » (I) et « Assurances » (II) 44 1. Conseil d’administration 44 2. Comité de direction 44 3. Conseil général 44 4. Divers 45 Direction de l’entité I (banque, caisse d’épargne) 46 Direction de l’entité II : assurances 47 1. Conseil d’administration 47 2. Comité de direction 47 Archives du directeur P. F. Willems 48 1. Projets de remembrement des IPC, privatisation de la CGER 48 2. Organisation de la Caisse d’Assurances puis de l’entité « assurances », rapports entre les deux entités 50 3. Collaboration avec d’autres institutions publiques 51 4. Stratégie de l’entité « assurances » 51 I. Généralités 51 II. Projets d’expansion par rachats 53 III. Projets d’élargissement des activités 54 5. Branches d’activité de l’entité 54 I. Assurances vie 54 II. Assurances pension, retraite 56 III. Assurances maladie, invalidité 59 IV. Assurances IARD (Incendie, accidents, risques divers) 59 V. Assurances accidents du travail 60 VI. Réassurance 60 VII. Produits divers 61 6. Etudes de marchés, marketing, publicité 61 7. Canaux de distribution 63 8. Inspection 64 9. Contrôle des activités assurances de la CGER 65 10. Production 65 11. Problèmes fiscaux 65 12. Activité de filiales au Grand-Duché de Luxembourg 66 13. Comptabilité 66 14. Contacts avec les services communs 67 I. Comptabilité 67 II. Fiscalité 67 III. Personnel 67 IV. Informatique 69 V Table des matières V. Formation 70 VI. Juridique, contentieux 70 VII. Bâtiments 72 15. Subventions 72 16. Mélanges et varia 72 TROISIEME PARTIE : DIRECTION DE LA CGER APRES LA TRANSFORMATION DE SES DEUX ENTITES EN SOCIETE ANONYME 75 CGER-Holding s.a., puis Société Fédérale de Participations s.a. 76 1. Statuts 76 2. Assemblées générales 76 3. Conseil d’administration 76 CGER Banque s.a. 78 1. Rapports annuels 78 2. Comité de direction 78 3. Service portefeuille de la division « finances » de CGER Banque 79 I. Généralités 79 II. Placements de la CGER Banque 79 III. Accords et conventions bancaires 80 CGER Assurances s.a. 81 QUATRIEME PARTIE : SERVICES ET DEPARTEMENTS OPERATIONNELS 82 Caisse d’épargne puis service épargne : secretariat 84 1. Activités et organisation de la CGER 84 I. Statuts, historiques 84 A. Création de la CGER 84 B. Statuts, contrôle, relations avec les autorités publiques 84 C. Historiques, présentations de la CGER 85 D.