<<

ALGEMEEN RIJKSARCHIEF EN RIJKSARCHIEF IN DE PROVINCIËN ARCHIVES GENERALES DU ROYAUME ET ARCHIVES DE L’ETAT DANS LES PROVINCES

ARCHIEFBEHEERSPLANNEN EN SELECTIELIJSTEN TABLEAUX DE GESTION ET TABLEAUX DE TRI

21

ARCHIEF VAN DE FEDERALE OVERHEIDSDIENST KANSELARIJ VAN DE EERSTE MINISTER

VOORBEREIDEND STUDIEDOSSIER VAN DE ARCHIEFSELECTIELIJST 2008

door

Guy COPPIETERS

Brussel 2008

ARCHIEF VAN DE FOD KANSELARIJ VAN DE EERSTE MINISTER

VOORBEREIDEND STUDIEDOSSIER VAN DE ARCHIEFSELECTIELIJST 2008

door

Guy COPPIETERS

Brussel 2008

4

WOORD VOORAF

Bij het opstellen van deze archiefselectielijst kon ik rekenen op de hulp en de medewerking van tal van personen die ik hier graag wil bedanken.

Mijn dank gaat in de eerste plaats uit naar de heer Karel Velle, Algemeen Rijksarchivaris, en naar mevrouw Rolande Depoortere, hoofd van de afdeling Toezicht, advisering en coördinatie van verwerving en selectie van het Algemeen Rijksarchief. Zij vertrouwden mij deze opdracht toe, ver- leenden mij de nodige begeleiding en ondersteuning en stonden tenslotte ook in voor de evaluatie van de archiefselectielijst.

Ik wil eveneens een oprecht woord van dank richten aan alle in het kader van dit initiatief gecon- tacteerde diensthoofden en personeelsleden van de FOD Kanselarij van de Eerste Minister. Ondanks hun drukke agenda verleenden zij op een constructieve wijze hun medewerking aan de opmaak van de archiefselectielijst. Tijdens mijn talrijke bezoeken gaven ze toelichting bij de archiefvorming, de archiefreeksen en de gehanteerde ordeningsmethodes en adviseerden ze me bij de beslissingen inzake de definitieve bestemming van de archiefbescheiden.

Guy Coppieters April 2008

5

INHOUDSTAFEL

WOORD VOORAF 5

INHOUDSTAFEL 7

LIJST VAN BRONNEN EN WERKEN 11

LIJST VAN AFKORTINGEN 23

INLEIDING 25 I. Doel en structuur van de archiefselectielijst 25 1. Het bedwingen van de papierberg en het voorkomen van het informatie-infarct 25 2. De archiefselectielijst, een instrument… 26 3. …voor een pro-actief archiefbeheer 27 II. De opmaak van deze archiefselectielijst 28

INSTITUTIONEEL-HISTORISCH KADER 31 I. Historiek van de archiefvormer 31 1. Van kabinetschef tot Eerste Minister 31 2. en de Eerste Wereldoorlog 32 3. Dienst voor Economisch Herstel 34 4. Louis Camu I en het ambtenarenstatuut 35 5. Louis Camu II en het organiek besluit van 16 februari 1940 37 6. De naoorlogse formule van het “Cabinet élargi” 40 7. Een permanente dienst voor de Ministerraad in 1953 43 8. Een administratie met verschillende meesters 45 9. Scharnierjaar 1960-1961: hergroepering en het Ministerieel Comité voor Economische en Sociale Coördinatie (MCESC) 47 10. Bijsturingen in de jaren 1970 50 11. De reorganisatie van 1979: Bestuur van de Kanselarij versus Logistiek Bestuur 53 12. De DEM in een evoluerende federale Staat vanaf 1980 55 13. Centrum van sociaal overleg voor de overheidsdiensten 57 14. Een eerste afslanking: de Dienst van Algemeen Bestuur (DAB) en de Algemene Directie voor Selectie en Vorming (ADSV) 60 15. De reorganisatie van 1989: de Kanselarij van de Eerste Minister 61

7

16. Een tweede afslanking: het Vast Wervingssecretariaat (VWS) en het Hoog Comité van Toezicht (HCT) 62 17. Een derde afslanking: Wetenschapsbeleid 64 18. Nieuwe (tijdelijke) opdrachten 65 19. De Copernicushervorming 72 II. Organisatieschema’s 77 III. Bevoegdheden en activiteiten van de huidige organisatie 101 1. Kerntaken 101 2. Beleidsuitvoerende organisatie 102 3. Beleidsvoorbereidende organisatie 112

ARCHIEFVORMING EN ARCHIEFBEHEER 115 I. Analyse van de archiefvorming 115 II. Beschrijving van de belangrijkste archiefreeksen 125

WAARDEBEPALING EN SELECTIESTRATEGIE 133 I. Structurele selectiecriteria 133 II. Juridische selectiecriteria 134 III. Vormelijke selectiecriteria 134 IV. Inhoudelijke selectiecriteria 139

BIJLAGEN 143 1. De werking van de Ministerraad 143 2. Lijst van nationale ministeriële comités 153 3. Lijst van archiefbestanden van de FOD Kanselarij van de Eerste Minister die zich bevinden in het Algemeen Rijksarchief 161 4. Lijst van archiefbestanden van van Eerste Ministers die zich bevinden in het Algemeen Rijksarchief 166 5. Lijst van andere relevante particulier archiefbestanden die zich bevinden in het Algemeen Rijksarchief 169 6. Lijst van Belgische pemiers en de regeringscoalities van 1918 tot heden 171 7. Lijst van ministers en staatssecretarissen toegevoegd aan de premier 174 8. Lijst van contactpersonen voor de opmaak van de archiefselectielijst 180 9. Voorbeeld van lijst van websites, beheerd door de dienst Online op één van de 15 servers 183 10. Secretarissen van de Ministerraad 191 11. Voorbeelden van functioneel gedecentraliseerde instellingen 193 Dienst voor Economisch herstel 193

8

Federaal Planbureau 266 Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding 201 Paleis voor Schone Kunsten 207

9

LIJST VAN BRONNEN EN WERKEN

BRONNEN

Federale portaalsite http://www.belgium.be vervolgens Federale en programmatorische overheidsdiensten en FOD Kanselarij van de Eerste Minister aanklikken

Website van de Eerste Minister http://www.premier.be

Website van het Internationaal Perscentrum (IPC) http://www.presscenter.org

Website van de Commissie voor de schadeloosstelling van de leden van de Joodse Gemeenschap van België http://www.combuysse.fgov.be

Website van de Vaste Nationale Cultuurpactcommissie (VNCPC) http://www.cultuurpact.be

Website van de Dienst voor de Administratieve Vereenvoudiging (DAV) http://www.vereenvoudiging.be

GEDRUKTE BRONNEN

Belgisch Staatsblad. Moniteur belge, Brussel, 1845-2007.

WERKEN

Administratief en gerechtelijk jaarboek voor België. Annuaire administratif et judiciaire de Belgique, Brussel, 1913-2007.

AERTS E. en VLEESCHOUWERS C., Moeiteloos maalt de papiermolen. Selectie en vernietiging van archief in openbare besturen, in: JANSSENS G., MARÉCHAL G. en SCHEELINGS F. (red.), Door de archivistiek gestrikt. Liber amicorum prof. dr. Juul Verhelst, Brussel, 2000, p. 37-54.

11

ALEN A., Algemene beginselen en grondslagen van het Belgisch Publiek recht. Boek 1: De Instellingen, Brussel, 1986.

ALGEMENE DIRECTIE VOOR SELECTIE EN VORMING, Het openbaar ambt in België. Beschrijvende studie van de diensten belast met het beleid en de coördinatie van het openbaar ambt, Brussel, 1977.

Aspects méthodologiques de l'histoire de l'administration belge. XIXe-XXe siècles - Methodologische aspecten van de geschiedenis van de Belgische administratie. 19de-20ste eeuw, Brussel, 1991 (Miscellanea Archivistica Studia, 11).

BARET P., e.a., Précis de fonction publique, Brussel, 1994.

BEERLANDT M., SPILTOIR J. en HENRY A., De menselijke factor in de openbare besturen, Brugge, 1951.

BENOUMEUR M., Le service public fédéral Chancellerie du Premier Ministre, 2004 (Rapport de stage, Université Catholique de Louvain. Faculté des Sciences économiques, sociales et politiques. Département des sciences politiques et sociales).

BOUCKAERT G. EN THIJS N., Kwaliteit in de overheid. Een handboek voor kwaliteitsmanagement in de publieke sector op basis van een internationaal comparatieve studie, Gent, 2003.

BOURGEOIS P., Le ministère du budget (1946-1948) Le ministère de l'administration générale et des pensions (1948-1949). Organisation et compétences, Brussel, 1992 (Miscellanea Archivistica Studia, 24).

BOURGEOIS P., Le Ministère du combustible et de l'énergie (1947-1948). Le Ministère du rééquipement national (1946-1947). Le Ministère de la coördination économique et du rééquipement national (1947-1948). Le Ministère de la coördination économique (1948-1949), Brussel, 1992 (Miscellanea Archivistica Studia, 26).

BUTTGENBACH A. EN MATTON H., Théorie générale des modes de gestion des services publics en Belgique, Brussel, 1952.

BUTTGENBACH A., Manuel de droit administratif, Brussel, 1959.

12

CAMU L., Premier rapport sur la réforme administrative. Le statut des agents de l’Etat, Brussel, 1937.

CAMU L., Deuxième rapport sur la réforme administrative. Rapport sur les bâtiments des administrations centrales de l’état, Brussel, 1937.

CANNEEL A., Le Premier Ministre, Ses cabinets et ses services administratifs, in Cahiers Constitutionnels, Centre d'Études constitutionnelles et administratives, Louvain-la-Neuve, 1987.

CARTON DE TOURNAI F., JANSSENS G. en HARMEL P., . Un homme d'Etat pour une Belgique en crises, Bierges, 2003 (Collection Histoire).

CARTON DE WIART H., Souvenirs politiques. 1918-1951, Brussel, 1981.

De verloedering van het openbaar ambt. Mythe of realiteit?, Brussel, 1986 (Centrum voor fiscale wetenschappen en bedrijfsbeleid, Symposium 28 februari 1986).

CLAES W., Vice-Premiers en kernkabinetten. Een evaluatie van deze innovatie, in Res Publica, 2000, 1, p. 33-44 (Jubileumnummer Res Publica Belgica 1980-2000).

DAMAR M., La fonction publique. Quatre années d’évolution, Brussel, 1985 (CRISP. Courrier hebdomadaire, 1067-1068).

DEHAENE J.-L., De (on)macht van de Eerste Minister. Een a-wetenschappelijke ervaringsbenadering, in Res Publica, 2000, 1, p. 23-32. (Jubileumnummer Res Publica Belgica 1980- 2000).

DELACROIX L., Souvenirs. Léon Delacroix, 1867-1929, Brussel, 1967.

[DELFORGE G.], De diensten van de Eerste Minister in België, Brussel, 1977 (Onuitgegeven brochure van de Algemene Directie voor Selectie en Vorming).

DELPEREE F., La constitution de 1830 à nos jours, et même-au-dela, Brussel, 2006.

DELPEREE F., VERDUSSEN M. EN LANGENDRIES, R., La responsabilité pénale des ministres fédéraux, communautaires et régionaux, Brussel 1997 (Centre d'études constitutionnelles et administratives, 11).

13

DEPOORTERE R., La surveillance archivistique ou comment concilier inspection, diplomatie et persuasion (Onuitgegeven syllabus van de cursus toezicht gegeven op 4, 10, 17 en 24 september 2007 in het Algemeen Rijksarchief te Brussel).

De verloedering van het openbaar ambt. Mythe of realiteit?, Brussel, 1986 (Centrum voor fiscale wetenschappen en bedrijfsbeleid, Symposium 28 februari 1986).

DEVOLDER K., Notulen van de ministerraad (1916-1949) II 10.V.1940 - 23.XII.1949 : 1A Agenda's en aanwezigheidslijsten (10.V.1940 - 31.VII.1945) = Procès-verbaux du conseil des ministres (1916- 1949) II 10.V.1940 - 23.XII.1949 : 1A Ordres du jour et listes de présence (10.V.1940 - 31.VII.1945), Brussel, 1994, p. 7-27. (Archives générales du Royaume. Inventaires - Algemeen Rijksarchief. Inventarissen, 252).

DEWACHTER W., Besluitvorming in politiek België, , 1992.

DEWACHTER W., De mythe van de parlementaire democratie. Een Belgische analyse, Leuven, 2001.

DIERICKX G., Senior civil servants and bureaucratic change in , in Governance. An International Journal of Policy, Administration and Institutions, 2003, 16, 3, p. 321-348.

DUCHENNE G. EN DUJARDIN V., et les questions politiques et économiques de son temps, Louvain-la-Neuve, 2001 (Travaux de l'Institut d'études européennes).

DUJARDIN V., Belgique 1949-1950. Entre régence et royauté, Brussel, 1995.

DUJARDIN V. en DUMOULIN M., (1900-1977). Europe, Wallonie-Bruxelles, Léopold III, Gerpinnes, 2000.

DUJARDIN V. en DUMOULIN M., Paul van Zeeland 1893-1973, Brussel, 1997.

DUJARDIN V., . Biographie, Brussel, 2004.

DUMOULIN M. en DAVIGNON E., Spaak, Brussel, 1999.

14

DUTILLEUX P.-Y., La Chancellerie du Premier Ministre. Fonctionnement et tâches, Brussel, 1990 (Onuitgegeven stageverhandeling Ministère de l'Intérieur et de la Fonction publique. Direction générale de la Sélection et de la Formation).

ERALY A., Le pouvoir enchaîné. Etre ministre, Brussel, 2002 (La Noria, 2).

De erfgoedinspectie en het archiefwettelijk toezicht. Informatieblad van de Nederlandse Erfgoedinspectie, s.d.

EYSKENS G., De functie van eerste minister in België, in de periode 1945-1975, in Res Publica, 1983, XXV, 4, p. 533-552.

EYSKENS G., . De Memoires, Tielt, 1993.

EYSKENS M., Hoe machtig is een minister? De politicus in de net-werkmaatschappij, in Res Publica, 2000, 1, p. 45-64. (Jubileumnummer Res Publica Belgica 1980-2000).

FRANÇOIS A., La modernisation de l'administration de l'Etat en Belgique, in Revue internationale des sciences administratives, 1987, 53, 3, p. 355-399.

GALLE M. en LOCCUFIER S., Facetten van 100 jaar politieke, economische en sociale geschiedenis. Herdenking geboorte Achiel Van Acker 1898-1998, Brussel, 2000.

Gaston Eyskens 80. Huldecolloquium - Gaston Eyskens 80. Colloque d'Hommage, Brussel - Tielt, 1985.

GERARD M.-L., L'organisation interne. Le goût et le rendement des administrations publiques, in Revue générale, 15 januari 1922.

GERARD M.-L., CATTOIR F. en HENIN Z., Etudes sur la réforme des services administratifs de l'Etat, Brussel, 1935.

Gids der Ministeries. Tijdschrift van de Belgische administratie/ Guide des ministères. Revue de l’administration belge, Brussel, 1951-2007.

GOOSSENS M., Ontstaan en groei van het Vlaams parlement 1970-1995, Brussel, 1995.

15

GROSBOIS T., Pierlot 1930-1950, Brussel, 2007.

HAAG H., Le comte Charles de Broqueville, ministre d'Etat, et les luttes pour le pouvoir (1910-1940), Louvain-la-Neuve, 1990 (Université catholique de Louvain. Recueil de travaux d'histoire et de philologie 6e série, 39).

HENAU B., Paul van Zeeland en het monetaire, sociaal-economische en Europese beleid van België, 1920-1960, Brussel, 1995 (Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België. Klasse der Letteren, 57, 158).

HENRY A., Administration et fonctionnaires. Essai de doctrine administrative, Brussel, 1944.

HOFLACK K., Theo Lefèvre. Staatsman, Antwerpen - Baarn, 1989.

HOFLACK K., De achterkant van de premier. Gesprekken met zeven regeringsleiders Pierre Harmel, , , , , , Jean- Luc Dehaene, Kessel-Lo, 1995.

HONDEGHEM A. en DEPRÉ R., De Copernicus hervorming in perspectief. Veranderings- management in de federale overheid, Brugge, 2005.

HUNIN J., Het enfant terrible. 1871-1968, Amsterdam, 1999.

KOECK P. en VAES E., De ambtelijke kolos, Berchem, 1978 (EPO dossier).

LEERMAKERS L., Het ambt van Eerste-minister in België. Retro- en perspectief, in Tijdschrift voor Bestuurswetenschappen en Publiekrecht, 1993, 48, 10, p. 649-658.

Louis Camu 1905-1976, Brussel, 1977.

LUYKX T. en PLATEL M., Politieke geschiedenis van België, Brussel, 1985.

MADDENS B., De rechtstreekse verkiezing van de premier. Een vergelijkende analyse, in Res Publica, 2000, 4, p. 399-428.

MARTENS W., Een gegeven woord, Tielt, 1985.

16

MARTENS W., De memoires. Luctor et emergo, Tielt, 2006.

MARTENS W. en DALOZE. G., Mémoires pour mon pays, Brussel, 2006.

MEYNAUD J., LADRIERE J. en PERIN F., La décision politique en Belgique. Le pouvoir et les groupes, Parijs, 1965 (Cahiers de la fondation nationale des sciences politiques, 138).

Mijnheer de Eerste Minister. Geschiedenis van de Belgische eerste ministers na 1944 (Catalogus tentoonstelling in het Algemeen Rijksarchief van 15 oktober tot 23 december 1989, nr. 87), Brussel, 1989.

MOLITOR A., L’administration de la Belgique. Essai, Brussel, 1974.

MOLITOR A., La fonction royale en Belgique, Brussel, 1994.

MOLITOR A., Souvenirs. Un témoin engagé dans la Belgique du 20e siècle, Gembloers, 1984 (Document Duculot).

MOLITOR A., Vie et mort d'un département. Le ministère du Budget 1946-1946, in Revue du droit public public et des sciences administratives, 1979, 3, p. 159-170.

MOLLE O., La réforme administrative est-elle un mythe?, Brussel, 1947.

MOYERSOEN L. en DE SCHRYVER A.E., en de politiek van zijn tijd, Brugge, Brussel, 1946.

NOPPE J., Het parlementaire optreden van de eerste minister in België en Nederland. Een vergelijking tussen de regeringen Martens VIII, Dehaene I en Lubbers III, in Res Publica, 2000, 4, p. 521-546.

PAGNOUL A.-M., Note sur les Services du premier ministre en Belgique, 1918-1965, in Archief- en Bibliotheekwezen in België, 1979, L, 1-4, p. 22-29.

PELGRIMS C., Ministeriële kabinetten als flexibele brug tussen politiek en administratie. Een onderzoek naar de instroom in de ministeriële kabinetten, in Res Publica, 2002, 4, p. 629-650.

17

PLAVSIC W., Mijnheer de Eerste Minister. Geschiedenis van het ambt sinds 1830. Biografieën van de Eerste Ministers van 1944 tot nu, Tielt, 1989.

RAADSCHELDERS J.C.N., Government. A public administration perspective, Armonk (New York), 2003.

RAADSCHELDERS J.C.N. en VAN DER MEER F. (Red.), L’entourage administratif du pouvoir exécutif, Brussel, 1998. (Cahiers d’histoire de l’administration, 5).

RAADSCHELDERS J.C.N., Handbook of administrative history, s.l., 1998.

RAADSCHELDERS J., De vierde macht. Het ambtelijk apparaat in Nederland, Leiden, 1992.

SCHEPENS L., Koning Albert, Charles de Broqueville en de Vlaamse Beweging tijdens de eerste wereldoorlog, Tielt, 1982.

Séance académique à l’occasion du 50e anniversaire du Statut Camu, 8 octobre 1987 / Academische zitting ter gelegenheid van de 50e verjaring van het Satuut Camu, 8 oktober 1987, Brussel, 1987.

SENELLE R., De eerste Minister en de administratie, s.l., [1958].

SENELLE R., De ministerraad in België (Preadvies Vereniging voor de vergelijkende studie van het recht van België en Nederland), Zwolle/Antwerpen, 1983.

SENELLE R., CLEMENT M. EN VAN DE VELDE E., Handboek voor de Koning, Tielt, 2004.

SENELLE R., Ministeriële verantwoordelijkheid en ministeriële verantwoording. Administratief lexicon, Brugge, 1984.

STAATSSECRETARIAAT VOOR HERVORMING DER INSTELLINGEN, Morfologie van het Staatsbestuur, Brussel, 1977.

STENGERS J., De koningen der Belgen. Macht en invloed van 1831 tot nu, Leuven, 1992 (Historische reeks Davidsfonds, 10).

STENMANS A., La transformation de la fonction administative en Belgique. Administration publique et société, Brussel, 1999.

18

Les structures internes des gouvernements en Belgique, Brussel, 1969 (CRISP. Courrier hebdomadaire, 7 november 1969, 457).

SUETENS M. en WALGRAVE S., Leven en werk van de kabinetsleden. Wie zijn de mannen achter de minister en wat doen ze?, in Res Publica, 1999, 3/4, p. 499-528.

TERRIZZI R., Les ministères de l'Emploi et du travail et de la prévoyance sociale (1895-1990). Etude structurelle de l'administration centrale et répertoire des organes y attachés, Brussel, 1993 (Miscellanea Archivistica Studia, 28).

TERRIZZI R., Le Ministère de l'Intérieur (1830-1994) I. Etude de l'administration centrale et répertoires des commissions et services publics, Brussel, 1995 (Miscellanea Archivistica Studia, 74).

THERRY M., Archiefinspectie en -selectie bij de Diensten van de Eerste Minister, in Inspecties en selectie. Handelingen van de studiedag gehouden te Brussel op 20 mei 1997, Brussel, 1998, p. 25-34 (Miscellanea archivistica studia, 107).

THIELEMANS M.-R., Le roi Albert et premier ministre, in Actes du colloque Roi Albert, Brussel, 1976, p. 317-329.

THIJS N. en VAN DE WALLE S., Administrative reform movements and commissions in Belgium 1848-2004, in Public Policy and Administration, 2005, 20, 4, p. 38-54.

THIJS N. en VAN DE WALLE S., De Ducpétiaux à Copernic. 150 années de réformes administratives en Belgique, in Administration publique. Revue du droit public et des sciences administratives, 2005, 1, 33-50.

TINDEMANS L., De memoires. Gedreven door een overtuiging, Tielt, 2002.

URBAIN R., La Fonction et les Services du Premier Ministre en Belgique, Brussel, 1958 (Bibliothèque de I'Institut belge de Science Politique, deuxième série, 2).

VAN DER CRUYSSEN, C., Het Ministerie van Onderwijs en Cultuur (1878-1884, 1907-1991). Deel I. Organisatie, Brussel, 1995 (Miscellanea Archivistica Studia, 64).

19

VAN DE VOORDE A., Het dramatisch eerste ministerschap van Mark Eyskens. Een terugblik na twintig jaar, in Res Publica, 2000, 4, p. 429-481.

VAN DE WALLE S., THIJS N. en BOUCKAERT, G., "A Tale of Two Charters. Political Crisis, Political Realignment and Administrative Reform in Belgium." (Paper presented at the International Symposium on Service Charters and Customer Satisfaction in Public Services, 8-9 December 2003, City University of Hong Kong).

VANDEWEYER, L., De emancipatie van de ministerraad onder druk van de Tweede Wereldoorlog, in Res Publica, 1996, 1, p. 159-180.

VAN DEN WIJNGAERT M. en DUJARDIN V., België zonder koning 1940-1950. De 10 jaar dat België geen koning had, Tielt, 2006

VANDEWEYER L., De ministerraad tegenover het staatshoofd. De grondwetsinterpretatie ten tijde van Leopold III, in Museum Dynasticum, 2001, 2, p. 72-89.

VAN HASSEL H., Regering en ambtenarij ten aanzien van de beleidsbeheersing in Belgie, in Acta politica, 1975, 10, 3, p. 302-334.

VAN IMPE H., Le Rôle de la majorité parlementaire dans la vie politique Belge, Brussel, 1966.

VAN ORSHOVEN J., Het ministerieel comité voor economische en sociale coordinatie, in Res Publica, 1972, XIV, 3, p. 591-623.

VAN ORSHOVEN J., Centrale politieke structuren en werkwijzen in België, Brussel, 1981 (Belgisch instituut voor bestuurswetenschappen. Publicaties, 1).

VAN PAEMEL E., De Ministerraad en de Ministeriële Comités. Structuur, werking en administratief beheer, 1981.

VERACHTEN L., Notulen van de ministerraad (1916-1949) I. 5.II.1916 - 8.V.1940 : 1A Agenda's en aanwezigheidslijsten (5.II.1916 - 21.V.1931) = Procès-verbaux du conseil des ministres (1916-1949) I. 5.II.1916 - 8.V.1940 : 1A Ordres du jour et listes de présence (5.II.1916 - 21.V.1931), Brussel, 1994, p. 7-34 (Archives générales du Royaume. Inventaires - Algemeen Rijksarchief. Inventarissen, 252).

20

VERCAUTEREN G., In naam van de sociale vooruitgang. De rol van de overheid in het sociaal overleg in België (1944-1981), Leuven, 2007.

VERHELST J., Het toezicht op en de selectie van archief, Brussel, 1988.

Verslag over het archiefwettelijk toezicht in 2005, Den Haag, 2005.

WALEFFE B., Le Roi nomme et révoque ses ministres. La formation et la démission des gouvernements en Belgique depuis 1944, Brussel, 1971.

Wat u moet weten over het Hoog Comité van Toezicht, Brussel, 1990.

21

LIJST VAN AFKORTINGEN

ADSV Algemene Directie voor Selectie en Vorming Ann.adm. Annuaire administratif et judiciaire de Belgique / Administratief en gerechtelijk jaarboek voor België Besl. W. Besluitwet B&B Budget en Beheerscontrole B.S. Belgisch Staatsblad BSG Besluit van de secretarissen-generaal CDVU Centrale Dienst der Vaste Uitgaven CMCES Comité Minstériel de Coordination Economique et Social CRISP Centre de recherche et d'information socio-politiques CSC Comité supérieur de controle DAB Dienst van Algemeen Bestuur DEM Diensten van de Eerste Minister DEH Dienst voor Economisch Herstel EM Eerste Minister FOD Federale Overheidsdienst FVD Belgische Federale Voorlichtingsdienst GM Gids der Ministeries / Guide des Ministères HCT Hoog Comité van Toezicht ICT Informatie- en Communicatietechnologie IEC Interministeriële Economische Commissie Inbel Belgisch Instituut voor Voorlichting en Documentatie IPC International Perscentrum in het Résidence Palace (RP-IPC) Inbel Belgisch Instituut voor Voorlichting en Documentatie / Institut belge d’Information et de Documentation KB Koninklijk Besluit MCEC Ministerieel Comité voor Economische Coördinatie MCESC Ministeriëel Comité voor Economische en Sociale Coördinatie OREC Office de Redressement Économique P&O Personeel en Organisatie POD Programmatorische Federale Overheidsdienst PM Premier Minstre RB Regentsbesluit SAG Service d'administration générale

23

SFI Service Fédéral belge d’Information SPR Secrétariat Permanent au Recrutement / Secrétariat permanent de recrutement du personnel de I’État s.m. strekkende meter VNCPC Vaste Nationale Cultuurpactcommissie VWS Vast Secretariaat voor Werving van het Rijkspersoneel / Vast Wervingssecretariaat

24

INLEIDING

I. DOEL EN STRUCTUUR VAN DE ARCHIEFSELECTIELIJST

1. Het bedwingen van de papierberg en het voorkomen van het informatie-infarct

Een goede en betrouwbare informatiehuishouding is van vitaal belang voor de overheid. Alle producten en prestaties van de overheid hangen hiermee samen. De juiste beleidsinformatie, correcte kengetallen, wetgevingskwaliteit, informatie aan de burgers en vooral het vermogen om verant- woording af te leggen zijn hiervan afhankelijk. De kwaliteit van de informatiehuishouding staat in rechtstreeks verband met “goed bestuur”1.

Overheidsarchieven zijn dus belangrijk. Ze vormen niet alleen het geheugen van de instelling maar vervullen ook een niet te onderschatten maatschappelijke functie. Vooreerst moeten overheidsorganen door middel van hun archieven aan politiek en burger verantwoording kunnen afleggen over hun handelen. Daarnaast draagt een zorgvuldig archiefbeheer bij tot een effectieve en efficiënte bedrijfs- voering van elk overheidsorgaan. Een goede informatievoorziening is dus een voorwaarde voor een goed functionerende overheid. Ten slotte zijn overheidsarchieven historisch waardevol. Ze vormen onderdeel van het nationaal cultureel erfgoed2.

Sinds enkele decennia worden openbare besturen geconfronteerd met een aanzwellende archiefmassa. Ondanks de toenemende automatisering neemt de hoeveelheid papier explosief toe. Een enquête uitge- voerd door het Algemeen Rijksarchief in april 2006 wees uit dat de FOD’s en POD’s samen circa 293 strekkende kilometer archief bewaren3. Het Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën beheert momenteel reeds 220 strekkende kilometer bescheiden waar jaarlijks nog eens 6 tot 7 strekkende kilometer bijkomt.

Deze kengetallen geven aan dat een ordentelijke informatiehuishouding structurele en compromisloze aandacht verdient. Dit geldt hic et nunc, ongeacht het toekomstscenario. Bespiegelingen betreffende toekomstige technische, maatschappelijk of bestuurlijke ontwikkelingen zijn weinig relevant om een ordentelijke informatiehuishouding voor zich uit te schuiven. Wel toekomst gerelateerd is de beheers- last die voorvloeit uit de digitalisering en de toenemende complexiteit van de informatiesystemen. Deze beheerslast zal in de toekomst trouwens steeds zwaarder en moeilijker controleerbaar worden,

1 Raad voor Cultuur & Raad voor het openbaar bestuur, Informatie: grondstof met toekomstwaarde. Contouren van een visie op de rol en betekenis van informatie, Den Haag, (Maart 2008), p. 5-6. Dit adviesrapport luidt de alarmbel en maakt duidelijk dat de Nederlandse overheid haar greep verliest op “informatie”. 2 De erfgoedinspectie en het archiefwettelijk toezicht. Informatieblad van de Nederlandse erfgoedinspectie, s.d. 3 Resultaten van de enquête over de archieven bij de federale en programmatorische overheidsdiensten, april 2006.

25 Inleiding niet alleen vanuit financieel oogpunt maar ook omwille van de onzekere informatie-omgeving. Uiteindelijk kan in een aantal gevallen zelfs de vraag gesteld worden of de toekomstige kosten voor het beheer van de informatiesystemen opwegen tegen de huidige ‘yield’, maar dat is materie voor een andere discussie. Los hiervan staat vast dat digitale dienstverlening één van de speerpunten is in de huidige informatievoorziening van de overheid.

Gezien de aanzwellende papiermassa zijn archiefselectie en archiefvernietiging hoe dan ook nood- zakelijk. Niet alleen vanwege het plaatsgebrek en de hoge financiële kosten voor conservering, maar ook en vooral omwille van de toegankelijkheid van het archief4. Door alle documenten te bewaren, verliest men immers het inzicht in wat relevant is5. De selectieve vernietiging van minder belangrijke archiefbescheiden is bijgevolg van essentieel belang voor de beheersbaarheid en de toegankelijkheid van het archief. Daarnaast stelt ze het Algemeen Rijksarchief in staat om stukken met een permanente waarde op een verantwoorde wijze te bewaren en te ontsluiten. Dit is niet altijd een eenvoudige operatie maar vaak een moeilijke evenwichtsoefening waarbij de verschillende belangen van de bedrijfsvoering van de organisatie, van de rechts- en bewijszoekenden en van de historische onderzoekers (selectie op basis van het wetenschappelijk-historisch en cultureel belang van de archiefbescheiden) tegen elkaar dienen afgewogen te worden.

Overigens is het selecteren van archieven geen nieuw gegeven. In het artikel “Moeiteloos maalt de papiermolen. Selectie en vernietiging van archief in openbare besturen” beschrijven Erik Aerts en Cyriel Vleeschouwers hoe archiefvormers in de voorbije eeuwen om uiteenlopende redenen - plaats- gebrek, veiligheidsredenen, ideologische overwegingen, militaire doeleinden of zelfs financieel gewin - overgingen tot de eliminatie van archiefbescheiden6. Tot het midden van de twintigste eeuw bleef archiefvernietiging een zaak van de administratie zelf. De archiefwet van 24 juni 1955 bracht hierin verandering. Sindsdien behoort selectie tot de taken van het Algemeen Rijksarchief.

2. De archiefselectielijst, een instrument…

Gezien het erfgoedbelang bepaalt artikel 5 van de archiefwet van 24 juni 1955 dat overheidsarchieven niet vernietigd mogen worden zonder de toestemming van de Algemeen Rijksarchivaris of van zijn gemachtigden7. Dit impliceert dat elke ambtenaar voor de vernietiging van ieder document telkens opnieuw de toestemming moet vragen aan de Algemeen Rijksarchivaris. De oplossing voor deze weinig praktische en zelfs omslachtige werkwijze is een door het Algemeen Rijksarchief goedge-

4 Verhelst J., Het toezicht op en de selectie van archief, Brussel, 1988, p. 26-27. 5 Verslag over het archiefwettelijk toezicht in 2005, Den Haag, 2005, p. 11. 6 Aerts E. en Vleeschouwers C., Moeiteloos maalt de papiermolen. Selectie en vernietiging van archief in openbare besturen, in Janssens G., Maréchal G. en Scheelings F. (red.), Door de archivistiek gestrikt. Liber amicorum prof. dr. Juul Verhelst, Brussel, 2000, p. 38. 7 Archiefwet van 24 juni 1955 (B.S., 12 augustus 1955).

26 Inleiding keurde archiefselectielijst. Dergelijke lijst biedt een systematisch overzicht van alle archiefproducten waarvoor de archiefvormer verantwoordelijk is. Het kan daarbij zowel gaan om gelijksoortige archief- producten (serie van de notulen van de Ministerraad) als om losse verzamelingen van stukken omtrent een bepaald onderwerp (bijvoorbeeld stukken betreffende het materieel beheer). Bij elk archiefproduct worden de uiterste data, de administratieve bewaartermijn en de definitieve bestemming vermeld.

De archiefselectielijst is als beheersinstrument bedoeld om de archiefvormer te helpen. Het is een basisinstrument voor een goed archiefbeheer en voor een efficiënt records management. Aangezien de archiefvormer al in een heel vroeg stadium van de archiefvorming - in feite zelfs nog vóór het ontstaan van de archiefdocumenten - weet welke reeksen voor permanente bewaring in aanmerking zullen komen, kan hij hierop anticiperen en de voor archivering beschikbare personele en financiële middelen gerichter inzetten. Bovendien kan hij op basis van de archiefselectielijst systematisch overgaan tot de organisatie van periodieke vernietigingen. Op die manier wordt archiefruimte uitgespaard, blijft het te bewaren archief beter toegankelijk, kunnen stukken sneller teruggevonden worden en wordt vermeden dat belangrijke documenten verloren gaan.

3. …voor een pro-actief archiefbeheer

Een archiefselectie bezegelt als het ware het lot van de archieven door uitdrukkelijk de definitieve bestemming aan te duiden. Er wordt met andere woorden aangeduid welke documenten in aanmerking komen voor permanente bewaring, voor vernietiging of voor selectie wanneer ze hun administratief nut volledig verloren hebben. Dit gegeven biedt de archiefvormer de mogelijkheid een pro-actief archiefbeheer en een betere kwaliteitsbewaking uit te bouwen.

Vernietigen

Indien de definitieve bestemming vernietigen is, mag de archiefvormer tot de fysieke vernietiging overgaan wanneer de administratieve bewaartermijn verstreken is. Vernietigen is het zodanig bewerken van informatiedragers dat de informatie, die erop is vastgelegd, op geen enkele wijze kan worden gereconstrueerd. Dit impliceert dus de versnippering of verbranding van papier, het ver- brijzelen van optische schijven en het demagnetiseren (dus niet alleen het wissen met de delete-toets) van elektromagnetische informatiedragers zoals banden, diskettes en harde schijven. De te vernietigen archiefstukken mogen nooit zomaar worden meegegeven met het “oud papier” of met het gewone huisvuil. Zij bevatten vaak vertrouwelijke gegevens. Men moet de stukken versnipperen, met de hand of met behulp van een papiervernietiger. Voor de vernietiging van grote hoeveelheden archief kan men een beroep doen op een gespecialiseerde firma, die na de vernietiging een attest aflevert.

27 Inleiding

De archiefvormer, die archief wil vernietigen, dient wel 45 dagen op voorhand het Algemeen Rijksarchief op de hoogte te brengen, met vermelding van de aard van de stukken en de uiterste data. Wanneer het Algemeen Rijksarchief niet reageert binnen de termijn van 30 dagen na ontvangst van de brief, houdt dit een stilzwijgende toestemming tot vernietiging in.

Bij voorkeur worden de ter vernietiging geselecteerde archiefstukken vermeld op een speciale ver- nietigingslijst. Dergelijke lijst bevat een omschrijving van de stukken, hun datum of uiterste data en de datum van vernietiging. Op deze wijze is er altijd duidelijkheid dat de stukken effectief vernietigd zijn.

Bewaren

Indien de definitieve bestemming bewaren is, moeten de bescheiden permanent bewaard blijven. Dit kan eventueel door de administratie zelf gebeuren, maar deze moet er dan wel voor zorgen dat de documenten in een goede, geordende en toegankelijke staat bewaard worden. De archiefvormer be- schikt ook over de mogelijkheid om documenten over te dragen aan het Algemeen Rijksarchief, waar ze, mits inachtneming van de regels inzake privacy, (op termijn) raadpleegbaar zijn voor onderzoekers en voor recht- en bewijszoekende burgers8. Merken we ten slotte op dat de zorgdrager niet alleen moet instaan voor de bewaring van papieren archiefbescheiden, maar dat hij of zij ook de leesbaarheid van de digitale bestanden op lange termijn moet kunnen garanderen. Het Algemeen Rijksarchief bereidt momenteel richtlijnen voor betreffende het duurzaam bewaren van digitale bestanden.

Selecteren

Voor bepaalde archiefbescheiden dient een selectie zich aan als beste oplossing. Deze intellectuele en materiële procedure bestaat erin de permanent te bewaren archiefbescheiden af te zonderen van deze die voor vernietiging in aanmerking komen. Veel stukken hebben immers weinig of geen informatieve en cultuur-historische waarde. In dit geval zal door de betrokken dienst een (beknopte) inventaris op- gesteld worden. Deze inventaris zal door de dienst vervolgens voorgelegd worden aan het Algemeen Rijksarchief voor het uitvoeren van de selectie.

II. DE OPMAAK VAN DEZE ARCHIEFSELECTIELIJST

Deze archiefselectielijst is het resultaat van een nauwe samenwerking tussen het Algemeen Rijksarchief en de FOD Kanselarij van de EM. Concreet gebeurde dit door een uitgebreid aantal toezichtsbezoeken van de archivaris, belast met het toezicht, aan de verschillende diensten van de

8 Toelichting over der procedure om archief over te dragen vindt de archiefvormer in de handleiding “Archief overdragen in 10 stappen”, die te verkrijgen is bij het Algemeen Rijksarchief.

28 Inleiding

FOD Kanselarij van de EM. Tijdens deze systematische bezoeken werden gesprekken gevoerd met leidinggevenden en medewerkers die betrokken waren bij het archief- en informatiebeheer in de ruime zin. Hierbij werd er een uiteenzetting gegeven over de taken en de bevoegdheden van het Algemeen Rijksarchief, het doel en de structuur van een archiefselectielijst. Vervolgens werd de tabel betreffende de registratie van de archiefproducten en relevante info ingevuld9. Waar nodig werden gegevens uit het vraaggesprek getoetst aan de feitelijke situatie, zoals bijvoorbeeld registraties of de toegankelijke- heid van gegevensbestanden. De resultaten van dit “maatwerk” werden samengebracht in een syste- matisch geordende lijst die alle categorieën van archiefbescheiden opsomt met vermelding van hun bewaartermijn en hun definitieve bestemming. Op basis van de aangeleverde informatie en de gevoerde gesprekken werd vervolgens een eerste concept van selectielijst opgemaakt. Vervolgens werd dit concept toegestuurd aan de betrokken dienst met vraag tot goedkeuring, correcties of eventuele bijkomende informatie. In een aantal gevallen vonden er opvolgingsbezoeken plaats om onder meer archiefruimtes te bekijken, ontbrekende informatie aan te vullen, bepaalde aspecten verder uit te diepen. De meeste bezoeken vonden plaats in de periode juni-oktober 2007. Toch sleepte de voltooiing van deze registratieronde aan tot april 2008 aangezien enkele diensten de opmaak van een archiefselectielijst niet als een prioriteit beschouwden.

Een concept van een algemene selectielijst voor de FOD Kanselarij van de EM werd vervolgens voorgelegd aan mevrouw Rolande Depoortere, Afdelingshoofd Toezicht, advisering en coördinatie van verwerving en selectie. De officiële goedkeuring gebeurde uiteindelijk door de Algemeen Rijksarchivaris en de Voorzitter van het Directiecomité.

De goedkeuring en de implementatie van deze archiefselectielijst is geen eindpunt. Archiefbeheer is immers een evolutief proces waarvan deze archiefselectielijst trouwens slechts een momentopname is. Indien nieuwe archiefseries ontstaan of bestaande series stopgezet worden, bijvoorbeeld ten gevolge van gewijzigde bevoegdheden van de archiefvormer, moet de selectielijst gewijzigd worden. Het is hoe dan ook aangewezen om de archiefselectielijst, in overleg met het Algemeen Rijksarchief, up-to- date te houden.

9 Onuitgegeven publicatie van Algemeen Rijksarchief. Afdeling 1 Toezicht, advisering en coördinatie van verwerving en selectie, Toezicht. Memento van de inspecteur(trice) voor inspectiebezoeken. Lijst van te controleren elementen en te vergaren informatie. Versie januari 2007

29

INSTITUTIONEEL-HISTORISCH KADER

I. HISTORIEK VAN DE ARCHIEFVORMER10

De FOD Kanselarij van de EM of de voorganger ervan behoort niet tot het bekende kransje van de vijf oudste Belgische ministeries11. Na de Belgische onafhankelijkheid opteerde de regering voor een mini- maal overheidsapparaat waarbij geen behoefte was aan een ministerie dat instond voor de coördinatie van het regeringsbeleid. In haar oorspronkelijke tekst kende de Grondwet de functie van EM zelfs niet. Deze functie zou - geleidelijk - voortvloeien uit de praktijk van de uitvoerende macht en was gebonden aan het bestaan van de Ministerraad waarvan de EM sinds 1918 de voorzitter was12.

1. Van kabinetschef tot Eerste Minister

De regeringen vanaf 1830 tot de Eerste Wereldoorlog droegen gewoonlijk de naam van de minister die door de Koning belast werd met het samenstellen van het kabinet. Aanvankelijk was de voorrang van de formateur evenwel niet duidelijk. Tussen 1831 en 1846 zat de Koning zelf dikwijls de Ministerraad voor. Een reglement, in 1846 aangenomen, bepaalde dat elke minister het voorzitterschap van de Ministerraad beurtelings en maandelijks waarnam. Het Parlement gaf aan de regeringshoofden - de EM avant-la-lettre - de bescheiden benaming van kabinetschef. Meestal ging het om ministers met een sterke persoonlijkheid die erin slaagden hun stempel op het beleid te drukken. De zogenaamde kabinetschef stelde aan de Koning de titularissen van de verschillende portefeuilles voor en nam het voorzitterschap van de Kabinetsraad waar bij afwezigheid van de Koning. Op administratief vlak beheerde de kabinetschef een belangrijk departement, gewoonlijk dat van Financiën, waardoor hij over een belangrijke informatiebron, maar niet over een controlemiddel beschikte. De werking van de regering stoelde op het beginsel dat elke minister meester was in zijn eigen departement en zich niet mocht inlaten met het beleid van zijn collega’s13.

10 In tegenstelling tot sommige ministeries is van de DEM of de FOD Kanselarij van de EM tot op heden geen institutionele studie gemaakt in de reeks Miscellanea Archivistica Studia met aandacht voor organisatieschema’s, wettelijke basisteksten en bevoegdheden. Voor een overzicht van de EM en zijn administratie en de ministerraad verwijzen we naar: Van den Eeckhout P. en Vanthemsche G. (eds.), Bronnen voor de studie van het hedendaagse België, 19e-20e eeuw, Brussel, 2003, p. 311-319. 11 Ministeries van Buitenlandse Zaken, Binnenlandse Zaken, Justitie, Financiën en Oorlog. In de eerste echte regering, met name de regering-Goblet d'Alviella (26 februari 1831-23 maart 1831), werd de Luikse katholiek Etienne de Gerlache aangesteld als voorzitter van de Ministerraad. Op 15 maart 1831 nam hij reeds ontslag. 12 Over de rol en de betekenis van de Ministerraad, die geen deel uitmaakt van de administratie: zie bijlage 1. Volgens J. Van Orshoven maakte het op de voorgrond treden van een EM als zijnde de leider van een groep van ministers deel uit van een democratiseringsproces. Van Orshoven J., Centrale politieke structuren en werkwijzen in België, Brussel, 1981, p. 53-56. (Belgisch instituut voor bestuurswetenschappen. Publicaties, 1). 13 Delforge G., De diensten van de Eerste Minister in België, Brussel, 1977, p. 2 (Onuitgegeven brochure van de Algemene Directie voor Selectie en Vorming).

31 Institutioneel-historisch kader

De titel van EM werd voor het eerst officieel gebruikt in de notulen van de Ministerraad van 24 maart 1894. Een formele bekrachtiging kwam er pas in december 1918. Op initiatief en met medeonder- tekening van de EM, in casu minister van Financiën Léon Delacroix, werden een aantal KB’s in het Belgisch Staatsblad (B.S.) gepubliceerd. De titel werd voor het eerst officieel toegekend aan Léon Delacroix’s opvolger, Henri Carton de Wiart bij KB van 20 november 192014. Het zou evenwel nog een halve eeuw duren vooraleer het bestaan van de EM in de Grondwet werd ingeschreven15. Deze eerste vermelding handelde trouwens in hoofdzaak over de personaliteit en niet zozeer over de inhoud van de functie16. In de loop der decennia slaagde de EM erin zijn positie te versterken. Grondwetspecialist Herman Van Impe vatte het midden jaren 1960 als volgt samen: Tegenover de ministers is de premier werkelijk een “baas” geworden, een hiërarchische chef. Alleen met sterke ministers … moet de premier, rekening houden. Maar de EM is geen alleenheerser. Hij is omringd en bewaakt door de ministerraad, het centraal en collectief machtsorgaan in de huidige beleidsstructuur, en tevens wordt hij begeleid door de voorzitters van de meerderheidspartijen17.

2. Charles de Broqueville en de Eerste Wereldoorlog

De Eerste Wereldoorlog en de nasleep ervan onderstreepte het belang van coördinatie inzake regeringsbeleid. Niettemin was reeds een eerste aanzet hiertoe gegeven kort voor de oorlog. EM avant- la-lettre en minister van Oorlog Charles de Broqueville, die behoorde tot de Katholieke Partij, kreeg bij KB van 15 november 1912 een burgerlijk kabinet bevoegd voor “staatkundige aangelegenheden” toegewezen. Dit kabinet in de regering de Broqueville (17 juni 1911 - 1 juni 1918) met een “algemeen karakter” onderscheidde zich duidelijk van zijn militair kabinet18.

De Eerste Wereldoorlog bracht de evolutie naar een “coördinatiedepartement” in een stroomver- snelling. De regering de Broqueville in het Franse richtte tijdens de oorlog drie oorlogscomités op die in 1918 het ministerie van Nationale Herinrichting gingen vormen, dit onder leiding van de Broqueville19. Dit nieuwe ministerie streefde in feite een gecoördineerde aanpak na

14 B.S., 21 november 1920. 15 Pas met de bepalingen van 24 december 1970 kwam er een vermelding van de grondwet, meer bepaald in art. 86bis : "De Eerste Minister eventueel uitgezonderd, telt de Ministerraad evenveel Nederlandstalige als Franstalige ministers" (B.S., 31 december 1970 en Errata B.S., 22 januari 1971). Plavsic W., Mijnheer de Eerste Minister. Geschiedenis van het ambt sinds 1830. Biografieën van de Eerste Ministers van 1944 tot nu, Tielt, 1989, p. 17-18. 16 Delforge G., o.c., p. 1. 17 Van Impe H., Le Rôle de la majorité parlementaire dans la vie politique Belge, Brussel, 1966, p. 404 en 407. 18 B.S., 18-19 november 1912. Urbain R., La Fonction et les Services du Premier Ministre en Belgique, Brussel, 1958, p. 55-56. (Bibliothèque de I'Institut belge de Science Politique, deuxième série, 2). Koning Albert I had meer aandacht voor sociale aangelegenheden dan zijn voorganger. Stengers J., De koningen der Belgen. Macht en invloed van 1831 tot nu, Leuven, 1992, p. 168-169 (Historische reeks Davidsfonds, 10). 19 Schepens L., Koning Albert, Charles de Broqueville en de Vlaamse Beweging tijdens de eerste wereldoorlog, Tielt, 1982, p. 151.

32 Institutioneel-historisch kader waardoor de werking van dit “departement” voor oorlogsaangelegenheden of nationaal herstel in de praktijk overeenstemde met een volwaardig departement van de EM.

Onmiddellijk na de oorlog werd bij KB van 25 november 1918 het Kabinet van de EM officieel ingesteld. Vanaf die datum verschijnt de titel in officiële akten20. Een kabinetshoofd kreeg de leiding van het kabinet. De creatie van een leidinggevende EM was niet alleen het gevolg van de alles omvattende wederopbouw maar ook van gewijzigde maatschappelijke en politieke verhoudingen. Het politieke landschap was immers grondig door elkaar geschud en complexer geworden. De oorlog en de daaruit voortvloeiende democratisering met de invoering van het algemeen enkelvoudig stemrecht voor iedere man van tenminste 21 jaar betekende immers het definitieve einde van het tijdperk van de eenpartijregeringen en de doorbraak van het socialisme als politieke machtsfactor. Na de Eerste Wereldoorlog kwam de EM gewoonlijk aan het hoofd te staan van coalitieregeringen21. In deze tijde- lijke regeringsploeg diende hij de taak van bemiddelaar tussen de ministers op zich nemen. Deze taak trad steeds manifester op de voorgrond aangezien de Koning nog slechts zeer uitzonderlijk de Ministerraad voorzat. De organisatorische invulling van de functie van de EM verliep wellicht zeer moeizaam. Sprekend hiervoor was dat men tot 1928 diende te wachten voor een eerste vermelding van het kabinet van de EM in de Annuaire administratif et judiciaire de Belgique. Dit gebeurde bovendien onder de rubriek uitvoerende macht. Pas tien jaar later, in 1938, werd het zogenaamde kabinet onder de rubriek ministeriële departementen ondergebracht22.

Inhoudelijk bleef de functie van EM bleef tot 1925 nauw verweven met de functie van minister van Financiën, die vaak eveneens EM was. De naoorlogse budgettaire en financiële problemen brachten de EM ertoe zich te mengen in het beleid van zijn collega’s. De EM streefde hierbij naar een zogenaamde harmonisering - beter gezegd controle - van de begrotingen23. De crisis van 1926 en de bijzondere machten versterkten deze evolutie. De oprichting van een Bijzondere beheerdienst belast met de centralisatie van al de kwesties afhangig van de muntstabilisatie bij KB van 9 december 1926 dient geplaatst in de context van de sanering van de Belgische frank die in oktober 1926 werd doorgevoerd24. Deze “technische” dienst behoorde tot de bevoegdheden van EM , maar de beheerder-algemeen bestuurder van de thesaurie en openbare schuld nam het bestuur waar. Op deze wijze kreeg de EM enige bevoegdheid inzake budgettaire, financiële en administratieve problemen.

20 B.S., 23-24 december 1918. Tijdens de oorlog toonde Koning Albert I zich fel gekant tegen de functie van EM. Schepens L., o.c., p. 104-110. 21 Urbain R., o.c., p. 189-190. 22 Het Kabinet van de EM werd in An. adm. vermeld vanaf jaargang 1928 (p. 58). 23 De invoering van een formule waarbij KB’s medeondertekend worden door alle ministers wanneer ze kwesties behandelen betreffende de organisatie van het hoofdbestuur, de weddenschalen, de personeelsformaties,… Delforge G., o.c., p. 3 De wet van 20 juli 1921 tot instelling van de boekhouding der betaalbaar gestelde kredieten versterkte de positie van de minister van Financiën (B.S., 5-6 september 1921).

33 Institutioneel-historisch kader

Charles de Broqueville voerde in 1932 een belangrijke vernieuwing door. Hij werd de eerste premier die zich in zijn functie specialiseerde. Tijdens de regering de Broqueville III (22 oktober 1932 - 20 november 1934) was hij uitsluitend EM en combineerde deze functie niet langer met deze van een ander departement. Ondanks deze nieuwe formule en het deflatoire beleid slaagde deze laatste regering er niet in de zware economische crisis te keren. Vóór de Tweede Wereldoorlog kreeg de werkwijze van een gespecialiseerd premierschap nog navolging onder de regeringen Theunis II, Van Zeeland II en Paul-Emile Janson. De andere premiers uit de periode 1934-1940 gaven de voorkeur aan de cumulatie van hun premierschap met de functie van minister van Buitenlandse Zaken.

De matige belangstelling voor de coördinatie van het regeringsbeleid mag ook blijken uit de initia- tieven om een volwaardige adminstratie ten dienste van de EM uit te bouwen. Het was wachten tot de tweede helft van de jaren 1930 vooraleer er met de oprichting van de Dienst voor Economisch Herstel en de aanstelling van Louis Camu echt beweging kwam.

3. Dienst voor Economisch Herstel

De regering Van Zeeland I (25 maart 1935 - 13 juni 1936), een regering van nationale unie met katholieken, liberalen en socialisten, maakte onmiddellijk werk van een aantal economische en financiële maatregelen - onder andere een devaluatie - en structuurhervormingen. Op voorstel van Hendrik De Man werd de Dienst voor Economisch Herstel (DEH), beter bekend onder de Franstalige afkorting OREC voor Office de Redressement Économique, in het leven geroepen25. De DEH was één van de talrijke parastatalen, die in de periode 1935-1938 werden opgericht om de crisis te counteren, maar de enige die onder het gezag van de EM werd geplaatst26. De EM zat het bestuurscomité voor dat verder samengesteld was uit drie door de Koning aangeduide ministers, met name de ministers van Openbaar Onderwijs, Openbare Werken en Werkloosheidsbestrijding, Economische Zaken27.

24 Vertaling: Service administratif spécial chargé de la centralisation de toutes les questions se rapportant à la stabilisation monétaire (B.S., 11 december 1926). 25 KB van 19 april 1935 waarbij een Dienst voor economisch herstel wordt ingericht (B.S., 21 april 1935), in uitvoering van de Wet van 31 juli 1934 waarbij aan de Koning bepaalde machten werden toegekend met het oog op het economisch en financieel herstel en de vermindering van de openbare lasten (B.S., 1 augustus 1934), aangevuld bij Wet van 30 maart 1935 (B.S., 31 maart 1935). 26 Het aantal parastatalen onder toezicht van de EM zou in de loop van geschiedenis beperkt blijven. Ter illustratie voegden we de beschrijving van enkele toe in bijlage 11: het (Federaal) Planbureau of het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestijding. 27 Zie gelijk gedateerd KB houdende benoeming van de leden van het Comité van den Dienst voor economisch herstel (B.S., 21 april 1935). Het hogervermeld KB van april 1935 werd gewijzigd bij KB van 22 oktober 1937 (B.S., 30 oktober 1937) waarbij de dienst er eveneens mee belast werd het gebruik te verzekeren van de weer binnengehaalde voorschotten en activa van thesaurie bestemd om het fonds weer samen te stellen. Dit besluit stipuleerde tevens dat de dienst bestuurd werd door een comité van ministers aangeduid door de Koning, op voordracht van de Ministerraad.

34 Institutioneel-historisch kader

Dit dirigistisch instrument verkreeg evenwel niet de ruime reglementerende en uitvoerende bevoegd- heden zoals voorzien in het Plan van de Arbeid van Hendrik De Man. De actieradius van de DEH ging niet verder dan adviesverlening inzake economische politiek, het gebruik van de meerwaarde van het goud van de Nationale Bank en subsidies aan economische sectoren of ministeries28. Een Interministeriële Economische Commissie (IEC) onderzocht de toepassingsmodaliteiten van de grote principebeslissingen die door de DEH werden getroffen29. Hoewel deze instelling aan de basis lag van de oprichting van de Bankcommissie en het Herdisconterings- en Waarborginstituut kon ze de hoge verwachtingen bij de voorstanders van het plan niet inlossen. De werking ervan liep uiterst stroef door tegenkanting uit diverse hoeken, niet het minst van minister van Financiën Max-Léo Gérard30. De DEH zou een stille dood sterven en werd opgeheven bij artikel 6 van het KB van 30 november 193931, dit nadat een Ministerieel Comité voor Economische Coördinatie (MCEC) was opgericht32.

4. Louis Camu I en het ambtenarenstatuut

De stembusslag van 24 mei 1936 leidde tot een politieke aardverschuiving en polarisatie. Rexisten en communisten boekten opvallende winst. De socialisten werden de grootste partij. Ondanks de ver- kiezingsnederlaag kon Van Zeeland aan een nieuwe termijn beginnen. De tweede regering van nationale unie Van Zeeland II (13 juni 1936 - 24 november 1937) had de intentie een hervorming op politiek, economisch en vooral op sociaal vlak door te voeren. Hiervoor stelde de regering Van Zeeland koninklijke en regeringscommissarissen aan33. Naast het aan banden leggen van de macht van grote financiële en industriële monopolies dienden zij voorstellen uit te werken om de structuur van de Staat grondig te moderniseren. In deze hoedanigheid zou Louis Camu als koninklijk commissaris een doorslaggevende rol spelen bij de uitbouw van de DEM34. Tot 1938 beschikte de EM immers slechts

28 De DEH had tot opdracht "de voorbereiding, de ordening, evenals het toezicht van de uitvoering der door de regeering getroffen maatregelen, die strekken tot het bevorderen van 's lands economisch herstel" (art. l). Hij diende het gebruik te verzekeren van het batig saldo van de herschatting van de goudvoorraad van de Nationale Bank (art. 3). 29 Deze commissie werd opgericht bij besluit van de minister van Binnenlandse Zaken, Middenstand en Buitenlandse Handel de dato 28 maart 1934. Dit uitsluitend administratief orgaan was belast met de coördinatie van de handelspolitiek. Van Orshoven J., Het ministerieel comité voor economische en sociale coordinatie, in Res Publica, 1972, XIV, 3, p. 592. Annaert P. en Guinand M., Le Ministère des affaires économiques (1934-1992) I. : Etude de l'organisation et répertoire des commissions et parastataux, Brussel, 1994 p. 160-161. (Archives générales du Royaume et Archives de l'Etat dans les provinces / Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de provinciën. Miscellanea Archivistica Studia, 62) 30 Het Plan strookte niet met de visie van Max-Leo Gérard, die reeds kort na de Eerste Wereldoorlog een pleidooi hield voor een “doortastende” administratie. Gérard M.-L., L'organisation interne. Le goût et le rendement des administrations publiques, in: Revue générale du 15 janvier 1922. 31 KB van 30 november 1939 tot wijziging of intrekking van sommige KB’s genomen ter uitvoering van de wet van 10 juni 1937 (B.S., 1 december 1939). 32 KB van 26 augustus 1938 tot instelling van een ministerieel comité voor economische coördinatie (B.S., 8 september 1938). In 1930 was er reeds een Ministerieel Comité voor Begroting in het leven geroepen. Na de oorlog volgden er nog voor Buitenlands Beleid, Wetenschapsbeleid, Gezin, Milieu, … Deze ministeriële comités gingen bepaalde facetten van het beleid onderzoeken en beslissingen van de bevoegde minister, van de Ministerraad of van de Koning voorbereiden. Van Orshoven J, o.c., 1981, p. 108-109. 33 KB van 10 oktober 1936 tot benoeming van koninklijke commissarissen (B.S., 11 oktober 1936). 34 Louis Camu werd voor het eerst tot koninklijk commissaris benoemd bij KB van 10 oktober 1936 (B.S., 11 oktober 1936). Het mandaat liep eind maart 1937 ten einde en werd bij KB van 31 mei 1938 vernieuwd tot 1 juni 1940 (B.S., 4 juli 1940).

35 Institutioneel-historisch kader over een kabinet en enkele erg tijdsgebonden diensten. Tussen 1938 en 1940 kreeg de premier meerdere permanente administratieve diensten toevertrouwd, althans toch op papier: het Vast Wervingssecretariaat (VWS) in 1938, de Dienst van Algemeen Bestuur (DAB) en het Vast Comité van Advies inzake Cumulaties in 1939.

Eén van de hoekstenen bij de modernisering van de administratie was de uitwerking van een nieuw statuut voor rijksambtenaren35. Louis Camu wenste in de toekomst - politieke - willekeur bij rekrutering en bevordering te voorkomen. De kwalificatie van de ambtenaar was het middel om bij de bevolking en de ondernemingen het vertrouwen in de administratie te herstellen36. De visie van Camu concretiseerde zich in het KB van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel dat voorzag in de oprichting van het VWS en de Directieraad en bepalingen omtrent de onverenigbaarheid van bepaalde activiteiten37.

Het voornoemd besluit voorzag in de inrichting van een Directieraad "waarin de opperambtenaren verplicht zitting hebben". De secretaris-generaal diende het voorzitterschap van de Directieraad op zich te nemen38. De wetgever kende volgende bevoegdheden toe aan de Directieraad: het leveren van bijzitters voor examencommissies, het adviseren inzake onverenigbaarheden, het toekennen van be- oordelingen, het adviseren van bevorderingen, het voorstellen van disciplinaire straffen, het adviseren van schorsing, het toezicht op de proeftijd, het beoordelen en bevorderen. Het besluit voor de inrichting van een Directieraad bleef wellicht lang dode letter. Het MB van 30 maart 1950 bracht duidelijkheid en bepaalde de samenstelling van de Directieraad voor het geheel van de inmiddels opgerichte DEM, exclusief het VWS dat wegens het bijzonder karakter van zijn bevoegdheden een eigen Directieraad kreeg39.

Het VWS werd voorzien bij KB van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel en ingericht bij KB van 22 februari 193840. Artikel 1 van laatstvermelde besluit stipuleerde dat de nieuwe instelling zou afhangen van de EM. Zijn werking en bevoegdheid werden vastgesteld bij KB van 20 januari 193941. Voornoemd statuut vertrok van het principe dat de benoeming en bevordering van het overheidspersoneel alleen op verdienste mocht steunen en “mediocriteit” en “favoritisme” geweerd dienden te worden. Deze stelregel zou zich vertalen in de oprichting van een onafhankelijk centraal

35 Louis Camu. 1905-1976, Brussel, 1977, p. 20. 36 Gérard M.-L., Cattoir F. en Henin Z., Etudes sur la réforme des services administratifs de l'Etat, Brussel, 1935, p. 11. Camu L., Premier rapport sur la réforme administrative. Le statut des agents de l’Etat, Brussel, 1937, p. 116. 37 KB van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel (B.S., 8 oktober 1937). 38 KB van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, artikels 53 en 54 naderhand gewijzigd bij KB van 16 maart 1964 (B.S., 25 maart 1964). KB van 11 januari 1965 tot instelling van een Directieraad voor de DEM (B.S., 14 januari 1965) en KB van 21 januari 1965 tot instelling van een Directieraad op het VWS (B.S., 27 januari 1965). 39 RB van 7 april 1950 tot instelling van een directieraad op het VWS (B.S., 17-18 april 1950). 40 KB van 22 februari 1938 VWS (B.S., 25 februari 1938) 41 KB van 20 januari 1939 houdende vaststelling van de werking en de bevoegdheid van het VWS (B.S., 12 februari 1939).

36 Institutioneel-historisch kader organisme belast met het inrichten van examens voor de toelating tot de proeftijd, de vaste aanstelling, de overgang naar een hogere categorie en de bevordering tot een hogere graad. Het VWS werd bestuurd door een vaste secretaris, door de Koning benoemd op voordracht van de Ministerraad.

Het institutioneel kader voor het onderzoek naar de verenigbaarheid van bepaalde activiteiten van ambtenaren volgde meer dan twee jaar later op de aanbevelingen van Louis Camu42. Het KB van 30 december 1939 stelde bij het Kabinet van de EM een Vast Comité van Advies voor het Onderzoek van de Vragen tot Inwilliging van Cumulaties in. Tegelijkertijd kreeg de Ministerraad de opdracht een aantal maatregelen terzake te treffen43. Een eresecretaris-generaal van het Ministerie van Financiën bekleedde de functie van voorzitter. De ondertussen opgerichte DAB, die verder aan bod zal komen, verzekerde het secretariaat van het Comité.

5. Louis Camu II en het organiek besluit van 16 februari 1940

Bij KB van 31 mei 1938 stelde de regering van nationale unie Spaak I Louis Camu andermaal aan als commissaris, ditmaal als Koninklijk Commissaris voor de Administratieve Wederinrichting. Hij diende de regering voorstellen te doen "die ertoe strekken aan de administratie een betere of een zuinigere werking te verzekeren"44. Zijn opdracht behelsde het onderzoek naar de bevoegdheid en organisatie van de departementen - inclusief mogelijke hergroeperingen -, de werkmethodes, de materiële uitrusting en het personeelsstatuut45. Daarenboven werd hij belast met het toezicht op de uitvoering van de hervormingsmaatregelen. Verder nam hij deel aan de werkzaamheden van het Begrotingscomité en zat hij het Comité van de secretarissen-generaal voor wanneer vraagstukken in verband met administratieve hervorming ter sprake kwamen.

Met dit tweede mandaat zou Louis Camu een onuitwisbare stempel drukken op het Belgische over- heidsapparaat. Administratief gezien was hij als koninklijke commissaris verbonden aan het Kabinet van de EM, in de praktijk genoot hij een quasi-ministeriële status. Met zijn bevindingen en voorstellen werd terdege rekening gehouden46. Dit blijkt duidelijk uit de aanhef van het inrichtingsbesluit van de

42 Het KB van 5 februari 1935 betreffende de cumulatie inzake openbare ambten en bedieningen had eerder al de cumulatie van verschillende openbare betrekkingen of van openbare betrekking(en) met private activiteiten in principe verboden (B.S., 6 februari 1935). 43 KB van 30 december 1939 houdende instelling van een vast comité van advies voor het onderzoek van de vragen tot inwilliging van cumulatie (B.S., 21 januari 1940). Afgekort tot Comité van Advies inzake Cumulatie en Comité consultatif des cumuls voor Franstalige benaming Comité consultatif permanent pour l'examen des demandes en autorisation de cumuls. 44 B.S., 4 juli 1938. 45 Zie hogervermeld KB van 10 oktober 1936. 46 Thijs N. en Van de Walle S., Administrative reform movements and commissions in Belgium 1848-2004, in Public Policy and Administration, 2005, 20, 4, p. 43-44.

37 Institutioneel-historisch kader

DEM van 16 februari 194047. Maar nog vóór de oprichting van de DEM riep hij met de DAB zijn eigen administratie in het leven48.

Bij KB van 30 maart 1939 werd bij de EM de DAB opgericht die onder het gezag van de Koninklijke Commissaris voor de Administratieve Wederinrichting werd geplaatst en voorbestemd was om de taken van deze functionaris bij het verstrijken van diens tijdelijke opdracht voort te zetten49. De taak van de dienst bestond erin maatregelen in verband met de administratieve inrichting uit te werken en voor te stellen, de toepassing van deze maatregelen op te volgen en te coördineren. Zijn bevoegdheid strekte zich niet alleen uit tot de Rijksbesturen, maar ook tot openbare instellingen. Zijn suggesties, adviezen en enquêtes beoogden de inrichting van de diensten te verbeteren, de werkmethodes te vervolmaken en het personeelsbestand te beperken. De dienst was belast met de studie van alle kwesties betreffende het statuut van het overheidspersoneel, stond in voor personeelsoverdrachten tussen over- en onderbemande overheidsdiensten en kwam tussen in alle aan het Begrotingscomité voorgelegde kwesties van administratief belang.

Een eerste organiek besluit van de "DEM" dateerde van 16 februari 1940, dus meer dan 20 jaar na de “creatie” van de functie van EM50! Dit KB structureerde en organiseerde de werking van het kabinet en de tot dan toe tijdsgebonden diensten in permanente administratieve diensten. Wat de inrichting en de werking van het ministeriële kabinet betreft werden bij hogervermeld KB van 16 februari 1940 de bepalingen van het KB van 7 augustus 1939 van toepassing en werd artikel 14 van het besluit van november 1918 ingetrokken51. De EM beschikte vanaf dit ogenblik maar in de praktijk pas na de Tweede Wereldoorlog over een politiek kabinet zoals de andere ministers en een waaier van permanente diensten: het Secretariaat, de Studiedienst, de Informatiedienst, de DAB, het VWS en het HCT. We overlopen de verschillende diensten.

Het werd in 1940 niet langer opportuun geacht om het Kabinet van de EM, samengesteld uit tijdelijke en persoonlijke medewerkers en bevoegd inzake de studie van politieke vraagstukken, eveneens te be- lasten met de studie van administratieve en wetgevende vraagstukken van permanente aard52. In deze optiek moet de oprichting van de Studiedienst gezien worden. Deze werd belast met het verzamelen en bijhouden van de juridische en economische documentatie van de EM, evenals met de studie van

47 B.S., 19-20 februari 1940. 48 Louis Camu beschikte aanvankelijk slechts over 2 universitairen, onder wie André Molitor, en 2 secretarissen. Midden 1938 werd dit aantal uitgebreid ten gevolge van de toewijzing van nieuwe bevoegdheden. Meer dan een tiental personen zouden er op dit secretariaat nooit werken. Louis Camu 1905-1976, Brussel, 1977, p. 26. Molitor A., Souvenirs. Un témoin engagé dans la Belgique du 20e siècle, Gembloers, 1984. 1984, p. 124-145 (Document Duculot). 49 KB van 30 maart 1939 tot instelling van een DAB (B.S., 2 april 1939, artikel 1 en 8). 50 KB van 16 februari 1940 tot inrichting van de Diensten van den Eerste-Minister (B.S., 19-20 februari 1940). 51 KB van 7 augustus 1939 houdende bepaling van de inrichting en de werking van de ministerieele kabinetten (B.S., 11 augustus 1939).

38 Institutioneel-historisch kader juridische of economische kwesties die de tussenkomst van de EM vereisten, in het bijzonder met het onderzoek van de ontwerpen van wetten en besluiten voorgelegd aan de EM en de Ministerraad. Tenslotte legde de Studiedienst de nodige contacten wanneer meerdere departementen betrokken waren. Ze verzorgde in dit geval de coördinatie van het werk.

Verder omvatten de DEM een Voorlichtingsdienst of informatiedienst die door het excerperen van dagbladen het persoverzicht voor zijn rekening nam, de EM bijstond in zijn betrekkingen met de pers en de publieke opinie en instond voor de verspreiding van regeringsmededelingen. Het secretariaat, Secretarie genoemd, was belast met de zorg voor de archieven, het uitvoerend werk, de voorbereiding van de dossiers van de Ministerraad en de notificatie van diens beslissingen. Volgens het verslag aan de Koning bestonden beide diensten reeds vóór de uitvaardiging van het organiek besluit van 16 februari 1940, maar veel sporen hiervan vonden we niet terug. De kabinetschef kreeg onder het gezag van de EM de hogere leiding en het hoge toezicht van alle diensten toegewezen.

Tenslotte vormde het Hoog Comité van Toezicht (HCT) het buitenbeentje in de nieuwe administatie van de EM. In tegenstelling tot de andere diensten kon het al terugblikken op een activiteit van ongeveer 30 jaar. Het HCT werd bij KB van 30 oktober 1910 opgericht bij het Ministerie van Spoorwegen, Posterijen en Telegrafen. Het was een gespecialiseerd administratief orgaan met politionele bevoegdheden dat de werking van de openbare diensten controleerde. Het KB van 16 februari 1940 hevelde het HCT over van het ministerie van Verkeerswezen en plaatste het onder het gezag van de EM. Deze overdracht maakte een eind aan een enigszins dubbelzinnige situatie. Hoewel er tot het organiek besluit van 1940 geen directe institutionele band bestond tussen het HCT en de functie van de EM vermeldde het KB van 28 december 1921 tot inrichting van het comité, “uitgaande van het Kabinet van de EM”. Door het interdepartementaal karakter van de opdracht van het comité en de toenemende profilering van de functie van EM als hoogste gezagsorgaan, belast met de coördinatie en controle van aangelegenheden die meer dan één departement aanbelangen, lag de integratie in de nieuwe administratie voor de hand53. Anno 1940 werd de werking van het HCT bepaald door het organiek KB van 21 november 193254. Dit stipuleerde dat de bevoegdheid van het HCT zich uitstrekte tot alle departementen, tot de door de Staat ondersteunde of gepatroneerde instellingen, tot de NMBS en de RTT. De taakomschrijving bestond uit het uitoefenen van toezicht op alle werken, aannemingen, leveringen en in het algemeen, op alle verrichtingen waarbij het belang van de Staat betrokken was; het opsporen van alle bedrog en overtredingen die gepleegd werden in die diensten waartoe zijn toezichtsopdracht zich uitstrekte; het bestuderen of onderzoeken van hem door de EM, de bevoegde

52 Verslag aan de Koning bij het hogervermeld KB van 16 februari 1940. 53 Devolder C., Het Ministerie van Verkeer en van Post, Telegrafie en Telefonie (1884-1990), I. Organisatie, Brussel, 1995, p. 54-57 en 751-752. (Archives générales du Royaume et Archives de l'Etat dans les provinces / Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de provinciën. Miscellanea Archivistica Studia, 63). 54 KB van 21 november 1932 Hooger Comiteit van Toezicht. Herziening van het KB tot inrichting (B.S., 23 november 1932).

39 Institutioneel-historisch kader minister, de NMBS of RTT voorgelegde zaken; het adviseren van de minister van Financiën in het kader van het KB van 11 maart 1926 betreffende de borgtochten van aannemers55; het adviseren op aanvraag van één van de partijen, van de belanghebbende minister of de NMBS inzake betwiste zaken betreffende aannemingen voor rekening van de departementen, de NMBS of RTT; het eventueel voorleggen van de onderlinge overeenstemming bij betwiste zaken van alle andere aard die de Staat of de NMBS. De integratie in de nieuwe administratie veranderde voor het overige weinig aan het statuut. Het organiek KB van 21 november 1932 vormde tot 1970 het statuut voor de werking van het HCT.

Theoretisch was de functie van EM aanzienlijk uitgebreid op administratief vlak, maar hoe de toestand er exact uitzag “op het terrein” aan de vooravond van de Duitse inval blijft onduidelijk56. Wel duidelijk is dat de oorlog stokken in de wielen stak. De oorlog verhinderde niet alleen de concrete uitbouw van de DEM, maar draaide in werkelijkheid de klok terug. Bij BSG van 31 oktober 1940 werden de besluiten van 30 maart 1939 houdende instelling van de DAB en van 16 februari 1940 houdende inrichting van de DEM opgeschort voor de duur van de oorlog57. Het VWS en het HCT werden tijdens de oorlog administratief ondergebracht bij het ministerie van Financiën58.

6. De naoorlogse formule van het “Cabinet élargi”

Ondanks de opschortende maatregelen diende de Tweede Wereldoorlog zich niet meteen aan als een cesuur. De periode februari 1945 - juli 1946 toonde aan dat de drie regeringen van eerder teruggrepen naar de geplogenheden van het Interbellum. De coördinatiefunctie werd gecom- bineerd met de bevoegdheid voor een (deel van een) vakdepartement. Zo was Achille Van Acker eveneens verantwoordelijk voor het steenkolenbeleid en droeg hij de titel van "EM en minister van het Steenkoolwezen". Deze ‘cumul’ vertaalde zich ook in de organisatie. Van Acker beschikte over twee onderscheiden kabinetten. Bovendien bleven de terzake bevoegde administratieve diensten, met name de machtige Administratie van het Mijnwezen, deel uitmaken van het Ministerie van Economische Zaken59. Zijn opvolger Camille Huysmans deed dan wel afstand van de titel maar behield het Kabinet van het Steenkoolwezen60. De eerste jaren na de oorlog werden trouwens beheerst door de obsessie

55 B.S., 15-16 maart 1926. 56 An. adm., 1940, p. 66-66a vermeldt enkel het Kabinet, de DAB, het VWS en de Koninklijke Commissaris. 57 B.S., 15 november 1940. 58 Urbain R., o.c., p. 156-157. 59 Annaert P. en Guinand M., o.c., p. 72 en 78. 60 Urbain R., o.c., p. 126. Plavsic W., o.c., p. 108-109. An. adm., 1946, p. 63 vermeldt na het Kabinet van de E.M het Département "Charbon". Addenda An. adm., 1946, p. 2: Cabinet du "charbon".

40 Institutioneel-historisch kader voor een minimale overheid waarbij het accent lag op bezuinigingen, efficiëntie en beperking van het effectief61.

Een tweede terugkerend vooroorlogs element was de aanstelling van regeringscommissarissen. De Besl. W. van 6 juni 1945 richtte een Algemeen Regeringscommissariaat voor de Bevordering van de Arbeid op bij het kabinet van de EM62. Dit commissariaat, dat werkte onder toezicht van de EM, beoogde de kwaliteitsverbetering van de productie en de intellectuele, morele en sociale emancipatie van de arbeider via de coördinatie van de overheids- en private initiatieven en het voorleggen van voorstellen aan de EM terzake. Een commissaris-generaal en zijn adjunct namen het algemeen beheer waar. De Besluitwet van 4 november 1946 hevelde het commissariaat over naar het Ministerie van Arbeid en Sociale Voorzorg63.

In de zomer van 1946, onder de paars-communistische regeringen Van Acker III en Huysmans, kreeg de organisatie van de DEM opnieuw vorm. In eerste instantie maakte het RB van 20 juni 1946 een einde aan de vooroorlogse bepalingen betreffende de inrichting en de werking van de ministeriële kabinetten, voorzien in het KB van 7 augustus 193964. Anderhalve maand later, bij het aantreden van de regering Huysmans, concretiseerde het RB van 3 augustus 1946 de keuze voor een administratie in afgeslankte vorm voor de DEM65. Het VWS, het HCT en de DAB werden ondergebracht bij het Ministerie van Begroting onder leiding van de Luikse socialist Joseph Merlot. Het RB van 3 augustus 1946 maakte overigens geen melding van het Vast Comité van Advies inzake Wedden. Dit was nochtans een maand eerder bij RB van 8 juli 1946 "ingesteld' bij de DEM en zou er overigens slechts enkele maanden onder blijven ressorteren66. Het RB van 27 november 1946 hevelde het immers eveneens over naar het Ministerie van Begroting67.

61 François A., La modernisation de l'administration de l'Etat en Belgique, in Revue internationale des sciences administratives, 1987, 53 (3), p. 355-399. 62 Besl.W. van 6 juni 1945 houdende oprichting van een Algemeen Regeeringscommissariaat voor de Bevordering van den Arbeid (B.S., 23 juni 1945). Opgeheven op 4 november 1947. 63 Besl.W. van 4 november 1946 houdende instelling bij het Ministerie van Arbeid en Sociale Voorzorg van het Algemeen Commissariaat voor de bevordering van de Arbeid (B.S., 26 februari 1947) 64 RB van 20 juni 1946 houdende bepaling van de inrichting en de werking van de ministerieele kabinetten (B.S., 23 juni 1946). 65 RB van 3 augustus 1946 houdende organisatie van de diensten van den Eerste-Minister (B.S., 28 augustus 1946). Terrizzi R., Les ministères de l'emploi et du travail et de la prévoyance sociale (1895-1990). Etude structurelle de l'administration centrale et répertoire des organes y attachés, Brussel, 1993, p. 130. (Archives générales du Royaume et Archives de l'Etat dans les provinces / Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de provinciën. Miscellanea Archivistica Studia, 28) 66 RB van 8 juli 1946 houdende instelling bij de diensten van den Eerste-Minister van een Vast Comite van advies in zake van wedden (B.S., 27 juli 1946). In feite wijzigde het RB van 8 juli 1946 enkel de samenstelling en bevoegdheden van het Comité. Het stipuleerde dat het comité belast was met het onderzoek van alle kwesties die verband hielden met wedden, lonen, toelagen en vergoedingen ten laste van de Staat. Krachtens artikel 2 adviseerde het comité omtrent alle voorstellen tot herziening van de organieke bepalingen betreffende wedden, ... 67 RB van 27 november 1946 houdende overbrenging naar het Ministerie van Begrooting van het Vast Comite van Advies inzake Wedden (B.S., 14 december 1946).

41 Institutioneel-historisch kader

De argumentatie om de EM te ontlasten van zijn administratieve taken was dat hij zich hierdoor ten volle kon toeleggen op zijn functie van regeringshoofd. Voortaan omvatten de DEM enkel nog het Kabinet, de Secretarie van de Ministerraad, de Dienst van Economische en Sociale Voorlichting en Coördinatie en de Dienst van het Personeel en van het Economaat68. Bovendien kregen de drie eerst- genoemde diensten een kabinetsstatuut toegewezen, vandaar de benaming “Cabinet élargi”. Alleen de Dienst van het Personeel en van het Economaat bezat een “permanent” karakter binnen de administratie. Hij werd achtereenvolgens omgevormd tot Administratieve Dienst in 1947 en Algemene Diensten in 195069. Het personeelsbeleid werd versterkt met een Sociale Dienst die afhing van de Algemene Diensten en op 1 januari 1951 in werking trad70. Deze dienst diende aan het personeel, "zowel in het beroepsleven als in het privaat leven, de vereiste stoffelijke en morele hulp" te ver- schaffen. In dit kader voorzag het KB onder meer in de oprichting van een Leenkas. Beslissingen werden getroffen door een Paritair samengesteld Comité van advies dat bestond uit afgevaardigden van de administratie en van de in de Syndicale Raad van advies zetelende organisaties.

De “ontmanteling” van de DEM was slechts van korte duur. De roomsblauwe regering Gaston Eyskens I zou bij zijn aantreden op 11 augustus 1949 de ministeries grondig herschikken en hierdoor de rol van de DEM aanzienlijk versterken. Door de afschaffing van de rechtsopvolger van het departe- ment van Begroting, met name het Ministerie van Algemeen Bestuur en de Pensioenen onder leiding van Joseph Merlot, bracht de regering de hoger geciteerde DAB, het VWS en het HCT opnieuw onder bij de DEM, ditmaal voor lange tijd71. De DAB enerzijds en het VWS en het HCT anderzijds zouden respectievelijk tot 1984 en tot 1996 deel blijven uitmaken van de DEM. Dit kon niet gezegd worden van het Vast Comité van Advies (inzake Wedden) dat al werd afgeschaft bij RB van 5 juni 195072.

De reïntegratie was voor Gaston Eyskens niet voldoende. Hij toonde zich voorstander van een sterk coördinatiedepartement dat zich ook inliet met economische aangelegenheden. Met de val van de Roomsrode regering Spaak III eind juni 1949 verdween immers ook het Ministerie van Economische Coördinatie. Dit was twee jaar eerder in het leven geroepen bij het aantreden van de roomsrode regering Spaak II. Dit nieuwe departement onder leiding van de socialistische minister Paul De Groote

68 An. adm., 1948, p. 72-73 vermeldt enkel het Kabinet en een Service d'information et de documentation, An. adm., 1949, p. 75 tevens het Secretariaat van de Ministerraad en de Administratieve Dienst. 69 Respectievelijk RB van 28 mei 1947 tot wijziging van het hogervermeld RB van 3 Augustus 1946 (B.S., 7 juli 1947) en RB van 22 maart 1950 houdende vaststelling van het organiek kader en de weddeschalen van het personeel der diensten van de Eerste-Minister (B.S., 16 april 1950). 70 KB van 6 december 1951 houdende instelling van een sociale dienst in de diensten van de Eerste-Minister (B.S., 20 december 1951); MB van 10 december 1951 houdende regeling van de organisatie en de werking van de sociale dienst van de diensten van de Eerste-Minister (B.S., 20 december 1951). 71 RB van 27 november 1948 houdende ontslagnemingen en benoemingen van Ministers (B.S., 29-30 november 1948). RB van 11 augustus 1949 Ministeries: afschaffingen.- Overbrenging van diensten (B.S., 20 augustus 1949); opgeheven bij RB van 19 september 1949 houdende overdracht van bevoegdheden van de Minister van het Algemeen Bestuur en pensioenen naar de Eerste-Minister, naar de Minister van Financien en naar de Minister van Wederopbouw (B.S., 5 oktober 1949). 72 RB van 5 juni 1950 tot wijziging van het besluit van de Regent tot afschaffing van het vast comite van advies in zake van wedden (B. S., 17 juni 1950).

42 Institutioneel-historisch kader kon in de periode maart 1947 - augustus 1949 evenwel de hoge verwachtingen, die de creatie van dit “superministerie” wekte, niet inlossen door een tekort aan middelen en bevoegdheidsconflicten73. De regering Eyskens I belastte de EM met de algemene coördinatie van de economische politiek op interdepartementaal vlak. Hierdoor namen de DEM op 11 augustus 1949 een gedeelte van het personeel over van het departement van Economische Coördinatie74. Het ging om de Administratie van Economische Coördinatie die de werking van het Ministerieel Comité voor Economische Coördinatie, inclusief het secretariaat ervan, verzekerde.

Tenslotte hevelde het RB van 19 september 1949 een Commissie belast met de Normalisatie van de Aanbestedingsvoorwaarden inzake Werken en Leveringen voor Rekening van de Staat over naar de DEM75. Dit betekende een eerste aanzet naar de bevoegdheid inzake overheidsopdrachten, die de FOD Kanselarij van de EM tot op heden uitvoert. Deze commissie kreeg na een vijftal jaar al een permanent karakter. Het KB van 5 oktober 1955 verving haar door de Permanente Commissie voor de Algemene Aanbestedingsvoorwaarden inzake Overeenkomsten voor rekening van de Staat76.

De DEM verzorgden vanaf augustus 1950 ook nog het secretariaat van het Ministerieel Comité voor Verdediging (MCV). Na de Tweede Wereldoorlog werd het Belgische buitenlandse beleid immers beheerst door de oost-westtegenstellingen. België deed een beroep op het Marshallplan vanaf 1947 en werd in 1948 lid van de NAVO. De Koude Oorlog bereikte een hoogtepunt met de Koreacrisis in juni 1950. De Ministerraad reageerde hierop met de oprichting van het MCV bij KB van 3 augustus 195077. Het nieuwe ministerieel comité kreeg een drieledige opdracht inzake landsverdediging: studies betreffende gemeenschappelijke vraagstukken, de samenordening van de richtlijnen bestemd voor de afgevaardigden en de vertegenwoordigers van de regering bij internationale organisaties en maatregelen te bepalen en te ordenen betreffende mobilisatie en bescherming van de bevolking. Het MCV kon met andere woorden beslissingen nemen of voorstellen doen aan de Ministerraad inzake

73 Vercauteren G., In naam van de sociale vooruitgang. De rol van de overheid in het sociaal overleg in België (1944-1981), Leuven, 2007, p. 52-53. 74 RB van 11 augustus 1949 houdende overdracht van de bevoegdheden van de Minister van Economische Coordinatie naar de Eerste-Minister en naar de Minister van Economische Zaken en Middenstand (B.S., 2 september 1949). 75 RB van 19 september 1949 houdende overdracht van bevoegdheden van de Minister van het Algemeen Bestuur en pensioenen naar de Eerste-Minister, naar de Minister van Financien en naar de Minister van Wederopbouw (B.S., 5 oktober 1949). Opgericht bij RB van 31 december 1947 betreffende de normalisatie van de aanbestedingsvoorwaarden inzake werken en leveringen voor rekening van de Staat (B.S., 4 februari 1948) bij het Ministerie van Begroting. Bourgeois P., Le ministère du budget (1946-1948) Le ministère de l'administration générale et des pensions (1948-1949). Organisation et compétences, Brussel, 1992, p. 99-100. (Archives générales du Royaume et Archives de l'Etat dans les provinces / Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de provinciën. Miscellanea Archivistica Studia, 24) 76 KB van 5 oktober 1955 tot instelling van de permanente commissie voor de algemene aanbestedingsvoorwaarden in zake overeenkomsten voor rekening van de Staat (B.S., 12 oktober 1955). 77 Therry M., Inventaris van het archief van het Ministerieel Comité voor Verdediging / Comité ministériel de la Défense (1950-1980), Brussel, 2001, p. 9-10. (Archives générales du Royaume. Inventaires / Algemeen Rijksarchief. Inventarissen, 316). KB van 3 augustus 1950, gewijzigd door KB’s van 11 september 1950, 17 januari 1959, 28 juni 1961 en 21 september 1965 (Niet gepubliceerd in B.S.). Opgeheven door KB van 16 maart 1992 tot opheffing van het KB van 4 oktober 1961 betreffende

43 Institutioneel-historisch kader aangelegenheden die landsverdediging betroffen en waarbij verschillende ministeriële departementen betrokken waren. Voorzitter was de EM, bijgestaan door zijn kabinetschef als secretaris en een kabinetsmedewerker of ambtenaar van de DEM als adjunct-secretaris. De werking van het Comité werd sterk bepaald door internationale spanningen waardoor het in bepaalde periodes een sluimerend bestaan leed. Het oprichtingsbesluit stelde eveneens twee interdepartementele commissies in om de werkzaamheden van het MCV voor te bereiden en de uitvoering van de beslissingen op te volgen. Een Commissie voor de Internationale Vraagstukken inzake Verdediging diende zich toe te leggen op de uitvoering van verplichtingen aangegaan door België in het kader van verdragen. Een Commissie voor Nationale Vraagstukken inzake Verdediging verdiepte zich in mobilisatie en bescherming van de bevolking.

7. Een permanente dienst voor de Ministerraad in 1953

Het jaar 1953 betekende het einde van het “Cabinet élargi” en finaliseerde het proces van de (re)ïntegratie van de diensten gestart onder Eyskens I in 1949-1950. Tijdens de CVP-regering en de paarse regering Van Acker IV werd de interne werking gerationaliseerd. Ter vervanging van het Secretariaat van de Ministerraad en de Dienst van Economische en Sociale Voorlichting en Coördinatie, richtte het KB van 23 september 1953 een permanente dienst op, de Secretarie van de Ministerraad genoemd78. Deze nieuwe dienst kende slechts een kortstondig bestaan want bij KB van 9 december 1954 fuseerde deze dienst al met de Dienst voor Economische Coördinatie tot de Dienst voor Studie en Economische Coördinatie79. Deze nieuwe dienst was belast met de studie van de kwesties hem door de EM of diens kabinet voorgelegd en meer in het bijzonder met het onderzoek van dossiers afkomstig van de verschillende ministeriële departementen en bestemd voor de EM, de Ministerraad of het Ministerieel Comité voor Economische Coördinatie. Daarenboven nam deze dienst de secretariaten waar van voornoemd comité en van de Ministerraad. Onder de regering Van Acker IV was de kabinetschef van het kabinet belast met de Economische en Maatschappelijke Coördinatie tevens secretaris van het Ministerieel Comité voor Economische Coördinatie. Zijn evenknie, de kabinetschef van het kabinet belast met de Algemene en Administratieve Aangelegenheden, nam het secretariaat van de Ministerraad waar80.

Niettemin bleef de “creatieve” invulling van de kabinetten gebruikelijk. In zijn vierde regering trok Van Acker een aantal netelige dossiers of hete hangijzers van het regeringsbeleid naar zich toe. Een

de modaliteiten van de beraadslaging van de ministerraad, en het organiek KB van 30 mei 1974 van de ministeriële comités met nationale bevoegdheid (B.S., 21 maart 1992). 78 KB van 23 september 1953 houdende organisatie van de Diensten van de Eerste-Minister (B.S., 25 september 1953). Urbain R., o.c., p. 158. 79 KB van 9 december 1954 houdende wijziging van de personeelskaders van de Diensten van de Eerste-Minister (B.S., 17 december 1954). 80 Urbain R., o.c., p. 127.

44 Institutioneel-historisch kader voorbeeld van deze centralisatie in handen van de EM was de bestrijding van de werkloosheid door de beslissing de Ministerraad van 18 juni 1954. Op organisatorisch vlak vertaalde dit zich in de oprichting van een Kabinet van de Werkloosheidsbestrijding81. Een ander belangrijk voorbeeld was de toevoeging van de gezondmaking van de ziekte-invaliditeitsverzekering bij het Kabinet belast met de Economische en Maatschappelijke Coördinatie82.

De organisatie van de kabinetten kreeg vaste vorm met het KB van 15 mei 1957. Dit besluit ont- dubbelde het Kabinet van de EM met ingang van 1 april 1957 in twee blokken, met name een kabinet belast met de Algemene en Administratieve Aangelegenheden enerzijds en een kabinet belast met de Economische en Maatschappelijke Coördinatie tussen de diverse ministeries en onder meer met de Verzekering tegen Ziekte en Invaliditeit anderzijds83. Deze structuur zou herkenbaar blijven tot de Copernicushervorming. Zo beschikte bijvoorbeeld Wilfried Martens in de periode 1979-1990 over een kabinet voor Algemeen Beleid en een Sociaal-economisch kabinet. De chef van het kabinet “Algemeen beleid” trad doorgaans op als secretaris van de Ministerraad, deze van het sociaal- economisch kabinet als secretaris van het MCESC. Gaston Eyskens beschouwde de vrije keuze van de premier bij de keuze van de kabinetschefs als noodzakelijk84.

8. Een administratie met verschillende meesters

In 1958 werd Gaston Eyskens voor de tweede maal EM en dit van een homogeen CVP-minder- heidskabinet. Na de ondertekening van het schoolpact traden de liberalen toe tot de roomsblauwe regering Gaston Eyskens III. Bij wijze van compromis met de liberalen werd een lid van de Minister- raad belast met de plaatsvervanging van de EM - de rol van vicepremier -, het Algemeen Bestuur en de Administratieve Hervorming, evenals met het ondervoorzitterschap van de Kabinetsraad85. Aldus werd de functie van ondervoorzitter van de raad voor het eerst geïnstitutionaliseerd. De rol van ondervoorzitter werd sinds 1925-1926 sporadisch de facto waargenomen door een minister van de

81 Ibidem. 82 Ministerraad van 8 maart 1957. 83 Het KB van 15 mei 1957 ontdubbelde formeel het Kabinet van de EM met ingang van 1 april 1957 (B.S., 27-28 mei 1957). De DEM behelzen twee onderscheiden kabinetten: een ervan is belast met de algemene en administratieve aangelegenheden en is samengesteld uit een kabinetchef, secretaris van de Ministerraad, een adjunct-kabinetschef een kabinetssecretaris en een particulier secretaris; het andere is belast met de economische en maatschappelijke coördinatie en onder meer met de verzekering tegen ziekte en invaliditeit; het is samengesteld uit een kabinetchef, secretaris van het Ministerieel Comité voor Economische Coördinatie, een adjunct-kabinetschef en een kabinetssecretaris. Hieraan kunnen opdrachtgelastigden, adviseurs en attaché’s toegevoegd. 84 Eyskens G., De functie van eerste minister in België, in de periode 1945-1975, in Res Publica, 1983, XXV, 4, p. 543 en Molitor A., L’administration de la Belgique. Essai, Brussel, 1974, p. 251. 85 KB van 6 november 1958 Ministers. Ontslagen. Benoemingen (B.S., 9 november 1958), aangevuld bij KB van 20 november 1958 Minister. Aanvulling van ambtsbevoegdheden (B.S., 24 november 1958). Merk op dat hier sprake is van Kabinetsraad; de uitdrukking Ministerraad werd aanvankelijk voorbehouden voor ministeriële vergaderingen voorgezeten door de koning. Les structures internes des gouvernements en Belgique, Brussel, 1969, p. 4-7 (CRISP. Courrier hebdomadaire, 7 november 1969, 457).

45 Institutioneel-historisch kader regeringspartij, die geen EM mocht leveren. Het KB van 20 november 195886 vertrouwde aan de liberale vicepremier , tevens minister van Algemeen Bestuur en Administratieve Hervormingen, de opmaak toe van de ontwerpen van wetten en reglementen van algemene toepassing betreffende de organisatie en werking van de openbare diensten en het administratief en geldelijk statuut van het personeel. Elke wettelijke en reglementaire bepaling terzake vereiste wel de medeondertekening door de EM. Hoewel de EM zijn bevoegdheden inzake administratieve en begrotingscontrole overgedragen had aan de minister belast met het algemeen bestuur, bleef de DAB administratief gezien verbonden aan de DEM. Dit had voor gevolg dat bij KB van 25 november 195987 de termen DEM vervangen werden door "DEM en van het Ondervoorzitterschap van de Kabinetsraad". Tegelijkertijd werden de bevoegdheden nader bepaald. De Dienst voor Studie en Economische Coördinatie en de Algemene Diensten werd onder het gezag geplaatst van de EM. Het VWS, de DAB en het HCT ressorteerden onder de Minister-Ondervoorzitter van de Kabinetsraad.

Nog geen twee jaar later bij het aantreden van de herschikte roomsblauwe regering Gaston Eyskens IV op 3 september 1960 - na zware kritiek op het Congobeleid - werd de minister-ondervoorzitter ont- heven uit zijn functie. Het ondervoorzitterschap van de Kabinetsraad - lees vicepremier - werd aan de liberale minister van Binnenlandse Zaken René Lefebvre toevertrouwd. Tezelfdertijd werden Pierre Harmel en André Dequae respectievelijk benoemd tot minister van het Openbaar Ambt en minister voor Economische Coördinatie88. Met hun benoeming werd de praktijk voortgezet waarbij bepaalde DEM onder het gezag geplaatst werden van andere ministers: het VWS en de DAB werden onder het gezag geplaatst van de minister van het Openbaar Ambt en de Dienst voor Studie en Economische Coördinatie onder het gezag van de minister voor Economische Coördinatie. Het KB van 5 december 1960 bepaalde met terugwerkende kracht vanaf 28 september de bevoegdheden van de minister van Openbaar Ambt inzake algemeen bestuur en inzake administratieve en begrotingscontrole89.

Met de oprichting van een zelfstandig ministerie van Economische Coördinatie koppelde Gaston Eyskens zijn premierschap andermaal aan het economisch beleid. De premier speelde een bepalende rol bij de stemming van de regionale expansiewetten van 18 juli 1959, de ontwikkeling van het wetenschapsbeleid en de oprichting van een Bureau voor Economische Programmatie bij KB van 14 september 1959. Dit laatste Bureau, de rechtsvoorganger van het Planbureau, diende een expansieprogramma voor de Belgische economie te ontwerpen en advies te verstrekken over de

86 KB van 20 november 1958 tot afbakening van de respectieve bevoegdheden van de Eerste-Minister en van de Minister belast met het algemeen bestuur (B.S., 23 november 1958). 87 KB van 25 november 1959 waarbij de bevoegdheden van de Eerste-Minister en van de Minister-Ondervoorzitter van de Kabinetsraad,nader bepaald worden (B.S., 28 november 1959). 88 KB van 3 september 1960 Ministers.Ontslagen.Benoemingen (B.S., 6 september 1960). 89 KB van 5 december 1960 tot vaststelling van de ambtsbevoegdheden van de Minister van het Openbaar Ambt (B.S., 13 december 1960). Dit werd opgeheven bij KB van 4 april 1972 houdende omschrijving van de bevoegdheid van de aan de EM toegevoegde Staatssecretarissen (B.S., 7 april 1972).

46 Institutioneel-historisch kader financiering en coördinatie van openbare investeringen90. Onder de roomsrode regering Theo Lefèvre werd het ministerie voor Economische Coördinatie afgeschaft en werden enkel nog diensten geplaatst onder het gezag van de minister van Binnenlandse Zaken en van het Openbaar Ambt Arthur Gilson (april 1961-mei 1965)91. De praktijk om ministers of staatssecretarissen toe te voegen zou tot op heden een levendig bestaan bij elke regeringsformatie92.

Niet alleen Openbaar Ambt maar ook Wetenschapsbeleid zou lange tijd verbonden blijven met de DEM. In 1959 werden de structuren gecreëerd voor de politieke en administratieve coördinatie van het wetenschapsbeleid, waaronder de Interministeriële Commissie voor Wetenschapsbeleid (ICWB) en de Nationale Raad voor Wetenschapsbeleid (NRWB). Het wetenschapsbeleid werd aan de EM toege- voegd. EM Theo Lefèvre kreeg in april 1961 naast economische coördinatie de expliciete bevoegdheid over wetenschapsbeleid. Ook zijn opvolgers Harmel en Vanden Boeynants combineerden hun premierschap met de coördinatie van het wetenschapsbeleid. Anno 1968 werd Theo Lefèvre heropgevist voor de nieuw gecreëerde post van minister - vooralsnog zonder portefeuille - van Wetenschapsbeleid93. Tegelijkertijd werden de diensten van de Nationale Raad voor Wetenschapsbeleid omgevormd tot de Diensten voor Programmatie van het Wetenschapsbeleid (DPWB). Deze diensten kwamen organiek en bugettair bij de DEM terecht, maar resorteerden voor de rest onder de bevoegdheid van de minister belast met Wetenschapsbeleid94. Het voornaamste doel van de DPWB was de programmatie en de coördinatie van overheidsinitiatieven inzake wetenschappelijk onderzoek. Dit hield onder meer de voorbereiding en de opvolging in van de werkzaamheden van advies- en beslissingsorganen. Deze bestuursdiensten, inclusief het secretariaat van de Nationale Raad voor Wetenschapsbeleid, werden onder het gezag van de EM geplaatst95.

9. Scharnierjaar 1960-1961: hergroepering en het Ministerieel Comité voor Economische en Sociale Coördinatie (MCESC)

1960-1961 vormde een scharnierjaar in het bestaan van de DEM. In deze periode werden ook intern een aantal belangrijke hervormingen doorgevoerd door de creatie van de Kanselarijdiensten, de

90 Zie bijlage 11 betreffende het Planbureau. 91 Minister benoemd bij KB van 25 april 1961 Ministers.-Ontslagen.- Benoemingen (B.S., 27 april 1961). De woorden "Minister van Binnenlandse Zaken en van het Openbaar Ambt", voorkomend in het KB van 2 mei 1961 tot regeling van de uitoefening van het ministerieel gezag over de DEM (B.S., 12 mei 1961) werden bij KB van 26 augustus 1966 tot wijziging van het KB van 2 mei 1961 (B.S., 15 september 1966) vervangen door "Minister-Staatssecretaris voor het Openbaar Ambt en voor het Toerisme". KB van 19 maart 1966 Ministers.Ontslagen.Benoemingen (B.S., 22 maart 1966). 92 Zie bijlage 7 met lijst van ministers en staatssecretarissen toegevoegd aan de premier. 93 Hoflack K., Theo Lefèvre. Staatsman, Antwerpen - Baarn, 1989, p. 104. 94 KB van 16 september 1959 betreffende de organisatie van het wetenschapsbeleid (B.S., 22 september 1959). Voor meer informatie verwijzen we naar de archiefselectielijst die anno 2008 in voorbereiding is door Glenn Maes. 95 KB van 14 augustus 1968 tot wijziging van hogervermeld KB van 16 september 1959 en 22 (en err. in 25) september 1959 (B.S., 23 augustus 1968).

47 Institutioneel-historisch kader integratie van de Dienst voor Studie en Economische Coördinatie, de inbedding van de Permanente Commissie voor de Openbare Aannemingen en de voorbereiding inzake de oprichting van de Algemene Dienst voor Selectie en Vorming (ADSV). Vervolgens gingen de DEM tot 1979 een periode van relatieve continuïteit en rust tegemoet en zou het organisatiekader tot dan niet meer ingrijpend wijzigen.

De hogervermelde regeringsformule van het Ondervoorzitterschap van de Kabinetsraad bleek slechts een tijdelijke oplossing die niet voor herhaling vatbaar was. Het KB van 26 september 1960 trok de besluiten van november 1958 en 1959 in en herstructureerde de DEM “overwegend dat het geboden is onder het gezag van de betrokken ministers de administratieve diensten te plaatsen welke nodig zijn voor de uitvoering van de hun toevertrouwde opdracht, zonder daarom zijn toevlucht te nemen tot de ontwrichting van de huidige organisatie van de DEM of de oprichting van nieuwe ministeriële departementen"96. Het KB van 3 februari 1961 hergroepeerde bijgevolg verscheidene diensten tot een algemene directie waarin de voormalige Algemene Diensten, geplaatst onder het gezag van de EM, werden opgenomen97. Dit gebeurde officieel ter ondersteuning van de EM in zijn steeds zwaarder en ingewikkelder wordende opdracht als beheerder en coördinator van de regeringsploeg en leider van het regeringsingrijpen. De nieuw gevormde dienst kreeg de benaming Kanselarijdiensten.

Het opnieuw toevertrouwen van de economische coördinatie aan de EM onder de regering Theo Lefèvre gaf in het voorjaar van 1961 andermaal aanleiding tot een hergroepering van de diensten98. De oprichting, bij KB van 2 juni 1961 van het Ministerieel Comité voor Economie en Sociale Coördinatie (MCESC) beïnvloedde ten gronde de werkzaamheden van de Dienst voor Studie en Economische Coördinatie die het secretariaat van dit voornaam comité toegewezen kreeg99. Het MCESC, gegroeid uit het Ministerieel Comité voor Economische Coördinatie, beschikte in tegenstelling tot zijn voor- ganger niet enkel over adviesbevoegdheid maar bezat eveneens beslissingsmacht100. Het nieuwe comité vaardigde algemene richtlijnen uit voor het door de regering te volgen economisch, financieel en sociaal beleid en coördineerde de uitvoering ervan. Vooral in de loop van de jaren 1970 en 1980 zou het MCESC zich ontpoppen tot een belangrijk orgaan in de politieke besluitvorming101. Het secretariaat van de Ministerraad, van het Ministerieel Comité voor Wetenschapsbeleid en van het

KB van 23 september 1968 houdende statuut van de voorzitter van de Nationale Raad voor Wetenschapsbeleid, van de secretaris-generaal en van het personeel van de DPWB en tot wijziging van het KB van 16 september 1959 (B.S., 27 september 1968). 96 KB van 26 september 1960 betreffende de diensten vallende onder het gezag van de Eerste-Minister, de Minister van het Openbaar Ambt en de Minister voor de Economische Coordinatie (B.S., 28 september 1960). 97 KB van 3 februari 1961 houdende inrichting van de Diensten van de Eerste Minister (B.S., 18 februari 1961). 98 KB van 25 april 1961 houdende instelling van een Kabinet voor algemeen beleid (B.S., 27 april 1961). Benoeming van T. Lefèvre tot EM, belast met de economische coördinatie en met de coördinatie van het wetenschapsbeleid bij KB van 25 april 1961 Ministers. Ontslagen. Benoemingen (B.S., 27 april 1961). KB van 2 mei 1961 tot regeling van de uitoefening van het ministerieel gezag over de DEM (B.S., 12-13 mei 1961). 99 KB van 2 juni 1961 houdende oprichting van het MCESC en van de ministeriele comites die er van afhangen (B.S., 5 juni 1961). 100 KB van 4 oktober 1961 betreffende de modaliteiten van de beraadslaging van de Ministerraad (B.S., 6 oktober 1961).

48 Institutioneel-historisch kader

Ministerieel Comité voor Verdediging werd overgelaten aan de Kanselarijdiensten. De Dienst voor Studie en Economische Coördinatie en de Kanselarijdiensten stonden samen in voor het voorafgaandelijk onderzoek van de zaken die aan de Ministerraad werden voorgelegd102. De samenwerking uitte zich ook door de oprichting van Comités in de schoot van de Ministerraad en onder afhankelijkheid van het MCESC, met name het Comité voor financiën en begroting, het Comité voor economische expansie en streekontwikkeling, het Comité voor publieke investeringen en vervoer, het Comité voor sociale en gezinspolitiek, het Comité voor buitenlandse sociaal-economische politiek.

Een ander gevolg van de Eenheidswet was de oprichting in 1961 van de Dienst van de algemene stagemeester die onder het gezag van de minister van Binnenlandse Zaken en van het Openbaar Ambt Arthur Gilson kwam te staan. Deze nieuwe dienst vormde een antwoord op een programmapunt dat beoogde de efficiëntie van de Rijksbesturen te verhogen. Hiertoe vaardigde de regering Eyskens III op 16 februari 1961 twee KB’s uit, één betreffende de werving van overheidspersoneel eerste categorie en één betreffende de proeftijd voor kandidaat-ambtenaren103. De “proeftijd” kwam onder de leiding te staan van een Algemene stagemeester die afhing van de minister waaronder de DAB ressorteerde. De Algemene stagemeester bepaalde het programma en de opleidingsmethode en hield toezicht op de toepassing ervan. Voor deze taak werd hij bijgestaan door een Stagecommissie en kreeg hij de leiding van een Vormingscentrum toevertrouwd. Verder werkte hij nauw samen met de departementale stagemeesters. Tenslotte oefende de Algemene stagemeester krachtens het KB van 26 juli 1961 onder het gezag van de vaste wervingssecretaris de bevoegdheden uit die hem door deze inzake vorming en vervolmaking van de in dienst zijnde ambtenaren werden toevertrouwd104. De Algemene stagemeester had de rang van directeur-generaal en kreeg bij KB van 13 december 1961 de beschikking over een eigen dienst die administratief gezien verbonden werd aan de DEM105. Bij KB van 12 december 1963 werd deze Dienst van de Algemene stagemeester opgenomen in de bij dit besluit opgerichte ADSV106. De ADSV kreeg - in de geest van de aanbevelingen van Louis Camu 25 jaar eerder - volgende bevoegdheden toegemeten: het bevorderen van de toepassing van geschikte methodes inzake personeelsselectie met het oog op de werving en bevordering, het verzekeren of bevorderen van de vorming en vervolmaking van het overheidspersoneel, het instellen van een studie- en documentatie-

101 Zo gaf het MCESC richtlijnen aan het Planbureau. Zie bijlagen 2 en 11. 102 Dutilleux, P.-Y., La Chancellerie du Premier Ministre. Fonctionnement et tâches, Brussel, 1990, p. 10-11. (Onuitgegeven stageverhandeling Ministère de l'Intérieur et de la Fonction publique. Direction générale de la Sélection et de la Formation). 103 KB van 16 februari 1961 tot inrichting van de werving van de Rijksambtenaren van de eerste categorie (B.S., 2 maart 1961) en KB van 16 februari 1961 tot inrichting van de proeftijd voor de kandidaten tot de eerste categorie van het Rijkspersoneel en houdende hun statuut voor die periode (B.S., 2 maart 1961). Eyskens G., De memoires, Tielt, 1993, p. 615. 104 KB van 26 juli 1961 houdende het statuut van de algemene stagemeester (B.S., 19 augustus 1961). 105 KB van 13 december 1961 tot instelling van een dienst van de algemene stagemeester en houdende vaststelling van het organiek personeelskader van bedoelde dienst (B.S., 6 januari 1962). 106 KB van 12 december 1963 tot instelling van een Algemene Directie voor Selectie en Vorming (ADSV) (B.S., 10 januari 1964).

49 Institutioneel-historisch kader centrum over de administratieve structuren en praktijken, het bevorderen van de gepaste aanwending van het personeel107.

In het kader van de eenheidswet, die sterk snoeide in de overheidsuitgaven, zag Gaston Eyskens een bijzondere rol weggelegd voor de in 1955 opgerichte Permanente Commissie voor de Algemene Aanbestedingsvoorwaarden inzake Overeenkomsten voor rekening van de Staat. Het KB van 14 december 1960 stelde bij de DEM ter vervanging een Permanente Commissie voor de Openbare Aannemingen van Werken, Leveringen en Diensten in108. Deze commissie verstrekte advies over elk voorontwerp van wet of van besluit betreffende de aannemingen van de Staat en de algemene aanbestedingsvoorwaarden. Verder adviseerde ze de EM over alle principekwesties en vraagstukken met algemene draagkracht, haar voorgelegd door de ministers en instellingen van openbaar nut of door de in haar schoot vertegenwoordigde instellingen, in verband met de interpretatie van de teksten die de openbare aannemingen regelen of in verband met de vraagstukken die er betrekking op hebben en adviseerde ze over algemene kwesties betreffende de openbare aannemingen, haar door de EM voorgesteld. Tevens werd ze belast met de voorbereiding van de codificering en coördinatie van de teksten betreffende de openbare aannemingen voor rekening van de Staat en verspreidde ze algemene documentatie over openbare aannemingen. Ter voorbereiding van de besprekingen van de commissie en ter uitoefening van bepaalde van haar opdrachten in geval van hoogdringendheid, werd in haar schoot een Permanent comité opgericht.

10. Bijsturingen in de jaren 1970

De organisatie, waarbij een deel van diensten onder het gezag van de minister van het Openbaar Ambt werden geplaatst, had uiteraard ook intern gevolgen, meer bepaald voor de werking van de Directieraad. Toch duurde het nog tot 1970 vooraleer het KB van 2 juni 1970 de bevoegdheden van de DEM ingestelde Directieraden wijzigde109. Een Directieraad was voortaan bevoegd voor de besturen die onder het gezag van de EM stonden, met name de Kanselarijdiensten, de Dienst Studie en Economische Coördinatie en de aan het HCT verbonden administratie. De andere Directieraad heette bevoegd voor de DAB, de ADSV en het VWS en werd voorgezeten door de Vaste Wervings- secretaris110. Deze opdeling lag voor de hand aangezien de drie laatstvermelde besturen bevoegdheden met betrekking tot het openbaar ambt uitoefenden en onder het gezag van de minister van het Openbaar Ambt stonden terwijl de andere besturen, die deel uitmaakten van de DEM, onder het gezag

107 Thijs N. en Van de Walle S., Administrative reform movements and commissions in Belgium 1848-2004, in Public Policy and Administration, 2005, 20, 4, p. 14-15. 108 KB van 14 december 1960 tot instelling van de Permanente Commissie voor de Openbare Aannemingen (B.S., 30 december 1960). 109 KB van 2 juni 1970 tot wijziging van de onderscheiden bevoegdheden van de twee bij de DEM ingestelde directieraden (B.S., 18 juni 1970). 110 KB van 2 juni 1970 tot bepaling van de samenstelling van de bij de DEM ingestelde directieraden (B.S., 18 juni 1970).

50 Institutioneel-historisch kader van de EM waren geplaatst. Het VWS kon omwille van het specifiek karakter van zijn bevoegdheden reeds eerder beschikken over een eigen Directieraad.

Ten gevolge van de benoeming, bij KB van 21 januari 1972, van onder meer een Staatssecretaris voor Wetenschapsbeleid en -programmatie en van een Staatssecretaris voor Openbaar Ambt, toegevoegd aan de EM, werd bij KB van 4 april 1972 het besluit van 2 mei 1961 tot regeling van de uitoefening van het ministerieel gezag over de DEM ingetrokken111. Het vermelde KB plaatste de DPWB vanaf 28 maart 1972 onder het gezag van de Staatssecretaris voor Wetenschapsbeleid en -programmatie. Het VWS, de DAB en de ADSV ressorteerden voortaan onder de Staatssecretaris voor Openbaar Ambt. Enkel de Kanselarijdiensten, de Dienst voor Studie en Economische Coördinatie en het Bestuur van het HCT bleven onder het gezag van de EM. De Kanselarijdiensten stonden in voor het administratief en budgettair beheer van de het VWS, de DAB en de ADSV onder het gezag van de Staatssectretaris voor Openbaar Ambt maar niet voor de Diensten voor Programmatie van het Wetenschapsbeleid. Wetenschapsbeleid genoot een hoge mate van autonomie zodat de belangrijkste handeling van de EM er wellicht in bestond belangrijke beslissingen of benoemingen van de staatsecretaris te betekenen en aldus te bekrachtigen112.

Begin jaren 1970 verscherpte de regering het toezicht op de administratie door een uitbreiding van de bevoegdheden van het HCT en de reglementering van de overheidsopdrachten. Het KB van 29 juli 1970 breidde de bevoegdheden van het HCT gevoelig uit113. Voortaan kon het comité toezicht uitoefenen op de instellingen van openbaar nut, die opgenomen waren in de controlewet op de para- statalen van 6 maart 1954, of de maatschappijen die erkend werden door de Nationale Maatschappij voor de Huisvesting (NMH) en de Nationale Maatschappij voor de Kleine Landeigendom (NMKL). Ook de publiekrechtelijke personen, waaraan concessies werden verleend voor het aanleggen, uit- rusten, onderhouden en exploiteren van één of meer autosnelwegen, bij toepassing van de wet van 26 juli 1962, behoorden tot het werkterrein114. Tenslotte kon het HCT ook begunstigden van toelagen, toegekend hetzij door de Staat of door een rechtspersoon die de Staat al dan niet rechtstreeks subsidieerde, aan controles onderwerpen. Naderhand werden de bevoegdheden van het Comité nog meermaals uitgebreid115. Het HCT oefende haar bevoegdheden uit onder het hoge gezag van zijn voorzitter. Dit was een magistraat die behoorde tot het Hof van Cassatie of tot één van de Hoven van Beroep. Hij werd benoemd door de Koning op voorstel van de EM. Uit het nieuwe organiek reglement

111 KB van 21 januari 1972 Regering. Ontslagen en benoemingen (B.S., 22 januari 1972) en KB van 4 april 1972 houdende omschrijving van de bevoegdheid van de aan de Eerste Minister toegevoegde Staatssecretarissen (B.S., 7 april 1972). 112 Dergelijke formule bestaat nu nog steeds voor het Planbureau. 113 KB van 29 juli 1970 houdende organiek reglement van het HCT (B.S., 18 september 1970). 114 Wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut (B.S., 24 maart 1954). Wet van 26 juli 1962 betreffende de onteigeningen ten algemenen nutte en de concessies voor de bouw van de autosnelwegen (B.S., 31 juli 1962) en Wet van 26 juli 1962 betreffende de rechtspleging bij hoogdringende omstandigheden inzake onteigening ten algemene nutte (B.S., 31 juli 1962). 115 Delforge G., De diensten van de Eerste Minister in België, Brussel, 1977, p. 35 (Onuitgegeven brochure van de ADSV).

51 Institutioneel-historisch kader bleek dat het HCT in feite niet meer was dan een gemeenschappelijke benaming voor twee verschillende organen: het College en het Bestuur. Het College, bestaande uit leden, trad op als advies- en verzoeningsorgaan inzake betwistingen omtrent de uitvoering van overheidsopdrachten en bracht advies uit over elke vraag die de bevoegde overheid voorlegde met betrekking tot de activiteit van het Comité. Het Bestuur verenigde in zich de functie van hoogste en gespecialiseerde orgaan van administratieve en budgettaire controle en deze van gespecialiseerde dienst van strafpolitie, met hetzij administratieve, hetzij gerechtelijke bevoegdheden116.

Het KB van 14 augustus 1972 doopte de hogervermelde Permanente Commissie voor de Openbare Aannemingen om in de Commissie voor de Overheidsopdrachten voor Werken, Leveringen en Diensten117. De reglementering op de overheidsopdrachten werd in 1976 uitgebreid tot alle overheids- diensten en werd zelfs van toepassing op privaatrechtelijke personen118. De ruime uitbreiding van het toepassingsveld van de wet van 14 juli 1976 gaf aanleiding tot de hervorming van de commissie, doorgevoerd bij KB van 2 augustus 1982119. Haar bevoegdheden werden opnieuw omschreven en de samenstelling van haar organen gewijzigd in een Vaste en een Verruimde Commissie. De Vaste Commissie speelde een essentiële rol in het onderzoek van de voorgelegde problemen en bij de opstelling van de adviezen. De Verruimde Commissie daarentegen kwam slechts bijeen voor het onderzoek van belangrijke punten zoals de voorontwerpen van wetten of besluiten die de reglementering wijzigen of de omzetting van de Europese richtlijnen beogen. Ter ondersteuning van deze bevoegdheid was er wellicht vanaf het begin van de jaren 1970 een afdeling Overheidsopdrachten actief in de Dienst Studie en Economische Coördinatie. De taak van deze commissie was strikt juridisch, in het bijzonder het uitwerken van de reglementering van de overheidsopdrachten en het verstrekken van juridisch advies. De voorzitter van deze permanente commissie was de voorzitter van de Rechtbank van Koophandel te Brussel en ondervoorzitter de directeur-generaal van de DEM.

De hoger vermelde juridische commissie kreeg in 1976 een “programmatorische” tegenhanger waar- van het secretariaat eveneens verzekerd werd door de DEM. Het MCESC besliste op 22 januari 1976 immers de Commissie voor Oriëntatie en Coördinatie van de Overheidsopdrachten (COC) op te richten. Dit adviesorgaan diende de overheidsopdrachten te plannen en te organiseren in functie van de doelstellingen van het industrieel beleid van de regering. Daartoe moest de COC algemene richtlijnen en oriëntaties voorstellen op het gebied van de overheidsopdrachten, de overheidsbestellingen pro-

116 Wet van 26 april 1962 tot verlening der bevoegdheden van de gerechtelijke politie aan sommige personeelsleden van het HCT (B.S., 26 januari 1963); Wet van 8 juli 1969 tot aanvulling van de wet van 26 april 1962 tot verlening der bevoegdheden van de gerechtelijke politie aan sommige personeelsleden van het HCT (B.S., 30 juli 1969). Zie Wat u moet weten over Het Hoog Comité van Toezicht, Brussel, 1990. 117 KB van 14 augustus 1972 tot wijziging van het hogervermeld KB van 14 december 1960 (B.S., 6 september 1972). 118 Wet van 14 juli 1976 betreffende de overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten (B.S., 28 augustus 1976).

52 Institutioneel-historisch kader grammeren en coördineren, de gegevens in verband met de geprogrammeerde overheidsopdrachten centraliseren en doorspelen aan de overheid en de belanghebbende nijverheidssectoren, het weten- schappelijk onderzoek bevorderen in de sectoren die overheidsbestellingen ontvangen en advies geven over de gunningswijze en de marktoriëntering in functie van de economische behoeften. De voor- naamste taak bestond er evenwel in gefundeerde economische adviezen te geven aan het MCESC waarbij belangrijke overheidsopdrachten werden beoordeeld op hun economische impact. De COC zou tot 1988 als zelfstandig orgaan ressorteren onder de DEM120. De samenstelling van de COC bestond uit een voorzitter, met name de Commissaris van het Plan, en vertegenwoordigers van verschillende ministeries - kabinetsleden en/of ambtenaren - en overheidsdiensten.

Tenslotte ontwikkelde zich een uitgebreid overlegkader. Eén van de eerste wapenfeiten van de regering Tindemans I was de herstructurering van het overlegkader121. Het organiek KB van 30 mei 1974 van de ministeriële comités met nationale bevoegdheid voorzag in de schoot van de regering vijf ministeriële en één kernkabinet voor Algemeen Beleid122. Dit laatste kernkabinet diende zich uit te spreken over de “grote oriëntaties en de fundamentele opties” van het regeringsbeleid, met inbegrip van de internationale politiek en de ontwikkelingssamenwerking123. Naast het MCESC kwamen er nog vier volwaardige Ministeriële Comités met nationale bevoegdheid, met name voor Begroting, Institutionele hervormingen, Leefmilieu en Wetenschapsbeleid. De jaren nadien werden nog verschillende andere ministeriële comités in het leven geroepen124. Verder werden nog verschillende tijdelijke ministeriële comités opgericht voor de oplossing van specifieke problemen. Bij wijze van voorbeeld ververmelden we hier het Ministerieel Comité voor de Spreiding (Deconcentratie) van de Overheidsdiensten / Comité ministériel de Déconcentration des Services publics125 of het Ministerieel Comité voor Schoolgebouwen / Comité ministériel des Bâtiments scolaires126.

11. De reorganisatie van 1979: Bestuur van de Kanselarij versus Logistiek Bestuur

Zoals eerder aangehaald kenden de DEM tijdens de jaren 1960 en 1970 weinig interne verschuivingen. De overgangsregering Vanden Boeynants bracht hierin verandering. Het KB van 1 maart 1979 hergroepeerde de bevoegdheden van de Kanselarijdiensten en de Dienst Studie en Economische Coördinatie in een nieuwe tweeledige structuur, met name het Bestuur van de Kanselarij en het

119 KB van 2 augustus 1982 tot hervorming van de Commissie voor de Overheidsopdrachten (B.S., 6 augustus 1982). 120 Dutilleux, P.-Y., La Chancellerie du Premier Ministre. Fonctionnement et tâches, Brussel, 1990, p. 72-79. (Onuitgegeven stageverhandeling Ministère de l'Intérieur et de la Fonction publique. Direction générale de la Sélection et de la Formation). 121 Tindemans L., De memoires. Gedreven door een overtuiging, Tielt, 2002, p. 256-257. Vooral gericht op gewestvorming. 122 Organiek KB van 30 mei 1974 van de Ministeriële Comités met nationale bevoegdheid (B.S., 12 juni 1974) 123 Het "Kernkabinet" is de vergadering van de EM en de Vicepremiers samen met (een) bepaalde minister(s) tijdens dewelke een specifieke problematiek, waarvan die minister(s) volledig op de hoogte is (zijn),besproken wordt. 124 In bijlage 2 vindt u een lijst van de voornaamste ministeriële comités. 125 KB van 18 juli 1975 tot oprichting van een Ministerieel Comité voor spreiding van overheidsdiensten en van een Bureau voor spreiding van overheidsdiensten (B.S., 20 augustus 1975). 126 Opgericht bij beslissing van de Ministerraad van 11 mei 1979.

53 Institutioneel-historisch kader

Logistiek Bestuur127. Beiden stonden rechtstreeks onder het gezag van de EM. Globaal genomen hield deze hergroepering in dat de afdelingen Secretarieën en Algemene Zaken, die zich toelegden op het administratief secretariaatswerk en de technische voorbereiding van de werkzaamheden van de Ministerraad en de ministeriële comités, en Voorlichting en Documentatie van de Kanselarijdiensten enerzijds en de sociale en economische afdeling van de Dienst Studie en Economische Coördinatie, inclusief het secretariaat van het MCESC, anderzijds werden samengebracht in het Bestuur van Kanselarij. Het samensmelten van beide diensten - in feite de aanhechting van de kern van de Dienst Studie en Economische Coördinatie bij de kern van de Kanselarijdiensten - beoogde onder meer een beter functioneren, maar was in de eerste plaats ingegeven door het zoeken naar politiek evenwicht.

Het aldus tot stand gekomen Bestuur van de Kanselarij bezat een brede waaier van bevoegdheden: - de studie van alle algemene aangelegenheden die op het niveau van de EM worden behandeld, - de studie van alle vraagstukken, vooral de juridische en organisatorische, betreffende de samen- stelling en structuur van de regering, haar werking en de interne verdeling van haar bevoegdheden, - de diverse administratieve werkzaamheden van het secretariaat van de Ministerraad en van de nationale ministeriële comités, - het onderzoek van alle aan deze raad en comités voorgelegde dossiers, om voor de EM een juridisch en/of technisch advies uit te werken dat hun weerslag evalueert, - het verzamelen van alle mogelijke informatie betreffende de regeringsactiviteit.

In het Logistiek bestuur werden de Administratieve Diensten van de Kanselarijdiensten en de gespecialiseerde afdeling Overheidsopdrachten van de Dienst Studie en Economische Coördinatie opgenomen. De uitbouw van de administratieve afdeling van de Kanselarijdiensten tot autonome administratie was - officieel - een antwoord op het toegenomen werkvolume dat voortvloeide uit het administratief en budgettair beheer van de totaliteit van de DEM en van de niet van een traditioneel departement afhangende ministeriële kabinetten. De toename van het werkvolume vloeide onder meer voort uit de administratieve ondersteuning voor tal van toegevoegde ministers en staatssecretarissen.

Het Logistiek Bestuur was bevoegd inzake: - het administratief en budgettair beheer van alle diensten van de EM, met inbegrip van deze geplaatst onder het gezag van een andere minister/staatssecretaris, en van de ministeriële kabinetten die niet van een traditioneel ministerie afhangen, - het onderzoek van de interministeriële principiële aangelegenheden op het gebied van de overheids- opdrachten, - de medewerking aan de interministeriële voorbereiding op noodtoestanden, - het onderzoek van de administratieve dossiers betreffende de pers,

127 KB van 1 maart 1979 houdende herinrichting van 2 rechtstreeks van de EM afhangende besturen (B.S., 8 maart 1979).

54 Institutioneel-historisch kader

- de uitoefening van bijzondere controleopdrachten die, in diverse aangelegenheden, aan het regerings- hoofd werden toevertrouwd, met name de ministeriële kabinetten, de zendingen naar het buitenland en de regels tot toekenning van eervolle onderscheidingen128.

12. De DEM in een evoluerende federale Staat vanaf 1980

Er was niet alleen de uitbreiding van het “thematisch overleg” in de ministeriële comités. Ook de regionalisering van bevoegdheden vanaf de jaren 1980 zou een sterke impact hebben op de werking en de organisatie van de DEM. De Gemeenschappen en de Gewesten kregen met de wetten tot hervorming van de instellingen van 8 en 9 augustus 1980 hun eigen regering, Executieve genoemd129. Een nieuw orgaan werd in het leven geroepen, meer bepaald het Overlegcomité Regering- Executieven. Dit orgaan diende belangen- en bevoegdheidsconflicten te regelen tussen de nationale regering en de Executieven van Gemeenschappen en Gewesten130. Het huishoudelijk reglement van 7 juni 1988 voorzag dat de EM personeel ter beschikking zou stellen van het secretariaat van het Overlegcomité131. De belangenconflicten tussen de verschillende overheden manifesteerden zich steeds meer in de loop van de jaren 1980. Dit werd nog versterkt door nieuwe bevoegdheidsoverdrachten door de staatshervorming van 1988. In navolging van de wet van 16 juni 1989 houdende diverse institutionele hervormingen besliste het Overlegcomité 15 interministeriële conferenties in het leven te roepen132. Dit aantal zou nadien nog verhogen. Zo waren bij het begin van de legislatuur Verhofstadt II in 2003 liefst 21 interministeriële conferenties actief.

De regionalisering in het kader van de staatshervorming van 1988 impliceerde tegelijkertijd dat het Overlegcomité Regering-Executieven en de interministeriële conferenties bepaalde bevoegdheids- paketten van de ministeriële comités met nationale bevoegdheid de facto overnamen. De problemen met de toekenning van uitvoerlicenties aan het Luikse wapenbedrijf FN veroorzaakte de val van de regering Martens VIII en maakte volgens Dehaene duidelijk dat de overlegformule met ministerële comités met nationale bevoegdheid voorbijgestreefd was. De regering Dehaene I zou bij haar

128 Gewijzigd bij KB van 11 september 1984 tot wijziging van hogervermeld KB van 1 maart 1979 (B.S., 15 september 1984): "het administratief en budgettair beheer" werd vervangen door "de uitvoering van de administratieve of budgettaire beheersmaatregelen"; het Logistiek Bestuur kreeg er - althans tot januari 1989 - een nieuwe taak bij met het verlenen van bijstand aan het Arbitragehof, op initiatief van dit Hof en via de tussenkomst of onder de verantwoordelijkheid van de EM en in het bijzonder op het vlak van administratief en budgettair beheer. 129 Gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen (B.S., 15 augustus 1980). Bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen (B.S., 15 augustus 1980). 130 Het Overlegcomité onderscheidt zich duidelijk van het Arbitragehof, de voorganger van het huidige Grondwettelijk Hof dat een bijzonder rechtscollege is dat toeziet op de naleving van de grondwettelijke bevoegdheidsverdeling tussen de Staat, de gemeenschappen en de gewesten enerzijds en de naleving van de grondrechten anderzijds. 131 Onder het overlegcomité “resssorteerden” twee “privaatrechtelijke” interkabinettenwerkgroepen met als verantwoorde- lijke een ambtenaar van de dienst Geschillen, met name de werkgroep “Restructuration de l’administration et des parastataux” na 1980 en de werkgroep “Transfert de biens”, opgericht in januari 1986. 132 Economie en Energie; Verkeer en Infrastructuur; Wetenschapsbeleid; Buitenland Beleid; Financiën en Begroting; Binnenlands Beleid; Tewerkstelling; Ambtenarenzaken; Landbouw; Volksgezondheid; Leefmilieu, Onderwijs, Migrantenbeleid; Jeugdbescherming; Audio-visueel (Technische probatie).

55 Institutioneel-historisch kader aantreden op 7 maart 1992 de nationale ministeriële comités meteen afschaffen en de bevoegdheid inzake beraadslagingen en beslissingen toewijzen aan de Ministerraad133. Ten gevolge van de afschaffing van de ministeriële comités werden de betrokken ambtenaren belast met het secretariaat van het Overlegcomité en van de interministeriële conferenties die veel bevoegdheden van de ministeriële comités hadden overgenomen.

De staatshervorming had niet alleen gevolgen voor de ministeriële comités. Door de overheveling van openbare werken en openbaar vervoer door de speciale wet van 8 augustus 1988 stierf de eerder vermelde Commissie voor Oriëntatie en Coördinatie van de Overheidsopdrachten (COC) een stille dood134. De commissie kwam niet meer bijeen vanaf april 1988. Het grootste deel van de overheidsopdrachten waarover deze commissie tot dan toe adviezen had uitgebracht, met name openbaar vervoer en openbare werken, waren ondertussen geregionaliseerd.

Anderzijds creëerde het consensusstreven bij de uitbouw van een federale staat nieuwe structuren. De moeilijke onderhandelingen en de compromisvorming in het kader van de staatshervorming hadden soms institutionele gevolgen. Zo voorzag Artikel 386 van de gewone wet tot vervollediging van de federale staatsstructuur of de vierde staatshervorming van 16 juli 1993 in de oprichting van een Comité voor Milieutaksen135. Er werd bij de DEM een autonome Opvolgingscommissie betreffende de milieutaksen ingesteld die samengesteld was uit een voorzitter en 12 leden. Ze werden op 23 november 1993 benoemd door de Koning op grond van hun bevoegdheid inzake de materies met betrekking tot de milieutaksen voor een mandaat van 5 jaar. Zes leden werden aangewezen op voorstel van de nationale ministers, zes andere op voorstel van de drie Gewestexecutieven. De opdracht van de commissie behelsde onder meer het beantwoorden van door de betrokken ministers gestelde vragen, het raadplegen van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (CRB) en de Gewestelijke Raden voor Leefmilieu vooraleer advies uit te brengen of voorstellen te doen. Kosten, personeel en onderzoek waren ten laste van de begroting van de EM. Op 1 januari 1994 werden de leden van het secretariaat aangewezen136. De opvolgingscommissie was actief tot 1999 en zou in stilte verdwijnen onder de regering Verhofstadt I.

133 KB van 16 maart 1992 tot opheffing van het KB van 4 oktober 1961 betreffende de modaliteiten van de beraadslaging van de Ministerraad en het organiek KB van 30 mei 1974 van de Ministeriële Comités met nationale bevoegdheid (B.S., 21 maart 1992). 134 Therry M., Archiefinspectie en -selectie bij de Diensten van de Eerste Minister, in Inspecties en selectie. Handelingen van de studiedag gehouden te Brussel op 20 mei 1997, Brussel, 1998, p. 30. (Miscellanea archivistica studia, 107). 135 Gewone wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur (B.S., 20 juli 1993). Artikel 386 Instelling van een Opvolgingscommissie betreffende de milieutaksen bij de DEM. Deze commissie is samen- gesteld uit een voorzitter en 12 leden, benoemd door de Koning op grond van hun bevoegdheid inzake de materies met betrekking tot de milieutaksen, dit voor een mandaat van 5 jaar. 136 KB van 17 december 1993 houdende de aanwijzing van de leden van het secretariaat van de Opvolgingscommissie bedoeld bij hoofdstuk VIII van de wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur (B.S., 1 januari 1994).

56 Institutioneel-historisch kader

De bestaande structuren en organen dienden zich eveneens aan te passen aan de nieuwe institutionele toestand. Zo drong zich bijvoorbeeld een aanpassing op van de vertegenwoordigingen op van onder meer gewesten en gemeenschappen, de werkgevers- en de werknemersorganisaties in de Commissie voor de overheidsopdrachten137. Tegelijkertijd werd er voorgesteld om het onderscheid tussen de Vaste en de Verruimde Commissie in de schoot van de Commissie af te schaffen. Het KB voorzag in de mogelijkheid om gespecialiseerde subcommissies samen te stellen die op een permanente wijze bepaalde onderwerpen konden opvolgen.

De DEM en later de Kanselarij hebben door hun ‘neutraal’ karakter ook vaak ‘onderdak’ geboden aan organen of instellingen die moeilijk te plaatsen waren binnen het institutioneel federaal kader. In de meeste regeringen Martens maakten ministers en staatssecretarissen bevoegd voor het Brusselse Gewest hun opwachting. Ze werden steeds toegevoegd aan de EM omdat Brussel niet kon beschouwd worden als een derde gewest. Dit neutrale karakter en het respecteren van de evenwichten was voor- dien ook al de reden voor de toevoeging van de ministers of staatssecretarissen voor communautaire betrekkingen of institutionele hervormingen in de periode 1968-1978. Recenter werden in 2002 de drie bi-culturele instellingen ondergebracht bij de FOD Kanselarij van de EM. Cultuur is immers een aangelegenheid waarvoor normaliter de Gemeenschappen bevoegd zijn. In december 2007 werd trouwens beslist dat het toezicht op deze biculturele instellingen zou uitgaan van de FOD Binnenlandse Zaken.

13. Centrum van sociaal overleg voor de overheidsdiensten

Na de Tweede Wereldoorlog werden de arbeidsverhoudingen in het bedrijfsleven geïnistitutio- naliseerd. De overheid zou nog tot het midden van de jaren 1980 verstoken blijven van een structureel sociaal overleg. De wet op het statuut van de overheidsvakbonden mocht dan wel dateren van 19 december 1974, het duurde nog tot het eerste uitvoeringsbesluit van 28 september 1984 vooraleer hierin verandering kwam138. Ze voorzag verplichte voorafgaande onderhandelingen en overleg tussen de overheden en de representatieve vakorganisaties voor een aantal materies zoals personeelsformatie, arbeidsduur, arbeidsorganisatie; veiligheids- en gezondheidsproblemen; verbeteren van menselijke relaties of opvoeren van productiviteit. De onderhandelingen moesten resulteren in een protocol met akkoord of met de verschillende standpunten van de betrokken overheid en de representatieve vakorganisaties. Deze protocollen waren en zijn juridisch niet afdwingbaar.

137 KB van 10 maart 1998 tot inrichting van de Commissie voor de overheidsopdrachten (B.S., 27 maart 1998). Nadien gewijzigd bij KB van 27 april 2005 (B.S., 18 mei 2005). 138 Wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel (B.S., 24 december 1974); KB van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel (B.S., 20 oktober 1984).

57 Institutioneel-historisch kader

Krachtens het syndicaal statuut van het overheidspersoneel werden onderhandelings- en overleg- comités opgericht. Ze zijn zijn vandaag nog steeds actief. En worden paritair samengesteld met vertegenwoordigers van de overheid en vertegenwoordigers van de representatieve vakbonds- organisaties. De DEM huisvest twee ervan: het Gemeenschappelijk Comité voor alle overheids- diensten, Comité A genoemd, en het Sectorcomité Algemeen Bestuur, Sectorcomité I genoemd.

Het Gemeenschappelijk Comité voor alle overheidsdiensten, Comité A, is bevoegd voor het geheel van de overheidssectoren: de federale, de gemeenschaps- en de gewestadministraties en de openbare instellingen, de overheidsbedrijven, het officieel onderwijs en de lokale en de regionale sector. Het Comité A is samengesteld uit een delegatie van de overheden en van de representatieve vakorganisaties van al deze geledingen. De delegatie van de overheden van de federale regering bestond tot 2004 uit 4 leden: de EM in de hoedanigheid van voorzitter, de minister van Ambtenarenzaken en de minister van Binnenlandse Zaken als ondervoorzitters en de minister van Begroting. Comité A is voor de publieke sector wat de Nationale Arbeidsraad voor de privé-sector is. Hier gebeuren de, in beginsel tweejaarlijkse, onderhandelingen over een intersectorale sociale programmatie. Bovendien is enkel het Comité A bevoegd voor de gemeenschappelijke minimale sociale zekerheidsrechten van alle personeelsleden van de overheid. Deze 'minimale rechten' hebben betrekking op onder meer de kinderbijslagen, de pensioenen, de arbeidsongevallen en de beroepsziekten, de koppeling van de wedden aan de index, de vakantiereglementering of de loopbaanonderbreking. Het Comité A spreekt zich uit over wetsontwerpen en ontwerpen van KB die deze “grondregelingen” willen wijzigen.

In het kader van de toepassing van dit onderhandelingskader voorzag de wet van 19 december 1974 in een aantal controlemaatregelen. Zo diende de autonome Controlecommissie voor de representativiteit van de vakorganisaties in de overheidssector om de zes jaar het aantal bijdrageplichtige leden te onderzoeken. De administratieve ondersteuning voor de meting van de onderlinge machtsver- houdingen werd toegewezen aan de DEM139.

Daarnaast was er vanaf 1980 ook een financieel aspect verbonden aan dit sociaal overleg. Eén van de syndicale verworvenheden was immers de uitbetaling van vakbondspremies. De wet van 1 september 1980 bepaalde dat bijdragebetalende leden aangesloten bij een representatieve vakorganisatie een jaarlijkse vakbondspremie ontvingen140. Deze wet voorzag ook in een Commissie en een Fonds voor Vakbondspremies die tot taak had controle uit te oefenen op de toekenningsvoorwaarden, de uit-

139 KB van 25 februari 1985 tot oprichting bij de Diensten van de Eerste Minister van een tijdelijke personeelsformatie voor de Commissie voor de vakbondspremies en voor de Controlecommissie voor de representativiteit van de vakorganisaties in de overheidssector (B.S., 16 maart 1985). 140 Wet van 1 september 1980 betreffende de toekenning en de uitbetaling van een vakbondspremie aan sommige personeelsleden van de overheidssector (B.S., 10 september 1980); KB van 30 september 1980 betreffende de toekenning en de uitbetaling van een vakbondspremie aan sommige personeelsleden van de overheidssector (B.S., 10 oktober 1980).

58 Institutioneel-historisch kader betaling van de premies en advies te geven over de administratieve werkingskosten. De werkings- kosten van de Commissie voor de Vakbondspremies vielen ten koste van het Fonds voor Vakbondspremies141. Het Fonds voor vakbondspremies werd ingeschreven in een afzonderlijke sectie van de begroting van de DEM. Dit fonds werd gespijsd met dotaties voor wat de rijksbesturen en de andere rijksdiensten betreft en met bijdragen ten laste van de instellingen van openbaar nut en openbare instellingen.

Naast het Comité A bestaan er nog overlegorganen op een lager niveau. Het Sectorcomité Algemeen Bestuur, Sectorcomité I genoemd, is één van de 20 sectorcomités van Comité B dat bevoegd is voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten, inclusief het gemeenschapsonder- wijs. In dit sectorcomité, samengesteld uit een delegatie van de overheden en van de representatieve vakorganisaties, wordt onderhandeld over aangelegenheden, eigen aan één departement of instelling142. Wetsontwerpen en ontwerpen van KB betreffende grondregelingen inzake het administratief statuut, de bezoldigingsregeling, de pensioenregeling, de betrekkingen met de vak- organisaties en de organisatie van de sociale diensten dienen voorgelegd te worden aan het sectorcomité I.

Verder bestond er een Hoog Overlegcomité waaraan een aantal aangelegenheden voor gemotiveerd advies voorgelegd moesten worden. Het ging uitsluitend om zaken die betrekking hadden op de personeelsleden die onder het Sectorcomité I ressorteerden, meer bepaald beslissingen tot vast- stellingen van de personeelsformatie; regelingen welke niet als grondregelingen worden beschouwd; regelingen die betrekking hadden op de arbeidsduur en op de organisatie van het werk; maatregelen van inwendige orde; voorstellen tot verbetering van de menselijke betrekkingen of tot opvoering van de productiviteit; voorstellen met betrekking tot de oprichting van basis- en tussenoverlegcomités en de vaststelling van hun gebied.

In het gebied van het Hoog Overlegcomité dat overeenstemt met het Sectorcomité I werd er een Basisoverlegcomité opgericht143. Het wordt geïdentificeerd als het Basisoverlegcomité 100. In de basisoverlegcomité 100 kwamen materies aan bod die specifiek zijn voor een bepaalde dienst of een

141 KB van 21 april 1983 betreffende de samenstelling en de werking van de Commissie voor de vakbondspremies (B.S., 5 mei 1983). 142 Betreffende de personeelsleden die anno 2004 ressorteren onder één van volgende instellingen: de FOD Kanselarij van de Eerste Minister; de FOD Personeel en Organisatie; de FOD Budget en Beheerscontrole; de FOD Informatie- en Communicatietechnologie; de federale wetenschappelijke instellingen; de met rechtspersoonlijkheid bekleden patrimonia van de federale wetenschappelijke instellingen; het Nationaal Orkest van België; de Koninklijke Muntschouwburg; het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding; de Regie der Gebouwen; het Studie- en Documentatiecentrum “Oorlog en Hedendaagse Maatschappij”; het Paleis voor Schone Kunsten; het interfederaal Korps van de Inspectie van Financiën. 143 MB van 25 februari 1987 houdende de oprichting van een basisoverlegcomité voor de DEM (B.S., 3 maart 1987).

59 Institutioneel-historisch kader paar diensten. Verder beschikten de DEM sinds 1 april 1998 over een Interne Dienst voor preventie en bescherming op het Werk144.

14. Een eerste afslanking: de Dienst van Algemeen Bestuur (DAB) en de Algemene Directie voor Selectie en Vorming (ADSV)

Het organisatiekader van de DEM voorzag in een administratieve tweedeling. Een deel van de diensten stond onder het gezag van de minister van het Openbaar Ambt, een ander deel onder het gezag van de EM zelf. Deze situatie was de voorbode voor de afsplitsing van sommige diensten naar Openbaar Ambt en de uiteindelijk oprichting van een volwaardig Ministerie van Ambtenarenzaken. Deze ontwikkeling verliep in twee fases.

Onder de regering Martens V werden de DAB en de ADSV per 1 oktober 1984 overgeheveld naar het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Openbaar Ambt onder leiding van Charles-Ferdinand Nothomb (PSC)145. Deze transfert diende de positie van het ministerie van Binnenlandse Zaken te versterken dat door de staatshervorming van 1980 in zijn voortbestaan bedreigd werd146. Hiermee kwam een eind aan het tijdperk waarbij bepaalde diensten van de DEM onder het gezag van de minister van Openbaar Ambt geplaatst werden. Het VWS werd niet overgeheveld maar werd rechtstreeks onder het gezag van de EM geplaatst147. Een tijdelijke ingreep zoals later zou blijken, want de verdere afslanking van de DEM was onvermijdelijk.

Enkele maanden na de overheveling van de DAB en de ADSV, op 1 januari 1985, werden de Diensten van de Vaste Nationale Cultuurpactcommissie (VNCPC) opgenomen in de DEM en rechtstreeks onder het gezag van de EM geplaatst148. Voornoemde commissie was twaalf jaar eerder ingesteld door artikel 21 van de wet van 16 juli 1973 waarbij de bescherming van de ideologische en filosofische strekkingen gewaarborgd werd. Deze VNCPC bestond en bestaat nog steeds uit nederlands- en franstalige leden, gekozen door de respectievelijke Cultuurraden overeenkomstig de evenredige

144 MB van 25 juni 1998 houdende oprichting en organisatie in de DEM van een Interne Dienst voor preventie en bescherming op het Werk (Niet Gepubliceerd). 145 KB van 25 juni 1984 tot inrichting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Openbaar Ambt (B.S., 14 juli 1984). 146 Luykx T. en Platel M., Politieke geschiedenis van België, Brussel, 1985, p. 883. 147 KB van 25 september 1984 tot regeling van het uitoefening van het ministerieel gezag wat de DEM betreft in (B.S., 28 september 1984) en KB van 11 juni 1990 houdende wijziging van het KB van 25 september 1984 (B.S., 27 juni 1990). De personeelsleden van het VWS, van de Diensten van de Cultuurpactcommissie en van het Bestuur van het HCT oefenen evenwel hun functie uit onder het gezag van resp. de vaste wervingssecretaris, de voorzitters van de Cultuurpactcommissie en de voorzitter van het HCT. 148 KB van 25 september 1984 tot regeling van het uitoefening van het ministerieel gezag wat de DEM betreft (B.S., 28 september 1984). De personeelsleden van het VWS, van de Diensten van de VNCPC en van het Bestuur van het HCT oefenen evenwel hun functie uit onder het gezag van respectievelijk de vaste wervingssecretaris, de voorzitters van de Cultuurpactcommissie en de voorzitter van het HCT. KB van 11 juni 1990 houdende wijziging van het KB van 25 september 1984. (B.S., 27 juni 1990). KB van 28 december 1984 tot organisatie van de diensten van de VNCPC (B.S., 11 januari 1985). Gewijzigd bij KB van 14 september 1992 (B.S., 7 oktober 1992) en KB van 24 juni 1998 (B.S., 30 juli 1998).

60 Institutioneel-historisch kader vertegenwoordiging van de politieke fracties waaruit deze Cultuurraden bestaan. Het Bureau wordt gevormd door de voorzitters (één voorzitter gekozen door de nederlandstalige leden en één gekozen door de franstalige) en ondervoorzitters van de commissie149. Het stelt de agenda van de vergaderingen vast, regelt de werkzaamheden en bereidt het werk van de commissie voor.

De controle op de naleving van het Cultuurpact liet in de periode tot 1985 flink te wensen over door een “onnauwkeurige regeling” - lees het gebrek - aan middelen150. In 1985 werden de rijksambtenaren, die door de regering ter beschikking waren gesteld, ondergebracht in een afzonderlijk bestuur dat aan de DEM werd gehecht en Diensten van de VNCPC werd genoemd151. In de periode 1973-2003 heeft de VNCPC meer dan 1200 klachten ontvangen van politieke strekkingen vertegenwoordigd in overheidsorganen en van personen of organisaties uit het maatschappelijke middenveld.

15. De reorganisatie van 1989: de Kanselarij van de Eerste Minister

De hervorming van 1979 met de tweedeling Bestuur van de Kanselarij en Logistiek Bestuur bleek geen succes te zijn. In 1987 werd er wellicht in dat kader officieel een moderniseringscel geïnstalleerd bij de DEM. Deze cel groepeerde ambtenaren van het Bestuur van de Kanselarij, het VWS en het Bestuur van het HCT en had een adviserende rol bij de Directeur-generaal.

Het KB van 14 augustus 1989 hergroepeerde beide besturen opnieuw in één enkel bestuur, met name de Kanselarij van de EM. Dit gebeurde ter bevordering van de coördinatie en ter vergemakkelijking van de afhandeling van de verschillende administratieve opdrachten die onder het gezag van de EM uitgeoefend worden152. De voornaamste bevoegdheden van de Kanselarij van de EM omvatten: - administratieve taken met betrekking tot het secretariaat van de Ministerraad, de nationale ministeriële comités en het Ministerieel Overlegcomité Regering-Executieven, evenals materiële, technische en administratieve bijstand aan hun vergaderingen en werkzaamheden en bijhouden van hun archief, kritische analyse voor de EM van elk aan voornoemde raad en comités voorgelegd voorstel, - het onderzoek omtrent de vorming, de organisatie en de werking van de regering, opstellen van richt- lijnen en toezicht op de naleving ervan,

149 KB 16 november 1976 tot vaststelling van het huishoudelijke reglement (B.S., 4 december 1976). KB van 3 juni 1976 tot regeling van de rechtstoestand van de voorzitters en van de leden van de VNCPC en tot regeling van de werking ervan (B.S., 11 juni 1976). 150 Wet van 16 juli 1973 waarbij de bescherming van de ideologische en filosofische strekkingen gewaarborgd wordt (B.S., 16 oktober 1973). 151 KB van 28 december 1984 tot organisatie van de diensten van de VNCPC (B. S., 11 januari 1985). KB van 16 november 1976 tot vaststelling van het huishoudelijk reglement van de VNCPC (B.S., 4 december 1976) en Huishoudelijk reglement van het Directiecomité van de VNCPC van 15 oktober 2001. (B.S., 7 juli 2004). 152 KB van 14 augustus 1989 houdende oprichting van de Kanselarij van de EM (B.S., 24 januari 1990).

61 Institutioneel-historisch kader

- de opvolging van parlementaire vragen in het algemeen en de voorbereiding van de antwoorden van de EM, - de ontwikkeling en het beheer van Bistel, het verzamelen van informatie over de regeringsactiviteit, het houden van een documentatiecentrum, - het beheer, wat de EM betreft, van de geschilzaken van de Belgische Staat voor de Raad van State, de hoven en de rechtbanken en van de Ministerraad voor het Arbitragehof, het onderzoek van elke algemene aangelegenheid die de EM aanbelangt, in het bijzonder bevoegdheidsproblemen, - de studie van algemene, juridische, economische, technologische en statistische aspecten van overheidsopdrachten, het beheer van de reglementering ervan, de vertegenwoordiging van de EM bij de nationale, inter- of supranationale publiekrechtelijke instellingen, de Commissie voor Overheidsopdrachten (uitoefenen van de bevoegdheden van de EM, secretariaat, archiefzorg), de Commissie voor Oriëntatie en Coördinatie van de Overheidsopdrachten, de Interministeriële Werkgroep voor Overheidsopdrachten153, - het administratief beheer, wat de EM betreft, van de hervorming der instellingen waaronder de voorbereiding en realisatie van de overdrachten van personeel en goederen, alsook van de ontbinding of herstructurering van nationale instellingen van openbaar nut, - de reglementering op vakbondspremies en de controle op de representativiteit van de vakorganisaties bij de overheid, administratieve taken met betrekking tot de secretariaten van sommige onderhandelings- of overlegcomités, - de eervolle onderscheidingen, - het personeelsbeheer van de besturen die onder het gezag van de EM zijn geplaatst, van diens kabinetten en van ministeriële kabinetten die niet met een administratief bestuur van de Staat verbonden zijn, bijzondere controle op de kabinetten, secretariaat (en bijhouden archief) van de Directieraad van voormelde besturen en toepassing van het administratief, geldelijk en syndicaal statuut op die diensten, - het opmaken en het uitvoeren van de begroting en de boekhouding van voornoemde besturen en kabinetten, het beheer van het Fonds voor Vakbondspremies en van de toelagen aan het persagentschap Belga, de Koning Boudewijnstichting, het Belgisch Instituut voor Voorlichting en Documentatie, evenals het economaat.

153 Opgericht bij beslissing van de Ministerraad van 11 mei 1979 naar aanleiding van de hervorming van de wet- en regelgeving inzake overheidsopdrachten. Dutilleux, P.-Y., La Chancellerie du Premier Ministre. Fonctionnement et tâches, Brussel, 1990, p. 71. (Onuitgegeven stageverhandeling Ministère de l'Intérieur et de la Fonction publique. Direction générale de la Sélection et de la Formation).

62 Institutioneel-historisch kader

16. Een tweede afslanking: het Vast Wervingssecretariaat (VWS) en het Hoog Comité van Toezicht (HCT)

De eerste afslanking van de DEM in 1984 betekende slechts een eerste ingreep. Vanaf januari 1991 vond er immers een radioscopie of diepgaande doorlichting plaats van de personeelsbehoeften op inititiatief van minister van Ambtenarenzaken Raymond Langhendries154. Het doel van de doorlichting was te komen tot een betere dienstverlening via een performant human resources beleid. Dit initiatief om een ambtelijke cultuur te installeren bleef evenwel meestal dode letter. Tijdens de regering Dehaene evolueerde de doelstelling van de radioscopie immers van de uitbouw van een efficiënt overheidsapparaat naar een besparingsoperatie in het kader van de Maastrichtnorm.

Niettemin realiseerde de regering Dehaene enkele aanbevelingen van de radioscopie155. Eén ervan was de oprichting van een nieuw horizontaal ministerie met verschillende diensten bevoegd voor ambtenarenzaken en ter ondersteuning van de tien overige federale ministeries. Op 1 januari 1995 werden de diensten betreffende ambtenarenzaken van het ministerie van Binnenlandse Zaken afgesplitst en gingen deze een zelfstandig departement vormen156.

Deze keuze voor een nieuw ministerie van Ambtenarenzaken had verstrekkende gevolgen voor de organisatie van de DEM aangezien het VWS en het HCT uit het organisatieschema verdwenen. Bij de oprichting, op 1 januari 1995, verdween het VWS richting het nieuwe ministerie van Ambtenaren- zaken om er een rijksdienst met afzonderlijk beheer te vormen. De beslissing hiertoe was in feite reeds genomen onder de regering Martens in de wet van 20 juli 1991 (art. 159). De bedoeling was de autonomie van het VWS uit te breiden.

Het HCT onderging hetzelfde lot. Premier Jean-Luc Dehaene en zijn toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en Ambtenarenzaken Louis Tobback waren de mening toegedaan dat het Bestuur van het HCT er in de eerste plaats was om de ambtenaren te controleren. De werking van het HCT stond in deze periode fel ter discussie door de behandeling van een aantal ophefmakende onderzoeks- dossiers. Met ingang van 23 juni 1995 werden de bevoegheden van de EM terzake overgeheveld naar de minister van Ambtenarenzaken157. Tot dan oefende de EM diverse bevoegdheden uit met betrekking tot de institutionele werking zoals het beheer van kredieten of het personeelsbeleid. Voor de functionele werking was hij evenwel niet verantwoordelijk.

154 Legrand J.-J., L’approche belge de la modernisation des administrations publiques. Les cellules de modernisation comme outil stratégique de changement, in Administration Publique, Brussel, 1999, 2-3, p. 169-177. 155 Thijs N. Geschiedenis van de administratieve hervormingen in België, in Hondeghem A. en Depré R., De Copernicus hervorming in perspectief. Veranderingsmanagement in de federale overheid, Brugge, 2005, p. 16-20. 156 KB van 19 september 1994 houdende oprichting, organisatie en vastlegging van de personeelsformatie van het Ministerie van Ambtenarenzaken (B.S., 6 oktober 1994).

63 Institutioneel-historisch kader

Het duurde tot begin 1997 vooraleer alle diensten geïntegreerd waren in het nieuwe ministerie. Op 1 januari 1998 werd het HCT uiteindelijk afgeschaft hoewel het HCT officieel al op 1 januari 1996 werd overgeheveld naar het nieuwe ministerie van Ambtenarenzaken. De meerderheid van de personeels- leden werden overgeheveld naar de parketten158. Onderzoeken naar misdrijven “eigen aan het ambt” gebeurden nadien door de Centrale Dienst ter Bestrijding van de Corruptie (CDBC) van de Federale Politie. De rest van de HCT-personeelsleden werd ondergebracht bij de Dienst voor overheids- opdrachten en subsidies bij het Ministerie van Ambtenarenzaken159.

Het pas opgerichte ministerie van Ambtenarenzaken had overduidelijk zijn wortels in de DEM. De DAB, het Opleidingsinstituut van de federale overheid, voorheen de ADSV, het VWS of de Dienst voor overheidsopdrachten en subsidies waren allen schatplichtig aan de DEM.

Omwille van de oprichting van het Ministerie van Ambtenarenzaken en de aanhechting van het VWS en van het Bestuur van het HCT, die deel uitmaakten van de DEM, aan dit nieuwe ministerie, diende de regeling van de uitoefening van het gezag van de EM te worden herzien. Enkel personeel van de Kanselarij van de EM en de Diensten van de Vaste Nationale Cultuurpactcommissie (VNCPC) ressorteerden nog onder de DEM. Daarnaast werd nog personeel ter beschikking gesteld van de Commissie voor de vakbondspremies en de Controlecommissie voor de representativiteit van de vakorganisaties in de overheidssector, die oefenen hun opdracht uitoefenen onder het gezag van de voorzitter van elk van deze commissies en tenslotte van het Secretariaat van de Opvolgingscommissie betreffende de milieutaksen. Aan deze nieuwe diensten besteden we verder meer aandacht.

17. Een derde afslanking: Wetenschapsbeleid

Ten gevolge van de Staatshervorming van 1988 zou de relatie tussen de minister van Wetenschapsbeleid en de EM wijzigen. Datzelfde jaar werd de Interministeriële Conferentie voor Wetenschapsbeleid (ICMWB) opgericht. Deze was samengesteld uit de ministers van de verschillende voor het wetenschapsbeleid bevoegde overheden. Bij het aantreden van de regering Dehaene in 1992 werden - eveneens tegen gevolge van de regionalisering van het onderwijs - de cellen, die bij het Ministerie van Onderwijs en bij het "Ministère de l'Education nationale" belast waren met nationaal

157 Herziening ten gevolge van de aanhechting van het VWS en het Bestuur van het HCT bij het ministerie van Ambtenaren- zaken: KB van 16 april 1996 tot regeling van het gezag van de EM wat de DEM betreft. (B.S., 11 mei 1996). 158 Het HCT, dat bedrog, corruptie, fraude, belangenvermenging en verduisteringen moest opsporen, kreeg een nieuwe naam en nieuwe opdracht als anti-corruptie-eenheid bij de Federale Politie. KB van 27 maart 1998 tot overplaatsing van sommige ambtenaren van het HCT van het Ministerie van Ambtenarenzaken naar de gerechtelijke politie bij de parketten (B.S., 31 maart 1998). 159 KB van 6 juli 1997 houdende verscheidene verordeningsbepalingen betreffende sommige ambtenaren van het HCT en de Dienst voor Overheidsopdrachten en Subsidies (B.S., 2 september 1997); KB van 10 juli 1997 houdende diverse bepalingen betreffende de reorganisatie van het Ministerie van Ambtenarenzaken (B.S., 2 september 1997).

64 Institutioneel-historisch kader gebleven aangelegenheden, opgenomen in de Diensten voor Programmatie van het Wetenschapsbeleid (DPWB). Het ging hier om het Bestuur voor de gemeenschapsaangelegenheden en de wetenschappelijke instellingen van de Staat en van de Nationale Dienst voor Congressen160. Vanaf 1 mei 1994 droeg deze nieuwe gefuseerde entiteit de naam van Federale diensten voor wetenschappelijke, technische en culturele aangelegenheden (DWTC)161. De opname van in de DEM van de federaal gebleven besturen en diensten van het vroegere Ministerie van Onderwijs en het vroegere Ministère de l’Education nationale en de oprichting van de DWTC vereiste binnen de DEM een aangepaste regeling voor de uitoefening van het gezag van de minister bevoegd voor Wetenschapsbeleid. In de praktijk genoten de DWTC en de minister van Wetenschapsbeleid een grote autonomie162. Ten gevolge van het Copernicusplan voor de hervorming van de federale administratie werden de DWTC in 2002 omgevormd tot de tijdelijke federale Programmatorische overheidsdienst Wetenschapsbeleid en verdween de relatie met de DEM. Op bestuurlijk vlak werd de relatie met de FOD Kanselarij van de EM volledig doorgeknipt. Wetenschapsbeleid geraakte sinds de paarsgroene regering Verhofstadt I meer verstrengeld met het Ministerie van Economische Zaken, later de FOD Economie, omdat de minister de bevoegdheden voor wetenschappelijk onderzoek en voor economie in zich verenigde.

18. Nieuwe (tijdelijke) opdrachten

De afslanking ten gevolge van de aanhechting van het VWS en het Bestuur van het HCT bij het ministerie van Ambtenarenzaken midden jaren 1990 herleidde de DEM tot een tweeledige structuur, meer bepaald het personeel van de Kanselarij van de EM en het personeel van de Diensten van de VNCPC163. Voor het overige stelde de Kanselarij personeel ter beschikking van de Commissie voor de vakbondspremies en de Controlecommissie voor de representativiteit van de vakorganisaties in de overheidssector. Er werden ook personeelsleden aangewezen om het secretariaat van de opvolgingscommissie betreffende de milieutaksen te verzekeren.

Ondanks de overheveling richtten de DEM zich vanaf het begin van de jaren 1980 naar nieuwe maatschappelijk thema’s of activiteiten. Via de Diensten van de VNCPC kregen de DEM vanaf 1985 een “verzoenende rol” toegewezen. Verder ontplooiden ze belangrijke - tijdelijke - activiteiten in

160 Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de provinciën, Koninklijke Bibliotheek Albert I, Belgisch Instituut voor Ruimteaëronomie, Koninklijk Meteorologisch Instituut, Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen, Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium, Koninklijk Museum voor Midden-Afrika, Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België, Koninklijke Sterrenwacht van België. 161 KB van 26 april 1994 houdende wijziging van de benaming van de Diensten voor programmatie van het wetenschapsbeleid (B.S., 29 april 1994). 162 KB van 16 april 1996 tot regeling van de uitoefening van het ministerieel gezag binnen de DEM wat betreft de DWTC (B.S., 24 mei 1996). 163 KB van 16 april 1996 tot regeling van de uitoefening van het gezag van de EM wat de DEM betreft (B.S., 11 mei 1996).

65 Institutioneel-historisch kader verband met onder meer de informatisering bij de overheid, het migrantenbeleid of de administratieve vereenvoudiging. a. Informatisering

1982 betekende het startsein voor de informatisering bij de DEM door de oprichting van Bistel (Belgian Information System by Telephone) op initiatief van premier Wilfried Martens164. Deze telematicadienst had tot doel een gebruiksvriendelijke, gestandaardiseerde toegang te bieden tot de informatie die nuttig kon zijn voor de verschillende federale instanties. Initieel had Bistel twee doel- stellingen: het verzenden van berichten en het raadplegen van externe databases waaronder Justel, Europese databanken of cijfers van de Nationale Bank. De oprichting als aparte dienst vloeide voort uit een besluit van het MCESC van 5 april 1984165. Dit besluit beoogde verder de consultatie van databanken te vergemakkelijken en het uitwisselen van boodschappen tussen ministeriële kabinetten en overheidsdiensten te bevorderen. Dit systeem had duidelijk zijn kinderziekten want op 20 oktober 1988 werd bekend dat "piraten" de Bistel-computer van premier Martens hadden gekraakt. In dit kader vond ook de ontwikkeling van een databank van de regeringsdocumenten (Regedoc) plaats. Regedoc was een beelden- en tekstdatabank met de documenten van de Ministerraad en van de ministeriële comités. De “installatie” van Regedoc in de Kanselarij als archiefdatabase vond plaats op 1 september 1989.

De aandacht voor informatisering blijkt ook uit de aanstelling van Guy Lutgen als Staatssecretaris voor de Modernisering en Informatisering van de Openbare Diensten, toegevoegd aan de EM onder de regeringen Martens VI en Martens VII166. De functie verdween op 3 februari 1988 wanneer Guy Lutgen ontslag nam om minister in de regering van het Waalse Gewest te worden en Wilfried Martens zijn bevoegdheden overnam.

Midden jaren 1990 kreeg de informatisering opnieuw een centrale rol toebedeeld. De Ministerraad van 31 maart 1995 keurde een actieplan goed om de bestaande Bisteldienst te moderniseren tot Fedenet, het nieuwe federale netwerk. De Ministerraad van 28 juli 1995 keurde de verdere modernisering en uitbouw van een eigentijds en efficiënt elektronisch netwerk van de federale overheid goed. Om de gegevens van het federaal elektronisch netwerk op de informatiesnelweg (Internet) en op andere informatiedragers aan te bieden, werd de Belgische Federale Voorlichtingsdienst (FVD)

164 In GM, 1994, p. 183 - 1995 eveneens vermeld onder de rubriek "Onder het gezag van de EM geplaatste besturen". 165 Dutilleux, P.-Y., La Chancellerie du Premier Ministre. Fonctionnement et tâches, Brussel, 1990, p. 43-52. (Onuitgegeven stageverhandeling Ministère de l'Intérieur et de la Fonction publique. Direction générale de la Sélection et de la Formation). De oprichting van Bistel vloeide voort uit een besluit van het MCESC van 5 april 1984 dat beoogde de consultatie van databanken te vergemakkelijken en het uitwisselen van boodschappen tussen ministeriële kabinetten en overheidsdiensten te bevorderen. 166 Lutgen G., Stratégie d’actions prioritaires pour la modernisation des services publics, Brussel, 1986.

66 Institutioneel-historisch kader ingeschakeld167. Ook de coördinatie van het aanbod van overheidsgegevens op internet gebeurde door de FVD. In het federaal elektronisch netwerk groepeerden vijf subnetwerken van overheidsdatabanken per informatiedomein, met name de sectoren Justitie, Economische Zaken, Sociale Zaken, Financiën en de FVD. In een eerste fase beoogde Fedenet de organisatie van de communicatie en de uitwisseling van documenten tussen de federale overheidsdiensten via een systeem van elektronische mail enerzijds en de gestandaardiseerde en gebruiksvriendelijke ontsluiting van nuttige informatiebronnen anderzijds. Het «Fedenet-Actieplan 1999» vormde de tweede fase in de uitbouw van het Fedenet. Fedenet zou uiteindelijk verdwijnen onder de vleugels van de DEM. Ten gevolge van de Copernicushervorming werd het bij KB van 11 mei 2001 ondergebracht in de horizontale FOD ICT168. b. Migrantenbeleid

Vanaf het midden van de jaren 1980 werden de beleidsinstanties zich meer en meer bewust van de toenemende discriminatie tegenover vreemdelingen en de opkomst van extremistische groeperingen. In het regeerakkoord van mei 1988 waren de betrokken partijen het eens over de oprichting van een Koninklijk Commissariaat voor het Migrantenbeleid. De aandacht zou in hoofdzaak uitgaan naar tewerkstelling, huisvesting en onderwijs om de integratie te bevorderen. Het hele debat kwam in een stroomversnelling door de verkiezingsoverwinning van extreem-rechts bij de gemeenteraadsver- kiezingen van 10 oktober 1988. In het Overlegcomité regering-executieven van 8 november 1988 werd een akkoord bereikt over de oprichting van een interministerieel comité voor migratiebeleid enerzijds en de benoeming van een Koninklijk Commissaris voor Migranten met een autonoom statuut anderzijds. Het Interministerieel Comité bepaalde de taken van de Koninklijk Commissaris. De oprichting volgde bij KB van 7 maart 1989. Voor een periode van 4 jaar werd het Koninklijk Commissariaat ermee belast het migratiebeleid te bestuderen en voorstellen van maatregelen terzake te formuleren. Koninklijk Commissaris Paula Dhondt-Opdenbosch beschikte over twee instrumenten om de voorstellen uit te voeren: het Impulsfonds voor het Migrantenbeleid, opgericht op 26 juni 1991, en de Interministeriële Conferentie voor het Migrantenbeleid. De opdracht van Koninklijk Commissaris voor Migranten nam een einde op 1 maart 1993 met de neerlegging van een rapport over de werking van de voorbije 4 jaar. Het Koninklijk Commissariaat voor het Migrantenbeleid kreeg met het Centrum voor gelijkheid van Kansen en voor racismebestrijding een rechtsopvolger. Dit Centrum werd onder de regering Dehaene effectief opgericht bij wet van 15 februari 1993 als een autonome openbare dienst169. Aanvankelijk berustte het toezicht bij de minister van Justitie maar vrij snel werd

167 Coppieters G., Inventaris van het archief van het Belgisch Instituut voor Voorlichting en Documentatie - INBEL en de Federale Voorlichtingsdienst (FVD) 1962-2003 [1945-2003], Brussel, 2007 (Inventarissen / Inventaires, 405). 168 KB van 11 mei 2001 houdende oprichting van de FOD Informatie- en communicatietechnologie. (B.S., 15 mei 2001). 169 Wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding (B.S., 19 februari 1993). De samenstelling van het Centrum wordt geregeld door het KB van 28 februari 1993 tot vaststelling van het organiek statuut van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding (B.S., 2 maart 1993), meermaals

67 Institutioneel-historisch kader het Centrum ondergebracht bij de Kanselarij van de EM. Dit gebeurde omdat het Centrum een deel van zijn bevoegdheden ontleende aan Gemeenschappen en Gewesten170.

Vanaf het aantreden van de regering Leterme op 20 maart 2008 behoort de voogdijbevoegdheid toe aan de minister van Gelijke Kansen.

c. Veiligheid

Een ander thema dat de EM steeds meer naar zich toetrok was veiligheid. In de periode 1982-1985 werd België geteisterd door de gewapende overvallen van de Bende van Nijvel. Bovendien vielen er bij het Heizeldrama in mei 1985 39 doden. De parlementaire onderzoekscommissies over het Heizeldrama en de Bende van Nijvel concludeerden voor beide gevallen de slechte werking van de politiediensten. Tegen deze achtergrond werd het Vast Comité I opgericht op grond van de artikelen 28 en volgende van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op de politie- en inlichtingendiensten. Dit Vast Comité I stelde onder meer onderzoeken in naar de activiteiten en de werkwijzen van de inlichtingendiensten, naar hun interne reglementen en richtlijnen alsmede naar alle documenten die de handelwijze van de leden van de inlichtingendiensten regelden. Dit ‘Vast Comité I’ stelde in de beginjaren vast dat er lacunes waren op het vlak van de coördinatie en het uitwisselen van informatie tussen de verschillende inlichtingendiensten171. Dit was onder meer gebleken bij de uit- reiking van een toeristenvisum aan Walid Khaled, de woordvoerder van de Palestijnse organisatie Aboe Nidal in 1991. Deze gebeurtenis lokte grote verontwaardiging uit over de werking van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. De regering Dehaene creëerde een structuur om beter te beantwoorden aan deze behoefte door de oprichting van een Ministerieel Comité voor inlichting en veiligheid en een College voor inlichting en veiligheid172. Het secretariaat van beide organen wordt tot op heden verzekerd door de FOD Kanselarij van de EM.

Het Ministerieel Comité voor inlichting en veiligheid vormt het politiek orgaan dat de algemene politiek inzake inlichtingen vastlegt, de prioriteit van de Veiligheid van de Staat en van de Algemene Dienst inlichting en veiligheid van de Krijgsmacht bepaalt en hun activiteiten coördineert173. Het Comité bepaalt bovendien de politiek inzake gevoelige informatie. De EM is voorzitter van het Comité, waarin ook de ministers van Binnenlandse Zaken, Justitie, Landsverdediging en Buitenlandse

gewijzigd bij KB van 9 februari 1995 (B.S., 22 februari 1995), bij KB van 20 mei 1996 (B.S., 31 mei 1996) en bij KB van 24 augustus 2001 (B.S., 20 september 2001). Dutilleux P.-Y., o.c., p. 119: "considéré en I'occurence cornrne un cabinet ministériel sur le plan budgétaire". 170 Zie bijlage 11 voor toelichting betreffende Centrum voor gelijkheid van Kansen en voor racismebestrijding. 171 Wet van 18 juli 1991 (B.S., 26 juli 1991). 172 KB van 21 juni 1996 houdende oprichting van een Ministerieel Comite voor inlichting en veiligheid (B.S., 5 september 1996); KB van 21 juni 1996 houdende oprichting van het College voor inlichting en veiligheid (B.S., 5 september 1996). 173 Niet te verwarren met het op 1 december 2006 opgerichte Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse (OCAD) onder het gemeenschappelijk geag van de minister van Justitie en de minister van Binnenlandse Zaken.

68 Institutioneel-historisch kader

Zaken van ambtswege zetelen. Andere regeringsleden kunnen worden uitgenodigd of als permanent lid worden aangewezen.

Het College voor inlichting en veiligheid daarentegen is een administratief orgaan dat optreedt als tussenschakel tussen het Ministerieel Comité en de diensten die op het terrein het inlichtingenbeleid vorm moeten geven174. Het college ziet toe op de gecoördineerde uitvoering van de beslissingen van het Ministerieel Comité voor inlichting en Veiligheid. Het College wordt voorgezeten door een afge- vaardigde van de EM en bestaat bovendien uit de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat, de chef van de Algemene Dienst inlichting en veiligheid van de Krijgsmacht, de leidende ambtenaar van de Algemene Rijkspolitie, de leidende ambtenaar van de Algemene Directie van de politiek van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de commandant van de Rijkswacht175. Sinds 1997 woont ook een lid van het College van procureurs-generaal de vergaderingen van het College voor inlichting en veiligheid. Het secretariaat van dit College wordt door de diensten van de Kanselarij waargenomen. Hier worden de activiteiten voor het Ministerieel Comité voor inlichting en veiligheid opgevolgd en voorbereid. d. Joodse goederen

Het lot van de Joodse bezittingen tijdens de Tweede Wereldoorlog kreeg vanaf begin jaren 1990 ruime aandacht. De aanleiding hiervoor vormde de oprichting van de World Jewish Restitution Organization (WJRO) in 1992 door het World Jewish Congress (WJC), een internationale federatie van Joodse gemeenschappen en organisaties. Ze maakte claims over aan Zwitserse banken en eiste de teruggave van Joods bezit buiten Duitsland. België kon internationaal niet achterblijven. Met dit doel werd bij de DEM een Studiecommissie opgericht aangaande het lot van door de leden van de Joodse gemeenschap in België achtergelaten bezittingen bij hun deportatie tijdens de oorlog 1940-1945176. Haar opdracht bestond erin alle opzoekingswerk te verrichten om opheldering te brengen over het lot van de in die omstandigheden achtergelaten bezittingen en de regering daarover na 2 jaar verslag uit te brengen. De Commissie telde 12 leden: een voorzitter; vijf hoge ambtenaren, een emeritus magistraat; twee historici en drie vertegenwoordigers van de Joodse organisaties in België. Het secretariaat van de Commissie werd waargenomen door personeel dat door de EM ter beschikking werd gesteld, of zo nodig, door andere regeringsleden. De werkingskosten van de Commissie werden gedragen door de

174 Wijzging van het KB van 21 juni 1996 houdende oprichting van het College voor inlichting en veiligheid: KB 18 december 1997 (B.S., 13 februari 1998), KB van 13 juni 2001 (B.S., 22 juni 2001) en KB 14 februari 2006 (B.S., 20 februari 2006) 175 De voorzitter van de Kanselarij is Voorzitter van het College voor Inlichtingen en Veiligheid en kan het voorzitterschap delegeren aan de veiligheidsadviseur van de EM. 176 KB van 6 juli 1997 tot oprichting van een Studiecommissie aangaande het lot van de door de leden van de Joodse gemeenschap in België achtergelaten bezittingen bij hun deportatie tijdens de oorlog 1940-1945 (B.S., 12 juli 1997). Bij KB van 28 oktober 1997 naam gewijzigd in “Studiecommissie betreffende het lot van de bezittingen van de leden van de Joodse gemeenschap van België, geplunderd of achtergelaten tijdens de oorlog 1940-45”. (B.S., 25 november 1997).

69 Institutioneel-historisch kader begroting van de EM. Het mandaat werd verlengd met twee jaar zodat de Studiecommissie joodse goederen haar werkzaamheden beëindigde en definitief verslag uitbracht op 12 juli 2001.

In navolging van het verslag van de Studiecommissie voorzag de regering schadeloosstelling via de wet van 20 december 2001177. De wet stipuleerde de oprichting van een Commissie voor de schadeloosstelling van de leden van de Joodse Gemeenschap van België voor hun goederen die werden geplunderd of achtergelaten tijdens de oorlog 1940-1945. Deze Commissie zou de aanvragen tot schadeloosstelling onderzoeken en terzake beslissingen treffen. De Commissie was samengesteld uit vijf ambtenaren of op rust gestelde ambtenaren en twee vertegenwoordigers van de Joodse Gemeenschap van België met raadgevende stem. De voorzitter, een (op rust gesteld) ambtenaar, werd voorgesteld door de EM. De overige leden werden voorgesteld door de minister van Buitenlandse Zaken, de minister van Financiën, de minister van Justitie en de minister bevoegd voor de oorlogsslachtoffers. De Commissie kon een beroep doen op deskundigen om de adviezen in te winnen. De Commissie kreeg een secretariaat ter beschikking gesteld. De kosten verbonden aan de werkzaamheden van de Commissie en van het secretariaat waren ten laste van de begroting van de EM. De wet trad in werking op 19 maart 2002178. De aanvragen tot schadeloosstelling konden vervolgens ingediend worden tot 9 september 2003179. Het secretariaat van de Commissie registreerde ruim 6.000 “spoliatiedossiers” van slachtoffers of hun nabestaanden. De behandeling van deze dossiers duurde tot eind 2007. Voor een aantal dossiers loopt evenwel nog een procedure bij de Raad van State zodat het secretariaat van de Commissie nog steeds actief is180. e. Administratieve vereenvoudiging

De programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap voorzag de invoering van een Dienst voor de Administratieve Vereenvoudiging (DAV)181. Het KB van 23 december 1998 voerde deze beslissing uit182. De nieuwe instelling kreeg een aantal algemene opdrachten en een aantal specifieke opdrachten onder het gezag van de minister die de Middenstand onder zijn bevoegdheid had. De algemene opdrachten omvatten: - het opstellen en het toepassen van een methode die moet toelaten de kost van de administratieve last te berekenen die door de federale administraties aan de ondernemingen wordt opgelegd;

177 Wet van 20 december 2001 betreffende de schadeloosstelling van de leden van de Joodse Gemeenschap van België voor hun goederen die werden geplunderd of achtergelaten tijdens de oorlog 1940-1945 (B.S., 24 januari 2002), gewijzigd door de programmawetten van 8 april 2003 en 9 juli 2004 en de wet van 20 juli 2006. 178 KB van 13 maart 2002 tot bepaling van de nadere regels voor de indiening van aanvragen tot schadeloosstelling in uitvoering van artikel 7, § 2, van de wet van 20 december 2001 betreffende de schadeloosstelling van de leden van de Joodse Gemeenschap van België voor hun goederen die werden geplunderd of achtergelaten tijdens de oorlog 1940-1945 (B.S., 19 maart 2002). 179 Aanvragen, die reeds bij de Studiecommissie of de FOD Kanselarij en Algemene Diensten waren ingediend, bleven geldig en moesten niet opnieuw ingediend te worden. 180 KB van 12 februari 2008 tot wijziging van het KB van 4 september 2002 (B.S., 19 februari 2008). 181 Programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap (B.S., 21 februari 1998).

70 Institutioneel-historisch kader

- een methodologie voorstellen om de kost van deze last te verminderen; - het aanmoedigen en voorstellen, ook op het vlak van coördinatie, van initiatieven voor admini- stratieve vereenvoudiging bij de federale administraties; - de samenwerking tussen de federale, de communautaire en de regionale administraties hiertoe organiseren; - het samenstellen van een inventaris van de definities van KMO's in de federale wetgeving en het formuleren van concrete voorstellen voor het algemeen gebruik van een uniforme definitie om het specifieke beleid ten voordele van de KMO's beter te kunnen richten.

De specifieke opdrachten onder het gezag van de minister die de Middenstand onder zijn bevoegdheid heeft, waren beperkter: - een “administratieve impactfiche” opstellen en de gebruiksmodaliteiten ervan vaststellen; - een geïnformatiseerd en universeel toegankelijk KMO-loket oprichten in nauwe samenwerking met de KMO-sector en de toepassingsmodaliteiten en het gebruik ervan vaststellen.

De DAV, geconcipieerd als een “lichte structuur” werd ondergebracht bij de DEM aangezien bij de initiatieven meestal meedere departementen betrokken waren. De dienst werd geleid door een commissaris-generaal die wordt bijgestaan door een adjunct-commissaris-generaal. In 2000 werd de benaming van deze functies gewijzigd in directeur-generaal en adjunct-directeur-generaal183. De DAV telde acht opdrachthouders van niveau 1 die werden gedetacheerd uit federale ministeries of openbare instellingen en benoemd door de EM op voordracht van respectievelijk de minister bevoegd voor de Economische Zaken, de minister van Binnenlandse Zaken, de minister van Financiën, de minister van Tewerkstelling en Arbeid, de minister van Sociale Zaken, de minister van Justitie, de minister van Ambtenarenzaken en de minister bevoegd voor de Middenstand

Een Sturingscomité, dat werd voorgezeten door de vertegenwoordiger van de EM en bestond uit zestien leden, had als opdracht samen met de diensten van de DAV het jaarwerkprogramma op te maken. Verder keurde dit comité het jaarverslag goed en kon het voorstellen formuleren inzake de werking van de dienst184.

182 KB van 23 december 1998 betreffende de DAV (B.S., 8 januari 1999). 183 KB van 10 april 2000 tot wijziging van het hogervermeld KB van 23 december 1998 (B.S., 18 april 2000). 184 Samenstelling: - 1 vertegenwoordiger van de Eerste Minister; 1 vertegenwoordiger van de Minister die de Middenstand onder zijn bevoegdheid heeft; 1 vertegenwoordiger van de Minister die de Economische Zaken onder zijn bevoegdheid heeft; 1 vertegenwoordiger van de Minister van Sociale Zaken; 1 vertegenwoordiger van de Minister van Financiën; 1 vertegen- woordiger van de Minister van Tewerkstelling en Arbeid; 1 vertegenwoordiger van het College van Secretarissen-generaal; 1 vertegenwoordiger van de parastatalen; 4 vertegenwoordigers van de meest representatieve werkgeversorganisaties uit de nijverheid, de landbouw, de handel en het ambachtswezen, vertegenwoordigd in de Nationale Arbeidsraad, waarvan 2 de kleine ondernemingen alsmede de familiebedrijven vertegenwoordigen; 2 vertegenwoordigers van de Hoge Raad voor de Middenstand; 2 vertegenwoordigers van de meest representatieve werknemersorganisaties, vertegenwoordigd in de Nationale Arbeidsraad.

71 Institutioneel-historisch kader

In het federaal regeerakkoord van 2003 werden 12 vereenvoudigingsprojecten voor burgers en onder- nemingen vastgelegd. Voor de uitvoering ervan werd bij KB van 12 juli 2003 een Staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, toegevoegd aan de EM, benoemd185. De beleidsondersteuning ver- schoof hierdoor van de premier naar de Staatssecretaris.

19. De Copernicushervorming

Na het aantreden van de paarsgroene regering Verhofstadt I in 1999 lanceerde minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare Besturen Luc Van den Bossche het idee om de administratie grondig te hervormen. De kerngedachte van deze hervorming was dat de administratie en de politiek ten dienste van de burger moesten staan. De federale overheid zou op deze wijze een dubbelresultaat realiseren: enerzijds een betere dienstverlening aan de bevolking en anderzijds een betere werkgever voor de ambtenaren. Achterliggend argument voor deze hervorming was zonder twijfel het modeleren van de administratie naar de gewijzigde politieke machtsverhoudingen na het aantreden van de nieuwe paarsgroene regering in 1999.

Op de Ministerraad van 16 februari 2001 besliste de regering de omvorming van de ministeries in FOD’s en POD’s in twee fasen te realiseren186. In een eerste fase zouden de vier horizontale FOD’s worden geïnstalleerd. Dit gebeurde effectief in de loop van mei 2001 met de oprichting van de FOD’s Personeel en Organisatie, ICT, Budget en Beheer en Kanselarij en Algemene Diensten. Gezien de beperkte omvang van deze vier horizontale FOD’s beslisten in 2003 de voorzitters van de FOD’s om hun beheers- of stafdiensten zoveel mogelijk gemeenschappelijk te organiseren en onder te brengen in ‘shared services’, met name voor Budget en Beheerscontrole, Personeel en Organisatie, en ICT. De stafdienst Interne Audit verkeert anno 2008 nog steeds in oprichting.

Het KB van 15 mei 2001 houdende de oprichting van de FOD Kanselarij en Algemene Diensten voorzag in de oprichting van de nieuwe instelling die de Kanselarij van de EM, de Diensten van de VNCPC en de FVD overnam. De vertrouwde benaming DEM, in voege sinds 1940, verdween. De enige uitzondering vormde Fedenet, dat aan de FOD Informatie- en Communicatietechnologie werd overgedragen. De opdracht van de nieuwe FOD werden als volgt omschreven: - de administratieve en logistieke taken met betrekking tot de voorbereiding en de follow-up van de vergaderingen van de Ministerraad; - de ondersteuning van de EM bij de uitoefening van zijn functie wat de coördinatie en de federale integratie van het beleid betreft;

In 2006 kwam dit Sturingscomité tweemaal bijeen. 185 KB van 12 juli 2003 Regering - Ontslagen - Benoemingen (B.S., 14 juli 2003). 186 KB van 19 juli 2001 houdende diverse bepalingen betreffende de inwerkingstelling van de federale overheidsdiensten en de programmatorische federale overheidsdiensten (B.S., 28 juli 2001).

72 Institutioneel-historisch kader

- de ondersteuning van de EM bij de uitoefening van zijn functie wat de coördinatie en de interfederale integratie van het beleid betreft en in het kader van zijn rol als Lid van de Europese Raad; - de oprichting van een kenniscel en een dienstencentrum voor de communicatie; de organisatie, de uitbouw en de coördinatie van departementsoverschrijdende communicatie en informatie naar en met de burger, de media en de andere beleidsverantwoordelijken; - de voogdij over de volgende drie federale culturele instellingen: de Koninklijke Muntschouwburg, het Paleis voor Schone Kunsten en het Nationaal Orkest van België; - de administratieve en logistieke ondersteuning van andere diensten wanneer een wettelijke of regle- mentaire bepaling daarin voorziet. Wat de organisatie betreft, voorzag het KB in de voorzitter van het Directiecomité, 5 functies van niveau 1 en 4 staffuncties. Het KB trad in werking op 17 mei 2001. Alleen de overdracht betreffende de voogdij over de drie federale culturele instellingen: de Koninklijke Muntschouwburg, het Paleis voor Schone Kunsten en het Nationaal Orkest van België van de FOD Economie, KMO en Middenstand, Energie werd uitgesteld tot de datum van inwerkingtreding van het KB houdende benoeming van de volgende regering in casu 12 juli 2003.

Het regeerakkoord van Verhofstadt I pleitte eveneens voor een nauwere samenwerking tussen politiek en administratie. De administratie diende hierbij meer beleidsvoorbereidende taken op zich te nemen. Het Copernicusproject diepte deze piste vervolgens verder uit door de afschaffing van de kabinetten voorop te stellen. Op 6 oktober 2000 keurde de Ministerraad een ontwerp van KB terzake goed187. Dit ontwerp bepaalde de basisstructuur van de toekomstige FOD’s. Aan het hoofd van iedere FOD zouden een beleidsraad en een cel beleidsvoorbereiding komen. De beleidsraad zou onder het voorzitterschap van de bevoegde minister komen te staan en diende samen met de minister het strategisch beleids- bepalende orgaan te worden. Het Copernicusplan somde een aantal verantwoordelijkheden van de beleidsraad op: de adviesrol bij het opstellen van een beleidsplan, de opvolging van het beleidsplan, het personeelsplan, de financiële en andere doelstellingen van de organisatie en de rol van waakhond in het kader van deugdelijk bestuur.

Aanvankelijk verklaarde premier Verhofstadt dat hij al rond de jaarwisseling als eerste regeringslid zijn kabinet zou afschaffen. Uiteindelijk zou de overgang van kabinetten naar beleidsorganen langer duren. De Ministerraad van 20 april 2001 keurde een aantal maatregelen terzake goed188. Op 19 juli 2001 stelde de Ministerraad Luc Coene aan als voorzitter van de FOD Kanselarij en Algemene

187 KB van 7 november 2000 houdende oprichting en samenstelling van de organen die gemeenschappelijk zijn aan iedere FOD (B.S., 18 november 2000). 188 KB van 19 juli 2001 betreffende de invulling van de beleidsorganen van de federale overheidsdiensten en betreffende de personeelsleden van de federale overheidsdiensten aangewezen om deel uit te maken van een kabinet van een lid van een Regering of van een College van een Gemeenschap of een Gewest. (B.S., 28 juli 2001).

73 Institutioneel-historisch kader

Diensten waarna hij het mandaat effectief opnam op 1 september 2001 en de oprichting van de FOD Kanselarij en Algemene Diensten een feit werd 189.

Een jaar later wijzigde het KB van 4 september 2002 de benaming FOD Kanselarij en Algemene Diensten in Kanselarij van de EM190. Het KB wijzigde ook het organogram van de FOD Kanselarij van de EM en vermeldde met name de voorzitter van het Directiecomité en 5 managementfuncties -1.

Ondertussen had de organisatie ook intern enkele wijzigingen ondergaan. Ter ondersteuning van de toegevoegde staatssecretaris voor Administratieve Vereenvouding bleef de in december 1998 opgerichte Dienst voor de Administratieve Vereenvoudiging (DAV) bij de FOD Kanselarij van de EM. De belangrijkste ingreep was evenwel de integratie van het communicatiebeleid. Premier Verhofstadt en zijn communicatie-adviseur stuurden aan op de ontbinding van de FVD, een instelling van openbaar nut. De beslissing volgde op 20 september 2002191. Op 1 april 2003 werden de personeelsleden van de FVD getransfereerd naar de Directie Externe Comunicatie in de Wetstraat 16 die al sedert 2002 operationeel was. Hierdoor zou het personeelsbestand van de FOD toenemen van 116 eenheden, waarvan 88 voltijdsen, op 1 januari 2003 tot 168 op 1 januari 2004 om vervolgens te stabiliseren op 172 eenheden op 1 januari 2005, waarvan 127 voltijdsen. Op 15 juli 2003 was de integratie van de FVD in de FOD Kanselarij van de EM en de FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking een feit192.

Intern kreeg de Copernicushervorming vorm in mei 2002. In de organisatieschema’s van 17 mei 2002 was er sprake van 5 directies: Secretariaat Ministerraad (Organisatie, Archieven en verzending), Intergouvernementeel overleg (Secretariaat Overlegcomité, Institutionele hervormingen, Geschillen & juridische bibliotheek, Overheidsopdrachten en Vakbondszaken), Beleidscoördinatie en integratie (Studiedienst, Inlichting en veiligheid, Onderscheidingen & protocol); Externe communicatie (Offline, Online, Ministerraad, Transversale cel creatie- distributie, IPC) en Bi-culturele instellingen. Van de Commissie voor de Schadeloosstelling van de Joodse Gemeenschap was nog geen sprake. Op 13 oktober 2003 werden een Staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, zijn secretariaat en een beleidskern toegevoegd aan de FOD Kanselarij van de EM. Deze beleidskern was een intermediair orgaan tussen de Secretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, de DAV en de beleidscel van de

189 MB van 30 augustus 2001 houdende uitvoering van artikel 2, § 2, van het KB van 15 mei 2001 houdende oprichting van de FOD Kanselarij en Algemene Diensten, en tot bepaling, voor wat betreft deze Overheidsdienst, van de inwerkingtreding van hoofdstuk I van het KB van 19 juli 2001 houdende diverse bepalingen betreffende de inwerkingstelling van de federale overheidsdiensten en de programmatorische federale overheidsdiensten (B.S., 1 september 2001). 190 KB van 4 september 2002 tot wijziging van het KB van 15 mei 2001 houdende oprichting van de FOD Kanselarij en Algemene Diensten (B.S., 12 september 2002). 191 KB van 20 september 2002 tot vaststelling van de wijze waarop de personeelsleden van de Belgische FVD in dienst worden genomen door de FOD Kanselarij van de Eerste Minister en door de FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (B.S., 1 oktober 2002).

74 Institutioneel-historisch kader

FOD Kanselarij. Op 9 september 2002 werd de Commissie voor de schadeloosstelling van de leden van de Joodse Gemeenschap van België opgenomen in de organisatie, meer specifiek onder de directie Beleidscoördinatie en integratie.

Het organisatieschema onderging een eerste grondige herziening na de goedkeuring van het managementplan 2004-2008 op 22 juli 2004. De reorganisatie herleidde het aantal operationele directies tot drie. De directie Externe communicatie bleef grotendeels onveranderd terwijl de directies Secretariaten en Overleg enerzijds en Coördinatie en Juridische zaken anderzijds het resultaat waren van een herverkaveling van de taken. Naast de drie operationele directies werden de biculturele instellingen en de commissies in een losser verband geplaatst. Tenslotte verdween op papier ook de Beleidsraad die een brugfunctie moest vertolken tussen politiek en administratie en in het bijzonder tussen de EM en de Voorzitter van het Directiecomité193.

Tot slot impliceerde de vorming van de regering Verhofstadt III op 21 december 2007 enkele institutionele wijzigingen met een herverdeling van bevoegdheden tot gevolg. Deze herverdeling zou drie maanden later op 20 maart 2008 zijn definitief beslag krijgen onder de regering Leterme. De biculturele instellingen ressorteerden voortaan onder de minister van Binnenlandse Zaken, maar de Kanselarij bleef wel instaan voor de administratieve en budgettaire opvolging. De Dienst voor Administratieve Vereenvoudiging (DAV) rapporteerde vanaf dan rechtstreeks aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen. De voogdijbevoegdheid voor het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding werd toevertrouwd aan de minister van Gelijke Kansen.

192 KB van 3 mei 2003 betreffende de ontbinding van de Belgische Federale Voorlichtingsdienst en de overdracht van de goederen, rechten en verplichtingen aan de FOD Kanselarij van de EM en de FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (B.S., 26 mei 2003). 193 De Beleidsraad moest de EM adviseren bij het ontwikkelen van de beleidsplannen met de nodige middelen daartoe. De raad bestond uit de minister (als voorzitter), de voorzitter van het directiecomité, de directeur van het persoonlijk secretariaat van de Minister, een beperkt aantal externe experten en het hoofd van de cel beleidsvoorbereiding.

75

II. ORGANISATIESCHEMA’S

De opmaak van de organisatieschema’s start met het eerste organiek besluit van 16 februari 1940 en beschrijft verder de periode van 1940 tot heden194. Dit stemt trouwens in belangrijke mate overeen met de aangetroffen archieven die voor het grootste deel dateren uit de tweede helft van de twintigste eeuw. De opmaak van deze organigrammen heeft enkel tot doel een beter inzicht te verlenen in de evolutie van de hoofdstructuur van het Ministerie of van de FOD. De organigrammen zijn voor de periode tot 1997 trouwens een kunstmatige reconstructie195. Tot dan bestonden er immers geen organisatieschema’s van deze administratie en primeerde het personeelskader als leidraad voor de organisatie! Dit laat wellicht vermoeden dat de hieronder geschetste schema’s niet altijd beantwoorden aan de realiteit op het terrein maar een alternatief voor een overzichtelijke weergave is nu eenmaal niet voorhanden. Ondanks de voortdurende wijzigingen inzake werking en organisatie hebben we getracht de evolutie overzichtelijk voor te stellen door het aanbrengen van een aantal cesuren. De DEM hebben niet het onderwerp uitgemaakt van een publicatie in de reeks betreffende de Belgische administratie of de ministeries van het Algemeen Rijksarchief196. Wel konden we bij de opmaak van deze archiefschema’s gebruik maken van inspectienota’s van Marc Therry en voorbereidend onderzoek van Conny Devolder. We onderscheiden voor de periode 1940 tot heden een vijftiental organisatieschema’s. De kabinetten werden in de organogrammen in cursief weergegeven.

194 De belangrijkste bronnen voor deze reconstructie waren de Annuaire administratif et judiciaire de la Belgique (verder afgekort als An. adm.), de Guide des Ministères. Revue des ministères belge / Gids der Ministeries. Tijdschrift van de Belgische Administratie en het Belgisch Staatsblad. 195 Alain Canneel stelde in 1987 voor het eerst een organigram op. Canneel A., Le Premier Ministre, Ses cabinets et ses services administratifs, in Cahiers Constitutionnels, Centre d'Études constitutionnelles et administratives, Louvain-la-Neuve, 1987.p. 108. 196 In tegenstelling tot sommige ministeries is van de DEM of de FOD Kanselarij van de EM tot op heden geen institutionele studie gemaakt in de reeks Miscellanea Archivistica Studia met aandacht voor organisatieschema’s, wettelijke basisteksten en bevoegdheden.

77 Organisatieschema

1. Periode 19 februari 1940 - 27 augustus 1946197

Kabinet van de EM - Cabinet du PM

Secretarie - Secrétariat198

Studiedienst - Service d'étude

Voorlichtingsdienst - Service d'information

Dienst van Algemeen Bestuur - Service d'administration générale199

Hoog Comité van Toezicht - Comité supérieur de contrôle200 Sectie voor Betwiste Zaken - Section du contentieux Bestuur - Administration Bestuursdiensten - Services administratifs bureaus nrs. 1 - 3 - bureaux nos 1 - 3 Onderzoeken, Toezichten en Controles - Enquêtes, surveillances et contrôles secties 1 - 3 - sections 1 - 3

Vast Wervingssecretariaat - Secrétariat permanent de recrutement201 Aanwerving en Bevorderingen - Recrutement et promotions Franstalig Bureau - Bureau français Nederlandstalig Bureau - Bureau flamand Algemene Zaken, Comptabiliteit en Economaat - Affaires générales, comptabilité et économat

Vast Comité van Advies inzake Wedden - Comité consultatif permanent des traitements

Comité van Advies inzake Cumulatie - Comité consultatif des cumuls202

Koninklijke Commissaris voor de Administratieve Hervorming / Wederinrichting - Commissaire royal à la réforme administrative203

Algemeen Regeringscommissariaat voor de Bevordering van de Arbeid - Commissariat général du gouvernement à la promotion du travail204

Hoog Commissariaat voor het Wetenschappelijk Onderzoek - Haut commissariat à la recherche scientifique205

197 KB van 16 februari 1940 houdende inrichting van de DEM (B.S., 19-20 februari 1940), opgeschort bij BSG van 31 oktober 1940 houdende schorsing of wijziging van allerhande bepalingen van het Statuut van het Rijkspersoneel en van de besluiten, die het Statuut aanvullen of ermee verband houden (B.S., 15 november 1940) en RB van 21 juni 1946 houdende vaststelling van het organiek kader en van de weddeschalen van het personeel van de DEM (B.S., 13 juli 1946). An. adm., 1946, p. 62-67. 198 Het hogervermelde RB van 21 juni 1946 onderscheidt binnen het Secretariaat een dienst "Economaat". 199 An. adm. vanaf jaargang 1940 (1940, p. 66a) en vermeld als afzonderlijk "Département ministériel". 200 "Officiële" subrubrieken ontleend aan het RB van 21 juni 1946. An. adm., 1946, p. 65-67 onderscheidt: 'Sectie voor Betwiste Zaken' en 'Bestuur', onderverdeeld in A. 'Bestuursdiensten': 1ste Dienst, 2de Dienst: 'Zaken die alle ministeriële departementen, de door de Staat gesubsidieerde of gepatroneerde instellingen, de Regie van Telegraaf en Telefoon en het vervoer over de weg aanbelangen', 3de Dienst 'Zaken die de Nationale Maatschappij van Belgische Spoorwegen aanbelangen' en B.: 'Diensten van toezicht en van controle op de werken' - diensten 4 - 6. 201 In An. adm. voor het eerst vermeld in jaargang 1939 (1939, p. 66a), in de inhoudstafel opgenomen als afzonderlijk "Département ministériel".Subrubrieken ontleend aan het RB van 21 juni 1946. 202 An. adm., 1946, p. 67 203 An. adm., 1940, p. 66a en vermeld als afzonderlijk "Département ministériel". 204 Tijdens de periode 23 juni 1945 - 26 februari 1947. An. adm., 1946, p. 67. 205 An. adm. 1946, p. 67.

78 Organisatieschema

2. Periode 28 augustus 1946 - 10 augustus 1949206

Kabinet - Cabinet

Secretarie/ Secretariaat van de Ministerraad - Secrétariat du Conseil des ministres

Dienst van Economische en Sociale Voorlichting en Coördinatie - Service d'information et de 207 coordination économique et sociale

Dienst van het Personeel en van het Economaat - Service du personnel et de l'économat208

209 Vast Comité van Advies inzake Wedden - Comité consultatif permanent des traitements

Algemeen Regeringscommissariaat voor de Bevordering van de Arbeid - Commissariat général du gouvernement à la promotion du travail210

Hoog Commissariaat voor het Wetenschappelijk Onderzoek - Haut Commissariat à la recherche scientifique211

206 Op basis van het RB van 3 augustus 1946 houdende organisatie van de DEM (B.S., 28 augustus 1946). Zie ook Addenda An. adm. 1946, p. 1-2. 207 Bij RB van 25 maart 1947 tot wijziging van het RB van 3 augustus 1946, vervangen door een Voorlichtings- en Coördinatiedienst - Service d'information et de coordination (B.S., 5-6 mei 1947). Bij RB van 8 juni 1949 houdende organisatie van de diensten van de Eerste-Minister (B.S., 2 juli 1949) opnieuw herdoopt in Dienst van Economische en Sociale Voorlichting en Coördinatie. 208 Nam bepaalde bevoegdheden over van de Secretarie. Urbain R., La Fonction et les Services du Premier Ministre en Belgique, Brussel, 1958, p. 157. (Bibliothèque de I'Institut belge de Science Politique, deuxième série, 2). Werd de Administratieve Dienst (Economaat - Personeel - Secretariaat van de Ministerraad) - Service administratif (Économat - Personnel - Secrétariat du Conseil des ministres) bij RB van 28 mei 1947 (B.S., 7-8 juli 1947) tot wijziging van het RB van 3 augustus 1946. Bij RB van 31 december 1947 en RB van 8 juni 1949 werden respectievelijk Comptabiliteit - Comptabilité en Studie – Études toegevoegd aan deze Administratieve dienst (B.S., 12-13 januari 1948 en 2 juli 1949). 209 Bij RB van 8 juli 1946 ingesteld bij de DEM (B.S., 27 juli 1946). Niet vermeld in het RB van 3 augustus 1946. Bij RB van 27 november 1946 overgeheveld naar het Ministerie van Begroting (B.S., 14 december 1946). Addenda An. adm. 1946, p. 2 vermelden [sic] dat het Comité van Advies inzake Cumulatie (en niet het Comité van Advies inzake Wedden) werd overgeheveld. 210 Bij Besl. W. van 4 november 1946 overgeheveld naar Arbeid en Sociale Voorzorg. 211 Bleef volgens Addenda An. adm. 1946, p. 2 onder de EM ressorteren.

79 Organisatieschema

3. Periode 11 augustus 1949 - 30 november 1953212

Kabinet - Cabinet

Secretariaat van de Ministerraad - Secrétariat du Conseil des ministres

Dienst van Economische en Sociale Voorlichting en Coördinatie - Service d'information et de coordination économique et sociale213

Algemene Diensten - Services généraux214 Sociale Dienst - Service social215

Administratie van Economische Coördinatie - Administration de la coordination économique216 1. Secretariaat van het MCEC - Verbinding met het IEC - Secrétariat du CMCE - Liaison avec la CEI 2. Dienst voor de Economische Coördinatie - Service de la coordination économique

217 Vast Wervingssecretariaat - Secrétariat permanent de recrutement a) Algemene Dienst - Service général b) Recrutering en bevorderingen - Recrutement et promotions Franstalig Bureau - Bureau français Nederlandstalig Bureau - Bureau flamand

Dienst van Algemeen Bestuur - Service d'administration générale218 1ste Afdeling: Werking en Beheer der Openbare Diensten. Planning van Algemeen Bestuur - 1re Section: Fonctionnement et gestion des services publies. Planning d'administration générale 2de Afdeling: Organisatie en Methode - 2e Section: Organisation et méthode 3de Afdeling: Personeel, Statuut en Betwiste Zaken - 3e Section: Personnel, statut et contentieux 4de Afdeling: Wedden en Bezoldigingen - 4e Section: Traitements et retributions 5de Afdeling: Syndicale Zaken, Secretarie der Syndicale Commissie en Subcommissies, Griffie van de Interdepartementale Raad van Beroep - 5e Section: Affaires syndicales, secrétariat de la Commission syndicale et des sous-commissions, greffe de la Chambre de recours interdépartementale

212 Organogram op basis van het RB van 22 maart 1950 houdende vaststelling van het organiek kader en de weddeschalen van het personeel van de DEM (met uitwerking vanaf 1 september 1949) (B.S., 16 april 1950) en An. adm. 1950 (p. 76-80) - 1953. An. adm. vermeldt het Kabinet en het Secretariaat van de Ministerraad direct onder de EM; enkel de Algemene Diensten evenals de op 11 augustus 1949 overgehevelde diensten worden er onder de noemer “DEM” gegroepeerd. In de inhoudstafel van An. adm. 1950 werd enkel het Kabinet als 'Département ministériel' opgenomen; pas vanaf de volgende jaargangen worden ook de DEM als afzonderlijk 'departement' onderscheiden. Het Kabinet wordt vermeld in het KB van 23 september 1953 houdende organisatie van de DEM. (B.S., 25 september 1953). 213 Niet vermeld in het RB van 22 maart 1950, noch in de An. adm. Afgeschaft bij hogervermeld KB van 23 september 1953 (cf. infra). 214 Nieuwe benaming voor de Administratieve Dienst, ingevoerd bij artikel 1 van het RB van 22 maart 1950. 215 Inwerkingtreding op 1 januari 1951. 216 Subrubrieken aan de hand van RB van 17 maart 1949 (B.S., 20 maart 1949). Art. 3 van het RB van 11 augustus 1949 houdende overdracht van de bevoegdheden van de Minister van Economische Coördinatie naar de EM en naar de Minister van Economische Zaken en Middenstand (B.S., 2 september 1949) stipuleerde immers dat - in afwachting van het in werking treden van de besluiten die de kaderwijzigingen zouden vaststellen die zich opdrongen door de overdracht van bevoegdheden - de kaders van het gewezen Ministerie van Economische Coördinatie overgedragen werden. Het kader werd gewijzigd bij RB van 22 maart 1950 waarbij binnen het Bestuur [sic] der Economische Coördinatie geen subrubrieken werden onderscheiden. 217 Subrubrieken aan de hand van het RB van 23 augustus 1947 (B.S., 11 september 1947), gewijzigd bij artikel 4 van het RB van 22 maart 1950. 218 Subrubrieken aan de hand van het RB van 5 augustus 1948 (B.S., 13 augustus 1948), gewijzigd bij artikel 3 van het RB van 22 maart 1950.

80 Organisatieschema

Klasseren, Algemene Agenda, Verzending, Documentatie - Classement, indicateur, expédi- tion, documentation Stenographie en typdienst - Sténo-dactylographie

Hoog Comité van Toezicht - Comité supérieur de contrôle219 Sectie voor Betwiste Zaken - Section du contentieux Bestuur - Administration Administratieve Dienst - Service administratif bureaus nrs. 1 - 3 - bureaux nos. 1 - 3 Onderzoek, Toezicht en Controle - Enquêtes, surveillances et contrôles

219 Officiële subrubrieken aan de hand van het RB van 25 oktober 1946 (B.S., 2-5 november 1946), gewijzigd bij RB van 21 februari 1950 (B.S., 5 maart 1950) en bij artikel 5 van het RB van 22 maart 1950. An. adm. 1950 (p. 79) - 1953 en volgende jaargangen groeperen de Administratieve Dienst(en?) en de Diensten van Toezicht en Controle op de Werken in een Bestuur en onderscheiden ook een Sectie voor Betwiste Zaken.

81 Organisatieschema

4. Periode 1 december 1953 - 27 november 1958220

Kabinet(ten) - Cabinet(s) van de EM221 Kabinet belast met de Algemene en Administratieve Aangelegenheden - Cabinet chargé des affaires générales et administratives Kabinet belast met de Economische en Maatschappelijke Coördinatie en onder meer met de Verzekering tegen Ziekte en Invaliditeit - Cabinet chargé de la coordination économique et sociale et notamment de l'assurance maladie-invalidité Kabinet van de Werkloosheidsbestrijding - Cabinet de la résorption du chômage222

Algemene Diensten - Services généraux

Secretarie van de Ministerraad - Secrétariat du Conseil des ministres223 a) Studie Afdeling - Section d'études b) Voorlichtingsafdeling - Section d'information

Dienst voor de Economische Coördinatie - Administration de la coordination économique224

Dienst van Algemeen Bestuur - Service d'administration générale225 1ste Afdeling: Planning - 1re Section: Planning 2de Afdeling: Organisatie, Methode - 2e Section: Organisation, méthode 3de Afdeling: Personeel, Statuut, Betwiste Zaken - 3e Section: Personnel, statut, contentieux 4de Afdeling: Wedden, Bezoldigingen - 4e Section: Traitement, rétribution 5de Afdeling: Syndicale Zaken, Secretarie van de Syndicale Raad en de Subcommissies, Griffie van de Interdepartementale Raad van Beroep - 5e Section: Affaires syndicales, secrétariat de la Commission syndicale et des sous-commissions, greffe de la Chambre de recours interdepartementale Klasseren, Algemene Agenda - Classement, indicateur Stenographie en Typdienst - Sténo-dactylographie

Hoog Comité van Toezicht - Comité supérieur de contrôle226 Sectie voor Betwiste Zaken - Section du contentieux Bestuur - Administration a) Administratieve Dienst - Service administratif

220 Op basis van het KB van 28 december 1953 houdende vaststelling van het organiek kader van het personeel van de DEM (B.S., 6 januari 1954). 221 Niet vermeld in het KB van 28 december 1953, toch opgenomen in het organogram: vermeldingen in het hogervermelde KB van 23 september 1953 en het KB van 15 mei 1957 houdende wijziging van het KB van 23 september 1953 (B.S., 27-28 mei 1957) dat het Kabinet van de EM met ingang van 1 april 1957 ontdubbelde. We merken op dat Urbain het Kabinet / de Kabinetten expliciet tot de DEM rekende. Urbain R., o.c., p. 151-152. 222 Anno 1954 opgericht binnen de DEM. Niet vermeld in het KB van 28 december 1953, noch in An. adm. 1954 (p. 92-96) - 1958. 223 Vanaf 25 september 1953 verving deze permanente dienst het Secretariaat van de Ministerraad en de Dienst van Economische en Sociale Voorlichting en Coördinatie. Volgens KB van 9 december 1954 houdende wijziging van de personeelskaders van de Diensten van de Eerste-Minister werden op 17 december 1954 de Secretarie en de Dienst voor Economische Coördinatie samengesmolten tot één enkele dienst, Dienst voor Studie en Economische Coördinatie - Service d'études et de coordination économique genaamd (B.S., 17 december 1954). Bijgevolg werd het Secretariaat in An. adm. niet meer vermeld sinds jaargang 1955 (p. 95-98). 224 Zie vorige noot bij Secretarie van de Ministerraad. 225 Omvatte anno 1958 volgens Urbain R., o.c., p. 162-163 4 afdelingen: "Affaires générales" (ondere andere bevoegd voor de archieven), "Organisation et études', "Statuts", "Contrôle des dépenses". 226 KB van 12 september 1955 betreffende de werving en de bevordering van het aan het HCT verbonden personeel (B.S., 21 september 1955), stelde dat de aan het HCT verbonden administratie onder het gezag van een directeur stond en gesplitst was in 3 diensten : a) Administratieve Dienst - Service administratif, b) Dienst Enquêtes - Service d'enquêtes, c) Dienst Controle op Werken en Leveringen - Service de contrôle de travaux et de fournitures. Dit besluit trad in werking op 1 september 1955. An. adm. Onderscheidde tot en met jaargang 1957, p. 104 naast de Administratieve Diensten (enkel) de Diensten van Toezicht en Controle op de Werken (met 3 afdelingen); laatstgenoemden maken in 1958 (p. 104) plaats voor de Dienst Enquêtes.

82 Organisatieschema

bureaus nrs. 1-3 - bureaux nos. 1-3 b) Enquêtes, Toezicht en Controle - Enquêtes, surveillances et contrôle afdelingen 1-3 - sections 1-3

Vast Wervingssecretariaat - Secrétariat permanent au recrutement a) Algemene Dienst - Service général b) Aanwerving en Bevorderingen - Recrutement et promotions 1° Franse Afdeling - Section française 2° Vlaamse Afdeling - Section flamande

83 Organisatieschema

227 5. Periode 28 november 1958 - 27 september 1960

Kabinet van de EM - Cabinet du PM228 A. Kabinet belast met de Algemene en Administratieve Aangelegenheden - Cabinet chargé des affaires générales et administratives B. Kabinet belast met de Economische Coördinatie - Cabinet chargé de la coordination économique

Kabinet van de Minister-Ondervoorzitter van de Kabinetsraad - Cabinet du Ministre-vice-président du Conseil de cabinet

I. Diensten geplaatst onder het gezag van de EM - Services placés sous l'autorité du PM a) Dienst voor Studie en Economische Coördinatie - Service d'études et de coordination économique b) Algemene Diensten - Services généraux

II. Diensten geplaatst onder het gezag van de Minister-Ondervoorzitter van Kabinetsraad - Services placés sous l'autorité du Ministre-vice-président du Conseil de cabinet a) Vast Secretariaat voor Werving van het Rijkspersoneel - Secrétariat permanent de recrutement du personnel de I'État b) Dienst van Algemeen Bestuur - Service d'administration générale c) Hoog Comité van Toezicht - Comité supérieur de contrôle Sectie voor Betwiste Zaken - Section du contentieux Bestuur - Administration Dienst voor Geschillen en Bijzonder Toezicht - Service du contentieux et de la surveillance spéciale229 bureaus nrs. 1-3 - bureaux nos. 1-3 Diensten Enquêtes en Controle op Werken en Leveringen - Services d'enquêtes et de contrôle de travaux et fournitures

227 Officiële benaming Diensten van de Eerste Minister en van het Ondervoorzitterschap van de Kabinetsraad / Services du Premier Ministre et de la Vice-présidence du Conseil de Cabinet. KB van 20 november 1958 tot afbakening van de respectieve bevoegdheden van de Eerste-Minister en van de Minister belast met het algemeen bestuur (B.S., 23 november 1958) en KB van 25 november 1959 waarbij de bevoegdheden van de EM en van de Minister-Ondervoorzitter van de Kabinetsraad, nader bepaald worden (B.S., 28 november 1959) en An. adm. 1959 (p. 108-113) - 1960. An. adm. 1959, p. 110 vermeldt kortweg DEM en maakt, evenmin als de volgende jaargangen, onderscheid tussen de diensten die onder de autoriteit van de EM ressorteren en de diensten die onder zijn collega ressorteren. 228 Noch het Kabinet van de EM, noch het Kabinet van de Minister-Ondervoorzitter van de Kabinetsraad, worden vermeld in hogervermeld KB van 25 november 1959. In An. adm. 1959 (p. 108-109) - 1960 worden ze rechtstreeks onder de EM (Minister) vermeld en dus niet onder de "DEM / en van de Ondervoorzitter van de Raad". 229 Nieuwe benaming voor de Administratieve Dienst vanaf 1 januari 1958, ingevoerd bij KB van 8 februari 1958 houdende wijziging van het personeelskader van de Diensten van de Eerste-Minister (B.S., 27 februari 1958).

84 Organisatieschema

6. Periode 28 september 1960 - 24 april 1961230

231 Kabinet van de EM - Cabinet du PM

I. Diensten geplaatst onder het gezag van de EM - Services placés sous l'autorité du PM a) Algemene Diensten - Services généraux b) Hoog Comité van Toezicht - Comité supérieur de contrôle

II. Diensten geplaatst onder het gezag van de minister van het Openbaar Ambt - Services placés sous l'autorité du Ministre de la Fonction publique a) Vast Secretariaat voor Werving van het Rijkspersoneel - Secrétariat permanent de recrutement du personnel de I’État b) Dienst van Algemeen Bestuur - Service d'administration générale

III. Dienst geplaatst onder het gezag van de minister voor Economische Coördinatie - Service placé sous l'autorité du Ministre de la Coordination économique Dienst voor Studie en Economische Coördinatie - Service d'études et de coordination économique

230 Op basis van het KB van 26 september 1960 betreffende de diensten vallende onder het gezag van de EM, de Minister van Openbaar Ambt en de Minister voor de Economische Coördinatie (B.S., 28 september 1960). Per 1 januari 1961 werden de Kanselarijdiensten opgericht, wat voor ons de aanleiding was tot de redactie van een nieuw organogram; de groepering van de subniveaus in I., II., III. bleef evenwel van kracht tot 24 april 1961. 231 Opgenomen naar analogie van het vorig organogram. Voortaan zal enkel het Kabinet van de EM opgenomen worden. Het wordt immers onhoudbaar alle kabinetten bij te houden door de "ongebreidelde" vermenigvuldiging van het aantal kabinetten vermeld in An. adm., te wijten aan de talrijke regeringsherschikkingen, de steeds uitgebreider/ ingewikkelder wordende regeringsstructuur. De KB's inzake ontslagen en benoemingen van ministers met aanduiding van vice-eerste ministers, ministers-ondervoorzitters van de Raad, ministers-staatssecretarissen (adjuncten bij de EM) bieden in dit geval uitkomst.

85 Organisatieschema

232 7. Periode 25 april 1961 - 31 maart 1979

Kabinet van de EM - Cabinet du PM233 A. Kabinet belast met de Algemene en Administratieve Aangelegenheden - Cabinet chargé des affaires générales et administratives B. Kabinet belast met de economische en sociale problemen - Cabinet chargé des problèmes économiques et sociaux

I. Diensten geplaatst onder het gezag van de EM - Services placés sous l'autorité du PM

a) Kanselarijdiensten - Services de chancellerie234 Secretarieën en Algemene Zaken - Secrétariats et affaires générales Voorlichting en Documentatie - Information et documentation Administratieve Diensten - Services administratifs

b) Dienst voor Studie en Economische Coördinatie - Service d'études et de coordination économique235 [Economische en sociale afdeling] - Section économique et sociale [Afdeling van overheidsopdrachten] - Section des marchés publics [Secretariaat en documentatie] - Secrétariat et documentation

c) Hoog Comité van Toezicht - Comité supérieur de contrôle College - Collège236 Bestuur - Administration237 Administratieve Dienst - Service administratif

232 Organogram op basis van het KB van 2 mei 1961 tot regeling van de uitoefening van het ministerieel gezag over de DEM (B.S., 12-13 mei 1961) en An. adm. 1961 - 1978. 233 An. adm. 1961 - 1965. Vanaf Addenda 1965 onderverdeling in: A. Politiek en Administratief Kabinet - Cabinet politique et administratif enerzijds en B. Economisch (en Sociaal, tot jaargang 1967/1968) Kabinet - Cabinet économique (et social) anderzijds. An. adm. 1972/1973, p. 73 had het over een Politiek Kabinet. Sinds An. adm. 1974, p. 71 worden ook Secretariaten vermeld. An. adm. 1978, p. 81 geeft reeds de rubricering zoals weergegeven in volgend organogram. 234 Subrubrieken ontleend aan artikel 2 van het KB van 3 februari 1961 houdende inrichting van de DEM waarbij de benaming "Algemene Diensten" van het KB van 26 september 1960 (cf. vorig organogram) werd vervangen door "Kanselarijdiensten" (B.S., 18 februari 1961). Art. 3 stipuleerde dat de bevoegdheid van de Administratieve Diensten zich zou uitstrekken tot het geheel van de DEM. 235 KB van 25 april 1961 houdende benoeming van Théo Lefèvre tot EM, belast met de economische coördinatie en met de coördinatie van het wetenschapsbeleid (B.S., 27 april 1961). Onderverdelingen enkel vermeld in An. adm. 1967/1968, p. 89. Jaargangen 1965 (p. 79) - 1966/1967 geven één subrubriek: Bureau des marchés publics. An. adm. 1969, p. 50: Administratief Secretariaat van het MCESC - Secrétariat administratif du CMCES. Vanaf jaargang 1970/1971, p. 60: Overheidsopdrachten. Wetgeving. Coördinatiemaatregelen. Marchés passés par les Services publics. - Législation. Mesures de coordination en Administratief Secretariaat van het MCESC. Duttilleux P.-Y., o.c., p. 110 onderscheidt: Secrétariat, - Section économique, - Section sociale, - Section des marchés publics. 236 Onderverdelingen vanaf 1 augustus 1970 op basis van het KB van 29 juli 1970 houdende organiek reglement van het HCT (B.S., 18 september 1970). An. adm. groepeert de leden pas sinds jaargang 1977, p. 84 onder de noemer "College"; An. adm. onderscheidde vanaf jaargang 1950 tot 1969 (p. 51) een aparte rubriek "Sectie Betwiste Zaken", daarna werden ook diegenen die van deze sectie deel uitmaakten, net als de andere leden van het College, rechtstreeks onder de hoofdding "HCT" vermeld. Luidens art. 29 van voornoemd KB zetelt het College in voltallige of in sectievergadering. Plavsic W., o.c., p. 68 : "( ... ) het College dat de sectie van de Geschillen opvolgt, (... ) ". 237 De Administratieve Dienst vervult de taken eigen aan de werking van het HCT. De Dienst Enquêtes: - spoort bedrog of inbreuken op, begaan door bestuursambtenaren of derden, in de lokalen betrokken door de diensten waartoe de bevoegdheid van het HCT zich uitstrekt of n.a.v. de werking van die diensten, breidt zijn werking uit tot alle verrichtingen waarbij het belang van de diensten in het geding is, - oefent toezicht uit bij de uitvoering van overeenkomsten voor werken, leveringen of diensten, hetzij afgesloten door diezelfde besturen, hetzij gesubsidieerd door de Staat, - controleert de toekenning en de aanwending van de toelagen. Zie KB van 26 april 1968 tot inrichting en coördinatie van de controles op de toekenning en op de aanwending van de toelagen (B.S., 5 juni 1968) en artikel 35 van hogervermeld KB van 29 juli 1970.

86 Organisatieschema

Dienst Enquêtes - Service d'enquêtes238

[d)] Diensten voor Programmatie van het Wetenschapsbeleid - Services de programmation de la politique scientifique239

Permanente Commissie voor de Openbare Aannemingen - Commission permanente des marchés publics240

Commissie voor de Nationale Vraagstukken inzake Verdediging Commission pour les problèmes nationaux de défense241 Secretariaat - Secrétariat

II. Diensten geplaatst onder het gezag van de minister van Binnenlandse Zaken en van het Openbaar Ambt - Services placés sous l'autorité du Ministre de I'Intérieur et de la Fonction publique242

a) Vast Secretariaat voor de Werving van het Rijkspersoneel - Secrétariat permanent de recrutement du personnel de l'État

b) Dienst van Algemeen Bestuur - Service d'administration générale

c) Dienst van de Algemene Stagemeester - Service du maître général des stages243 Algemene Dienst - Service général Franse Afdeling - Section française Vlaamse Afdeling - Section flamande

Stagecommissie - Commission des stages244

238 Dienst voor Geschillen en Bijzonder Toezicht (3 bureaus) (zie organogram 28 november 1958 - 27 september 1960) en Diensten Enquêtes en Toezicht op Werken en Leveringen werden niet langer vermeld in An. adm. 1963 (p. 76-77). Immers, het KB van 16 januari 1963 houdende vaststelling van het organiek personeelskader van het HCT (B.S., 26 januari 1963) onderscheidde vanaf juli 1962 1. Dienst "Enquêtes' - Service "enquêtes", a) Algemene Enquêtes - Enquêtes générales, b) Financiële Enquêtes - Enquêtes financières, c) Enquêtes "Werken" - Enquêtes 'travaux’ en 2. Administratieve Dienst - Service administratif (in An. adm. pas vermeld vanaf 1977, p. 84). An. adm. 1972/1973, p. 77 vermeldde bovendien een bijkomende dienst: Financiële en Bijzondere Enquêtes - Enquêtes financières et spéciales. Het KB van 10 december 1974 houdende vaststelling van de personeelsformatie van de aan het HCT verbonden administratie (B.S., 4 februari 1975) onderscheidde vanaf november 1974 binnen de Dienst "Enquêtes": a) Algemene, Financiële en Bijzondere Enquêtes, b) Enquêtes "Werken" (An. adm. 1977 (p. 84)-1978). Anno 1977 was de dienst enquêtes in 3 afdelingen onderverdeeld: a) Algemene Enquêtes, b) Financiële Enquêtes en c) Enquêtes Werken en Leveringen. Delforge G., De diensten van de Eerste Minister in België, Brussel (Algemene Directie voor Selectie en Vorming), 1977, p. 34. 239 Bij KB van 23 september 1968 houdende statuut van de voorzitter van de Nationale Raad voor wetenschapsbeleid, van de secretaris-generaal en van het personeel van de DPWB en tot wijziging van het KB van 16 september 1959 (B.S., 27 september 1968) onder het gezag van de EM geplaatst; voordien hingen deze diensten af van de Nationale Raad voor Wetenschapsbeleid. De Diensten worden vermeld in An. adm. sinds jaargang 1969 (p. 50), de Raad (met Bureau) werd eerder vermeld sinds jaargang 1961 (p. 114). 240 Opgericht bij KB van 14 december 1960 tot instelling van de Permanente Commissie voor de Openbare Aannemingen (B.S., 30 december 1960), met uitwerking vanaf 28 april 1959. Vermeld in An. adm. vanaf jg. 1963 (p. 75) (na de Dienst Studie en Economische Coördinatie); vanaf An. adm. 1972/73, p. 75: Commissie voor de Overheidsopdrachten. 241 Vermeld in An. adm. 1969, p. 52. Het Secretariaat wordt voor het laatst vermeld in jaargang 1975/1976, p. 84. Vanaf 1977, p. 85: rubricering zoals weergegeven in volgend organogram. 242 Minister benoemd bij KB van 25 april 1961 (B.S., 27 april 1961). De woorden "Minister van Binnenlandse Zaken en van het Openbaar Ambt", voorkomend in het KB van 2 mei 1961, werden bij KB van 26 augustus 1966 (B.S., 15 september 1966) vervangen door "Minister-Staatssecretaris voor het Openbaar Ambt en voor het Toerisme" bij KB van 19 maart 1966 inzake benoemingen van ministers (B.S., 22 maart 1966). 243 Opgericht op 1 november 1961 bij KB van 13 december 1961 (B. S., 6 januari 1962) (cf. An. adm. 1962, p. 77). Bij KB van 12 december 1963 op 1 november 1963 opgenomen in de Algemene Directie voor Selectie en Vorming - Direction générale de la sélection et de la formation die bij dit besluit werd ingesteld (B.S., 10 januari 1964) (cf. An. adm. 1963, p. 81). KB van 2 mei 1961, aangevuld bij voornoemd besluit van december 1961) en waaraan zijn bevoegdheden werden overgedragen (art. 5). 244 Vermeld vanaf An. adm. 1970/1971, p. 63.

87 Organisatieschema

Vast Comité ter Bevordering van de Vorming der Personeelsleden van de Openbare Diensten - Comité permanent chargé de promouvoir la formation des agents des services publies245

245 Vermeld vanaf An. adm. 1970/1971, p. 63.

88 Organisatieschema

246 8. Periode 1 april 1979 - 30 september 1984

Kabinet van de EM - Cabinet du PM247 Secretaris van de Kabinetsraad - Secrétaire du conseil de cabinet Kabinet voor Algemeen Beleid - Cabinet de politique générale Sociaal-Economisch Kabinet - Cabinet économique et social Status van de Vrouw - Statut de la femme Secretariaten - Secrétariats Oostkantons - Cantons de l’Est Onderwijsproblemen - Problèmes d'enseignement

I. Diensten die ressorteren onder de autoriteit van de EM - Services placés sous l'autorité du PM

Bestuur van de Kanselarij - Administration de la chancellerie

Logistiek Bestuur - Administration logistique Afdeling Overheidsopdrachten - Section des Marchés publics Commissie voor de Overheidsopdrachten - Commission des marchés publics

Hoog Comité van Toezicht - Comité supérieur de contrôle A. College - Collège B. Administratie - Administration 1. Administratieve Dienst - Service administratif 2. Dienst "Enquêtes" - Service "Enquêtes" a) Algemene, Financiële en Bijzondere Enquêtes - Enquêtes générales, financières et spéciales b) Enquêtes Werken - Enquêtes Travaux

Commissie voor de Nationale Vraagstukken inzake Verdediging - Commission pour les 248 problèmes nationaux de défense Div. Handhaving van de Regeringsactie - Maintien de l'action du gouvernement Div. Civiele Bescherming en Veiligheid - Protection civile et sécurité Div. Economische Mobilisatie - Mobilisation économique Div. Burgerlijke-Militaire Samenwerking - Coopération civile-militaire Juridische Sectie - Section juridique Administratieve Sectie - Section administrative

246 Op basis van het KB van 1 maart 1979 tot wijziging van het KB van 4 april 1972 houdende omschrijving van de bevoegdheid van de aan de EM toegevoegde Staatssecretarissen en van het KB van 4 februari 1977 houdende vaststelling van de bevoegdheden, in de DEM, van de Ministers van Openbaar Ambt en van Wetenschapsbeleid (B.S., 8 maart 1979) An. adrn. 1979/1980 - 1983/1984. 247 De Secretaris van de Kabinetsraad wordt voor het eerst vermeld in An. adm. 1979/1980, p. 80. An. adm. 1980/1981, p. 81 en volgende jaargangen maken geen melding van Oostkantons, noch van Onderwijsproblemen. Secretariaten wordt niet meer vermeld sinds An. adm. 1982/1983, p. 84. "Status van de Vrouw" wordt enkel in jaargang 1982/1983 vermeld. Vanaf An. adm. 1983/1984, p. 85 worden het Kabinet voor Algemeen Beleid en het Sociaal-Economisch Kabinet gegroepeerd onder de noemer Kabinet van de EM. De Secretaris van de Kabinetsraad wordt rechtstreeks onder de EM vermeld. 248 Bevat vier divisies. Niet meer vermeld in An. adm. 1983/1984.

89 Organisatieschema

[II. Diensten die ressorteren onder de autoriteit van de minister van Wetenschapsbeleid] 249

Diensten voor Programmatie van het Wetenschapsbeleid - Services de programmation de la politique scientifique

Nationale Raad voor Wetenschapsbeleid - Conseil national de la politique scientiflque Bureau - Bureau

III. Diensten die ressorteren onder de autoriteit van de minister van Openbaar Ambt - Services placés sous l'autorité du Ministre de la Fonction publique

Vast Wervingssecretariaat - Secrétariat permanent au recrutement

Dienst van Algemeen Bestuur - Service d'administration générale

Algemene Directie voor Selectie en Vorming - Direction générale de la sélection et de la formation

Stagecommissie - Commission des stages

Vast Comité ter Bevordering van de Vorming der Personeelsleden van de Openbare Diensten - Comité permanent chargé de promouvoir la formation des agents des services publics

249 An. adm. 1979/1980 - 1983/1984 onderscheiden geen dergelijke hoofding maar brengen de Diensten en de Raad onder bij Diensten die ressorteren onder de autoriteit van de EM.

90 Organisatieschema

9. Periode 1 oktober 1984 - 23 januari 1990250

Secretaris van de Kabinetsraad/ Ministerraad - Secrétaire du conseil de cabinet/ du conseil des ministres

Kabinet van de EM - Cabinet du PM Kabinet voor Algemeen Beleid - Cabinet de politique générale Sociaal-Economisch Kabinet - Cabinet économique et social Cel Onderwijs - Cellule Enseignement251

I. Diensten geplaatst onder het gezag van de EM - Services placés sous l'autorité du PM

Bestuur van de Kanselarij - Administration de la Chancellerie252 Secretariaat van de Ministerraad - Secrétariat du Conseil des Ministres Secretariaat van de Ministeriële Comités (en van het Overlegcomité) - Secrétariat des Comités ministériels (et du Comité de Concertation) Studiedienst - Service d’études Dienst van het informatiesysteem ‘Bistel’ - Service du système d’information ‘Bistel’ Dienst Geschillen - Service du Contentieux

Logistiek Bestuur - Administration logistique Dienst van Begroting en Boekhouding (en Economaat) - Service du Budget et de la Comptabilité (et Economat) Personeelsdienst - Service du personnel Dienst Overheidsopdrachten - Service des Marchés publics Vertaaldienst - Service de traduction

Vast Secretariaat voor Werving van het Rijkspersoneel - Secrétariat permanent de recrutement du personnel de l’État253

Bestuur van het Hoog Comité van Toezicht - Administration du Comité supérieur de contrôle254 1. Dienst Enquêtes - Service d'enquêtes a) Afdeling voor Algemene, Financiële en Bijzondere Enquêtes - Section des enquêtes générales, financières et spéciales b) Afdeling voor Enquêtes inzake Werken, Leveringen en Diensten - Section des enquêtes en matière de travaux, de fournitures et de services 2. Administratieve Dienst - Service administratif

Diensten van de Vaste Nationale Cultuurpactcommissie - Services de la Commission nationale permanente du Pacte culturel 255

250 Op basis van het KB van 25 september 1984 tot regeling van de uitoefening van het ministerieel gezag wat de DEM betreft (B.S., 28 september 1984), An. adm. 1984/1985 - 1987/1988 en GM 1984/1985 - 1989. 251 An. adm. 1987/1988, 1, p. 108. 252 Canneel A. Le Premier Ministre, Ses cabinets et ses services administratifs, in Cahiers Constitutionnels, Centre d'Études constitutionnelles et administratives, Louvain-la-Neuve, 1987, p. 108. Over de interne organisatie bij de ‘centrale diensten’ van de EM worden we nauwelijks ingelicht. Canneel schets de interne onderverdeling bij het Bestuur van de Kanselarij en het Logistiek bestuur eind maart 1987. 253 GM 1984/1985, p. 214 groepeert het VWS, samen met de ADSV, onder de noemer Diensten welke ressorteren onder de autoriteit van de Minister van Openbaar Ambt. In de volgende afleveringen, namelijk GM 1986 - 1989 worden beiden onder het gezag van de EM geplaatst. Daarna verdwijnt de ADSV uit de organogrammen. De ADSV wordt niet meer vermeld sinds GM 1990, p. 209. 254 Organisatiestructuur van het Bestuur ontleend aan het KB van 2 augustus 1985 houdende vaststelling van de personeels- formatie van het Bestuur van het HCT (B.S., 31 augustus 1985) waarbij het KB van 10 december 1974 werd opgeheven en An. adm. 1984/1985 - 1987/1988 die het HCT vermelden met inbegrip van het College.

91 Organisatieschema

Bureau - Bureau Administratieve Diensten - Services administratifs

Directieraad van de DEM - Conseil de direction des Services du PM256

Commissie voor de Overheidsopdrachten - Commission des marchés publics257

II. Diensten geplaatst onder het gezag van de minister tot wiens bevoegdheid het Wetenschapsbeleid behoort - Services placés sous l'autorité du Ministre qui a la Politique scientifique dans ses attributions258

Diensten voor Programmatie van het Wetenschapsbeleid - Services de programmation de la politique scientifique

Nationale Raad voor Wetenschapsbeleid - Conseil national de la politique scientifique 259

Radio-Télévision belge de la communauté culturelle française (RTBF)260

Belgisches Rundfunk- und Fernsehzentrum. Sendungen in Deutscher Sprache (BRF)261

255 Opgericht bij KB van 28 december 1984 houdende organisatie van de diensten van de VNCPC (B.S., 11 januari 1985). Subniveaus ontleend aan An. adm. 1986 (p. 94) en volgende jaargangen die onder de noemer VNCPC niet enkel de administratie, zijnde de diensten bemand door ambtenaren-cultuurpactinspecteurs, maar ook de commissie zelf vermelden. 256 GM sinds jg. 1986, p. 215. 257 An. adm. 1984/85 (p. 90) - 1987/1988. 258 An. adm. 1984/1985 - 1987/1988 vermelden de Diensten en de Raad als ressorterend onder het gezag van de EM. Dit eveneens in tegenstelling tot de GM 1984/1985 - 1990 die de Diensten toewijzen aan de minister van Wetenschapsbeleid. 259 An. adm. 1984/1985 (p. 91) - 1987/1988. 260 GM 1984/1985, p. 215. 261 GM 1984/1985, p. 216 - 1990. Vanaf jaargang 1988 (p. 205) Belgisches Rundfunk- und Fernsehzentrum der Deutsch- sprachigen Gemeinschaft (BRF) genoemd.

92 Organisatieschema

10. Periode 24 januari 1990 - 30 juni 1997262

Kabinet van de EM - Cabinet du PM263 Cel Staatshervorming - Cellule réforme de l'état Kabinet voor Algemeen Beleid - Cabinet de politique générale Socio-economisch Kabinet - Cabinet économique et social Cel Buitenlands Beleid - Cellule politique extérieure Gemeenschappelijke Diensten - Services communs

I. Diensten welke ressorteren onder de autoriteit van de EM. / Diensten van de EM- Services placés sous l'autorité du PM / Services du PM264

Kanselarij van de EM - Chancellerie du PM 265 Secretariaat van de Ministerraad - Secrétariat du Conseil des Ministres Secretariaat van de nationale Ministeriële Comités - Secrétariat des Comités Ministériels nationaux (tot 1992) Secretariaat van het Overlegcomité Regering-Executieven Studiedienst - Service d’Etudes Dienst Bistel - Service Bistel266 Dienst Geschillen - Service du Contentieux Afdeling Overheidsopdrachten - Section des marchés publics Commissie voor de Overheidsopdrachten - Commission des marchés publics Secretariaat van de COC (sinds 1976)

Diensten van de Vaste Nationale Cultuurpactcommissie - Services de la Commission nationale (permanente) du pacte culturel

Hoog Comité van Toezicht - Comité supérieur de contrôle 267 Bestuur - Administration I. Directie - Direction II. Administratieve Dienst - Service administratif III. Dienst Enquétes - Service d'enquétes268 a) Algemene Sectie - Section générale b) Financiële Sectie - Section financière c) Sectie Verkeerswezen - Section des communications d) Sectie Overheidsopdrachten - Section des marchés publics269

Vast Wervingssecretariaat - Secrétariat permanent de recrutement270

Belgisches Rundfunk- und Fernsehzentrum der Deutschsprachigen Gemeinschaft BRF 271

262 Op basis van GM, 1990 - 1995. KB van 14 augustus 1989 houdende oprichting van de Kanselarij van de Eerste Minister (B.S., 24 januari 1990). 263 Andere kabinetten worden niet opgenomen. 264 Ook Besturen - Administrations genoemd. 265 Resultaat van hergroepering van Bestuur van de Kanselarij en Logistiek Bestuur op 24 januari 1990 bij hogervermeld KB van 14 augustus 1989. 266 GM 1994, p. 183 - 1995 eveneens vermeld onder de rubriek "Onder het gezag van de EM geplaatste besturen". 267 Het KB van 2 augustus 1985 werd opgeheven bij KB van 10 oktober 1990 tot vaststelling van de personeelsformatie van het bestuur van het HCT en betreffende de bevoegdheden van gerechtelijke politie (B.S., 19 oktober 1990). 268 In An. adm. 1994/1995 met Nederlandstalige en Franstalige afdeling. 269 Vanaf GM 1994 wordt het HCT onderverdeeld in een Bestuur - Administration enerzijds en een College - Collège ander- zijds, waarbij binnen het Bestuur worden onderscheiden: Directie - Direction, Dienst Enquêtes - Service d'enquêtes: a) Frans- talige Afdeling - Division francophone, b) Nederlandse Afdeling - Division néerlandophone, en Administratieve Dienst - Service administratif. 270 Het VWS wordt sinds GM 1991, p. 192. vermeld onder de rubriek "Onder het gezag van de EM geplaatste besturen". 271 GM, 1988, p. 205. Niet meer vermeld sinds GM, 1991, p. 192.

93 Organisatieschema

Koninklijk Commissariaat voor het Migrantenbeleid - Commissariat royal à la politique des immigrés / Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding - Centre pour l'égalité des chances et la lutte contre le racisme. 272

II. Diensten welke ressorteren onder de autoriteit van de minister van Wetenschapsbeleid - Services placés sous l'autorité du Ministre de la Politique scientifique

Diensten voor Programmatie van het Wetenschapsbeleid - Services de programmation de la politique scientifique 273

272 Wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding (B.S., 19 februari 1993). 273 DPWB/SPPS per 1 mei 1994 omgedoopt in Federale Diensten voor Wetenschappelijke, Technische en Culturele Aangele- genheden (DWTC) - Services fédéraux des affaires scientifiques, techniques et culturelles (SSTC).

94 Organisatieschema

11. Periode 1 juli 1997 - 17 mei 2002274

Kabinet van de EM - Cabinet du PM Cel Staatshervorming - Cellule réforme de l'état Kabinet voor Algemeen Beleid - Cabinet de politique générale Socio-economisch Kabinet - Cabinet économique et social Cel Buitenlands Beleid - Cellule politique extérieure Gemeenschappelijke Diensten - Services communs

I. Kanselarij van de EM - Chancellerie du PM

Algemene leiding Directeur-generaal Direction générale Directeur général

Personeelsdienst Begroting-comptabiliteit Service du personnel Budget-comptabilité

Vertaaldienst Economaat Service de traduction Economat

Vormingsdirecteurs Sociale dienst Directeurs de la formation Service social

Dienst Veiligheid Gezondheid, Verfraaiing Service Sécurité, Hygiène, Embellissement

Secretarie Ministerraad Studiedienst (Ministerraad en Overlegcomité Fedenet Dienst Syndicale zaken Dienst Overheidsopdrachten Dienst geschillen Secrétariat du Conseil des Ministres werking Regering) Commissie Milieutaksen Service des affaires syndicales Service des marchés publics Service du Contentieux Service d'études (Cons. des Ministres Comité de Concertation et fonctionnement du Gouvernement) Commission des écotaxes

II. Diensten van de Vaste Nationale Cultuurpactcommissie - Services de la Commission nationale permanente du Pacte culturel

274 Op basis van een intern organogram van DEM Kanselarij van de EM van 1 juli 1997, 1 januari 1998 en 1 januari 1999, bewaard bij stafdienst P&O.

95 Organisatieschema

12. Periode 17 mei 2002 - 12 juli 2003275

275 Op basis van een intern organogram van de Kanselarij van de EM, bewaard bij stafdienst P&O.

96 Organisatieschema

13. Periode 12 juli 2003 - 17 juli 2004276

276 Op basis van een intern organogram van de Kanselarij van de EM, bewaard bij stafdienst P&O.

97 Organisatieschema

14. Periode 17 juli 2004 - 15 april 2008277

277 Op basis van een intern organogram van de Kanselarij van de EM en FOD Kanselarij van de EM, Jaarverslag 2003-2005. Managementplan van de Kanselarij van de Eerste Minister, opgemaakt door voorzitter Wouter Gabriëls en goedgekeurd door de EM op 22 juli 2004.

98 Organisatieschema

99 Organisatieschema

15. Periode 16 april 2008 - 278

Eerste Minister Secretariaat

Minister van Binnenlandse Zaken

Minister voor Ondernemen Voorzitter van het Cel Algemene Beleidscoördinatie Beleidscel en Vereenvoudigen Directiecomité

B & B P & O ICT

Vertaaldienst

Secretariaat & Logistiek

Secretariaten en Overleg Coördinatie en Juridische Zaken Externe Communicatie

Ministerraad Studiedienst Ondersteuning en Coördinatie

Overlegcomité Overheidsopdrachten Creatie en Distributie

Syndicale Aangelegenheden Geschillen Communicatie van de Ministerraad

Inlichting en Veiligheid Protocol en Onderscheidingen Online

Offline

Internationaal Perscentrum

Commissie voor de Cultuurpact- Dienst voor Administratieve Federale culturele instellingen Schadeloosstelling van de Joodse commissie Gemeenschap Vereenvoudiging

278 Op basis van een intern organogram van de Kanselarij van de EM en FOD Kanselarij van de EM, Jaarverslag 2003-2005. Managementplan van de Kanselarij van de Eerste Minister, opgemaakt door voorzitter Wouter Gabriëls en goedgekeurd door de EM op 22 juli 2004.

100

III. BEVOEGDHEDEN EN ACTIVITEITEN VAN DE HUIDIGE ORGANISATIE279

1. Kerntaken

De FOD Kanselarij van de EM heeft als missie de inhoudelijke, administratieve, juridische, logistieke en communicatieve ondersteuning van de EM in het leiden en coördineren van het regeringsbeleid. Dit regeringsbeleid ligt vervat in het regeerakkoord dat de coalitiepartners bij de aanvang van de legis- latuur opstellen, en dat zich jaarlijks concretiseert in de federale beleidsverklaring en in de begroting van het volgende kalenderjaar.

De belangrijkste taken van de FOD Kanselarij van de EM vloeien voort uit deze missie. Op het inhoudelijke, administratieve en logistieke vlak staat de Kanselarij in voor de organisatie en de voorbereiding van de vergaderingen die verband houden met de besluitvorming van de regering en de samenwerking tussen de verschillende structuren van de federale Staat, namelijk de vergaderingen van het Kernkabinet, de Ministerraad, het Overlegcomité, het Comité A en het Sectorcornité I.

Ook bij de coördinatie van het regeringsbeleid tussen de verschillende ministers ondersteunt de FOD Kanselarij van de EM de EM op inhoudelijk vlak. Het accent ligt daarbij op de samenhang van het beleid en de toetsing aan het regeerprogramma. De FOD treedt daarbij op als het “zenuwcentrum” van een netwerk en behandelt de andere overheidsdiensten bij de beleidscoördinatie op een correcte en gelijkwaardige manier.

De FOD ondersteunt eveneens de EM op het communicatieve vlak: De FOD Kanselarij verstrekt informatie aan de burgers en de organisaties in België over de beleidsdaden van de regering en de FOD’s. Naast het bekend maken aan het beoogde doelpubliek van de beslissingen, die in de vergaderingen genomen worden, voert de FOD informatiecampagnes van algemeen belang zoals de promotie van België in het buitenland. Tenslotte staat ze de EM bij in de organisatie van grote evenementen, zoals de viering van tien jaar koningsschap en 175 jaar België.

Tenslotte ondersteunt de Kanselarij de EM ook op het juridische vlak, meer bepaald door het verlenen van juridisch advies, door de voorbereiding en de uitvoering van de reglementaire bevoegdheid van de EM op het gebied van overheidsopdrachten en door het verlenen van bijstand bij juridische geschillen. Deze kerntaken worden duidelijk weerspiegeld in het organigram van de FOD Kanselarij van de EM.

279 Tekst gebaseerd op en ontleend aan de Activiteitsverslagen van de FOD Kanselarij van de EM, brochure FOD Kanselarij van de Eerste Minister. Missie & taken, s.l., s.d.[2006] en www.belgium.be (14 februari 2008) met zoekpad Federale en programmatorische overheidsdiensten - FOD Kanselarij van de Eerste Minister - Werking of Missie.

101 Huidige organisatie

2. Beleidsuitvoerende organisatie

Het organogram weerspiegelt duidelijk de kerntaken. Binnen de FOD Kanselarij van de EM onder- scheiden zich de beleidsorganen, de beheersorganen en de operationele directies. De Kanselarij heeft ook enkele bijzondere missies en commissies in haar bevoegdheid. De Dienst voor administratieve vereenvoudiging maakt eveneens deel uit van de diensten van de Kanselarij. Hierna geven we toelichting bij de algemene werking van de verschillende directies en diensten.

2.1. BEHEERSORGANEN OF ‘HORIZONTALE’ DIRECTIES

2.1.1. Voorzitter van het Directiecomité

De Voorzitter van het Directiecomité is het hoofd van de FOD Kanselarij van de EM en verant- woordelijk voor het operationeel management. De uitgangspunten voor alle activiteiten van de diensten van de Kanselarij zijn het strategisch plan en de kalender van de Voorzitter. De Voorzitter stelt in samenspraak met de EM, de kalender van activiteiten vast. Deze kalender probeert alle te voorziene binnen- en buitenlandse activiteiten te plannen. Deze kalender vormt het referentiekader voor het regeringswerk maar wordt onder invloed van de omstandigheden voortdurend bijgesteld.

2.1.2. Het Directiecomité

Het directiecomité wordt voorgezeten door de voorzitter en is samengesteld uit de hoofden van de operationele diensten, de functionele directeurs van de stafdiensten en de directeur van de beleidscel. Het comité is belast met het beheer van de FOD overeenkomstig het strategisch plan van de voorzitter. Het comité formuleert tijdens geregelde vergaderingen alle nuttige voorstellen om de werking van de FOD te optimaliseren en verzekert de coördinatie tussen de diensten onderling.

Daarnaast vergadert het directiecomité op ad hoc basis voor dringende dossiers. Het is ook de taak van het directiecomité om het begrotingsontwerp voor te stellen en te waken over de uitvoering ervan.

2.1.3. Gemeenschappelijke stafdiensten

Gezien de beperkte omvang van de vier horizontale FOD’s, waaronder de Kanselarij, beslisten de voorzitters in 2003 om de stafdiensten zoveel mogelijk gemeenschappelijk te organiseren, vandaar de naam ‘shared services’. Deze nemen de opdrachten inzake Budget en Beheerscontrole, Personeel en Organisatie, en ICT ter harte voor elk van de vier organisaties. De stafdienst Interne Audit is nog in oprichting.

102 Huidige organisatie

2.1.3.1. Dienst Budget & Beheerscontrole (B&B)

De stafdienst Budget en Beheerscontrole “B&B” beheert het financieel proces binnen de FOD en is verantwoordelijk voor de hierbij horende interne controle en beheerscontrole. De B&B afdelingen binnen de 4 horizontale FOD’s, namelijk de Kanselarij, B&B, P&O en Fedict, worden geleid door één stafdirecteur (met standplaats in de Kanselarij).

De dienst ondersteunt het directiecomité en het lijnmanagement van de Kanselarij bij de financiële planning, bij de opvolging en de evaluatie ervan. De stafdienst stimuleert het gebruik van de begroting als planningsinstrument en als hulp bij de besluitvorming.

De taken van de dienst bestaan erin een begrotingsvoorstel uit te werken op basis van de strategische en operationele doelstellingen van de FOD en een boekhouding bij te houden. De stafdienst rapporteert naar het directiecomité over de evolutie van de begroting en de planning. B&B legt de jaarrekeningen neer en zorgt voor een evaluatie van de uitgevoerde begroting. Tevens staat de dienst in voor een beheerscontrole van de begrotingsprocessen.

Voor dagelijkse opdrachten onderhoudt de dienst geregelde contacten met de Inspectie van Financiën, de FOD Budget en Beheerscontrole, het Rekenhof en de Controleur van de Vastleggingen.

2.1.3.2. Dienst Personeel & Organisatie (P&O)

De stafdienst Personeel & Organisatie stippelt het personeelsbeleid uit. P&O staat in voor aanwervingen, evaluaties, bevorderingen, wedden, motivatie, persoonlijke ontwikkeling en verbetering van de arbeidsvoorwaarden. De stafdienst werkt de organieke structuren uit die noodzakelijk zijn voor de werking van de overheidsdienst: het personeelsplan, de taalkaders, de reglementering. P&O verzorgt ook het administratieve beheer van de personeelsdossiers en het secretariaat van het directiecomité en het basisoverlegcomité.

2.1.3.3. Dienst Informatie- en Communicatietechnologie (ICT)

Een ploeg van gespecialiseerde ICT’ers staat in voor de levering en het beheer van de ICT- infrastructuur, de veiligheid en bescherming ervan en de nodige procesondersteuning.

103 Huidige organisatie

2.1.4. Ondersteunende diensten

2.1.4.1. Vertaaldienst

De medewerkers van de Vertaaldienst staan in voor de vertalingen naar de drie landstalen en vaak wordt ook naar het Engels vertaald. Zij tolken ook tijdens de ministerraden, in de overlegcomités en in andere formele en informele vergaderingen. De teksten zijn zéér divers en lopen over heel wat vakgebieden.

2.1.4.2. Secretariaat & Logistiek

Secretariaat & Logistiek beheert de gebouwen en de technische installaties in Wetstraat 16 en 14 en in de Lambermontstraat 1, de Ambtswoning van de EM. De dienst beheert ook de perszaal en de vergaderzalen van de Kanselarij. Secretariaat & Logistiek verzorgt de aankopen van goederen en diensten en beheert de reprografie, het restaurant, het wagenpark, de onthaal - en koeriersdiensten, de schoonmaakploeg en het magazijn van de kantoorbenodigdheden. Bovendien controleert de dienst de samenstelling van de secretariaten en de beleidscellen van de leden van de federale regering, en ook de samenstelling van hun wagenpark.

2.2. OPERATIONELE OF ‘VERTICALE’ DIRECTIES

De drie vertikale directies nemen een belangrijk deel van de kerntaken van de Kanselarij waar, met name de directies Secretariaten en Overleg, Coördinatie en Juridische Zaken en Externe Communicatie.

2.2.1. De directie Secretariaten en Overleg

De directie Secretariaten en Overleg telt vier secretariaatsdiensten: de secretarie van de Ministerraad, de secretarie van het Overlegcomité, de secretarie van de syndicale onderhandelingscomités (Comité A en Sectorcomité I) en de secretarie van het Ministerieel Comité voor inlichting en Veiligheid.

2.2.1.1. Secretarie van de Ministerraad

Deze dienst verzorgt alle administratieve en logistieke activiteiten in verband met de vergaderingen van de wekelijkse Ministerraad en streeft naar een zo vlot mogelijke besluitvorming binnen de regering. Dit omvat het viseren van de ingediende dossiers, het opstellen en versturen van de agenda,

104 Huidige organisatie het organiseren van de vergadering en zo snel mogelijk de mededeling van de resultaten onder de vorm van notificaties.

2.2.1.2. Secretarie van het Overlegcomité

Het Overlegcomité is een ministeriële vergadering die is samengesteld uit ministers van de verschillende regeringen in ons land. Daar worden dossiers besproken die zowel de federale regering als de regeringen van de deelstaten aanbelangen in het kader van goed bestuur of het aftoetsen van verschillende bevoegdheden. Bij haar maandelijkse vergaderingen krijgt het Overlegcomité ondersteuning op administratief, logistiek en inhoudelijk vlak van deze secretarie. Dit omvat het viseren van de ingediende dossiers, het opstellen en versturen van de agenda, het organiseren van de vergadering en het zo snel mogelijk meedelen van de resultaten onder de vorm van notificaties.

2.2.1.3. Secretarie voor syndicale aangelegenheden

Deze dienst staat in voor het secretariaat van Comité A – het Gemeenschappelijk Comité voor alle overheidsdiensten – en van het Sectorcomité I ‘Algemeen Bestuur’. Beide comités zijn onderhandelingsorganen tussen de overheid en de representatieve vakbonden van haar personeel.

De Dienst Syndicale Aangelegenheden stelt ook personeel ter beschikking voor de administratieve en logistieke ondersteuning van twee onafhankelijke en autonome controlecommissies: de controlecommissie voor de representativiteit van de vakbonden in de overheidssector en de controlecommissie voor de vakbondspremies.

2.2.1.4. Secretarie van het Ministerieel Comité voor inlichting en veiligheid en van het College voor inlichting en veiligheid

Het Ministerieel Comité voor inlichting en veiligheid is een politiek orgaan dat het inlichtingenbeleid bepaalt. Het geeft advies over politieke en legislatieve initiatieven op het vlak van inlichtingen en veiligheid. De EM is voorzitter van het Comité, waarin ook de ministers van Binnenlandse Zaken, Justitie, Landsverdediging en Buitenlandse Zaken van ambtswege zetelen. Andere regeringsleden kunnen worden uitgenodigd of als permanent lid worden aangewezen. Het College voor inlichting en veiligheid is een administratief orgaan dat optreedt als tussenschakel tussen het Ministerieel Comité en de diensten die op het terrein het inlichtingenbeleid vorm moeten geven. De voorzitter van de Kanselarij is voorzitter van het College voor inlichting en veiligheid en kan het voorzitterschap delegeren aan de veiligheidsadviseur van de EM. De diensten van de

105 Huidige organisatie

Kanselarij nemen het secretariaat van dit College waar en doen de voorbereiding en de opvolging van de activiteiten voor het Ministerieel Comité voor inlichting en veiligheid.

2.2.2. Directie Coördinatie en Juridische Zaken

Onder deze directie ressorteren heel wat verschillende onderafdelingen met eigen specialisatie: de Studiedienst, de dienst Overheidsopdrachten, de dienst Geschillen, de dienst Protocol en Onderscheidingen, de dienst Institutionele Hervormingen.

2.2.2.1. Studiedienst

De Studiedienst biedt technische en juridische ondersteuning bij de voorbereiding, de coördinatie en de opvolging van regeringsprojecten. Verder volgt hij de parlementaire werkzaamheden op en coördineert hij de antwoorden op schriftelijke parlementaire vragen.

De dienst houdt zich ook bezig met de bevoegdheden en het statuut van de regeringsleden. Ambtenaren van de studiedienst vertegenwoordigen de EM - in overleg met de betrokken leden van de beleidscel en de cel algemene beleidscoördinatie - in een aantal werkgroepen, raden en commissies (bijvoorbeeld de Interministeriële Commissie voor Humanitair Recht (ICHR), de Internationale Conferentie van het Rode Kruis en de Roda Halve Maan, de Interdepartementale Commissie voor Duurzame Ontwikkeling).

2.2.2.2. Dienst Overheidsopdrachten

De Dienst Overheidsopdrachten staat in voor de voorbereiding, de coördinatie en de opvolging van de regels inzake overheidsopdrachten en in het bijzonder de omzetting van het Europees recht naar nationaal recht. De dienst neemt deel aan Europese vergaderingen inzake overheidsopdrachten en verzorgt het secretariaat van de federale raadgevende Commissie voor overheidsopdrachten. De EM en zijn medewerkers, maar ook derden kunnen er juridisch en technisch advies in verband met overheidsopdrachten krijgen.

2.2.2.3. Dienst Geschillen

De Dienst Geschillen coördineert de rechtsgang van de federale regering voor het Grondwettelijk Hof. Hij ontvangt en verdeelt onder de leden van de Ministerraad de documenten die het Grondwettelijk Hof naar de EM stuurt en verzorgt het secretariaat wat betreft de vrijwaring van de belangen van de Belgische Federale Staat voor dit rechtscollege. De dienst behandelt eveneens de beroepen tegen de

106 Huidige organisatie

EM voor andere rechtbanken en hoven, waarin de EM wordt betrokken, of verwijst ze door naar de ter zake bevoegde regeringsleden. De dienst beschikt over een ‘rechtskundige’ bibliotheek voor intern gebruik. De dienst bereidt een document (het “Bulletin”) voor dat de zaken voor het Grondwettelijk Hof oplijst. Dit Bulletin wordt wekelijks aan de Ministerraad ter goedkeuring voorgelegd.

2.2.2.4. Dienst Protocol & Onderscheidingen

De Dienst Protocol en Onderscheidingen beheert de lijst van de A-nummerplaten. Bovendien heeft hij een adviesbevoegdheid wat betreft de vaststelling van de orde van voorrang, de reglementering inzake burgerlijke eretekens en de reglementering inzake eervolle onderscheidingen. Aangezien de FOD Binnenlandse Zaken hoofdzakelijk bevoegd is voor de eerste reglementering en de FOD Buitenlandse Zaken voor de tweede reglementering, werkt genoemde Dienst nauw samen met deze departementen.

De dienst ontvangt en controleert alle dossiers inzake burgerlijke eretekens en eervolle onder- scheidingen die door de gemeenschappen en gewesten worden voorgelegd. Ook beantwoordt hij de aanvragen tot toekenning van een eervolle onderscheiding die door particulieren en verenigingen aan de EM worden gericht.

2.2.2.5. Dienst Institutionele Hervormingen

De Dienst Institutionele Hervormingen volgt de dossiers op inzake de overdracht van personeel en goederen van de Federale Staat naar de Gemeenschappen en Gewesten, behandelt vragen die de EM ontvangt inzake institutionele hervormingen en zorgt voor juridische ondersteuning bij de dossiers van het Overlegcomité waarvoor de Kanselarij het pilootdepartement is.

2.2.3. De directie Externe Communicatie

De Directie Externe Communicatie helpt de algemene communicatiestrategie van de federale overheid bepalen. De Kanselarij streeft naar een optimale informatieverstrekking aan de burgers en de organisaties van het land over de beleidsdaden van de regering en de FOD’s. Daarnaast promoot ze België in het buitenland. De Directie Externe Communicatie heeft 2 belangrijke opdrachten met name dienstverlening en kennisverspreiding met betrekking tot communicatie enerzijds en initiëren én uitvoeren van departementsoverschrijdende communicatieprojecten anderzijds. Zij richt zich bij de uitvoering van haar opdracht tot interne doelgroepen: de politieke woordvoerders en andere communicatieverantwoordelijken van de beleidsorganen; de communicatieverant-

107 Huidige organisatie woordelijken van de FOD’s en POD’s; de communicatieverantwoordelijken van Federale overheids- instellingen en organismen die afhangen van de FOD’s en POD’s; de Belgische ambassades in het buitenland (in samenwerking met de FOD Buitenlandse Zaken) én tot externe doelgroepen: de Belgische bevolking in haar geheel; doelgroepen binnen de Belgische bevolking; de binnen- en buitenlandse pers; de andere overheden in België in gemeenschappen & gewesten. De dienst leidt en stimuleert (samen met de Directie Interne Communicatie binnen P&O) het netwerk van federale communicatoren, namelijk de COMMnet, de COMMnetKern, en de COMMnetKernPortaal280. Op die manier wil men de federale communicatie-initiatieven beter op elkaar afstemmen en de slagkracht van de federale communicatie opvoeren.

2.2.3.1. Dienst Steun & Coördinatie

De dienst Ondersteuning en Coördinatie geeft administratieve en logistieke ondersteuning aan de directie bij haar communicatieprojecten. Er is een nauwe samenwerking met de dienst B&B voor wat het budgetbeheer betreft.

2.2.3.2. Dienst Creatie en Distributie

De Dienst Creatie en Distributie draagt bij tot de dienstverlening en kennisverspreiding in verband met communicatie aan interne doelgroepen (federale communicatiediensten) en initieert en coacht FOD- overschrijdende communicatieprojecten voor de burger. Ook de infoshop.be, die de burger informeert over België door middel van folders, brochures, referentiewerken, foto's of dvd's maakt deel uit van deze dienst.

2.2.3.3. Dienst Communicatie van de Ministerraad

De Dienst Communicatie van de Ministerraad is verantwoordelijk voor het informeren van de pers en dus indirect ook van de persdiensten van alle ministers, het grote publiek en de ondernemingen, over

280 Een overzicht van de overlegstructuren voor overheidscommunicatie: Visie en opdrachten externe communicatie. Gids voor de federale communicatoren, Brussel, 2004, p. 21-28 (Comm Collection, 8). Kernactiviteit van de drie vermelde overlegorganen zijn maandelijks bijeenkomsten die plaatsvinden onder het voorzitterschap van de directeur-generaal Interne Communicatie en van de algemeen directeur Externe Communicatie. De opdrachten zijn verschillend: COMMnetKern is de stuurgroep van het communicatiebeleid van de federale overheid met de verantwoordelijken van de verticale en horizontale communicatiediensten en laat zich in met de uitwisseling van ervaringen, de haalbaarheid van nieuwe initiatieven, de begeleiding van werkgroepen en de kennisoverdracht. COMMnet bestaat uit een hondertal ambtenaren die actief zijn in de federale communicatie. De opdracht ervan behelst het uitwisselen van ideeën, het toelichten van horizontale communicatieprojecten, het delen van best practices en getuigenissen van experts. COMMnetKernPortaal bestaat uit de verantwoordelijken van de communicatiediensten en / of de portaalverantwoordelijken, Fedict en de voorzitters van de redactiecomités en de verantwoordelijken van het portaalteam. De opdrachten waren de evaluatie van initiatieven tot uitbreiding van de inhoud, het levendig en actueel houden van de inhoud, de oriëntering van het internetcommunicatiebeleid, het onderhouden van de communicatie met andere diensten aangaande het portaal, de opvolging van de redactiecomités en het initiëren van “overschrijdende” acties. Structuur en werking werd goedgekeurd op de Ministerraad van 5 december 2003.

108 Huidige organisatie de beslissingen die de regering in de Ministerraad neemt. Deze dienst staat tevens in voor de archivering en de vlotte consulteerbaarheid van de beslissingen. De berichten worden verspreid via 4 kanalen: als persdossier tijdens de gebruikelijke vrijdagpers- conferentie; per e-mail naar een vaste database van journalisten en op de websites www.belgium.be en www.presscenter.org. De informatie in verband met beslissingen van de Ministerraad is er te consulteren op trefwoord sinds 1995.

2.2.3.4. Dienst Online

De Dienst Online werkt samen met Fedict een FOD overschrijdende werkorganisatie uit voor de federale portaalsite www.belgium.be de belangrijkste site voor overheidscommunicatie met de burger. In het kader daarvan geeft de dienst ondersteuning bij de creatie en productie van allerlei e-zines en reclamebanners die diensten en producten van de federale overheid aankondigen. De dienst opti- maliseert de online werkprocessen en de synergie tussen de federale overheden dankzij het invoeren van nieuwe technologieën (RSS, XML). Webcommunicatoren en webmasters binnen de federale instellingen kunnen op de dienst Online een beroep doen voor specifieke opleidingsprogramma’s.

2.2.3.5. Dienst Offline

De Dienst Offline adviseert over, beheert en coördineert informatiecampagnes van de federale overheid om de informatievraag en het informatieaanbod van de verschillende betrokkenen (overheid, burger, bedrijven, media) op elkaar af te stemmen en om te zetten naar een (kost)efficiënt communi- catiebeleid. Daarnaast onderneemt deze dienst ook acties om de kwaliteit en de professionalisering van de informatiecampagnes en van de ingezette middelen te verhogen. Zo zijn er raamovereenkomsten afgesloten met de koepelorganisaties van een groot aantal media. Centraal wordt rechtstreeks media- ruimte aangekocht bij radio- en tv-stations, dag- en weekbladen, in de periodieke pers en de reclamewereld. Samen met de andere federale overheidsdiensten voert de dienst offline creatieve campagnes over overheidsmaatregelen die het dagelijks leven in België beïnvloeden.

2.2.3.6. Internationaal Perscentrum in het Résidence Palace281

Het International Perscentrum in het Résidence Palace (RP-IPC) is een staatsdienst met afzonderlijk beheer en gehuisvest in Résidence Palace aan de Wetstraat 155. Het herbergt verschillende beroeps- organisaties van binnen- en buitenlandse pers. Het biedt nationale en internationale overheden, instanties en bedrijven een professioneel congrescentrum met alle faciliteiten voor audio-visuele ondersteuning en catering.

109 Huidige organisatie

2.3. DIENST VOOR ADMINISTRATIEVE VEREENVOUDIGING (DAV)282

De Dienst Administratieve Vereenvoudiging (DAV) ondersteunt het vereenvoudigingsbeleid van de regering en in het bijzonder van de Staatssecretaris voor de administratieve vereenvoudiging. De dienst heeft als belangrijkste opdracht maatregelen voor te stellen die de administratieve procedures en handelingen eenvoudiger en efficiënter maken voor de ondernemingen en burgers en de kosten, die daarmee gepaard gaan, beperken. Het omvat onder meer het herbekijken van regelgeving, het inzetten van informatie- en communicatietechnologie (e-government), het efficiënter organiseren van proce- dures, het beter informeren van burgers en ondernemingen. Problemen en suggesties van burgers en ondernemingen over administratieve rompslomp worden als input gebruikt voor het opstarten van nieuwe projecten. De DAV werkt samen met verschillende overheidsdiensten, bijvoorbeeld bij de juridische begeleiding en coördinatie van verschillende e-government projecten, zoals de Kruispuntbank van Ondernemingen en het DEUS-project (de elektronische unieke startersaangifte) om er maar enkele te noemen. De DAV ontwikkelt vereenvoudigingstools, zowel om de instroom van nieuwe administratieve lasten te beperken als om de bestaande administratieve lasten te verminderen. Sedert 1 oktober 2004 bijvoor- beeld moet bij ieder nieuw voorstel aan de Ministerraad een Kafka-test - een toets op administratieve lasten - bijgevoegd worden. Daarin moet ook aangegeven worden welke maatregelen werden genomen om de administratieve lasten voor ondernemingen en burgers maximaal te beperken.

2.4. COMMISSIES

2.4.1. Commissie voor Schadeloosstelling van de leden van de Joodse Gemeenschap van België283

De Commissie onderzoekt de aanvragen tot schadeloosstelling van de leden van de Joodse Gemeenschap van België voor hun goederen die werden geplunderd of achtergelaten tijdens de oorlog 1940-1945. Hiervoor beschikt zij over gegevens verzameld door de Studiecommissie en opgeslagen in de gegevensbank opgericht in uitvoering van de wet van 15 januari 1999. Concreet verricht de commissie intensief opzoekings- en verificatiewerk betreffende de aanvragen tot schadeloosstelling. Tegelijkertijd finaliseert de commissie de individuele dossiers en zorgt ze voor de administratieve afhandeling van de schadeloosstelling. De beslissingen van de commissie worden overgemaakt aan het

281 www.presscenter.org (15 februari 2008). 282 www.vereenvoudiging.be (15 februari 2008). 283 Voor meer informatie: www.combuysse.fgov.be (15 februari 2008).

110 Huidige organisatie

Bestuur van de Thesaurie dat de overeenkomstige bedragen vereffent ten last van een bij de Nationale Bank van België geopende rekening op naam van de Belgische Schatkist.

2.4.2. Administratieve diensten van de Vaste Nationale Cultuurpactcommissie (VNCPC)

Deze politiek samengestelde Commissie behandelt klachten tegen inbreuken op de cultuurpactwet en het cultuurpactdecreet. Alhoewel de VNCPC een Nederlandstalige, een Franstalige en een Duitstalige taalgroep telt, is zij toch een nationale commissie. Haar bevoegdheid strekt zich uit over het nationale grondgebied, alle leden nemen deel aan de beraadslagingen en aan de beslissingen voor zover ze stemgerechtigd zijn. De VNCPC is in eerste instantie een verzoeningsorgaan. Om de verzoening tussen de partijen te bewerkstelligen beschikt zij over een beperkt ambtenarenkorps, dat de onderzoeksprocedure uitvoert en de verzoeningsprocedure begeleidt. Indien geen verzoening mogelijk is, brengt de VNCPC een advies uit dat met redenen omkleed is en de bepalingen aanduidt die geschonden zijn. De commissie voegt hier gewoonlijk aanbevelingen aan toe voor de betrokken overheid en de voogdijoverheid om het betreffende advies te doen naleven. Deze procedure richt zich voornamelijk op het contacteren en horen van de partijen; het opzoeken van documenten; het verzamelen van de bewijsstukken en andere dossierelementen; het horen van getuigen; het uitwerken en begeleiden van verzoeningsoplossingen, het vertalen en voorleggen van de definitieve dossiers; het verder administratief afwikkelen van de dossiers.

2.5. BIJZONDERE MISSIES

De Kanselarij heeft een bijzondere verantwoordelijkheid ten aanzien van een aantal instellingen. Vanaf het begrotingsjaar 2004 hangen de biculturele instellingen af van de Kanselarij. Het gaat om de Koninklijke Muntschouwburg - De Munt, het Nationaal Orkest van België (NOB) en het Paleis voor Schone Kunsten (PSK) - Bozar. Vanaf het aantreden van de regering Verhofstadt III op 21 december 2007 behoort de voogdijbevoegdheid toe aan de minister van Binnenlandse Zaken. De Kanselarij blijft wel instaan voor de administratieve en budgettaire opvolging.

De Kanselarij staat in voor de administratieve en budgettaire opvolging en heeft een ondersteunende functie bij het beleid. De toegekende dotaties verzekeren immers de werking van deze cultuurtempels. De drie instellingen beschikken elk over een eigen Raad van bestuur, benoemd door de federale regering. De Raad van bestuur neemt alle belangrijke beslissingen. Een regeringscommissaris van elke taalrol houdt daar toezicht op.

111 Huidige organisatie

3. Beleidsvoorbereidende organisatie

3.1. EERSTE MINISTER

De EM beschikt over een Secretariaat, een Cel Algemene Beleidscoördinatie en een Beleidscel voor de realisatie van zijn beleid284.

3.1.1. Cel Algemene Beleidscoördinatie

Dit orgaan is de spil van de beleidscoördinatie van de regering. Zij moet zorgen voor een coherent regeringsbeleid van de diverse vakministers in de lijn van de regeringsverklaring. Via de werkgroepen beleidscoördinatie worden de dossiers inhoudelijk voorbereid voor besluitvorming binnen de kern of de Ministerraad. Deze cel moet nauw samenwerken met de directie Coördinatie en Juridische zaken die meer aandacht besteedt aan de institutionele, reglementaire en vormelijke aspecten van de beleidscoördinatie. Deze cel bestaat uit raadgevers en medewerkers die belast zijn met de coördinatie, de voorbereiding, de opvolging en de evaluatie van het regeringsbeleid.

3.1.2. Beleidscel

De beleidscel staat in voor de inhoudelijke ondersteuning van de EM op alle vlakken van het regeringsbeleid. De hoofdaccenten liggen op het sociaal-economisch beleid, internationale relaties en externe communicatie. Occasioneel wordt op een ad-hoc basis ondersteuning gegeven voor een specifiek dossier. De cel bestaat uit adviseurs die in nauw overleg met de beleidsuitvoerende diensten, waarvoor de EM bevoegd is, voorstellen uitwerken. In overleg met de voorzitter van het Directie- comité vervult de Beleidscel samen met het lijnmanagement de technische beleidsondersteuning, meer bepaald de voorbereiding van de dossiers voor de Ministerraad en de verdediging ervan op de ver- gaderingen van de Cel Algemene Beleidscoördinatie, de planning en de realisatie van de beleids- intenties en de ondersteuning van de EM in het Parlement.

3.2. STAATSSECRETARIS VOOR ADMINISTRATIEVE VEREENVOUDIGING

Sedert 12 juli 2003 is het Staatssecretariaat voor Administratieve Vereenvoudiging administratief en budgettair aangehecht aan de FOD Kanselarij van de EM. Voor het uitwerken van een beleid inzake administratieve vereenvoudiging beschikt de Staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging over een Beleidskern. Dit orgaan heeft een concrete opdracht: het verminderen van de bestaande

284 Pelgrims C., Sisyfusarbeid bij de afschaffing van de kabinetten, in Hondeghem A. en Depré R., De Copernicus hervorming in perspectief. Veranderingsmanagement in de federale overheid, Brugge, 2005, p. 153-162.

112 Huidige organisatie administratieve rompslomp voor burgers en ondernemers in hun contacten met de overheid en nieuwe lasten vermijden. Het federaal regeerakkoord voor Verhofstadt II in 2003 legde 12 vereenvoudigings- projecten voor burgers en ondernemingen vast, de zogenaamde ’XII Werken’. Daarnaast stelde hij samen met de voltallige federale regering een actieprogramma op dat ook bijkomende vereen- voudigingsprojecten identificeerde. Per kwartaal rapporteerde de staatssecretaris aan de Ministerraad over de vooruitgang.

Sinds het aantreden van de regering Leterme op 20 maart 2008 behoort de bevoegdheid inzake administratieve vereenvoudiging toe aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen.

113

ARCHIEFVORMING EN ARCHIEFBEHEER

I. ANALYSE VAN DE ARCHIEFVORMING

1. Drieledigheid

We onderscheiden grosso modo drie verschillende categorieën van archief bij de FOD Kanselarij van de EM. Een eerste categorie betreft de beleidsarchieven, die in feite het equivalent zijn van de vroegere kabinetsarchieven. Ze worden als privaatrechtelijk beschouwd en vallen als dusdanig buiten het bestek van deze archiefselectielijst. Toch zijn deze stukken niet zonder belang en verdienen ze extra aandacht285. Recent nam de Ministerraad het initiatief om het onoordeelkundig beheer - lees de vernietiging - van dit erfgoed te voorkomen286.

De beheersarchieven van de horizontale directies vormen de tweede categorie en handelen vooral over de organisatie en de werking van de FOD. In deze categorie vinden we in hoofdzaak archief- bescheiden van de administratieve en ondersteunende diensten. De horizontale directies bezitten trouwens geen ‘uniek’ karakter. Diensten zoals bijvoorbeeld Personeel & Organisatie of ICT vinden we immers ook terug in de organogrammen van de andere overheidsdiensten.

De derde categorie omvat de operationele archieven die voortvloeien uit de uitoefening van de kern- taken van de FOD. Ze handelen in hoofdzaak over de specifieke bevoegdheden van en de activiteiten eigen aan de instelling. In het geval van de FOD Kanselarij van de EM ligt hierbij het zwaartepunt bij de archieven van de overlegorganen en bij uitstek van de Ministerraad. De operationele archief- bescheiden bezitten doorgaans een uniek karakter en getuigen van de eigenheid van de instelling met een specifieke taakomschrijving.

Er dient op gewezen dat de scheiding tussen beheers- en operationele archieven in eerste instantie indicatief is. In de praktijk is deze scheiding niet altijd zo strict door te voeren. Zo beschikt de Directie Externe Communicatie met de cel Steun & Coördinatie en het Internationaal Perscentrum (IPC) over diensten met uitgesproken beheerskarakteristieken die teruggaan op de rechtsvoorgangers Inbel en FVD. Voor de commissies en de DAV is er eveneens sprake van “vermenging” van operationeel en

285 Brochure Algemeen Rijksarchief en het Rijksarchief in de Provinciën, Archieven van de beleidscellen en de secretariaten van de Federale Regering. Overdracht aan het Algemeen Rijksarchief en het Rijksarchief in de Provinciën. Ter attentie van de medewerkers van het Regeringslid. Richtlijnen voor de selectie, de beschrijving en de verpakking van hun archieven/ Praktische richlijnen voor het regeringslid en de medewerker verantwoordelijk voor de overdracht, Brussel, s.d. 286 Ministerraden van 25 april 2003 en 1 juni 2007 met notificatie van punt 22: … in geen geval mogen worden vernietigd. Deze archieven moeten, in de vorm en de toestand waarin ze werden opgebouwd en aangelegd, worden overgedragen aan hetzij het Algemeen Rijksarchief, hetzij aan een door de overheid erkend privaatrechtelijk archief- en/of documentatiecentrum.

115 Archiefvorming en archiefbeheer beheersarchief. In de archiefselectielijst is dit probleem verholpen door een onderscheid te maken tussen archiefbescheiden betreffende beheer en organisatie enerzijds en archiefbescheiden betreffende (operationele) activiteiten anderzijds.

2. In goede, geordende en toegankelijke staat?

Er is bij de FOD Kanselarij van de EM geen centrale archiefdienst actief. Elke dienst - of individu - staat in voor het beheer van zijn eigen archieven en hanteert - indien nodig - een eigen ordeningstelsel, dat vaak gegroeid is uit de dagelijkse praktijk. Een afzonderlijke bespreking van de archiefvorming in elke dienst lijkt me hier weinig aangewezen. Belangrijker lijkt het me een aantal algemene tendenzen en karakteristieken te duiden.

De sterke verspreiding van de archiefbescheiden maakt een -ruwe- schatting van de omvang van de archieven van de FOD Kanselarij van de EM tot een moeilijke oefening. Op basis van archief- inspecties in 1973, 1988 en begin jaren 1990, eigen toezichtsbezoeken en ramingen betreffende de jaarlijkse aangroei komen we met het nodige voorbehoud uit op circa 600 strekkende meter287. Zeker meer dan driekwart hiervan is jonger dan 30 jaar. Daarnaast droegen de DEM of de FOD Kanselarij van de EM tot op heden circa 300 strekkende meter achief over aan het Algemeen Rijksarchief, de archieven van het HCT en het VWS buiten beschouwing gelaten288.

Er gelden geen algemene archiefbeheersregels die van toepassing zijn op alle diensten van de FOD Kanselarij van de EM. Hierdoor is het moeilijk zich een algemeen beeld of overzicht te vormen van de toestand. Het ontbreken van een centrale sturing betekent dat iedere medewerker of dienst zijn archieven naar best vermogen beheert of tracht te beheren. Het verleden leert dat deze “blijk van vertrouwen” of “autonomie” in een aantal gevallen niet succesvol is geweest. Hierop komen we verder nog terug.

Het ontbreken van beheersregels impliceert een vrijheid van handelen die ingrijpende gevolgen kan hebben op de archiefvorming. Zo worden mailberichten door de stafdienst ICT niet als archief be- schouwd en gelden er terzake geen richtlijnen. De medewerkers beschikken met andere woorden over de individuele vrijheid om te bepalen wat ze al dan niet bewaren. Een gelijkaardige vrijheid van inter- pretatie of onduidelijkheid bestaat er voor de centrale registratie van ingekomen en uitgaande stukken. Alle ingekomen stukken worden ingeschreven in een register van de beleidscel. De registratie van deze archiefreeksen van het gemengde type “openbaar-privaat” in het kader van deze archiefselectielijst lag moeilijk aangezien de secretaris van de Voorzitter van het Directiecomité deze

287 Niemand op de Kanselarij kon deze cijfers bevestigen. 288 Zie bijlage 3.

116 Archiefvorming en archiefbeheer reeks strikt beschouwde als zijnde privaat archief289. Algemeen kan trouwens worden vastgesteld dat er bij de FOD Kanselarij van de EM een nauwere verwevenheid bestaat tussen beleidscel en administratie dan bij de andere departementen. Hierdoor verhoogt de kans op vermenging van privaat en openbaar archief en dit hypothekeert mogelijk het recht op de openbaarheid van bestuurs- documenten.

De afwezigheid van algemene beheersregels hangt eveneens nauw samen met het probleem van kennisoverdracht. Beslissingen of principes inzake archiefbeheer werden niet of onvoldoende op papier gezet en berusten vaak in het geheugen van één persoon. Dit leidt er immers toe dat met het vertrek van personeelsleden vaak ook de knowhow met betrekking tot de ordening of de procedures verdwijnt. Zo bijvoorbeeld konden bepaalde afkortingen aangebracht op ordners niet meer achterhaald worden. De enige persoon die het nog kon weten, had ondertussen de dienst verlaten en zat nu … ergens in het Midden-Oosten.

Niet alleen de individuele visie van de archiefverantwoordelijke speelt een rol maar ook de dis- continuïteit inzake organisatie. Het voortdurend wijzigen van de organisatie heeft ertoe geleid dat men van bepaalde archiefbescheiden het spoor bijster raakte. Vermoedelijk zijn deze in de meeste gevallen overgedragen aan andere ministeries. De opmaak van archiefselectielijsten voor de andere FOD’s of POD’s zal hier in de nabije toekomst ongetwijfeld klaarheid scheppen door de registratie van verspreid geraakte archiefreeksen290. Het blijft niettemin opvallend dat er in het kader van deze opdracht weinig archief van vóór de jaren 1960 kon teruggevonden worden. De wijziging van organisatie luidde vaak ook personeelsverschuivingen in wat dan weer de eerder aangehaalde kennisoverdracht bemoeilijkte. Concreet betekende dit dat de verantwoordelijke muteerde naar een andere overheidsdienst291. Even belangrijk was dat door deze ingreep de persoonlijke betrokkenheid bij een archief - vaak beschouwd als zijn of haar levenswerk - volledig verdween.

De archiefwet blijkt in de meeste diensten onvoldoende gekend te zijn. Toch tonen de personeelsleden een zekere voorzichtigheid in verband met het archiefbeheer. In de meeste diensten blijken de personeelsleden als “een goede huisvader of huismoeder” hun archiefbescheiden te bewaren en niets

289 Volgens de secretaris van de Voorzitter van het Directiecomité bestaat deze index uit 95% “entries” mbt de beleidscel van de Eerste Minister. De overige 5% bevat “entries” van zowel a) gemengde aard beleidscel/FOD Kanselarij en b) puur FOD Kanselarij. Mailbericht ontvangen op 21 september 2007. Er werd gevraagd deze vermenging te vermijden door afzonderlijke registers van correspondentie aan te leggen voor de beleidscel en de administratie. 290 De archieven van de Dienst van Algemeen Bestuur bevonden zich anno 1999 in het Rijksadministratief centrum in Brussel bij het ministerie van Ambtenarenzaken. Inspectieverslag van Marc Therry van 18 augustus 1999. 291 Verantwoordelijke van de klasseerdienst van de Kanselarij muteerde naar het Fonds van Arbeidsongevallen. Dit belette onder meer de uitwerking van een ordeningsplannen zoals er bijvoorbeeld één bestond voor het MCESC. Door herhaalde verhuisoperaties zou het ordeningsplan van het inmiddels aan het Algemeen Rijksarchief overgedragen MCESC trouwens grondig verstoord geraken. Therry M. Archiefinspectie en -selectie bij de Diensten van de Eerste Minister, in Inspecties en selectie. Handelingen van de studiedag gehouden te Brussel op 20 mei 1997, Brussel, 1998, p. 31 (Miscellanea archivistica studia, 107).

117 Archiefvorming en archiefbeheer met ‘archiefwaarde’ weg te gooien. Indien er in het verleden toch al vernietigingen plaatsvonden, werd verwezen naar relevante regelgeving, bijvoorbeeld het KB van 25 november 1952 houdende de vaststelling der termijnen waarna het in het Rekenhof neergelegd archief mag vernietigd worden292.

Het archiefmateriaal bevindt zich verspreid over drie locaties van de FOD Kanselarij: Wetstraat 14-16, Regentlaan (Infoshop) en Wetstraat 155 (IPC-Résidence Palace). De dynamische en semi-statische archieven bevinden zich meestal in de kantoren van de medewerkers. De afgesloten archieven worden vaak ondergebracht in aparte archiefruimtes. Dit gebeurt evenwel niet op een systematische wijze.

Wat de Wetstraat betreft, worden de archieven bewaard op verschillende plaatsen verspreid over het gebouw: in de kantoren en in hiervoor speciaal gereserveerde archiefruimten met “compactussen”, maar ook in kasten op de gangen, en in de kelders. De bewaring van de archieven in de kantoren en in de archiefruimten gebeurt in aanvaardbare tot uitstekende omstandigheden. Op de bovengrondse ver- diepingen beschikken de directies Secretariaten en Overleg en Coördinatie en Juridische zaken over volledig uitgeruste archiefruimtes met verrijdbare rekken die tegelijkertijd kunnen afgesloten worden.

Toch concentreert het afgesloten archief zich steeds meer in de kelders van het 18de-eeuwse gebouw in de Wetstraat 14-16. Deze kelders bieden voldoende ruimte en dit heeft ervoor gezorgd dat de archiefbescheiden van de verschillende diensten fysisch gescheiden zijn gebleven van elkaar. De stafdiensten P&O en B&B en de directies Secretariaten en Overleg beschikken over archiefruimtes in de kelder. De ruimte van B&B is voor iedereen toegankelijk, de andere ruimtes kunnen afgesloten worden. De gewelfde kelderruimtes in het gebouw van de Wetstaat 14-16 laten een sterke compartimentering van de ruimte toe. Een deel van deze “cellen” kunnen afgesloten worden met deuren. Naar stabiliteit stelt zich hier wellicht geen probleem hoewel de trillingen van de onder dit gebouw doorrijdende metrotoestellen voelbaar zijn. De bewaaromstandigheden in deze kelderruimtes zijn variabel maar in sommige gevallen minder geschikt. In verschillende “cellen” hangen er radiatoren die voor sterke temperatuurschommelingen kunnen zorgen. Sommige ruimtes geven een heel droge “indruk” terwijl in andere langs de straatkant de vochtigheid bijna vrij spel heeft. De temperatuur in deze kelderruimte is vrij stabiel maar de vochtigheid zou dus constant gecontroleerd moeten worden door meettoestellen. Belangrijkste minpunt is de beperkte mobiliteit in deze ruimtes door de aanwezigheid van trappen, lage plafonds in de gang, kleine deuren of de beperkte capaciteit van de liften. Een snelle ontruiming van deze ruimtes in geval van noodsituaties ligt bijgevolg niet voor de hand en lijkt ons zelfs uitgesloten. Tenslotte werd centraal tegen het plafond van de gangen in de kelder leidingen en kabels aangebracht die zich niet altijd in bekabelingsgoten bevinden. Deze

292 B.S., 6 december 1952.

118 Archiefvorming en archiefbeheer leidingen bevinden zich op geringe hoogte en kunnen de mobiliteit in sterke mate belemmeren. Om veiligheidsredenen werden in de gangen camera’s aangebracht.

De ingebruikname van de kelder als archiefruimte is een relatief recent gegeven. Dit kan afgeleid worden uit de bezoeken van archivarissen ter plaatse in 1988 en het begin van de jaren 1990. Volgens hen was de materiële verzorging van de archieven niet altijd optimaal te noemen, maar wel bevredigend293. Als gevolg van verbouwingswerken voor een nieuwe perszaal in de kelder stelde archiefinspecteur Marc Therry in 1992 vast dat de archieven daar onderhevig waren aan een vervuilende stofneerslag.

Vooral tijdens de jaren 1990 hebben de archiefbescheiden te lijden gehad onder voortdurende verhuisoperaties en interne reorganisaties. De zolder en bovenverdiepingen, waar zich “van oudsher” archieven bevonden, dienden omwille van stabiliteitsproblemen met het gebouw en omwille van een interne reorganisatie ontruimd te worden. Een deel van de archieven werd tijdelijk ondergebracht in een gebouw aan de Voorlopig Bewindstraat. Deze archieven werden nadien nog herhaaldelijk “verkast” afhankelijk van de behoefte aan ruimte. Het waren vooral deze herhaalde - bijna voortdurende - verhuisoperaties die jaren werk van ordening in een minimum van tijd tenietdeden. Hierbij zijn vermoedelijk ook archieven verloren gegaan en zeker niet de minste. Na al onze bezoeken in het kader van deze archiefselectielijst en een uitgebreide rondvraag moeten we tot de “bittere” conclusie komen dat circa 70 strekkende meter notulen, agenda's en vergaderstukken van het MCESC (en de rechtsvoorgangers?) spoorloos zijn. Het betreft hier een archiefreeks van het op één na belangrijkste nationale overlegorgaan tijdens de jaren 1960, 1970 en 1980, absoluut onmisbaar voor de nationale geschiedschrijving en als archiefbron van essentieel belang voor de sociaal-economische geschiedenis van België voor de periode 1960-1992294. In een algemeen inspectierapport van juni 1992 maakte archiefinspecteur Marc Therry melding dat de archieven van de Ministeriële Comités zich nog “in goede, geordende en toegankelijke staat” bevonden op de 3de en de 4de verdieping295.

Bij de toegankelijkheid van de archiefdocumenten kunnen een aantal niet onbelangrijke kant- tekeningen gemaakt worden. Inventarissen zijn niet beschikbaar. Voor het omvangrijke archief van de

293 J. van Orshoven legde de vinger aan de pols door te wijzen op het gebruik aan infrastructuur en het falende informatica- beleid. Hij zette zijn argumentatie kracht bij met de woorden van Wilfried Martens in een kranteninterview uit 1980 waarin hij zijn ongeloof uitdrukte “hoe ambachtelijk een regering haar beslissingen moet treffen en uitwerken”. Van Orshoven ver- wees ook naar het feit dat de DEM tot circa 1980 konden gebruik maken van de bibliotheek van het ministerie van Financiën in een aangrenzend gebouw. Na de verhuis restte er niets meer dan een kleine bibliotheek in de Wetstraat 16 waar zelfs internationale dagbladen als The Financial Times of de Frankfürter Allgemeine niet voorhanden waren wegens een gebrek aan middelen. Van Orshoven J., Centrale politieke structuren en werkwijzen in België, Brussel, 1981, p. 190-191 (Belgisch instituut voor bestuurswetenschappen. Publicaties, 1). 294 De thematische dossiers van het MCESC werden in oktober 2007 overgedragen aan het Algemeen Rijksarchief en aldus in veiligheid gebracht. 295 Dit was niet meer het geval in 2003 wanneer we tijdens een toezichtsbezoek de thematische dossiers van diverse ministeriële comités aantroffen in de kelder.

119 Archiefvorming en archiefbeheer

Ministerraad bestaat er wel een thematische classificatie in rubriek of dossiertype. Deze classificatie heeft in het verleden zeker haar nut bewezen maar lijkt steeds minder sluitend te zijn voor de huidige beslissingsprocessen296. Ik verwijs hierbij graag naar de omvang van het thema “programmawetten” waarvan de inhoud zo heterogeen is dat ze de indeling ondergraaft. Verder lijkt in het geval van zo belangrijke archieven als de voorbereidende dossiers van de Ministerraad en de Ministeriële Comités een dubbel klassement, met name zowel chronologisch als thematisch, geen overbodige luxe. Dit is in de praktijk het geval sinds de invoering van Regedoc op 1 september 1989 zodat men steeds kan terugvallen op de chronologische ordening onder elektronisch vorm. Voor het MCESC is het chronologisch klassement ondertussen zoek geraakt wat in de toekomst opzoekingswerk kan hypothekeren. De meeste overige seriële archieven worden ontsloten door databanken en steekkaartensystemen297.

We ondervonden meermaals dat ambtenaren zelf niet meer weten welke documenten waar bewaard worden. In een aantal gevallen werden de dossiers onverpakt overgebracht naar de kelder, waardoor het risico voor verlies of vermenging van documenten reëel is. De archieven van andere diensten zijn dan weer verpakt in opeengestapelde verhuisdozen, wat een vlotte raadpleging verhindert. Vaak gaat het om “erfenissen” van vertrekkende personeelsleden die in dozen zijn opgestapeld en waarvan de inhoud slechts ten dele of helemaal niet bekend is. Overigens worden de kelders niet alleen gebruikt voor de bewaring van archieven; zij dienen ook als cafetaria of als opbergplaats voor bijvoorbeeld oud kantoormeubilair.

Het archief van de FOD Kanselarij biedt een ruime verscheidenheid aan informatiedragers. De FOD Kanselarij werkt steeds minder met papieren dossiers, maar uiteraard treffen we in alle diensten nog papieren archieven aan. Toch berust de archiefvorming bij de meeste documenten nog steeds in hoofdzaak op papieren documenten. De directies, waar de diversiteit het sterkst aanwezig is, zijn ITC, de Directie Secretariaten en Overleg en de Directie Externe Communicatie. Deze laatste beschikt als rechtsopvolger van het vroegere Inbel en de FVD over een unieke collectie foto’s en beeldmateriaal. Bovendien bestaan de archieven ook uit promotiemateriaal gevormd of ontvangen in het kader van promotiecampagnes. Tenslotte is de Directie Externe Communicatie verantwoordelijk voor de portaalsite van de federale overheid. Dit verklaart eveneens de aanwezigheid van belangrijke digitale archieven.

De informatisering heeft zich eveneens sterk doorgezet bij de werking van de Ministerraad en de andere overlegorganen. Dit digitaliseringsproces startte in september 1989 wanneer Regedoc boven de

296 Men maakte gebruik van classificatielijsten, zeker vanaf 1956. Classificatietabellen ten gerieve van de Belgische openbare diensten, Brussel, 1956. De indeling van de decimale classificatie zou nadien nog wijzigen. 297 Zie archiefselectielijst.

120 Archiefvorming en archiefbeheer doopvont werd gehouden. Regedoc, een databank van de regeringsdocumenten, was louter een elek- tronische gegevensbank voor de dossiers die in de Ministerraad en het Overlegcomité behandeld werden. Alle documenten werden systematisch optisch ingelezen. Deze archiefdatabase kon gecon- sulteerd worden door een beperkte groep gebruikers binnen de toenmalige kabinetten en de toenmalige ministeries, de FOD’s en de Federale inspectie van Financiën. Vanaf 2002 maakt Regedoc het onderwerp uit van een belangrijk vernieuwingsproject dat streeft naar papierluw bestuur en de naam e- premier draagt. E-premier is een instrument dat zorgt voor de elektronische verdeling van agenda’s, voor het indienen van dossiers en voor het versturen van de notificaties. Anno 2006 werd het manuele tikwerk van de secretaries van de Ministerraad, het Overlegcomité, het Comité A, het Sectorcomité I en het College en Ministerieel Comité voor inlichting en veiligheid geïnformatiseerd. Dit heeft ertoe geleid dat zowel de aanmaak van de agenda’s als de opmaak van de notificaties op een geautomatiseerde wijze verlopen. De implementatie van dit nieuwe systeem impliceert grote ver- beteringen - ten opzichte van Regedoc - , voornamelijk op inhoudelijk vlak en qua toepassingsgebied. Het indienen van de dossiers, de verwerking en de archivering van de gegevens verlopen volledig elektronisch en op alle secretaries op een uniforme manier. Het toepassingsveld wordt uitgebreid tot de Gemeenschappen en de Gewesten voor het Overlegcomité, de representatieve vakorganisaties voor het Comité A en het Sectorcomité I en de organen en instellingen betrokken bij de werking van College en het Ministerieel Comité voor inlichting en veiligheid.

Hiermee wenst men een halt toe te roepen aan de indrukwekkende papiermassa gecreëerd door de overlegorganen. Tot voor de invoering van e-premier was er een lichte bestelwagen papier nodig om de documenten te verdelen. Het regeringslid dat een dossier wou inschrijven op de agenda van de Ministerraad richtte daartoe een aanvraag tot de Secretarie. Het dossier dat hij/zij indiende, bevatte een inleidende nota, het document waarover de Ministerraad moest beslissen en een aantal bijlagen van uiteenlopende aard. Deze stapel papier werd aan de Ministerraad voorgelegd in 65 identieke exemplaren. Op basis van die dossiers stelde de Secretarie een agenda op, die ze aan de kabinetten / beleidscellen bezorgde. Na de Ministerraad schreef de Secretarie de beslissingen neer in de vorm van een beknopte notificatie. Deze notificaties werden aan de regeringsleden en aan de voorzitters van de FOD’s overgemaakt.

Door deze evolutie inzake informatiestromen neemt de stafdienst ICT binnen de FOD Kanselarij een sleutelpositie in. De digitale archieven vinden we terug onder verschillende vormen: e-mails, documenten opgemaakt in tekstverwerkingsprogramma’s of echte digitale dossiers. De ontsluiting gebeurt steeds meer via elektronische databanken in plaats van registers, bijvoorbeeld bij briefwisseling.

121 Archiefvorming en archiefbeheer

De omschakeling van informatie op papier naar elektronische informatie belet niet dat er nog veel stukken betreffende de Ministerraad afgedrukt worden die her en der opduiken. Dit probleem stelt zich trouwens niet alleen voor de andere FOD’s maar ook voor de FOD Kanselarij zelf. De oorzaak hiervan is dat vele diensten betrokken zijn bij de werking ervan: ICT, Vertaaldienst, verschillende diensten van de directies Externe Communicatie en Juridische zaken. Een tweede groep van type-documenten die sterk verspreid zijn over de FOD betreft de boekhoudkundige en financiële stukken waarvan op vrij grote schaal schaduwarchieven worden aangelgd. De originelen berusten doorgaans bij de dienst Boekhouding en beheer. Niettemin leggen verschillende diensten ook reeksen aan met copies van deze verantwoordingsstukken.

Het tekort aan personeel voor de uitvoering van het archiefbeheer blijft een structureel probleem. Verschillende diensten beschikken niet over voldoende personeel om hun afgesloten archief op orde te brengen. Ze zijn vaak aangewezen op studenten om gedurende de zomermaanden orde op zaken te stellen in hun afgesloten archief.

We troffen in de FOD Kanselarij van de EM uitsluitend twintigste-eeuws archief aan. De overgrote meerderheid van de documenten dateert uit de tweede helft van de twintigste eeuw, en meer specifiek uit de jaren 1960 tot heden. Tijdens de voorbije decennia werden immers al een grote hoeveelheid archiefbescheiden van de FOD overgedragen aan het Algemeen Rijksarchief in uitvoering van de Archiefwet van 24 juni 1955 of aan de rechtsopvolgers in andere ministeries wanneer bepaalde diensten werden overgeheveld298. Archieven van de Ministerraad en de Ministeriële Comités werden de voorbije 4 jaar in massa overgedragen aan het Algemeen Rijksarchief ten gevolge van een reeks toezichtsbezoeken door ondergetekende in de periode 2005-2007. In totaal ging het om circa 200 strekkende meter. Voor een volledig overzicht van de neerleggingen van de FOD Kanselarij verwijzen we graag naar de bijlage299.

Verder willen we vermelden dat sommige personeelsleden vertelden dat ze (volledig) hun archief systematisch overmaken aan andere diensten zoals bijvoorbeeld de stafdienst B&B en als dusdanig geen of nauwelijks archiefbescheiden vormen of bezitten. Deze werkwijze en archiefvorming is vooral in gebruik bij de medewerkers die zich inlieten met de administratieve en budgettaire opvolging van de drie biculturele instellingen en het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding.

Na de woelige periode van de jaren 1990 valt er inzake archiefbeheer ondertussen ongetwijfeld beterschap vast te stellen. Positief is wel dat men zich in toenemende mate bewust is van de

298 Voor meer informatie, zie bijlagen 3 en Centraal Dossier van het Algemeen Rijksarchief te Brussel met betrekking tot de DEM. 299 Zie lijsten in bijlage 3, 4 en 5 met archiefbestanden die zich bevinden in het Algemeen Rijksarchief.

122 Archiefvorming en archiefbeheer problematiek van de archiefbewaring. In de nabije toekomst zal voor het archief met de thematische dossiers van de Ministerraad een aparte archiefruimte ingericht worden. Anno 2007 bestaan er immers plannen om de cafetaria in de kelder om te bouwen tot een volwaardige archiefruimte om er alle archieven van de Ministerraad en het Overlegcomité te centraliseren300. Deze archieven zaten tot voor enkele jaren verspreid over minstens vijf locaties. Op initiatief van de heer Paul Tourwé buigt de administratie zich momenteel over een eventuele plaatsing van verrijdbare rekken in de kelder met het oog op een maximalisatie van de opslagcapaciteit en een optimalisatie van de bewaring van de archiefdocumenten. Ten tweede verwijzen we graag naar de intensiteit van de overdrachten waarmee de statische archieven van de FOD Kanselarij worden overgedragen aan het Algemeen Rijksarchief. Getuige hiervan de grote hoeveelheid thematische dossiers van het archief van de Ministeriële Comités die begin oktober 2007 werden overgedragen aan het Algemeen Rijksarchief. Deze over- drachten zullen in de toekomst wellicht een zekere regelmaat kennen wat zou kunnen uitmonden in een planning voor bewerking en overbrenging301. Verder maakt het Algemeen Rijksarchief systematisch microfilms van de beknopte verslagen van de Ministerraad. Om de achterstanden inzake archiefbeheer weg te werken, worden jobstudenten - onder begeleiding - ingeschakeld. Qua materieel beheer worden er eveneens inspanningen geleverd en initiatieven genomen. Verschillende diensten beschikken over degelijke uitgeruste archiefruimtes met verrijdbare rekken. Belangrijk evenwel is dat het archiefbeheer in de toekomst gebeurt vanuit een globale visie, dit met een centrale aansturing. De positieve evolutie inzake archiefbeheer zou een bijkomende impuls kunnen krijgen indien per dienst archiefverantwoordelijken zouden aangesteld worden.

Het beheer en de archivering van digitale bestanden van de digitale archieven vormen wellicht de belangrijkste uitdaging in de (nabije) toekomst. De FOD Kanselarij beschikt op dit moment nog niet over een overkoepelende en coherente strategie voor de langetermijnbewaring van digitale kantoor- documenten en mailverkeer. Dit verklaart ook waarom in de archiefselectielijst enkel duidelijk identi- ficeerbare digitale archiefbescheiden opgenomen werden, zoals databanken en websites of belangrijke mailboxen van zogenaamde ‘decisionmakers’. De digitale kantoordocumenten worden op gedeelde netwerkschijven of op persoonlijke harde schijven bewaard, die soms met capaciteitsgebrek en occasionele crashes te kampen hebben. De mailberichten worden in de regel in de eigen persoonlijke mailbox bewaard, wat betekent dat deze informatie verloren gaat wanneer een personeelslid vertrekt of zijn mailbox “uitkuist”. Sommigen kopiëren belangrijke mailberichten in een MSWord-document waardoor onmisbare metadata verloren gaan. Het gevolg van dit alles is dat heel wat digitale docu- menten veiligheidshalve op papier afgedrukt worden, wat tot een explosieve aangroei van de papier- massa leidt. Een mogelijke oplossing voor deze problematiek is de invoering van digitale groeps- klassementen op de gedeelde netwerkschijven, met een gestructureerde mappenstructuur die het

300 Informatie met aanbevelingen betreffende de inrichting van archiefruimtes werd bezorgd aan de betrokkenen. 301 Voor de zomer van 2008 is er sprake van archiefbescheiden van het Overlegcomité Regering-Executieven.

123 Archiefvorming en archiefbeheer bestaande papieren ordeningsstelsel en/of de belangrijkste taken weerspiegelt en de creatie van digitale dossiers mogelijk maakt. Een andere, maar duurdere oplossing is de invoering van een aangekochte of een zelf ontwikkelde Records Management Applicatie. Mailberichten en hun bijlagen dienen in beide gevallen niet langer in het mailsysteem bewaard te worden, maar kunnen samen met de andere rele- vante digitale bestanden van het mailprogramma naar het desbetreffende digitale dossier geëxporteerd worden om er vervolgens bewaard worden302. Enkel de mails, ontvangen en verstuurd in uitvoering van de opdrachten, hebben een archiefwaarde en moeten in dit kader in het digitaal dossier opgenomen worden. Voor persoonlijke of louter informatieve e-mails is dit niet nodig aangezien ze na korte tijd vernietigd kunnen worden.

Volledigheidshalve dienen nog enkele aanverwante archiefbestanden met historisch waardevolle informatie over de FOD te worden vermeld. Het Algemeen Rijksarchief beschikt over andere particuliere archieven met gegevens over de instelling. Ik verwijs hierbij graag naar de “rijke” archiefbescheiden neergelegd door de verschillende premiers waaronder Wilfried Martens, Gaston Eyskens, Pierre Harmel of hun naaste medewerkers303. Niet alleen in de archieven van de premiers, maar ook in deze van vakministers hebben veel documenten betrekking op de DEM of de FOD Kanselarij. Luis Bernardo y Garcia, die zich bij het Algemeen Rijksarchief toelegt op het verwerven van kabinetsarchieven, raamt dat tweederde van deze archiefbescheiden te maken heeft met de voorbereiding van nota’s voor de Ministerraad of de Ministeriële Comités304. Dergelijke voorbereidende nota’s zijn ook vaak terug te vinden in de archieven van de ministeries of de overheidsdiensten. Een andere relevante bewaarplaats is het Archief van het Koninklijk Paleis voor onder meer de bescheiden van Joseph Pholien, kabinetschefs André Molitor of Louis Wodon of de relaties met het Staatshoofd305. Het Studie- en Documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij (SOMA) bezit archiefbescheiden betreffende de werking van de Ministerraad in Londen in de papieren van . Het archief van Buitenlandse Zaken bevat onder meer relevante informatie in verband met de toekenning van eretekens. Verder vermelden we de archieven bewaard in privaatrechtelijke instellingen zoals onder meer het KADOC in Leuven dat de archieven van de voormalige premiers Théodore Lefèvre (1946-1972), Gaston Eyskens, Mark Eyskens (1977- 1992) en Jean-Luc Dehaene (1964-1999) bewaard of het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven (AMVC) in Antwerpen waar zich het archief van Camille Huysmans bevindt. De archiefbescheiden van berusten bij het Liberaal archief in Gent. Het KADOC bezit trouwens ook nog andere relevante particuliere archieven zoals Jos Dupré, Andries Dequae, Paula

302 Zoals papieren brieven samen met andere documenten in één dossier bewaard worden. 303 Een lijst ervan vindt u in bijlage 4. 304 Mededeling van Luis Bernardo y Garcia. 305 Een onuitgegeven archievenoverzicht is in de leeszaal raadpleegbaar (Archief van het Koninklijk Paleis, Hertogsstraat 2, 1000 Brussel). Carton de Tournai F. en Janssens G., Inventaire des archives de Joseph Pholien (1884-1968), Brussel, 2004 (Archives des Palais royaux. Inventaires - Archief van het Koninklijk Paleis. Inventarissen, 4).

124 Archiefvorming en archiefbeheer

D’Hondt-Van Opdenbosch, Hendrik Heyman, Robert Houben, Raphaël Hulpiau of Paul-Willem Segers. Dit geldt eveneens voor het liberaal archief met onder meer het bestand van August De Winter. Aan Franstalige zijde heeft de afdeling Geschiedenis van de UCL in Louvain-la-Neuve archiefbestanden van Paul Van Zeeland, Jean Duvieusart of Paul-Henri Spaak in bewaring306. Verder vermelden we het archief van Léon Helbig de Balzac, één van de eerste secretarissen van de Ministerraad, bij de Archives du Monde Catholique (ARCA)307. Een verdere opsomming van al de relevante archiefstukken zou ons heel ver kunnen leiden. Ter illustratie hiervan: de Russische militaire staatsarchieven in Moskou bewaren dossiers betreffende Paul Van Zeeland308.

II. BESCHRIJVING VAN DE BELANGRIJKSTE ARCHIEFREEKSEN

We geven een overzicht van de belangrijkste en voornaamste archiefreeksen die aanwezig zijn in de FOD Kanselarij van de EM309.

1. Stafdienst B&B

Budgettaire en boekhoudkundige gegevens worden onder elektronische vorm ingebracht in het pro- gramma Cobra, oorspronkelijk ontworpen en aangemaakt door het Ministerie van Mobiliteit. Dit bevat de rubrieken codes, ontvangstartikelen, begroting, rechthebbende, vastleggingen, facturen, geldvoor- schotten, uitgaven door een gewone rekenplichtige, uitgaven door de CDU, ordonnanties en raad- plegingen. De uitgaven van het kabinet werden eveneens ingevoerd in deze gegevensbank.

2. Stafdienst Personeel en Organisatie

P&O bewaarde meerdere reeksen van personeelsdossiers. Hierbij werd een onderscheid gemaakt tussen het statuut van de personeelsleden, ook in de samenstelling van het dossier. De personeels- dossiers van statutaire personeelsleden zijn onderverdeeld in volgende mappen: aanwerving, wedde, toelagen/vergoedingen, bevordering, onderscheidingen, ziekte, Evaluatie/beoordeling/ ontwikkeling- cirkels, arbeidsongevallen en allerlei. Deze van contractuele personeelsleden zijn beknopter en onder- verdeeld in volgende mappen: aanwerving en contract, wedde, ziekte, arbeidsongevallen en allerlei. De personeelsdossiers van de kabinetsmedewerkers tenslotte bezitten geen onderverdeling. De stukken zijn chronologisch geordend.

306 Dubois S., Inventaire des papiers de Paul Van Zeeland (1893-1973), Louvain-la-Neuve, 1999. 307 Windels-Rosart F., Fonds Léon Helbig de Balzac (1892-1977), Brussel, 1985. 308 Namazova, A.S., Guide des documents relatifs à l'histoire de la Belgique conservés dans les archives des institutions publiques de Moscou, Moscou, 2004, p. 106. 309 Uitgebreide toelichting bij de voornaamste archiefreeksen. Zie de verwijzingen in het veld “opmerkingen” van de selectielijst.

125 Archiefvorming en archiefbeheer

3. Stafdienst ICT

ICT bezit dossiers inzake de bestelling en de aankoop van informaticamateriaal, dit met betrekking tot onder meer waarborg, fouten in facturatie, toewijzing of afspraken. Deze dossiers zijn geordend per aankoop en bevatten gunningsverslagen, opleveringsverslagen, prijsvragen (meestal per mail), be- stekken, offertes, bestelbonnen en contracten nota’s van de inspectie van Financiën en nota’s aan de Ministerraad waarvan de beslissingen terug te vinden zijn in Regedoc.

4. Directie Secretariaten en Overleg

Beslissingen van de Ministerraad worden opgenomen in notificaties. Van de vergaderingen wordt geen proces-verbaal opgemaakt, in de zin dat dit moet worden goedgekeurd op de volgende vergadering. Er wordt een beknopt verslag opgesteld dat wordt ondertekend door de secretaris van de Ministerraad. Het beknopt verslag van de Ministerraad wordt tegenwoordig opgemaakt in vijf exemplaren. Vroeger gebeurde dit in zes exemplaren, respectievelijk bestemd voor het Koninklijk Paleis, de Premier, de Secretaris, de Belgische goudvoorraad in Fort Knox (Verenigde Staten) tot 1980, de FOD Kanselarij en één reserveexemplaar, de zogenaamde “”. Het exemplaar bestemd voor de FOD Kanselarij wordt vanaf 1914 jaarlijks ingebonden in leder en bewaard op de FOD Kanselarij. Een kopie ervan op microfilm bevindt zich in het Algemeen Rijksarchief. Het exemplaar bestemd voor de Belgische goudvoorraad in Fort Knox bestond enkel op microfilm.

De dossiers inzake de voorbereiding van de Ministerraad worden opgemaakt in drie exemplaren en verpakt in respectievelijk gele, roze en groene omslagen. - Het gele dossier krijgt de premier mee in de Ministerraad - Het roze dossier krijgt de secretaris mee in de Ministerraad - Het groene dossier gaat niet mee in de vergadering en is bestemd voor de simultaanvertalers en nadien voor de secretarie. Er bestaat een hiërarchie in de dossiers: achtereenvolgens geel, roos en groen. Het gele dossier wordt beschouwd als het originele met door de minister ondertekende nota’s. Het gele en het roze zijn voor het overige quasi-identiek. Het gele en roze dossier bevatten de adviesnota’s van de (politieke) medewerkers, het groene dossier niet. Een dossier van de Ministerraad bevat een inleidende nota, de bestuurlijke acte (wetsontwerp, ontwerp van KB, overheidsopdrachten), alle stukken ter staving van het feit dat alle voorschriften inzake budgettaire en administratieve controle werden afgewerkt, de notificaties, het eventuele perscommuniqué en een aantal bijlagen van uiteenlopende aard die nuttig of belangrijk kunnen zijn ter stoffering van het dossier.

126 Archiefvorming en archiefbeheer

Alle dossiers keren na afloop van de Ministerraad terug naar de Secretarie en worden gearchiveerd voor de legislatuur: de gele blijven ad finitum, maar de roze en de groene dossiers krijgen op het einde van de legislatuur een ander bestemming. Gele omslagen worden thematisch gearchiveerd en geordend volgens rubriek (onderwerp of ‘dossier- type’) in het archief van de Ministerraad bij de FOD Kanselarij. De roze omslagen werden tot 1979 als “afscheidscadeau” meegegeven aan de scheidende premier. Sindsdien werden ze neergelegd bij het Algemeen Rijksarchief. De groene omslagen werden sedert de regering Dehaene II neergelegd bij een door de premier aan te wijzen instelling. Bij het verlaten van zijn ambt is het immers de gewoonte dat hij zijn persoonlijke dossiers aan de Ministerraad meeneemt ten persoonlijken titel. Dit kan, na een aantal jaren Eerste- Ministerschap een omvangrijke massa dossiers zijn. Mede daarom hebben de meeste gewezen premiers (of hun erven) in het verleden hun persoonlijk archief in bewaring gegeven bij het Algemeen Rijksarchief of een privaatrechtelijke instelling.

Bijna alle persoonlijke archieven betreffende de Ministerraad en de beknopte verslagen sedert 1916 berusten bij het Algemeen Rijksarchief. In principe zijn ze niet raadpleegbaar aangezien de archiefwet terzake een termijn van 100 jaar voorschrijft. In de praktijk zijn de beknopte verslagen van de Ministerraad toegankelijk na 50 jaar, per schijf van 10 jaar, dit op basis van een overeenkomst die afgesloten werd tussen het Kabinet van de Koning, de Kanselarij en het Algemeen Rijksarchief.

Sinds 1989 zijn de voorbereidende dossiers van de Ministerraad en het Overlegcomité ook beschik- baar onder elektronische vorm in het programma Regedoc. Regedoc evolueerde van een archiefdata- base naar een interactief online-werkinstrument. De elektronische archivering van sommige dossiers, die in de beginjaren gebeurde, kan kwaliteitsgebreken vertonen. Regedoc bevat de agenda’s van de Ministerraad, de erbij horende dossiers, en hun documenten en de notificaties van de Ministerraad. Deze dossiers worden ter beschikking gesteld van de regeringsleden (3 toegangen per beleidscel) en van de voorzitters van de FOD’s (10 toegangen per ministerie of FOD). Regedoc zal in de nabije toekomst opgevolgd worden door e-premier.

Aan de voorbereidende dossiers van de Ministerraad onder Regedoc wordt een archiefnummer toege- kend dat aanvankelijk - tot 1999 - bestond uit 12 posities en sinds 2000 14 posities kent: (**)**(jaartal) *(vergadertype) **(indienerscode) ***(rubriek/dossiertype) . *** (volgnummer), bijvoorbeeld 99 A 01 100 . 001 of 2001 A 01 100 . 001. Het vergadertype voor de Ministerraad wordt aangeduid met de code A. Voorbeelden van rubrieken zijn economie, kinderbijslagen of arbeidsongevallen; voorbeelden van dossiertypes: overheidsopdrachten (130); beraadslagingen (420).

127 Archiefvorming en archiefbeheer

Dossiers inzake de samenstelling van de regering, geordend per regering (1918-heden). Deze dossiers bevatten besluiten betreffende benoeming en ontslag, eedaflegging, hiërarchie van de ministers, ministeriële verklaring en discussie in het parlement, protocollen betreffende gedeelde bevoegdheden, regeringsmededelingen en diversen. De originelen van de besluiten werden tot voor kort gearchiveerd bij de FOD Justitie, maar worden thans bewaard op de FOD Kanselarij.

5. Directie Coördinatie en Juridische Zaken

De Dienst overheidsopdrachten opent specifieke dossiers inzake overheidsopdrachten. Deze dossiers bevatten originelen van Koninklijke en Ministeriële besluiten, notulen van de voorbereidende vergaderingen, adviezen van de Inspectie van Financiën, nota’s aan de Ministerraad, adviezen van de Raad van State, circulaires,…

6. Directie Externe Communicatie

De Directeur-generaal bezit een uitgebreid dossier inzake de vieringen van het 175-jarig bestaan van België en 25 jaar federalisme. Het betreft hoofdzakelijk archiefbescheiden uit de periode 2004-2006 met diverse redactionele vormen: overeenkomsten met Gemeenschappen en Gewesten, programma’s, stukken betreffende de peterschapscomités, notulen van het Beheerscomité, steekkaarten en briefwisseling per project en per thema, briefwisseling met grafische scholen betreffende het ontwerp van het logo, stukken betreffende publiek-private samenwerking en persoonlijke aantekeningen. Dit dossier is uniek want er zijn geen gegevens terzake beschikbaar in het klassement van de Ministerraad. Sommige stukken zijn afgedwaald of gekopieerd. De uitvoering van het dossier berustte immers ook bij de Cel Steun & Coördinatie (rekenplichtige) of de diensten Offline (campagnes) en Online (website).

De Dienst Creatie en Distributie en meer bepaald de Infoshop verzorgt de bewaring van de publicaties van de (Algemene) Directie Externe Communicatie en de rechtsvoorgangers Inbel en FVD. Deze publicaties worden meestal in 3 exemplaren bewaard in een chronologisch klassement in de kelder van de Regentlaan 54. Er bestaat een toegang via twee spreadsheets (in Excel), met name één voor Inbel en FVD voor de periode 1962-2002; één voor de (Algemene) Directie Externe Communicatie vanaf 2003. Sommige publicaties bevinden zich in het Wettelijk Depot van de Koninklijke Bibliotheek van België, andere dan weer niet. Publicaties van de rechtsvoorganger Inforcongo werden geschonken aan het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika (KMMA) in Tervuren.

De infoshop beheert verder een unieke reeks zwart-witfoto’s en kleurendia’s betreffende aspecten van België (1962-1980). Beide collecties zijn het resultaat van de opdrachten gegeven aan fotografen om

128 Archiefvorming en archiefbeheer reportages over België te maken. De zwart-witfoto’s zijn thematisch geordend volgens rubriek (numeriek stelsel). Het betreft circa 10.000 foto’s met formaat 18 x 24 cm. Eén exemplaar van iedere zwart-wit foto werd ter inzage geklasseerd in blauwe geplastificeerde ringmappen. Afdrukken van deze foto’s vinden we terug in de zogenaamde fichefardes. Het betreft hier een klassement van grijze fichefardes per foto. De fichefardes dragen een uniek nummer (rubrieknummer. Onderrubrieknummer / volgnummer) en bevatten een beperkte voorraad van foto’s en identificatiegegevens (onderwerp, jaartal van opname, naam van fotograaf of agentschap). De directie Externe Communicatie is de auteursrechterlijke eigenaar van de foto’s omdat ze beschikken over de negatieven. De foto’s in de fardes met rode markering zijn eigendom van het Museum van de Dynastie.

Aan het klassement met de grijze fichefardes van zwart-witfoto’s uit de periode 1962-1980 werden recent nog rode fichefardes toegevoegd. Deze rode fichefardes bevatten 500 geselecteerde foto’s voor de CD-rom uit de periode 2000-2002.

Er is een toegang op deze collectie via steekkaarten met verwijzing naar geografische omschrijving, alfabetisch geordend. De kleur van de fiche geeft de rubriek weer. Daarnaast bestaan er ook steekkaarten met persoonsnamen, alfabetisch geordend.

Naast de zwartwitfoto’s bezit de infoshop een rijke collectie kleurendia’s (ektachromen) betreffende aspecten van België. Het betreft circa 2000 afbeeldingen gemaakt tussen 1962-1980. De dia’s zijn thematisch geordend volgens rubriek - numeriek stelsel -, zoals de hogervermelde zwart-witfoto’s. De ontsluiting verloopt via het steekkaartensysteem voor fichefardes met verwijzing naar geografische omschrijving, alfabetisch geordend. Veel van deze originele dia’s zijn mogelijk verkleurd en hierdoor wellicht nog weinig bruikbaar.

De Infoshop beschikt eveneens over een collectie foto’s betreffende aspecten van België gemaakt door Dimitri Ardelean, fotograaf in dienst van Inbel (1990-2002). Het betreft reportages voor intern gebruik waarvan fotografische platen - contactplaten genoemd - werden gemaakt, maar meestal geen foto- afdrukken. Ze werden geklasseerd in hangmappen en chronologisch gerangschikt. De repertoriëring gebeurde via een excel-bestand, dat anno 2007 herwerkt wordt.

De verzameling van audiovisuele documenten betreffende België (1988 - circa 1992) bestaat in hoofdzaak uit videocassettes. De aanleg ervan paste in het kader van de oprichting van een videotheek voor de ontlening van audiovisuele documenten. De videocassettes zijn mogelijk in slechte staat en dus niet langer bruikbaar.

129 Archiefvorming en archiefbeheer

De dienst Online beschikt over een dossier inzake het beheer van de federale portaalsite www.belgium.be voor de periode vanaf 2002. Wat de archiefbescheiden betreft dient een onderscheid gemaakt te worden tussen Belgium.be versie 1 en Belgium.be versie 2. Bescheiden betreffende Belgium.be versie 1 worden bewaard bij Fedict, meer bepaald de notulen en vergaderstukken van de werkgroepen. Bescheiden betreffende Belgium.be versie 2 worden bewaard op de server maar het gaat enkel om de “deliverables” van de leverancier, de notulen en de vergaderstukken van de vergaderingen met de leveranciers. Ook de notulen en vergaderstukken van CNKP bevatten te bewaren info over het beheer van de portaalsite. De dienst Online beheert ongeveer 70 websites op 15 servers310.

De dienst Offline bewaart dossiers inzake de toewijzing en het beheer van algemene of specifieke promotiecampagnes. Ze bevatten overeenkomsten, correspondentie, adviezen van de Inspectie van Financiën, programma’s, offertes, voorbeelden van afgewerkt materiaal, bestelbons, juryverslagen of contracten met de FOD’s. De kerngegevens zijn eveneens synthetisch opgenomen in een drietal spreadsheets.

7. Dienst voor Algemene Vereenvoudiging

De gegevensbank betreffende het Kafkameldpunt voor administratieve lasten (december 2003-maart 2004, februari 2005-heden) is een elektronisch register met 21.000 verzoekschriften betreffende administratieve vereenvoudiging. De databank wordt aangevuld met parameters voor de statistische verwerking van de gegevens.

8. Commissie voor Schadeloosstelling van de leden van de Joodse Gemeenschap van België

De reeks notulen en bijhorende vergaderstukken van de Commissievergaderingen (2002-2007) zijn chronologisch geordend. Ze bevat aanwezigheidslijsten, agenda’s, notulen ter goedkeuring van de vorige vergadering, schriftelijke nota’s, formulieren (fiches) van onderzoek betreffende aanvragen, dossiers in heronderzoek, mededelingen en varia.

De centrale informatiebron bij de Commissie zijn de individuele dossiers met aanvragen tot schadeloosstelling (1997-2007). Een centraal repertorium onder de vorm van een databank met verzameling van gegevens betreffende de 5953 aanvragen biedt toegang tot de dossiers, dit onder meer op naam van gespolieerde aanvrager. De reeks bevat ook de individuele dossiers ingediend bij de Studiecommissie. Ze werden aan de Commissie voor Schadeloosstelling overgemaakt. De reeks werd afgesloten op 9 september 2003, de laatste dag van indiening. De commissie beeindigde haar

310 Ter illustratie in bijlage 9: websites en domeinnamen.

130 Archiefvorming en archiefbeheer werkzaamheden eind 2007. Een aantal dossiers werden aanhangig gemaakt bij de Raad Van State en kunnen pas afgesloten worden na het einde van de procedure. De dossiers bevatten een notificatie, declaratieformulieren (steekkaart), een inventaris (resumé), een rooster betreffende opzoekingswerk, briefwisseling en algemene bewijsstukken bij een persoonlijke aanvraag.

9. Administratieve diensten van de Vaste Nationale Cultuurpactcommissie (VNCPC)

De reeks van dossiers inzake klachten ingediend bij de VNCPC (1976-heden) bevatten volgende onderverdeling in mappen: verzoekschriften betreffende klachten, briefwisseling, inspectieverslagen, bewijsstukken, toelichting en advies. Hiervan bestaat zowel een Nederlandstalig als Franstalig klassement met desgevallend vertalingen van de stukken, naargelang de taal van de klacht (of van de indiener).

Een repertorium met algemene gegevens betreffende de klachtendossiers verzekert de toeganke- lijkheid.

131

WAARDEBEPALING EN SELECTIESTRATEGIE

Uit onze toezichtsbezoeken bleek dat in de FOD Kanselarij van de EM - ruw geraamd - ongeveer 600 strekkende meter archief aanwezig is. Naar schatting meer dan driekwart hiervan is jonger dan 30 jaar. Het doel van deze archiefselectielijst is uit deze massa archiefbescheiden de stukken te selecteren die inzicht geven in het beleid, de werking en de organisatie van de archiefvormer en in de context waarbinnen bepaalde taken werden uitgevoerd en handelingen verricht, evenals de bescheiden met een duidelijk wetenschappelijk-historisch en cultureel belang.

In dit hoofdstuk willen we de methodes en de criteria toelichten die werden gebruikt bij het bepalen van de definitieve bestemming van de archieven. De afzonderlijke argumentatie bij de waardebepaling van elk archiefproduct afzonderlijk met pro’s en contra’s zou ons te ver leiden en lijkt ons bijgevolg weinig zinvol. In de plaats hiervan lijkt het ons sprekender het toetsingskader met de door ons gehanteerde richtlijnen voorop te stellen. Een aantal voorbeelden illustreren deze richtlijnen - geen principes - die als leidraad dienden voor het duiden van de definitieve bestemming. Bij deze strategie op maat is het wellicht correcter te spreken over een contextuele waardebepaling aangezien een stricte interpretatie van de “richtlijnen” zijn doel zou voorbijschieten. De beslissingen betreffende de definitieve bestemming pasten in het hieronder geschetste selectiekader.

I. STRUCTURELE SELECTIECRITERIA

Bij de opmaak van de archiefselectielijst opteerden we voor een structureel model. We vertrekken dus vanuit de actuele organisatie of het huidige organisatieschema om de verschillende archiefproducten systematisch te beschrijven. Hoewel de organisatie in het verleden voortdurend wijzigingen onderging door het overhevelen, creëren, afschaffen of integreren van diensten, kunnen we toch een aantal belangrijke diensten met een sterke continuïteit inzake bevoegdheden onderscheiden. Bij de beheersdiensten kunnen de stafdiensten P&O en B&B of het economaat terugblikken op een zekere traditie. De directie Secretariaten en Overleg en haar voorgangers verzorgen sinds 1944 het archiefbeheer van de Ministerraad. Een functionele indeling op basis van bevoegdheden en activiteiten van de archiefvormer leek minder aangewezen. Het voornaamste bezwaar hiertegen had te maken met gebruiksvriendelijkheid. Een functionele aanpak zou de complexiteit van dit werkinstrument immers onnodig verhogen en op deze wijze ten koste gaan van de leesbaarheid en de gebruiksvriendelijkheid.

Essentieel bij de ontwikkeling van de selectiestrategieën was het onderscheid in benadering tussen de archieven van de horizontale beheersdirecties en de vertikale operationele directies. Met deze dualiteit voor ogen zijn we bij de archiefselectie vertrokken vanuit een verschillende vraagstelling. Voor de

133 Waardebepaling beheersarchieven primeerde de vraag: wat is betekenisvol en dient bewaard te worden? Voor de operationele dossiers was de vraag net andersom: wat is niet relevant en kan vernietigd worden?

II. JURIDISCHE SELECTIECRITERIA

Bepaalde archiefbescheiden dienen bewaard te worden gezien hun permanente bewijskracht en de wettelijke verplichtingen terzake. Ik denk hierbij aan de verzamelingen van Koninklijke en Ministeriële Besluiten betreffende benoemingen en personeelsorganisatie bij de stafdienst P&O, de Koninklijke en Ministeriële Besluiten betreffende financiële en boekhoudkundige aangelegenheden bij de stafdienst B&B.

III. VORMELIJKE SELECTIECRITERIA

De archiefbescheiden werden onderworpen aan een toetsingskader door middel van een aantal vragen. Deze vragen hadden vooral betrekking op de wijze waarop de archiefbescheiden informatie verstrekten. We overlopen de meest gestelde vragen van het toetsingskader.

Gaat het om kopies of dubbels?

Centraal bij de archiefselectie geldt het principe dat originele stukken “prioriteit” genieten. Kopieën of afschriften komen niet in aanmerking voor bewaring tenzij de originelen verloren zijn geraakt of onvolledig zijn. Bij de FOD Kanselarij van de EM vinden we vooral financiële en boekhoudkundige stukken rijkelijk verspreid over alle geledingen van de administratie. De aanleg van schaduwarchieven blijkt in dat opzicht een vrij gangbare praktijk. Toch is dit criterium van originele stukken niet algemeen toepasbaar en dienen soms uitzonderingen gemaakt te worden. Een concreet voorbeeld hiervan zijn de archiefbescheiden samengebracht door de Commissie voor schadeloosstelling van de leden van de Joodse gemeenschap. De Commissie legde in de loop van haar mandaat een unieke verzameling aan van archiefbescheiden. Deze ‘verzameling’ dient bij voorkeur intact gehouden te worden in het belang van de gebruiker. Ze biedt tegelijkertijd antwoord op het nog steeds actuele onderzoek inzake Jodenvervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog. Een ander voorbeeld van te bewaren copies zijn de plannen en plattegronden van de gebouwen van de Wetstraat 16 bij het Economaat. Achterliggende reden voor deze beslissing was dat het “klassement” bij de Regie der Gebouwen niet altijd even sluitend is311.

Tijdens de vraaggesprekken werd voortdurend gepolst naar de aanwezigheid van aanverwante of gelijkaardige stukken in andere administraties. Door de coördinatieopdracht vormde de FOD

134 Waardebepaling

Kanselarij immers ook archief dat betrekking had op andere departementen. Stukken betreffende de Nationale orden en de burgerlijke eretekens vonden we terug op verschillende plaatsen: in het archief van de Ministerraad van de Directie Secretariaten en Overleg, bij de Dienst Protocol & Onderscheidingen van de Directie Coördinatie en Juridische zaken en bij de stafdienst P&O. Er werd voor geopteerd de originele individuele verzoekschriften tot het bekomen van eretekens of onder- scheidingen, afkomstig van de Kanselarij, te behouden. De kopies van individuele verzoekschriften tot het bekomen van eretekens of onderscheidingen, afkomstig van gemeenschappen en Gewesten, werden niet weerhouden. De originele verzoekschriften keren immers terug naar de administratie van de betrokkene. De gegevens worden bovendien geregistreerd in het steekkaartensysteem en de algemene gegevensbank van de Nationale orden bij de FOD Buitenlandse Zaken. De dossiers bij de stafdienst P&O zijn evenmin een meerwaarde aangezien de informatie in de thematische dossiers van de Ministerraad ligt vervat.

Bezit de informatie een uniek karakter?

Hiervoor verwijzen naar hogervermeld voorbeeld van unieke verzameling van archiefbescheiden aangelegd door de Commissie voor schadeloosstelling van de leden van de Joodse gemeenschap.

Gezien haar opdracht staat de FOD Kanselarij van de EM hiërarchisch in zekere zin boven de vakdepartementen. In deze vakdepartementen vindt men bijna overal stukken of kopies betreffende de Ministerraad - schaduwarchieven - terug. De maximale selectie bij de FOD Kanselarij en het principe van de bewaring bij de archiefvormer zal in de toekomst toelaten grondig te snoeien in de papiermassa van de vakdepartementen. Enkel dossiers van de Ministerraad waarin het betreffende vakdepartement “beleidsdaden” heeft gesteld, zouden dan nog in de vakdepartementen moeten bewaard worden. Voor deze visie beroepen we ons op het bestemmingsbeginsel (dat ieder archiefstuk behoort te worden gebracht tot het archief, waarvoor het naar zijn aard is bestemd) en het herkomstbeginsel (dat ieder archiefstuk behoort te worden gebracht tot het archief, waaruit het afkomstig is en in dat archief op zijn oorspronkelijk plaats)312.

Werd de informatie gepubliceerd of openbaar gemaakt?

Een ander criterium bij de selectie was de vraag in hoeverre de informatie in de archieven openbaar was gemaakt of gepubliceerd en wat de kwaliteit was van de verstrekte informatie. In tegenstelling tot andere overheidsdiensten publiceert de FOD Kanselarij over haar eigen werking relatief weinig313.

311 Mededeling van Kristof Carrein, die de overdracht van plannen en plattegronden van de Regie der Gebouwen verzorgde. 312 Coppens H., Archiefterminologie : archieftermen voor gebruik in het Rijksarchief, Brussel, 1990, p. 71 (Miscellanea Archivistica Manuale, 5). 313 Recent werfden jaarverslagen gepubliceerd, voor de periode 2003-2005 en 2006.

135 Waardebepaling

Sinds enkele jaren presenteert ze haar activiteiten in een fraai jaarverslag maar voor het overige wordt relatief weinig over de werking van de FOD Kanselarij bekendgemaakt. Publicaties laten met andere woorden niet of nauwelijks toe om archieven te vernietigen.

Het zijn vooral de commissies en de DAV die al dan niet regelmatig rapporten publiceren. Toch betekenden deze synthetische uitgaven niet altijd een reden om over te gaan tot doorgedreven archiefvernietigingen. In het geval van diensten van de VNCPC en de DAV stelden we vast dat de uitgave van synthese-rapporten geen reden was om de meer gedetailleerde stukken te vernietigen. Beiden zijn in feite complementair. De rapporten met bijhorende indexen van de VNCPC bieden de lezer de mogelijkheid om via indexen bepaalde klachten verder uit te diepen. De aangebrachte parameters in de KAFKA-databank stellen de latere onderzoekers in staat om het ‘verhaal van de administratieve overlast’ tot leven te wekken.

In een aantal gevallen was er niet veel twijfel over de definitieve bestemming. Publicaties zoals het Belgisch Staatsblad, gedrukte parlementaire stukken of gepubliceerde schriftelijke parlementaire vragen met antwoord bij de dienst Secretariaten en overleg behoefden weinig discussie en kunnen ons inziens gemakkelijk afgevoerd worden. In een aantal gevallen was de afweging moeilijker. Zo bood het dossier van de Studiedienst van de Directie Coördinatie en Juridische Zaken slechts een zeer geringe meerwaarde ten opzichte van de publicatie van economisch landenonderzoek van België door de OESO in de reeks OECD Economic Surveys.

Is de aangereikte informatie fragmentarisch of onvolledig?

Archiefbescheiden, die een onvolledige indruk gaven, kregen bijzondere aandacht. In veel gevallen was er weinig discussie over de definitieve bestemming, zeker wanneer ze bovendien nog overwegend bestonden uit ruim verspreide fotokopieën. In de meeste gevallen was het immers weinig zinvol deze fragmentarische archiefbescheiden met geringe meerwaarde te bewaren. Maar dit was niet altijd het geval en afhankelijk van de “context”. Zo kregen de archiefbescheiden van de Dienst Institutionele Hervormingen integraal het voordeel van de twijfel ondanks de vermoedens van onvolledigheid en het voorkomen van gelijkaardig archieven in de Ministerraad en het Overlegcomité.

De betekenis van sommige archiefbescheiden kunnen we bestempelen als (zeer) gering. Zo worden de bescheiden van de stafdienst ICT gekenmerkt door hun uitgesproken fragmentarisch, technisch en gespecialiseerd karakter. De stafdienst ICT staat trouwens in voor de permanente migratie van gegevens en metadata zodat deze fragmentarische informatie overbodig lijkt. De financiële

Van den Eeckhout verwijst onder meer naar bulletin Info 16-53, gepubliceerd vanaf april 1997. Van den Eeckhout P. en Vanthemsche G. (eds.), o.c., p. 316.

136 Waardebepaling afwikkeling van ITC-projecten vinden we bovendien terug bij de stafdienst B&B, andere stukken kunnen dan weer teruggevonden bij de opdrachtgevers in andere diensten.

De meerwaarde van bepaalde archiefbescheiden was uiterst gering. Dit blijkt bijvoorbeeld voor de archiefbescheiden van de vertaaldienst. De originele en vertaalde teksten worden bewaard bij de opdrachtgever. Alleen de gegevens opgenomen in vertaalsoftware met herkenbaarheid van eerder vertaald werk en een woordenlijst van specifieke terminologie, eigen aan de Belgische politiek en besluitvorming, lijken ons relevant genoeg te zijn voor bewaring.

Een aantal bestanden kreeg de vermelding “te selecteren”. Vaak gaat het om “restarchieven” die door gewezen medewerkers/personeelsleden bij hun vertrek in kartonnen dozen werden achtergelaten in de archiefruimtes in de kelder. De inhoud van de deze archieven was in de meeste gevallen van diverse aard zodat een algemene uitspraak over bewaring en vernietiging niet aangewezen leek. Ter illustratie vermeld ik hier stukken afkomstig van de medewerkers C. Cuche voor de stafdienst P&O en G. Hubert en S. Blickx voor de dienst Secretariaten en overleg. Voor deze archiefbescheiden zal de dienst op termijn een inventaris voorleggen aan het Algemeen Rijksarchief, dit voor de concrete uitvoering van de selectie. Dit geldt trouwens ook voor andere archiefbescheiden met een divers karakter. Ik denk bijvoorbeeld aan de Thematische dossiers inzake uiteenlopende personeelsaangelegenheden zoals kinderbijslag, taalkaders, bezoldiging, mobilisatie van rijksambtenaren of buitenlandse missies die we terugvonden in de archiefkelder van de stafdienst P&O.

Bestaat er een synthese van de informatie en wat is de graad van detaillering?

Voor bepaalde archiefbescheiden volstaat de informatie in gesynthetiseerde vorm. De stafdienst B&B voert de budgettaire en boekhoudkundige kerngegevens elektronisch in in het programma Cobra. Voor belangrijke ICT-projecten verschaft het dossier van de Ministerraad in combinatie met de financiële basisgegevens bij de dienst B&B de nodige informatie in compacte vorm. De activiteiten van het IPC vinden we op beknopte wijze terug in de Databank met boekhoudkundige gegevens betreffende het IPC bij de stafdienst B&B. De Stafdienst P&O beschikt over een gegevensbank per personeelslid volgens rijksregisternummer, onderverdeeld in persoonlijke, administratieve en geldelijke gegevens. Daarnaast kunnen de minuten van uitgaande brieven van de personeelsdienst vernietigd worden aangezien er nauwgezet een gedetailleerd register wordt bijgehouden. Bovendien bevinden zich systematisch afschriften van hogervermelde brieven in de personeelsdossiers.

Wat de beheersarchieven betreft, geven de personeelsdossiers - met hun lange administratieve bewaartermijn - op beknopte wijze de loopbaan van statutairen, contractuelen, kabinets-/beleidsmede- werkers, opgesplitst volgens taalrol, weer. Bovendien bevatten ze ook een volledige reeks van de

137 Waardebepaling rechtsvoorgangers of ondertussen overgehevelde diensten: de FVD, Inbel, het VWS, het HCT, de ADSV en de DAB. Een selectie volgens steekproeftrekking is hier niet aan de orde gezien de omvang relatief beperkt is.

Wat de selectie betreft, dient geen enkele reeks onderworpen te worden aan een selectie op basis van steekproef. Er werden relatief weinig andere grote reeksen aangetroffen. Met uitzondering van de thematische dossiers van de Ministerraad blijft de omvang van de reeksen overigens vrij beperkt. Het spreekt voor zich dat een steeksproefgewijze selectie om ze tot beheersbare proporties te herleiden hier - gezien het historisch belang van de reeks - helemaal niet aan de orde is.

Een synthese van de activiteiten vinden we ook terug in minder voor de hand liggen reeksen. Zo bieden de boekhoudkundige rapporten een goed overzicht betreffende de specifieke activiteiten van het IPC. Verwijzen we tenslotte naar de dienst Offline waar via een drietal spreadsheets een volledig overzicht bestaat van de campagnes.

Zijn de archiefreeksen complementair?

Zoals eerder aangegeven, beschikt de personeelsdienst over een volledige reeks individuele personeelsdossiers van de rechtsvoorgangers van de FOD Kanselarij van de EM. Complementair met deze persoonsgegevens is de chronologisch opgestelde informatie die vervat ligt in onder meer de maandelijkse staat met opdrachten van de (FOD) Kanselarij aan de Centrale Dienst der Vaste Uitgaven (CDVU) voor respectievelijk Nederlandstalige en Franstalige personeelsleden of de drie- maandelijkse opgaven van de pensioenen. Al deze archiefbescheiden vervullen trouwens een belang- rijke rol voor de rechtszoekende ambtenaar of kabinets-/beleidsmedewerker. De praktijk leert dat deze archiefbescheiden vaak de laatste reddingsboei zijn om zijn/haar pensioenrechten te doen gelden.

Gaat het om zeldzame stukken die extra aandacht verdienen?

Met andere woorden dienen meer of alle stukken bewaard te worden voor een periode waarvoor er weinig archieven bewaard zijn. De vraag dient zich vooral aan voor de archiefbescheiden die dateren van vóór 1960. Dit gold slechts voor één zeer gering aantal archiefbescheiden. Voor de secretarie van Ministerraad, vermelden we de ‘reeks’ Diverse stukken betreffende onder meer de besluitwetten uit 1939-1940. Voor de personeelsdienst waren er eveneens een aantal oude reeksen die omwille van deze redenen nog meer in aanmerking kwamen voor definitieve bewaring.

Niet alleen over bepaalde periodes worden we relatief weinig geïnformeerd maar ook over bepaalde onderwerpen. Hoger haalden we reeds aan dat copies van plans en plattegronden van de gebouwen

138 Waardebepaling bewaard werden. De briefwisseling met de Regie der Gebouwen betreffende het beheer van de gebouwen bijgehouden door het Secretariaat & Logistiek is een andere zeldzame bron die ons iets vertelt over het patrimonium.

Geven deze archiefbescheiden toegang tot andere documenten?

Dit argument speelde zeker in het geval van de databanken die de laatste decennia aangelegd worden. Ze vormen niet alleen de synthetische neerslag van de activiteiten maar vervullen vaak ook de functie van repertorium met verwijzing naar onder meer bewijsstukken.

Wat de archieven van de Ministerraad betreft vormen de - chronologische - agenda’s vóór 1989 een onontbeerlijk instrument in een latere gedetailleerde ontsluiting van de thematische dossiers van de Ministerraad. Vanaf 1989 beschikken we over de elektronische Regedoc-dossiers van de Ministerraad. Voor uiterst belangrijke archiefreeksen zoals deze van de Ministerraad lijkt het me immers aangewezen te beschikken over een dubbele wijze van ontsluiting, met name een chronologische en een thematische314. Tenslotte vermelden we de indicateur van de briefwisseling met het Koninklijk Paleis betreffende stukken ter ondertekening van het Staatshoofd.

IV. INHOUDELIJKE SELECTIECRITERIA

De coördinatieopdracht van de FOD Kanselarij van de EM verzekert de instelling van een uit- zonderlijke en unieke plaats in de organisatie van de Belgische administratie. Wat de organisatie en de interne werking betreft, lijken alle archiefbescheiden betreffende de Directieraad en het Directiecomité van essentieel belang te zijn.

Voor de operationele directies werd uitgegaan van een maximale benadering. Het kernarchief van de operationele directies bestaat uit de archieven van de Ministerraad en andere overlegorganen zoals de het Overlegcomité. Grondwetspecialist André Alen beschouwde de Ministerraad als de werkelijke motor van het politieke gebeuren315. Het nationaal belang van deze archieven staat zonder meer buiten kijf ongeacht de institutionele hervormingen: Ondanks de doorgedreven overdracht van de Federale Staat naar de deelstaten en de voorschrijdende Europese integratie, blijft de Ministerraad één van de belangrijkste epicentra van de Belgische politiek316. Maar er waren niet alleen de andere beleidsniveaus ook in de federale besluitvorming deden zich verschuivingen voor. Hoewel verder

314 Voor de recent neergelegde archieven van het Ministeriële Comité voor Economische en Sociale Coördinatie bestond er oorspronkelijk een dubbel klassement van chronologische en thematische dossiers. De chronologische reeks ging ondertussen verloren waardoor de controle op de volledigheid van de thematische dossiers sterk bmoeilijkt wordt. 315 Alen A., Algemene inleiding tot het Belgisch publiek recht, Brussel, 1986, p. 107. 316 Citaat van Eddy Van Paemel in FOD Kanselarij van de EM, Jaarverslag 2003-2005, Brussel, p. 23.

139 Waardebepaling onderzoek uitsluitsel moet brengen kunnen we toch met enig voorzichtigheid concluderen dat de Ministerraad in de loop van haar bestaan steeds meer een ratificatiemachine geworden is. Levendige interne discussies behoren door de techniciteit van de behandelde dossiers en de zwaar beladen agenda steeds meer tot het verleden. Het zwaartepunt van de discussies heeft zich hierdoor verplaatst naar de interkabinettenwerkgroepen waarvan men sporen zou moeten terugvinden in de hogervermelde beleidsarchieven. In deze werkgroepen en andere ‘informele organen’ worden immers de onderhandelingen ten gronde gevoerd door kabinets- en beleidsmedewerkers en worden de ontwerpteksten bestudeerd en bijgestuurd. Ondanks deze kritische bedenking is dit het archief van de Ministerraad het archiefbestand bij uitstek voor de geschiedenis van de uitvoerende macht in België sinds de Tweede Wereldoorlog.

Deze maximale benadering geldt trouwens ook voor de diensten van de VNCPC en de commissies. Dit impliceert het (bijna) integraal bewaren van de archiefbescheiden betreffende de activiteiten. Bescheiden betreffende de organisatie en het beheer van de Commissie voor Schadeloosstelling van de leden van de Joodse Gemeenschap van België werden eveneens volledig bewaard. Stukken betreffende de organisatie en het beheer van de VNCPC mogen vernietigd worden. Deze gegevens zijn immers in synthetische vorm bij de stafdienst B&B beschikbaar. Ook voor de DAV kunnen de archieven met betrekking tot organisatie en werking bijna integraal vernietigd worden. De enige uitzondering vormen de minuten van de uitgaande brieven. Wat de activiteiten van de DAV betreft, behoeft het te bewaren archief nog schoning, in casu vooral het verwijderen van dubbels. Archiefbescheiden zonder aanwijsbaar verband met administratieve vereenvoudiging worden verwijderd, bijvoorbeeld NIS-enquêtes. Andere archiefbescheiden zijn eerder van marginaal belang: bijvoorbeeld stukken betreffende de presentatie van colloquia en studiedagen of (onvolledige) lijsten met contactpersonen van netwerk van vereenvoudigingsambtenaren in overheidsdiensten (FOD’s en POD’s). In de dossiers bevinden zich ook stukken van andere instellingen. Vaak gaat om stukken betreffende bijgewoonde vergaderingen, al dan niet met aantekeningen. Een selectie op stukniveau in deze dossiers lijkt me weinig aangewezen aangezien de inkrimping van de dossiers niet in verhouding zal staan tot de geleverde inspanningen en de integriteit van de dossiers sterk kan aangetast worden.

De Commissies en de DAV concentreerden zich op een specifieke materie. Deze specialisatie zorgde ervoor dat ze een uniek karakter bezitten en dat het archiefbestand een unieke positie inneemt met betrekking tot deze materie. Over administratieve vereenvoudiging zal men ongetwijfeld ook dossiers terugvinden bij werkgeversorganisaties of sociale secretariaten maar nergens zal de informatie zo alomvattend en heterogeen zijn als bij de DAV. Hetzelfde geldt voor de Diensten van de VNCPC. Dit archief bevat de sleutel tot de geschiedenis met betrekking tot de naleving van het cultuurpact en eventuele “ideologische” discriminatie of spanningen op het terrein vanaf 1973. Het belang van de archieven van de Commissie voor schadeloosstelling van de leden van de Joodse gemeenschap hebben

140 Waardebepaling we reeds eerder benadrukt. De dossiers geproduceerd door de Commissies of de DAV zijn trouwens niet alleen belangrijk vanuit historisch-cultureel oogpunt maar ook door hun relevantie voor de rechtzoekende burger.

De integrale bewaring van de personeelsdossiers past in de strategie om “human resources” en arbeidsverhoudingen een ruimere plaats binnen de selectie toe te dichten. Met dit aandachtspunt grijpen we trouwens terug naar de aanbevelingen van Louis Camu en de herwaardering van het ambtenarenstatuut en koppelen we ook terug naar de centrale positie die de FOD kanselarij inneemt voor de arbeidsverhoudingen van de overheidssector. Bovendien verklaren de personeelsaangelegen- heden in belangrijke mate het unieke en specifieke karakter van de administratie. In dit kader weerhielden we onder meer archiefbescheiden betreffende de administratieve organisatie van het Vast Wervingsecretariaat, de rekrutering en personeelsaangelegenheden bij het HCT, het organiek kader van de DAB; omzendbrieven, dienstorders en -nota’s van diezelfde DAB, notulen en vergaderstukken betreffende de Algemene Syndicale Raad van Advies of de driemaandelijkse opgaven der pensioenen. Ook in de stafdienst B&B werden archiefbescheiden betreffende sociale aangelegenheden geselecteerd voor bewaring: stukken betreffende het beheer van het Leningskantoor van de DEM / Kanselarij, de zogenaamde Leenkas, enerzijds en rekeningen en bewijsstukken betreffende de ontvangsten voor syndicale premies en andere syndicale aangelegenheden anderzijds.

Voor een aantal archieven werden in het verleden reeds bewarende maatregelen getroffen Deze gegevens werden opgenomen in de lijst in bijlage met vermelding van de overgedragen archieven317.

Bij de bewaring van de archiefbescheiden van de rechtsvoorgangers dient trouwens enig voorbehoud gemaakt te worden. Stukken betreffende het HCT, de DAB, het VWS of de ADSV bezitten vooralsnog een uniek karakter aangezien we geen zicht hebben op de archieven die overgedragen werden aan andere overheidsdiensten. De opmaak van archiefselectielijsten voor andere FOD’s en POD’s zal hierin in de nabije toekomst duidelijkheid scheppen. Zo werden bijvoorbeeld de archieven van de DAB overgedragen aan het ministerie van Ambtenarenzaken, de huidige FOD Personeel & Organisatie of de archieven van de ADSV aan het huidige Opleidingsinstituut van de Federale Overheid (OFO). Wijzigingen in de definitieve bestemming van onderstaande archiefselectielijst zijn dus niet uitgesloten, dit in afwachting van een motivering gebaseerd op nieuwe archiefselectielijsten voor andere FOD’s.

317 Zie bijlage 3.

141

142

BIJLAGEN

BIJLAGE 1. DE WERKING VAN DE MINISTERRAAD318

Historiek

Uiterst bondig kan worden gesteld dat de Ministerraad zijn oorsprong vindt in de "Raad van Ministers van het Koninkrijk der Nederlanden". De Ministers waren toen, overeenkomstig de "Fundamentele Wet" van 24 augustus 1815, alleen verantwoordelijk tegenover de Koning (Willem I) en niet tegenover de Staten-Generaal (Parlement). Vandaar dat de noodzaak bestond dat de Koning zich regelmatig met zijn Ministers over het bestuur van het land beraadde.

De Belgische Grondwet van 7 februari 1831 vermeldde de Ministerraad niet als structureel element van politiek en administratief beheer. Grondwetspecialisten zoals de Brouckère en Tielemans deelden deze visie en onderschreven het officiële standpunt dat de Ministerraad geen permanente instelling was maar uitsluitend vergaderde in uitzonderlijke omstandigheden en dit zonder de aantasting van de autonomie van elke minister. Pas bij de grondwetsherziening van 1970 werd de Ministerraad officieel - zij het terloops - gepromoveerd tot een bestendig orgaan van politiek en administratief beheer. Ondanks de jarenlange windstilte op wetgevend vlak ontwikkelde de Ministerraad zich langzaam maar zeker tot een autonoom staatscollege, dat een centrale positie in het staatsbestel innam319.

Ondanks de bepalingen van de Belgische Grondwet beschouwde Koning Leopold I (1835-1865) in zijn staatsrechtelijke visie de Ministers als zijn persoonlijke medewerkers, en waren zij elk individueel tegenover hem verantwoordelijk320. In deze opvatting was de Ministerraad in de eerste jaren na de on- afhankelijkheid van België de vergadering van de Ministers onder het voorzitterschap van de Koning. Op het einde van zijn bewind zag Koning Leopold I, vooral om gezondheidsredenen, geleidelijk af van het voorzitten van de Ministerraad.

318 Deze bijlage werd ontleend aan de tekst “De Federale Ministerraad in België” op de federale portaalsite van de hand van Eddy Van Paemel, adviseur-generaal en directeur-generaal Secretariaten en Overleg. Wat de werking in het Interbellum en in de jaren 1940 betreft verwijzen we naar de inleiding bij de inventarissen van de notulen [sic] van de Ministerraad. Verachten L., Notulen van de ministerraad (1916-1949) I. 5.II.1916 - 8.V.1940 : 1A Agenda's en aanwezigheidslijsten (5.II.1916 - 21.V.1931) = Procès-verbaux du conseil des ministres (1916-1949) I. 5.II.1916 - 8.V.1940 : 1A Ordres du jour et listes de présence (5.II.1916 - 21.V.1931), Brussel, 1994, p. 7-34. (Archives générales du Royaume. Inventaires - Algemeen Rijksarchief. Inventarissen, 252) Devolder K., Notulen van de ministerraad (1916-1949) II 10.V.1940 - 23.XII.1949 : 1A Agenda's en aanwezigheidslijsten (10.V.1940 - 31.VII.1945) = Procès-verbaux du conseil des ministres (1916-1949) II 10.V.1940 - 23.XII.1949 : 1A Ordres du jour et listes de présence (10.V.1940 - 31.VII.1945), Brussel, 1994, p. 7-27. (Archives générales du Royaume. Inventaires - Algemeen Rijksarchief. Inventarissen, 252). 319 Senelle R., De Ministerraad in België. Preadvies, Zwolle, 1983, p. 1-12. 320 Stengers J., De Koningen der Belgen. Macht en invloed. Van 1831 tot nu, Leuven, p. 23.

143 Bijlagen

Koning Leopold II (1865-1909) aanvaardde geleidelijk de evolutie van de politieke verantwoordelijk- heid van de regering ten opzichte van het Parlement, los van het vertrouwen van de Koning, zodat de Ministerraad zich langzamerhand als autonoom orgaan zou gedragen. Toch bleef Koning Leopold II erop staan om, voor belangrijke kwesties, de raad voor te zitten321. In de mate waarin de problemen complexer werden en de beslissingen van de Ministerraad een directere politieke weerslag hadden, werd het voor de constitutionele Vorst moeilijker om als voorzitter van de raad op te treden. Bovendien deed zich onder Koning Leopold II met de invoering van het algemeen meervoudig stemrecht voor elke man van te minste 25 jaar een belangrijke hervorming van het kiesstelsel voor, zodat het vertrouwen van het Parlement veel zwaarder ging doorwegen dan het vertrouwen van de Koning.

Deze tendens zette zich voort onder Koning Albert I (1909-1934). Maar toch zat Koning Albert I de Ministerraad tijdens Eerste Wereldoorlog voor. Bovendien kende België vanaf 1919, door de invoering van het algemeen enkelvoudig stemrecht, coalitieregeringen. Hierdoor kwam de figuur van de "Chef van het Kabinet" als "EM" onherroepelijk op het voorplan, dit als regeringsleider en als coördinator van de regeringsactiviteiten.

Bij de troonsbestijging van de Koning Leopold III (1934-1940-1944) was het niet langer gebruikelijk dat de Koning de Ministerraad voorzat en kan men spreken van een breuk met de traditie322. Koning Leopold III heeft slechts drie maal de Ministerraad voorgezeten. Het optreden van Leopold III zou de verstandhouding met de Ministerraad grondig verstoren en aanleiding geven tot de emancipatie van de instelling in de collectieve besluitvorming323.

Prins Karel (1944-1950) heeft tijdens zijn regentschap een paar keer de Ministerraad voorgezeten om kennis te nemen van een aantal belangrijke maatschappelijke problemen, zonder als dusdanig deel te nemen aan de bespreking.

Koning Boudewijn (1950-1951-1993) heeft tijdens heel zijn regeringsperiode twee maal de Ministerraad voorgezeten, namelijk op 3 december 1951 en op 13 november 1957.

321 Bij het uitbreken van de Frans-Duitse oorlog deed hij op 16 juli 1870 voor het eerst een beroep op. De Kroonraad is de vergadering van de Ministers van Staat onder het voorzitterschap van de Koning. Wanneer ze aan een vergadering van de Kroonraad deelnemen, beschikken de Ministers van Staat enkel over een raadgevende bevoegdheid, aangezien de politieke beslissing, volgens de Grondwet, toekomt aan de Koning onder de verantwoordelijkheid van de Regering. De Kroonraad vergaderde nog op 2 en 3 augustus 1914 (ultimatum van Duitsland aan België), 2 mei 1919 (Verdrag van Versailles), 23 maart 1950 (Koningskwestie) en 18 februari 1960 (onafhankelijkheid van Kongo). 322 Verachten L., o.c., p. 12 Stengers J., o.c., p. 128-129. 323 Vandeweyer L., De ministerraad tegenover het staatshoofd. De grondwetsinterpretatie ten tijde van Leopold III, in Museum Dynasticum, 2001-2, p. 88-89.

144 Bijlagen

Koning Albert II (1993-...) heeft tot nu toe nog geen vergadering van de Ministerraad bijgewoond of voorgezeten.

Door de maatschappelijke evolutie moest de Koning het voorzitterschap van de raad geleidelijk overlaten aan de "Chef van het Kabinet". Hij was haast altijd de formateur van de regering en ging vanaf 1918 de titel van "EM" voeren. De Koning behield echter formeel het recht de Ministerraad voor te zitten zodat er in België geen sprake is van een "Minister-President” zoals bijvoorbeeld in Nederland.

Grondwettelijke bepalingen

De Grondwet van 7 februari 1831 voorzag de bevoegdheid van de "in Raad verenigde Ministers" slechts in één uitzonderlijke omstandigheid, namelijk het interregnum ingevolge het overlijden van de Koning (artikel 90, en, per analogie, artikel 93).

Bij de herziening van de Grondwet in 1970 werd het bestaan van de Ministerraad indirect grondwettelijk erkend in het kader van de zogenaamde "alarmbelprocedure" (artikel 54); door de inschrijving, in de Grondwet, van de historisch gegroeide gewoonte van de taalkundig paritaire samenstelling, de EM eventueel uitgezonderd (artikel 99); door de inschrijving, in de Grondwet, van de bepaling dat Staatssecretarissen geen lid zijn van de Ministerraad (artikel 104)324.

Samenstelling

Artikel 99 van de Grondwet bepaalt dat de Ministerraad ten hoogste 15 leden telt en dat de Ministerraad, de EM eventueel uitgezonderd, evenveel Nederlandstalige als Franstalige Ministers telt.

Artikel 104 van de Grondwet bepaalt daarnaast uitdrukkelijk dat de Staatssecretarissen geen deel uitmaken van de Ministerraad. Strikt formeel worden de Staatssecretarissen dus geacht enkel de Ministerraad bij te wonen voor de bespreking van de dossiers waarvoor zij bevoegd zijn of die hen in het bijzonder aanbelangen. Indien alle Staatssecretarissen uitgenodigd worden, spreekt men van een "Regeringsraad". In de praktijk is echter in de loop van de voorbije jaren de gewoonte ontstaan dat de Staatssecretarissen, wegens hun geringe aantal, de volledige Ministerraad bijwonen, zonder dat van

324 De term “Kabinetsraad” is vandaag in onbruik geraakt ten voordele van “Ministerraad”. Thans wordt “Ministerraad” gebruikt, ook in de officiële documenten, om de vergadering van de Ministers aan te duiden onder het voorzitterschap van de EM. Oorspronkelijk stond “Ministerraad” voor de vergadering van de leden van de regering, onder voorzitterschap van de Koning. De term “Kabinetsraad” werd gebruikt om de vergaderingen van de Ministers aan te duiden, onder voorzitterschap van de “Chef van het Kabinet”, die later (formeel vanaf 1918) de titel van EM ging voeren. De “Regeringsraad” is de vergadering van de Ministers, onder het voorzitterschap van de EM, waaraan ook alle Staats-secretarissen deelnemen.

145 Bijlagen

"Regeringsraad" wordt gesproken, en zonder dat de Staatssecretarissen formeel lid zijn van de Ministerraad.

Vergaderingen

De organisatie van de vergaderingen van de Ministerraad berust veeleer op de gewoonte en de traditie en is eigenlijk een belangrijk onderdeel van het "levend" grondwettelijk recht. Bij de vorming van de regering overhandigt de nieuwe EM aan elk van zijn Ministers en Staatssecretarissen een bundel waarin de richtlijnen zijn opgenomen inzake ministeriële deontologie, de werking van de regering in het algemeen en de werking van de Ministerraad in het bijzonder325. Hierin worden onder meer het tijdstip van de zittingen vermeld, welke dossiers aan de raad moeten worden voorgelegd, op welke manier, enz. Tenzij anders vastgesteld houdt de Ministerraad één vergadering per week, namelijk de vrijdagmorgen om 10 uur, in de Wetstraat 16 te Brussel, waar de Kanselarij en het Kabinet van de EM zijn ondergebracht.

Tijdens de vergadering zijn de Ministers gezeten aan een langgerekte zeshoekige tafel, waar ieder van hen beschikt over een vaste plaats die door de EM onder andere volgens de orde van voorrang wordt aangewezen. Op deze vergadering zijn alleen de Ministers en de Secretaris van de Ministerraad aan- wezig.

Doordat de Ministerraad is samengesteld uit evenveel Nederlands- als Franstalige Leden en het de gewoonte is dat elk zijn eigen taal spreekt, is er nood aan simultaanvertaling. De vertalers zijn in een afzonderlijke cabine ondergebracht en wonen aldus in feite ook de discussies bij.

Als algemene regel geldt nochtans dat personen die geen lid zijn van de regering, de beraadslaging niet bijwonen. Van deze regel wordt slechts afgeweken in zeer uitzonderlijke gevallen, namelijk wanneer de raad meent over een bepaald probleem het advies te moeten inwinnen van een specialist of een technicus. Maar deze persoon moet normalerwijze wel de vergaderzaal verlaten wanneer de be- spreking plaatsheeft. Een dergelijke geheimhouding omtrent de besprekingen in de Ministerraad, waarop we verder terugkomen bij de toelichting over de Beraadslaging en het beslissingsproces, is gerechtvaardigd met het oog op het bewaren van de regeringssolidariteit.

325 Concrete voorbeelden voor de Ministerraad, de Ministeriële Comités en het Overlegcomité Regering-Executieven te vinden in: Diensten van de Eerste Minister, Praktische instrukties en circulaires betreffende de werking van de regering, Brussel, 1986, p 7-48.

146 Bijlagen

Bevoegdheden

Zoals hierboven geschetst, is de Ministerraad een instelling die zijn oorsprong vindt in de gewoonte. Door de evolutie van de instellingen is de Ministerraad uitgegroeid tot één van de belangrijkste epi- centra van de Belgische politiek. Het is de taak van de Ministerraad om te beraadslagen en te beslissen over het algemeen beleid en de Ministerraad is tevens het forum waar wekelijks de politieke samenhang van de regeringscoalitie wordt getoetst.

Op straffe van nietigheid moet de raad beraadslagen over: - alle ontwerpen van Koninklijk Besluit, die krachtens de Grondwet of een wet aan een voorafgaande beraadslaging in Ministerraad moeten worden onderworpen ; - de "ontwerpen van beraadslaging" die tot doel hebben, om machtiging te verlenen om de goedgekeurde kredieten te overschrijden, het voorlopig visum aan het Rekenhof te vragen, of het visum van het Rekenhof op te leggen ; - de indiening van een beroep tot vernietiging bij het Arbitragehof van een gemeenschaps- of een gewestdecreet of een ordonnantie.

Het advies of het akkoord voor de Ministerraad dient eveneens te worden gevraagd over alle aan- gelegenheden die de hele regering aanbelangen: - de voorontwerpen van wet; - de ontwerpen van samenwerkingsakkoord waarbij de Federale Staat partij is, alsmede voorontwerpen van wet houdende goedkeuring van dergelijke akkoorden in uitvoering van artikel 92bis, § 1, tweede lid, tweede zin, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, ingevoegd bij de wet van 8 augustus 1988 en gewijzigd bij de wet van 16 juli 1993; - de ontwerpen van Koninklijk of van Ministerieel Besluit die door hun onderwerp en hun draagwijdte een belangrijke politieke of budgettaire weerslag kunnen hebben; - de ontwerpen van omzendbrief met een budgettaire weerslag; - elke aangelegenheid die de regeringssolidariteit in gevaar kan brengen.

De raad neemt eveneens beslissingen inzake eervolle onderscheidingen in de Nationale Orden, inzake elke aangelegenheid die de interne werking van de regering regelt en inzake de aanduiding van regeringsleden die de regering moeten vertegenwoordigen bij officiële plechtigheden, enz.

Tenslotte wordt elke aangelegenheid of elk actueel thema die de publieke opinie in belangrijke mate beroert of die van belang is voor onze betrekkingen met het buitenland eveneens besproken op de Ministerraad. Dit gebeurt niet noodzakelijk met de bedoeling om te komen tot een formele beslissing, maar eerder om een gezamenlijke en vertrouwelijke gedachtenwisseling mogelijk te maken.

147 Bijlagen

Dossiers

Indiening Wanneer een regeringslid besloten heeft een dossier in te schrijven op de agenda van de Ministerraad, richt hij daartoe een aanvraag aan de secretaris of de Secretarie van de raad. In deze aanvraag wordt het onderwerp aangeduid, de eventuele retroakten en de medewerker van de minister die op de hoogte is van het dossier om, indien nodig, bijkomende informatie te verstrekken. Deze aanvragen tot inschrijving moeten toekomen, ten laatste in de loop van de maandag van de week waarin de Ministerraad plaatsheeft.

Samenstelling Een dossier wordt aan de Ministerraad voorgelegd in 60 identieke exemplaren, en omvat over het algemeen: - een inleidende "Nota aan de Ministerraad", in beide landstalen, die wordt beëindigd met een concreet en helder "voorstel van beslissing"; - het document waarover de raad geacht wordt te beraadslagen, bijvoorbeeld het voorontwerp van wet of ontwerp van koninklijk besluit en, naargelang van het geval, de memorie van toelichting of het verslag aan de Koning; - een aantal andere, noodzakelijke documenten die van de meest uiteenlopende aard kunnen zijn, maar steeds beogen het dossier zo volledig mogelijk te maken. Zij kunnen onder meer zijn: adviezen van de raad van State ingewonnen naar aanleiding van een voorgaande beslissing van de Ministerraad of adviezen van de Inspectie van Financiën. - op het moment van de agendering dient het dossier ook een ingevuld DOEB-formulier te bevatten. De DOEB-screening of voluit Duurzame Ontwikkelingseffectbeoordeling, voorzien in het KB van 22 september 2004 laat de federale overheid toe om bij de beleidsvoorbereiding systematisch de voor- gestelde maatregelen af te toetsen aan de duurzame ontwikkeling en indien nodig bij te sturen326.

Onderzoek De dossiers worden dan onderzocht door de Secretarie van de Ministerraad die nagaat of de dossiers in orde zijn om op de agenda van de raad te worden ingeschreven. Hierbij wordt op verschillende zaken gelet: - de retroacta van het dossier met voorgaande beslissingen van de Ministerraad en/of relaties met bestaande dossiers; - de correcte en volledige samenstelling van een dossier;

326 KB van 22 september 2004 houdende oprichting van cellen duurzame ontwikkeling in de federale overheidsdiensten, de programmatorische federale overheidsdiensten en het Ministerie van Landsverdediging (BS, 6 oktober 2004).

148 Bijlagen

- de aanwezigheid van een origineel door de indienende Minister(s) ondertekende nota; indien het voorstel uitgaat van een Staatssecretaris, de medeondertekening van de voogdijminister; - voor de dossiers die behoren tot de bevoegdheid van meerdere regeringsleden, wordt nagegaan of er een voorafgaand overleg heeft plaatsgehad op het ogenblik dat de voorstellen werden uitgewerkt, teneinde tot een gemeenschappelijk standpunt te komen; - de raadpleging van de verschillende adviesorganen die behoren tot de departementen; - het vervullen van de formaliteiten inzake budgettaire en administratieve controle, in de gevallen waarin deze vereist zijn, in het bijzonder het advies van de Inspectie van Financiën, het akkoord van het (de) regeringslid (leden) bevoegd voor Begroting en/of Ambtenarenzaken; - de voorafgaandelijke raadpleging, in veel gevallen vereist door wettelijke beschikkingen, van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen, van syndicale organisaties of andere instellingen. Een dossier komt pas op de Ministerraad, nadat alle raadplegingen en overleg hebben plaatsgegrepen. In bepaalde gevallen, wanneer het fundamentele keuzen of princiepsbeslissingen betreft, kan een dossier uiteraard wel eerst aan de raad worden voorgelegd.

Verdeling Indien er over een dossier geen fundamentele bezwaren te formuleren zijn en indien er geen andere (politieke) problemen zijn wordt het document verdeeld en klaargehouden om op de ontwerp-agenda te worden ingeschreven.

Onder "verdeeld" dient te worden verstaan dat het document wordt verdeeld aan alle regeringsleden, alsmede aan sommige andere instanties die betrokken zijn bij de werking van de Ministerraad, zoals onder meer het Kabinet van de Koning, de Secretarissen-generaal van de Ministeries of het Bestuur van Begroting, later de voorzitters van de Directiecomités van de FOD’s en POD’s.

Agenda

De maandagnamiddag wordt door de Secretarie een ontwerpagenda opgemaakt. Deze omvat hoofdzakelijk: - alle nieuwe dossiers die volledig in orde zijn; - alle nieuwe dossiers waarvan verwacht wordt dat ze in orde zullen zijn op het ogenblik dat de agenda wordt vrijgegeven (bijvoorbeeld de dossiers waarvoor een advies van de Inspectie van Financiën ontbreekt maar waarvan men de formele zekerheid heeft dat het op tijd zal bezorgd worden); - de dossiers die zijn aangekondigd, maar waarvoor nog geen documenten beschikbaar zijn; - dossiers van de vorige week (weken) die werden uitgesteld; - dossiers van vorige week (weken) waarvoor een nieuwe inschrijving wordt gevraagd (bijvoorbeeld na het tot stand komen van een akkoord in een werkgroep).

149 Bijlagen

De Secretarie zorgt eveneens voor de follow-up van eerdere beslissingen en herinnert die ook aan betrokken kabinet(ten).

Bij het opmaken van de ontwerpagenda neemt de Secretarie contact op met de verschillende kabinetten van de regeringsleden, soms om een aantal verduidelijkingen te bekomen, maar meestal om alsnog een aantal dossiers procedureel bij te sturen.

Deze ontwerpagenda wordt in de loop van de dinsdag besproken door de Secretaris van de Ministerraad en de Secretarie. Deze bespreking is eerder van budgettaire, technische en juridisch- administratieve aard. Op basis van deze bespreking wordt deze ontwerpagenda bijgestuurd om aldus dan reeds voor 95 procent vast te leggen. Deze ontwerpagenda wordt dan besproken met de EM. Het spreekt vanzelf dat de aard van deze bespreking eerder politiek is. Gaat de EM akkoord met de ontwerpagenda, dan ligt deze vast en wordt zij de dinsdagnamiddag verstuurd, samen met de dossiers die nog niet voordien werden uitgedeeld.

Aangezien de agenda's en documenten van vertrouwelijke aard zijn, moeten de Ministers en Staatssecretarissen de nodige maatregelen treffen om het vertrouwelijk karakter te bewaren.

Eens de agenda is verstuurd, waakt de Secretarie erover dat de documenten die eventueel nog ontbreken, ten laatste op de vooravond van de raad of, om uitzonderlijk confidentiële redenen, ter zitting verdeeld worden.

Op de agenda staat gewoonlijk ook een punt "Varia" dat wordt voorbehouden aan de mededelingen die de EM of een (ander) regeringslid (leden) willen doen aan de raad. Voor de mondelinge of schrifte- lijke mededelingen van de andere regeringsleden moet een vraag tot inschrijving worden gedaan. Deze mededelingen worden nochtans niet altijd formeel op de agenda ingeschreven, hoofdzakelijk om redenen van vertrouwelijkheid.

Wanneer een regeringslid een mededeling wenst te doen, dient hij hiervan op voorhand een tekst, een zogenaamde. "speaking note" aan de Secretarie te bezorgen.

De voorafgaande toestemming om ex abrupto een mededeling te doen die niet op de agenda is voorzien, wordt slechts verleend als het algemeen belang ermee gemoeid is.

150 Bijlagen

Beraadslaging en beslissingsproces

Zoals reeds onder "Vergaderingen" vermeld, houdt de Ministerraad gewoonlijk één vergadering per week, de vrijdagmorgen en woont, behalve de Ministers uiteraard, alleen de Secretaris van de Ministerraad de vergaderingen bij. Hij is de sleutelfiguur die in verbinding staat met de Secretarie om bijkomende informatie of documenten op te vragen die nodig zijn voor de bespreking. In de loop van de vergadering bezorgt hij reeds de beslissingen aan de Secretarie zodat ze kunnen worden geschreven in de vorm van een notificatie.

Het beginsel van de regeringssolidariteit, dat de samenhang moet waarborgen in de schoot van de coalitieregeringen wil dat er in principe niet gestemd wordt. Volgens de grondwettelijke gewoonte beraadslaagt de Ministerraad en formuleert hij een advies of komt hij tot een beslissing volgens de procedure van de consensus.

De EM sluit het debat af op het ogenblik dat er een consensus bestaat om het voorstel goed te keuren en om een beslissing te nemen die gedekt zal zijn door de regeringssolidariteit. Dit houdt in dat alle leden solidair verantwoordelijk zijn voor een door de Ministerraad genomen beslissing. Een regeringslid kan geen openlijk voorbehoud maken ten aanzien van een collegiaal genomen beslissing, zeker wanneer het gaat om een voorontwerp van wet of een ontwerp van Koninklijk Besluit dat ter ondertekening aan het Staatshoofd moet worden voorgelegd.

Wanneer men echter niet tot een consensus kan komen, wordt het dossier uitgesteld. In veel gevallen wordt een dossier dan verwezen naar een "interkabinetten"-werkgroep om te pogen daar, via voorstel en tegenvoorstel, tot een voorbereidende consensus te komen.

Tot slot wordt erop gewezen dat de inhoud van de debatten in de raad geheim zijn en dat de ministeriële deontologie terzake de grootste discretie vereist.

Notificatie van de beslissingen en beknopte verslagen van de vergadering

Een beslissing van de Ministerraad wordt over het algemeen opgenomen in een (meestal) korte tekst (de notificatie) waarin de essentie van de beslissing wordt weergegeven. Dit gebeurt in de taal van het regeringslid die het dossier heeft ingeleid behalve wanneer het een gepersonaliseerd dossier of een gelocaliseerd of localiseerbaar dossier betreft. De notificatie gebeurt in beide landstalen wanneer het voorstellen betreft hetzij van de EM, hetzij van de Ministers van Institutionele Hervormingen, hetzij aan de Ministers bevoegd voor de nationaal gebleven aangelegenheden inzake Onderwijs. Deze notificaties worden aan de regeringsleden en aan de secretarissen-generaal gestuurd.

151 Bijlagen

Nadien worden de eigenlijke notulen van de vergadering opgesteld door de Secretaris van de Ministerraad en door hem ondertekend. Oorspronkelijk werden deze notulen ook door de EM medeondertekend, maar thans niet meer: men spreekt tegenwoordig ook niet meer van "notulen", maar van "beknopt verslag". Een dergelijk beknopt verslag werd pas vanaf 1918 systematisch opgemaakt327. Vroeger kwam het sporadisch voor dat de Ministers één van hen opdroegen notulen of een verslag van de vergadering op te maken. Deze documenten die geen enkel officieel karakter hebben, werden niet systematisch bewaard en zijn bijna alle verdwenen. Voor de Eerste Werledoorlog blijven alleen enkele nota's en memoranda over, die niet werkelijk als beknopte verslagen kunnen worden beschouwd.

Dit beknopt verslag is in eerste instantie bestemd om het Staatshoofd in te lichten over de aard van de discussies die gevoerd werden en over bijzondere standpunten die door de regeringsleden werden ingenomen. Het beknopt verslag wordt traditioneel opgesteld in zes exemplaren: één voor het Staatshoofd, één voor de EM, één voor de Secretaris van de Ministerraad, één dat wordt bewaard in het archief, één dat bestemd is om, ingeval van crisis, naar het buitenland te worden gebracht en één dat dient om te worden verknipt om in de vorm van een uittreksel bij de respectieve dossiers van de Ministerraad te worden gevoegd.

Contacten met de pers

Hoger werd reeds gesteld dat de inhoud van de debatten in de raad in principe geheim is. Nochtans is in de loop der jaren het gebruik ontstaan om na afloop van de Ministerraad een persmap ter beschikking te stellen met alle persberichten over de beslissingen van de raad. Deze taak wordt uitgevoerd door de Directie Externe Communicatie.

EM Verhofstadt heeft de gewoonte ingevoerd om de vrijdagnamiddag, na afloop van de Ministerraad, een persbriefing te organiseren voor de vertegenwoordigers van de pers. Tijdens deze persbriefing worden de besluiten meegedeeld die de Ministerraad heeft genomen in verband met de belangrijkste behandelde problemen, voor zover niet werd besloten één of ander punt nog in beraad te houden. Deze persbriefing gebeurt op basis van genoemde persmap. De persberichten van de wekelijkse Ministerraad kunnen eveneens online geraadpleegd worden op de website328.

327 Senelle R., o.c., 1983, p. 48-49. 328 http://www.presscenter.org

152 Bijlagen

BIJLAGE 2. LIJST VAN NATIONALE MINISTERIËLE COMITÉS

Met aanduiding van de voornaamste wettelijke bepalingen betreffende oprichting, naam- en bevoegd- heidswijzigingen, opslorping en afschaffing329. De regering Dehaene I zou bij haar aantreden op 7 maart 1992 de nationale ministeriële comités meteen afschaffen en de bevoegdheid inzake beraadslagingen en beslissingen toewijzen aan de Ministerraad330.

1) Kernkabinet voor Algemeen Beleid (Kern) / Cabinet restreint de Politique générale (Kern)

KB van 25 april 1961 houdende instelling van een Kabinet voor algemeen beleid (B.S., 27 april 1961).

KB van 4 oktober 1961 betreffende de modaliteiten van de beraadslaging van de Ministerraad (B.S., 6 oktober 1961).

KB van 25 augustus 1965 houdende instelling van een Comité voor Politieke Coördinatie (B.S., 1 september 1965).

KB van 12 april 1966 houdende oprichting van een Kernkabinet (B.S., 21 april 1966).

Organiek KB van 29 oktober 1973 van het Ministerieel Comite voor algemeen beleid (B.S., 7 november 1973).

Organiek KB van 30 mei 1974 betreffende de ministeriële comités met nationale bevoegdheid (B.S., 12 juni 1974).

Sedert eind 1981 bij het aantreden van de regering Martens V werd het Kernkabinet voor Algemeen Beleid de facto vervangen door niet-geïnstitutionaliseerde vergaderingen van de EM met de vicepremiers. Het Kernkabinet en de huidige vergaderingen van de EM met de vicepremiers beschikten niet over een secretariaat. Er werden zelfs geen notulen van de vergadering opgesteld. Bijgevolg werd er geen officieel archief gevormd. Wel gebeurt het dat de deelnemers van die vergaderingen of één van de kabinetschefs van de EM ten persoonlijken titel aantekeningen maken331.

329 Tenzij anders vermeld zijn deze gegevens ontleend aan Senelle R., De Ministerraad in België. Preadvies, Zwolle- Antwerpen, 1983, p. 51-77, en aanvullende opzoekingen door mezelf en Marc Therry in het Belgisch Staatsblad. Voor een overzicht betreffende de Ministeriële Comités omstreeks 1980: Van Orshoven J., o.c., 1981, p. 144-153. 330 KB van 16 maart 1992 tot opheffing van het KB van 4 oktober 1961 betreffende de modaliteiten van de beraadslaging van de Ministerraad en het organiek KB van 30 mei 1974 van de Ministeriële Comités met nationale bevoegdheid (B.S., 21 maart 1992). 331 Eigen informatie en mededeling van Werner Rogiers, chef van het kabinet voor algemeen beleid van de EM aan archiefinspecteur Marc Therry op 13 januari 1992.

153 Bijlagen

2) Ministerieel Comité voor Economische (en Sociale) Coördinatie (MCE(S)C) / Comité ministériel de Coordination économique et sociale (CMCE(S))

KB van 26 augustus 1938 tot instelling van een Ministerieel Comité voor economische coördinatie (B.S., 8 september 1938).

RB van 1mei 1947 houdende intrekking en vervanging der art. 1 tot 4 van het vermelde KB van 26 augustus 1938 (B.S., 6 juni 1947).

RB van 19 augustus 1949 houdende wijziging aan het RB van 1 mei 1947 (B.S., 2 september 1949).

KB van 7 oktober 1960 houdende statuut van het Ministerieel Comité voor economische coördinatie en de bevoegdheden van de minister voor Economische Coördinatie (B.S., 15 oktober 1960).

KB van 2 juni 1961 houdende oprichting van het MCESC en van de ministeriële comités die er van afhangen, met name het Comité voor financiën en begroting, het Comité voor economische expansie en streekontwikkeling, het Comité voor publieke investeringen en vervoer, het Comité voor sociale en gezinspolitiek, en het Comité voor buitenlandse sociaal-economische politiek) (B.S., 5 juni 1961).

KB van 4 oktober 1961 betreffende de modaliteiten van de beraadslaging van de Ministerraad (B.S., 6 oktober 1961).

Organiek KB van 12 april 1966 van het MCESC (B.S., 21 april 1966). Naast het economisch, financieel en sociaal beleid werd MCESC ook bevoegd voor ontwikkelingssamenwerking, dit tot de oprichting van een Ministerieel Comité voor buitenlands beleid bij KB van 13 november 1967 (B.S., 24 november 1967).

Organiek KB van 30 mei 1974 betreffende de ministeriële comités met nationale bevoegdheid: het MCESC kreeg ook een deel van de bevoegdheid van het Ministerieel Comité voor openbare investeringen, en de bevoegdheid van het Ministerieel Comité voor Buitenlands Beleid (B.S., 12 juni 1974).

Deze laatste bevoegdheid verdween opnieuw wanneer bij KB van 30 november 1976 tot wijziging van het organiek KB van 30 mei 1974 van de ministeriële comités met nationale bevoegdheid, opnieuw een Ministerieel Comité voor buitenlands beleid werd ingericht (B.S., 11 december 1976).

154 Bijlagen

KB van 15 april 1981 tot wijziging van het organiek KB van 30 mei 1974 van de ministeriële comités met nationale bevoegdheid, schafte het Ministerieel Comité voor informatica af en kende de coördinatie en controle op het gebied van de informatica toe aan het MCESC (B.S., 1 mei 1981).

KB van 11 februari 1982 tot wijziging van het organiek KB van 30 mei 1974 voegde ook de taken van het Ministerieel Comité voor begroting bij die van het MCESC (B.S., 16 februari 1982).

Bij KB van 10 februari 1986 werden ook de bevoegdheden van het Ministerieel Comité voor de Programmatie van de Overheidsbestellingen toegewezen aan het MCESC (B.S., 12 februari 1986).

3) Ministerieel Comité voor Begroting / Comité ministériel du Budget

KB van 26 mei 1926 stelde een Comité van de Schatkist ("Comiteit van Thesaurie") / Comité du Trésor in in de schoot van de Ministerraad (B.S., 28 mei 1926).

KB van 11 november 1936 houdende opheffing van het Schatkistcomité en overdracht aan het herin- gericht en versterkt Begrootingscomité van zeker van zijn bevoegdheden van toezicht op de uitvoering van de rijksbegrooting (B.S., 19 november 1936)332.

KB van 12 november 1936 betreffende de benoeming van de leden van het Begrotingscomité (B.S., 19 november 1936).

KB van 26 augustus 1939 houdende wijziging van de bevoegdheid van het Begrootingscomité, verlichting van de taak van den Kabinetsraad en regeling van zekere bevoegdheden van den Eerste- Minister en den minister van Financiën (B.S., 1 september 1939).

Regentsbesluit van 15 december 1948 houdende regeling van de ambtsbevoegdheden van - het Begrotingscomité (B.S., 10-11 januari 1949)333.

KB van 2 juni 1961, zie supra sub MCESC. Benaming in 1961: Ministerieel Comité voor financiën en begroting; van 1963 tot 1972 Ministerieel Comité voor budgettair beheer en openbaar ambt.

332 Desmaele B., Le Ministère des Finances. Etude de l'évolution structurelle de l’administration centrale et de ses organes consultatifs, dl. I: 1831-1945, (Miscellanea archivistica. Studia, 9), Brussel, 1990, p. 235, nr. 79. 333 Niet vermeld door Senelle R., o.c.

155 Bijlagen

Organiek KB van 12 april 1966 van het Ministerieel Comité voor budgettair beheer en openbaar ambt (B.S., 21 april 1966)334.

Bij organiek KB van 1 maart 1972 van de ministeriële comités benaming gewijzigd in Ministerieel Comité voor begroting (B.S., 7 maart 1972).

Organiek KB van 30 mei 1974 van de ministercomités met nationale bevoegdheid (B.S., 12 juni 1974).

KB van 22 april 1977 betreffende de overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten (B.S., 26 juli 1977).

Wet van 22 december 1977 betreffende de budgettaire voorstellen 1977-1978, art. 182 t/m 184 (B.S., 24 december 1977).

KB van 4 februari 1980 tot wijziging van het organiek KB van 30 mei 1974 van de ministercomités met nationale bevoegdheid en tot opheffing van het KB van 5 januari 1978 houdende instelling van een Ministerieel Comité voor budgettair beleid (B.S., 15 maart 1980).

4) Ministerieel Comité voor Budgettair Beleid / Comité ministériel de Politique budgettaire

KB van 5 januari 1978 houdende instelling van een Ministerieel Comité voor budgettair beleid (B.S., 2 februari 1978).

Opgeheven bij KB van 4 februari 1980 tot wijziging van het organiek KB van 30 mei 1974 van de ministercomités met nationale bevoegdheid en tot opheffing van het vermelde KB van 5 januari 1978 (B.S., 15 maart 1980).

5) Ministerieel Comité voor de Coördinatie van de openbare Investeringen / Comité ministériel de Coordination des Investissements publics335

Ingesteld bij beslissing van de Ministerraad van 9 december 1955336.

334 Niet vermeld in Senelle R., o.c. 335 Andere benaming: Ministerieel Comité voor de Programmatie van de Overheidsbestellingen / Comité ministériel de Programmation des Investissements publics. 336 Pagnoul A.-M., Chancellerie du Premier Ministre. Inventaire d'archives 1944-1965, Brussel, 1989, p. 31 (Toegangen in beperkte oplage / Instruments de recherche à tirage limité, 40).

156 Bijlagen

KB van 2 juni 1961 houdende oprichting van het MCESC en van de ministeriële comités die er van af- hangen, met name het Comité voor publieke investeringen en vervoer / Comité des investissements publics et des transports (B.S., 5 juni 1961).

KB van 30 mei 1974 van de ministeriële comités met nationale bevoegdheid, zie supra, sub MCESC.

KB van 18 mei 1984 tot wijziging van het organiek KB van 30 mei 1974, onder de benaming Ministerieel Comité voor de programmatie van de overheidsbestellingen (B.S., 29 mei 1984).

KB van 10 februari 1986 tot wijziging van het organiek koninklijk besluit van 30 mei 1974 kende de bevoegdheden van dit ministerieel comité toe aan het MCESC (B.S., 12 februari 1986).

6) Ministerieel Comité voor Wetenschapsbeleid (en onderwijs) / Comité ministériel de la Politique scientifique (et de L'Enseignement)

KB van 16 september 1959 betreffende de organisatie van het wetenschapsbeleid (B.S., 22 september 1959).

Art. 7 van het organiek KB van 30 mei 1974 (B.S., 12 juni 1974) bepaalde dat dit comité geregeld bleef door het KB van 16 september 1959, gewijzigd door een aantal aldaar opgesomde koninklijke besluiten.

7) Ministerieel Comité voor Institutionele Hervormingen / Comité ministériel des Réformes institutionnelles

Organiek KB van 2 januari 1961 houdende instelling van het Ministerieel Comité voor Coördinatie van de Institutionele Hervormingen en vaststelling van de bevoegdheden van de minister voor Coördinatie van de institutionele Hervormingen (B.S., 13 januari 1961).

Dit ministerieel comité verdween samen met de regering Gaston Eyskens op 25 april 1961 en werd afgeschaft bij KB van 26 oktober 1961 tot opheffing van het organiek KB van 2 januari 1961 (B.S., 6 november 1961)337.

Organiek KB van 20 juli 1968 van het Ministerieel Comité voor communautaire betrekkingen (B.S., 1 augustus 1968).

157 Bijlagen

Organiek KB van 1 maart 1972 van de ministeriële comités (B.S., 7 maart 1972) (Ministerieel Comité voor institutionele problemen).

KB van 30 mei 1974 betreffende de ministeriële comités met nationale bevoegdheid (B.S., 12 juni 1974).

8) Ministerieel Comité voor Buitenlands Beleid (Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Betrekkingen) (MCBB) (en voor Landsverdediging) / Comité ministériel de Politique étrangère (CMPE) (des Affaires étrangères, des Relations extérieures) (CMRE) (et de la Défense nationale)

KB van 2 juni 1961 houdende oprichting van het MCESC en van de ministeriële comités die er van afhangen, met name het Comité voor financiën en begroting, het Comité voor economische expansie en streekontwikkeling, het Comité voor publieke investeringen en vervoer, het Comité voor sociale en gezinspolitiek, en het Comité voor buitenlandse sociaal-economische politiek) (B.S., 5 juni 1961).

KB van 15 januari 1962 betreffende de organisatie van de samenwerking met de ontwikkelingslanden (B.S., 18 januari 1962) (Ministerieel Comité voor Ontwikkelingssamenwerking).

KB van 25 augustus 1965 houdende reorganisatie van het Ministerieel Comite voor economische en sociale coordinatie en van de Ministeriële Comités die ervan afhangen (B.S., 1 september 1965), waardoor de bevoegdheden van het Comité voor ontwikkelingssamenwerking overgaan op het Comité voor de buitenlandse sociaal-economische politiek.

Organiek KB van 12 april 1966 (B.S., 21 april 1966) waardoor het MCESC bevoegd werd voor ont- wikkelingssamenwerking.

Organiek KB van 13 november 1967 houdende de oprichting van het Ministerieel Comité voor buiten- lands beleid (B.S., 24 november 1967).

Organiek KB van de Ministeriële Comités van 1 maart 1972 (B.S., 7 maart 1972).

Organiek KB van 30 mei 1974 van de Ministeriële Comités met nationale bevoegdheid, zie supra, sub MCESC.

KB van 30 november 1976 tot wijziging van het organiek koninklijk besluit van 30 mei 1974, zie supra, sub MCESC. Het secretariaat van het bij laatstvermeld KB opgerichte Ministerieel Comité voor

337 Niet vermeld in Senelle R., o.c.

158 Bijlagen buitenlands beleid, werd lange tijd waargenomen door ambtenaren van het Ministerie van Buitenlandse Zaken338.

9) Ministerieel Comité voor de Buitenlandse Economische Betrekkingen / Comité ministériel des Relations économiques extérieures

KB van 25 februari 1982 houdende oprichting van een Ministerieel Comité voor de buitenlandse economische betrekkingen (B.S., 31 maart 1982). Dit comité werd voorgezeten door de minister van Buitenlandse Betrekkingen, die ook het secretariaat ervan organiseerde.

10) Ministerieel Comité voor Leefmilieu / Comité ministériel de I'Environnement

Organiek KB van de Ministeriële Comités van 1 maart 1972 (B.S., 7 maart 1972).

Organiek KB van 30 mei 1974 van de Ministeriële Comités met nationale bevoegdheid (B.S., 12 juni 1974).

11) Ministerieel Comité voor informatica / Comité ministériel de l’Informatique

KB van 24 mei 1976 betreffende de organisatie en de coördinatie van de informatica in de openbare diensten (B.S., 16 juni 1976).

KB van 15 april 1981 tot wijziging van het organiek KB van 30 mei 1974 van de ministeriële comités met nationale bevoegdheid, schafte het Ministerieel Comité voor informatica af en kende de coördinatie en controle op het gebied van de informatica toe aan het MCESC (B.S., 1 mei 1981).

12) Ministerieel Comité voor de Status van de Vrouw / Comité ministériel du Statut de la Femme

KB van 18 november 1980 tot wijziging van het organiek koninklijk besluit van 30 mei 1974 van de Ministeriële Comités met nationale bevoegdheid (B.S., 28 november 1980).

338 Mededeling van de heer J. Lercangé dd. 18 juni 1992.

159 Bijlagen

13) Ministerieel Comité voor Europese Aangelegenheden (MCEA) / Comité ministériel des Affaires européennes (CMAE)

Opgericht in januari 1990 op voorstel van de EM.

14) Ministerieel Comité (ad hoc) voor Verdediging / Comité ministériel (ad hoc) de la Défense

KB van 3 augustus 1950 tot oprichting van een Ministerieel Comité voor Verdediging (niet gepubli- ceerd in B.S.), gewijzigd door niet gepubliceerde KB’s van 11 september 1950, 17 januari 1959, 28 juni 1961, 21 september 1965).

15) Tijdelijke ministeriële comités

Verder werden nog verschillende tijdelijke ministeriële comités opgericht, voor de oplossing van specifieke problemen. Bij wijze van voorbeeld vermelden we hier het Ministerieel Comité belast met de Schoolvraagstukken / Comité ministériel chargé des Questions scolaires, opgericht in 1948 of het Beperkt Ministerieel Comité voor de Verdeling van de Duitse Herstelbetalingen (Vergoedingen) aan Belgische slachtoffers van het nazisme / Comité ministériel restreint pour la répartition des réparations allemandes aux victimes belges du nazisme, opgericht door een beslissing van de Ministerraad van 4 november 1960 en werkzaam van november 1960 tot april 1961339.

339 Pagnoul A.-M., o.c., p. 24-26.

160

BIJLAGE 3. LIJST VAN ARCHIEFBESTANDEN VAN DE FOD KANSELARIJ VAN DE EERSTE MINISTER DIE ZICH BEVINDEN IN HET ALGEMEEN RIJKSARCHIEF.

Bestands- en bloknaam Uiterste Omvang Staat van ontsluiting Openbaarheid data ≤ 100 jaar

Ministerraad / Conseil des Ministres 1917-1949 31 microfilms LAURENT R., Répertoire numérique des Raadpleegbaar (1914-1916) microfilms de complément ou de sécurité conservés Ook verkrijgbaar op aux Archives générales du Royaume, Brussel, 1994 CD-Rom (AGR, Inventaires, 253). VERACHTEN L., Notulen van de ministerraad (1916-1949) / Procès-verbaux du conseil des ministres (1916-1949) I. 5.II.1916 - 8.V.1940, Brussel, 1994 (Inventarissen / Inventaires, 252). DEVOLDER K., Notulen van de ministerraad (1916-1949) / Procès-verbaux du conseil des ministres (1916-1949) II. 10.V.1940 - 23.XII.1949, Brussel, 1994 (Inventarissen / Inventaires, 252). Ministerraad / Conseil des Ministres 1988-1991 0,35 s.m. Getypte overdrachtslijst Raadpleegbaar 50 jaar na datum, in blokken van 10 jaar Ministerraad / Conseil des Ministres 1918-1940 22,50 s.m. VANDEWEYER L., Toegang tot het archief van Raadpleegbaar de ministerraad tijdens het interbellum (1918- 1940), Brussel, 1996 (AR, Toegangen in beperkte oplage, 421) FOD Kanselarij van de EM/ SPF 1944-1991 65,00 s.m. Handgeschreven overdrachtslijst Raadpleegbaar 50 jaar Chancellerie du premier ministre. na datum, in blokken Ministerraad. Thematische dossiers / Conseil van 10 jaar des Ministres. Dossiers thématiques

161 Bijlagen

Ministeriële Comités / Comités ministériels: 1961-1991 100,00 s.m. Handgeschreven overdrachtslijst Raadpleegbaar 50 jaar Ministerieel Comité voor Economische (en [1932-1991] na datum, in blokken Sociale) Coördinatie / Comité ministériel de van 10 jaar Coordination économique et sociale (CMCE(S)); Ministerieel Comité voor Buitenlands Beleid (MCBB) / Comité ministériel de Politique étrangère (CMPE); Ministerieel Comité voor Wetenschapsbeleid (en Onderwijs) / Comité ministériel de la Politique scientifique (et de l’Enseignement); Ministerieel Comité voor de Status van de Vrouw / Comité ministériel du Statut de la Femme; Ministerieel Comité voor Veiligheid / Comité ministériel de la Sécurité; Ministerieel Comité voor Leefmilieu / Comité ministériel de l’Environnement; Ministerieel Comité voor Europese Aangelegenheden (MCEA) / Comité ministériel des Affaires européennes (CMAE); Ministerieel Comité voor Mediabeleid / Comité ministériel de la Politique des Médias; Ministerieel Comité voor Schoolgebouwen / Comité ministériel des Bâtiments scolaires Kabinet van de EM te Londen /Cabinet du 1940-1944 13,65 s.m. POLART M.-T., Premier Ministre de Londres. Raadpleegbaar premier ministre à Londres Inventaire, s.l.,s.d. (handschrift III, 269) Inventaris in voorbereiding door Lieve De Mecheleer en Luis Angel Bernardo y Garcia.

162 Bijlagen

Kabinet van de EM en Secretariaat van de 1944-1965 10,49 s.m. PAGNOUL A.-M., Chancellerie du Premier Niet raadpleegbaar Ministerraad / Cabinet du Premier Ministre Ministre (1944-1965). Inventaire, Brussel, 1989 et Secrétariat du Conseil des Ministres (Toegangen in beperkte oplage / Instruments de recherche à tirage limité, 40) Nota van Marc Therry, Bestanddelen uit het archief van het Kabinet van de EM en van het Secretariaat van de Ministerraad, neergelegd in 1974, maar niet beschreven in de inventaris van Pagnoul Ministerieel Comité voor Verdediging 1950-1980 1,30 s.m. Getypte overdrachtslijst Niet raadpleegbaar (MCV) / Comité Ministériel de la Défense (CMD) Studiecommissie voor de Hervorming van de 1953-1954 0,06 s.m. Getypte overdrachtslijst Raadpleegbaar Rijksbesturen / Commission d’Etude pour la Réforme des Administrations de l’Etat Commissie voor de Oriëntatie en 1976-1988 27,00 s.m. Getypte overdrachtslijst Niet raadpleegbaar Coördinatie van de overheidsopdrachten (COC) /Commission d’orientation et de coordination des marchés publics (COC) Cel voor institutionele hervorming / Cellule 1988-1994 12,00 s.m. Getypte overdrachtslijst Niet raadpleegbaar de restructuration institutionelle Hoog Comité van Toezicht / Comité 1948-1961 14,40 s.m. Getypte overdrachtslijst Niet raadpleegbaar Supérieur de Contrôle (1936,1939) Dossiers Enquêtes. Neerlegging / Dépot 1975

163 Bijlagen

Hoog Comité van Toezicht / Comité 1961-1965 9,90 s.m. Getypte overdrachtslijst Niet raadpleegbaar Supérieur de Contrôle (1926-1955) Dossiers Enquêtes. Neerlegging / Dépot 1979 Hoog Comité van Toezicht / Comité 1966-1972 12,60 s.m. Getypte overdrachtslijst Niet raadpleegbaar Supérieur de Contrôle Dossiers Enquêtes. Neerlegging / Dépot 1988 Vast Wervingssecretariaat (VWS) / 1938-1960 18,00 s.m. Getypte overdrachtslijst Niet raadpleegbaar Secrétariat Permanent au Recrutement (SPR) Neerlegging 18 oktober 1990 / Dépot 18 octobre 1990. Vast Wervingssecretariaat (VWS) / 1939-1982 43,60 s.m. Getypte overdrachtslijst Niet raadpleegbaar Secrétariat Permanent au Recrutement (SPR) Neerlegging 17 januari 1991 / Dépot 17 janvier 1991 Vast Wervingssecretariaat (VWS) / 1952-1984 53,04 s.m. Getypte overdrachtslijst Niet raadpleegbaar Secrétariat Permanent au Recrutement (SPR) Neerlegging 3 mei 1991 / Dépot 3 mai 1991 Vast Wervingssecretariaat (VWS) / 1938-1987 54,58 s.m. - Niet raadpleegbaar Secrétariat Permanent au Recrutement (SPR) Neerlegging 4 juli 1991 / Dépot 4 juillet 1991 Théâtre de la Monnaie (rechtsvoorganger 1771-1816 2,80 s.m. VLEESCHOUWERS C., Administration du Raadpleegbaar van de Koninklijke Muntschouwburg / Théâtre de la Monnaie, Brussel, 1988 (Toegangen prédécesseur de Théâtre royal de la in beperkte oplage / Instruments de recherche à Monnaie) tirage limité, 19) Belgisch bureau voor documentatie en (1940- 0,90 s.m. - Niet raadpleegbaar voorlichting / Office belge d’information et 1947?) de documentation (Inbel)

164 Bijlagen

Inforcongo; Institut belge d'Information et de 1955-2003 43,00 s.m. COPPIETERS G., Inventaris van het archief van Raadpleegbaar Documentation (Inbel) / Belgisch instituut het Belgisch Instituut voor Voorlichting en voor voorlichting en documentatie (Inbel); Documentatie - INBEL en de Federale Service fédéral d'information (SFI) / Voorlichtingsdienst (FVD) 1962-2003 [1945-2003], Federale Voorlichtingsdienst (FVD) Brussel, 2007 (Inventarissen / Inventaires, 405) Regering van de Regent en van het 1830-1831 ca. 4,00 s.m. COSEMANS A., Inventaire des archives du Raadpleegbaar Voorlopig Bewind / Gouvernement Gouvernement provisoire et de la Régence (1830- provisoire et de la Régence 1831), Brussel, 1988 (heruitgave Inventaire de la IVe section, 29).

165 Bijlagen

BIJLAGE 4. LIJST VAN ARCHIEFBESTANDEN VAN VAN EERSTE MINISTERS DIE ZICH BEVINDEN IN HET ALGEMEEN RIJKSARCHIEF.

Bestands- en bloknaam Uiterste Omvang Staat van ontsluiting Openbaarheid data ≤ 100 jaar

CARTON DE WIART, Henry (comte) 15de eeuw- 4,90 s.m. PAGNOUL A.-M., Inventaire des Papiers Carton Raadpleegbaar 1977 de Wiart, Brussel, 1981 (Inventaires / Inventarissen, 223) (met concordantielijst) Verzameling microfilms AR, nrs. 2345-2373 DE BROQUEVILLE, Charles (comte) 1870-1940 10,80 s.m VAN MEERBEECK L., Papiers Charles de Raadpleegbaar Broqueville, Brussel, 1988 (Toegangen in beperkte (uitgezonderd nrs. 29-37) oplage / Instruments de recherche à tirage limité, 29) (met concordantielijst) [reprografie verboden] Verzameling microfilms AR, nrs. 1510/1-109 DEHAENE, Jean-Luc 1992-1999 57,00 s.m. Niet raadpleegbaar tot 2045 (neerlegging van 1995) en 2049 (neerlegging van 1999) DUVIEUSART, Jean 1944-1952 60,00 s.m. BERNARDO Y GARCIA L.A., Inventaire des Raadpleegbaar archives de cabinet des ministres des Affaires économiques Jules Delruelle, Albert De Smaele, Léon-Eli Troclet, Albert Devèze, Henri Liebaert, Jean Duvieusart, Gaston Eyskens, Albert Coppé. 1944-1952 [1935-1962], Brussel, 2008. (Inventaires / Inventarissen, 409) EYSKENS, Gaston 1923-1987 62,50 s.m. THERRY M., Inventaris van het archief Gaston Raadpleegbaar Eyskens (1905-1988), Brussel, 2001 (Rijksarchief te Leuven. Inventarissen 1) HARMEL, Pierre (comte) 1936-2004 24,50 s.m. BERNARDO Y GARCIA L.A., Inventaire des Raadpleegbaar archives de Pierre Harmel pour les années 1921- (uitgezonderd nr. 174) 2000, Brussel, 2004. (Inventaires / Inventarissen, 355) Niet raadpleegbaar tot

166 Bijlagen

355) 2020 [partim] en 2050 [partim] (neerlegging van 2004) JASPAR, Henri 1914-1939 7,55 s.m. COSEMANS A., Papiers H[enri]. Jaspar, Brussel, Raadpleegbaar 1988 (Toegangen in beperkte oplage/ Instruments (uitgezonderd nr. 134) de recherche à tirage limité, 31) (met concordantie- lijst) Verzameling microfilms AR, nrs. 2425-2483/1-12 LEBURTON, Edmond 1915-1997 100,00 s.m. Niet raadpleegbaar (neerlegging van 1998) LEFÈVRE, Théodore [Théo] 1945-1973 13,30 s.m. POLART M.-Th., Inventaire des archives du Raadpleegbaar met ministre Théo Lefèvre, s.d. voorafgaandelijke schriftelijke toelating. MARTENS, Wilfried 1941-1998 370,00 s.m. Gedeeltelijke overdrachtslijsten Niet raadpleegbaar tot (inventaris in voorbereiding) 2020 [Voor Bepaalde reeksen gelden bijzondere raad- plegingsvoorwaarden] PIERLOT, Hubert (comte) 1940-1963 17,65 s.m. Plaatsingslijst Raadpleegbaar (neer- legging van 1962) Niet raadpleegbaar tot 2019 (neerlegging van 2005) POULLET, Prosper (vicomte) 1559-1939 16,65 s.m. VAN MEERBEECK L., Papiers P[rosper]. Poullet, Raadpleegbaar Brussel, 1988 (Toegangen in beperkte oplage / Instruments de recherche à tirage limité, 33) (met concordantielijst) Verzameling microfilms AR, nrs. 2187-2287

167 Bijlagen

RENKIN, Jules 1914-1919 1,30 s.m. Inventaire des archives de , Brussel, Raadpleegbaar met voor- 1994 (Toegangen in beperkte oplage / Instruments afgaandelijke schrifte- de recherche à tirage limité, 198) (met lijke toelating. concordantielijst) Verzameling microfilms AR, nrs. 2855-2861 THEUNIS, Georges 1914-1965 40,00 s.m. Gedeeltelijke plaatsingslijst Raadpleegbaar met voor- afgaandelijke schrifte- lijke toelating. VAN DEN BOEYNANTS, Paul 1962-1978 4,00 s.m. Raadpleegbaar VERHOFSTADT, Guy 1999-2007 74,00 s.m. Niet raadpleegbaar

168 Bijlagen

BIJLAGE 5. LIJST VAN ANDERE RELEVANTE PARTICULIERE ARCHIEFBESTANDEN DIE ZICH BEVINDEN IN HET ALGEMEEN RIJKSARCHIEF.

Bestands- en bloknaam Uiterste Omvang Staat van ontsluiting Openbaarheid data ≤ 100 jaar

DEWORME, Élie 1988-1992 25,20 s.m. Niet raadpleegbaar tot 2022 GÉRARD, Max-Léo 1895-1955 4,75 s.m. COSEMANS A., Inventaire des archives de Max- Raadpleegbaar met voor- Léo Gérard, Brussel, 1995 (Toegangen in beperkte afgaandelijke schrifte- oplage / Instruments de recherche à tirage limité, lijke toelating. 195) (met concordantielijst) Verzameling microfilms AR, nrs. 6516-6554 YLIEFF, Yvan 1988-2003 72,00 s.m. Niet raadpleegbaar (neerlegging van 1992 en 1999) Raadpleegbaar (neerlegging van 2003) ALEN, André 1966-1992 13,00 s.m. COPPIETERS G., Inventaris van het archief van Niet raadpleegbaar tot André Alen 1966-1992 [1908-1992], Brussel, 2007 2022, nrs. 248-251 Jurist, medewerker van meerdere premiers en (Inventarissen / Inventaires, 404) raadpleegbaar in 2040 en Secretaris van de Ministerraad, professor aan nrs. 252-255 in 2050. de Katholieke Universiteit Leuven en de Universiteit Gent COUMANS, Wim 1984-1988 0,65 s.m. Niet raadpleegbaar tot 2022 Economist, medewerker van meerdere ministers DE LICHTERVELDE, Louis (comte) 1910-1959 4,75 s.m. Plaatsingslijst Raadpleegbaar Industrieel, historicus, schrijver, medewerker minister Charles de Broqueville en Secretaris

169 Bijlagen van de Ministerraad GRAULS, Jan (baron) Zie archief van André ALEN Niet raadpleegbaar tot 2023 [partim], 2040 Inspecteur van Financiën, kabinetschef van [partim] en 2050 [partim] meerdere premiers en Secretaris van de Ministerraad MOLLE, Omer 1938-1970 0,95 s.m. Plaatsingslijst Raadpleegbaar Inspecteur-generaal van de DEM RENS, Jozef [Jef] 1939-1982 26,20 s.m. Gedeeltelijke plaatsingslijst Raadpleegbaar met voor- afgaandelijke schrifte- Journalist, syndicalist, medewerker van lijke toelating meerdere ministers en Secretaris van de Ministerraad SMETS, Jan 1985-1994 12,50 s.m. Niet raadpleegbaar tot 2025 Medewerker van premiers Wilfried Martens en Jean-Luc Dehaene VANDERVEEREN, Christine 1985-1995 21,80 s.m. Niet raadpleegbaar tot 2046 Juriste, medewerkster van premiers Wilfried Martens en Jean-Luc Dehaene VELGE, Henri 1888-1963 3,00 s.m. AKERMI É., Inventaire des papiers de Henri Velge, Raadpleegbaar Brussel, 1967 (Inventaires / Inventarissen 159) (met Jurist, medewerker van meerdere premiers en concordantielijst) Secretaris van de Ministerraad, professor aan de UCL Verzameling microfilms AR, nrs. 2082-2115

170

BIJLAGE 6. LIJST VAN BELGISCHE PREMIERS EN DE REGERINGSCOALITIES VAN 1918 TOT HEDEN

REGERING PREMIER COALITIE PERIODE

Delacroix I Léon Delacroix Katholieke Partij, Liberalen, 21 nov. 1918 17 nov. 1919 Socialisten

Delacroix II Léon Delacroix Katholieke Partij, Liberalen, 2 dec. 1919 3 nov. 1920 Socialisten

Carton de Wiart Henri Carton de Katholieke Partij, Liberalen, 20 nov. 1920 20 nov. 1921 Wiart Socialisten

Theunis I Georges Theunis Katholieke Partij, Liberalen 16 dec. 1921 5 april 1925 van de Vijvere Aloys van de Katholieke Partij 13 mei 1925 22 mei 1925 Vijvere

Poullet Prosper Poullet Katholieke Partij, Socialisten 17 juni 1925 8 mei 1926

Jaspar I Henri Jaspar Katholieke Partij, Liberalen, 20 mei 1926 21 nov. 1927 Socialisten

Jaspar II Henri Jaspar Katholieke Partij, Liberalen 22 nov. 1927 21 mei 1931

Renkin Jules Renkin Katholieke Partij, Liberalen 1 juni 1931 18 okt. 1932 de Broqueville Charles de Katholieke Partij, Liberalen 22 okt. 1932 13 nov. 1934 Broqueville

Theunis II Georges Theunis Katholieke Partij, Liberalen 20 nov. 1934 19 maart 1935

Van Zeeland I Paul Van Zeeland Katholieke Partij, Liberalen, 25 maart 1935 26 mei 1936 Socialisten

Van Zeeland II Paul Van Zeeland Katholieke Partij, Liberalen, 13 juni 1936 25 okt. 1937 Socialisten

Janson Paul-Emile Janson Katholieke Partij, Liberalen, 23 nov. 1937 13 mei 1938 Socialisten

Spaak I Paul-Henri Spaak Katholieke Partij, Liberalen, 15 mei 1938 9 febr. 1939 Socialisten

Pierlot I Katholieke Partij, Liberalen 21 febr. 1939 27 febr. 1939

Pierlot II Hubert Pierlot Katholieke Partij, Liberalen 18 april 1939 3 sept. 1939

Pierlot III Hubert Pierlot Katholieke Partij, Liberalen, 3 sept. 1939 10 mei 1940 Socialisten

Pierlot in Londen Hubert Pierlot Katholieke Partij, Liberalen, 1940 1944 Socialisten

Pierlot V Hubert Pierlot Katholieke Partij, Liberalen, 27 sept. 1944 12 dec. 1944 Socialisten, Communisten

171 Bijlagen

Pierlot VI Hubert Pierlot Katholieke Partij, Liberalen, 12 dec. 1944 31 jan. 1945 Socialisten

Van Acker I Achille Van Acker BSP/PSB, Katholieken, 12 feb. 1945 2 aug. 1945 Liberalen, KPB/PCB

Van Acker II Achille Van Acker BSP/PSB, UDB, Liberalen, 2 aug. 1945 13 maart 1946 KPB/PCB

Spaak II Paul-Henri Spaak PSB/BSP, CVP/PSC 13 maart 1946 31 maart 1946

Van Acker III Achille Van Acker BSP/PSB, Liberalen, KPB/PCB 31 maart 1946 3 aug. 1946

Huysmans I Camille Huysmans BSP/PSB, Liberalen, KPB/PCB 3 aug. 1946 20 maart 1947

Spaak III Paul-Henri Spaak PSB/BSP, CVP/PSC 20 maart 1947 27 nov. 1948

Spaak IV Paul-Henri Spaak PSB/BSP, CVP/PSC 27 nov. 1948 11 aug. 1949

G. Eyskens I Gaston Eyskens CVP/PSC, Liberalen 11 aug. 1949 8 juni 1950

Duvieusart I Jean Duvieusart PSC/CVP 8 juni 1950 16 aug. 1950

Pholien I Joseph Pholien PSC/CVP 16 aug. 1950 15 jan. 1952

Van Houtte I Jean van Houtte CVP/PSC 15 jan. 1952 23 april 1954

Van Acker IV Achille Van Acker BSP/PSB, Liberalen 23 april 1954 26 juni 1958

G. Eyskens II Gaston Eyskens CVP/PSC 26 juni 1958 6 nov. 1958

G. Eyskens III Gaston Eyskens CVP/PSC, Liberalen 6 nov. 1958 3 sept. 1960

G. Eyskens IV Gaston Eyskens CVP/PSC, Liberalen 3 sept. 1960 25 april 1961

Lefèvre I Théo Lefèvre CVP/PSC, BSP/PSB 25 april 1961 28 juli 1965

Harmel I Pierre Harmel PSC/CVP, BSP/PSB 28 juli 1965 19 maart 1966

Vanden Paul Vanden CVP/PSC, PVV/PLP 19 maart 1966 17 juni 1968 Boeynants I Boeynants

G. Eyskens V Gaston Eyskens CVP/PSC, BSP/PSB 17 juni 1968 20 jan. 1972

G. Eyskens VI Gaston Eyskens CVP/PSC, BSP/PSB 20 jan. 1972 26 jan. 1973

Leburton I Edmond Leburton PSB/BSP, CVP/PSC, PVV/PLP 26 jan. 1973 23 okt. 1973

Leburton II Edmond Leburton PSB/BSP, CVP/PSC, PVV/PLP 23 okt. 1973 25 april 1974

Tindemans I Leo Tindemans CVP/PSC, PVV/PLP 25 april 1974 3 juni 1977

Tindemans II Leo Tindemans CVP/PSC, BSP/PSB, VU/FDF 3 juni 1977 20 okt. 1978

Vanden Paul Vanden CVP/PSC, BSP/PSB, VU/FDF 20 okt. 1978 3 april 1979 Boeynants II Boeynants

172 Bijlagen

Martens I Wilfried Martens CVP/PSC, SP/PS, FDF 3 april 1979 23 januari 1980

Martens II Wilfried Martens CVP/PSC, SP/PS 23 januari 1980 18 mei 1980

Martens III Wilfried Martens CVP/PSC, SP/PS, PVV/PRL 18 mei 1980 22 okt. 1980

Martens IV Wilfried Martens CVP/PSC, SP/PS 22 okt. 1980 6 april 1981

M. Eyskens I Mark Eyskens CVP/PSC, SP/PS 6 april 1981 17 dec. 1981

Martens V Wilfried Martens CVP/PSC, PVV/PRL 17 dec. 1981 28 nov. 1985

Martens VI Wilfried Martens CVP/PSC, PVV/PRL 28 nov. 1985 21 okt. 1987

Martens VII Wilfried Martens CVP/PSC, PVV/PRL 21 okt. 1987 9 mei 1988

Martens VIII Wilfried Martens CVP/PSC, SP/PS, VU 9 mei 1988 29 sept. 1991

Martens IX Wilfried Martens CVP/PSC, SP/PS 29 sept. 1991 7 maart 1992

Dehaene I Jean-Luc Dehaene CVP/PSC, SP/PS 7 maart 1992 23 juni 1995

Dehaene II Jean-Luc Dehaene CVP/PSC, SP/PS 23 juni 1995 12 juli 1999

Verhofstadt I Guy Verhofstadt VLD/PRL-FDF-MCC, SP/PS, 12 juli 1999 11 juli 2003 Agalev/Ecolo Verhofstadt II Guy Verhofstadt VLD/MR, SP.A-Spirit/PS 11 juli 2003 21 dec. 2007

Verhofstadt III Guy Verhofstadt CD&V/CDH, MR/VLD, PS 21 dec. 2007 19 maart 2008

Leterme CD&V/CDH, MR/VLD, PS 20 maart 2008 heden

173 Bijlagen

BIJLAGE 7. LIJST VAN MINISTERS EN STAATSSECRETARISSEN TOEGEVOEGD AAN DE PREMIER

Gaston Eyskens III 6 november 1958 – 27 maart 1961

Albert Lilar (liberaal), ondervoorzitter van de Kabinetsraad (20 november 1958 - 3 september 1960)

René Lefebvre, ondervoorzitter van de Kabinetsraad (3 september 1960 - 27 maart 1961)

Pierre Harmel (PSC), minister van Openbaar Ambt (3 september 1960 - 27 maart 1961)

Lefèvre 25 april 1961 - 28 juli 1965

Arthur Gilson (PSC), minister van Binnenlandse Zaken en Openbaar Ambt

Harmel I 28 juli 1965 - 19 maart 1966

Pierre Harmel (PSC), premier, belast met de coördinatie van het Wetenschapsbeleid

André Van Cauwenberghe (PSB), minister-staatssecretaris, adjunct bij de premier voor Openbaar Ambt

Vanden Boeynants I 19 maart 1966 - 17 juni 1968

Yves Urbain (PLP), minister-staatssecretaris, adjunct bij de premier voor streekontwikkeling

Jan Piers (CVP), minister-staatssecretaris van Openbaar Ambt en van Toerisme

Gaston Eyskens IV 17 juni 1968 - 20 januari 1972

René Pêtre (PSC), minister van openbaar ambt

Leo Tindemans (CVP), minister van Communautaire betrekkingen

Freddy Terwagne (PSB), minister van Communautaire betrekkingen (17 juni 1968 tot 15 februari 1971)

Fernand Dehousse (PSB) minister van Communautaire betrekkingen (22 februari 1971 tot 20 januari 1972)

Théo Lefèvre (CVP), zonder portefeuille, belast met Wetenschapsbeleid en wetenschappelijke programmatie

Gaston Eyskens V 20 januari 1972 - 26 januari 1973

André Cools (PSB), Vicepremier

Théo Lefèvre (CVP), staatssecretaris voor Wetenschapsbeleid en wetenschappelijke programmatie

Léon Remacle (PSC), staatssecretaris voor Openbaar Ambt

174 Bijlagen

Leburton I 26 januari 1973 - 23 oktober 1973

Leo Tindemans (CVP), Vicepremier, minister van Begroting en belast met de coördinatie van institutionele hervormingen

Charles Hanin (PSC), minister van Wetenschapsbeleid

Guy Cudell (PSB), minister van Brusselse Zaken

Placide De Paepe (CVP), staatssecretaris van Openbaar Ambt

Guillaume Schyns (PSC), staatssecretaris van Oostkantons en Toerisme

Jef Ramaekers (BSP), staatssecretaris van Institutionele Hervormingen

Louis Olivier (PLP), staatssecretaris van Institutionele Hervormingen

Leburton II 23 oktober 1973 - 25 april 1974

Leo Tindemans (CVP), vicepremier, minister van Begroting, belast met buitenlandse handelsbetrekkingen

Charles Hanin (PSC), minister van Wetenschapsbeleid, Oostkantons en Toerisme

Louis Olivier (PLP), minister van Middenstand en Institutionele Hervorming

Jef Ramaekers (BSP), minister van Communicatie en Havenbeleid

Placide De Paepe (CVP), staatssecretaris van Openbaar Ambt

Elie Van Bogaert (BSP), staatssecretaris van Institutionele Hervormingen

Tindemans I 25 april 1974 - 3 juni 1977

Louis D'Haeseleer (PVV), staatssecretaris van Openbaar Ambt (25 april 1974 - 15 oktober 1976)

Gaston Geens (CVP), staatssecretaris van Begroting en Wetenschapsbeleid (25 april 1974 - 8 december 1976) , minister van Begroting en Wetenschapsbeleid (8 december 1976 - 3 juni 1977)

Karel Poma (PVV), staatssecretaris van Leefmilieu (11 juni 1974 - 4 oktober 1974)

Robert Vandekerckhove (CVP), minister van Institutionele Hervormingen (11 juni 1974 - 3 juni 1977)

François Perin (RW), minister van Institutionele Hervormingen (11 juni 1974 - 3 juni 1977)

August De Winter (PVV), staatssecretaris voor Brusselse Zaken. (4 oktober 1974 - 8 december 1976)

André Kempinaire (PVV), staatssecretaris van Openbaar Ambt (16 oktober 1976 - 8 december 1976)

175 Bijlagen

Tindemans II 3 juni 1977 - 20 oktober 1978

Léon Hurez (PSB), Vicepremier en minister van Openbaar Ambt

Rik Vandekerckhove (VU), minister van Wetenschapsbeleid

Mark Eyskens (CVP), staatssecretaris van Begroting

Ferdinand De Bondt (CVP), staatssecretaris van Institutionele Hervormingen

Jacques Hoyaux (PSB), staatssecretaris van Institutionele Hervormingen, toegevoegd aan Vicepremier Léon Hurez

Vanden Boeynants II 20 oktober 1978 - 3 april 1979

Léon Hurez (PS), Vicepremier en minister van Openbaar Ambt

Rik Vandekerckhove (VU), minister van Wetenschapsbeleid

Mark Eyskens (CVP), staatssecretaris van Begroting

Jacques Hoyaux (PS), staatssecretaris van Institutionele Hervormingen, toegevoegd aan Vicepremier Léon Hurez

Martens I 3 april 1979 - 23 januari 1980

Willy Calewaert (SP), minister van Openbaar Ambt en Institutionele Hervormingen

Léon Defosset (FDF), minister van Brusselse Zaken (3 april 1979 - 16 januari 1980)

Lucien Outers (FDF), minister van Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid (3 april 1979 - 16 januari 1980)

Guy Cudell (PS), staatssecretaris van Brusselse Zaken, toegevoegd aan minister van Brusselse Zaken

Lydia De Pauw (SP), staatssecretaris van Brusselse Zaken, toegevoegd aan minister van Brusselse Zaken

Martens II 23 januari 1980 - 18 mei 1980

Georges Gramme (PSC), minister van Wetenschapsbeleid

Cécile Goor (PSC), minister van het Gewest

Guy Cudell (PS), staatssecretaris van het Brussels Gewest

Lydia De Pauw (SP), staatssecretaris van het Brussels Gewest

176 Bijlagen

Martens III 18 mei 1980 - 22 oktober 1980

José Desmarets (PSC), minister van Planning en Wetenschapsbeleid, lid van het kernkabinet

Cécile Goor (PSC), minister van het Brussels Gewest

Elie Deworme (PS), minister van Openbaar Ambt

August De Winter (PVV), staatssecretaris van het Brussels Gewest

Guy Cudell (PS), staatssecretaris van het Brussels Gewest

Martens IV 22 oktober 1980 - 6 april 1981

Philippe Maystadt (PSC), minister van Openbaar Ambt en Wetenschapsbeleid

André Degroeve (PS), minister van het Brussels Gewest

Cécile Goor (PSC), staatssecretaris van het Brussels Gewest

Lydia De Pauw (SP), staatssecretaris van het Brussels Gewest

M. Eyskens I 6 april 1981 - 17 december 1981

Philippe Maystadt (PSC), minister van Openbaar Ambt en Wetenschapsbeleid

André Degroeve (PS), minister van het Brussels Gewest

Cécile Goor (PSC), staatssecretaris van het Brussels Gewest

Lydia De Pauw (SP), staatssecretaris van het Brussels Gewest

Martens V 17 december 1981 - 28 november 1985

Charles-Ferdinand Nothomb (PSC), vicepremier en minister van Binnenlandse Zaken en van Openbaar Ambt

Paula D'Hondt (CVP), staatssecretaris van PTT, toegevoegd aan de minister van PTT Herman De Croo (PVV), in praktijk toegevoegd aan EM

Albert Demuyter (PRL), minister van het Brussels Gewest (17 december 1981 - 20 januari 1983)

Paul Hatry (PRL), minister van het Brussels Gewest (20 januari 1983 - 28 november 1985)

Cécile Goor-Eyben (PSC), staatssecretaris van het Brussels Gewest

Annemie Neyts (PVV), staatssecretaris van het Brussels Gewest

177 Bijlagen

Martens VI 28 november 1985 - 21 oktober 1987

Paula D'Hondt (CVP), staatssecretaris van PTT

Guy Lutgen (PSC), staatssecretaris van Modernisering en Informatisering van de Openbare Diensten

Louis Bril (PVV) Staatssecretaris Openbaar Ambt en Wetenschapsbeleid, toegevoegd aan minister van Wetenschapsbeleid Guy Verhofstadt (PVV)

Martens VII 21 oktober 1987 - 9 mei 1988

Paula D'Hondt (CVP), staatssecretaris van PTT

Guy Lutgen (PSC), staatssecretaris van Modernisering en Informatisering van de Openbare Diensten (21 oktober 1987 - 3 februari 1988). Op 5 februari 1988 nam premier Wilfried Martens zijn bevoegdheden over.

Louis Bril (PVV) Staatssecretaris Openbaar Ambt en Wetenschapsbeleid, toegevoegd aan minister van Wetenschapsbeleid Guy Verhofstadt (PVV)

Martens VIII 9 mei 1988 - 29 september 1991

Hugo Schiltz (VU), minister van Wetenschapsbeleid

Martens IX 29 september 1991 - 7 maart 1992

Wivina Demeester (CVP), minister van Wetenschapsbeleid (29 september 1991 – 21 januari 1992) Op 21 januari 1992 nam Wilfried Martens zijn bevoegdheden over.

Dehaene I 7 maart 1992 - 23 juni 1995

Jean-Maurice Dehousse (PS), minister van Wetenschapsbeleid (7 maart 1992 - 23 december 1994)

Michel Daerden (PS), minister van Wetenschapsbeleid (23 december 1994 - 23 juni 1995)

Dehaene II 23 juni 1995 - 12 juli 1999

Yvan Ylieff (PS), minister van Wetenschapsbeleid

Verhofstadt I 12 juli 1999 - 11 juli 2003

Rudy Demotte (PS), minister van Wetenschappelijk Onderzoek

Freddy Willockx (SP), regeringscommissaris belast met de dioxineproblematiek

Verhofstadt II 12 juli 2003 - 21 december 2007

Vincent Van Quickenborne (VLD), staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging

178 Bijlagen

Leterme 20 maart 2008 - heden

Etienne Schouppe (CD&V), staatssecretaris voor Mobiliteit

Carl Devlies (CD&V), staatssecretaris voor de Coördinatie van de fraudebestrijding

Melchior Wathelet (CdH), staatssecretaris voor Begroting

179 Bijlagen

BIJLAGE 8. LIJST VAN CONTACTPERSONEN VOOR DE OPMAAK VAN DE ARCHIEFSELECTIELIJST

BEHEERSORGANEN OF ‘HORIZONTALE’ DIRECTIES

1.1. Voorzitter van het Directiecomité Mark Vanleeuw, Adviseur en Secretaris van de Voorzitter 1.2. Directiecomité Zie Dienst Personeel & Organisatie

1.3. Gemeenschappelijke stafdiensten

1.3.1. Dienst Budget & Beheerscontrole Ludo Waterschoot, directeur stafdienst B&B Freddy Mussely, adviseur Wim Van de Velde, financieel deskundige340 Tania De Wolf, administratief assistent341

1.3.2. Dienst Personeel & Organisatie Johan D’haeyer, attaché

1.3.3. Dienst Informatie- en Mark Dillen, adviseur-generaal Communicatietechnologie Martine Luyten, administratief assistent

1.4. Ondersteunende diensten

1.4.1. Vertaaldienst Steven Buyle, attaché

1.4.2. Secretariaat & Logistiek Paul Tourwé, bestuurschef

2. OPERATIONELE OF ‘VERTICALE’ DIRECTIES

2.1. Directie Secretariaten en Overleg Eddy Van Paemel, directeur-generaal Secretariaten en Overleg

2.1.1. Secretarie van de Ministerraad Eddy Van Paemel, adviseur-generaal Ingrid Degryse (Organisatie) Olivier Stevens, attaché (Organisatie) Christophe Vilain, administratief assistent (Archieven)

2.1.2. Secretarie van het Overlegcomité Johnny Lercangé, administratief medewerker

2.1.3. Secretarie voor syndicale Joachim Smagghe, attaché aangelegenheden Francis Ocula, administratief assistent Dimitri Schkoda, administratief assistent

2.1.4. Secretarie van het Ministerieel Comité en Koen Declercq, adviseur van het College voor inlichting en veiligheid

2.2. Directie Coördinatie en Juridische Zaken Françoise Audag-Dechamps, directeur-generaal Coördinatie en Juridische Zaken en adviseur- generaal

340 Rekenplichtige voor de Directie Externe Communicatie en het IPC 341 Rekenplichtige voor de Kanselarij en het kabinet/ de beleidscel

180 Bijlagen

2.2.1. Studiedienst Thomas Van Achter, attaché

2.2.2. Dienst Overheidsopdrachten Claude Dardenne, adviseur-generaal

2.2.3. Dienst Geschillen Benjamin Goes, attaché

2.2.4. Dienst Protocol & Onderscheidingen Benjamin Goes, attaché

2.2.5. Dienst Institutionele Hervormingen Thomas Van Achter, attaché

2.3. Directie Externe Communicatie Olivier Alsteens, directeur-generaal Externe Communicatie

2.3.1. Cel Steun & Coördinatie Philippe Caroyez342, Expert Lieve Brackeva, administratief assistent

2.3.2. Dienst Creatie en Distributie Monique Wylock, adviseur-generaal deskundige Martine Nevens, administratief assistent (Infoshop - Regentlaan 54, Brussel)

2.3.3. Dienst Communicatie van de Olivier Alsteens, directeur-generaal Externe Ministerraad Communicatie

2.3.4. Dienst Online Bart Van Herreweghe, expert

2.3.5. Dienst Offline Patrick Rottie, expert

2.3.6. Internationaal Perscentrum in het Carl Becart, zakelijk manager Résidence Palace

3. DIENST VOOR ADMINISTRATIEVE VEREENVOUDIGING (DAV)

Erwin De Pue, directeur-generaal Dominique De Vos, adjunct-directeur-generaal Monique Bruyere, opdrachthouder Jocelyne Julémont, opdrachthouder Luc Mariën, opdrachthouder Chris Blancke, attaché Sophie Blot, administratief deskundige Jan De Backer, administratief deskundige Agnes Balemans, administratief medewerker

4. COMMISSIES

4.1. Commissie voor Schadeloosstelling van de Marc De Trazegnies, adviseur leden van de Joodse Gemeenschap van België Dela Bosiers, administratief medewerker

4.2. Administratieve diensten (Nl. en Fr.) van de Philippe Lausier, Adviseur-generaal, Vaste Nationale Cultuurpactcommissie Cultuurpactinspecteur-generaal

342 Rekenplichtige voor het secretariaat van de organisatie van de feestelijkheden in het kader van 175 jaar België / 25 jaar Federalisme.

181 Bijlagen

(VNCPC- CNPPC) Georges Vandenborre, adviseur- cultuurpactinspecteur Hugo Servaes, adviseur-cultuurpactinspecteur Jacques Michel, adviseur-cultuurpactinspecteur Jan Zeegers, administratief deskundige Florence Copin, administratief assistent Florence Moreau, administratief deskundige Dela Bosiers, administratief medewerker Lydie Helsen, administratief medewerker

5. BIJZONDERE MISSIES

Fernand Van Hemelrijck, directeur-generaal Paul Dubuisson, adviseur

182 Bijlagen

BIJLAGE 9. VOORBEELD VAN LIJST VAN WEBSITES EN GEREGISTREERDE DOMEINNAMEN, BEHEERD DOOR DE DIENST ONLINE OP ÉÉN VAN DE 15 SERVERS

60 jaar bevrijding archive.60years.be, old.60years.be, www.60ans.be, www.60jaar.be, www.60jahre.be, www.60years.be, .60years.be, .60jaar.be, .60ans.be, .60jahre.be

Albert-II albert2.fgov.be, albert-2.fgov.be, albertdeux.fgov.be, albert-deux.fgov.be, albertII.fgov.be, albert- II.fgov.be, alberttwee.fgov.be, albert-twee.fgov.be, www.21juillet.be, www.albert-twee.be, www.21- 07-2003.be, www.21july.be, www.albertii.be, www.alberttwee.be, www.albert-deux.be, www.albert- ii.be, www.albert-2.be, www.albert2.be, www.albertdeux.be, www.21-07-2002.be, www.albert2.fgov.be, www.albert-2.fgov.be, www.albertdeux.fgov.be, www.albert-deux.fgov.be, www.albertii.fgov.be, www.albert-ii.fgov.be, www.alberttwee.fgov.be, www.albert-twee.fgov.be, .alberttwee.be, .albert-deux.be, .albert-ii.be, .albert-2.be, .21-07-2002.be, .albert2.be, .albert-twee.be, .albertdeux.be, .21-07-2003.be, .21juillet.be, .21july.be, .albertii.be

Albert-II-v2 e2e.fgov.be, www.e2e.fgov.be ap.fgov.be ap.fgov.be, offentlichendienstespensionen.fgov.be, overheidspensioenen.fgov.be, pdod.fgov.be, pdoed.fgov.be, pdos.fgov.be, pdos-sdpsp.fgov.be, pensionspubliques.fgov.be, sdpsp.fgov.be, sdpsp- pdos.fgov.be, www.pdod.be, www.pdoed.be, www.offentlichendienstespensionen.be, www.overheidspensioenen.be, www.pensionspubliques.be, www.sdpsp.be, www.pdos.be, www.pdoed.eu, www.pdos-sdpsp.eu, www.sdpsp.eu, www..capelo.be, www.ap.fgov.be, www.offentlichendienstespensionen.fgov.be, www.overheidspensioenen.fgov.be, www.pdod.fgov.be, www.pdoed.fgov.be, www.pdos.fgov.be, www.pdos-sdpsp.fgov.be, www.pensionspubliques.fgov.be, www.sdpsp.fgov.be, www.sdpsp-pdos.fgov.be,.pensionspubliques.be, .pdod.be, .sdpsp.be, .overheidspensioenen.be, .offentlichendienstespensionen.be, .pdoed.be, .pdos.be, .capelo.be, .pdoed.eu, .pdos-sdpsp.eu, .sdpsp.eu bart bart.4tune2us.be, bart.belgium.be, bart.fgov.be, bart.gov.be, claire.4tune2us.be, laurentclaire.4tune2us.be, mathilde.fgov.be, www.bart.4tune2us.be, www.bart.fgov.be, www.claire.4tune2us.be, www.laurentclaire.4tune2us.be, www.mathilde.fgov.be belgopocket admin.belgopocket.be, belgopocket.belgium.be, belgopocket.gov.be, belgopocket.fgov.be, belgopocket.belgien.be, belgopocket.belgique.be, belgopocket.belgie.be, test.belgopocket.be, www.belgopocket.be, www.belgopocket.belgium.be, www.belgopocket.gov.be, www.belgopocket.fgov.be, www.belgopocket.belgien.be, www.belgopocket.belgique.be, www.belgopocket.belgie.be, .belgopocket.be belspo rss rss.belspo.fgov.be civiele bescherming / protection civile civielebescherming.fgov.be, protectioncivile.fgov.be, www.civielebescherming.be, www.protectioncivile.be, www.civielebescherming.fgov.be, www.protectioncivile.fgov.be, .protectioncivile.be, .civielebescherming.be combuysse combuysse.fgov.be, combuysse.gov.be, www.combuysse.fgov.be, www.combuysse.gov.be

183 Bijlagen cultuurpact v2 old2.cultuurpact.be customs.fgov customs.fgov.be, www.customs.fgov.be demo RSS demorss.fgov.be, www.demorss.fgov.be dioxine dioxin.fgov.be, dioxine.fgov.be, dioxines.fgov.be, www.dioxin.fgov.be, www.dioxine.fgov.be, www.dioxines.fgov.be dot-eu belgium be eurid doteu.belgium.be, dot-eu.belgium.be, www.doteu.belgium.be, www.dot-eu.belgium.be drupal premier www.diefoderaleregierungarbeitetfursie.be, www.lefederaltravaillepourvous.be, www.defederaleoverheidwerktvooru.be, www.diefoderalregierungarbeitetfursie.be, www.lefederalavotreservice.be, .diefoderaleregierungarbeitetfursie.be, .de-federale-overheid-werkt- voor-u.be, .die-foderale-regierung-arbeitet-fur-sie.be, .federale-overheid-werkt-voor-u.be, .federaleoverheidwerktvooru.be, .le-federal-travaille-pour-vous.be, .defederaleoverheidwerktvooru.be, .diefoderalregierungarbeitetfursie.be, .lefederalavotreservice.be, .lefederaltravaillepourvous.be eensluidendverklaring bram.fgov.be, copieconforme.fgov.be, eensluidendverklaring.fgov.be, www.certificationconforme.be, www.eensluidendverklaring.be, www.copieconforme.be, www.copieconforme.fgov.be, www.eensluidendverklaring.fgov.be, .copieconforme.be, .certificationconforme.be, .eensluidendverklaring.be e-govawards www.e-govawards.be, .e-govawards.be euro archive.euro.fgov.be fedasil-tst test.fedasiel.be, www.test.fedasiel.be files.belgium files.belgium.be forensics forensics.fgov.be, www.forensics.fgov.be franktest franktest.fgov.be, franktest.fed.be frdo-test koen.fgov.be, www.koen.fgov.be govcamp www.govcamp.be, www.govcamp.com, www.govcamp.eu, www.govcamp.info, www.govcamp.net, www.govcamp.org, .govcamp.be, .govcamp.org, .govcamp.eu, .govcamp.net, .govcamp.info, .govcamp.com

184 Bijlagen

headlines alaune.fgov.be, headlines.fgov.be, krantenkoppen.fgov.be, www.alaune.fgov.be, www.headlines.fgov.be, www.krantenkoppen.fgov.be illegale-arbeid illegale-arbeid.fgov.be, illegale-arbeid.belgien.be ine ine.gov.be, ine.fgov.be infoshop infoshop.belgium.be, infoshop.fgov.be, infoshop.gov.be, info-shop.belgium.be, info-shop.fgov.be, info-shop.gov.be, shop.belgium.be, shop.fgov.be, shop.gov.be, shopinfo.belgium.be, shopinfo.fgov.be, shopinfo.gov.be, shop-info.belgium.be, shop-info.fgov.be, shop-info.gov.be, www.infoshop.be, www.infoshop.belgium.be, www.infoshop.fgov.be, www.infoshop.gov.be, www.info- shop.belgium.be, www.info-shop.fgov.be, www.info-shop.gov.be, www.shop.belgium.be, www.shop.fgov.be, www.shop.gov.be, www.shopinfo.belgium.be, www.shopinfo.fgov.be, www.shopinfo.gov.be, www.shop-info.belgium.be, www.shop-info.fgov.be, www.shop-info.gov.be, .infoshop.be infoshop-downloads download.infoshop.belgium.be, download.infoshop.fgov.be, downloads.infoshop.belgium.be, downloads.infoshop.fgov.be, www.download.infoshop.belgium.be, www.download.infoshop.fgov.be, www.downloads.infoshop.belgium.be, www.downloads.infoshop.fgov.be inspfin inspfin.belgium.be, inspfin.belgien.be, inspfin.belgique.be, inspfin.belgie.be, test.inspfin.be, www.inspfin.belgium.be, www.inspfin.belgien.be, www.inspfin.belgique.be, www.inspfin.belgie.be, .inspfin.be invest2 old2.invest.belgium.be, www2.invest.belgium.be invest (old site) old.invest.belgium.be jamar hervejamar.fgov.be , hervejamar.gov.be, herve-jamar.fgov.be, herve-jamar.gov.be, imode.jamar.fgov.be, jamar.fgov.be, jamar.gov.be, www.hervejamar.be, www.hervejamar.fgov.be, www.hervejamar.gov.be, www.herve-jamar.fgov.be, www.herve-jamar.gov.be, www.jamar.fgov.be, www.jamar.gov.be, .herve-jamar.be, .hervejamar.be kleinKasteeltje petitChateau kleinkasteeltje.fgov.be, petitchateau.fgov.be, www.petitchateau.be, www.kleinkasteeltje.be, www.kleinkasteeltje.fgov.be, www.petitchateau.fgov.be, .kleinkasteeltje.be, .petitchateau.be launch-invest-belgium-be-v2008 launch.invest.belgium.be linpha linpha.fgov.be lissabon www.strategielissabon.be, www.lissabonstrategie.be, .strategielissabon.be, .lissabonstrategie.be

185 Bijlagen

logo logo.fgov.be, www.logo.fgov.be logo.175-25 logo.175-25.be, www.logo.175-25.be mandaila mandeila.gov.be, mandeila.fgov.be, www.mandeila.gov.be, www.mandeila.fgov.be, .mandailamalamba.be, .gisele-mandaila-malamba.be minsoc affairessociales.fgov.be, affaires-sociales.fgov.be, minsoc.fgov.be, sociale-zaken.fgov.be, www.minsoc.be, www.affairessociales.fgov.be, www.affaires-sociales.fgov.be, www.minsoc.fgov.be, www.sociale-zaken.fgov.be, .minsoc.be minsocNEW - test monarchie php koningspalast.fgov.be, konings-palast.fgov.be, koninklijkpaleis.fgov.be, koninklijk-paleis.fgov.be, monarchie.fgov.be, monarchy.fgov.be, palaisroyal.fgov.be, palais-royal.fgov.be, royalpalace.fgov.be, royal-palace.fgov.be, www.koninklijkpaleis.be, www.koningspalast.be, www.royalpalace.be, www.clairecoombs.be, www.monarchy.be, www.palaisroyal.be, www.monarchie.be, www.koningspalast.fgov.be, www.konings-palast.fgov.be, www.koninklijkpaleis.fgov.be, www.koninklijk-paleis.fgov.be, www.monarchie.fgov.be, www.monarchy.fgov.be, www.palaisroyal.fgov.be, www.palais-royal.fgov.be, www.royalpalace.fgov.be, , www.royal- palace.fgov.be, .monarchy.be, .palaisroyal.be, .royalpalace.be, .koninklijkpaleis.be, .monarchie.be .clairecoombs.be, .koningspalast.be move.belgium move.belgium.be naissance naissance.fgov.be, www.prinsgabriel.be, www.prince-gabriel.be, www.prins-gabriel.be, www.prinz- gabriel.be, www.princegabriel.be, www.prinzgabriel.be, www.naissance.fgov.be, .prinzgabriel.be, .prince-gabriel.be, .prins-gabriel.be, .prinz-gabriel.be, .prinsgabriel.be, .princegabriel.be naissance2 naissance2.fgov.be, www.princeemmanuel.be, www.prinsemmanuel.be, www.prins-emmanuel.be, www.prince-emmanuel.be, www.prinzemmanuel.be, www.prinz-emmanuel.be, .princeemmanuel.be, .prinsemmanuel.be, .prins-emmanuel.be, .prinz-emmanuel.be, .prinzemmanuel.be, .prince- emmanuel.be nicolas-aymeric nicolas-aymeric.fgov.be, www.princeaymeric.be, www.prins-aymeric.be, www.prinznicolas.be, www.prince-nicolas.be, www.prinz-nicolas.be, www.prince-nicolas.be, www.prinsaymeric.be, www.prinzaymeric.be, www.prince-emeric.be, www.prins-emeric.be, www.princenicolas.be, www.princeemeric.be, www.prinsnicolas.be, www.prinzemeric.be, www.prinsemeric.be, www.prinz- emeric.be, www.prinz-aymeric.be, www.prins-nicolas.be, www.prince-aymeric.be, .princenicolas.be, .prinsemeric.be, .prins-emeric.be, .prinz-nicolas.be, .princeaymeric.be, .prince-aymeric.be, .prince- nicolas.be, .princeemeric.be, .prinsnicolas.be, .prince-emeric.be, .prins-nicolas.be, .prinsaymeric.be, .prinzaymeric.be, .prinz-aymeric.be, .prins-aymeric.be, .prinznicolas.be, .prinz-emeric.be, .prinzemeric.be

186 Bijlagen nlctst nlctst.gov.be offertes offertes.belgium.be ombudsmanpension v2004 test.ombudsman.fgov.be oude belgium old.belgium.fgov.be, old.belgium.fgov.com, old.belgium.fgov.eu, old.belgium.fgov.org, old.belgium.fgov.net peter peter.fgov.be, www.peter.fgov.be plan2004 test.plan2004.fgov.be, www.test.plan2004.fgov.be postbus boitepostale.fgov.be, boite-postale.fgov.be, postbox.fgov.be, postbus.fgov.be, postfach.fgov.be, www.pb3000.be, www.p3000.be, www.postbus3000.be, www.postbus.be, www.boite-postale.be, www.postfach.be, www.boitepostale.be, www.boitepostale3000.be, www.bp3000.be, www.postbus.fgov.be,.pb3000.be,.postbus3000.be,.postbus.be,.boite- postale.be,.p3000.be,.boitepostale3000.be,.bp3000.be,.boitepostale.be,.postfach.be premier (old) old.premier.fgov.be premier-v2 16.fgov.be, eersteminister.fgov.be, eerste-minister.fgov.be, guyverhofstadt.fgov.be, guy- verhofstadt.fgov.be, premier.belgien.be, premier.belgium.be, premier.fgov.be, premier.belgique.be, premier.belgie.be, premier2003.fgov.be, premierministre.fgov.be, premier-ministre.fgov.be, ruedelaloi.fgov.be, ruedelaloi16.fgov.be, verhofstadt.fgov.be, w16.fgov.be, wetstraat.fgov.be, wetstraat16.fgov.be, www.1ste-minister.be, www.16-loi.be, www.1steminister.be, www.premierminister.be, www.chancelleryoftheprimeminister.be, www.chancelleriedupremierministre.be, www.chancelleryprimeminister.be, www.verhofstadt.be, www.16.be, www.chancelleriepremierministre.be, www.ruedelaloi.be, www.premierministre.be, www.chancellery.be, www.premier-ministre.be, www.eerste-minister.be, www.wetstraat.be, www.chancellerie.be, www.ruedelaloi16.be, www.premier.be, www.guyverhofstadt.be, www.guy- verhofstadt.be, www.ruedelaloi-16.be, www.16-wetstraat.be, www.16-wet.be, www.16ruedelaloi.be, www.wetstraat16.be, www.1erministre.be, www.16-ruedelaloi.be, www.1er-ministre.be, www.wetstraat-16.be, www.16.fgov.be, www.eersteminister.fgov.be, www.eerste-minister.fgov.be, www.guyverhofstadt.fgov.be, www.guy-verhofstadt.fgov.be, www.premier.belgien.be, www.premier.belgium.be, www.premier.fgov.be, www.premier.belgique.be, www.premier.belgie.be, www.premier2003.fgov.be, www.premierministre.fgov.be, www.premier-ministre.fgov.be, www.ruedelaloi.fgov.be, www.ruedelaloi16.fgov.be, www.verhofstadt.fgov.be, www.w16.fgov.be, www.wetstraat.fgov.be, www.wetstraat16.fgov.be, .premierminister.be, .premierministre.be, .premier- ministre.be, .eerste-minister.be, .premier.be, .chancelleryprimeminister.be, .chancelleryoftheprimeminister.be, .verhofstadt.be, .16.be, .1ste-minister.be, .1steminister.be, .1er- ministre.be, .1erministre.be, .chancellerie.be, .ruedelaloi.be, .chancelleriepremierministre.be, .chancelleriedupremierministre.be, .wetstraat.be, .ruedelaloi16.be, .chancellery.be, .guyverhofstadt.be, .guy-verhofstadt.be, .wetstraat-16.be, .16-wet.be, .16-wetstraat.be, .16-ruedelaloi.be, .16ruedelaloi.be, .16-loi.be, .ruedelaloi-16.be

187 Bijlagen preventie beleid old.vspp.fgov.be prinses elisabeth elisabeth.fgov.be, princesseelisabeth.fgov.be, princesse-elisabeth.fgov.be, princesselisabeth.fgov.be, princess-elisabeth.fgov.be, prinseselisabeth.fgov.be, prinses-elisabeth.fgov.be, prinzessinelisabeth.fgov.be, prinzessin-elisabeth.fgov.be, www.elisabeth.fgov.be, www.princesseelisabeth.fgov.be, www.princesse-elisabeth.fgov.be, www.princesselisabeth.fgov.be, www.princess-elisabeth.fgov.be, www.prinseselisabeth.fgov.be, www.prinses-elisabeth.fgov.be, www.prinzessinelisabeth.fgov.be, www.prinzessin-elisabeth.fgov.be prinses louise princesselouise.fgov.be, princesslouise.fgov.be, prinseslouise.fgov.be, prinzessinlouise.fgov.be, tralal.fgov.be, www.princesselouise.be, www.princesslouise.be, www.prinzessinlouise.be, www.prinseslouise.be, www.princesselouise.fgov.be, www.princesslouise.fgov.be, www.prinseslouise.fgov.be, www.prinzessinlouise.fgov.be, .prinseslouise.be, .prinzessinlouise.be, .princesselouise.be, .princesslouise.be quickstart quiz.belgie quiz.belgie.be quiz.belgique quiz.belgique.be raf.fgov raf.fgov.be respectophetwerk risktrainer www.risktrainer.be, .risktrainer.be row.belgium.be row.belgie.be, row.belgique.be rss rss.fgov.be, www.rss.fgov.be ruling www.ruling.be, .ruling.be, ruling drupal, drupal.ruling.be, drupal.ruling.fgov.be, www.finanzielleuberverschuldung.be, www.surendettementfiscal.be, www.fiscaleshuldenlast.be, .fiscaleshuldenlast.be, .surendettementfiscal.be, .finanzielleuberverschuldung.be sobane sobane.fgov.be, www.sobane.be, www.sobane.fgov.be, .sobane.be sos112 112sos.fgov.be, 112sos.gov.be, sos112.fgov.be, sos112.gov.be, www.sos112.be, www.112sos.be, www.112sos.fgov.be, www.112sos.gov.be, www.sos.fgov.be, www.sos.gov.be, www.sos112.fgov.be, www.sos112.gov.be, .sos112.be, .112sos.be

188 Bijlagen style.belgium style.belgium.be, style.fgov.be, www.style.belgium.be, www.style.belgique.be, www.style.belgie.be, www.style.fgov.be sylvie sylvie.fgov.be, www.sylvie.fgov.be taggingmanager taggingmanager.fgov.be, www.taggingmanager.org, .taggingmanager.org test-mark testmark.fed.be, testmarké.fed.be, testmark2.belgium.be, testmark2.fgov.be, testmark2.fed.be, www.testmark2.belgium.be test monarchie test.monarchie.be tipstrics tipsentrics.fgov.be, www.tipsentrics.fgov.be tomtest test.fgov.be, test2.fgov.be veniceclub clubdevenise.fgov.be, clubofvenice.fgov.be, veniceclub.fgov.be, www.clubdevenise.fgov.be, www.clubofvenice.fgov.be, www.veniceclub.fgov.be vervoering old.semainedelamobilite.be, old.mobilitatswoche.be, old.mobilityweek.be, old.mobilitaetswoche.be, old.weekvandevervoering.be, old.mobilitaetswoche.fgov.be, old.mobilitatswoche.fgov.be, old.mobilityweek.fgov.be, old.semainedelamobilite.fgov.be, old.weekvandevervoering.fgov.be, old.weekvanvervoering.fgov.be video belgium video.belgium.be, www.video.belgium.be warvictims warvictims.fgov.be, www.warvictims.fgov.be webguide guideweb.fgov.be, guideweb.gov.be, webgids.fgov.be, webgids.gov.be, webguide.fgov.be, webguide.gov.be, webteam.fgov.be, www.guideweb.fgov.be, www.guideweb.gov.be, www.webgids.fgov.be, www.webgids.gov.be, www.webguide.fgov.be, www.webguide.gov.be webguide 2005 2005.webguide.fgov.be worldcup mundial2002.fgov.be, mundial2002.gov.be, worldcup.fgov.be, worldcup.gov.be, worldcup2002.fgov.be, worldcup2002.gov.be, www.mundial2002.gov.be, www.worldcup.fgov.be, www.worldcup.gov.be, www.worldcup2002.fgov.be, www.worldcup2002.gov.be www2.175-25.be_podcasts cache.175-25.be, www2.175-25.be

189 Bijlagen yannick.fgov.be yannick.fgov.be, yves.fgov.be yves www.yves.fgov.be

190

BIJLAGE 10. SECRETARISSEN VAN DE MINISTERRAAD343

Antoine Ernst de Bunswijck 1919-1921

Henri Velghe 1921-1925

Alexandre Delmer 1925-1926

Léon Helbig de Balzac 1926-1931

Lucien Colson 1931-1932

Louis De Lichtervelde 1932-1937

Hervé de Gruben 1937

Louis Camu 1937-1938

Jef. Rens 1938-1939

Pierre van Outryve d’Ydewalle 1939-1940

Roger Taymans 1940-1944

André de Staercke 1943-1945

Roger Roch 1945-1946

Ed.-Pierre Seeldrayers 1946-1947

Roger Ockrent 1947-1948

Jean Drapier 1948-1949

A. Magain 1949-1950

J. Van der Meulen 1950-1952

A. Magain 1952-1953

J. Van der Meulen 1953-1954

Jean Vercleyen 1954-1958

Jean Vossen 1958-1959

Jan Grauls 1959-1961

Graaf Adhémar d’Alcantara 1961-1964

Claude Josz 1964-1965

343 Urbain R., o.c., p. 232-233. Plavsic W., o.c., p. 56. Eigen aanvullingen.

191 Bijlagen

Jan Grauls 1965-1973

Georges Deletré 1973-1974

Jan Grauls 1974-1985

André Alen 1985-1992

Steve Dubois 1992-1999

Luc Coene 1999-2003

Wouter Gabriëls 2003-2008

Hans D’Hondt 2008-

192 Bijlagen

BIJLAGE 11. VOORBEELDEN VAN FUNCTIONEEL GEDECENTRALISEERDE INSTELLINGEN

DIENST VOOR ECONOMISCH HERSTEL OFFICE DE REDRESSEMENT ECONOMIQUE 1935-1938

Historiek

De crisis jaren van begin jaren 1930 leidde tot de doorbraak van nieuwe opvattingen inzake economisch beleid, meer bepaald de wil om economische mechanismen te beheersen. Met zijn Plan van de Arbeid stuurde Hendrik de Man in 1933 aan op diepgaande structuurhervorming. Voor deze economische herstel- en hervormingspolitiek voorzag hij de oprichting van een krachtig en autonoom centraal controle-organisme met ruime ruime jaarlijkse budgetten en volmachten. Bij de regerings- vorming in maart 1935 bereikten Van Zeeland en de Man een akkoord over de oprichting van de DEH. Door de tegenstand van liberalen, traditionele socialisten en christendemocraten - die streefden naar het behoud van de traditionele Belgische structuren - werd de nieuwe dienst afgezwakt tot een zwakke en zuiver consultatieve instantie. De werking oogde weinig efficiënt. Het gebrek aan samenwerking met ministeriële departementen, de administratieve rompslomp, de tegenkanting van de minister van Financiën en het Schatkistcomité en de interne meningsverschillen tussen Van Zeeland en De Man hypothekeerden de werking. Van een actieve conjunctuurpolitiek kwam dus niets in huis. De effectieve uitgaven bleven ver achter op de voorziene kredieten. De politiek van grote openbare werken - als motor voor de economische expansie - bleef beperkt tot de uitvoering van kleine gemeentelijke openbare werken. Studies voor een reoriëntatie naar een moderne industriële structuur brachten evenmin weinig concrete resultaten. De uitbreiding van de uitvoerende bevoegdheden bracht weinig soelaas want eind 1937 sloeg de conjunctuur plots om. De begrotingstekorten noopten een sanering van de overheidsuitgaven Vanuit diverse hoeken werd de OREC beschuldigd van verspilling. In mei 1938 viel de regering Janson. Het crisisbeleid van de nieuwe regering Spaak spitste zich toe op drastische bezuinigingsmaatregelen. Bij het voeren van deze deflatiepolitiek was niet langer plaats voor de OREC. Op 23 mei 1938 de afschaffing. De dienst werd opgedoekt begin juni 1938. Initaitieven om een actieve conjunctuurpolitiek te voeren verdwenen tijdelijk van het toneel. Pas na WOII kwamen er met het Planbureau en de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven economische overheidsorgansiaties met gelijkaardige ideeën.

193 Bijlagen

Statuut

Consultatief, raadgevend organisme, “geplaatst onder het beleid van de Eerste Minister”. Niettemin was de werking sterk afhankelijk van het Ministerie van Financiën, bijvoorbeeld voor de werkingskosten.

Bevoegdheden

De DEH had tot doel het economisch herstel te bevorderen. Hiervoor diende de dienst de door de regering getroffen maatregelen voor te bereiden, te ordenen en toe te zien op de uitvoering ervan.

Meer concreet had de Dienst hiervoor de beschikking over het batig saldo van de herschatting van het goud en het incasso van de Nationale Bank na het in mindering brengen van de heffingen verricht ten bate van het Fonds tot egalisatie der wisselkoersen. Het gebruik van deze middelen diende in overeenstemming te zijn met de minister van Financiën.

Organisatie

De Leiding van de DEH werd toevertrouwd aan een Comité van 4 ministers. Dit Comité werd voorgezeten door de EM. De samenstelling bestond verder uit drie aangeduide ministers, meer bepaald de minister van Openbaar Onderwijs, de minister van Openbare Werken en Werkloosheidsbestrijding en de minister van Economische Zaken.

De tweede regering Van Zeeland benoemde een aantal koninklijke commissarissen en regerings- commissarissen, die als opdracht kregen oplossingen uit te werken voor bepaalde probleemgebieden zoals contingenteringen.

Wettelijke basisteksten

KB van 19 april 1935: oprichting (B.S., 21 april 1935); KB van 22 oktober 1937: akkoord van de minister van Financiën geschrapt en meer financiële autonomie (B.S., 30 oktober 1937); KB van 30 november 1939: ontbinding (B.S., 1 december 1939)

Beknopte bibliografie

VANTHEMSCHE G., De mislukking van een vernieuwde economische politiek in België vóór de Tweede Wereldoorlog: de OREC (Office de Redressement Économique), in: Belgisch Tijdschrift voor

194 Bijlagen

Nieuwste Geschiedenis/ Revue Belge d'Histoire Contemporaine, XIII, 1982, 2-3, p. 339-389; IDEM, De werkloosheid in België, Berchem, 1989.

195 Bijlagen

FEDERAAL PLANBUREAU BUREAU FEDERAL DU PLAN 1995- PLANBUREAU / BUREAU DU PLAN (1971-1994)

Historiek

Op het einde van de jaren 1950 verkeerde de Belgische economie in zware crisis. Traditionele sectoren zoals de steenkoolnijverheid stonden op de rand van de afgrond. Ondertussen rijpte het idee om met behulp van expansieprogramma’s op halflange termijn de noodzakelijke structurele reconversie uit te tekenen. De Centrale raad voor het Bedrijfsleven adviseerde in 1959 de invoering van een economische programmatie. Dit resulteerde bij KB van 14 oktober 1959 in de oprichting van het Bureau voor Economische Programmatie. Dit Bureau maakte een macro-economische oefening en een schematisch expansieprogramma, respectievelijk voor de periode 1962-65 en 1966-70.

Op het einde van de jaren 1960 drukte het parlement de wens uit van een volwaardige economische programmatie met aandacht voor nauwkeurigheid, realiteit, consultatie, regionalisering, de betekenis van de privé-sector en het bindend karakter voor de overheid. Dit leidde tot de oprichting van het Planbureau - samen met de Dienst voor Nijverheidsbevordering - door de kaderwet van 15 juli 1970 voor organisatie van de planning en economische decentralisatie. Het Planbureau werd belast met de voorbereiding en het opstellen van het plan dat onmiddellijk na de goedkeuring door de kamers bindend was voor de overheid. Meer concreet omvatte dit de uitwerking van de economische en sociale planning, met inbegrip van de gewestelijke en sectorale plannen, en de uitvoering ervan in alle stadia. De vaagheid en de mogelijkheid tot jaarlijkse aanpassing verhinderden evenwel dat het plan een wet in materiële zin werd.

Ten gevolge van de staatshervorming van 1988 werd een deel van de bevoegdheden van het Planbureau overgedragen naar de gewesten, die nieuwe structuren creëerden vanaf 1992. De herstructurering van het Planbureau zelf kwam er met de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen. Naast de opmaak van statistieken en macro-economische vooruitzichten wijzigde deze wet ook de taken van het Federaal Planbureau op het vlak van analyse, evaluatie en informatie. 5-jarenprojecties, de economische begrotingen, de inbreng binnen de Ronde Tafel over de pensioenen, de delocalisatiestudie, het onderzoek rond CO²-emmissies en de invoering van de CO²- energietaks, de evaluatie van de tewerkstellingsmaatregelen of de inbreng in het debat rond de buurtdiensten zijn slechts enkele voorbeelden uit het recente verleden.

196 Bijlagen

Statuut

Tot 1995 bezat het Planbureau geen statuut. Volgens de programmawet van 21 december 1994 werd deze instelling van openbaar nut omgevormd tot een parastatale van categorie A. Het planbureau staat onder het gezag van de EM en de minister van Economische Zaken. Het kreeg tot 1992 zijn richtlijnen van het MCESC.

Bevoegdheden

Het Planbureau had als opdracht in samenwerking met de regionale economische raden en andere instellingen het vijfjarenplan voor te bereiden en uit te werken. Hierin dienden ook de sectorale en gewestelijke plannen opgenomen te worden. Vervolgens was het ook belast met de opvolging van de uitvoering van het plan. Het plan bepaalde de algemene doelstellingen en het beleid om deze te bereiken, namelijk op de volgende gebieden: investeringen, sparen, tewerkstelling, prijzen, infrastructuur en uitrustingen, vervoer en energie. Het Planbureau becijferde in dit verband de ramingen van de privé-investeringen, van de begroting en van de financiën. Verder raamde deze instelling de investeringsplannen op het niveau van de economische gewesten. Het planbureau bepaalde voor de staat en de openbare instellingen het van de centrale overheid afhangende programma dat hun werd toegewezen of de in de bevoegdheid van voornoemde overheid vallende doelstellingen, samen met het geheel van de middelen die hun ter beschikking gesteld werden.

Vanaf 1995 bestaat de algemene opdracht van het Federaal Planbureau erin macro-economische prognoses te maken, de gevolgen van economische en sociale beleidskeuzen te beoordelen en structurele analyses te maken op het vlak van de economie, het sociale beleid en het milieu. Om de doorzichtigheid en de rationaliteit te verbeteren publiceert het de gebruikte methodes en verspreidt het de resultaten van de werkzaamheden. Het FPB “participeert” ook aan het sociaal overleg. Het brengt tenminste eenmaal per jaar verslag uit van zijn vooruitzichten inzake de economische ontwikkeling bij de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (CRB) en bij de Nationale Arbeidsraad (NAR). Door de wet van 1994 krijgen de twee Raden en de Wetgevende Kamers een wettelijk kader om voor hun evaluaties van economische, sociale en ecologische beleidskeuzen de hulp in te roepen van het FPB. Het FPB maakt de vooruitzichten en de tabellen over de intersectorale relaties (Input-Output-tabellen) over aan het in 1994 opgerichte Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR).

De wet van 5 mei 1997 betreffende de coördinatie van het federaal beleid inzake duurzame ontwikke- ling voorzag drie nieuwe opdrachten voor het FPB: de opmaak van een federaal rapport om de twee jaar; de opmaak van een voorontwerp plan om de vier jaar; het secretariaat van de Interdepartementale Commissie Duurzame Ontwikkeling.

197 Bijlagen

De wetten van 29 april 1999 inzake de liberalisering van de gas- en elektriciteitsmarkt breidden de bevoegdheden nogmaals uit. Ze bepaalden dat het FPB een advies zou formuleren met het oog op de opmaak van een ontwikkelingsplan van het elektriciteitsnet en een indicatief programma omtrent de productiemiddelen voor elektriciteit en de aardgasbevoorrading.

Organisatie

Het Planbureau wordt geleid door de Commissaris bij het Plan, die instaat voor het dagelijks beheer en voor de relaties met het Ministerieel Comité voor Economische en Sociale Coördinatie en het Nationaal Comité voor economische expansie.

Het Bureau omvatte tot midden jaren 1990 drie directies: een Algemene Directie, een Sectorale Directie en een Gewestelijke Directie. De Algemene Directie bepaalde de grote opties, hield toezicht op het fundamenteel evenwicht en deed voorstellen, vooral in verband met financiering. De Sectorale Directie werkte de sectorale plannen uit. De Gewestelijke Directie bestond op haar beurt uit drie afdelingen: Brabant, Vlaanderen en Wallonië. Deze afdelingen waren verantwoordelijk voor de gewestelijke plannen die gemaakt werden in samenwerking met de drie overeenkomstige Gewestelijke Economische Raden, eveneens opgericht bij de kaderwet van 15 juli 1970.

Door de wet van 8 augustus 1988 met de overheveling van het economisch beleid naar de gewesten werden de drie secties van de gewestelijke directies geregionaliseerd. Zo werd de Waalse gewestelijke afdeling van het Planbureau voortgezet door de Cellule d’observation de la Population Active (COPA).

Na de regionalisering van het economisch beleid werd midden jaren 1990 de structuur verfijnd en vastgelegd in zijn huidige vorm. Enkel de algemene en de sectorale directie bleven behouden. Vanuit een macro-economische benadering wordt de algemene directie belast met de vooruitzichten, de analyse en de evaluatie van het beleid. Hiervoor gebruikt ze econometrische modellen. De Algemene directie omvat volgende diensten: Korte termijnvooruitzichten en conjunctuur; Middellange termijnvooruitzichten en macro-economische analyse; Internationale economie; Arbeidsmarkt; Openbare financiën; Sociale bescherming, demografie en toekomstverkenningen. Onder de Sectorale Directie ressorteren de diensten Mondialisering; Input-Output; Duurzame ontwikkeling; Infrastructuur en sectoren van openbaar nut; Beheer databanken; KMO en dienstensector. De ondersteuning van beide directies gebeurt door de Algemene diensten, die geleid worden door een Coördinator en bestaan uit een Administratieve ondersteuning, een Informatica-equipe en een Informatie en documentatie- equipe.

198 Bijlagen

Wettelijke basisteksten

Kaderwet van 15 juli 1970: organisatie van de planning en de economische decentralisatie (B.S., 21 juli 1970)344; KB van 24 mei 1971: statuut, organisatie en werkingsmodaliteiten (B.S., 29 mei 1971); Wet 26 juni 1990: betreffende sommige openbare instellingen of instellingen van openbaar nut en andere overheidsdiensten (B.S., 3 juli 1990); KB van 23 juli 1991: overgang personeelsleden naar de Gewesten (B.S., 5 oktober 1991); Wet van 21 december 1994: programmawet; KB’s van 11 april 1995: overdracht leden, personeelsleden en eigendom van het Planbureau naar het Federaal Planbureau (B.S., 5 mei 1995).

Publicaties

Planning papers, 1983-. Thematische publicities. Working papers, 1996-. (Publicaties met een sterk specifieke en technische macro-economische invalshoek); Monografieën, 1981-. (Publicaties door personeel van het Planbureau, doorgaans naar aanleiding van colloquia of seminaries); Short Term Update, 1997-. Deze beknopte uitgave verschijnt enkel in Engels met aandacht voor publicaties en ‘special topics’; Economische analyses en vooruitzichten, 1985- ; Federaal Planbureau. Activiteitenverslag, 1995/96- De Periodieken, opgelegd vanuit statutair oogpunt, omvatten twee reeksen: - Economische begroting, 1995- (ieder jaar in februari en juli) - Middellange Termijn Vooruitzichten, 1981- (verscheen tot 1995 tweemaal per jaar, sindsdien éénmaal per jaar in april)

Beknopte bibliografie

AMEYE M., Analyse van organisatie en werking van het Belgisch Planbureau (1980-1988), Antwerpen, 1988 (Onuitgegeven verhandeling, RUCA); DE QUIDT M., Onderzoek naar de theoretische grondslagen van het Maribel-model van het Planbureau, Antwerpen, 1984 (Onuitgegeven verhandeling, RUCA); FRANCK M., Evaluation du rôle du Bureau du Plan dans la définition des stratégies économiques à moyen terme, Brussel, 1983 (Onuitgegeven verhandeling, ULB); HOOGMARTENS M., Beleidsplanning: de theorie getoetst aan de werking van het Planbureau, Leuven, 1984; (Onuitgegeven verhandeling, KULeuven); Samenvatting van de teksten voorbereid door het Planbureau, het CRISP en de Diensten voor Programmatie van het

344 Bepaling van de datum van inwerkingtreding van de kaderwet van 15.07.1970: KB 31.08.1970 (BS 30.09); KB 24.12.1970 (BS 03.03.1971).

199 Bijlagen

Wetenschapsbeleid, Brussel, 1981 (Nationaal onderzoeksprogramma in de sociale wetenschappen: colloquium: De toekomst van het sociaal beleid en de inbreng van het wetenschappelijk onderzoek bij de uittekening ervan; 1981/11); Het nieuwe optimisme. Een analyse van het rapport van de Kredietbank en het Planbureau en van het jaarverslag van de Nationale Bank, Brussel, 1985 (SEVI- dossiers); Belgisch Instituut voor Voorlichting en Documentatie, Het Planbureau en de planning, Brussel, s.d. (Wat men weten moet over ...).

200 Bijlagen

CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING CENTRE POUR L'EGALITE DES CHANCES ET LA LUTTE CONTRE LE RACISME 1993-

Historiek

Na de Tweede Wereldoorlog werden wetsvoorstellen ingediend om antisemitisme en rassenhaat te bestrijden. Deze initiatieven waren een reactie op de gebeurtenissen tijdens de jaren 1930 en de Tweede Wereldoorlog en werden genomen door onder meer de volksvertegenwoordigers Moulin en Dejace, de senatoren Rolin, Orban, George, Derbaix en Vermeylen. Tegelijkertijd droegen de sociaal- economische ontwikkelingen - vooral in de jaren 1960 - de kiemen in zich voor latere maatschappelijk spanningen en conflicten. Na de Tweede Wereldoorlog rekruteerde de Belgische nijverheid immers grote groepen gastarbeiders uit onder meer Italië, Spanje, Griekenland, Turkije en Marokko. Tussen 1966 en 1979 anticipeerden Glinne en Dejardin reeds herhaalde malen op de spanningen door het indienen van wetsvoorstellen om deze groepen van gastarbeiders te beschermen. Hoewel de overheid in 1974 besliste tot een migratiestop, dit ten gevolge van de economische crisis en de toenemende werkloosheid, was het probleem allerminst van de baan.

Vanaf het midden van de jaren 1980 werden de beleidsinstanties zich meer en meer bewust van de toenemende discriminatie tegenover vreemdelingen en de opkomst van extremistische groeperingen. In het regeerakkoord van mei 1988 waren de betrokken partijen het eens over de oprichting van een Koninklijk Commissariaat voor het Migrantenbeleid. De aandacht zou in hoofdzaak gaan naar tewerkstelling, huisvesting en onderwijs om de integratie te bevorderen. Het hele debat kwam in een stroomversnelling door de verkiezingsoverwinning van extreem-rechts bij de gemeenteraads- verkiezingen van 10 oktober 1988. In het overlegcomité regering-executieven van 8 november werd een akkoord bereikt over de oprichting van een interministerieel comité voor migratiebeleid enerzijds en de benoeming van een Koninklijk Commissaris voor Migranten anderzijds. De Koninklijk Commissaris voor Migranten bezat een autonoom statuut en de taken ervan werden bepaald door het Interministerieel Comité. Dit leidde tot de oprichting bij KB van 7 maart 1989. Voor een periode van 4 jaar werd het Koninklijk Commissariaat ermee belast het migratiebeleid te bestuderen en voorstellen van maatregelen terzake te formuleren. De Koninklijk Commissaris beschikte over twee instrumenten om de voorstellen uit te voeren: het Impulsfonds voor het Migrantenbeleid/ Fonds d’impulsion pour la politique des immigrés (F.I.P.I), opgericht op 26 juni 1991, en de Interministeriële Conferentie voor het Migrantenbeleid/ Conférence interministérielle pour la politique des immigrés (C.I.P.I.) . Reeds in november 1989 pleitte het Commissariaat voor de oprichting van “een Nationaal Centrum tegen de Discriminatie en voor de Integratie van Vreemde Gemeenschappen” (Integratiebeleid: een werk van lange adem, Brussel, Koninklijk Commissariaat Migrantenbeleid, 1989, voorstel 62.). Dit voorstel

201 Bijlagen werd geïnspireerd door de Commission for Racial Equality in Groot-Britannië en het Landelijk Bureau voor Racismebestrijding in Nederland.

Paula Dhondt-Opdenbosch was gedurende de eerste jaren het gezicht van het nieuwe Commissariaat. Zware rellen met migranten in Vorst, Sint-Gillis en Sint-Jans-Molenbeek brachten in mei 1991 het migratiebeleid weer volop in de actualiteit. Bij de parlementsverkiezingen van 24 november 1991 kwam extreem-rechts andermaal als winnaar uit de stembusslag. Uiteindelijk resulteerde dit alles in een effectief wetsvoorstel tot oprichting van een Centrum voor Etnische Gelijkheid als opvolger van het Koninklijk Commissariaat voor het Migrantenbeleid. De opdracht van Koninklijk Commissaris voor Migranten nam een einde op 1 maart 1993 met de neerlegging van een rapport over de werking van de voorbije 4 jaar. Ondanks de erkenning met betrekking tot de nood aan een dergelijk Centrum dat het werk van het Koninklijk Commissariaat zou verder zetten, geraakte men het niet eens over de naam. Vooral het begrip ‘etnische gelijkheid’ was een splijtzwam. Uiteindelijk werd er gekozen voor de benaming “Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding” omdat men meende dat hieruit duidelijk de dubbele opdracht van het Centrum bleek. Het Centrum werd onder de regering Dehaene effectief opgericht bij de wet van 15 februari 1993 als een autonome openbare dienst. Het duurde nog tot 1 juli 1993 vooraleer de directeur en de adjunct-directeur benoemd werden. Pater Johan Leman zou zich de jaren nadien steeds nadrukkelijker manifesteren als het gezicht van het Centrum.

Het Centrum slaagde er sinds zijn oprichting moeiteloos in om voortdurend de actualiteit te halen. Het integratiedebat is immers de voorbije jaren uitgegroeid tot één van de nieuwsitems bij uitstek. Het beleid en de acties van het Centrum zelf lokten uiteenlopende reacties uit. Eén van de hoogtepunten voor het Centrum was ongetwijfeld het proces tegen het Vlaams Blok en de veroordeling van deze partij voor racisme op 21 april 2004.

Toch was het bijna onvermijdelijk dat deze “autonome” instelling in “politiek vaarwater” terecht- kwam, zeker na de machtswissel met paars in 1999. De spanningen kregen hun beslag in het ontslag van directeur Johan Leman naar aanleiding van een aanvaring met de minister van Binnenlandse Zaken over een hongerstaking van Afghaanse vluchtelingen. Het KB van 24 augustus 2001 beperkte de bevoegdheden van de directeur door toevoeging van een college met 4 vier coördinatoren. Ook op het gebied van de financiering bleek het Centrum niet zo autonoom. Het genoot kredieten, ingeschreven op de uitgavenbegroting van de DEM. Deze middelen werden aangewend voor het betalen van de uitgaven voor het personeel, de werking en de uitrusting. Het Centrum kan ook gemachtigd worden om schenkingen en legaten te ontvangen, om de opbrengsten uit activiteiten te ontvangen, om roerende of onroerende goederen te verkrijgen of te vervreemden en om middelen uit de winsten van de Nationale Loterij te ontvangen.

202 Bijlagen

Statuut

Instelling van openbaar nut met rechtspersoonlijkheid sui generis, niet onderworpen aan de controlewet op de parastatalen van 16 maart 1954.

Aanvankelijk berustte het toezicht bij de minister van Justitie maar vrij snel werd het Centrum onder- gebracht bij de Eerste Minister. Dit gebeurde omdat het Centrum een deel van zijn bevoegdheden ontleende aan Gemeenschappen en Gewesten. Vanaf 20 maart 2008 oefent de minister van Gelijke Kansen het toezicht uit.

Bevoegdheden

Het Centrum heeft bij wet van 15 februari 1993 als opdracht het bevorderen van de gelijkheid van kansen en het bestrijden van elke vorm van onderscheid, uitsluiting, beperking of voorkeur op grond van ras, huidskleur, afkomst, nationale of etnische afstamming enerzijds; seksuele geaardheid, burgerlijke stand, geboorte, fortuin, leeftijd, het geloof of levensbeschouwing, huidige of toekomstige gezondheidstoestand, handicap of fysieke eigenschap anderzijds.

Het Centrum voert zijn opdracht uit in een geest van dialoog en van samenwerking met de verenigingen, instituten, organen en diensten die, geheel of gedeeltelijk, dezelfde opdracht uitvoeren of rechtstreeks betrokken zijn bij de uitvoering van deze opdracht". Het Centrum heeft eveneens tot opdracht te waken over het respect van de grondrechten van de vreemdelingen en de overheid te informeren over de aard en de grootte van de migratiestromen. Het heeft ook tot taak het overleg en de dialoog te ontwikkelen tussen alle overheidsactoren en private actoren die betrokken zijn bij het opvang- en integratiebeleid van de immigranten. Bij de Wet van 13 april 1995 kreeg het Centrum tevens de opdracht de bestrijding van de mensenhandel en mensensmokkel te ‘stimuleren’.

Het Centrum is in de uitoefening van zijn opdracht volkomen onafhankelijk.

Meer concreet is het Centrum bevoegd om - alle studies en onderzoeken uit te voeren die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van zijn opdracht - adviezen en aanbevelingen te richten tot de overheid ter verbetering van de reglementering - aanbevelingen te richten aan de overheid, privé-personen of instellingen naar aanleiding van de resultaten van vermelde studies en onderzoeken

203 Bijlagen

- binnen de perken van zijn opdracht hulp te verlenen aan een ieder die om raad vraagt in verband met de omvang van zijn rechten en verplichtingen. Die hulp bestaat in het verstrekken van inlichtingen en raadgevingen aan de betrokkene over de middelen die hij kan aanwenden om zijn rechten te doen gelden - binnen de perken van zijn opdracht klachten te ontvangen, te behandelen en elke be- middelingsopdracht uit te voeren die het nuttig acht, onverminderd de bevoegdheden van de federale ombudsmannen - in rechte op te treden in alle rechtsgeschillen waartoe de toepassing van de volgende wetten aanleiding kan geven: de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden; de wet van 23 maart 1995 tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de Tweede Wereldoorlog door het Duitse nationaal-socialistische regime is gepleegd; de wet van 13 april 1995 houdende bepalingen tot bestrijding van de mensenhandel en van de [mensensmokkel]; de wet van 25 februari 2003 ter bestrijding van discriminatie en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding - in het kader van zijn opdrachten, instellingen, organisaties en rechtshulpverleners te onder- steunen en te begeleiden - in het kader van zijn opdracht, alle nodige informatie en documentatie aan te leggen en te verstrekken - elke andere opdracht, toevertrouwd door onverschillig welke overheid, te vervullen - statistische gegevens en uit de rechtspraak voortvloeiende beslissingen die nuttig zijn voor de evaluatie van de toepassing van de voormelde wet van 30 juli 1981 en van de wet van 25 februari 2003 ter bestrijding van discriminatie en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding in te winnen en bekend te maken, zonder dat de betrokken partijen kunnen worden geïdenti- ficeerd - de bevoegde overheid te vragen, wanneer het Centrum feiten aandraagt die wijzen op een vermoeden van discriminatie, zoals bedoeld in voormelde wetten van 30 juli 1981 en van 25 februari 2003, zich te informeren en het Centrum op de hoogte te houden van de resultaten van de analyse van de betreffende feiten. De overheden informeren het Centrum op een met redenen omklede wijze over het gevolg dat er aan is gegeven.

Organisatie

Het Centrum is gevestigd in Brussel. Het bestuur van het Centrum wordt waargenomen door een Raad van bestuur, die samengesteld is uit tien Nederlandstalige leden, tien Franstalige leden en één

204 Bijlagen

Duitstalig lid. Deze personen worden gekozen omwille van hun deskundigheid, hun ervaring, hun onafhankelijkheid en hun moreel gezag en worden benoemd door de Koning. Zeven van de leden worden voorgedragen door de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en vertegenwoordigen de ver- schillende politieke partijen. De Koning duidt de overige veertien leden aan. Er wordt ook een voorzitter en ondervoorzitter benoemd in de schoot van de raad, die elk tot een verschillende taalrol moeten behoren. Zowel de voorzitter, als de ondervoorzitter, als de leden worden benoemd voor een hernieuwbaar mandaat van zes jaar. De Raad van bestuur beschikt over alle bevoegdheden, die voor de werking en de uitvoering van de opdrachten van het Centrum vereist zijn. De raad staat in voor het ontwerp van begroting en bepaalt tevens de behoeften aan personeel, rekening houdend met de beschikbare fondsen. Voor elk van de functies binnen het Centrum maakt de raad een functie- beschrijving en deskundigheidsprofiel op. Ook de functies van de coördinatoren van het College worden bepaald door de raad. De raad staat ook in voor de bepaling van het algemeen beleid van het Centrum en bepaalt zijn huishoudelijk reglement. Bepaalde van de bevoegdheden kunnen voor een beperkte tijd gedelegeerd worden aan het College.

Het College is samengesteld uit een directeur en een adjunct-directeur, elk van een verschillende taalrol en uit 4 coördinatoren, paritair ingedeeld per taalrol. Zij worden benoemd door de Koning na gemotiveerd advies van de Raad van bestuur. De directeur en de adjunct-directeur staan in voor de uitvoering van het algemeen beleid van het Centrum en geven daar jaarlijks rekenschap over aan de Raad van bestuur op grond van het verslag dat jaarlijks wordt opgesteld door het College. Zij staan ook in voor het dagelijks bestuur en de uitvoering van de beslissingen van de Raad van bestuur. Tevens nemen zij het secretariaat waar van de raad. De leden van het College wonen de beraad- slagingen van de Raad van bestuur bij met raadgevende stem. Het College bepaalt de taken en verant- woordelijkheden van de coördinatoren. In geval van hoogdringendheid kan de directeur elke beslissing nemen die nodig blijkt in het kader van de opdrachten en de werking van het Centrum. Deze beslissing dient binnen de vijf dagen schriftelijk te worden medegedeeld aan de voorzitter van de Raad van bestuur en wordt ambtshalve op de agenda geplaatst van de eerstvolgende Raad van bestuur.

Er wordt bij het Centrum een Regeringscommissaris benoemd. Deze houdt toezicht op alle be- slissingen met budgettaire of financiële weerslag. Hij wordt daartoe uitgenodigd om de vergaderingen van de Raad van bestuur bij te wonen met raadgevende stem. Binnen de 4 dagen kan hij een gemotiveerd beroep instellen bij de EM tegen elke beslissing met een budgettaire of financiële weer- slag die hij in tegenspraak acht met de wet of dit besluit.

Voor het overige was en blijft de organisatie van de instelling vrij vaag. Nergens worden verwijzingen gevonden naar organigrammen. Er bestaan tegenwoordig wel diensten zoals Niet-raciale discriminatie of Bibliotheek en documentatiedienst. Ondanks het talrijke personeelsbestand blijkt de organisatie

205 Bijlagen vooral op individuele basis te werken volgens een “vlakke structuur”. Medewerkers van het eerste uur verklaarden dat de “organisatie” continu aan wijzigingen onderhevig was.

Wettelijke basisteksten

Wet van 15 februari 1993: oprichting (B.S., 19 februari 1993); KB van 28 februari 1993: vaststelling van het organiek statuut (B.S., 2 maart 1993); KB van 9 februari 1995: wijziging van het KB van 28 februari 1993 (B.S., 22 februari 1995); KB van 16 juni 1995: opdracht en bevoegdheid inzake de bestrijding van de (internationale) mensenhandel en de kinderpornografie (B.S., 14 juli 1995); KB van 20 mei 1996: wijziging van het KB van 28 februari 1993 (B.S., 31 mei 1996)

Publicaties

Op website www.diversiteit.be vinden we verwijzingen naar de talrijke publicaties van het centrum.

Beknopte bibliografie

AKASBI K., Le centre pour l'égalité des chances et la lutte contre le racisme, Brussel, 2000 (Onuitgegeven verhandeling, Haute Ecole Francisco Ferrer); BASTIN P., BERTHOLET FL., HANF V., LAMBERT CH. en LIMBIOUL M.-H., Le centre pour l'égalité des chances et de Lutte contre le Racisme, Louvain-la-Neuve, 1995 (Séminaire UCL); DE CROMBRUGGHE R., MOENS P., VAN DER PLANCKE P. en VAN YPERSELE J., Centre pour l'égalité des chances et la lutte contre le racisme, Louvain-la-Neuve, 1994 (Séminaire UCL); GUTIERREZ-MUNOZ L., Appareils d'État et lutte contre le racisme et la xénophobie, Brussel, 1996 (Onuitgegeven verhandeling, École ouvrière Supérieure); HUBEAU B., “Het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding, over begrippen en opdrachten.”, in Panopticon, 1994, 495-502.; MALCHAIRE R., L'action du centre pour l'égalité des chances et la lutte contre le Racisme, Luik, 1998 (Onuitgegeven verhandeling, ULG); VANTYGHEM S. en HEBBELINCK D., De rol van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding in de strijd tegen mensenhandel, 2005 (Onuitgegeven verhandeling, UG)

206 Bijlagen

PALEIS VOOR SCHONE KUNSTEN (PSK) PALAIS DES BEAUX-ARTS (PBA) [BOZAR] (1922) 1981-

Historiek345

Na de Eerste Wereldoorlog ging de aandacht van de overheid hoofdzakelijk naar de (economische) wederopbouw. Niettemin werden er ook belangrijke culturele initiatieven genomen. Onder impuls Henry Le Boeuf (1874-1953), directeur van de Generale Maatschappij, werd in 1922 de vzw Paleis voor Schone Kunsten opgericht. Bij de oprichting van deze nieuwe cultuurtempel met een “Belgische identiteit” waren verschillende partijen betrokken. De stad Brussel was bereid een centraal gelegen terrein ter beschikking te stellen. De Belgische staat stelde zich garant voor de financiering van de gebouwen. Na de bouw nam de vzw de exploitatie en het onderhoud op zich, dit zonder subsidies.

Op 4 mei 1928 volgde de inhuldiging van het Paleis voor Schone Kunsten met tentoonstellingen over oude Russische Kunst, een overzichtstentoonstelling van Jacob Smits, beeldhouwwerken van Bourdelie, Ensors "Intrede in Brussel"; muziek van Stravinsky, Prokofieff, Jean Cocteau, het Filharmonisch orkest van New York onder leiding van Toscanini. Kers op de taart was de inhuldiging van de grote Concertzaal op 19 oktober 1929, sindsdien omgedoopt in de "Henri Leboeuf”- zaal.

Bij de oprichting van het PSK vormden de administratieve en de artistieke werking nog één geheel. Het is voorlopig niet duidelijk wanneer de opsplitsing tussen administratieve en artistieke aangelegen- heden precies plaatsvond. Tot 1981 bleef het PSK functioneren als een vzw en werkte ze nauw samen met een aantal zusterverenigingen. In 1981 werd het PSK een instelling van openbaar nut, een parastatale type B, afhankelijk van de ministers die verantwoordelijk waren voor de biculturele instellingen. De financiële middelen waren afkomstig van de overheid. Het gebouw werd verkocht aan de staat.

In de omgeving van het PSK ontstonden een aantal verenigingen, die een belangrijke impuls gaven aan de uitstraling van het PSK. De belangrijkste waren de Filharmonische Vereniging, de Vereniging voor Tentoonstellingen en de vzw Paleis. Uit de fusie van deze drie verenigingen en de vzw Paleis voor Schone Kunsten zou in 1999 de huidige NV Paleis voor Schone Kunsten groeien.

De Filharmonische Vereniging / la Société Philbarmonique, die eigenlijk in 1927 was ontstaan uit het Brusselse Conservatorium, was de oudste vereniging van het Paleis. De Filharmonische Vereniging

345 Met dank aan Veerle Soens, archivaris van het Paleis voor Schone Kunsten [BOZAR].

207 Bijlagen werd in 1930 samengevoegd met de Vereniging voor Volksconcerten. De officiële benaming luidde voortaan Filharmonische Vereniging van Brussel en van de Volksconcerten. De vereniging organiseerde drie reeksen van concerten: symfonische concerten, kamermuziek en recitals. In de loop van haar bestaan werkte ze samen met andere organisaties/instellingen zoals het Nationaal Orkest van België in het kader van de Internationale Koningin Elisabethwedstrijd, Europalia, de Festivals van Vlaanderen en Wallonië. De financiering van de vereniging stoelde in belangrijke mate op mecenaat waarbij gebruik gemaakt werd van een netwerk van zogenaamde beschermleden.

De Vereniging voor Tentoonstellingen / la Société des Expositions werd opgericht op 11 juli 1929. De inkomsten waren afkomstig van de in 1933 opgerichte dienst Openbare Veilingen. Dit diende de vereniging volledig zelfbedruipend te maken. De tentoonstellingen hadden aandacht voor de nationale kunst, maar ook voor internationale stromingen en hedendaagse kunst.

In 1985 werd de vzw Paleis (Vlaamse Vereniging Paleis voor Schone Kunsten) opgericht, als opvolger van het Kunst en Cultuurverbond, dat in 1948 het leven zag. Deze vereniging bracht Nederlandstalige literatuur, toneel (lunchvoorstellingen) en dans (ballet).

In januari 2002 ging de huidige nv PSK van start. Deze vennootschap was het resultaat van een fusie tussen de drie artistieke verenigingen Filharmonische Vereniging, de Vereniging voor Tentoonstellingen en de vzw Paleis enerzijds en de verstrekker van accommodatie PSK anderzijds. Alle bevoegdheden en opdrachten werden overgedragen aan de nieuwe NV PSK. Er werd een beheersovereenkomst getekend met de federale overheid die na zes jaar zou worden geëvalueerd. Hierin staat vermeld welke opdrachten het PSK heeft en de middelen die ze hiervoor ter beschikking krijgt.

Statuut

Het PSK van Brussel werd in 1922 opgericht onder de vorm van een vzw. In 1981 werd het PSK een parastatale van het type B zoals bepaald in de controlewet op de parastatalen van 16 maart 1954. De wet van 7 mei 1999 voorzag in de omvorming tot een bedrijf van publiek recht onder de vorm van een naamloze vennootschap met sociale doeleinden.

Bevoegdheden

Aanvankelijk bestond de opdracht in het beheer van de gebouwen, zonder meer. Met de statuten- wijziging van 1981 kwam er een meer precieze omschrijving doordat uitdrukkelijk gestipuleerd werd dat gebouwen ter beschikking gesteld worden van verenigingen en instellingen voor de organisatie van

208 Bijlagen culturele activiteiten in Brussel en de drie taalgebieden. Verder wenste het PSK het overleg en de samenwerking tussen deze instellingen en verenigingen te bevorderen.

Vanaf 1999 werd de publieke opdracht uitgebreider. Naast het beheer en het ter beschikking stellen van gebouwen en infrastructuur diende het PSK in de toekomst een multidisciplinaire en volledige culturele programmatie aan te bieden en coproducties met andere verenigingen of instellingen aan te gaan. Deze nieuwe werkwijze concretiseerde zich in 2002 in een eerste beheerscontract met de Belgische Staat.

Organisatie

Tussen 1922 en 1981 bestond de leiding uit een Algemene Vergadering, een Raad van Beheer en een College van Commissarissen dat toezicht hield op de financiële operaties van de instelling. In 1981 verdween de algemene vergadering. De Raad van bestuur benoemde in haar schoot een Permanent comité dat de dagelijkse leiding waarnam. Aan het hoofd van dit comité stond de leidinggevend ambtenaar en zijn adjunct. De voornaamste diensten in het organogram waren de directie, de administratie, de dienst voor de verhuur van de zalen en een technische dienst. De wet van 7 mei 1999 voorzag opnieuw in een Algemene Vergadering. De federale ministers bevoegd voor culturele zaken en begroting hielden toezicht via de aanstelling van twee commissarissen. Een college van 4 commissarissen oefende financiële controle uit. Een Directeur- generaal stond in voor de dagelijkse leiding en werd bijgestaan door een directiecomité.

In 1999 kort voor de fusie zag de organisatie van de verschillende instellingen er als volgt uit: 1) Filharmonische vereniging: Directeur-generaal; Secretaris-generaal; verantwoordelijke muziek; secretariaat; onthaal; boekhouding/ Funding; Technische dienst en Persdienst. 2) Vereniging voor Tentoonstellingen: Directeur-generaal; verantwoordelijke tentoonstellingen, secretariaat; boekhouding; onthaal; educatieve dienst; technische dienst. 3) VZW Paleis: Verantwoordelijke muziek; verantwoordelijke theater/dans; secretariaat. 4) Instelling van openbaar nut PSK: Directeur-generaal; secretariaat; personeelsdienst; technische dienst; financieel directeur / Boekhouding; redactie kunst en cultuur; Zaalverhuur; Planning.

Na de fusie vond er een grondige reorganisatie plaats. De technici en de boekhouders van de verschillende verenigingen werden samengebracht in respectievelijk één Technische dienst en één Dienst Boekhouding. Tot 2006 oefende één persoon zowel de functie van Financieel directeur als Juridisch directeur uit. Deze functie werd ontdubbeld. Vanaf 2003 werd ook een personeelsdienst

209 Bijlagen uitgebouwd. De departementen Funding en Marketing en communicatie kwamen er pas in 2004, maar vormen een steeds belangrijker onderdeel van de organisatie. Wat de artistieke productie betreft, is er sprake van een sterke continuïteit tussen de activiteiten van de vroegere artistieke verenigingen en de huidige structuur. Grosso modo kwam dit erop neer dat vanaf 2002 de opdrachten van de Filharmonische vereniging overgenomen werden door het Departement Muziek (Bozar Music); deze van de Vereniging voor Tentoonstellingen in het Departement Tentoonstellingen (Bozar Expo) en deze van de VZW Paleis in het Departement Literatuur (Bozar Literature), Dans (Bozar Dance) en Theater (Bozar Theatre). Daarnaast werden ook nieuwe artistieke departementen voor specifieke doelgroepen in het leven geroepen. Bozar Studios organiseert tegenwoordig activiteiten voor kinderen); Bozar Architecture en Bozar Cinema.

Wettelijke basisteksten

Oprichtingsakte (Bijlagen bij het B.S., 5 mei 1922); Wet van 3 augustus 1922: deelname van de Staat (B.S., 5 augustus 1922); Wet van 12 augustus 1981: oprichting van een rechtspersoon van publiek recht (B.S., 6 november 1981); Wet van 7 mei 1999: oprichting in de vorm van een nv van publiek recht met sociale doeleinden en tot wijziging van de wet van 30 maart 1995 betreffende de netten voor distributie voor omroepuitzendingen en de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad (B.S., 20 augustus 1999); KB van 19 december 2001: vaststelling van de procedure tot oprichting van de nv van publiek recht met sociale doeleinden « Paleis voor Schone Kunsten » (B.S., 11 januari 2002); KB van 19 december 2001: vaststelling van de statuten (B.S., 11 januari 2002); KB van 2 december 2002: goedkeuring van het beheerscontract (B.S., 21 december 2002); KB van 4 april 2003: vaststelling van het maatschappelijk kapitaal van de nv van publiek recht met sociale doeleinden «Paleis voor Schone kunsten» (B.S., 7 mei 2003).

Beknopte bibliografie

DE JAEGERE I., Het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel: studie van het gebouw en van de organisatie en onderzoek naar de tentoonstellingspolitiek (1928-1981), 1983 (Onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Faculteit letteren en wijsbegeerte, KULeuven); FAVART D. en KONING BOUDEWIJNSTICHTING, Seminarie. Het Paleis voor schone kunsten. Paleis voor schone kunsten te Brussel, donderdag 14 september 2000, Brussel, 2001; Het Paleis voor schone kunsten. Waartoe veranderen?, Brussel, 2000; Het Paleis voor schone-kunsten van Brussel, Brussel, 1949; HUSTACHE A., JACOBS S. en BOENDERS F., Victor Horta: het Paleis voor Schone Kunsten van Brussel, Brussel, 1996 (Gemeentekrediet van België, Monografieën over moderne kunst); MONTENS V., Le Palais des Beaux-Arts. La création d’un haut lieu de culture à Bruxelles (1928-1945), Brussel, 2000;

210 Bijlagen

VERENIGING VOOR TENTOONSTELLINGEN VAN HET PALEIS VOOR SCHONE KUNSTEN TE BRUSSEL, Een halve eeuw tentoonstellingen in het Paleis voor schone kunsten, Brussel, 1981.

211