<<

HET ARCHEOLOGISCH-HIST ORlSCH ONDERZOEK V AN DE KERK ST EEEN V AN GROOT EN KLEIN MAARSLAG

J.W. BOERSMA Groninger InS1i111111 voor Arche% gie. , Nelher/{/nds

ZUSAMMENFASSUNG: Die beiden Ausgrabungen gel ten Kirehplii tze in der Provinz Groningen, die im 19. Jahrhundert beim Abbrueh der Gotteshii user wii st fielen und naehher sparsam mit Griibern belegt wurden. Nahm die Kire he von Wetsinge (Gemeinde ) die Zentralstelle der gleiehnamigen Dorfwurt ein, die Kire he von Maarslag erhob sieh weit abseits der Siedlung (Groot Maarslag), und zwar auf einer niedrigen Wurt namens Kl ein Maarslag (Gemeinde ), auf dem Griiberfel d der Dorfgemeinsehaft. Aufdiese Verwandlung von Griiberfeld in Kire hhof, dii lften die Eigentumsree hte der Kirehspielleute von Maarslag in Bezug auf den Gloekenstuhl usw. zuriie kgehen, die ihnen 1911 vom Kire henvorstand -Maarslag bestritten wurden. Beide Kirehplii tze konnten nur teilweise freigelegt werden. Hinweise auf das Vorkommen eines Vorgiingerbaues aus Holz fehlen, so dal3 die Grabungsergebnisse die Fundamente der Grii ndungskirehen beider Orte darstellen: Saalkirehen ausT uffmit leiehteingezogenem, gestrecktem Reehtee ke hor, der im Innem stark vom Se hiff abgesehnii rt war. Diesel' Befund entsprieht den Ergebnissen anderer Kirehengrabungen in der Provinz Groningen. Der Bautypus wiederspiegelt deshalb die Zeit, wo die Pfarrorganisation ausgebaut wurde und gleichzeitig Tuffstein das geeignete Baumaterial war, also das 11./ 12. J ahrhundert, frii hestens die zweite Hii lfte des 10. Jahrhunderts. Aus geographiseher Sieht ist zu bemerken, dal3 in den nb rdl ie hen Niederlanden die Verbreitung dieses Kire hentypus sieh auf den Kiistenstreifen bstlieh der Lauwers besehriinkt. DieKi re he von Wetsinge ist von einigen Abbildungen bekannt. Sie besal3 einen freistehendenTu rm aus Backstein; derji ingere, angebaute Westturmdatiert vom Anfang des 17. Jahrhunderts. Der Baeksteinehor mit einem 3/8-Sehlul3 , der ebenso breit wie das Se hiff ist, stelIt einen Umbau dar, der wahrseheinlieh aus der Mitte des 16. Jahrhll nderts stammt. Die Kirehe zu Klein Maarslag besal3 einen Gloekenstuhl aus Holz. Von diesel' Kire he gibt es keine Abbildungen.

STI CHWO RT ER: (Groot) Wetsinge, (K lein) Maarsl ag, Groningen (Provinz), Niederlande, Mittelaiter, Kire hengra­ bung, Saalkirehe, Griinderkirehe, Reehtee ke hor, TlI ffstein, Backstein, Griiberfeld, Tonlampe.

l. INTRODUCTI E Wetsinge, het wierdedorpje dat inmiddels ter onder­ se heiding van Klein Wetsinge de weidse naam Groot De twee opgravingen waarvan hier gee ombineerd ver­ Wetsinge draagt, mag een maatsehappelijk relevante sl ag gedaan wordt, hebben drie aspee ten gemeen. Het opgraving worden genoemd (fig. l). Immers, het was eerste aspeet betreft het opgravingsterrein, een buiten de gemeente (thans, na de herindeling, ge­ gebruik gesteld kerkhof waarvan de kerk wegens haar meente Winsum) die in 1986 het toenmalige Biolo­ desolate staat in de vorige eeuw gesloopt werd. Het giseh-ArehaeologisehIn stitullt (B.A.L), thans Gronin­ tweede heeft betrekking op het vroegste kerkgebouw: ger Instituut voor Areheologie (GJ.A.), van de Rijksuni­ de vorm van de plattegrond, het type fu ndering en de versiteit Groningen (R.U.G.) verzocht medewerking te steensoort waaruithet was opgetrokken. Hetderde punt verlenen aan het plan het dorpje weer een aantrekke­ van overeenkomst vonn t het venn oeden dat aan de lijke aanblik te geven, vooral door versterking van het

eerste stenen kerk geen gebouw uit hout voorafgi ng. historiseh karakter. I Onder meer werd overwogen aan Het eerste hoofdstuk van dit artikel verseheen in de hand van de uitkomsten van een oudheidkundig enigszins aangepaste vorm eerder onder de titel 'Het bodemonderzoek op het oude, bll iten gebruik gesteide areheologiseh-historiseh onderzoek van de kerkstee kerkhof, de plattegrond van het voormal ige kerkge­ van Groot Wetsinge' in het Gronings Histarisch Jaar­ bouw aan het maaiveld ziehtbaar te maken. De ge­ baek 1997, pp. 9- 29. meente was sinds enige jaren eigenaar van deze vroe­ gere begraafplaats. De wetensehappelijke interesse van het B.A.I. be­ 2. GROOT WETSINGE trof met name de ontwikkelingsstadia waarin de kerk haar vorm had gekregen, en de ehronologie en datering daarvan. Een opgraving zou hierop antwoord kunnen 2.1. Inleiding geven en daarmee een bijdrage leveren aan de gesehiede­ Het areheologiseh onderzoek van de kerkstee van nis van de Noord-Nederlandse, kerkelijke bouwkunst.

59 1 592 J.W. BOERSMA

2.2. Voorm alig kerkgebouw: historisch en Oomkens te Groningen verscheen. Deze steendrukken cartografisch hadden als onderwerp de kerken die in dat jaar onder de slopershamer waren gevallen of nog zouden vallen: De kerk van Wetsinge werd in 1840 afgebroken. Zij was Wetsinge, en Onderwierum. Van de eerste bouwvallig geworden en restauratie werd zinloos ge­ twee kerken bestaat tevens een aq uarel van H.K. de acht, om dat de hervormde gemeente had besloten sa­ Maat, gedateerd 1841. men te gaan met die van Sauwerd. Beide werkten al In totaal is het kerkgebouw te Wetsinge van de lange tijd nauw samen. Zo had den zij sinds 1739 steeds volgende afbeeldingen bekend: oezamenlijk een predikant beroepen. De kerkvoogdlJen I. Detail uit de getekende kaart van het kerspel erenioden zich tussen 1831 en 1834. De sluitsteen � b . van Jannes Baptista van Regemortes, niet vormde de beslissing om voor de gecombmeerde ge- gedateerd (1643 of 1644)2 (fig. 2); meente Wetsinge-Sauwerd aan de Molenstreek, halver­ 2. Verschillende gedrukte prov inciekaar ten, met name wege beide dOI·pen waar het thans Klein Wetsinge heet, die van Barthold Wicheringe (1616)3, de gete kende een nieuwe kerk te bouwen en de oude gebouwen op kam·t van Antoni Coucheron (1630)4 (fig. 3) en de afbraak te verkopen. Dit besluit kwam maar moeilijk tot zogenaamde Coenders-kaart (ca. 1677)5 (zie ook Pat­ stand, maar was wegens de slechte staat waarin de huis, 1958 en Tonckens, 1961); kerkgebouwen verkeerdenen hetgebrek aan geldm idde­ 3. Een prent uit 1840, naar een waarschijnlijk kort len om daaraan iets te doen, onverm ijdelijk. De kerk daarvoor vervaardigde krijttekening6 (fig. 4); van Sauwerd viel in 1840 als eerste onder slopershand, 4. Een aq uarel van H.K. de Maat (1841)7 (fig. 5). daarna volgde die van Wetsinge (De Groot, 1974: pp. 97-99). De precieze standplaats van het godshulS te ad. l. De getekende kaart toont in de marge als detail­ Sauwerd werd in 1982 archeologisch vastgesteld en in in-vogelvlucht een zaalkerk met aan de westzijde een het maaiveld aangegeven (Boersm a, 1986). Uit een aangebouwde toren met een oost-west gericht zadeldak anoniem oedicht in de Groninger Courant van 20 ja- b tussen sluitgevels, en een robuuste, vrijstaande toren nuari 1837 - een samenspraak tussen belde. kerk- met eenzelfde dak ten zuidoosten van het koor. Het is gebouwen - en de inleiding dam· op blijkt dat het besluit een eenvoudig tekeningetje, zodat hieruit geen conclu­ als verstandig en logisch werd en/ aren. Dat het even­ sies mogen worden getrokken inzake details, zoals eens nostalgische gevoelens losmaakte, mag worden bijvoorbeeld de vorm van de koorsluiting. Het kerkhof afgeleid uit een serie steendrukken die in 1840 bij J. is om m uurd. ad. 2. De bruikbaarheid van gedrukte provinciale kaarten voor de beschrijving van gebouwen is uit de aard der zaak gering. Toch is raadpleging som s nuttig, zoals in dit geval vanwege het al dan niet voorkom en van torens. Barthold Wicheringe namelijk laat in 1616 geen westtoren zien, maar wel een toren die ten oosten van het kerkgebouw staat. Antoni Coucheron dam·ente­ oen tekent in 1630 in de marge als detail een kerk- b gebouw met aangebouwde westtoren, maar geeft nl. et :.1 de vrijstaande toren weer die volgens de onder nummer I genoemde, eveneens getekende kaart van Regem ortes r'-'-'--i .' in 1643 of 1644 nog weJ bestaat. Hierbij moet wel . l._ ... J\ opgemerkt worden dat Coucheron al zijn details schets­ ., ( matig tekent. De Groot demonstreert de juistheid van

I. j"'; Regemortes' cartografische gegevens fraai door te ver­ wijzen naar het verzoek van de 'pastor' (van Garnwerd) i ..... �; en de kerkvoogden aan de Staten van Stad en Lande in 1645 "om d'ene oude tore n te mogen verlaten, de materialen vercopen ende d'ander aen de kercke sta­ ende te accomoderen dat de klocke daerin kan han­

gen" 8 De suggestie van De Groot dat de westtoren om ­ l ...... streeks 1635 gebouwd zou kunnen zijn, kan dus, ver­ trouwt; nd op Wicheringe en Coucheron, worden aange­ scherpt tot tu ssen 1616 en 1630. De oude, los van het kerkgebouw staande toren is inderdaad na 1645 afgebro­ ken, want bijvoorbeeJd de gebroeders Coenders teke­ met de ligging van Groot Wetsinge (I) Fig. I. Kaart van Nederland nen ca. 1677 alleen nog de westtoren. Betrouwbare en Klein Maarslag (2) in de prov inCIe Groningen (tek. G.I.A., G. Delger). inform atie over de vom1 van de kerk, met name van de De kerksteeiin van Groot Wetsinge en Klein MaarslaJ!, 593

Fig. 2. Naar Jannes Baptista van Regemortes, 1643 of 1644 (col!. R.A.G.; fo to R.A.G.).

koorsluiting, geven genoemde gedruk te kaarten niel. lancetvormige ramen. Het overige muurgedeelte heeft Bij provinciek aarten spelen zulke details een onderge­ drie spitsbogig gesloten vensters waarvan de dagkanten schik te rol. De mening van De Groot (1974: p. 97) dat inspringen. Het westelijke venster is gevuld met een Regemortes' kaart een zaalkerk toont, is dan ook niet gaffel tracering en het midde1 ste met een middenstijl . meer dan een vrijbl ijvende interpretatie. Het andere venster bezit geen tracering. Een spitsbogig ad. 3. De prent die gesigneerd noch gedateerd is, venstertje ern aast staat lager in de muur. Alle ruiten zijn toont het kerk gebouw uit het zuidwesten. Het betreft in roeden geval. In een rondboognis onder het westelijk een zaalkerk met aangebouwde toren. Midden onder venster bevindt zich de ingang die dichtgezet is. De staat gedruk t: De Oude Kerk te Wetsinge. De ge­ bovenste afwerking van de muur vonnteen lijst die niet drongen toren gaat onversneden op en bezit een oost­ naderka n worden gepreciseerd. De zuidwesthoek buigt west gericht zadel dak tussen puntgevels. Op de nok uit en het pannendak vertoont een gal. De omgeving staat in het midden een makelaar eindigend in een bol lijk t geromantiseerd. die bek.roond is met een windkruis waarop een wi nd­ ad. 4. De aq uarel , gesigneerd H.K. de Maat en vaan. Het torenlichaam bezit in de west- en zuidmuur gedateerd 'Wetsing 1841', laat de kerk zien uit het een rondbogig gesloten galmgat waarvan alleen het zuidoosten. Het gebouw bestaat uit een schip met een zuidel ijk e begeleid wordt door eenkl eine rondboognis. aan drie zijden vrijstaande westtoren en een polygonale Onder dit galmgat staat een smalle lichtspleet. De sluiting. De toren is slank, gaat onversneden op en bezit ingang bevindt zich in de westzijde. Het muurwerk van een oost-west gericht zadeldak tussen puntgevels. Op de zuidwand van schip en koor wordt ongeveer halver­ het midden van de nok staat een makelaar die eindigt in wege geschoord door een zware, diagonale steunbeer. een bol welke bek roond is met een windkruis waarop Aan het oostel ijk deel zijn drie lisenen aangebracht een windvaan. Het torenlichaam bezit in de zuid- en waarvan een op de hoek met de sluiting die recht is. In oostmuur een rondbogig gesloten galmgat. Het vier­ eik van beide velden tussen de lisenen staat op onder­ kant boven het galmgat in de oostmuur stelt de wijzer­ ling verschillende hoogte een spitsboogvenster da t, met plaat voor. Het muurwerk van de zuidwand van het uitzondering van de kop, gevuld is met twee even grote, schip wordt even westelijk van het midden diagonaal 594 J.W. BOERSMA

Fig. 3. Naar Antoni Coucheron, 1630 (col\. R.A.G.; Fotodienst R.U.G.).

De Oude Kt'rk II' WrlAinge.

Fig. 4. Lithografie, 1840 (coll. G.A.G. ; foto G.A.G.). De kerksteeen van Groot Wetsinge en Klein Maarslag 595

• I i "I l' " ,I , ! • l' ,� j · i. t

I - ,� I

- '. ,I '. I __• __� ...... �---�..,.,.,...... ,- ,",,�. • .,..-- ...... �-' 596 J.W. BOERSMA geschoord door een steunbeer waarin een doorgang is nauwelijks. Het belangrijkst zijn de kadastrale minuut uitgespaard. In het muurwerk staan drie lange, smalle, van 1828 en het zogenaamde schoolmeesterrapport ui t min of meer spitsbogig gesloten vensters, alle waar­ hetzelfde jaar.9 Het rapport velll1 eldt dat men aan het schijnlijk met inspringende dagkanten. Het oostel ijke gebouw veel 'dufsteen', dat wil zeggen tufsteen, ziet, van deze drie en een klein spitsbogig venstertje ern aast " ( 00') van onderscheiden grootte; zijnde de kleinste beginnen op een lager niveau. Nog verder naar het SOOlt iets groter dan gewone baksteen, en de anderen ter oosten komt hoger in de muur een fl auw-spitsbogig grootte van ruim drie bakstenen". Voorts wordt het gesloten venster voor dat, met uitzondering van de kop, opschrift op de klok genoemd: "Anno 1604. Fri, doe got gevuld is met twee lancetramen. Dan, om de hoek, de Gert Powels mi, to Embden". Bovendien geeft de zuidoostzijde van de polygonale sluiting met een dak­ schoolmeester van 'Wetsing', Nikolaus Copius Bolt, schild, eenzelfde type venster en ramen, de aanduiding op de vraag betreffende de overige plaatselijke bijzon­ van individuele stenen en de afwijkende kleurstelling. derheden nauwkeurig op, welke grafstenen in het inte­ Da arnavolgt de sl uitwand meteen dito lichtopening. In rieur van de kerk op de grafkelder liggen en welke steen het westel ijk eind van de zuidwand bevinden zich een zich ervoor bevindt (zie ook Pathuis & De Visser, 1943: kleiner en breder rondboogvenster met daaronder, in nr. 43 1 en De Ol de & Pathuis, 1996: pp. 2l 7-218). een eveneens rondbogige nis, een dichtgezette toegang. Enkele andere wetenswaardigheden, onder meer be­ In all e gevallen bestaan de ramen uit vele kleine ruitjes treffende de afbraak, vindt men bij De Groot (1974: die in horizontale en verticale roeden zijn gevat. Boven pp. 97-99). in de muur zijn ankers afgebeel d. De dakbedekking bestaat uit bl auwe pannen, in tegenstelling tot de daken van de pastorie ten westen en de kosterij/school noord­ 2.3. Opgraving oostel ijk van de kerk, die met bru ine pannen belegd 2.3.1. ln!ormatie zijn. Deze gebouwen lijken op grond van de huidige situatie en van de toestand kort geleden, realistisch te Over de situering van de kerk gaf de kadastrale minuut zijn weergegeven. uitsluitsel. De exacte lokalisatie geschiedde door het Uitde beschrijvingen 'ad 3' en 'ad 4' blijktdat tussen graven van een noord-zuidgerichte zoeksleuf die al snel de figuren 4 en 5 aanzienlijke verschilI en bestaan. succes opleverde: op een diepte van ca. 0,50 m onder het Hierop wordt in paragraaf 2.4 ingegaan. maaiveld begonnen zich op ca. 7 m van elkaar twee parallelle, oost-westgerichte sporen af te tekenen. Door Historische gegevens over het kerkgebouw bestaan er vervolgens behalve deze sporen ook het gebied ertussen

I I

340'

.. Gemengde kiel � .. � . �..�.';' ,_. f7.H.} Klell schelpen � gelaagd

Klel/morlelfschelpen Baksteenpuln 1mI' gemengd [:�i;':il1: ...... , ? r::�!THWierdeglond D Mortel mmverwerkle(g,allglond I� I Tulsteen _ Gralsteen ' ..] veldkei GROOT-WETS1NGE gemeenle Wlnsum 346' �':':::::I Schelpen G Vondslnummer

Fig. 6. Groot Wetsinge, kerk; opgravingsplallegrond (tek. G.I.A., G. Delger). De kerksteeen val! Groot Wetsinge en Klein Maarslag 597

A

4m 4

3 3

2 2

B c

4m 4 4m 4

3 3 3 : : : ���.L��:::�ZcHEEEE. 3

�·v."·"':"·OJ:"�,;�·,,�·�.:.���.;v·,;�·v. ' . . �� �.... .

2 2 2 :�"�:::::�j:d�:::::�i:�:·. . 2

Fig. 7. Groot Wetsinge, kerk; profielen A-C. Yoor legenda zie fig. 5 (tek. G.l.A., G. Delger).

te verdiepen tot even on der het niveau tot waar de losse opgravingsvl ak die op de fundering liggen en waarvan bovengrond - veelal grafkuilen - reikte en het daar te de hoogste tot 3,15 NAP reikt, hadden dus oorspron­ nivelleren (ca. 2,80 NAP), werd in dit nu goed leesbare kelijk geheel of gedeeltelijk in de grondvesten gelegen opgravingsvlak behalve het vervolg van de eerste beide (fig. 6; fig. 8: prof. D en G; zie tevens prof. K). Zij sporen nog een derde spoor zichtbaar. Deze drie sporen markeren de noordwesthoek. Het gebru ik van veld­ vormden samen een U-vOl'mig patroon en bleken bij keien op hoeken en wel om deze te versterken, is in de verdieping sleuven te zijn, gevuld met lagen klei en romaanse architectuur niet ongebrui kelijk. schelpen om en om: een grondverbetering op de plaats Aan de buitenkant van de zuidelijke fu nderin g be­ waar de noordelijke, westelijke en zuidel ijke kerkmuur vinden zich twee rechthoekige kuilen. De ene van ca. hadden gestaan (fig. 6 en 7). De doorsneden laten zien I ,45 x 1,10 m ligt tegen de fundering aan en is gevuld dat de diepte varieel1 (fig. 7: prof. A-C). Sleuven met dit met baksteenpuin. Deze plek zal de pl aats van een soort gelaagde in houd representeren een fu nderings­ steunbeer uit baksteen vOOl·stellen. De andere kuil die type dat in Noord-Nederland vaak bij romaanse kerken ca. 3,30x 1,45 m meet en eveneens puin bevat, duidt op voorkomt. De funderin gssleuven hebben min of meer de plaats waar de bakstenen steunbeer stond, zoals te rechte wanden, zijn ca. 1,30-1,70 m breed en steken zien is op de figuren 4 en 5. Een plek die uit kleigrond (nog) van 2,15-1,50 NAP. De top ligt minimaal op ca. gemengd met bak- en tufsteenpuin, mortel, schelpen en 3,75 NAP (is ongeveer 0,50 m onder het huidige maai­ veldkeien bestaat en voor het midden van de westelijke veld; zie fig. 7: prof. B en fig. 8: prof. K, waarin de fundering ligt, geeft de plaats van de aangebouwde onderkant van de muurvoeting inderdaad op 3,75 NAP tore n aan (fig. 6; fig. 7: prof. A). Dit pakket gemengde ligt). De grondvesten waren derhalve bij aanleg onge­ grond dat tot ca. 2,90 NAP reikt en waaronder zich veer 1,60-2,25 m diep. De voeting heeft gezien de grafgrond bevindt, stelt niet de grondvesten van de aanwezigheid van tufsteenpuinJ gruis boven in (fig. 6; toren voor, maar heeft zich gevormd bij de afbraak van fig. 7: prof. A en C; zie ook fig. 8: prof. K) uit tufsteen zowel de toren als de westelijke kerkmuur - dat wil bestaan. Drie veldkeien in het westeli jk gedeelte vanhet zeggen de westmuur van het schip - die tot in de 59 8 J.W. BOERSMA

gelaagde fundering werd uitgebroken (fig. 7: prof. A, onderin in plaats van een laagje schelpen een laagje waar zich terhoogte van deze muur aan de topeen dikke tufsteenpuinJ gruis bezit. laag mortel bevindt). Bij de bouw van de toren zal de In het opgravingsvlak nog verder naar het oosten oostelijke torenmuur in de westelijke schipmuur zijn liggen ev eneens funderingssleuven. Deze laten zich in gezet - figuur 4 wijst daar ev eneens op -waarbij van de twee typen indelen: het eerste type is gelijk aan dat van bestaande fundering gebruik gem aakt werd. De andere de kerk, het tweede aan datva n de toren. Het beloop van torenm uren waren 'op de kleef' gebouwd, dat wil zeggen de eerstbedoelde funderingssleuven dat U-v ol 111ig is en dat de cohesie van de kleibodem geacht werd de stab i­ ten opzichte van de hierboven behandelde funderings­ liteitva n het bouwwerk te verzekeren. Het formaat van configuratie inspringt, wijst op een versmald koor, wat de toren kan wat betreft de lengte worden afgeJeid uit de tot nu toe als kerk bestempelde ruim te tot het kerk­ een tufstenen grafkeldertje ten westen van de puinplek, schip maakt. De sleufbreedte bedraagt ongeveer 1,20 dat bij de bouw gehalveerd werd (fig. 6). De breedte kan m. De onderkant ligt aan alle zijden hoger dan onder het niet met zekerheid worden vastgesteld. schip: 2, 50-2,20 NAP (fig. 8: prof. F, H, J en K), zodat In het opgravingsvlak ten oosten van de proefsleuf bij een hoogteligging van ca. 3, 75 NAP voor de muur­ en het daarop aansluitende, uitgespaarde oppervlak, voeting - gelijk aan de situatie bij het schip - de diepte markeren vier zwerfstenen de hoek die de noordelijke oorspronkelijk 1,25-1,55 m was. Aan de zuidzijde 10- en oostelijke funderingssleuf met elkaar maken. De pen de grondvesten tegen de oostelijke schipfundering oostelijke funderingssleuf helt naar het zuiden af: on­ op, aan de noordzijde raken beide elkaar niet, althans derkant 2, 30- 1 ,70 NAP (fig. 6; fig. 8: prof. D). Het hiaat niet in de opgravingsvlakken, wat niet uitsluit dat zij op in het midden is structureel, maar door graverijen ver­ een hoger niveau wel op elkaar zijn gestoten (fig. 6; fig. vorm d. Het verschil in hoogteligging tussen de onder­ 8: prof. F en H). In het vlak is het beloop van de kant van de funderingsdelen ten noorden en ten zuiden koorfundering aan de noord- en oostkant herkenbaar van dit hiaat - 30 cm ov er een afstand van slechts 1 ,4 0 aan tufstenen van divers form aat, tufsteenpuin en veld­ m -maakt een doorgaande fundering onwaarschijnl ijk. keien (fig. 6; fig. 8: prof. K). De top ligt op 3,75 NAP Bovendien komen er in het 'gat' geen funderingsresten (fig. 8: prof. K). voor, wat vanwege het niveau van de ondergrond (2,25 Paral lel aan de noordelijke en zuidelijke fundering NAP) zou mogen worden verwacht indien daar ooit wel van de U-vorm liggen aan de buitenkant, in het ver­ grondv esten hadden gelegen. Figuur 8: prof. D zuide­ lengde van de grondvesten onder de lange wanden van lijkeind en prof. Elaten zien datde zuidelijke funderings­ het schip, hier en daar plekken baksteenpuin geme ngd sleuf dieper reikt dan de oostelijke en vrijwel geheel met zand die maximaal nog ca. 20 cm dik zijn (3,61-

3m D

...... ·.::·:r� ... .-. .. ..?,:, �: -: .�.�:.,;;;..... �· .... a;;1;1;ii0:"::;��:S;:Bff)_II.I._A1�; fE;;L]j;:"t;';��:;t�·�Bi � 17 16 3m 3 F

E . 2m {�:. �:';'��:��' � ��: � ��j �.�.�:�:��::.} � �.�; ' .. . . 'u .,;" '. :;.; � '�.:.'.; .;�:..:.:.:..;; � �� ��.� :.�.�� �:.� vv;'';�''; .. ' :..:.� ;,.' �..;.. � .... ',:,',:,'�IC �'; lU,� � ,:",:,.;, �:,.' W'Cil,':,:'M,', . .�� �.!' 7

1

H J .:iS0&i@...... � ...... ;:::::::;;:::::::::::::x'15::......

Fig. 8. Groot Wetsinge, kerk; profielen D-K. Voor legenda zie fig. 5 (tek. G.l.A., G. Delger). De kerksteeiin van Groot Wetsinge en Klein Ma(l/'slag 599

3,4 0 NAP). Zij stellen de resten voor van een uit­ fase I. Een ander interessant verschijnsel betreft de braaksleuf die zo'n 1,20 m breed was. Aan de noordoost­ onderkant van de grondvesten. Deze liggen noch bij het kant bevindt zich een soortgelijke puinbaan die noord­ schip, noch bij het koor vlak. Kennelijk werd dit niet west-zuidoost loopt. Beide eerstgenoemde sporen wor­ nodig geacht en vloeit de oneffenheid voort uit de den doorsneden door gr aven die met een staande steen aanleg, bijv oorbeeld om dat men van twee kanten groef, (noordzijde) en een liggende steen (zuidzijde) gedekt zoals de situatie bij het hiaat in de oostelijke schip­ zijn. Het is ev ident dat de bedoelde, sterk vergraven fu ndering doet verm oeden. ' grondsporen wijzen op een driezijdig gesloten, baks te­ Van den Berg (1970) toont aan dat het type ' zaalkerk nen koor waaJv an de voeting, gezien de samenhang van met inspringend, rechtgesloten koor dat afgesnoerd is koor en schip, ev eneens op ca. 3,75 NAP moet hebben van het schip', uitsluitend ten oosten van de Lauwers gelegen (fig. 6). Ev enals de westtoren was ook dit koor voorkom t. Als voorbeelden noem t zij de vroegste vor­ 'op de kleef' gebouwd en werd de sloop grondig uitge­ men van de kerken van Klein Maarslag, Loppersum , voerd. Van wat daarna ev entueel nog restte, is bij het Holwierde, Hellum en Ternlunten in Groningen en die delven van graven veel opgeruimd. van Anloo en Vries in Drenthe. Ten westen van de De toren die volgens afbeeldingen zuidoostelijk van Lauwers ov erheerst het type met rondgesloten koor de kerk stond, liet geen herkenbare sporen na. Gezien waarbij schip en koor ofwel zonder merkbaaJ' onder­ het voorafgaande zal ook deze wel 'op de kleef' ge­ scheid in elkaar ov ergaan, ofwel een geringe versm al­ bouwd zijn geweest en uit baksteen hebben bestaan. De ling bij de aanzet van de altaarruim te vertonen. De afbraak en de graven die daarna op deze plek gedolven verklaring voor het fe it dat eerstgenoemd type kerk werden, hebben de resten ervan uitgewist. uitsluitend ten oosten van de Lauwers vOOl'kom t, zal Sporen van ev entuele hou ten kerken voorafgaand volgens haar gezocht moeten worden "in de richting aan de eerste stenen kerk, zijn niet gevonden. Hiernaar van de economische politieke invloed van de grote is ook niet met alle middelen gezocht. Het terrein, een kloosters, ev entueel in samenhang met de eisen van de kerkhof op een wierde, bood ook weinig kans op succes. liturgie". Het zou interessant zijn haar suggesties uit te Zijn in de bovenste lagen van een wierde de condities werken. Hoe dan ook, de door Van den Berg opge­ voor conservering van houten bouwresten en de sporen merkte geografische scheiding tussen twee verschiIlen­ dam'v an normaliter al ongunstig, de talloze begrav ingen de typen tufstenen zaalkerken wordt versterkt door de hebben die voorwaaJ'den nog verder verslechterd. resultaten van het archeologisch onderzoek van de kerkstee van Wetsinge. Vervanging van een romaans koor door een grotere 2.3.2. lnterpretatie en modern e altaarruim te uit baksteen is in de late gotiek Het verschil in diepteligging ten opzichte van NAP van gebruikelijk. De geringe diepte van de voeting van de de twee gelaagde funderingsstelsels en hun aansluiting laat-gotische koorm uren wijst in dit geval niet op een op elkaar, weerspiegelen de volgorde waarin de funde­ lage opstand, maar vloeit voort uit de toegenomen ringen zijn gelegd: de grondvesten van het schip eerst, bouwkundige kennis en uitde gebruikte steensoort. Een daarnadie van het koor. De vorm van de plattegrond als grondverbetering ontbreekt dan ook. De afbeeldingen geheel en het hiaat op de ov ergang van beide delen laten zien dat koor en schip onder een, ov er beide delen wijzen op een kerk van het type 'zaalkerk met insprin­ doorlopend zadeldak liggen waarop de dakschilden van gend, rechtgesloten koor dat afgesnoerd is van het de polygonale absis aansluiten. schip' en waartussen een nauwe dOOl' gang de verbin­ De reden waarom de aangebouwde toren de plaats ding vorm t. De breedte van het hiaat kom t ov ereen met innam van de vrijstaande is niet bekend, maar zal wel de 1,20 m brede open ru im te in de oostelijke schip­ bouwvalligheid zijn geweest. Het bezit van een toren fu ndering van de kerk van Klein Maarslag- fa se I, die was voor dorp en om gev ing belangrijk, want de klok­ van hetzelfde type is (zie hoofdstuk 3). Ook de afmetin­ slag luidde oudtijds niet alleen de kerkelijke ce rem o­ gen van beide kerken liggen dicht bij elkaar. Dat laatste nien in en uit, maar reguleerde ook de dagelijkse, geldt ev eneens voor de eerste fase van de kerk van profane werkzaamheden. Het luiden van de klok bij Hellum die ook tot dit type hoort. (Let wel, het gaat hier begrafenissen kennen we nog steeds. dus niet om een zaalkerk met rechtgesloten koor, die op een later tijdstip met een inspringend koor werd uitge­ 2.3.3. Salllellvatting en conclusie (fig. 9) breid, zoals de vOOl'lopige interpretatie luidde en op grond waarv an de plattegrond van de kerk in drie fasen Het type gelaagde fundering, een zogenaamde 'spek­ op het kerkhof is aangegeven.) koekfundering', en de aanwezigheid van tufsteen(puin) Uit het fe it dat de funderingen van schip en koor niet wijst op een romaanse, tufstenen kerk met inspringend, al/S eillelll GujJzijn en in breedte en diepte verschilIen, rechtgesloten koor dat in het interieur sterk afgesnoerd mag een onderscheid in hoogte van de opstand worden is van het schip. Op basis van de fu nderingen meet het afgeleid. Het minder zwaar gefundeerde koor zou dan schip hart op hart ca. 13,50x8,50 m, het koor ca. lager zijn geweest dan het schip. Ook op dit punt is de 6,SOx5,50 m (fase 1). De spitsbogig gesloten vensters situatie gelijk aan die bij de kerk van Klein Maarslag- zijn veranderingen uit de (romano-)gotiek. Aan dit 600 J.W. BOERSMA

2.4. Correlatie

Nagegaan moet worden of de archeologische en histo­ rische gegevens betreffende het gebouw met elkaar ov ereenstemmen, van elkaar afwijken of elkaar aanvul­ len. De cartografische informatie met haar onderlinge verschilIen en specifieke eigenaardigheden is in para­ graaf 2.2 onder ' ad 2' behandeld. De in paragraaf2.2 onder nummer 3 genoemde prent en de aq uarel van nummer 4 worden als topografica beschouwd. Hun artistieke en kunsthistorische waarde 2A is gering, hun infOImatievebetekenis daarentegen groot, en wel omdat zij de enige bron zijn die ons de gedaante van de kerk duidelijk tonen. Een vergelijking is in teres­ sant. Heeft de prent nog enige artistieke kwaliteit, de aq uarel verraadt de dilettant. Wie de krijttekening ve r­ vaardigde waarnaar de prent gedrukt werd, is onbe­

kend 10., de aq uarellist Hindrik Klaasz de Maat was II 'verwer' van beroep en woonde in Sauwerd. . De prent is romantisch en de tekening die eraan ten grondslag ligt, zal aan de hand van een ter plaatse gemaakte schets in het atelier zijn uitgewerkt; de aq uarel wekt de indIU k realistisch te zijn, zij het met duidelijke, perspectiv ische vertekeningen van bijvoorbeeld de torenv oet en de zuidoostelijke sluitingszijde. De weergave van de om­ geving met de pastorie en de kosterijl school, respectie­ velijk links naast en rechts achter de kerk, verhogen het rC;:)3 l betrouwbaarheidsgehalte, ev enals het beroep en de �m woonplaats van de aq uarellist dat doen. Hij moet het kerkgebouw goed hebben gekend en daarin gei" nteres­ Fig. 9. Groat Wetsinge, kerk; plattegronden fase 1·3 (tek. G.I.A., seerd zijn geweest. Ook de kerk van Sauwerd aq uarel­ G. Delger). leerde hij in 184l. Metvo orbijgaan van details zijn op de prent de toren plomp en de steunbeer massief weergegeven, op de kerkgebouw werd een vrijstaande, gotische toren uit aq uarel daarentegen lang en slank. Een wezenlijk ver­ baksteen toegevoegd (fase 2 A). Het romaanse koor IS schil tussen de twee afbeeldingen VOImen het al dan niet in de late gotiekve rv angen door een baks tenen koor met voorkomen van lisenen, de vOlm van de koorsluiting en een 3/8-sluiting dat zonder onderbreking op het oude het aantal vensters. De prent geeft op het oostelijk eind schip aansluit en met ca. 10,00x8,SO m hart op hart van de zuidwand drie muurdammen - waarbinnen twee anderhalf maal zo groot is als het voorafgaande koor. vensters - en een rechte sluiting; de aq uarel kent deze De lengte van het rechte koorgedeelte bedraagt ca. 6,50 dammen niet en laat een polygonale sluiting zien. m, de breedte hart op hart ca. 8,50 m. De middenas van Bovendien komen op de aq uarel in het oosteind niet de absis tot het hart van de sluitwand meet ca. 3,50 m. twee, maar drie vensters voor die qua type ov erigens De inde koormuur staande vensters dieop de afbeeldin­ wel gelijk zijn aan die op de prent. Zulke essentialia gen zijn te zien, zijn ev eneens laat-gotisch. De totale kunnen niet verklaard worden uit het verschillende lengte van de kerk bedraagt hart op hart ca. 23,50 m, de standpunt dat de 'kunstenaars' bij het maken van hun breedte ca. 8,50 m (fase 2 B). De subfasering in A en B werk innamen, maar beIU sten op een onjuiste weergave is nodig omdat tussen tore n en kerk archeologisch op een van beide afb eeldingen. Zoals vanwege haar gezien geen chronologisch onderscheid bestaat, maar realistisch karakter - een ooggetuigeverslag - reeds wel wordt velmoed (zie de paragrafen 2.4 en 2.5). werd vermoed, is de aq uarel het meest waarheidsge­ De losse toren verdwijnt in het midden van de !7e trouw. Het bewijs hiervoor vOlmen zowel een histori­ eeuw nadat twee cl drie decennia eerder tegen de west­ sche als een archeologische bron, namelijk de kadastrale gevel van het schip een waarschijnlijk vierkante, bak­ minuutenhetarcheologischva stgestelde,jongste grond­ stenen toren van ca. S,OOxS,OO m is aangebouwd; de plan: de, minuut laat zien dat de sluiting inderdaad steunberen tegen de zuidgevel zijn jonger en volgen veelhoekig is en meer in het bijzonder driezijdig, de elkaar op (fase 3). Sporenva n eenvo orafgaande hou ten opgrav ingsplattegrond geeft aan dat de jongste koor­ kerk zijn niet aangetroffen. vorm uit een rechthoekige travee met, inderdaad, een driezijdige sluiting bestaat. De kerksteeen van Groof Wefsinge en Klein Maarslag 601

De bron die ons de meeste informatie levert ov er de hagioscoop voo rstelt, herin neren nog aan de oudste, ro­ vroegerebo uwstadia, hun chrono logie en datering, is de maanse periode. De andere vensters in het schip zijn archeologie. Uit paragraaf 2.3.3 blijkt imm ers dat de (romano-)gotische vergrotingen van romaanse licht­ kerk een tufstenen zaalkerk is van het typemet insprin­ op eningen en /of ev entueel nieuwe vensters .. gend, rechtgesloten koor afgesnoerd van het schip (fase I). De volgende verandering betreft waarschijnlijk tij­ 2.5. Datering dens de gotiek de toevoeging van een vrijstaande, bakstenen toren (fase 2A). Daarop volgtdan de vervan­ De parochie Wetsinge - en daarmee dus hetvO OI· komen ging van het tufstenen koor door een bakstenen al taar­ van de kerk - treedt met vermeldingen al s 'Werschum', ruimtemet driezijdige ab sis (fase 2B). De hier gesugge­ 'Wessinge' en 'Wetsinge' in Munsterse kerspellijsten reerde volgorde van toren en koor is niet zeker, om dat uit het midden van de 15e eeuw pas laat in het licht der van de toren geen fundering bewaard bleef om te historie (Von Ledeb ur, 1836). Het patrocinium is niet onderzoeken. Vanwege het nut van een toren voor de bekend. Het kerkgeb ouw-fase I is duidelijk ouder. Het gehele dorpsgem een schap zal deze wel ouder dan dit type en het gebruik van tufsteen wijst naar globaal de tweede koor zijn, maar zekerheid daaI· ov er bestaat er Il e of 12e eeuw. Zekerheid op dit punt verschaffe n de niet: strikt genomen kunnen tore n en koor -fase 2B ook archeologische bevindingen niet, wat ook nauwel ijks synchroon zijn en mogel ijk blijft ev eneens dat de toren mag worden verwacht. Voor bouwfase 2 waarin de jonger is dan dit koor. De westtoren en de beide vrijstaande toren en de nieuwe koorp artij tot stand successiev e steunberen vorm en de laatste toevoegin­ komen, kan zoals eerder uiteengezet niet een datering gen (r ase 3). worden voorgesteld, vandaar dat gekozen is voor de Het archeologisch geconstateerde gebruik van sub fasering 2AJ2B. De gotische, vrijstaande klokken­ tufsteen vindt bevestiging in het 'schoolmeesterrap­ toren die volgens het detail op de getekende kaart van port ' datva n veel 'dufsteen ( ...)' aan de kerk sp reekt. Bij Regem ortes meer weg heeft van een klokkenhuis, zal de andere steenSOOI"t gaat het natuurlijk om baks teen wel uitde late 13e ofuit de 14eeeuw stammen, een tijd waarvan mag worden aangenomen dat die in het oudste waarin in Groningen meer vrij van het kerkgeb ouw bouwgedeelte sp oradisch -bijv oorbeeld als gevolgva n staande torens ven·ezen (fase 2A). Met het koor (fase vergroting van de vensters en door rep araties - voor­ 2B) is het misschien anders. Wij willen niet volstaan kw am en in de jongere delen, het driezijdig gesloten met de aanduiding laat-gotisch, maaI · willen prob eren koor en de toren, uitsluitend op trad. De Maat toont, deze periode nader te preciseren. Daar ook de versluierd, het verschil in steensoort ev eneens, en wel in geb oekstaafde geschiedenis de bouw niet vermeldt, kleur en arcering, echter niet consequent: roestbru in zullen wij een andere weg bewandelen, en wel die van met arcering voor de zuidmuur van de toren (de oost­ het uit de antropologie ov ergewaaide begrip 'prestige­ muur· ligt in de schaduw), roestbruin zonder arcering goed'. De uitkomst kan uiteraard niet anders dan hypo­ voor de zuidwand van schip en koor, en grijsbruin met thetisch zijn. aI ·cering voor de koorsluiting en de bovenkant van de Uit het voorkomen van eigenkerken, het bezit van steunbeer (de rest ligtin de schaduw). De kleurweergave het patronaatsrecht en later het collatierecht, en de is echter imp re ssionistisch, want de 17e-eeuwse tore n inrichting van kerkgebouwen met pracl1 ten praal die de bestond ongetwijfel d lou ter uit baksteen en zou der­ macht en luister weersp iegelen van het ter plaatse halv e dezelfde kleur al s de sl uiting moeten hebb en heersende geslacht, bl ijkt de invloed van de Groninger gehad. Dat De Maat de kleuren niet natuurgetrouw hoofdel ing in kerkel ijke aangelegenheden. Tot 'pr estige­ weergeeft, blijkt tevens uit zijn aq uarel van de kerk van goed' moet ook worden gerekend het eigendom van een Sauwerd. Daarvan kleurde hij het muurwerk - uitslui­ grafkelder die bij voorkeur op het koor ligt, voor het tendba ksteen-donkerbruin. Dat de arceringen bakste­ hoofdaltaar, en waaI·in de gezaghebb ende familie haar nen weergeven, blijkt bovendien uit de later toege­ gestorven leden ter aarde bestelde. In Wetsinge was dat voegde, bakstenen steunbeer waarv an de rug ev eneens het geslacht Onsta waarvan Aep ke, een mach tig heer­ gearceerd is. Het roestbruine, tufstenen muurwerk van schap, na zijn huwelijk met Gela van Ewsum in 1539, het schip waaI·op de arcering dus ontbreekt, zou der­ met vOOI·al geld uit haar goederen op een onbekend halve bepleisterd en/of beschilderd kunnen zijn ge­ tijdstip ten noordoostenva n Wetsinge de Onstaborg liet weest, zoals ook de effen, witte kleur van de pastorie­ bouwen (Form sm a, Luitjens-Dijkveld Stol & Pathuis, muur ten westen van de tore n op bepleistering wijst. De 19 73: pp . 472-476). In het verlengde van dit presti­ blauwe kleurva n het dak, zijn golv ende onderkant en de gieuze proj ect lijkt het aannemelijk dat het echtp aar, aI ·cering die ov er het algemeen ook golft, wijzen op een met als aanleiding hetve rlangen naaI· een eigen grafkel­ bedekking van bl auwe pannen. De muurankers tot slot der, ev eneens op dracht gaf het kleine, rom aanse koor te duiden op een balkenzoldering. verv angen door een grotere, modern e koorp artij. De De conc1usie luidt dan ook dat de aq uarel een bouwactiv iteiten betekenden een breuk met Sauwerd romaanse kerk laat zien met een laat-gotisch koor en waar Aepke vandaan kwam en zijn neef de daar gelegen een 17e- eeuwse westtoren. De ingang, het westelijk Onstab org bewoonde, en waar telgen van het geslacht venster en het laag in de muur staande venstertje dat een Onsta tot dan toe waren begraven of in de kerk in een 602 J.W. BOERSMA grafkelder waren bijgezet (Formsma, Luitjens-Dijk­ en gaat het bij weer andere om bouwfragmenten (stuk­ veld Stol & Pathuis, 19 73: pp. 34 0-34 6). De grote, jes vensterglas, bouwmateriaal). De zogenaamde losse zware en fraai gebeeldhouwde, hardstenen zerk voor vondsten zijn van alle tijden. Een bespreking van de Aepke en Gela die op de grafkelder in Wetsinge lag, bodemvondsten ouder dan het kerkgebouw is hier niet markeert dit proces. Aepke stielf in 1564, zijn vrouw aan de orde. Wij zullen ons richten op de mobilia die tien jaar later in 1574.12 Het recht van eigendom van de metde kerk zelfte maken hebben: het bouwmateriaal en kelder bleef ook daarnanog honderden jaren op de borg de voorwerpen die dee I hebben uitgemaakt van de te Wetsinge liggen (Formsma, Luitjens-Dijkveld Stol kerkinventaris of van de inventaris van een graf, ook de & Pathuis, 1973: pp. 474-476). Uit de kerk zijn geen 'losse' vondsten wanneer zij du idelijk tot een van beide oudere zerken bekend. De precieze plaats en omvang categorieen behoren. van de grafkelder is onbekend, maar we mogen wel Het bouwmateriaal betreft vooral tufsteen. Behalve aannemen dat deze re cht voor het hoofdaltaar heeft enkele los gevonden stenen leverden de noordelijke en gelegen en, naar het bodemonderzoek aantoont, even­ oostelijke koormuurvoet-fase l stenen in situ. Hetzelf­ eens ten westen van de koorsluiting-bouwfase l. De de dee d het tufstenen grafkeldertje westelijk van de fundering hiervan was immers niet dOOl'graven, wat toren. Zoals bij tufstenen gebruikelijk varieren de ma­ anders wel het geval zou zijn geweest. De veronder­ ten.13 Baksteen is zeldzamer: het zijn louter losse vond­ stelde gang van zaken dateert bouwfase 2B in het sten waaronder een kraalsteen. De dikte van de gewone midden van de 16e eeuw. Hoe logisch verklaarbaar een bakstenen wijst naar de late 13e en de 14e eeuw, zodat datering via de 'prestigegoed-route' ook lijkt, het blijft zij wel eens van de vrijstaande toren kunnen zijn afge­ een veronderstelling zolang die niet anderszins beves­ komen.14 Een in het koor vrijgelegd brok Bremer zand­ tigd wordt. De vergroting van het koor kan immers ook steen (nr. 4) - een fragment van de bovenkant van een veel eerder om bijvoorbeeld liturgische redenen hebben grafsteen of sarcofaagdeksel - heeft gezien de op alle plaatsgevonden, zodat Aepke en Gela al mimte ter zijden voorkomende metselkalk secundair in de muur beschikking stond. dienst gedaan, en wel als anker voor een ijzeren deur­ Rest ons nog de datering van bouwfase 3. Deze fase scharnier.Twee secundair ingekapte, rechthoekige s\euf­ waartoe de aangebouwde westtoren en de successieve jes die V -vOl'n1ig ten opzichte van elkaar staan, geven steunberen tegen de zuidgevel behoren, betreft zoals namelijk de plaats weer waarin de benen van dit schar­ eerder al uiteengezet, de periode ca. 1616-1630 voor de nier ingemetseld waren, en de roestsporen in die s\euf­ toren; de steunberen zul\en jon ger zijn. jes het SOOlt materiaal waaruit zij bestonden. De enkele stukjes glas komen uit de vensters en de los gevonden, lichtbruine plavuis van 14 ,7x 14,4 x2,5/2,9 cm en de 2.6. Mobilia fragmenten van gele plavuizen (d. 2, 7 cm) getuigen van De tijdens het onderzoek gedane vondsten vallen in een dito vloer. twee groepen uiteen. De eerste groep heeft betrekking De langgerekte, trapezoidale, ijzeren riemtong (nr. op de wierdebewoning die aan de bouw van de kerk 7) die uit verwerkte (graf)grond binnen het kerkgebouw voorafgaat, de tweede op het kerkgebouw zelf of op zijn tevoorschijn kwam, zal wel uit een graf afkomstig zijn, inventaris. Zij bevinden zich in de collectie van het en een stuk hardsteen gevonden ten zuiden van het koor G.LA. Daarnaast bestaat er een inventarisstuk dat v66r behoOlt gezien de fragmentarische tekst tot een graf­ de sloop uit de kerk gehaald is en zijn er voorwerpen die steen uit l66? na de afbraak op de kerkstee of elders zijn gevonden. Twee kelken uit zachtgebakken, dikwandig kogel­ Deze maken deel uit van de historische respectievelijk potaardewerk zijn van de mobie\e vondsten het interes­ archeologische collectie van het Groninger Museum santst (nrs. 2, 3). Zij werden op een halve meter van voor Stad en Lande te Groningen. elkaar staande tegen de fu ndering van de sluitwand van De vondstendie bij de opgraving onderde funderings­ het koor-fase l aangetroffen. Vindplaats noch positie sleuven vanda an komen en de wierdebewoning vOOl'af­ vormen een verklaring voor de functie die de kelken gaand aan de kerk demonstreren, stammengrossomodo hadden. Kelk vondstnummer 2 (fig. 10: links; fig. Il: uit het eerste millennium (nrs. Il, 13-17). Het gaat om links) is een cuppa op ronde, concave voet. De halfbol­ aardewerkscherven, fragmenten dierlijk boteneen paal­ vormige cuppa met een diameter van ca. 12,8 cm heeft stomp. Zij hebben geen daterende waarde voor het een vlakke rand. De voet bezit een diameter van ca. 6,2 begin van de kerkbouw. Het materiaal verzameld in de cm. Centraal onder in de cuppa bevindt zich een putje opgravingsvlakken (nrs. 2-7, 12) dateert het begin van met een doorsnee van ca. I cm. Het aardewerk is de bouw evenmin. Nu betreft het aardewerk(scherven), handgevormd, zacht, grof, verschraald met steengruis metaal, glas en steen. Omdat de bovengrond sterk en voelt ruw aan; de scherf is zwart. Het oppervlak is geroerd is, onder meer vanwege de graven in de kerk, de lichtbruln tot rossig, met plaatselijk plekken zwart en egalisatie na de afbraaken de ter plekke nieuw gedolven grijs; beschadigingen tonen de zwarte kern, wat vOOl'al graven, zijn sommige van deze vondsten ouder dan het in de cuppa het geval is. De hoogte bedraagt ca. 8 cm. kerkgebouw (aardewerkscherven), andere met de kerk Kelk vondstnummer 3 (fig. 10: midden en Il: rechts) gelijktijdig (aardewerk(scherven), ijzeren riemtong), heeft een cuppa in de VOl'n1 van een omgekeerde klok op De kerksteeen van Groot Wetsinge en Klein Maarslag 603

Fig. IO. Groot Wetsinge, vetpotjes (vondstnr. 2-links en 3-midden) en kandelaar (coll. G.l.A., resp. G.M.; Fotodienst R.U.G.).

ronde, vlakke voet. De buitenkant van de cuppa is kel ken uit aardewerk zijn niet bekend, uit edelmetaal, gewelfd, de hals staat uit en de binnenwand is vlak, tin, metaallegeringen en zelfs uit leer wel, met name in evenals de rand. Ook dit potje bezit centraal onder in de Duitsland wam' naar dit verschijnsel onderzoek is ver­ cuppa een putje. De hoogte bedraagt ca. IO cm, de richt (Braun, 1932/ 1973; Elbern, 1963). Het kelkje uit diameter van de cllppa-mond ca. 14 cm, van de voet ca. Maastricht dat S,4 cm hoog is, zal dan ook wel een 6 cm en van het putje ca. 2 cm. Het SOOlt aardewerk is grafkelk vOOl'stellen, mede vanwege de flauw ontwik­ gelijk aan dat van nummer 2, behalve de kleur van het kelde nodus op de overgang van voet naar clIppa. Wat oppervlak dat grijszwart en plekkerig grijsbruin is. betreft de fu nctie van de noordelijke aardewerken kel­ Dit soort voorwerpen wordt voor 'olielampen' of ken bestaan er meer voor de hand liggende redenen om 'brandel's' (voor geurende olie?) aangezien. Tot voor eerder te den ken aan verlichting dan aan begrafenis­ kort bleken alle stukken met een bekende vindplaats bij rituelen, maar dan niet aan verlichting met olie, maar kerkopgravingen te zijn gevonden of anderszins in met kaarsen. Een aantal kelkvormige potjes vertoont op verband te kunnen worden gebracht met een plek waar de binnenwand van de clIppa namelijk roetaanslag die eens een kerk ofklooster stond. Op grond da,u'van werd zich echter nooit tot op de bodem uitstrekt. Een enkele dit type object een sacrale functie toegedacht. Dit is maal komen ook op de buitenwand brandsporen voor. onjuist, want er is ook een tweetal uit een wereldlijke Er bestaat nog een belangrijk element dat voor de context bekend (Boersma, 1997). Een kleiner, soortge­ functie van verlichting pleit, namelijk het ondiepe putje lijk kelkje maar dan uit een legering van lood en tin, centraal onder in de cuppa (fig. I I). Dit element treedt werd gevonden tussen graven in de St.-Servaas in bij verreweg de meeste potjes op. Maastricht. Dit kelkje word t de fu nctie van grafkelk Lobbedey gaat ervan uit dat in het putje onder in de toegeschreven, al staat niet vast dat het uit een graf clIppa de kam'senpit werd vastgezet (Claussen & afkomstig is (Jenniskens e.a., 1982: pp. 36-37; Lobbedey, 1984: pp. 4S-S0).'6 Deze verklaring lijktook Panhuysen. 1984: p. 8S). Wel een grafkelk is het tinnen het meest logisch. We hebben dan ook niet te maken hostiekelkje dat samen met een dito pateen uit een met olielampjes, maar met vetpotjes zoals wij ze heden priestergrafvan ca. 1160 in de Grote Kerk te Vlaardingen ten dage nog kennen, maar dan zonder verdieping in de tevoorschijn kwam (Smfatij, 1990: p. 182). bodem. Een vroeg soort waxinelichtje dus. De vaste Olielamp of grafkelk, dat is dus de vraag bij het brandstof met in het midden de pit zal was of talg zijn bepalen van de functie van de Wetsinger kelken. Uit geweest. Bij olielampjes zou een tuit mogen worden Noord-Nederland is ons een grafkelk bekend. Dit stuk verwacht of op zijn minst een gootje in de rand waar het werd gevonden tijdens de afbraak van de Galileerkerk kousje uit kon hangen. Het aardewerk dat Lobbedey te Leeuwarden in een lijkkist waarin zich overigens zonderenige aarzeling de fu nctie van lampje toeschrijft, meer dan een skelet bevond. De kelk is noch uit een kwam bij een opgraving in de stiftskerk te Neuenheerse metaallegering noch uit am'dewerk vervaardigd, maar bij Paderborn tevoorschijn. Het lag in secundaire posi­ uit was.'5 Bovendien betreft het een andel' type. Graf- tie in de noordelijke zijgang van de crypte, naast het 604 J.W. BOERSMA

Fig. II. Groot Wetsinge, vetpotjes vondst­ nr. 2 (Iinks) en 3 (rechts). Schaal 1:3 (tek. G.l.A., J.M. Smit).

voormalige podium - ongetwijfeld bestemd voor bedraagt ca. 1,8 cm, de diepte 4,0-4,5 cm. Het stuk is, cultische doeleinden - v66r de je neste/la (venster­ behalve aan de onderkant, versierd in diepsteektechniek vOlTIlige opening) van een grafaltaar. Men kan er ge­ met driehoekjes die op de zijkanten in verticale rijen voeglijk van uit gaan dat hierop kaarsen zijn neergezet. staan; deze rijen worden van elkaar gescheiden door een Lobbedey spreekt danook van Tonlampen. Deze Duitse groef (fig. IO: rechts). vetpotjes, kandelaars of (talg)lampjes, hoe men ze ook Beide andere voorwerpen werden in 1896 "( ... ) in maar wil noemen, hebben de vorn1 van kommetjes op een hoop puin in de wierde van Wetsinge ( ... )" gevon­ een lage, vlakke voet en zijn dus morfologisch anders den. Hoewel niet zeker, lijkt het toch op zijn minst dan de kelkvormen uit Noord-Nederland. Ook van dit waarschijnlijk dat zij van het afgebroken kerkgebouw type kommetjes hebben sommige midden onderin een afkomstig zijn. Het zijn volgens het jaarverslag en het klein, rond putje, andere daarentegen weer niet. Boven­ inschrijfboek van het museum twee bakstenen koppen, dien gaat het hier niet om zachtgebakken, handge­ maar de nadere omschrijving op beide plaatsen ver­ vormd, maar om hardgebakken, gedraaid aardewerk. schilt.21 Bij een poging deze stukken in het museum Tevens zijn zij kleiner: twee volledig bewaard gebleven voor de dag te halen om ze te bestuderen, blekf:nzij niet exemplaren waren maar 4,5 cm hoog. Hun datering ligt te vinden te zijn. Hun belang ligt hierin verscholen dat, tussen de tweede helft van de 13e en de tweede helft van wanneer zij inderdaad van de kerk zijn afgekomen, zij de 14e eeuw. het laat-gotische koor (bouwfase 2B) representeren en De conclusie luidt dan ook, dat de beide Wetsinger mogelijk ook kunnen dateren. kelkjes vetpotjes zijn die, gevuld met was of talg, als Waarschijnlijk afkomstig uit de kerk of van het lampjes fu ngeerden. Een datering in de late 13e en de kerkhof te Groot Wetsinge zijn twee rood-zandstenen, eerste helft van de 14e eeuw ligt vanwege het grove, trapeziumvormige sarcofaagdeksels die thans voor de dikwandige kogelpotaardewerk-op-voet voor de hand. voorgevel van de kerk van Klein Wetsinge liggen.22 De ene is versierd23, de andere onversierd. Uiteraard zou Het object dat v66r de sloop uit de kerk is gehaald en in ook de kerk of het kerkhof van Sauwerd hiervan de 1893 aan het Groninger Museum werd geschonken, is leverancier kunnen zijn geweest, maar dat lijkt ons het prachtig gesneden eikenhouten opzetstuk van de gezien de vermoedelijke ouderdom van de kerk aldaar herenbank, een werkstuk van Jan de Rijkl7 (zie ook iets minder waarschijnlijk. Ofzouden de resultaten van Pathuis, 1977: 01'. 4137; Veldman, 1995-\: p. 18). In het archeologisch onderzoek te Sauwerd in het licht van datzelfde jaar verwierf het museum eveneens drie de opgraving te Wetsinge aan herziening toe zijn grafstenenl8 (zie ook Pathuis, 1977: ms. 487, 4138 en (Boersma, 1986)? 4139; Feith, 1 909) waaronderde fraaie,hardstenen zerk voor Aepke Onsta en zijn gemalin Gela van Ewsum.19 Zij waren in 1840 onberoerd gelaten, maar als gevolg 3. KLEIN MAARSLAG van de afbraak wel in de open lucht, dat wil zeggen op het kerkhofkomen te liggen. In 1893 dus verhuisden zij 3.1. Inleiding naar het museum, waar zij in het interieur werden opgesteld. Drie bodemvondsten die ook in verband De redenen om de plattegrond van de vroegere kerk van staan metde kerk, ontvinghetmuseum in 1895 en 1 896. Klein Maarslag vrij te leggen komen overeen met die in De vondst uit 1895 werd gedaan 'in een graf ter Wetsinge (fig. 1). Eigenaar en onderhoudsplichtige was plaatse, waar vroeger de kerk heeft gestaan' (waar­ niet, zoals in Wetsinge, de burgerlijke gerneente (hier schijnlijk zal 'bij het del ven van een nieuw graf' zijn ), maar de kerkelijke (hervormde) gerneente bedoeld). De vondst betreft een vierkante, bruimode Mensingeweer-Maarslag. De sterk verwaarloosde staat baks tenen kandelaar met oorspronkelijk negen pijp­ waarin }-fet kerkhof verkeerde en het fe it dat de kerk­ vormige kaarshouders, geordend in drie rijtjes van voogdij zich financieel niet in staat achtte hierin veran­ drie.20 Een kaarshouder ontbreekt. De kandelaar heeft dering te brengen, gaf in 1952 de gerneenteLeens (thans een 10,4xlO,1 cm groot standvlak, loopt licht-conisch De Marne) aanleiding de hulp in te roepen van de toe en is 5,4 cm hoog. De diameter van de kaarshouders Provinciale Groningse Archeologische Commissie De kerksteeell vall Groot Wetsinge en Klein Maarslag 605

A

3

3

111111111111111111111111111111111111111111111111111111II

Fig. 12. Klein Maarslag, lærk; opgravingsplattegrond en profielen A-B (tek. G.I.A., H. Praamstra). Voor legenda zie fig. 13.

(P.G.A.C.). Omdat hethier om een wierde ging, nam de de kerk daar niet verrees, heeft het archeologisch onder­ Commissie contact op met prof.dr. A.E. van Giffen, zoek van de kerkstee en passantook antwoord gegeven. directeur van het B.AJ. Besloten werd op kosten van de De parochie Maarslag wordt als 'Marsliar' voor het P.G.A.C. de plattegrond van het kerkgebouw bloot te eerst genoemd in een Munsterse kerspellijst uit het leggen en, met financiele steun van de gemeente Leens, midden van de ISe eeuw (Von Ledebur, 1836). De het resultaat dam'van tijdens de totale opknapbeurt van kerkpatroon is niet bekend. In 1635 wordt de dan de begraafplaats, ter plekke in het terrein aan te geven.24 hervormde gemeente uit Warflluizen bediend en in Van het onderzoek dat in de tweede helft van oktober 1676 uit Zuurdijk (Van der Aa, 1846: p. 505). Met de 1953 werd uitgevoerd, bleven geen dagrapporten be­ bevestiging in 1682 van een predikant voor Mensin­ waard. Uit de veldtekeningen kan worden afgeleid dat geweer en Maarslag samen, komt een combinatie van de elvaren veldtechnicus R. Woudstra als tekenaar beide gemeenten tot stand (Werkman, 1938). De kerk­ optrad. Deze tekeningen werden lang nadien door H. voogdijen groeiden vanaf 181 1, toen de kerk op Klein Praamstra opnieuw in het net gezet (fig. 12 en 13). Zij Maarslag - waaraan volgens Vinhuizen en Wumkes vervangen Woudstra's nette tekeningen met Van Giffe ns veel tufsteen voorkwam - op afbraak werd verkocht, intelp'etatie waarbij de teruggevonden grondsporen steeds verder naar elkaar toeY De re denen om het werden beschouwd als afkomstig van een kerk die in gebouw af te breken waren zoals overal eideI's: bouw­ drie fasen haar uiteindelijke vorm had gekregen.25 Deze valligheid en gebrek aan fo ndsen.28 plattegrond-oude-stijl werd in 1957 uitgezet. Pas drie Voor zover wij kunnen nagaan heeft de kerk nooit jaar later, in februari/maart 1960, heeft de voormalige een tore n uit steen bezeten. Dit in tegenstelling tot wat gemeente Leens, met financiele steun van de P.G.A.C., de gedrukte provinciale kaarten suggereren. Getekende de begraafplaats heringericht en daarbij die inmiddels kamten waarop de kerk vOOl'komt, zijn ons niet bekend. dus achterhaalde plattegrondvorm als een pad bestrooid Wel is in een concept-brief aan de synode van de met deels steenslag deels schelpen, in het telTein aange­ Hervormde Kerk in Nederland sprake van een toren, geven.26 mam'damTIlee wordteenhouten klokkenstoeJ bedoeld.29 Deze werd in 1789 door een nieuwe stoeJ vervangen; het klokgestoelte dat in 1911 werd afgebroken, dateer­ 3.2. Historie de van 1880.30 De luiklok uit 1621 is toen naar de De in 181 1 afgebroken kerk van het kerspel Maarslag kerktoren in Mensingeweer overgebracht (Pathuis & stond niet op de grote wierde Groot Maarslag, maar op De Visser, 1943 : nr. 239 resp. 250; Pathuis, 1977: nr. de I km noordwestelijk dam'van gelegen kleine wierde 2444). die Klein Maarslag heet. Dit lijkt op het eerste gezicht merkwaardig omdat men de kerk eerder op eerstge­ noemde wierde zou verwachten. Op de vraag waarom 606 J.W. BOERSMA

3.3. Opgraving De bodem van beide sleuven ligt op ca. 1,00 NAP en raakt plaatselijk de vaste grond. De muurvoet die niet

3.3.1. lnformatie en interpretatie bewaard bleef, zal niet dieper hebben gereikt dan 2,90 NAP. Dit kan worden afgeleid uit een op dit niveau op Zeker door de aanwezigheid van grafzerken en waar­ de noordelijke en zuidelijke fundering gelegen laag schijnlijk ook door gebrek aan geld en tijd, is bij de veldkeitjes en specie die de uitgebroken langsmuren opgraving niet gekozen voor blootlegging van de ge­ representeren. De diepte van de fu ndering bedraagt hele kerkplattegrond of een der langshelften, maar voor derhalve maximaal 1,90 m. De voortzetting van de vrijlegging van bepaalde gedeelten door middel van 'sloophorizon' in de mimte tussen beide langsfun­ sleuven die vanwege de lokale omstandigheden ver­ deringen, ligt op een dun bed van baksteengruis dat een schillende vormen kregen. Sleufconfiguratie l bestaat vloerniveau aanduidt. uit twee sleuven die scheef op elkaar staan, s1euf 2 Profiel A toont tevens de verticale opbouw van de vormt een rechthoek en s1euf 3 heeft de vorm van een wierde. De zool ligt op ca. 1,00 NAP, de top op ca. 3,60 rafelige, omgekeerde U met ongelijke benen. De NAP. Van 1,50-2,30 NAP bestaat het wierdelichaam bevindingen in s1euf l en 2 betreffe n de noord-, zuid­ uit zoden, daarboven uit grafgrond. De graven zijn van respectievelijk de westzijde van het schip, die in sleuf3 verschillende ouderdom. De meeste dateren van na de de oostzijde van het schip en alle zijden van de twee afbraak van de kerk: zij versnijden immers de muur­ successieve koren. Sleuf 4, een rechthoek, kan buiten funderingen en de vloer. Enke1e echter gaan aan het beschouwing blijven. gebouw vooraf. Zo toont profiel A twee graven waar de Sleuf 1 met profiel A toont de noordelijke en zuide­ vloer ongeschonden overheen loopt en laat het vlak lijke, sleuf 2 met profiel C de westelijke schipmuur­ v66r dit profiel zelfs een zuidoost-noordwest georien­ fundering (fig. 12 en 13). Deze funderingen bestaan uit teerde grafkuil zien. Dit bete kent dat de kerk op een sleuven gevuld met laagjes klei en schelpen om en om. grafveld verrees dat gezien de niet-christelijke orienta­ De bovenkant bleef nergens ongeschonden bewaard, tie van een der graven van voor- ofvroegchristelijke tijd zodat de oorspronkelijke breedte moet worden geschat: dateert, dat wil zeggen uit de 8e of de ge eeuw stamt. ca. 2,20 m. De onderkant meet ca. 1,20 m. De dwars­ Het vlak in het westelijke been van de omgekeerd U­ doorsnede geeft derhalve een conisch verloop te zien. vonnige s1euf3too ntde oostelijke schipmuurfu ndering

c D E

3 3 3

111111111111111111111 2

GELAAGDE KLEI I SCHELPENFUNDERING � MUURRESTANT MET VELDKEI � GELAAGDE KLEI I SCHELPENFUNDERING t±ttff1 GRAVEN NA AFBRAAK KERK

GELAAGDE KLEII TUF - BAKSTEENPUINFUNDERING GRAVEN v66R BOUW KERK

•...... OF T�DENS KERK PER. I

BAKSTEENPUIN EN VELDKEITJES

BOUWLAAG MET VLOERNIVEAU UIT

BAKSTEENGRUIS

TUFSTEEN lERK

BAKSTEEN RECENT WIERDELiCHAAM MET lODENLAAG

VA STE GROND

Fig. 13. Klein Maarslag, kerk; profielen C-E (lek G.l.A., H. Praamslra). De kerksreeen van Groor Wersinge en Klein Maarslag 607 en de oostelijke uiteinden van de langsfunderinob en van 3.3.2. Cone/usie, darering en /1/obilia het schip (fig. 12). Het valt op dat de oostelijke fu nde­ Evenals in Wetsinge gaathet ook hier vanwege de vorm nng geen doorlopend geheel vormt, maar in het midden van de plattegrond, het type fu ndering en de resterende een onderbreking ter breedte van 1,20 m bezit. Uit de tufsteen om een romaanse, tufstenen kerk met een iets rechte afsnijding van beide funderinoshelften en de . . b inspringend, rechtgesloten koor dat afgesnoerd is van sltuenng van het hiaat midden voor het koor mag het schip. Het schip meet hart op hart II,00x7 ,50 m, het worden opgemaa�t, dat de uitsparing opzettelijk werd koor ca. 5,00x5,00 m (fase I). Bouwfase 2 betreft een aangebracht. De diepte van de fundering is niet vastoe­ koor uit baksteen dat eveneens met een vlakke zijde steld (fig. 13: prof. E). Voorts is in het vlak de aansl i­ � sluit (fig. 14). De afmetingen hiervan bedragen ca. ting te zien van de noordelijke en zuidelijke koor­ 7,50x8,00 m. AI deze maten zijn aan de hand van de muurfundenng-fasen l en 2 op de grondvesten van de funderingen, en wel hart op hart, bepaald. Bij de bouw oostelijke schipmuur. Evenals bij het schip bestaat ook van het tweede koor is in de fu ndering en de vloer koormuurfundering-fase 1 uit een sleuf oevuld met gebruik gemaakt van afkomende tufsteen. lagen klei en schelpen omen om, zij hetdat d lagen hier � Aanwijzingen voor een nauwkeurige datering van vaker van min of meer gelijke dikte zijn. Aan de bouwfase I en 2 ontbreken. Een datering voor fase 1 als noordkant laat de versnijding zien, dat de koorfundering Ile/12e-eeuws ligt voor de hand, omdat het waar­ het laatst gelegd werd (fig. 13: prof. E). Deze funderin o schijnlijk om de allereerste kerk gaat. De sloop van het reikt tot maximaal l ,50 NAP (fig. 12: prof. B en fig. 13 � koor vond plaats v66r 1609: een graf gedekt met een prof. E), zo at zij ca. 0,50 m minder diep gaat dan die � zerk uit dat jaar snijdt namelijk de zuidelijke koor­ van het schlp. De breedte boven moet op ca. 2,00 m fundering" (zie ook Pathuis, 1977: 2446). De date­ worden geschat, onder op ca. 0,70 m respectievelijk ca. nr. ring van het bakstenen koor (fase 2) kan het best met de 1 ,00 m. Van de muurvoet bleven in profieJ E vanaf3 ,00 term laat-gotisch worden aangeduid. Zoals te Wetsinoe NAP twee lagen bewaard. Een laag met enig baksteen­ b IS. de Jongste . fundering lichter en ondieper dan de oudste puin op ca. 3,00 m NAP (fig. 12: prof. B en vlak waarin en ligt ook de basis niet waterpas. noordelijke muurvoet op 3,17 NAp31) weerspiegelt de De mobiele vondsten zijn nauwelijks interessant. sloop van het koor. De funderingen waren 1,20- 1 ,50 m Even boven de zodenlaag werden in profiel A enkele diep (tot maximaal l ,50 NAP). In de vlakken in beide kogelpotscherven aangetroffen (vonstnummer 5). Als andere benen van de omgekeerde U-vorm zijn het los gevonden voorwerpen staan op een der veld­ vervolg van de noordelijke koormuUlfu ndering-fase 1 tekeningen genoteerd: glas, brons en een randscherf. te zien, de aansluiting daarvan op de oostelijke fu nde­ Het glas en het brons konden in het depot van het G.LA. ring en het middendeel van die fu ndering (fig. 13: prof. worden opgespoord, de aardewerkscherven daat·ente­ D). gen niet. Het glas betreft vijftien scherfjes van een Het wierdelichaam onder het koor bezit dezelfde gebrandschilderd glas-in-Ioodraam. Het brokje brons samenstelling als onder het schip. Voorts komt ook hier kan met nader worden gedetermineerd. een graf voor dat ouder is dan de kerk: het wordt De eerste kerk van Maarslag was een gebouw uit namelijk dOOl· de zuidelijke muurfu ndering-fase 1 door­ tufsteen eJat m de Ile of 12e eeuw werd gesticht. Sporen sneden (fig. 12: prof. B). Ook buiten de kerk liggen van een eventuele, voorafgaande hou ten kerk zijn niet graven die blijkens hun diepte aan de kerk voorafoaan b aangetroffen, waarbij moet worden opgemerkt dat voor (fig. 12: prof. A en B; fig. 13: prof. C). het vaststellen van de aanwezigheid van zo'n gebouw, In alle benen van het omgekeerde U-vormioe b een opgraving door middel van sleuven ook niet de opgravmgsvlak. loopt aan de buJt. enkant van en parallel geeigende werkwijze is. Het voorkomen van een voor­ met koolfundering-fase 1 een ander steJsel van fu nderinos- b christelijk grafveld maakt begrijpelijk waarom eJekerk sleuven gevuld met lagen klei en tuf/baksteenpuin om niet centraal op de wierde Groot Maarslag maar op en om (fig. 12: vlak en prof. B; fig. 13: prof. D). Dit Klem Maarslag, een satellietwierde in een uithoek van patroon stelt koorvorm-fase 2 voor. Aan de noord- en het dorpsgebieeJ, verrees. De bewoners van Maarslao zuidzijde liggen de sleuven in het verlengde van de zijn na de invoering van het christendom hun VOOl langsgevelfunderingen van het schip. Op de noordoost­ � vaderlijk grafveld eenvoudigweg trouw gebleven. hoek ligt een kei. Deze jongere koorfunderingen reiken van (nog) ca. 3,00-2,20 NAP en gaan dus minder diep dan die uit fase I; bovendien zijn zij boven en onder 3.4. Territoriale en sociale re licten smaller: ca. 1,20 m respectievelijk 1,00 m. Voorts versnijden zij behalve graven die tot het voorafgaande Er woydt wel aangenomen dat bij de kerkelijke indeling koor behoren ook de graven die hier weer aan vOOl·af­ van het wierdenlandschap in kerspe1en of paroch ies gaan. De vloer is te vinden in een ca. 0,20 m dik pakket teruggegrepen is op bestaande territoria of dorps­ baksteenpuin met veldkeitjes op een hoogte van rond gebieden. In eJe archeologie is Miedema (1983) eJe 3,10 NAP (fig. 12: prof. B). Zoals in vlak en profiel is eerste die van deze hypothese gebruik heeft gemaakt. te zien, bleven van de vloer op 3,17 NAP aan de noord­ Dom een bepaald economisch model te hanteren en dit en zuidzijde32 grotere en waarschijnlijk zelfs hele tuf­ te projecteren op Siernens' kaat1 der kerspelgrenzen en bakstenen bewaard. van v66r 1559 (S iemens, 1962), gelukte het haar een 0\ o 00

3

2

'--< � to O t11 � 3::en ;J>

o 5m o�

Fig. 14. Klein Maarslag, kerk; plattegronden fase 1-2 (tek. G.I.A., G. Delger). De kerksteeen van Groot Wetsinge en Klein Maarslag 609 vertrouwenwekkend beeld te schetsen van enkele zulke redenen te doen amoveren, tenzij belangstellenden -let vroegmiddeleeuwse territoria. Het kerspel Maarslag wel, door de kerkvoogdij niet als belanghebbenden vertoont het samenvallen van kerspel en dorpsgebied aangeduid! - gelden willen storten of bijeen willen bijzonder fraai: de dorpswierde Groot Maarslag zal brengen waarmee het gevaarte wordt hersteld. Verder oudtijds de enige nederzetting in het kerspel zijn ge­ zet de kerkvoogdij uiteen, "(... ) dat zij in de advertentie weest34, de kleinere en grotendeels afgegraven wierde hebben melding gemaakt van kerspelleden van Maar­ Klein Maarslag (Klok, 1974- 1975: kaart) kan het best slag - hoewel zulk een afzonderlijk kerspel niet meer als een jongere satellietnederzetting worden be­ bestaat - omdat zij meende in den omtrek van het schouwd.35 De ligging van Groot Maarslag centraal in klokgestoelte de meeste belangstellenden te zullen aan­ zijn territorium met een oppervlak van ca. 3 km2 of 300 tI·effen". Van een stemming over dit onderwerp kon ha vormt het ideaalbeeld van een dorpsterp en zijn geen sprake zijn.36 invloedssfeer. De oorsprong van zo'n territorium of Tegen zoveel juridisch geweld en kosten benodigd dorpsgebied zou temggaan tot de Romeinse tijd. Dit voor herstel van het klokgestoelte waren de opgekomen v66r-christelijke tenitorium Maarslag werd, waarschijn­ kerspellieden niet opgewassen. Zij legden zich bij de lijk in de IIe of 12e eeuw, het kerspel Maarslag. Ook na gang van zaken neel'. Het komt ons voor dat zij werden de Hervorming bleefhet als kerspel voortleven. Aan de overdonderd. Immers, het juridisch advies stelt - ons congruentie kwam een eind toen in 181 1 de hervormde inziens ten onrechte - de kerspellieden gelijk aan de gemeente met die van Mensingeweer samenging. lidmaten van de hervormde gemeente, terwijl in Maar­ Als sociale instelling evenwel wist het kerspel Maar­ slag bijvoorbeeld tevens katholieken woonden, zoals slag zijn bestaan nog precies honderd jaar te rekken. In de opsteller van het advies ook zelf opmerkt. Hoe dan 191 1 ontstaat in de boezem van de kerkvoogdij onze­ ook, de oOI'sprong van het begrip kerspel en de daarmee kerheid of zij dan wel de kerspellieden - door haar samenhangende rec11ten en plichten werden in 191 1 steeds aangeduid als kerspelleden - gerechtigd zijn te niet meer begrepen, noch door de jurist, noch door de besluiten inzake hetal dan nietafbreken van de klokken­ kerspellieden. Geheel verwonderlijk is dat niet, want de stoel op de begraafplaats te Kh!in Maarslag. De kerk­ ongeschreven regels zullen nog uit het voorhistorisch voogden begrepen namelijk "( ...) dat hier voetangels en verleden stammen: de verantwoordelijkheid voor het klemmen lagen, en wijl zij tot nog toe zich om het onderhoud van de begraafplaats weerspiegelt namelijk kerkhof van Maarslag weinig of niet bekommerd had­ de zorg die de 'buren' van Maarslag van oudsher voor den, om reden, dat het van ouder op ouder heette, dat het elkaar hadden, bij leven en bij dood. In hun rec11ten en kerkhof toekwam aan de kerspelleden van Groot Maar­ plichten anno 191 1 klinkt de situatie van meer dan slag en Klein Maarslag, die er dan ook altoos voor duizend jaar eerder door, toen het grafveld werd aange­ gezorgd hadden ( ...)". Twee kerspellieden aan wie legd. Het conflict in 191 1 vindt zijn oorsprong in de enkele kerkvoogden op dit punt om inlichtingen vroe­ gebeurtenissen van 181 1 toen de vanzelfsprekende gen, wisten niets meer te vertellen dan wat die kerk­ eenheid van kerspel en kerkelijke gemeente werd ge­ voogden zelf al wisten. "Wel wisten zij [namelijk de spleten. Om die reden is het dan ook begrijpelijk dat de kerspellieden, J.W.B.], dat het kerkhof altijd in orde kerkvoogdij vOOI'dien, in 1789, de kosten van een gehouden was en dat in der tijd de klokkestoel ook nieuwe klokkenstoel voor haar rekening had genomen. opgericht en geheel bekostigd was door de kerspelleden Als 'typisch Gronings' zal door velen zeker worden van Maarslag [namelijk in 1880, lW.B.], maar zij beschouwd wat op een vergadering enkele dagen later konden de kerkv. geen inlichtingen verschaffen om­ gebeurde. Dan vraagt de heer E. Hekma uitSchouwerzijl, trent de rechten van eigendom op dezelfde". Het leek de een der kerspellieden, betaling van twee oude rekenin­ kerkvoogden het best rechtskundig advies in te winnen gen "( ... ) die bij de afrekening van kosten voor het bijjhr. mr. C. de Ranitz, notaris te Winsum. Deze ste1de oprichten van den klokkestoel in 1880 onvoldaan waren dat het kerkhof van Maarslag met alles wat daar toebe­ gebleven, en die hij moeilijk kon gekwiteerd krijgen hOOI'de sinds 1811 eigendom was van de kerkelijke aangezien er in 30 jaren een heel nieuw geslacht was gemeente Mensingeweer-Maarslag. Voorts gaf hij als opgestaan, waarvan hij moeilijk betaling kon vorde­ zijn mening te kennen dat: "Al hebben nu ook derden ren".37 Dit hadden de kerkvoogden enkele dagen eerder die klok in een gestoelte doen plaatsen, dam'door is die vast niet vermoed, maar zij hielden zich kranig en klok niet hun eigendom geworden; en bovendien wie voldeden. Zij bleken juridisch toch eigenaar te zijn van zijn die derden? Het zijn niet de kerspellieden van het de begraafplaats met alles wat daarbij behoorde! No­ kerspel Maarslag, want dat kerspel bestaat niet meer; blesse oblige. het zijn eenige willekeurige personen, waaronder ka­ tholieken; de meesten zijn overleden en niet meer aan te wijzen. Een beroep op art. 2000 Burgerlijk wetboek kan 4. CONCLUSIE door hen niet worden gedaan". De afloop laat zich raden. De kerkvoogdij volgt dit advies en in een open­ Aan de tufstenen kerken in Wetsinge en Klein Maarslag bare vergadering op 4 september deelt zij dan ook mee, lijken geen kerkgebouwen uit hout te zijn vOOI'af­ dat zij heeft besloten de klokkenstoel om veiligheids- gegaan. Derhalve waren de eerste dam' gestic11te kerken 610 J.W. BOERSMA tufstenen kerken van het type 'zaalkerk met insprin­ 7. G.M., invnr. 1964/27 1. gend, rechtgesloten koor dat afgesnoerd is van het 8. R.A.G., Statenarchief, invnr. 127, 542-543 (aangehaald bij De schip' . Ook uit de resu l taten van andere kerkopgrav ingen Groot, 1974: p. 97). 9. R.A.G., Schoo[meesterrapporten E 16:99. in Groningen blijkt dit type het oudst te zijn. Het is IO. De Groninger Courant van 5 mei 1840 vernleldt niet wie de aan opvallend dat dit kerktype in Noord-Nederland uitslui­ de litha ten grondslag liggende krijttekening vervaardigde. tend ten oosten van de Lauwers voorkomt. De kerspelen II. Huwelijksakten gemeente Adorp d.d. 03.0 1.1842: Hindrik KIaas­ Wetsinge en Maru'slag zullen afsplitsingen zijn van sen de Maat en Grietje Klaassen van Dijk. Als beroep van de bruidegom staat opgegeven: 'verwer'. 'oerparochies' en zich hebben gevormd in een tijd dat 12. Fonnsma, Luitjens-Dijkveld Stol & Pathuis (1973: p. 472) deelt voor godshuizen in het Groninger kleigebied tufsteen mee dat Gela van Ewsum in 1580 overIeed. Dit moet een fo ut zijn het gangbare bouwmateriaal was. Te denken valt dan gezien de vennelding bij Fornlsma & Van Roijen (1964: p. 260): aan de IIe en 12e eeuw, in bijzondere gevallen zelfs aan "Saterdach 13 Februarii 1574": "( ...) Nota, dat de frouwe van de tweede helft van de 10e eeuw. In het kerspel Maar­ Wetsinge hiir gestorven ende darwel1s gefuert worden". [n een noot tekent de redactie hierbij aan dat het gaat om Gela van slag werd voor de standplaats van de kerk het grafveld Ewsum, de vrouw van de in 1564 gestorven Aepke Onsta. gekozen waar de buurschap reeds in voor- of vroeg­ 13. Tufsteenformaten koor-fase I: christelijke tijd haar doden begroef. Vanuit deze optiek 25x l 6x7 cm 36xl 7x9,5 cm worden ook de rechten van de kerspellieden van Maar­ 30x 14x8 cm 37x 16x9 cm 30x 15x9 cm (2x) 37x 12x9 ,5 cm slag begrijpelijk wanneer daarover in 191 1 onenigheid 33x 16x8 cm 38x 12x9 cm ontstaat tussen de kerkvoogdij van Mensingeweer­ 33x 12x9 cm 38x 15x9 cm (2x) Maarslag enerzijds en de kerspellieden van Maarslag 33x 14x9 cm 40x 15x8 cm anderzijds. Er zijn geen aanwijzingen gevonden die de 33x 15x9 cm 40x 15x9 cm (2x) keuze van de wierdekruin van Wetsinge als standplaats 35x 12x9 cm 40x 17x9 cm Fornlaten van los gevonden tufstenen: voor de kerk verklaren. 36x 12,5/ 1 3x8/9 cm 38/40x 15,51 l 6x7/9 cm 47x 181l9,5x I 01 11 cm 5. NOTEN Van een stuk tufsteen van 36/38x20x7/8,5/9 cm met onbekende functic bezit een der brede zijden in het midden een 26 cm brede,

Gebruikte afloningen: F.M. = Fries Museum, Leeuwarden; G.A.G. licht-concave band waarop bewerkingssporen, met ter weerszij­ = GemeentearchiefGroningen; G.M. = Groninger Museum voor Stad den een 5,5 en 6 cm brede sponning die respectievelijk 2 en I cm en Lande, Groningen; R.A.G. = Rijksarchiefin de provincie Gronin­ diep is. gen. 14. Baksteenformaten: 31 x I 411 4,5x8/8,5 cm; 31 x 14,51 l 5x9/9,5 cm. Dikte kraalsteen: 8,5 cm. I. Het onderzoek werd uitgevoerd in het kader van het landschaps­ 15. F.M., inv.nr. 1941-36. renovatieplan Sauwerd dat grotendeels werd bekostigd uit gelden 16. Met dank aan Dr. Bernd TIlier, Westfiilisches Museum fUr verstrekt vanwege het [ntegraal Structuur Plan voor het Noorden Archiiologie, Miinster, Amt fli r Bodendenkmalpflege, Referat des Lands (l.S.P.). De opgraving von d plaats van 26. 1 0.-5. 1 1.1987 MittelaIter, die mij op deze literatuur opmerkzaam maakte. en stond onder leiding van drs. J.W. Boersma, G. Delger en K. 17. G.M., inv.nr. 457. Klaassens. J.B. de voogd, student archeologie, fungeerde als 18. G.M., inv.nrs. 2088, 456, 2089. assistent. voorts werkten mee twee werknemers van het Werk­ 19. G.M.. inv.nr. 2088. voorzieningsschap Wehe-Den Hoorn en het 100nbedrijfT. Dan­ 20. G.M., inv.nr. 546. hof(kraanmachinist T. Danho!).De toenmalige gemeente Adorp 21. Het Vers/ag w/n den loeslllnd V(ln hel Museum v(ln 'O//{/heden

nam enkele resterende uitgaven voor haar rekening. 1'001' de provincie en sIa d Groningen over hel jaar /896: p. I I nr. 2. R.A.G., verzameling kaaI1en: stamnr. 1578. IO venneldt: "Twee baksteenen koppen, I. een engelenhoofd, 2. 3. [bidem, stamnr. 230 I. een krijgsman met helm; ...". Het inschrijfboek noemt deze aan­ 4. [bidem, stamnr. 1243. winsten onder inv.nr. 406: "Fragment van een baksteenen 5. [bidem, stamnr. 818. menschenhoofd", en onderinv .nr. 411:"Baksteenen, geglazuurde 6. G.A.G., bergnr. Tp 2*12. Een ongedateerde pentekening, vervaar­ mannenkop, met een kam en twee hoornen op zyn hoofdbe­ digd "naar een teekening berustende in het Archief van de Ge­ dekking, in de mond de beide wysvingers der handen (geschon­ meente Adorp", bevindt zich in de 'colIectie Peters' in het G.A.G., den)". bergnr. Tp 2*12. De architect C.H. Peters was in de periode 1884- 22. vriendelijke mededeling drs. H.G. de Olde, Zuidlaren. 1916 rijksbouwmeester te Groningen. Deze tekening zal wel van 23. De versiering bestaat uit een brede rand waarbinnen een veld dat Peters' hand zijn. Het voorbeeld dat zich thans, na de gemeen­ door zes horilOntale lijsten en, in het midden, een verticale lijst in telijke herindeling, in het gemeentehuis van Winsum bevindt, is vlakken is onderverdeeId. De beide langshelften bezitten eIk zes niet de prent uit 1845, maar een kopie daarvan in potlood (met verdiept gelegen rechthoeken van dezelfde grootte; midden tus­ dank aan de heer J .H. Koop, hoofd afdeling Middelen gemeente sen deze rechthoeken bevindt zich een vierkant. [n de bovenste Winsum). Zie voorts Van der Ploeg (1985). Diens opvatting over rechthoek van elke langshelft staat tegen de zijrand een hal fcirkel­ de successieve ontwikkeling van het gebouw is onjuist. De Groot vonnige lijst die van hoek tot hoek loopt. (1974: p. 97) spreekt Vrul een "kort tevoren gemaakte krijtteke­ 24. Notulen P.G.A.C., 1952- 1959. Met dank aan dr. G. Overdiep, ning", maar deelt de bron van zijn kennis niet mee. Het 'kort Peize, die lO vriendelijk was op mijn verzoek de notulen op dit tevoren' ligt weliswaar voor de hand, maar blijkt niet uit de punt te willen excerperen. advertentie vande uitgever in de Groninger Courant van 5 mei 25. Het is merkwaardig dat Van den Berg ( 1970: pp. 17, 19 en 21) Van 1840 (cf. vinhuizen & Wumkes, 1935: pp. 250-25 1). De specifi­ Giffens 'drie perioden interpretatie' kritiekloos overneemt, maar catie 'krijttekening' gaat terug op de omschrijving 'Iitho naar anderzijds de kerk toch rekent tot het type tu fstenen kerken met krijttekening' in de catalogus van het Museum van Oudheden een iets inspringend, rechtgesloten koor dat afgesnoerd is Vrul het (thans G.M.). De prent stamt namelijk uit deze museale collectie schip. die zich in het G.A:G. bevindt. Met dank aan mevrouw drs. M.E. 26. Notulen P.G.A.C., 1960. de Jonge, hoofd Topografisch-Historische Atlas G.A.G .. 27. R.A.G .. Archief van de hervonnde gemeente Mensingeweer en De kerksfeeen van Groot Wefsinge en Klein Maw'slag 61 1

Maarslag 1782- 1965 (1980). Staatboek van ontvangsten en uit­ Karolingisch prototype (afdeling Archeologie, inv.nr. 1990/VI gaven voor de kerk te Maarslagh (:782- 1817 etc.). De jaarreke­ 17). ning over 181 1 kent onder meer een post extra ontvangsten. 36. R.A.G., Archief Mensingeweer en Maarslag, Notulen van het Hieronder wordt vemleld: "Ten gevolge Authorisatie van den college van kerkvoogden en notabelen d.d. I september 1911. Heer Prefect in het Departement van de WesterEems, en met Voorts doos 7: Stukken etc. onderling goedvinden van de Ingezeetenen der hervormde 37. Ibidem, Notulen d.d. II september 191 1. Gemeenten vrul Maarslag en Mensingeweer dewelke zich wat de Kassen van gemeide Ker�en betreft, onderling vereenigd hebben, isde kerk te Maarslag publiek aan de meestbiedenden op Strijkgelds 6. LITERATUUR Conditien verkogt op afbraak, aan pieter cornelisde Jonge, voor ene Somme van Een duizend en drie honderd guidens, en van denzelve ontvangen". AA, AJ. VAN DER, 1846. Aardrijkskulldig II'oordellboek der Ne­ Waarschijnlijk in navolging van Van der Aa ( 1 846: p. 505),dieals derlalldell, 7. Noorduyn, Gorinchem. jaarvan afbraak abusievelijk 1 807 noemt, vindt men sindsdien bij ALFOLDI, M.R.- & J.P.A. VAN DER VIN, 1996. Die FUlldllliillzell diverse auteurs dit jaartal terug, hoewel Vinhuizen & Wumkes der rOlllischell Zeil ill dell Niederlalldell, 2. Mru1l1,Berlin. (1935: pp. 79 en 83) en Ter Laan (1954) ook het jaar 1811 BERG, H.M. VAN DEN, 1970. Plattegrondvormen van middel­ opgeven. eeuwse kerken in Groningen en Friesland. Bul/elill \lilll de Ko­ Inzake het integreren van de inkornstenuit de kerkegoederen van lIillklijke NederialIdse Oudheidkulldige BOlld 69, pp. 4-26. Maarslag in die van de kerk van Mensingeweer, zie voorts de BOERSMA, J .W., 1986. Het archeologisch onderzoek van de stand­ jaarrekeningen over 1814 en 1817 in genoemd staatboek van piaats van de Ned. Herv. kerk te Sauwerd. Crollillgse Volks­ Maarslag en die over 1817 en 1820 in het staatboek van de kerk allllallak, pp. 145-1 56. te Mensingeweer. BOERSMA, J.W., 1997. Vetpotjes ter illuminatie uit Noord-Neder­ 28. Ibidem, doos 7: Stukken betreffende het herstel van de klokken­ land. Weslerheelll 46, pp. 14-18. stoe! op de begraafplaats te Klein Maarslag, 191 1. Hierin bevindt BRAUN, J., 19321 1973. Das chrislliche Allargeriil. Miinchen; zich een concept-brief gericht aan "de Hoog Eer\Vaarde Synode fotomech. herdr. Hildesheim, etc. der Hervormde Kerk in Nederland" met het verzoek gesubsidie­ CLAUSSEN, H. & U. LOBBEDEY, 1984. Untersuchungen in der erd te \Vorden uit het fo nds voor noodlijdende kerken ten behoeve Krypta der Stiftskirche Neuenheerse. Weslfalell 62, pp. 26-53. van het zeer vervallen kerkgebouw te Mensingeweer (niet ged a­ ELBERN, V.H., 1963. Dereucharistische Kelch im friihen Minelalter teerd, doch van 1 839 of 1840 gezien het noemen van een bijgaand I.Zeilschriji des deulschell Vereills}iir KUlISlwissellsclwjt 17, pp. afschrift van de begroting over 1840). Op p. 2 hiervan wordt 1-76. inzake de kerk van Maarslag gezegd: "(... ) dat dat gebouw, nu FEITH, J.A., 1909. Grafstenen uit de voornlalige kerk te Wetsinge. ruim del1ig jaren geleden, wegens bouwvalligheid en gebrek aan Crollillgse VolksallllQllak, pp. 84-98. fondsen afgebroken werd ( ...)". FORMSMA, W.J. & R. VAN ROIJEN (eds), 1964. DiariulII vall 29. Ibidem, p. 5 : "Zoo werden ook de torens van Mens en Maars Egberl AIlilIg. /553-/594 (Rijks Geschiedkundige Publicatien, welke volstrekt hersteld moesten \Vorden, gehee! uit vrijwillige grote serie III). Nijhoff, 's-Graven hage. bijdragen der karspellieden in orde gebragt, hoewel daartoe eene FORMSMA, WJ., R.A. LUITJENS-DlJKVELD STOL & A. PAT­ som van f. 600,- benodigd was". HUlS, 1973. De Ollllllelallderborgell ellsleellhuizell. Van Gorcum, 30. Ibidem, Staatboek Vrul ontvangsten en uitgaven voor de kerk te Assen. Maarslagh (1782- 1847 etc.). Blijkens de jaarrekening over 1789 GROOT, A. DE, 1974. Dearchieven vandehervormde gemeentevan is op 30 september van dat jaar betaald aan Roelof Japinga, Wetsinge-en-Sauwerd, 1683- 1969. In: Y. Botke & A. de Groot, timmerman te Winsum, een bedrag van f. 255,- voor een nieuwe De archievell vall de hervonlIde gellleelllell le Carlllenl'o/de, klokkenstoel volgens bestek, materialen en arbeidsloon. In 1911 Thesillge, Welsillge-SauII'erd ell de Slichlillg "Jesaja 46 vers 4" werd besloten de toenmalige klokkenstoe! die uit 1880 stamde, le Wi/lSUIII (= R.A.G. Gebundelde inventarissen, 2), pp. 87- 154. wegens bouwvalligheid te slopen (Notulen van het college van JENNISKENS A.H. e.a. (red.), 1982. CWIlPUS liber (= Werken kerkvoogden en notabelen d.d. I september 191 1). Uit deze Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap, 8). notulen blijkt tevens dat op de vergadering van I I september van L.G.O.G., Maastricht. dat jaar aan E. Hekma uit Schouwerzijl twee oude rekeningen KLOK,R.H.J., 1974- 1975. Terpenzullen onseen zorgzijn. Crollillgse worden voldaan, "( ... ) die bij de afrekening van kosten voor het Vo/ksa/lIIl/1lllk, pp. 129- 166. oprichten van den klokkenstoel in 1880 onvoldaan waren geble­ LAAN, K. TER, 1954. Crollillger ellcyclopedie I. Spiering, Gronin­ ven ( ... )". Uit dejaarrekeningover 1 782 blijkt dat de toren uit 1789 gen. ten minste van 1782 dateert, want in dat jaar wordt "voor tooren LEDEBUR, L. VON, 1836. Die }iil(/, lIIiillSlerschell Caue ulld die etc. teren" aan Pieter Jans I guiden en 16 stuivers betaald. Het siebell Seelllllde FrieslalId' s. Gropius, Berlin. bestaan Vrul een klokkenstoel op Klein Maarslag zal \Vel terug­ MIEDEMA, M., 1983. Vijfentwintig eeU\ven bewoning in het terpen­ gaan op 1621, omdat blijkens het opschrift de klok in dat jaar Iruld ten noordwestenvan Groningen, I. Proefschrift Amsterdam, gegoten werd. VU. 31. De veldtekening die de hoogten in Hunsingo Peil (HP) geeft, OLDE, H.G. DE & A. PATHUlS, 1996. De kerk en de klok. In: vermeldt hier 3,20, \Vat ongetwijfeld op een meetfout van I m P.Th.F.M. Boekholt &J. van der Kooi (red.), Spiege/ V(lll Crollill­ berust. HP = -0,93 NAP. gell (= Groninger Historische Reeks, 13). Van Gorcum, Gronin­ 32. Zie noot 31. gen, pp. 212-237. 33. Grafsteen voor KorneliusWiersema, gestorven 23juni 1609. PANHUYSEN, T.A.S.M., 1984. Maaslrichl slaal op zi}1I ver/edell (� 34. De oudst bekende bodemvondst uit Groot Maarslag betreft een Vierkrull Maastricht, 3; Stichting Historische Reeks). Leiter­ sestertius van Maximinus I, 235-236, geslagen te Rome (RIC 58). Nijpels, Maastricht. G.M. afd. Archeologie, inv.nr. I 990/VI 5. Van der Vin (1996: nr. PATHUlS, A., 1958. De datering van de kaart der gebroeders 1060). Coenders. Crollillgse Volksallllallak, pp. 20-26. 35. De oudst bekende bodemvondst uit de wierde Klein Maarslag PATHUIS,A., i977. Cronillgergedell/..waardighedell. Van Gorcum, betreft de bovenhe1ft van een bronzen beugelfibula met drie­ Assen etc. hoekige kopplaat waaraan drie sierkoppen uit de Volksverhui­ PATHUlS, A. & M.A. DE VISSER, 1943. Beredeneerde lijst van zingstijd in de collectie H. van Eekeren, Groningen. In deze torenklokken in de provincie Groningen. Vers/ag oll/Irelll dell collectie bevinden zich eveneens verschillende typen Karolingische IoestalId V(lll hel MuseuIII vall DIldhedelI voor de provillcie en stad fibulae en Karolingisch beslag vandaar afkomstig. Het Groninger ' Crollingell over /943, pp. 1-99. Museum bezit uit Klein Maarslag een pseudo-muntfibula naar PLOEG, K. VAN DER, 1985. Plaatjes uit de provincie. Arullekenin- 612 J.W. BOERSMA

gen bij enkele topografische afbeeldingen uit de Ommelanden. eeuw. Groningse Vo/ksa/mal/ak, pp. 20-48.

Vereniging van Vrienden VIII/ hel Grol/il/ger MuselIllI 19 (decem­ vELDMAN, F.J., 1995. Van "Kock vaer" tot beeldsnijder: leven en ber). werk van Jan de Rijk, beeldhouwer, I en 2. Groninger Kerken SARFAT/J, H. (red.), 1990. Verborgel/ sledel/: sladsarche% gie il/ 12( 1/2), pp. 5-18, resp. 55-68. Neder/al/d. Meulenhoff, Amsterdam. Vers/ag va/1 del/ loesland val/ hel Muselllll val/ Oudheden voor de SlEMENS, B.W., 1962. Hislorische al/as va/1 de provincie Gro/1in­ provincie en swd Gronil/gen over hel jaar 1896. gen (atlas en toelichting). TopografischeDien stfWolters, Gronin­ VINHUlZEN, J. & G.A. WUMKES, 1935. Slads- en dorpskroniek gen. van Groningen (1800- 1900). Osinga, Bolsward. TONCKENS, N., 1961. De kaart van de gebroeders Coenders en de WERKMAN, EJ., 1938. De combinatie van Mensingeweeren Maar­ plannen tot oprichting van een Ommelander ridderschap in de 17e slag. Groningse Vo/ksa/manak, pp. 86-96.