PDF Van Tekst
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
De opkomst van de Nederlandsche Republiek. Deel 12 J.L. Motley vertaling R.C. Bakhuizen van den Brink bron J.L. Motley, De opkomst van de Nederlandsche Republiek. Deel 12 (vert. R.C. Bakhuizen van den Brink). Van Stockum, Den Haag 1881 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/motl001opko12_01/colofon.htm © 2008 dbnl 5 Johan van Oldenbarnevelt J.L. Motley, De opkomst van de Nederlandsche Republiek. Deel 12 7 Elfde hoofdstuk De advocaat luidt de alarmklok in Duitschland. - Zijne voorschriften aan Langerak en zijne voorzorgen. - De prins van De Paltz maakt zich meester van Aken, Mülheim en andere steden. - Achteloosheid der Protestanten. - Toenemende werkzaamheid van Oostenrijk en de Ligue. - Oldenbarnevelt tracht de medewerking van Engeland te verkrijgen. - Neuburg vertrekt naar Duitschland. - Oldenbarnevelt de eerste minister van het Protestantisme. - Ernst Mansfelt gaat in dienst bij Karel Emanuel. - Graaf Jan van Nassau gaat naar Savoye. - Veranderlijkheid van Koning Jacobus ten opzichte van het voorgestelde verdrag. - Oldenbarnevelt's invloed grooter in Frankrijk dan in Engeland. - Vrees voor inbeslagneming. - De keurvorst van Brandenburg opgeroepen om voor den Keizer te Praag te verschijnen. - Moord op Jan van Wely. - Uytenbogaert wekt Maurits' ongenoegen op. - Huwelijk van den Koning van Frankrijk met Anna van Oostenrijk. - Onderhandeling tusschen Koning Jacobus en Caron over de zeerooverij, den lakenhandel en het verdrag van Xanten. - Zienswijze van Oldenbarnevelt omtrent de gesteldheid van Europa. - Zijne pogingen om den dreigenden algemeenen oorlog af te wenden. Ik heb met opzet de hoofdtrekken van een paar gedenkwaardige jaren geschetst, voor zoover de buitenlandsche staatkunde der Republiek aangaat, opdat de lezer de handelingen en geschriften van den advocaat in dat tijdperk te beter zou leeren op prijs stellen. Dit werk is eene staatkundige studie: ik tracht den invloed aan te toonen, dien persoonlijke neigingen en hartstochten - waaronder zoowel van de hoogste als van de laagste soort - op den loop van groote gebeurtenissen, op de algemeene geschiedkundige resultaten en op het J.L. Motley, De opkomst van de Nederlandsche Republiek. Deel 12 8 lot van uitstekende mannen hebben uitgeoefend. Het is tevens niet van belang ontbloot, een blik te werpen op het inwendig samenstel en de werking van een republikeinsch stelsel, dat zich toen voor het eerst en plotseling op uitgebreide schaal vestigde. Misschien heeft de blootlegging zijner gebreken, al werden die door zijne levenskracht opgewogen, waarde voor ons eigen land en onzen tijd. Het zwitsersche stelsel was te beperkt en ruw en dat van Venetië te zuiver oligarchisch, dan dat wij er voor ons gevolgtrekkingen uit zouden kunnen maken, of dat de studie hunner pathologische verschijnselen bijzonder leerzaam zou zijn. De lessen, ons door de geschiedenis van het nederlandsche bondgenootschap gegeven, hebben meer blijvende waarde. Daarbij heeft het karakter van een aanzienlijk staatsman in een gedenkwaardig tijdperk, wiens stelling eene uitgebreide verantwoordelijkheid medebracht, steeds eene belangrijke historische beteekenis voor de menschheid. Dat van den man, die het hoofdonderwerp dezer bladzijden uitmaakt, is veelal voorbijgezien, miskend of misverstaan door de nakomelingschap. De geschiedenis heeft niet zoo veel waarlijk groote mannen aan te wijzen, dat zij Oldenbarnevelt zou mogen voorbijgaan; en de schrijver verontschuldigt zich dan ook niet over de uitvoerigheid, waarmede hij het leven van dien staatsman beschrijft, met behulp van zijne eigene tot heden onbekende schrifturen. De advocaat was voortdurend bezig met de alarmklok te luiden in Duitschland. De Protestantsche Unie scheen toch, als uit vrees voor de Katholieke Ligue, tot geheele werkeloosheid te zijn vervallen. Aan een zijner agenten in Duitschland schreef hij(1): ‘Ick gelove nijet dat de Evangelische Cur- en Fursten, nochte andere Stenden of Steeden van Duijtslant de periculen te rechte apprehenderen, en houde seeker dat die in Groot-Brittannien nijet geapprehendeert en worden. Vranckrijck wordt gedreijcht met troublen. Dit zijn middelen om de religie en vrij en gerechticheden van de Evangelischen in Duijtsland 't onder te brengen. Het volck van oorloge in Italien op te been wesende uijt Duijtslant te houden, en kan zonder volck van oorloge nijet geschieden. Nochtans hoort men hier nijet dat de Evangelischen voorraet van volck, gelt ofte andere notelijckheden maeken. (1) Oldenbarnevelt aan Brederode, 2 Maart 1614 (HS., R.A.) J.L. Motley, De opkomst van de Nederlandsche Republiek. Deel 12 9 ‘Wij houden alhier omtrent hondert plaetsen mit volck van oorloge beset, onder welcke vele sijn die een geheel leger souden kunnen vernielen. De bewaernisse van dese plaatsen veroorzaekt, dat wij nijet seer sterck te velde kunnen komen, sonderlinge buijten onse landen. Maer of geheel Duijtslant veele plaetsen voor de Evangelischen heeft, die een groot leger souden kunnen dissiperen, daeraen wordt zeer getwijfelt. Wilt een waekend oog hebben, en vermaenen dat men tijtelijck op sijne hoede behoort te weesen, sonder den staet in onseekerheijt te laten. Menage is wel goet, maer der landen en ingeseetenen verseekeringe voor overval moet voor alle saeken beharticht worden; alsoo andersins het geheel in pericule gestelt wordt, wesende jegens alle redenen van staet..... Sondeert wel, of men onder pretext van de nijeuwe mandaten jegens Aken en Mülheim, nijet gemeent is een leger in die quartieren te velde te brengen, en of boven nijet gelijcke cours jegens Bohemen, Oostenrijck en andere gepretendeerde ongehoorsamen voorgenomen wordt. Let dan, of de forzen van Beijeren en andere Roomschen mittet volck van Italien nijet wat groots jegens den staat van Duijtslant souden voorhebben, en of daertoe nijet dient dat men Vrankrijck in troublen soude stellen. Men kan wel deur de vierde hant misleit worden.’..... Hij schreef den nieuwen ambassadeur te Parijs voor, aan de Fransche Regeering de noodzakelijkheid voor te houden van stipt hare troepen in de Nederlanden te betalen, zooals overeengekomen was. De Staten van Holland hadden die gelden gedurende drie jaren voorgeschoten, maar dit viel hun nu moeilijk(1). De betaling der troepen behoorde geregeld maandelijks te geschieden; maar men was te Parijs voortdurend ten achteren. Engeland betaalde ongeveer de helft aan subsidiën; maar die werden verslonden door de bezettingen van de pandsteden Den Briel, Vlissingen en Rammekens. De ambassadeur mocht niet uitweiden over de bijzondere bestemming, aan de engelsche fondsen gegeven, maar moest aan de regeering der Koningin doen gevoelen, dat zij niet de eenige was, die de Republiek bijstond in het dragen der lasten. ‘Houdt in goede memorie’, schreef de advocaat: ‘dat de reformatie, die men aldaer pretendeert te doen, in 't ontlasten van de ondersaten van de contributien, streckt om de Conincklijke autoriteijt en digniteijt buijten en binnen 's lants te doen enerveren, alle lustre en reputatie te verminderen, ende in somma den Coninck onbequaem te maeken om sijne ondersaten, vrienden ende (1) Oldenbarnevelt aan Langerak, 14 April 1614. (HS.) J.L. Motley, De opkomst van de Nederlandsche Republiek. Deel 12 10 geallieerden te gratificeren en assisteren. Doet verstaen, dat in deze Landen de lasten tienmaal grooter en hooger sijn, ende dat Mijneheeren de Staten tot noch toe deur Godes genade en goede directie deselve lasten hebben gecontinueert, om altijts bequaem te wesen voor hen selve en hare vrienden. Arbeijt mit ernst om 't selve wel te doen verstaan, ten eijnde nae hare wijsheijt daerop gelet mach worden nae behooren, als wesende voor een Coninck van Vrankrijck (bijsonder in de minoriteijt) eerlijcker, dienstiger en noodiger als voor eene Republique, hoc turbato seculo, terwijl men claerlijck siet dat Potentaten in Europa hen altijt, onder het eene of andere pretext, sterck van volck van oorloge en ten oorloge gewapent houden. Deshalven behoort Sijne Majesteit van gelijken van volck en van een goet tresoor en alle behoeften ten oorloge voorsien te wesen, soo tot dienste en verseekeringe van sijnen staet, als tot maintenement van de grootheijt en loffelijcke reputatie hem bij den overleden Coninck naegelaten.’(1). Zeker was aan zulk een gezonden en degelijken raad nergens meer behoefte dan in Frankrijk. En hij werd met zulk goed gevolg gegeven, dat hij zelfs op den ondankbaarsten grond vrucht opleverde. Het is een verkwikkend schouwspel, te zien hoe de advocaat van een uit het oproer voortgekomen gemeenebest groote koningen als het ware voor zich daagde, om hun de eerste regeeringsplichten te leeren, die in zijn land zoo voorbeeldig werden vervuld. Indien Engeland en Frankrijk op dat tijdstip ieder een Oldenbarnevelt hadden bezeten, zouden zij eene menigte van Epernons en Sillerys, Bouillons en Condés, of Winwoods, Lakes, Carrs en Villiers hebben kunnen missen. Maar Elizabeth met hare raadslieden en Hendrik waren niet meer en Richelieu was nog niet gekomen; terwijl in Engeland Jacobus en zijne gunstelingen er zich op toelegden, een afgrond tusschen regeering en volk te openen, die in minder dan een half menschenleven het koningschap verzwelgen zou. Twee maanden later gaf Oldenbarnevelt aan den ambassadeur der Staten kennis van de mededeelingen, door den prins van Condé en de hertogen van Nevers en Bouillon in Den Haag gedaan, omtrent hunne verzoening met de Koningin. Langerak kreeg in last om die verzoening tusschen de kroon en de rebellen zooveel mogelijk te bevorderen, en tevens om Du Maurier in bescherming te nemen tegen de lasterlijke