Frederik Hendrik
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Frederik Hendrik Prins van Oranje. Een biografisch drieluik J.J. Poelhekke bron J.J. Poelhekke, Frederik Hendrik. Prins van Oranje. Een biografisch drieluik. De Walburg Pers, Zutphen 1978 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/poel003fred01_01/colofon.htm © 2008 dbnl / erven J.J. Poelhekke II J.J. Poelhekke, Frederik Hendrik 3 ... dewelcke de geene is geweest die op de geleyde Fundamenten, op de ghebouwde middelmueren ende ghestreckte balcken, heeft opgherecht het dack en decksel op het gemelte edificie van desen Staet ende ghelijckmen ghewoonlijcken is te doen in materiele Gebouwen, die nu tot het dack toe zijn ghebracht, heefter opgestelt een vliegende Baniere of Piramide, of diergelijcke Triumphael teycken, in het welcke met een stale griffie in onverganckelijcke Letteren staet ghedruckt ende ghegraveert een Trophe ofte Zegenteycken... JACOB CATS J.J. Poelhekke, Frederik Hendrik 4 Voor Agnes, Een ietwat postmeridiane morgengave J.J. Poelhekke, Frederik Hendrik 15 Ter verantwoording Het letterkundig genre dat geschiedschrijving heet kent eigen wetten, die ten nauwste samenhangen met wat moet worden aangeduid als wetenschap en die, in huiselijke termen getransponeerd, hierop neerkomen, dat een geschiedschrijver alleen maar mag vertellen wat naar zijn beste weten waar gebeurd is en als hij leemten in zijn kennis aanvult met veronderstellingen, dit duidelijk geadstrueerd erbij moet vermelden. Tegelijkertijd echter is en blijft ook de geschiedschrijver onderworpen aan die wet, die geldt voor de beoefenaars van welk letterkundig genre dan ook: hij moet ernaar streven dat zijn verhaal niet vervelend wordt. In hoeverre, om daarmee te beginnen, dit laatste mij gelukt is, staat uiteraard niet aan mij ter beoordeling; het streven ernaar bracht evenwel zijn eigen moeilijkheden mee bij een geschiedverhaal dat tot onderwerp het leven heeft van Frederik Hendrik, zodat ik het gevoel heb mijn aanpak met enkele woorden te moeten toelichten. Bij figuren, wier aardse peregrinatie alleen in aanmerking komt om beschreven te worden dank zij hun optreden als vorst, als staatsman, veldheer of wat dan ook van dien aard, pleegt slechts een bescheiden portie te worden toebedeeld aan wat Pastor in zijn Geschichte der Päpste - qualitate qua doorgaans laatbloeiertjes - 's mans ‘Vorleben’ noemt. In het geval van Frederik Hendrik betekent dit dat veertig van de ruim zestig hem toegemeten levensjaren niet meer dan 53 bladzijden bestrijken van de 540 hierachter volgende. Naar ik aanneem zal echter niemand moeite hebben mij te geloven dat ik zonder opzettelijke, compositorisch onverantwoorde breed-uitsmeerderij over het Vorleben van mijn held niets meer zou weten te vertellen dan wat er staat opgetekend. Voor wie daar belang in mocht stellen: die drie eerste hoofdstukken zijn het laatst geschreven. Mag, wat dit onderdeel betreft, gesproken worden van courant model, speciaal voor Frederik Hendrik heb ik iets uitgedacht, dat wellicht menigeen op het eerste gezicht als een anomalie zal beschouwen. Van de na 's mans ‘jeugd’ resterende ca. 500 bladzijden zijn ruim vier vijfden gewijd aan zijn eerstvolgende twaalf levensjaren, ternauwernood één schamel vijfde aan het decennium dat hem daarna nog werd toebedeeld. Dit nu vloeit voort uit het zo geheel eigen levenspatroon van juist deze Prins: behoudens één notabele uitzondering toog hij trouw iedere zomer op campagne, terwijl tot voorbereiding van die veldtochten de winters in Den Haag globaal genomen neerkwamen op een voortdurend gehakketak met de Heren Staten. Zonder dat ik, naar ik hoop te mogen vertrouwen, mij al te zeer heb blind gestaard op die precieze jaar- J.J. Poelhekke, Frederik Hendrik 16 kringen, is dit chronologische patroon als het ware vanzelfsprekend gevolgd voor de jaren 1625-'37, maar al schrijvende werd ik mij steeds meer bewust dat, als ik zo doorging, mijn boek zou uitdijen tot een wanstaltige mastodont, en wel een van het soort waarnaast men rustig in slaap kan vallen. Bij wijze van tour d'horizon onder zijn tijdgenoten: Frederik Hendrik was niet voorbestemd in een veldslag te sneuvelen of op hoog-theatraal niveau te worden vermoord, zomin als hij na een proces onthoofd, laat staan zonder die formaliteit gelyncht zal worden. En aftakelen is nu eenmaal geen climax. Op grond van deze overwegingen kwam ik tot het besluit voor 's Prinsen laatste levensjaren, na de herovering van Breda, wanneer de veldtochten niet dan sporadisch nog iets nieuws opleveren, het chronologisch bestek door een thematisch te vervangen. In tegenstelling tot wat ik verwacht en tot op zekere hoogte zelfs bedoeld had kreeg ik niet het gevoel dat dit nieuwe schema een wezenlijke beperking met zich meebracht in mijn verhaaltrant; gezien echter de door mijn moedwillig gelegde caesuur onmiskenbare compositorische onevenwichtigheid kwam het mij niettemin gewenst voor het boek te presenteren als een ‘drieluik’. Mocht iemand zich geroepen voelen mij onder het oog te brengen dat daarbij de twee zijluiken samen even groot behoren te zijn als het middenluik, dan kan ik mij weliswaar niet beroepen op Dr. Johnson's fameuze sheer ignorance, maar geïgnoreerd heb ik het. Wat de wetten van het litteraire genre ‘geschiedschrijving’ betreft ben ik mij steeds het gezegde indachtig gebleven: ‘le mieux est l'ennemi du bien’. Het is mijn stellige overtuiging dat men een boek zoals dit alleen mag schrijven op basis van originele gegevens, met een historische vakterm: van bronnen, in druk dan wel in handschrift. Wat de gedrukte betreft durf ik - al weet men zo iets natuurlijk nooit helemaal zeker - veilig beweren dat zij allemaal door mij zijn doorgewerkt. Ook voor de ongedrukte geldt dit voor een aanzienlijk deel, aanzienlijk genoeg om mij, ook al besef ik dat ik nog verder had kunnen vorsen, het vertrouwen in te boezemen dat daarbij, hoeveel - misschien aardig - marginaals dan ook, niets essentieels meer zou zijn te voorschijn gekomen. Het is nu eenmaal zo, dat wat vermoedelijk de allerbelangrijkste bron zou zijn geweest, Frederik Hendriks eigen brieven aan Amalia van Solms, voor goed verloren zijn. Deze zijn namelijk, blijkens een aantekening in het Koninklijk Huisarchief, door hun derde dochter, Henriette Catharina, vorstin van Anhalt-Dessau, zogezegd ‘meegenomen’ in haar doodkist, een afdoende maatregel waarbij men als gefrustreerd biograaf alleen nog maar steriel en wel kan speculeren wat ertoe kan hebben geleid. Een geheel eigen gevoel van delicatesse bij deze prinses zelve? Of had Amalia van Solms het enerzijds niet over haar hart kunnen verkrijgen die brieven te vernietigen, maar in stede van dien haar dochter een belofte ontlokt ze, hoe dan ook, aan onbescheiden blikken van het nageslacht te onthouden, hetgeen dan zo te zien alleen maar zou kun- J.J. Poelhekke, Frederik Hendrik *1 2. Louise de Coligny. J.J. Poelhekke, Frederik Hendrik *2 3. Zinneprent op Frederik Hendriks geboorte. J.J. Poelhekke, Frederik Hendrik 17 nen betekenen dat dit nageslacht de held van de Oranjezaal niet in zijn menselijke zwakheden of wie weet zelfs maar aarzelingen mocht leren kennen? Naar het heet was nog tot vrijwel in onze dagen hun beider afstammelinge Koningin Wilhelmina een soortgelijke mening toegedaan, dus, hoe gefrustreerd wij ons ook voelen, mogen wij dan een zeventiende-eeuwse prinses de ontstentenis euvel duiden van het besef dat nog eens in de ogen van een latere generatie menselijke onvolmaaktheden een historische held alleen maar sympathieker doen voorkomen? Hoewel erkennend dat het in wezen irrelevant is, breng ik dit motief hier even naar voren, niet om Blok na te volgen, die de ‘voorrede’ van zijn Frederik Hendrik-biografie aanvangt met de mededeling dat voor hem deze Prins na zijn vader ‘de sympathiekste der oude Oranjes’ was, maar omdat ik zelf mij eens ertoe heb laten verleiden in geschrifte te loochenen dat ik hem als ‘een aantrekkelijke historische held’ durfde aan te dienen. Deze bewering was mij ingegeven - ik erken het met schaamte - door een zekere serviliteit tegenover Geyl, door wie mij namelijk, inmiddels al meer dan een kwarteeuw geleden, eens een te grote geporteerdheid voor Frederik Hendrik was verweten; in hoeverre terecht, in hoeverre ten onrechte staat niet aan mij maar aan de lezer ter beoordeling. Mijn streven is erop gericht geweest deze, naar mijn huidige inzicht zeer zeker niet onaantrekkelijke leidersfiguur uit ons verleden voor mijn lezers op te roepen zoals ik meen dat ik hem uit de bronnen heb leren kennen, hetgeen wil zeggen zonder enigerlei verdoezeling van wat een vooraanstaand hedendaags staatsman zou noemen zijn ‘lelijke trekjes’. De spons erover; dit onderwerp eenmaal aangeroerd kan ik echter niet de verleiding weerstaan een opmerking te citeren, die ik eens, al dan niet bij een tentamen, te horen kreeg van mijn leermeester Huizinga: ‘Maar Frederik Hendrik was een rare snuiter; zijn gedrag was lang niet altijd impeccabel.’ In hoeverre dat nimmer vergeten, subliem-Huizingiaanse zinnetje mede ten grondslag ligt aan dit boek, is een vraag waarop ik geen antwoord zou weten te geven; mogelijkerwijze meer dan ik besef, maar minder dan ik mij verbeeld. Als die combinatie ten minste mogelijk is. Over de annotatie kan ik kort zijn. Mijn vakgenoten moeten natuurlijk in de gelegenheid worden gesteld al wat er - en hoe het - in een boek zoals dit beweerd wordt te controleren en met name wie het een of andere met Frederik Hendrik in verband staande onderwerp - zo zijn er nog talloze - nader wil onderzoeken, moet erdoor worden voortgeholpen. Bij de belangstellende lezer echter, op wie dit niet van toepassing is, kan het alleen maar geirriteerdheid teweegbrengen als hij steeds weer opnieuw zijn lectuur moet onderbreken voor nadere toelichting buiten de tekst. Op heel enkele, m.i. onvermijdelijke uitzonderingen na - zo weinig in getale dat zij als uitzonderingen kunnen gelden, die de regel bevestigen - heb ik dan ook het gebruik van ‘explicatieve noten’ J.J. Poelhekke, Frederik Hendrik 18 vermeden. De veronderstelde algemeen belangstellende lezer kan dan ook, voor zover niet ook zij of hij speciaal geïnteresseerd is in een bepaald onderdeel, m.i. het best vooraf globaal een blik werpen op het notenmateriaal aan het slot om verder met een gerust geweten de verwijzingscijfertjes te ignoreren.