Johan Van Oldenbarnevelt
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Johan van Oldenbarnevelt Jan den Tex en Ali Ton bron Jan den Tex en Ali Ton, Johan van Oldenbarnevelt. Martinus Nijhoff, Den Haag 1980 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/tex_003joha01_01/colofon.php © 2008 dbnl / Ali Ton / erven Jan den Tex 7 Woord vooraf Toen de uitgeverij Martinus Nijhoff mij begin 1978 vroeg of ik een verkorte versie van mijn vijfdelige Oldenbarneveltbiografie kon leveren, geschikt om als paperback te worden uitgegeven, heb ik dat geweigerd. In mijn tachtigste levensjaar had ik niet de moed mij voor een zo groot en moeilijk werk te binden. Maar's nachts nadenkend kwam ik tot een voorstel: iemand anders zou gevonden kunnen worden om dit werk onder mijn controle te doen. De uitgever voelde hier alles voor, en binnen enkele weken werd de bewerkster gevonden, die thans als medeauteur op het titelblad verschijnt. Alleen de eerste drie delen zijn bekort; het vierde en vijfde, die geen deel van het verhaal bevatten, zijn niet mee bekort. Een moeilijkheid was dat sinds de verschijning van deze drie delen (1960-1966) een aantal boeken en tijdschriftartikelen verschenen zijn die onze kennis over Oldenbarnevelts leven vergroten. Er was geen sprake van dat ik al die boeken zou gaan lezen en in de verkorte tekst verwerken. Ten dele is dit geschied door drs. S. Groenveld, van wie het hele idee van de bekorting was uitgegaan. Nadat mevrouw Ali Ton met haar werk, en ik met mijn controle, klaar waren, heeft hij op grond van de nieuwste literatuur enkele tekstwijzigingen voorgesteld, die ik in dank heb geaccepteerd. Sommige lezers zullen vallen over het gebruik van de benamingen ‘België’ en ‘Belg’ voor de Zuidelijke Nederlanden en hun bewoners. Ik heb dit in de ‘Verantwoording’, voorafgaande aan het tweede deel, als volgt verdedigd: ‘Deze termen duiden niet het gebied aan dat thans “België” heet. Dat zou een anachronisme zijn (...). Maar in het begin van de Tachtigjarige oorlog ontstaat er Jan den Tex en Ali Ton, Johan van Oldenbarnevelt 8 langzamerhand een lotsverbondenheid van de meeste zuidelijke gewesten, die eerst de inwoners zelf, later ook buitenlanders, doen vergeten dat zij Nederlanders zijn. In 1607 kan de Conventus Praeparatorius voor de te houden Nationale Synode nog schrijven over de twee Nederlandse talen, Frans en (Neder)duits; honderd jaar later zou dit onmogelijk zijn geworden. Toen waren de Zuidelijke Nederlanden (...) op weg naar 1830; de Noord-Nederlanders wilden al lang niets meer weten van de Zuidelijke broeders en hadden een nationaal gevoel ontwikkeld, dat geen voorloper, maar een vroegere verschijningsvorm is van het Nederlandse van tegenwoordig. Die antagone lotsverbondenheid groeide gestadig, ook al vóór 1600, maar nog meer sedert de vorming van de kortlevende aartshertogelijke staat. De tijdgenoten wisten haar niet met verzamelwoorden aan te duiden “Zuid-Nederlands” is in dit opzicht even anachronistisch als “Belgisch”. Men sprak in het Noorden veelal van “Brabanders”, in Spanje en Italie van Vlamingen. Onwenselijke woorden. Ik gebruik “Belgen” en “Zuid-Nederlanders” door elkaar. De keus wordt soms bepaald door de eufonie, soms van de mate waarin van de groeiende half-Nederlandse of van de afstervende pan-Nederlandse sprake is.’ Een andere opmerking betreft de keuze tussen de Gregoriaanse tijdrekening, die in 1582 in Holland en België was ingevoerd en de daarbij tien dagen achter lopende Juliaanse, die in sommige andere noordelijke provinciën tot in de achttiende eeuw bleef gelden. In het grote werk heb ik in de grote meerderheid van de gevallen de nieuwe stijl (N.S.) aangehouden, maar in Utrecht en de meer oostelijk en noordelijk gelegen provinciën met dubbele datering (11/21 augstus) of met de toevoeging ‘O(ude) S’ of N.S. gewerkt. Op advies van drs. Groenveld heb ik in dit boek alle data uit Oost en Noord gegregorianiseerd op gevaar af dat dit (bij de twee of drie data waar deze moeilijkheid speelt) tot verwarring kan leiden bij wie een van de menigvuldige boeken of artikelen uit de boekenlijst ter hand neemt. Mijn vijfdelige werk, uitgekomen in een oplaag van 800 exemplaren, is uitverkocht. Dankbaar ben ik Martinus Nijhoff die dit boek een grotere oplaag geeft waardoor mijn ten dele van de heersende afwijkende denkbeelden een groter publiek kunnen bereiken. Die dankbaarheid strekt zich uit tot mijn mede-auteur en tot de reeds meermalen genoemde drs. S. Groenveld. Leusden, oktober 1979 Jan den Tex. Jan den Tex en Ali Ton, Johan van Oldenbarnevelt 9 1 Vorming Voor de jeugd van Johan van Oldenbarnevelt hebben wij slechts één bron: de ‘Remonstrantie’, die hij in april 1618 schreef om zich te verdedigen tegen contra-remonstrantse aanvallen en waarin hij een korte autobiografie geeft. Hieruit weten wij, dat hij op 14 september 1547 te Amersfoort geboren is. Verder vermeldt de autobiografie alleen dat hij ‘redelijck hadde gestudeert’ vóór hij in 1564 naar Den Haag vertrok om zich in de praktijk van het recht te oefenen. Dat zegt ons niets over de invloeden van buiten die, mét de vonk van binnen, Oldenbarnevelt hebben gemaakt tot wat hij was en ons zijn wezen nader kunnen leren bepalen. Wij zijn hier dan aangewezen op algemeenheden en hypothesen, maar algemeenheden en hypothesen, voorzichtig gehanteerd, kunnen ons veel leren. Oldenbarnevelt was een kind van zijn tijd - de tijd van de Renaissance - een kind van zijn stad - Amersfoort - en een kind van zijn voorouders, die vele namen hadden, maar die soms iets meer dan namen voor ons zijn. Tijd, plaats, familie: wij willen ze achtereenvolgens bekijken om te gissen wat zij voor de jonge Johan betekend hebben. Renaissance. Geladen naam, die zowel objectieve cultuurverschijnselen dekt als de illusie - op zichzelf ook weer zeer reéel - van grote Italianen van Petrarca tot Michelangelo, die zich voelden als vernieuwers, brekend met de obscuriteit vóór hen, tomeloos onrechtvaardig tegen hun voorgangers. De gewaande, maar toch ook werkelijke vrijheid, de nieuwe appreciatie van de oudheid, de verguizing van de middeleeuwen, de zekere distantie tegenover de kerk, trekken vooral na 1500 Jan den Tex en Ali Ton, Johan van Oldenbarnevelt 10 over de Alpen. Ze worden in sommige opzichten door de bergtocht verzwakt, maar in ander opzicht verrassend versterkt en vervormd: de Hervorming, ten dele Renaissanceverschijnsel in haar teruggrijpen op de kerkvaders en de oud-christelijke kerk, ten dele een voortzetting van sommige middeleeuwse stromingen en op menig punt wantrouwig tegenover het humanisme. Al deze revoluties kabbelen tegen het midden van de eeuw in hun laatste uitlopers tegen de oever. De revolutie gaat zich consolideren, rationalisatie neemt de plaats in van hevige emoties, tolerantie schiet op uit reactie tegen de hemelbestormers van de vorige generatie. Maar ook tegenstromingen krijgen hun kans. Het concilie van Trente laat de oude aanspraak op universaliteit weer duidelijk klinken, Calvijn betuigt in het door hem beheerste Genève zijn eerbied aan de Drieëenheid. Intolerantie leeft er toch in de ziel van contrareformatie èn van calvinisme en wordt door de felle aanhangers ervan overgenomen. Maar bij andere groepen Europeanen heerst vooral de wens naar vrede en orde, versterkt door de vele chaotische oorlogen van de eerste helft der zestiende eeuw. Om die te bewerken willen zij vergroting van de staatsmacht - een staatsmacht die zich niet baseert op een cynische minachting voor de mens, maar die de realiteit, de dagelijkse werkelijkheid als uitgangspunt neemt en daaraan voorschriften geeft. Vorstenhuizen, al enkele generaties bezig met de opbouw van wat men later nationale staten zou gaan noemen, streven van hun kant eveneens versterking na van het centrale bestuur. Deze beklemtoning van de centrale staatsmacht is ook in de Nederlanden te vinden bij de Bourgondisch-Habsburgse heersers. Zij doen pogingen enige mate van eenheid te brengen in het geheel der afzonderlijke gebieden die zij bezitten. Maar de geesten zijn daarvoor nog niet rijp, particularisme voert nog de boventoon in die gebieden. De Nederlanders maken gebruik van de omstandigheid dat Karel V, hun algemene landsheer, nergens dan bij hen geld kan krijgen voor zijn vele oorlogen, vooral die tegen Frankrijk. Tegenover de keizerlijke verzoeken om geld stellen de gewestelijke Staten voortdurend hun voorwaarden. Steeds eindigen de besprekingen - evenals trouwens allerlei conflicten - in compromissen. Maar daardoor winnen de Statencolleges aan zelfbewustzijn, zodat zij zich aan het eind van Karels regering heel wat sterker voelen dan bij het begin. Zij zijn trouw aan de keizer, zeker, maar tegelijk gehecht aan hun privileges. Toch waren lang niet al die privileges respectabel. Maar respectabel of niet, zij boden goede argumenten om het particularisme mee te verdedigen tegen de Bourgondisch-Habsburgse centralisatiepolitiek. De ontwikkeling tot een een- Jan den Tex en Ali Ton, Johan van Oldenbarnevelt 11 heidsstaat werd erdoor bemoeilijkt, zeg maar verijdeld. Hervormingen in rechtspraak en financiën, door Brussel gewenst, werden op grond ervan tegengehouden. Al in de laatste jaren van keizer Karel was het te voorzien, dat deze chronische strijd vóór en tegen de privileges zou kunnen leiden tot een acuut conflict. Niet minder zouden de godsdienstige tegenstellingen daartoe aanleiding geven. Contrareformatorisch, katholicisme en calvinisme komen als twee kemphanen tegenover elkaar te staan, beide aanspraak makend op de alleengeldigheid van hun leer, intolerant. Daartussenin ontwikkelt zich een middengroep van gematigden, van traditionelen in vele gevallen, die verdraagzaamheid voorstaan. Zoveel verdraagzamer dan anderen in Europa zijn ze niet, ook al was Erasmus eens in de Nederlanden geboren. Zij zijn tolerant omdat intolerantie intolerabel begint te worden. Zij zijn het omdat zij in geestdrijverij gevaar zien voor de orde en rust waarnaar zij verlangen. Zij zijn het omdat zij, hoewel zij nog steeds deel uitmaken van de oude moederkerk, vaak niet streng zijn in de naleving van de leer. Bij alle groepen, voor- en tegenstanders van centralisatie, felle katholieken, overtuigde calvinisten of gematigde traditionalisten, zullen wij goede Nederlanders vinden die oprecht meenden, dat trouw aan de koning dan wel totaal verzet plicht was.