Abraham Ortelius en de kaart van de Nederlanden in de Romeinse tijd

H.A.M. van der Heijden

Abraham Ortelius, eigenlijk Ortels, gebo- ren in Antwerpen in 1527, was een auto- didact wiens vierhonderdste sterfdag op 4 juli 1998 werd herdacht. Hij was een neef van Emanuel van Meteren, de schrijver van een der eerste kronieken van de op- stand tegen Spanje. Hij begon als inkleur- der van kaarten (‘afsetter’ noemde men dat in die tijd), handelde in antiek, ontwikkel- de zich tot de belangrijkste uitgever van kaarten te Antwerpen en was een groot be- wonderaar van de klassieke letteren. Voor het eerst in de geschiedenis werd door hem een atlas in de moderne zin van het woord uitgegeven: het Theatrum Orbis Terrarum (‘schouwspel van de gehele we- reld’), dat in 1570 in Antwerpen verscheen en dat 53, later 119 kaarten op gelijk for- maat van alle delen van de toenmalige wereld bevatte. Maar hij maakte niet alleen de eerste wereldatlas, hij is ook de grond- legger geworden van de ‘historische’ atlas en van de eerste kaart van de Nederlanden in de Romeinse tijd. Hij bracht het tot ko- ninklijk geograaf van Filips II. Na de val van Antwerpen in 1585 is hij niet naar Ne- Afb. 1. ‘Ortelius liet de mensen de wereld zien; derland gevlucht zoals de meeste kaartma- [Philips] Galle laat de wereld Ortelius zien.’ kers, maar als katholiek in zijn geboorte- stad gebleven (afb. 1). bijbelse geschiedenis of geschiedenis van de Oudheid. Ortelius’ voorliefde voor de geschiedenis Het Theatrum bevat van het begin af toe- Het Theatrum waaraan hij overal ter wereld voegsels over de klassieke wereld. De edi- zijn roem dankt, is merkwaardigerwijze de tie van 1570 bevat een lijst van plaatsna- enige louter geografische publicatie van men uit de Oudheid, die in 1574 wordt Ortelius geweest. Al zijn andere werken uitgebreid en voorzien van de titel: waren historisch van aard en zijn voorliefde Synonimia locorum (‘lijst van vergelijkende ging ongetwijfeld uit naar de geschiedenis. plaatsnamen’). Deze lijst wordt in 1579 184 Geschiedenis wilde voor Ortelius zeggen opnieuw uitgebreid en krijgt een nieuwe titel: Nomenclator Ptolemaicus (‘namenlijst van Ptolemaeus’). Tenslotte wordt zij vol- ledig opgenomen in een zelfstandige uit- gave van 1587 en 1596: Thesaurus Geogra- phicus (...) in quo omnium totius terrae regionum (...) urbium, pagorum, tribuum (...) nomina et appellationes veteres, additis etiam recentioribus (‘geografische schatkamer waarin alle oude namen van steden, dor- pen en stammen uit de gehele wereld zijn opgenomen met toevoeging van de moder- ne namen’), een ware Fundgrube van klas- siek-geografisch materiaal (afb. 2).

Het Parergon Daarnaast ontstond het Parergon (het ‘bij- werk’), een mengvorm van geografie en historie. Dit bestaat uit een reeks kaarten geheel gewijd aan de geschiedenis, die langzaam in het Theatrum tot ontwikkeling kwam. Het aantal kaarten nam regelmatig toe, totdat het zich tenslotte evenals de Nomenclator van het Theatrum losmaakte en een grote aparte publicatie werd. Thesaurus en Parergon zijn als het ware de satellieten van het Theatrum. Nauwelijks was gebleken dat het Thea- trum een succes was of Ortelius begon ge- leidelijk historische kaarten in zijn edities in te voegen. In de editie van 1579, die bij Afb. 2. Thesaurus Geographicus (Plantijn, Antwerpen 1596). de drukkerij van Plantijn verscheen, kwa- men de eerste drie. Ortelius begon met de zeggen dat de geografie dienstbaar moest Peregrinationes divi Pauli (‘de reizen van de zijn aan de historie. In de kaart werd de heilige Paulus’). Daarna kwam de Romani geschiedenis zichtbaar. Imperii Imago (‘beeld van het Romeinse rijk’), waarvan hij in 1571 al een grote edi- Historische publicaties tie op twee foliobladen had uitgegeven. De ene historische publicatie volgde bij Elke nieuwe editie van het Theatrum werd Ortelius op de andere. In 1573 publiceerde weer enkele historische kaarten rijker, tot- hij zijn boek over Romeinse munten: dat Ortelius in de laatste editie die hij zelf Deorum dearumque capita ex antiquis numis- mocht beleven (1598) het aantal historische matibus Abrahami Ortelii geographi Regis col- kaarten tot 39 had uitgebreid. Zij hadden lecta (‘beeltenissen van goden en godinnen, betrekking op de bijbelse geschiedenis of verzameld uit de antieke munten van de op de gebieden van Europa die met het koninklijke geograaf Ortelius’). In 1584 ver- Romeinse rijk in contact stonden. Met het scheen zijn in briefvorm aan Mercator ge- motto Geographia oculus historiae (‘in de schreven reisverhaal door de Nederlanden: geografie krijgt de geschiedenis ogen’), dat Itinerarium per nonnullas Galliae Belgicae par- Ortelius zijn Parergon meegaf, wilde hij tes (‘reisverhaal door enige delen van de 185 Nederlanden’), Antwerpen, Plantijn 1584. van inscripties als van bouwwerken beeldt In dit charmante boekje van 76 pagina’s hij aardige houtsneden af. vertelt hij zijn vriend Mercator dat hij in In 1596 verscheen zijn boek over het le- plaats van de beantwoording van een ont- ven van de oude Germanen op basis van vangen brief hem liever een verslag stuurt teksten uit de Oudheid: Aurei Seculi Imago, van een reis met zijn vriend Jean Vivien en sive Germanorum veterum vita, mores, ritus et van wat hij daar gezien heeft: fuit nobis iter religio (‘beeld van de gouden eeuw ofwel per fines Tungrorum, Eburonum, Treuirorum leven, zeden, riten en godsdienst van de et Mediomatricorum (‘onze reis leidde ons oude Germanen’), uitgegeven door Philips door het land van de Tungri, de Eburonen, Galle te Antwerpen. Tenslotte is er zijn be- de Treviri en de Mediomatrici’), ofwel de kende editie van de Tabula Peutingeriana: gebieden waarvan wij nu nog de hoofdste- Tabula Itineraria ex illustri Peutingerorum den Tongeren, Luik, Trier en Metz kennen. bibliotheca (...), Antwerpen 1598, de Ro- Al vertellend over de plaatsen die zij be- meinse reiswijzer waarvan kort voordien zochten of de kloosters waar zij hadden een middeleeuwse kopie door de humanist overnacht citeert hij voortdurend eigen- Peutinger was gepubliceerd. Het verschij- tijdse auteurs of de klassieke schrijvers die nen van zijn laatste werk heeft Ortelius hij aan de achterzijde van zijn kaart van de niet meer mogen beleven. Nederlanden vermeldt (zie hieronder). In het bijzonder gaat zijn aandacht uit naar Ortelius’ historische reizen Romeinse inscripties en naar Romeinse Ortelius was een groot reiziger en ook zijn bouwerken zoals de Porta Nigra in Trier en reizen waren van historische aard. Met de de ‘Igeler Säule’ vlak bij die stad.1 Zowel graveur en schilder Joris Hoefnagel liet hij

Afb. 3. G. Braun en F. Hogenberg, Vera delineatio lacus Aniani (‘ware afbeelding van het meer van Avernus’), op. 186 cit. III, kaart 57 (fragment). zich vele malen op reis in Italië afbeelden. De kaart Belgii veteris Typus Deze voorlopers van de ansichtkaart wer- Als zesde historische kaart maakte Ortelius den afgedrukt in Civitates Orbis Terrarum die van de Nederlanden in de Romeinse (‘de steden van de gehele wereld’), uitge- tijd: Belgii Veteris Typus. Ex conatibus geo- geven door Frans Hogenberg in Keulen, de graphicis Abrahami Ortelij (‘kaart van de ou- eerste stedenatlas van Europa (1572–1618) de Nederlanden bewerkt door Ortelius’). en een soort tegenhanger van de landen- De naam Belgium was naast Germania atlas van Ortelius zelf. Het bekendste tafe- Inferior de in die tijd meest gebruikelijke reel is dat van Ortelius en Hoefnagel met Latijnse naam voor de Nederlanden in hun tekenmateriaal in de hand die vanaf een geheel. De kaart verscheen voor het eerst heuvel neerzien op het meer van Avernus met de datum 1584 en werd in 1594 met (lacus Anianus) en de grot van de Sybille kleine wijzigingen herdrukt (afb. 4). Het van Cumae (afb. 3); er zijn er ook waarop nieuwe van deze kaart is dat Ortelius zij afdalen naar de waterval van Tivoli of Nederland in de Oudheid de vorm geeft uitzien over de zwavelbronnen van van de XVII Provinciën der Nederlanden, Pozzuoli.2 Steeds weer blijkt dat in de ogen het land waarin hij zelf leefde en dat in van Ortelius de geografie dienstbaar was 1584 nog bestond, al zou het niet lang meer aan de geschiedenis. duren. Er was eerder, in 1557, een kaart

Afb. 4. Abraham Ortelius, Belgii veteris Typus (Antwerpen 1594). 187 verschenen van het door de Romeinen ver- Ortelius draagt als burger van Antwerpen met overde gebied met de Rijn als begrenzing, vreugde en dankbaarheid deze kaart van het namelijk de kaart van Gilles Boileau de vaderland, dat in de Oudheid is teruggeplaatst, op aan zijn stad. Bouillon Gallia Belgica.3 Deze was echter als toelichting bij Caesar’s De Bello Gallico be- doeld en gaf slechts het beeld van de zuide- Het is uiterst zeldzaam in teksten van vóór lijke Nederlanden tot de rivieren weer. Zij de bittere gemeenschappelijke belevenis- werd door Ortelius voor het eerst aange- sen van de Tachtigjarige Oorlog het woord vuld tot de gehele Nederlanden. Hij tracht- patria met gevoelens van vaderlandsliefde te daarbij recht te doen aan de veranderde en gehechtheid aan de geboortegrond aan gesteldheid van het terrein vóór het ont- te treffen. Ortelius’ woorden zijn uitingen staan van de Zuiderzee, maar de omvang van een nieuw fenomeen, het nationali- van het land en de deltavorm van Rijn, teitsbesef, dat in de volgende eeuwen een Maas en Schelde handhaafde hij volledig. belangrijke rol zou spelen. In de derde cartouche, rechtsonder, die Teksten in de cartouches met eenvoudige festoenen is versierd, De kaart Belgii veteris Typus vertoont in af- staan de datum en het ‘privilege’: Imperiali wijking van de meeste kaarten vier cartou- et Belgico (‘van de Keizer en van het ches, aan de bouwkunst ontleende sierka- Nederlands landsbestuur’) voor de tijd van ders voor het opnemen van titel en legenda. tien jaren; een primitief soort auteursrecht- Bovendien zijn in de editie van 1594 de na- bescherming dat in de praktijk niet veel men Britanniae insulae pars en Germaniae pars betekende. opvallend gecalligrafeerd. De vierde cartouche, linksonder, de een- In de eerste cartouche met de titel duidt voudigste, bevat een vers van de Zeeuw Ortelius de ouderdom van de plaatsnamen Hugo Favolius, geboren in Middelburg in door verschillende lettertypen aan. De oud- 1523 en gestorven in 1585 in Antwerpen. ste schrijft hij met Romeinse kapitalen, de Na een studie in het buitenland werd hij in wat latere in kleine letters, de nog latere in 1563 stadsgeneesheer van Antwerpen. Hij cursief, de jongste in de op het Gotische legde zich toe op de Latijnse dichtkunst en schrift geïnspireerde civilité-letter. De twee- letteren. De door hem aan zijn vriend de ovale cartouche rechtsboven bevat een Ortelius gewijde tekst luidt: randtekst en een inschrift in het ovaal. De randtekst luidt: Prisca vetustatis Belgae monumenta recludit Ortelius, priscas dum legit historias Nescio qua natale solum dulcedine cunctos Collige prima soli natalis semina Belga ducit, et immemores non sinit esse sui Et de quo veteri sis novus ipse vide.

Met de één of andere zoetheid lokt de geboorte- Ortelius heeft de antieke monumenten van het grond allen en maakt het onmogelijk hem te Nederlands verleden weer ontsloten door het vergeten. lezen van de geschiedschrijvers uit de Oudheid. Neem kennis van de eerste kiemen van uw geboortegrond, Nederlander, en zie zelf van Hij versterkt de indruk van deze woorden welke oude stam u een nieuwe loot bent. door in de opdracht te schrijven: Dit is een veelzeggende tekst. Het tijdperk S.P.Q.A. Patriam Antiquitati a se restitutam van het zeldzame en kostbare handschrift dedicabat lub.[enter] mer.[itoque] Abrahamus was in de dagen van Ortelius voorbij. Met 188 Ortelius civis een verbazingwekkende snelheid had de uitvinding van de boekdrukkunst zich deleeuws verleden af. Uit deze reactie ont- over geheel Europa verbreid. Een vloed stond in de 16de eeuw de geschiedenis als van godsdienstige werken en teksten uit wetenschap. de Oudheid stond de tijdgenoten van Ortelius ter beschikking. De boekdruk- De geografische inhoud van de kaart kunst heeft naast het kompas en het vuur- Door het lezen van de oude geschiedschrij- wapen het aanschijn van de 16de eeuw vers kon Ortelius deze kaart tekenen, die totaal veranderd. In plaats van één uniek boordevol staat met informatie over stam- handschrift kwamen oplagen van boeken men, landstreken, steden, rivieren en in honderden, soms zelfs duizend exem- riviermondingen, zeeëngten, castella (for- plaren, voor prijzen die slechts een fractie ten), castra (legerplaatsen) en fossae (grach- waren van die van een handschrift. De ten). grote drukker Plantijn die als arme boek- De geografische inhoud van deze kaart binder uit Frankrijk naar Antwerpen was van Ortelius (namen van stammen, steden, gekomen, gaf in nog geen dertig jaar meer rivieren en dergelijke) en het geografisch dan 2100 titels uit, zeventig per jaar, in beeld ervan (kustlijn, verdeling van land minder dan een week één. Wie de compli- en water, bestreken gebied) verschillen caties van het handzetten en van de primi- nauwelijks van de moderne bevindingen. tieve drukpers kent, beseft wat voor pres- De aanduiding van stammen en forten die tatie daar geleverd werd. bij Ortelius onzeker zijn, zijn in het moder- Ortelius had een eigen bibliotheek en uit ne onderzoek menigmaal onzeker gebleven, de bewaard gebleven boekhouding van de hoewel door archeologisch onderzoek drukker en uitgever Plantijn blijkt dat hij vooral in deze eeuw een aantal vermoe- veel boeken kocht. Omdat de titels erbij dens bevestigd is. vermeld worden, kennen wij ook de grote Wat de geografische inhoud betreft, valt verscheidenheid van zijn lectuur. Dat was in de eerste plaats op dat het gebied boven een hoogst zeldzaam verschijnsel. Een de grote rivieren veel minder gevuld is bibliotheek van honderd boeken gold in de dan dat daaronder. Slechts enkele namen 16de eeuw als een zeer grote. Zonder de van stammen waarmee de Romeinen tus- boekdrukkunst had een gewone burger als sen 12 v.Chr en 47 n.Chr. in contact zijn Ortelius nooit zoveel boeken kunnen gekomen staan op de kaart vermeld: de kopen en lezen als uit zijn teksten blijkt. Sicambri, de Usipeten, de Frisii, de Openbare bibliotheken kwamen later. en enige andere. De symbolen ter aandui- Het vers van Favolius bevat ook nog een ding van bos- en veengebied waarvan het zinsnede die Ortelius dierbaar zal zijn ge- zuidelijk deel vol staat, ontbreken ten weest: de moderne mens moet zich bewust noorden van de rivieren vrijwel geheel. zijn van het verleden. Het was een slecht bewoon- en begaanbaar terrein dat voor een belangrijk deel door een dikke veenlaag was bedekt. Het feit Besef, o mens waaruit u bent voortgesproten en dat in de jaren vóór 47 n.Chr. de Romeinen wat u aan het verleden te danken hebt. ernstige tegenslagen in het overrijns ge- bied hadden moeten incasseren, had geleid tot de beslissing dat voortaan de Rijn en in Ook dat historisch bewustzijn was nieuw een later stadium de Waal als grens van in Ortelius’ tijd. De renaissance-mens, de het Romeinse rijk werden beschouwd. humanist, was er zich van bewust een Ortelius laat niet na het Teutoburgerwoud nieuw tijdperk te beleven en zette zich in te tekenen waar Varus zijn historische daardoor vanzelfsprekend tegen zijn mid- nederlaag leed. 189

Duidelijk is de lange reeks van castella Geographicus bleek ook al hoezeer hij docu- langs de oorspronkelijke linker Rijnoever mentatie belangrijk achtte. Aan de achter- van Moguntiacum (Mainz) tot Forum Hadri- zijde van zijn kaarten placht hij eveneens ani () en de zogenaamde Arx Brit- in uitvoerige teksten te verantwoorden aan tannica ten westen van Lugdunum (Leiden), welke bronnen hij gegevens voor zijn kaart waarvan in de 16de eeuw bij laag water de had ontleend. Op de achterzijde van het ruïne nog zichtbaar is geweest. Duidelijk is tiental kaarten die gewijd zijn aan de Ne- ook het land der Bataven in het grote eiland derlanden, werden meer dan vijftig schrij- Batavia Vetus in het rivierengebied. Maar vers van geschreven bronnen aangetroffen. liefst vier namen geeft hij voor de Noord- Dat Ortelius bij de samenstelling van zee en hij vermeldt de antieke schrijvers deze teksten betrokken was, ze zelfs veelal Zosimus, Ptolemaeus, Plinius, Claudianus, zelf heeft geschreven, blijkt uit persoon- en Dio met de namen die zij aan de Noord- lijke opmerkingen. In een tekst over de zee hadden gegeven. Hij toont op gezag kaart van Brabant (Brabantiae descriptio)5 van Plinius het Helium ostium (Helinium) van 1591 schrijft hij de aardige persoonlijke waar de Schelde, de Maas en de zuidelijke noot: aftakking van de Rijn, de Waal, in zee uit- stromen. Hij voegt eraan toe dat volgens Tacitus hier de grens ligt tussen Gallië en Huius antiquitates & res gestae prae manibus Germanië (Galliae et Germaniae terminus). habet vir doctus Dn Ioan Gerartus amicus nos- ter, a quo omnia propediem absoluta magno Bij Tongeren vermeldt hij de namen die desiderio expectamus. voorkomen bij de schrijvers Ptolemaeus, Caesar en Ammianus en in het Itinerarium De vroege geschiedenis en de lotgevallen van Antonini.4 Het gehele gebied ten zuiden dit hertogdom heeft mijn goede vriend, de heer van de rivieren staat vol namen van stam- Johan Gerarts onder handen en wanneer hij binnenkort alle gegevens bij elkaar heeft, zie ik men, steden en rivieren en in veel gevallen ze verlangend tegemoet. noemt hij zijn bronnen erbij. Ook staan uit- drukkelijk ingetekend de Fossa Drusiana, het kanaal dat Drusus, de vader van Ger- Ook op het einde van de tekst over manicus, circa 12 v.Chr. liet graven tussen Luxemburg (Lutzenburgensis Ducatus ver- de Rijn en de IJssel, een verbinding tussen iss.[ima] descript.[io])6 schrijft Ortelius blijk- de Rijn en het noordelijk deel van de baar met eigen hand: Noordzee via het Flevomeer en de Fossa Corbulonis van het jaar 47, een verbinding tussen de Rijn en de Waal. Ortelius laat Plura de hac regione in nostro Itinerario hier geen gelegenheid voorbijgaan om zijn over deze provincie meer in mijn (hierboven lectuur in de priscae historiae te demonstre- genoemd) Itinerarium ren.

Ortelius’ eigen teksten aan de achterzijde Achter op de kaart Belgii veteris Typus ver- van de kaart meldt hij dat hij bepaalde historische na- Hoe zorgvuldig Ortelius was in de verant- men heeft opgenomen in nostro Thesauro, woording van zijn bronnen blijkt al in zijn dit wil zeggen in zijn reeds genoemde wereldatlas Theatrum. Hij geeft een nauw- boek Thesaurus Geographicus. keurige lijst van alle kaartmakers van wie Onder het opschrift Belgium vermeldt hij kaarten heeft geraadpleegd en overge- Ortelius achterop deze kaart bijna dertig nomen, de zogenaamde Catalogus Aucto- namen van auteurs die hij heeft geraad- 190 rum. Uit de hierboven besproken Thesaurus pleegd. Hij noemt zowel eigentijdse au- teurs als schrijvers uit de Oudheid die in nen van de Eems terugtrekt en de legioe- de loop van zijn leven of kort daarvoor in nen laat scheep gaan voor de terugkeer druk waren verschenen: Caesar, Strabo, overzee naar een legerplaats aan de mon- Diodorus Siculus, Plutarchus, Ammianus ding van de Rijn, waarschijnlijk in het Marcellinus, Dionysius van Halicarnassus, gebied waar later het Forum Hadriani of Plinius, Varro en Ausonius, een dichter uit Praetorium Agrippinae gebouwd werden, de 4de eeuw n.Chr. die een groot dicht- maar dat hij een deel van de ruiterij op- werk over de Moezel heeft geschreven. Bij dracht geeft over land langs de kust van de elk van hen citeert hij fragmenten die op ‘oceaan’ naar de Rijn terug te keren (pars de Nederlanden betrekking hebben. Van equitum litore Oceani petere Rhenum jussa). Plinius geeft hij uit de Naturalis Historia Tussen Holland en Gelderland/Overijs- acht citaten. Aan Dionysius van Halicar- sel/Friesland strekte zich een uitgestrekt nassus, schrijver van een Romeinse ge- veengebied uit dat slechts ten dele begaan- schiedenis in 20 boeken, ontleent hij het baar was. In Annales 1, 63 vertelt Tacitus gegeven arte equitandi pollent (‘de dat het gebied uit uitgestrekte moerassen Bataven zijn goed in het paardrijden’). Bij bestond: trudebantur in paludem gnaram vin- de Romeinse geschiedschrijver Ammianus centibus, iniquam nesciis (‘zij dreigden de Marcellinus las hij dat de Nederlanders moerassen ingedreven te worden die de (Belgae) van alle Galliërs het sterkst zijn, overwinnaars kenden, maar die voor omdat zij minder ontwikkeld en door hun vreemden gevaarlijk waren’); ‘louter moer, voortdurende strijd met de overrijnse Ger- taaie, kleverige, zware klei en wegens de manen minder verwijfd zijn. De lectuur vele beekjes onbetrouwbaar’ (cetera limosa, van de priscae historiae heeft Ortelius een tenaci gravi coeno aut rivis incerta). De Ro- zee van informatie verschaft die hij in zijn meinen zagen zich gedwongen door het kaarten te nutte maakte. moerasgebied ‘veenbruggen’ of knuppel- paden aan te leggen die zich over grote Waaraan ontleende Ortelius zijn kaart- afstanden uitstrekten en daarom pontes beeld van het oude Nederland? longi werden genoemd. De rivieren verlie- De kaart van de Nederlanden in de antieke pen door dit veengebied noordwaarts via Oudheid zoals Ortelius haar ontwierp, een binnenmeer dat ‘Flevomeer’ werd wijkt weinig af van hetgeen in het moder- genoemd en kleinere meren. Bij het eerste ne onderzoek als waarschijnlijk wordt aan- oprukken tegen de Chauken in de richting genomen. De Rijn stroomde bij Rijnsburg van de Eems vervoerde Germanicus, waar- in zee. Een aftakking van de Rijn (de Waal) schijnlijk vanuit Noviomagus en Vetera verenigde zich met de Maas en de Schelde (Xanten), vier legioenen over de meren in de grote monding die het Helinium werd naar het noorden (ipse impositas navibus genoemd (bij Ortelius ten onrechte Helium). quatuor legiones per lacus vexit). De kustlijn verliep van zuid-west naar In Annales 2, 8 deelt hij mede dat Germa- noord-oost in een gesloten boog. Zij werd nicus gebruik makend van de Fossa Drusi- slechts onderbroken door de zeegaten van ana over de ‘meren’ en de ‘oceaan’ in een de rivieren zoals de latere IJssel en Vecht. voorspoedige tocht naar de Eems voer: Die zeegaten zijn nu nog zichtbaar tussen de waddeneilanden; ‘t Vlie was daarvan het voornaamste. Dat deze gebogen kust- fossam cui Drusianae nomen ingressus (...) lijn begaanbaar was is op te maken uit de lacus inde et oceanum usque ad Amisiam flu- men secunda navigatione pervehitur. Annales van Tacitus (1, 63) waar deze schrijft dat Germanicus zich in de jaren 14–18 n.Chr. in de oorlogen met de Germa- 191 Deze routes zijn op de kaart van Ortelius In een betrekkelijk korte tijd – men neemt in grote lijnen te volgen. aan tussen de 12de en de 14de eeuw – is In de moderne waterstaatskunde en in de dit kaartbeeld onder invloed van verschei- archeologie wordt het door Ortelius ge- dene factoren grondig veranderd. Het rij- schetste kaartbeeld niettegenstaande vele zen van de zeespiegel, het in die periode onzekerheden deels waarschijnlijk geacht, ontbreken van dijken zowel aan zee als deels door vondsten bevestigd. Maar in de langs de rivieren, zeestromen, getijden en historische atlassen uit het begin van de stormvloeden hebben het wateroppervlak 20ste eeuw7 werd Ortelius niet gevolgd. ten koste van het land vergroot.8 De Wad- Daardoor ontstaat de vreemde situatie dat denzee, de Hollandse meren, de Zuiderzee Nederland in de Romeinse tijd met alle ge- en de Biesbos ontstonden door overstro- gevens uit de Oudheid wordt afgebeeld ming. Op de oudste handschriftkaart van met het kaartbeeld van het huidige Neder- het zeegebied, gemaakt door Christiaan land. Een uitzondering is alleen de kop sGrooten omstreeks 1568, is in de Wadden- van Noord-Holland bij Holwerda, omdat zee nog een groot droog gebied ingetekend de inpoldering van de Zijpe in de 16de met de naam ‘Moerwaard’ (afb. 5). Op eeuw nawijsbaar is. middeleeuwse kronieken steunt de veron- derstelling dat tussen Stavoren en Enkhui- zen een verbinding over land mogelijk is geweest. Ortelius zelf licht in zijn Thesaurus Geo- graphicus een tipje van de sluier op. Hij schrijft:

[Flevi lacus] videtur mihi posse appellari Sinus illa Germanici maris, qui est hodie inter Hollandiam & Frisiam, & vulgo Suyer-see vocant. Vide eius descriptionem (ex qua ego meam hanc opinionem hauserim) apud Melam lib. 3 cap. 2 & Plinium lib. 4 cap. 15

het komt mij voor dat Flevomeer kan worden genoemd de boezem van de Noordzee die tus- sen Holland en Friesland ligt en in de volks- mond Zuiderzee wordt genoemd; zie de beschrijving daarvan [en daar heb ik mijn ziens- wijze vandaan] bij Pomponius Mela, boek III, hoofdstuk 2 en bij Plinius boek IV, hoofdstuk 15.

Hij voegde er nog het boven vermelde ver- haal aan toe dat men volgens het tweede boek van Tacitus’ Annales via de Drusus- gracht over de meren (lacus) en daarna over de zee naar de Eems (Amisia) kon varen.

Afb. 5. Christiaan sGrooten, circa 1568 (handschrift- kaart zonder titel in atlas, Koninklijke Bibliotheek, 192 Brussel, fragment). Afb. 6. Fragment van Frisia Occidentalis uit Ortelius’ Theatrum Orbis Terrarum (Antwerpen 1595).

Een tweede kaartje Het was niet de eerste keer dat Ortelius ut fertur (‘het oude Friesland, zoals het er probeerde de noordelijke helft van Neder- onder Augustus zou hebben uitgezien’). land in kaart te brengen. Al in 1579 gaf hij Hij had dit kaartje blijkbaar ergens aange- een kaart van Friesland uit, Frisia Occiden- troffen en overgenomen, zij het met enige talis, waaraan hij rechtsonder een inzet- reserve (ut fertur, ‘men zegt’). Hij wist kaartje toevoegde (afb. 6) van het noorde- blijkbaar niet dat dit kaartje door Joachim lijk deel van Nederland met de titel: Hoppers (Hopperus), een Friese jurist en Antiquae Frisiae situs sub Augusto Imperatore vooraanstaand ambtenaar onder Marga- 193 retha van Parma, was getekend, want er ‘straat van Gibraltar’ uiteen te scheuren. stond geen auteursnaam bij. Toen hij uit een De hunebedden bestonden uit reusachtige boek ontdekte dat Hoppers de maker was, stenen die alleen door goden konden wor- voegde hij er in de editie van het Theatrum den verplaatst.9 van 1595 aan toe: D.[ominus] Joachimus Het is uitgesloten dat die gegevens dui- Hopperus describebat (‘getekend door Joachim delijk genoeg zijn geweest om een in mo- Hoppers’). Het is kennelijk de bedoeling derne zin enigszins betrouwbare kaart te geweest op het kaartje oud en nieuw met tekenen. Ortelius heeft ongetwijfeld hypo- elkaar te verbinden. Men zocht graag zijn thetische kaartschetsen gekend die trouw oorsprong in de Oudheid: Katwijk zou van van hand tot hand gingen, die soms op de Catten (Chatti)komen en de Hardebones middeleeuwse fantasieën en vooroordelen stichtten Harderwijk. Ook op dit kaartje, steunden en zonder lokale controle wer- evenals op Belgium veteris Typus is te zien den overgeleverd. Van wetenschappelijk dat de kustlijn van zuidwest naar noordoost gefundeerde lokale controle was vóór de tamelijk gesloten verloopt en dat Hoppers tweede helft van de 16de eeuw, vóór de aannam dat de Zuiderzee in de tijd van de toepassing van de wetenschappelijke land- Romeinen een door meren en rivieren meting door driehoeksmeting, trouwens doorsneden veengebied had gevormd. geen sprake. Maar het is duidelijk dat de Een interessante bijzonderheid van dit priscae historiae Ortelius gegevens geleverd kaartje is dat in Drente duidelijk zijn inge- hebben die met de traditie overeenkwa- tekend de columnae Herculis (‘de zuilen van men en door bevindingen uit zijn eigen tijd Hercules’) en dat Ortelius daaronder toe- werden bevestigd. De moderne historische voegt ‘Duuels Crutz hodie’ (‘nu duivels atlassen zijn hem daarin niet gevolgd, kruis genoemd’). Hoppers steunde blijk- maar wij kunnen hem toch dankbaar zijn baar op een mededeling van Tacitus in de dat hij ons dit serieuze werkstuk heeft Germania 34, waar hij over het land der nagelaten dat vele klassieke teksten kan Friezen schrijft: verduidelijken. Het model van de kaart der Nederlanden in de Romeinse tijd, dat Ortelius hier voor ipsum quin etiam oceanum illa tentavimus; et het eerst in gedrukte vorm presenteerde, superesse adhuc Herculis columnas fama vulg- heeft een grote invloed uitgeoefend op de avit; sive adiit Hercules seu quidquid ubique magnificum est in claritatem eius referre con- latere kaarttekenaars tot het einde van de sensimus. 18de eeuw. Er zijn tientallen kaarten van hetzelfde type, hetzij gedrukt, hetzij in wij konden vandaar uit ook op zee komen en handschrift aan te wijzen, die onmisken- het verhaal deed de ronde dat er nog zuilen van baar van het model van Ortelius zijn afge- Hercules te vinden waren. Het kan zijn dat leid10 en zoals gezegd wijken de moderne Hercules daar is geweest; het kan ook zijn dat bevindingen hiervan nauwelijks af. wij graag al het reusachtige in de wereld aan zijn grootheid toeschrijven.

NOTEN 1. Exemplaren in de Universiteitsbiblotheek van Hoppers vond dit blijkbaar een mooie Amsterdam, 445.G.43, 972.E.33 en OF 72.27. gelegenheid de onbegrijpelijke hunebed- 2. G. Braun en F. Hogenberg, Civitates Orbis den in bekende klassieke termen te verkla- Terrarum (Keulen 1588) III, de kaarten 52, 57 en 58. ren. Immers Hercules schonk de Middel- 3. (Antwerpen 1557); enig exemplaar Brussel, landse Zee een toegang tot de oceaan door Koninklijke Bibliotheek, Kaarten IV, 7567. 194 de rotsen (zuilen) naar beide zijden tot de 4. In de 2de eeuw n.Chr. verscheen een verza- meling geografische gegevens die onder de 421 (Marcellusvloed 1219); M.K.E. Gottschalk, naam Itinerarium Provinciarum bekend is en toe- Stormvloeden en rivieroverstromingen in Nederland geschreven wordt aan een opdracht van keizer (Assen 1971) I. 129, 182 en 194/5; J. Westenberg, Antoninus Pius. Daarom wordt zij ook wel Oude kaarten en de geschiedenis van de kop van Itinerarium Antonini genoemd. Noord-Holland. Verhandelingen van de Konink- 5. Theatrum Orbis Terrarum (Antwerpen, Plan- lijke Academie van Wetenschappen, afd. Na- tijn 1592), kaart 36. tuurkunde, eerste reeks (Amsterdam 1961) 6. Additamentum (toevoeging bij het Theatrum) XXIII, no 2, 9–13 en 49. (Antwerpen 1580), kaart 18a. 9. Zie hierover E.H. Waterbolk, Een vervalser 7. Geschiedkundige Atlas van Nederland. De betrapt? Een probleem in de Friese geschied- Romeinse tijd en de Frankische tijd, P.J. Blok en schrijving, in: Omtrekkende Bewegingen (Hilver- A.W. Bijvanck (‘s-Gravenhage 1929), de bladen sum 1995) 94–5. 1 en 2; id., Oudheidkundige Kaart van Nederland, 10. Niet alleen Petrus Kaerius kopieerde deze J.H. Holwerda (‘s-Gravenhage 1926); id., De kaart enige malen op gelijk formaat, zie zijn Gewesten van Noord- en Zuid-Nederland in 1300, atlas (Amsterdam 1617). Ook A.A. Beekman (‘s-Gravenhage 1929). anderen deden dit op verschillende formaten. 8. J. Buisman, Duizend jaar weer, wind en water in In het Rijksprentenkabinet te Amsterdam de Lage Landen (Franeker 1995) I. 361 (Allerheili- bevindt zich daarvan een aantal fraaie voor- genvloed 1170); 393 (Sint Nicolaasvloed 1196); beelden, Ottens 1–104 en 111; VL 1–3.

195 Tacitus, Corbulo en het contempo- raine debat over de Romeinse ‘oriëntpolitiek’

Frederik Juliaan Vervaet

De carrière van Domitius Corbulo stand in Hyrcania, veroverde Corbulo ach- De Romeinse veldheer Gnaeus Domitius tereenvolgens de belangrijkste Armeense Corbulo (circa 3 v.Chr.–67 n.Chr.), was steden: Artaxata en Tigranocerta. In 60, consul in 39 onder zijn zwager Gaius toen het erop leek dat de Armeense oorlog (=Caligula) en ongetwijfeld de grootste voorbij was, kreeg hij naast Cappadocia en veldheer uit de tijd van Claudius en Nero. Galatia ook Syria onder zijn commando. In de Nederlanden is hij vooral bekend Toen in de zomer van 61 zowel op het door de fossa Corbulonis, het kanaal dat hij Armeense als op het Syrische front een na een succesvolle militaire actie tegen de openlijke oorlog dreigde met de Parthen, Friezen en de Chaucen omstreeks 47 als besloot Corbulo tot een tijdelijke diploma- legaat van Germania inferior liet graven tus- tieke oplossing die in Rome niet op alge- sen Rijn en Maas. Niettemin bracht de ge- mene instemming kon rekenen: beide neraal het meest verdienstelijke en roem- volle gedeelte van zijn militaire carrière door in de uithoeken van het Romeinse Oosten, in het bijzonder in Armenia, waar hij meer dan wie ook de vérstrekkende ‘oostpolitiek’ van Nero in goede banen heeft geleid. Armenia werd sinds de tijd van Augus- tus geregeerd door koningen uit de Helle- nistisch-Oosterse adel, die exclusief door de Romeinse keizer werden geïnstalleerd, zonder Parthische inspraak. De Parthische prins Tiridates greep echter op het einde van Claudius’ bewind de macht in Arme- nia, zonder voorafgaande instemming van Rome. Nero benoemde daarop de ervaren veldheer Corbulo eind 54 onder invloed van de ‘regenten’ Seneca en Burrus tot legaat met imperium propraetore van de nieuwe dubbelprovincie Cappadocia-Gala- tia, met als specifieke opdracht Armenia opnieuw binnen de Romeinse invloeds- sfeer te brengen. In 58 en 59, profiterend van het feit dat de Parthische grootkoning Vologaeses, broer van Tiridates, tot 61 de Afb. 1. Portretbuste van Gn. Domitius Corbulo 196 handen vol had met een geweldige op- (Rome, Capitolijnse Musea).

supermachten trokken hun troepen terug nengevallen met de bedoeling deze im- uit het geteisterde Armenia, waarbij de in mense gebieden te annexeren. De oorlogs- 60 door Nero geïnstalleerde vazalkoning zuchtige keizer weigerde het ‘Neronische’ Tigranes voorgoed van zijn troon werd compromis te herhalen, hoewel een – voor- gehaald. heen weliswaar rebelse – Parthische prins Nero stuurde daarop zijn gunsteling hem nederig had verzocht de Armeense L. Iunius Caesennius Paetus in 61 als koningsdiadeem uit zijn handen te mogen nieuwe legaat voor Cappadocia-Galatia ontvangen. Er brak echter in 116 een zware naar het strijdtoneel met het mandaat om opstand uit in deze gebieden, die gepaard Armenia aan te vallen en eenvoudigweg te ging met hevige joodse opstanden elders annexeren. Nadat Paetus na een roekeloze in het Romeinse Rijk. Trajanus zelf stierf in campagne in de herfst van 62 een zware 117 tijdens zijn terugreis naar Rome om nederlaag had geleden tegen de Parthen in daar een voorbarige triomf te gaan vieren, Armenia en de Romeinen zich opnieuw waarop zijn opvolger Hadrianus besloot naar Cappadocia hadden moeten terug- de opstandige nieuwe provincies Armenia, trekken, kreeg Corbulo in 63 een buitenge- Assyria en Mesopotamia op te geven en woon imperium proconsulare, dat hem het het Romeinse leger achter de sinds Augus- directe commando verleende over alle kei- tus vertrouwde Eufraatgrens terug te trek- zerlijke gouverneurs en cliëntkoningen van ken. Deze beslissing moet toendertijd on- het Romeinse Oosten. Uiteindelijk wist hij getwijfeld tot verhitte debatten hebben in die hoedanigheid met zijn leger van geleid in senatoriale en militaire kringen meer dan 50.000 soldaten de Parthen op- en was zelfs de aanleiding van de door nieuw tot een compromis te dwingen, na Hadrianus bevolen executie van vier top- een militaire machtsdemonstratie in Arme- generaals van Trajanus. Ten gevolge hier- nia in de zomer van 64. De Parthische van is de verhouding tussen de verlichte prins Tiridates zou in 66 met groot gevolg despoot Hadrianus en de senaat geduren- een reis naar Rome maken om daar op het de heel diens bewind gespannen gebleven. Forum Romanum door Nero zelf met de koninklijke diadeem tot cliëntkoning van De ongewone positie van Corbulo in de Armenia te worden gekroond. Vanaf 66 Annales van Tacitus zouden talrijke Parthische prinsen over Tacitus’ uitvoerige verslag van de Armeen- Armenia regeren, steeds na de vooraf- se campagnes blijkt vol eigenaardigheden gaande goedkeuring van de Romeinse kei- te zitten, wat door verscheidene onderzoe- zer. kers al werd aangetoond.2 In de eerste Het is de opzet van dit artikel dieper in te plaats bestaat er een duidelijke discrepan- gaan op de mogelijke redenen voor van de tie tussen de reële diplomatie en de ge- wel zeer overvloedige aandacht die Tacitus zwollen patriottische retoriek in Tacitus’ in zijn Annales aan de campagnes van Cor- verslag van de Armeense oorlogen van bulo heeft besteed.1 Hoewel hieraan al en- Domitius Corbulo onder Nero. Vanaf het kele uitvoerige publicaties zijn gewijd, begin van Corbulo’s interventie is er een loont het zeker de moeite nog eens op de opvallende contradictie tussen de elogia zaak in te gaan, die ons een duidelijke kijk waarmee Tacitus de generaal overlaadt en kan geven op de visie van Tacitus zelf op de realiteit van diens acties. de Romeinse ‘oriëntpolitiek’. Daarbij is het De erudiete Engelse historicus en Tacitus- belangrijk te weten dat in Tacitus’ eigen kenner Sir Ronald Syme heeft aangetoond tijd een nog veel grotere oorlog was gestre- dat de beschrijving van Corbulo’s campag- den in het Oosten. Trajanus was namelijk nes sterk verschilt van het gewoon militair- in 114–115 Armenia en Mesopotamia bin- verhalende verslag van de daden van bij- 197 Afb. 2. Kaart van Armenia in Nero’s tijd (uit: B.H. Warmington, Nero: realily and legend, London 1969, p. 86).

voorbeeld een Ostorius Scapula of een Nero, Thrasea Paetus was wellicht niet Suetonius Paulinus in Britannia. Veelbete- echt een bedreiging voor het regime van kenend is volgens Syme verder dat, hoe- Nero en Corbulo’s campagnes krijgen on- wel Nero bij uitstek onder de oude aristo- redelijk veel aandacht in de Annales.3 Het cratische elite een bloedbad heeft aange- contrast tussen Corbulo en het gedegene- richt, de belangrijkste slachtoffers in de reerde principaat van Nero bereikt in boek ogen van Tacitus niettemin drie novi homi- 15 een climax: enerzijds de hoogst eervolle nes waren, senatoren die niet uit de oude gebeurtenissen in het verre Armenia in 64, Romeinse adel stamden. Het gaat hier in aan de andere kant de brand van Rome tij- de eerste plaats om de filosoof Seneca, dens dat zelfde jaar en de bloedige repres- Nero’s opvoeder. Daarnaast wijst Syme sie van de samenzwering van Piso in 65. In op de persoon van Thrasea Paetus, de deze zin werd er dan ook reeds gewezen incarnatie van waardigheid en onafhanke- op een onbetwistbare parallel tussen het lijkheid. Tenslotte is er Corbulo, een sena- geval van Corbulo en dat van Germanicus: tor die buitensporige militaire eer deelach- beide generaals worden al te eenzijdig als tig werd en capax imperii was, ‘bekwaam deugdelijke helden in een corrupt tijdperk om te besturen’. Tacitus had hiervoor zijn afgeschilderd. Overigens had Tacitus geen redenen, waarvan Syme het dramatisch blinde verering voor Corbulo, en geeft hij contrast tussen deze figuren en het princi- af en toe snijdende kritiek, waarvan we paat van Nero als de meest voor de hand mooie voorbeelden vinden we in Annales liggende noemt. 13, 9, 3 en vooral in Annales 15, 6, waar de Syme meent terecht dat Tacitus te veel praalzucht en eigenzinnigheid van de ge- aandacht heeft besteed aan deze mannen. neraal aan de kaak worden gesteld. 198 Seneca was niet de enige adviseur van Gilmartin kon zelfs aantonen dat Tacitus Corbulo in essentie niet meer dan andere tus zijn lezerspubliek meer wilde meege- roemvolle generaals ophemelt of deze on- ven dan zo maar een portret van een tucht- dergeschikt maakt aan Corbulo. Hoewel vol en voorbeeldig veldheer. bijvoorbeeld de beschrijving van de mars van Germanicus in Germania (Annales Een verband met de Armeense en 1, 51) vergelijkbaar is met die van de mars Parthische oorlogen van Trajanus ? van Corbulo (Annales 13, 40, 2), vermeldt Het was opnieuw Syme die het onderzoek Tacitus expliciet dat Germanicus in de dra- naar de rol van Corbulo in de Annales van matische gebeurtenissen die volgen per- Tacitus in een interessante richting heeft soonlijk meestrijdt met zijn manschappen geduwd. In Annales 15, 6, 4 claimt Corbu- (Annales 1, 51, 3), terwijl hij hierover zwijgt lo’s nalatige collega Caesennius Paetus in het geval van Corbulo. Ook is het zo, overmoedig, dat hij dat bij het herstel van de discipline van de troepen die Corbulo in 55 ter beschikking gesteld worden in Cappadocia, en de suc- aan de overwonnenen belastingen, wetten en, cesvolle actie die daarvan het gevolg is in de plaats van een schimmige koning, het Romeins recht zou opleggen. (Annales 35–40), geen onnodige nadruk wordt gelegd op Corbulo. In boek 14, se tributa ac leges et pro umbra regis Romanum waarin de generaal de finale overwinning ius uictis impositurum. behaalt in Armenia (Annales 14, 23–26), ligt de nadruk volledig op de prestaties van Suetonius Paulinus bij het neerslaan van Naar aanleding hiervan merkt Syme op, de opstand van Boudicca in Britannia dat deze claim een echo is van de procla- (Annales 14, 29–39). matie van Trajanus bij zijn annexatie van Tacitus verliest Corbulo in boek 14 niet Armenia en deze misschien zelfs paro- uit het oog, maar geeft hem geen overdre- dieert. Cassius Dio (68, 20, 3) verhaalt ons ven aandacht. Daarenboven blijkt, dat de immers dat Trajanus heeft verklaard dat generaal geen persoonlijke rol speelt in het hij Armenia aan niemand zou overleveren, gevecht om de Armeense versterking omdat het aan de Romeinen toebehoorde Legerda (Annales 14, 25, 1). Tenslotte wijst en een Romeins gouverneur zou krijgen. Gilmartin er nog op, dat Corbulo in het Aangezien Tacitus het zesde boek van zijn verlag van Tacitus in tegenstelling tot Annales rond 117 of een weinig later heeft Suetonius Paullinus nooit echt een lange voltooid en misschien wel aan zijn Annales redevoering heeft afgestoken (in Annales heeft gewerkt tot 120 of 123, was zijn vijf- 15, 35–36), zelfs niet op het hoogtepunt van tiende boek in elk geval pas na de dood zijn carrière. Overigens vermeldt Tacitus van Trajanus voltooid, zodat er op grond wèl, dat Corbulo veeleer een man was van van chronologische overwegingen geen grote autoriteit, een eigenschap die bij een bezwaar tegen deze theorie kan worden militair welsprekendheid vervangt: multa aangevoerd. auctoritate, quae uiro militari pro facundia erat Vooral Delpuech is dieper ingegaan op (Annales 15, 26, 3). een mogelijk verband tussen het uitvoerige Delpuech vindt het vreemd, dat Tacitus verslag van Corbulo’s campagnes en de Corbulo enerzijds assimileert met Germa- expansie-oorlogen van Trajanus, een dra- nicus en Agricola, maar anderzijds af en matische gebeurtenis die Tacitus als sena- toe kritiek op hem levert. Hij is daarom tor in Rome ongetwijfeld met de grootste terecht van mening, dat het breed uitsme- aandacht heeft gevolgd. Hij wees er in de ren van Corbulo’s militaire campagnes een eerste plaats op, dat Tacitus Corbulo wel diepere bedoeling heeft gehad en dat Taci- bekritiseert of zijn pretenties corrigeert,4 199 maar dat de historiograaf de verschillende Vervolgens is er het duidelijke en door stukken van zijn verslag over de generaal Tacitus scherp gestelde contrast tussen de steevast met positieve noten begint en ein- zorgvuldige en uitstekende verdediging digt.5 Op die manier keurt Tacitus op sub- van Syria door Corbulo en de overhaaste, tiele wijze de handelwijze van Corbulo, agressieve en slordige campagne van een combinatie van militaire voorzichtig- Caesennius. Dit bewijst naar mijn mening heid en diplomatieke handigheid, goed. overduidelijk dat Tacitus helemaal achter Vooral het Corbulo tamen, quamuis secundis de tactiek stond van de voorzichtige, prin- rebus suis, moderandum fortunae ratus uit cipiële en steeds voor diplomatieke rege- Annales 15, 5, 1 is erg belangrijk: ‘Ondanks lingen openstaande Corbulo. Men denke zijn successen, was Corbulo van mening ook aan het feit dat Tacitus aan de gebeur- dat men matig moet omspringen met de tenissen die leidden tot de dramatische fortuin’ (waarna de generaal gezanten naar nederlaag van Caesennius Paetus het Vologaeses stuurt om een regelrechte oor- grootste onafgebroken stuk van zijn ver- log in 61 alsnog te vermijden). Het gaat slag over de Armeense oorlogen heeft hier om een van de weinige passages waar gewijd (Annales 15, 1, 1–15; 18, 1). Het con- Tacitus rechtstreeks en openlijk zijn me- trast met de eervolle diplomatieke oplos- ning geeft over de gang van zaken in zijn sing van het conflict in 64 door Corbulo eigen tijd, en in zich volledig achter de wordt door de historiograaf dus dik in de gematigde handelwijze van Corbulo (=het verf gezet. bevel tot de terugtocht uit Armenia eind In Annales 15, 16, 4 beschrijft Tacitus zon- 61) schaart. der verbloeming en met veel pathetiek het In Annales 15, 6 zal Tacitus, die de voor- lot van een generaal en zijn leger die de zichtige en weinig oorlogszuchtige reactie Parthen al te roekeloos te lijf wilden gaan. van Corbulo op de inmenging van Volo- Uiteindelijk is het Corbulo die met zijn tac- gaeses in de oorlog in Annales 15, 3 goed- tiek van ‘slaan en zalven’ in 64 tot een aan- keurt, een overzicht geven van de menin- vaardbaar en door Tacitus opnieuw inte- gen van de voorstanders voor een meer graal goedgekeurd compromis komt. Dat agressieve en onbuigzame politiek ten aan- Tacitus het compromis van Rhandeia zien van de Parthen. Nog in hetzelfde 15, 6 goedkeurt, blijkt naar mijn mening duide- plaatst Tacitus de aankomst van ‘hun man’ lijk uit zijn dubbel besluit bij de campagne Caesennius Paetus en legt deze zijn expan- van 64: sionistische programmaverklaring af. Naar mijn mening geeft Tacitus in Annales 15, 6, 1–2 eigenlijk geen persoonlijke kritiek op At nunc uersos casus: iterum Tiridaten ostentui Corbulo, maar een overzicht van de onvre- gentibus, quanto minus quam captiuum? de die zijn gematigde tactiek in sommige Maar nu was het tij gekeerd: hoeveel verschilde kringen in Rome heeft opgewekt, om aldus Tiridates nog van een gevangene, nu hij zich de komst en het expansionistische man- aan voor de ogen der volkeren zou gaan tonen? daat van Caesennius Paetus begrijpelijk te (Annales 15, 29, 3) maken :

en: Want, ik herhaal het, Corbulo had aangedron- gen op een aparte bevelhebber om Armenia te beschermen, en men had gehoord dat Caesennius Paetus was gearriveerd. Scilicet, externae superbiae sueto, non inerat (Annales 15, 6, 3) notitia nostri, apud quos uis imperii ualet, ina- 200 nia tramittuntur Gewend aan een uitheemse trots, kende hij dat Armenia de Romeinen toebehoorde en namelijk onze geest niet, voor wie de realiteit een Romeins gouverneur zou krijgen. Uit- van de macht prevaleert boven ijdelheden eindelijk zou dit uitlopen op een uitzicht- (Annales 15, 29, 3). loze veroveringsoorlog en een pijnlijke terugtocht.7 Het was nochtans zo dat Armenia nu de facto in handen van de Arsaciden was. Een Tacitus’ visie op de juiste Romeinse feit dat ook Tacitus, ondanks zijn ijdele en ‘oostpolitiek’ patriottische bedenkingen, moet hebben De conclusie die Delpuech in verband met ingezien. de rol van Corbulo in de Annales heeft Hoewel sommigen in Corbulo een precur- maakt lijkt onweerlegbaar: in de ogen van sor Traiani, een voorloper van de oorlogs- Tacitus was Corbulo de voorbeeldige uit- zuchtige Trajanus, hebben gezien,6 on- voerder van de enige juiste politiek ten derstreept Delpueche terecht de Corbulo aanzien van de Parthen. Tacitus’ lovende van Tacitus exact het tegenovergestelde is maar niet apologetische portret van Cor- van een voorloper van Trajanus: Trajanus bulo is vooral de illustratie van een metho- weigert in 114 resoluut om de Parthische de van het Romeinse imperialisme in het pretendent voor de Armeense troon op oosten: voorzichtigheid en realiteitszin diens verzoek te kronen en valt daarna Ar- geboden onvermijdelijk een entente met de menia en Mesopotamia, het kernland van Parthen. de Parthen, binnen. De analogie van de ge- Deze mening over Tacitus’ visie op de beurtenissen uit 114 met die uit 51–66 is Romeinse ‘oriëntpolitiek’ kan verder ge- opvallend. Bij Dio (68, 18–20) lezen we dat fundeerd worden aan de hand van vroe- de Parthische prins Pharthamasiris zich gere voorbeelden uit de Annales. Ook Ger- zonder de erkenning door de princeps van manicus, Tiberius en Claudius vermeden de Armeense troon had meester gemaakt. steeds een openlijke oorlog met Parthia. Trajanus grijpt dit aan als hét voorwendsel Hoewel de persoon van de laatste twee het voor zijn geplande oorlog in het oosten en moet ontgelden, veroordeelt Tacitus ner- valt Armenia binnen. Uiteindelijk komt gens hun politiek van compromis en diplo- Pharthamasiris in Elegeia om zich te on- matie en hun behandeling van de Parthen derwerpen aan Trajanus en legt hij zijn als de gelijken van Rome. Tacitus prijst het diadeem voor diens voeten om ‘het ko- militair-diplomatieke ingrijpen van Lucius ninkrijk terug te krijgen zoals Tiridates het Vitellius in Syria in het jaar 36, hoewel hij van Nero had gekregen’.Op dat moment deze figuur verder veracht (hetgeen hij zelf riep het leger Trajanus uit tot imperator: aangeeft in Annales 6, 32, 4). In Annales 6, 37 lezen we dat wanneer L. Vitellius aan de Eufraat staat met zijn leger, de kansen Ze noemden het een bloedeloze overwinning voor een expeditie slechts voor een korte om de koning, een afstammeling van Arsaces, tijd gunstig zouden zijn. En in Annales een zoon van Pacorus en een neef van Osroës, voor Trajanus te zien staan zonder diadeem, als 12, 17, 3 volg de agressieve en aanvankelijk een gevangene. triomfantelijke expeditie van Didius Gallus naar het Regnum Bospori, het Hellenisti- sche en van Rome afhankelijke koninkrijk Men lette op de parallel met de visie van op de huidige Krim: ‘maar op de terugweg Tacitus op het feit dat Tiridates zijn kroon verdween de goede fortuin’. Tacitus heeft van Nero zou moeten ontvangen (Annales ook lof voor het optreden van Corbulo’s 15, 29, 3: quanto minus quam captiuum). (vermoedelijke) schoonvader, de jurist Trajanus weigerde echter en antwoordde C. Cassius Longinus: net zoals Corbulo 201 legt hij de soldaten in vredestijd voortdu- berichten over geweldige overwinningen. rend oefening en werken op, en besteedt Dio (68, 29, 1) schrijft dat Trajanus, hoewel hij veel zorg aan de verdediging van Syria. hij inzag dat hij te oud was om naar de Men lette op de manier waarop Tacitus Indus op te marcheren, niettemin ver- verwoordt dat Corbulo in 60 eindelijk ge- klaarde dat hij verder was opgerukt dan heel Armenia had onderworpen: possessio- Alexander. Hij schreef dit ook naar de nem Armeniae usurpabat (Annales 14, 26, 1). senaat ‘hoewel hij niet in staat was om het Tacitus relativeert het succes van Corbulo gebied dat hij had veroverd ook maar te in Armenia door te wijzen op de Hyrcani- behouden!’ Bijgevolg werd in Rome eerbe- sche opstand in het oosten van het Parthi- toon opgezet en voorbereid voor de keizer sche rijk, alsof hij wil waarschuwen voor die – zoals Dio opmerkt (68, 29) – Rome blind optimisme en triomfalisme (Annales nooit meer zou bereiken noch de onder- 14, 25, 2). Kortom, Tacitus propageert een worpen gebieden zou kunnen behouden: politiek gebaseerd op militaire diplomatie.8 Corbulo was in de ogen van Tacitus de uit- voerder van de enige haalbare en rationele terwijl hij terugreisde, kwamen alle onderwor- Realpolitik in het Oosten, een politiek waar- pen districten in opstand en werden de bij de verschillende volkeren geïnstalleerde garnizoe- van het basisprincipe van coëxistentie met nen hetzij verdreven, hetzij afgeslacht. het Parthische Imperium door Caesennius Paetus9 en Trajanus is veronachtzaamd, met alle gevolgen vandien.10 De Domitius Corbulo uit de ‘Neroboeken’ in de Annales moet als de voltrekker van Conclusie: Tacitus en de ‘oriëntpolitiek’ de goede, verstandige Romeinse ‘oriëntpo- van Hadrianus litiek’ beschouwd worden. Tacitus heeft de Het is duidelijk, dat Tacitus met zijn ver- politiek waarvoor deze generaal stond dui- slag over de oorlog van Nero in Armenia delijk als de enige goede gepropageerd, en een toespeling maakte op de Armeense laat zeer zijn afkeuring merken over de oorlog van Trajanus, en zijn publiek heeft agressieve oostpolitiek van Trajanus. Daar willen waarschuwen voor de gevolgen van ligt naar mijn mening ook de verklaring blindelings expansionisme in het Oosten. voor het feit dat Tacitus, die over de gede- De volgende vergelijking levert een bewijs. tailleerde mémoires van Corbulo kon be- Caesennius Paetus stuurde na verre mar- schikken, zo weinig aandacht heeft besteed sen door gebieden die toch niet bezet kon- aan de topografie. Wat in onze ogen een den worden gehouden (longiquis itineribus onhebbelijkheid van Tacitus is, was voor percursando quae obtineri nequibant) en na hem binnen de context van wat hij met zijn zinloze plunderpartijen ‘brieven naar literaire exposé beoogde, van onderge- Nero, waarin hij, alsof de oorlog voorbij schikt belang. Tegelijkertijd wordt het be- was, met schitterende woorden de leeg- grijpelijk waarom de generaal niet op de heid van de expeditie verbloemde’ (Anna- eerste plaats komt in Tacitus’ verslag. Zijn les 15, 8, 2). Daarop werden te Rome zege- persoon wordt weliswaar lof toegezwaaid, tekenen over de Parthen en een triomfboog maar voor Tacitus staat de in zijn tijd (circa opgericht midden op de Capitolinus, gede- 120) actuele kwestie van de ‘oriëntpolitiek’ creteerd door de senaat toen de krijgskan- centraal, en niet de generaal. sen nog intact waren en later verder opge- Vanuit deze specifieke invalshoek kun- bouwd omwille van de schone schijn, nen de kritische opmerkingen aan het hoewel de publieke opinie misprijzend adres van Corbulo (Annales 15, 6, 1–2) wor- was (Annales 15, 18, 1). Trajanus overblufte den geïnterpreteerd als een reflectie van 202 in 116 de senaat in Rome eveneens met zijn het dispuut dat in Rome woedde tussen ‘haviken en duiven’ over het onderwerp van een capax imperii, Universiteit Gent, van een terugtocht uit door Romeinse sol- Vakgroep Archeologie en Oude Geschiedenis daten moeizaam veroverd gebied. Een dis- van Europa (1997). cussie die niet alleen tijdens de nazomer P. Delpuech, Entre l’offensive et la démission. Corbulon et l’impérialisme tacitéen, in L’ idéo- van 61 de Romeinse senaat moet hebben logie de l’ empérialisme romain. Colloque orga- beheerst, maar het hevigst moet zijn ge- nisé les 18 et 19 octobre 1972 par la section voerd tijdens de maanden en misschien latine de la faculté des lettres, Publ. Univ. de zelfs jaren na de dood van Trajanus en de Dijon 46 (1974) 91–107. nooit eerder geziene terugtocht der Ro- B. Gallotta, Cn. Domizio Corbulone, Rendiconti dell’Istituto Lombardo, Classe di Lettere, Scienze meinse legioenen op bevel van Hadrianus. morali e storiche 112 (1978) 305–317. Dit artikel is Aangezien Tacitus, na zijn overzicht van naar mijn mening minder geslaagd omdat het de kritiek in Rome, onmiddellijk begint geen originele inzichten brengt op het vlak van met zijn verhaal over de aankomst van de problematiek omtrent het leven en de car- Caesennius Paetus, diens ijdele proclama- rière van Domitius Corbulo. K. Gilmartin, Corbulo’s campaigns in the East. tie en mislukte poging om Armenia te her- An analysis of Tacitus’ account, Historia 22 overen, ligt het duidelijk in zijn bedoeling (1973) 583–626. om Corbulo’s – de tijdgenoten dienden M. Meulder, L. Caesennius Paetus, un avateur ‘Hadrianus’ te lezen – gematigde houding du guerrier impie chez Tacite (Ann. xv, 7–8)?, en terugtocht te rechtvaardigen. Latomus 52,1 (1993) 98–104. R. Syme, Tacitus (Oxford 19673). Nergens in de Annales heeft Tacitus zo duidelijk lucht gegeven aan zijn eigen me- NOTEN ning omtrent de ‘oostpolitiek’ als in zijn 1. Volgende delen van de Annales handelen verslag van de Armeense oorlog in boek over de activiteiten van Corbulo in het Oosten 15. Tengevolge van dit alles moet ook de gedurende het bewind van Nero: 13, 6–9; 13, visie dat Tacitus Trajanus prefereerde en 34–41; 14, 23–26; 15, 1–17; 15, 24–31. Het verslag van Dio Cassius Cocceianus over de oorlogen vijandig stond tegenover Hadrianus, genu- van Corbulo in zijn Historia Romana is veel min- anceerd worden. Met zijn indirect pleidooi der interessant omdat het is overgeleverd onder voor een Augusteïsche ‘oostpolitiek’ heeft de vorm van excerpten en omdat het om zuive- hij keizer Hadrianus in elk geval een hart re panegyriek gaat. Corbulo is in de ogen van onder de riem gestoken tijdens de onge- Dio een roemvol generaal die slechts één ge- brek had: zijn trouw aan de verachtelijke en makkelijke beginjaren van diens heer- decadente Nero. schappij, toen de verhouding tussen hem 2. Zie Gilmartin (1973) 596–7, 599, 602, 604 & en de senaat gespannen was. 607–8, Delpuech (1974) 91, 93, 95–7, en Syme Tot slot kan men opmerken, dat de be- (19673) 297, 473 e.v., 492–7, 579–80. Gilmartin handeling van Corbulo in de ‘Neroboeken’ gaat in haar uitvoerige artikel niet zozeer in op de behandeling van Corbulo door Tacitus en de van de Annales, en het specifieke doel er- mogelijke achtergronden daarvan, maar pro- van, verschillen van Tacitus’ verslagen beert veeleer de discrepantie tussen de reële over de militaire daden van Germanicus diplomatieke en patriottische rhetoriek in Taci- en Agricola. Daar staat niet zozeer de door tus’ erslag van de Armeense oorlogen te bewij- hun gevoerde politiek centraal maar in de zen. 3. Voor het overige gaat Syme niet dieper in op eerste plaats hun persoonlijkheid als tegen- de mogelijke andere redenen waarom Tacitus beeld van een jaloerse en tyrannieke prin- zoveel aandacht aan Corbulo heeft besteed. ceps,11 een ander stokpaardje van Tacitus. 4. Corbulo meent (in 13, 9, 3) dat Vologaeses, de Parthische grootkoning, in 55 uit vrees voor hem gijzelaars had overgeleverd, maar Tacitus KORTE BIBLIOGRAFIE schrijft uitdrukkelijk dat Vologaeses gewoon de * Dit artikel is een aangepaste versie van strijd wilde uitstellen of zich van lastige figuren Appendix l uit mijn onuitgegeven licentiaats- wilde ontdoen (13, 9, 1). verhandeling: Gnaeus Domitius Corbulo. Biografie 5. Dit is zo in 13, 8, 3 en 13, 9, 3 (ob res prospere 203 gestas: ‘omwille van de voorspoedig afgehan- convey the arguments for diplomacy instead of delde zaken’); in 13, 34, 2 en 13, 41; en in 14, 23 war and battle beyond or Euphrates.’ en 14, 26. Met andere woorden, als Tacitus kri- 8. Gilmartin (1973, 607–8) merkt op, dat ook de tiek geeft of een tegenslag beschrijft (bijvoor- ruime aandacht die Tacitus in 15, 5, 2–4 aan de beeld de roekeloze en mislukte charge van onderhandelingen tussen Casperius en Volo- Paccius Orfitus) doet hij dit steeds ergens tij- gaeses geeft, aantoont dat Tacitus veel belang dens zijn verslag. Tacitus zal de stukken die hij hechtte aan die diplomatie. in zijn verschillende boeken aan Corbulo be- 9. Zie voor de specifieke rol van Caesennius steedt nooit met een negatieve noot beginnen of Paetus in boek 15 het recente artikel van afsluiten. Meulder (1993). 6. Zo nog Gallotta (1978) 306. 10. Let op het feit dat Caesennius Paetus uitein- 7. Syme stelt zelfs onomwonden dat geen der delijk, op de rand van de ondergang, door Caesaren tot nog toe een ramp van dergelijke inziet dat de Parthen de imperii Romani aemuli omvang was overkomen. Hij benadrukt, dat zijn: de ‘gelijkwaardige mededingers van het Trajanus het evenwicht in het Oosten ernstig Romeinse Rijk’ (Annales 15, 13, 2). Delpuech had verstoord en beschrijft hoe Hadrianus (1974) is van mening, dat Tacitus het af en toe slechts met de grootste moeite de verhoudingen niet kan nalaten de agressieve imperialistische met de vele koninkrijken in het Oosten heeft grandeur van het Romeinse Rijk te bejubelen kunnen rechttrekken. Hadrianus legde trou- maar niettemin inziet dat ‘l’idéal ne pouvait wens na zijn onderhoud met de Parthische ko- plus correspondre que de loin avec la réalité: ning in 123 sterk de nadruk op zijn titel Hadri- Tacite l’acceptait, mais le regrettait. Et la contra- anus Augustus. Augustus had immers in diction qui marque parfois le portrait de Corbu- 20 v.Chr. de geschillen tussen Rome en Parthia lon n’est finalement que le reflet de celle qui op diplomatieke wijze, door middel van een partageait la personnalité de Tacite.’ militaire machtsvertoning, geregeld. Syme con- 11. Tacitus kon Tiberius en Domitianus allesbe- cludeert (p. 496) dat ‘For all the pride of empire halve een onverstandige ‘oriëntpolitiek’ verwij- and the magnificent asseverations, there are ten, zoals die werd gevoerd door Nero in de unobtrusive signs or hints in the Annales that jaren 61–62.

204 Sardinië, een voetstap in de Middellandse Zee

Susanna Piras

Eilanden oefenen een bepaalde aantrek- sing tussen Gelon van Syracuse en Terillos, kingskracht uit, die ongetwijfeld samen- de alleenheerser van Himera, die de hulp hangt met de rondom aanwezige zee. Het van de Carthagers en hun bondgenoten water vormt een barrière, waardoor de – waaronder Sardinië – had ingeroepen afstand die over zee afgelegd moet worden (I, 170). Herodotus gaat niet in op nadere groter lijkt dan dezelfde afstand over land. geografische kenmerken. Ondanks de al maar snellere en veiligere Sardinië kende in de oudheid vele na- boten is een reis naar Sardinië nog steeds men. Eén van de oudste is Ichnussa, van een hele onderneming, maar wel één die het Griekse to ichnos, wat voetstap of voet- de moeite waard is. Het eiland heeft een spoor betekent. Het achtervoegsel -ussa(i) boeiende geschiedenis, in combinatie met maakt deel uit van een grote groep topo- een ruige en indrukwekkende natuur. niemen die de aanlegplaatsen van de oude In deze bijdrage ligt de nadruk op het Ionische vaarroutes aanduiden. Vanuit beeld dat men in de oudheid had van het Pithekussa(i), het tegenwoordige Ischia, eiland. Aan de hand van enkele literaire en stak men over naar Ichnussa. Schepen ble- archeologische gegevens zal een globaal ven altijd zo lang mogelijk langs de kust beeld van het eiland geschetst worden. varen, zoals de toponiemen Anthemussa en Sardinië kan echter niet besproken worden Seirenoussai op de kust van Campanië, zonder in te gaan op de prehistorische Phoinikussa en Erikussa op de Eolische nuraghencultuur. Daarvoor is ook ruimte eilanden, en Syrakussai, Aigussai en Lopa- vrijgemaakt. dussa op Sicilië aangeven. Op de Balearen en langs de zuidkust van het Iberisch Bronnen schiereiland vinden we ook dergelijke Sardinië verschijnt voor het eerst op de plaatsnamen. De betekenis van Sardinië als historische landkaart in een Fenicische voetstap in de Middellandse Zee kan dus inscriptie uit 750 v.Chr.; het eiland wordt zowel letterlijk als figuurlijk opgevat wor- daar Shardana genoemd. Bij de antieke den. Een andere naam voor Sardinië, schrijvers doen verschillende namen de Sandaliotis, komt eveneens voort uit de ronde. Het is interessant om eens te kijken gelijkenis van de omtrek van het eiland naar hun voorstelling en beschrijving van met die van een voetzool/sandaal. het eiland, omdat de ligging enerzijds De derde Griekse naam, Sardo, houdt ver- beschouwd kan worden als zeer centraal in band met de mythologische stichtingsheld de Middellandse Zee, anderzijds ook als Sardus. Zijn verhaal en andere wetens- zeer geïsoleerd en verafgelegen van het waardigheden over Sardinië worden ver- vasteland. teld door Pausanias (XVII, 1–13). In diens Herodotus, één van de vroegste bronnen, uitvoerige beschrijving van de wijgeschen- noemt het eiland twee keer het grootste ken in Delphi noemt hij een bronzen beeld van de wereld. Hij verhaalt over de bot- van Sardus, dat door de inwoners van 205 Sardinië gestuurd is. Naar aanleiding hier- Polybius geeft een globale weergave van van vertelt Pausanias over de betekenis en dit historische verdrag in zijn werk herkomst van de oude naam Ichnussa, de (III, 22–24): ontdekking en kolonisatie van het eiland en de stichting van de eerste stad, Nora, door de Iberische held Norax (afb. 1). Hij ...geen enkele Romein mag in Sardinië of in beschrijft ook hoe moeilijk het eiland te Lybië handel drijven of een stad stichten...(en hij mag blijven) zolang als men voorraad moet bereiken is: bijna de gehele oostkust be- inslaan of een schip repareren. staat uit hoge rotsen. Dat Sardinië als voetstap en aanlegplaats zeer aantrekkelijk en belangrijk was, blijkt Over verdere contacten van Sardinië met uit het verdrag tussen Rome en Carthago het vasteland weten we meer danzij een uit 509 v.Chr. over beider invloedssferen, inscriptie die bewaard is gebleven in de dat in 306 v.Chr. vernieuwd werd. Zeustempel te Olympia over een vriend- schapsverdrag tussen Sybaris en het volk van de Serdaioi uit circa 550 v.Chr. De tekst luidt:

De inwoners van Sybaris en hun bondgenoten en de Serdaioi hebben een verdrag gesloten, voor een eeuwig trouwe vriendschap en onaan- tastbaar voor misstappen. Getuigen: Zeus en Apollo en de andere goden en de stad Posei- donia.

Behalve de literaire bronnen zijn er ook archeologische vondsten die wijzen op diverse contacten. Overzeese contacten hebben steeds een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling, ook al in de prehistorie.

De nuraghen Deze prehistorische, megalithische, konisch gevormde torens zijn opvallende bakens in

Afb. 1. Vereenvoudigd kaartje van Sardinië met 206 enkele in dit artikel genoemde plaatsen. Afb. 2. Nuraghe, een zogenaamde ‘monotorre’. Afb. 3. Het nuraghen-bastion van Barumini, recente- lijk opgenomen in de UNESCO-lijst van bijzondere monumenten. het landschrap van Sardinië (afb 2) en zijn vanaf circa 1600 v.Chr. tot circa 750 v.Chr. overal op het eiland gebouwd. Er zijn zo’n 7000 nuraghen bekend. Ze komen voor in groepen (bastionvorm), maar ook afzon- derlijk als zogenaamde ‘monotorre’. Het beroemdste bastion is Barumini (afb. 3), opgegraven door de , Sardijnse archeoloog Giovanni Lilliu in de jaren vijftig. Rondom het centrale bastion zijn hutten gebouwd Afb. 5. Reconstructiemodellen van een nuraghe die een basis van natuursteen hebben. (Cagliari, Archeologisch Museum). Tegenwoordig worden de herdershutten nog steeds op deze wijze gebouwd (afb. 4). voorwaarde voor de locatie van een De originele functie van de nuraghen, nuraghe. Niet zelden ontstond er rondom namelijk die van militaire verdedigings- de bron zelf een waterheiligdom, dat kon werken, zou in de loop van de eeuwen variëren van een eenvoudige stenen plaats hebben gemaakt voor een meer sym- ‘Brunnenfassung’ tot een heus bronhuis. bolische. Ze zouden hebben gediend als De doorsnede van de nuraghen bedraagt grensbakens om de eigendomsrechten over 10 tot 35 meter, de hoogte 12 tot 20 meter. bepaalde gebieden duidelijk aan te geven. De ruimte binnen in de nuraghe bestaat uit De nabijheid van water was een belangrijke één of twee vertrekken met in de wand een aantal nissen. De bouw kwam tot stand zonder mortel; de stenen werden bij elke volgende laag iets naar binnen toe gelegd. Rondom de top was een soort terras ge- construeerd door middel van uitstekende kraagstenen, dat van binnenuit via een wenteltrap bereikbaar was. Onmiddellijk na de ingang bevond zich de deuropening van de wenteltrap (afb. 5). Geen enkele nuraghe is volledig bewaard, maar dankzij de vondsten van (votief)modellen en de kraagstenen is deze reconstructie vast ko- Afb. 4. Herdershut op de giara (tafelberg) van Gesturi. men te staan en onomstreden. 207 Handel van een stier, hert, ram of moeflon (afb. 6). Myceense aardewerkfragmenten wijzen op De bootjes zouden een verwijzing zijn naar langdurige en herhaalde contacten met de zeevaart, die de nuraghenbewoners een handelaars uit het Egeïsche gebied. De aan- goede positie in de mediterrane handel trekkingskracht van Sardinië was gelegen verschafte, en werden gebruikt als olie- in de mineralen en ertsen die het eiland rijk lampjes in heiligdommen. is. De Sulcis-Iglesientestreek in het zuid- westen was een belangrijk mijnengebied en Kolonisatie is dat door de eeuwen heen gebleven. Van Geen Griekse tempels op Sardinië, dus ook hun kant brachten de handelaren koperba- geen Griekse nederzettingen. Naar de re- ren mee, zogenaamde oxhide-ingots (een denen hiervoor kunnen we slechts gissen. relatief vaststaande hoeveelheid koper in Te ver weg? Ontoegankelijk en woest? de vorm van een ossenhuid). De metallur- Zuid-Italië en Sicilië waren gemakkelijker gische productie ontwikkelde zich samen bereikbaar en voldoende? Verdeling van met de handel in rap tempo. Talrijke vond- de invloedssferen tussen Griekenland en sten van gietmallen, werktuigen en mis- Fenicië? gietsels getuigen van een intensieve Vast staat, dat vanaf 750 v.Chr. de Fenici- metaalindustrie. Naast de gewone werktui- sche steden Sidon en Tyrus kolonies sticht- gen en wapens kende de nuraghencultuur ten aan de kust van Noord-Afrika en op nog een bijzondere traditie van bronzen Sardinië. Sulcis, in combinatie met de ves- beeldjes. Er is een aantal steeds terugke- tiging op Monte Sirai, is de eerste Fenici- rende, blijkbaar geliefde, types. Vaak zijn sche kolonie op Sardinië. Korte tijd later offerende en biddende mensen afgebeeld, volgden Karales, Nora, Bithia en Tharros boogschutters, krijgers met zwaard en op schiereilandachtige locaties die bij uit- schild, het zogenaamde stamhoofd gekleed stek geschikt zijn voor de aanleg van ha- in een wijde mantel met een stok in zijn vens. Grieken en Etrusken bleven handel hand, of de zittende moeder met haar zoon drijven op en met Sardinië, maar koloni- die levenloos op haar schoot ligt. seerden niet. Alles gebeurde in relatieve Van de meeste bronsjes is de vondstcon- rust, tot het moment dat een volgende text onbekend. Sommige zijn in heiligdom- grootmacht zich aandiende: Rome. men gevonden, maar naar de betekenis De schriftelijke bronnen over deze perio- van religie en religieuze gebruiken is nog de die in het begin reeds genoemd zijn ge- nauwelijks onderzoek gedaan. Opmerke- ven een goed beeld van de noodzaak om lijk zijn ook de bronzen votiefbootjes met duidelijke afspraken over invloedssferen te een voorsteven in de vorm van het hoofd maken. Carthago, van oorsprong zelf ook

208 Afb. 6. Bronzen votiefbootje (Cagliari, Archeologisch Afb. 7. Een vruchtbaar dal in het stroomgebied van de Museum). Riu Mogoro. een Fenicische kolonie, werd de belangrijk- Goede tijden, Romeinse tijden ste en grote tegenspeler van Rome. Sardinië Na de komst van de Romeinen werd in kwam kort na de Eerste Punische Oorlog in eerste instantie het wegennet verbeterd en 238 v.Chr. in handen van Rome. Carthago uitgebreid. Deze verbeterde infrastructuur had inmiddels van de vruchtbare delen van leidde tot een nog voorspoedigere ontwik- Sardinië een goedlopend graanbedrijf ge- keling van het binnenland. De landbouw maakt (afb. 7). Het graan werd via de ha- werd snel geromaniseerd, want ook voor vens geëxporteerd naar het Afrikaanse Rome was Sardinië een belangrijke graan- moederland. Helaas is tot nu toe betrekke- schuur. Vanuit de havensteden ver- lijk weinig bekend over de hoeveelheid, de scheepte men grote hoeveelheden graan grootte, de organisatie en het uiterlijk van naar Ostia. Op de Piazzale delle Corporazioni de Punische boerenbedrijven.1 in Ostia zien we op de zwart-wit mozaïe- De Puniërs voerden een integratiepolitiek ken transportmaatschappijen uit Karales die zeer geslaagd was, getuige bijvoorbeeld (afb. 9) en Turris Libisonis (Cagliari en het heiligdom in Antas, dat een versmel- Porto Torres). Hoewel Sardinië al in de ting laat zien van inheemse en Punische oudheid bekend stond om zijn gebrek aan elementen. De Romeinen borduurden water (arida Sardinia), moeten er talrijke hierop voort en lieten het bestaande, Sardo- latifundia verspreid over het eiland hebben Punische, meestal intact. Wel voegden zij gelegen. Grootschalig archeologisch onder- eigen, Romeinse, kenmerken toe, zoals de zoek naar deze grote boerenbedrijven ont- façade van de tempel in Antas (afb. 8). breekt (zie noot 1). De cultivering van De verovering van Sardinië door Rome is wijnstok en olijfboom werd door de Ro- niet rimpelloos verlopen. Herhaaldelijk meinen op Sardinië geïntroduceerd. werd de nieuwe heerser geconfronteerd De Romeinen hoefden relatief weinig met opstanden en de Sardo-Punische be- geld en energie te steken in de ontwikke- volking bood tot het laatst toe weerstand. ling van stedelijke centra. De uitstekend Pas in de Derde Punische Oorlog gingen gelegen Punische havensteden waren ook de Puniërs definitief door de knieën. Het voor de Romeinen meer dan goed genoeg. ondoordringbare gebied in het noordooste- Bestaande structuren werden overgeno- lijke deel,dat nooit onderworpen is, heet men en langzamerhand geromaniseerd, tegenwoordig nog officieel de Barbagia, maar ook bleven er Punische elementen door de Romeinen zo genoemd vanwege aanwezig. de ongrijpbare aard van het gebied en zijn De Romeinse bestuursstructuur werd bewoners. geïmplementeerd onder andere door

Afb. 8. De tempel van Antas. Afb. 9. Reclamebord van vrachtvaarders uit Karales (Ostia, Piazzale delle Corporazioni). 209 De talloze vondsten van ankers langs de kust wijzen op intensief (handels)verkeer. Romeinse amforen die op het eiland ge- vonden zijn komen uit alle windstreken en we kunnen met recht zeggen, dat Sardinië in de Romeinse tijd zeer centraal lag, een klein middelpunt in het Imperium Roma- num.

KORTE BIBLIOGRAFIE Afb. 10. Romeinse straat in Nora die leidt naar het Div. auteurs, Ichnussa (Milano 1981). thermengebouw op de achtergrond. F. Barecca, La Sardegna fenicia e punica (Sassari 1987). Sulcis, Nora en Karales de status van muni- G. Lilliu, La civiltà dei Sardi (Torino 1963). cipium te verlenen. De colonia Turris Libi- G. Lilliu, La civiltà nuragica (Sassari 1982). sonis (Porto Torres) is één van de weinige P. Meloni, La Sardegna romana (Sassari 1990). nieuwe steden. Romeinse openbare wer- ken zoals thermen, theaters en aquaducten NOOT werden toegevoegd aan de stedelijke cen- 1. De vakgroep Theoretische Archeologie van tra (afb. 10). de Universiteit van Leiden voert sinds 1991 met Mijnbouw was ook in de Romeinse tijd de Riu Mannu Survey een regionaal onderzoek uit in westelijk Midden-Sardinië. Men bestu- een belangrijke activiteit; met name de deert hierbij de organisatie en ontwikkelingen export van lood voor waterleidingen was van bewoning aan de hand van nederzettings- van belang. Vondsten van loden baren en patronen. gegevens uit antieke bronnen getuigen hiervan.

210 Rome, Athene, Jeruzalem Aspecten van leven en werk van prof. dr. David Cohen (1882–1967)

P.H. Schrijvers

Toen ik mij enige jaren geleden met de den bewaard zijn gebleven (Cohen was brieven en dagboeken van Etty Hillesum zelf als historicus een groot bewaarder van bezighield, kwam ik in aanraking met de archivalia) met de stroom van andere, geschiedenis van het Nederlandse Joden- secundaire, geschreven en gedrukte tek- dom tijdens de Tweede Wereldoorlog en sten over hem: al met al voor een classicus met de figuur van prof. David Cohen, de een niet onvertrouwde filologische arbeid. voorzitter van de omstreden Joodse Raad. Het bronnenmateriaal is dermate over- Ik realiseerde mij pas toen voor het eerst, vloedig, dat het schrijven van een biografie dat deze Cohen de classicus en oudhistori- of van een artikel vooral ressorteert onder cus was wiens naam ik kende als de mede- de kunst van het weglaten. Aangezien het auteur van een veelgebruikt leerboek in de leven van Cohen plus de postume receptie oude geschiedenis en van een populair van zijn persoon (zijn Nachleben) tot op de Grieks leesboek. dag van vandaag een periode van 116–117 Al spoedig breidde mijn belangstelling jaren beslaat, zal ik mij in dit artikel beper- zich uit tot een onderzoek naar Cohens ken tot één caput selectum: Cohen als leraar- gehele leven en persoon. Ik hoop dit on- classicus, waarin ik zijn betrokkenheid derzoek in de loop van dit jaar af te ronden (vanaf 1928 tot aan zijn emeritaat in 1953) en als biografie te publiceren onder de bij het Archaeologisch-Historisch Instituut naam Rome, Athene, Jeruzalem, een titel die te Amsterdam geheel buiten beschouwing ik aan een uitspraak in één van Cohens laat. Zo nu en dan zal ik enige verbindings- brieven heb ontleend, zij het dat hijzelf aan lijnen impliciet of expliciet trekken met één van deze drie klassieke steden, Jeruza- Cohens voorzitterschap van de Joodse lem, de kwalificatie ‘heilig’ toevoegde. Raad en met de na-oorlogse receptiege- Het feit dat de betrekkelijke onbekend- schiedenis van dit voorzitterschap, dat heid van Cohens levensgeschiedenis ge- zowel bij mijzelf als biograaf en vermoede- zien kan worden als een damnatio memoriae, lijk ook bij de oudere lezers onverbiddelijk heeft voor een biograaf het voordeel dat er in het bewustzijn en in de herinnering in vele archieven nieuwe, nog ongebruikte, steekt. bronnen op hem liggen te wachten. Het bronnenonderzoek hield in: het opsporen School en leven in binnen- en buitenland (Londen, Israël) Toen David Cohen op 8 november 1926 van Cohens eigen teksten die hij in voor- zijn inaugurele rede uitsprak bij de aan- drachten, boeken, krantenartikelen, ver- vaarding van het ambt van hoogleraar in weerschriften, mémoires, een autobiogra- de Oude Geschiedenis en de Romeinse fische schets en in omvangrijke privé- Antiquiteiten aan de Universiteit van correspondenties heeft vastgelegd, en het Amsterdam, besloot hij zijn toespraak met kritisch vergelijken van deze verzameling de volgende woorden: egodocumenten die over alle levensperio- 211 Voor ik deze nieuwe toekomst tegemoet ga, werp ik een blik terug...het langst naar U, mijn Lyceum. Mijn Lyceum, omdat ook ik een steen- tje aan U heb mogen bouwen, mijn Lyceum bovenal, omdat gij een stuk zijt van mijn leven. Wij scheiden niet. Want wat ik van U, Casimir, mijn collega’s en van mijn leerlingen heb ge- leerd, neem ik mee in mijn nieuwen werkkring. Indien ik iets van Uw geest daarin mag over- dragen, het zal, weet ik, mijzelf, en, naar ik hoop, ook anderen ten zegen zijn.

Dit lyceum, waar hij zestien jaar leraar Oude Talen en op den duur conrector was van de gynmnasium-afdeling, heette het Nederlandsch Lyceum, en was gevestigd in Den Haag (afb. 1). In de geschiedenis van het middelbaar onderwijs in Neder- land is 1909 een belangrijke datum, want in dat jaar werd voor het eerst de lyceum- gedachte geconcretiseerd in de oprichting van een nieuw soort school: het Neder- landsch Lyceum. Over de geschiedenis van Afb. 2. R. Casimir, ‘Hoofd der Vervolgschool deze school bestaat een uitvoerige docu- 1906–1909, Rector 1909–1930’. mentatie in onder meer twee officiële gedenkschriften die bij schooljubilea zijn op gang gebracht. De gedachte erachter uitgegeven (de school bestaat inmiddels beperkte zich niet tot de didactiek van het niet meer), in bewaard gebleven nummers Grieks en Latijn, waarvan het onderwijs van de schoolkrant Het Lyceum, en in de om pedagogische redenen werd uitgesteld gepubliceerde geschriften van de legen- tot na de tweejarige onderbouw. Het con- darische rector R. Casimir (afb. 2). Met dit cept waaruit het lyceum is voortgekomen, nieuwe schooltype werd een radicale bezat en bezit een veel wijdere pedagogi- pedagogische en didactische vernieuwing sche strekking die men in twee formules kan samenvatten: ‘gerichtheid op het kind’ en ‘gerichtheid op het praktische leven’. In een artikel getiteld Maatschappelijke Opvoe- ding, dat in 1927 in een verzamelbundel werd afgedrukt, schetste rector Casimir zijn andere twee grote opvoedingsidealen: opvoeding tot arbeid, opvoeding tot sa- menwerking en samenleving. Tijdens zijn zestienjarig leraarschap werd Cohen een zeer gewaardeerd en geliefd lid van een gemeenschap bestaande uit hoog- gestemde idealisten. Bij de realisering van hun plannen waren zij overigens bestuur- Afb. 1. Dr. D. Cohen, ‘1910–1926 Conrector der lijk, politiek en financieel zeer pragmatisch; 212 Afdeeling Gymnasium’. toen zij bemerkten dat de ideale driejarige onderbouw onhaalbaar bleek, namen zij ook met twee jaar genoegen. Tot dit in- vloedrijke Haagse netwerk behoorde bij- voorbeeld als president-curator van de school de belangrijke joodse politicus mr. J. Limburg (in 1926 één maal kabinets- formateur). Tot de curatoren behoorden prof. Lorentz, de coryfee van de Leidse Universiteit en van het Leids Universiteits- fonds, die de benoemingen van Casimir en van Cohen tot bijzonder hoogleraar te Lei- den van harte zal hebben ondersteund, temeer daar de vereniging ‘Het Neder- landsch Lyceum’ de posten financierde. Tot het schoolbestuur behoorde de gefortu- neerde joodse bankier Jacobus Kann, de eigenlijke initiatiefnemer tot het oprichten van de nieuwe school, en tevens de man die tien jaar tevoren (1899) ook de stoot had gegeven tot de oprichting van de Neder- landse Zionisten Bond. Afb. 3. Jan Ligthart (uit: R. Casimir, Inleiding bij de Degene die als ideoloog en inspirator een Bestudeering van Ligthart’s Jeugdherinneringen. belangrijke bijdrage aan de stichting van Bij J.B. Wolters’ Uitgeversmaatschappij N.V., het Nederlandsch Lyceum heeft geleverd Groningen/Batavia, 1933). en op wiens naam de eerste obligatie- lening van de school was uitgeschreven, werkelijking geweest van de ideale leraar. was een oudere vriend van zowel rector Ligthart schreef namelijk aan het eind van Casimir als van de bankier-zionist Jacobus zijn leven een novelle getiteld In de lente des Kann, de pedagoog van (vermoedelijk) levens. De hoofdpersoon in dit pedagogisch deels joodse afkomst, Jan Ligthart, de alom verhaal (dat sterk beïnvloed is door De bekende en gerespecteerde ‘vader van Ot kleine Johannes van Frederik van Eeden, en Sien’. Ligthart is van 1885 tot aan zijn over welk boek Ligthart opstellen gepubli- dood in 1916 hoofd geweest van een lagere ceerd heeft) is Herman, een ziekelijke en school in Den Haag, waar hij de reeds ver- moeilijke gymnasiumleerling die door neef melde pedagogische vernieuwingen toe- Karel, een doctor in de klassieke letteren, paste (afb. 3). Bovendien propageerde hij wordt genezen en bekeerd dankzij het zijn onderwijsidealen in zijn tijdschrift, het voorlezen van Homerus in de vertaling opvoedkundig weekblad School en Leven. van Carel Vosmaer. In het slothoofdstuk, Met deze titel, – een variant op Seneca’s getiteld ‘Wat de toekomst te vertellen had’, klacht scholae non vitae discimus (‘wij leren blijkt Herman zelf leraar in de klassieke voor de school, niet voor het leven’) –, zou talen te zijn geworden. Het hierna volgen- men ook Cohens bijdrage aan de vernieu- de portret van deze leraar is, gezien ook wing van het Nederlandse onderwijs in de enige biografische sleutelopmerkingen, klassieke talen kunnen samenvatten. ongetwijfeld op Cohens leraarschap geïn- De beginnende leraar Cohen heeft Jan spireerd. Ik citeer uit dit verhulde en hul- Ligthart nog zes jaar kunnen meemaken digende portret enige kenmerkende zin- (1910–1916) en het heeft kennelijk tussen nen van Jan Ligthart: hen geklikt. Cohen is voor Ligthart de ver- 213 ...de klassieke letteren trokken zijn dichterlijke Mijn grief is dat het dichterlijk element niet natuur dermate aan, dat hij zich geheel aan de genoeg tot zijn recht komt. Ik prijs wel degelijk studie der oudheid wijdde en zich later van de zorg, door vele ernstige leeraars aan de menig medestudent onderscheidde, door de grammatica gewijd en acht die niet overbodig, oudheid te doen herleven en het algemeen- maar mijn hemel, Homerus en Herodotus en menschelijke, gewijzigd naar tijd en plaats, Xenophon schreven toch niet ter wille der zichzelf concreet te maken. Toen hij eenmaal grammatica’s? ‘t Ging en ‘t gaat nog steeds om zijn studie volbracht had, werd hij leraar...en de menschelijke neigingen en hartstochten, zich was het zijn grootste genot, door taal, platen en openbarend in menschelijke daden. Het hart voorwerpen [het principe van het aanschouwe- moeten we horen kloppen, het peinzende hoofd lijk onderwijs, S.] zijn leerlingen te doen genie- volgend, maar ach, wat komt daar weinig, bit- ten van het schoonste, ons door de klassieken ter weinig van terecht. nagelaten. Hij mocht gaarne parallellen trekken tusschen het verre verleden en het moderne heden... Antieke Cultuur Het streven school en werk met elkaar te Deze laatste karakterisering is Cohen ten verbinden heeft alle werkzaamheden van voeten uit. Toen hij in de jaren dertig lid Cohen als classicus doordrenkt. Als oud- van de Amsterdamse Rotaryclub was ge- historicus bezat hij een levenslange belang- worden, waar hij als pragmatisch idealist stelling voor de papyrologie, want, zoals en internationalist zich zeer thuis voelde, hij benadrukte in zijn openbare les bij het hield hij voor de verzamelde Rotarians een begin van zijn werk als privaat-docent in voordracht getiteld Beschouwing over weten- de Griekse papyrologie te Leiden (31 janu- schap en leven. De titel is ongetwijfeld geïn- ari 1923): spireerd op de naam van Ligtharts peda- gogisch weekblad, evenals de titel van rector Casimirs verzamelde opstellen: Voor de papyri...bevatten alles, wat het menschelijk school en leven, verschenen bij de huisuitge- leven van elken dag betreft of betreffen kan... De papyri zijn voor een deel documents hu- ver van Ligthart, Casimir en Cohen, de fir- mains en voor een ander deel vormen zij een ma Wolters in Groningen. In deze voor- archief, waarin de practijk van het leven weer- dracht uit 1937 vertelt Cohen onder meer: spiegeld wordt en zichtbaar is.

...als ik zelf het Romeinsche begrip Princeps Cohens kritiek op het te sterk filologisch behandel, dan plaats ik er het woord Duce en georiënteerde onderwijs aan de toenmalige Führer naast, en heb in mijn wetenschappelijk betoog het leven binnengevoerd – en juist daar- Nederlandse gymnasia komt tot uitdruk- door gewekt. king in een In Memoriam bij de dood van zijn eigen leraar Latijn van het Deventers gymnasium, dr. Wilmink (gepubliceerd in Tot in zijn laatste brieven zijn bij Cohen de NRC en integraal herdrukt in Het De- echo’s van Jan Ligthart te vinden: de ver- venter Dagblad van dinsdag 3 december melding van de jublileumuitgaven van de 1935). Het In Memoriam, dat bijna een ge- firma Wolters: ‘o.a. de oude druk van Ot en hele krantenkolom beslaat, is een school- Sien, waarvan iedereen vertederd is’ [brief voorbeeld van Cohens Horatiaanse tact en 7 mei 1961 aan zijn zus Line in Tel Aviv]. hoffelijke kritiek. In de eerste helft be- Cohen zal ongetwijfeld de bezwaren schrijft hij zijn herinneringen aan het gym- gedeeld hebben die Jan Ligthart aan zijn nasium in Deventer en komt dan over hoofdpersoon Karel in de eerder genoemde dr. Wilmink te spreken die zich hield ‘aan 214 novelle in de mond legde (p. 116): de oude methode en zijn oude liefde: den inhoud der teksten en de grammatica’. Zijn cultuurgeschiedenis werd ingevoerd, komt leraar gebruikte tot aan het eindexamen onder meer tot uitdrukking in het feit dat ‘de Latijnsche spraakkunst van den olden in september 1922 het Genootschap van Borking, 418 pagina’s groot’, aangevuld Leeraren aan Nederlandsche Gymnasiën met extra-aantekeningen, de ‘waschlieste’: hem voor een voordracht uitnodigde over Het Onderwijs in de Antieke Cultuurgeschie- denis. Met zijn opvatting dat ‘naast de Het tegenwoordig geslacht zou zich verbazen, hogere cultuur ook sociale en economische als het mijn exemplaar zag, van vele strepen problemen, ook het leven van den dag, van voorzien, die bewijzen dat zij dit alles werkelijk moesten leeren...Ik herinner mij thans nog zijn het volk, naar voren moeten worden ge- bestraffenden blik, toen ik op het eindexamen bracht’, met zijn advies dat ‘wij classici, ten een vraag niet kon beantwoorden; ‘dat staat in einde beter begrip bij de leerlingen te wek- de waschlieste’ was zijn vernietigend oordeel. ken, vergelijkingen met het heden moeten trekken, dat wij capita selecta moeten geven met veel aanschouwingsmateriaal Cohen prijst vervolgens de explicatie van en veel verbinding met het heden’, is deze de teksten door Wilmink, ‘die als goed visionaire voordracht uit 1922 nog altijd classicus daar zijn grootste liefde in had opmerkelijk actueel en relevant te noemen. gevonden; want men las in dien tijd weinig Cohen achtte ook zonder onderricht in de boeken over de Oudheid, maar des te meer klassieke talen onderwijs in de antieke cul- daaruit’. De wetenschappelijke voorberei- tuur mogelijk en wenselijk en beriep zich ding in de lessen Latijn op het Deventers op de volgende persoonlijk ervaring: gymnasium verliep aldus:

Ik heb eens in de Burgerschoolafdeling van een Dan vroeg hij opeens, als een ongewone uit- Lyceum een les over Homerus gegeven. Beide drukking hem trof: ‘waar hebben we dat nog partijen zagen het uur met angst tegemoet. eens gelezen?’ – en wij gingen met hem zoeken Maar het liep wonderbaarlijk goed. Met citaten en juichten in ons zelf, als hij de parallelplaats uit het hoofd, met wat voorlezing, met wat pla- ontdekte, of, ook een enkele maal, een van ons ten gelukte het een ongeveinsde bewondering haar vond. Zoo leerde hij ons den zin voor te schenken voor de grootsten der grooten... wetenschappelijk onderzoek. Velen van mijn tijdgenoten zullen hem daarvoor met mij dank- baar zijn. Een Latinist van den ouden stempel is gestorven. Een der laatsten van de generatie, Toen Cohen in 1922 deze voordracht hield, die het trotsche Leidsche woord: ‘Hier spreekt was kennelijk het plan al bij hem gerezen men Latijn, hier hoort men Latijn, hier ruischt om het Leerboek der Oude Geschiedenis van het Latijn door de boomen’ tot waarheid wilde prof. van Gelder te herzien, want hij prijst maken en Nederland’s roem om grondige en bekritiseert zijn voorganger in één en beheersing dier taal heeft gevestigd. De klas- sieke wetenschap, deze traditie voortzettend, dezelfde alinea van bovengenoemde voor- zocht daarnaast wijdere banen. Maar zij had dracht (p. 6): deze nimmer kunnen betreden, als zij niet had kunnen steunen op die solide kennis der oude talen, gelijk Wilmink en zijn tijdgenoten ze Het was een daad van grooten moed en groot bezaten en inprentten als bezit voor het leven. inzicht dat Van Gelder de politieke geschiede- nis in zijn leerboek had opgenomen...maar hij is – wij weten het nu – niet ver genoeg gegaan. Het gezag van Cohen bij de onderwijsver- nieuwing in het begin van de jaren twintig, toen het te talige gymnasiumonderwijs Na de dood van Van Gelder in 1921 ver- sterk bekritiseerd werd en het vak antieke scheen vier jaar later de ‘Van Gelder- 215 Cohen’, Leerboek der Oude Geschiedenis, in schappelijk onderwijs in de toekomst wellicht 1925 ‘IJs-Co’ (Cohen-Van IJzeren), Grieks een andere opzet nodig maken. Leesboek. In 1968 verscheen de 20ste druk van het Leerboek, in 1965 de 14de druk van De Mammoetwet maakte het Leerboek het Leesboek, in 1962 de 15de druk van de Van Gelder-Cohen-Hondius-Visser tot Aardrijkskunde van het Middellandse- oude geschiedenis. Zeegebied (totale oplage-cijfers respectieve- lijk ongeveer 50.000, 40.000, 30.000 exem- Hermeneus plaren). De inbreng van Cohen bij de onderwijsver- Rond 1936 worden de heruitgaven min- nieuwing vanaf de jaren twintig is zeer der talrijk, want de overgang naar de nieu- groot te noemen. Zo was hij bijvoorbeeld we spelling kostte de uitgever veel geld. ook decennia lang redacteur van een Op de exemplaren van de herdruk van schoolboekenreeks getiteld Antieke Cul- 1939 is tijdens de oorlog de naam van tuur. Een onderwijshervorming gaat Cohen op de buitenkant met een wit plak- meestal gepaard met de oprichting van kertje vervangen door die van zijn mede- een nieuw tijdschrift, in dit geval van werker J.J.E. Hondius. De Duitse censor Hermeneus, Maandblad voor Antieke Cultuur, heeft kennelijk niet gezien dat binnenin, dat in 1928 werd opgericht toen Cohen onder aan de bladzijde, voortdurend ‘van reeds hoogleraar in Amsterdam was. Hij Gelder-Cohen’ gedrukt stond. De in 1943 moet bij de oprichting een leidende rol door Hondius voorbereide herdruk werd door de Duitsers verboden en kon pas di- rect na de oorlog verschijnen. Daarna kwa- men de plaatjes en nog meer landkaartjes. Tot aan zijn dood heeft Cohen de herdruk- ken steeds weer bezorgd, vernieuwd en aangepast, tenslotte in samenwerking met zijn oud-studente en eerste promovenda, Elisabeth Visser, die in de jaren vijftig hoogleraar Oude Geschiedenis in Gronin- gen is geworden. De 20ste druk (1968) werd nog voorbereid door Cohen zelf (‘in leven hoogleraar aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam’). In het Voor- bericht bij de 21ste druk (1970) schreef dr. Elisabeth Visser:

Veel eerder dan ik verwacht had, blijkt na de ongewijzigde druk behoefte te zijn aan een nieuwe oplage. Het is uit de aard van de zaak een verheugend feit, dat het boek in deze vorm nog steeds in een behoefte voorziet, en ik weet dat dat bijzonder veel genoegen zou hebben ge- daan aan mijn betreurde collega dr. D. Cohen, die van de 5de druk af aan het Leerboek zo veel zorg heeft besteed. Toch zullen de veranderde omstandigheden bij het voorbereidend weten- Afb. 4. Hermeneus, 1e jaargang 1928–1929, frontispice.

216 hebben gespeeld als inspirator of auctor Tjeenk Willink is uitgegeven en door intellectualis. Zoals blijkt uit het archief Cohen niet is doorgesluisd naar zijn eigen van de uitgever Tjeenk Willink te Zwolle uitgever, Wolters te Groningen. Uit de cor- (bewaard in het Zwolse gemeentearchief), respondentie in het Zwolse gemeentear- vond de oprichting van Hermeneus in aan- chief blijkt dat de zakelijke onderhandelin- wezigheid van de uitgever plaats ten huize gen met Tjeenk Willink gevoerd werden van Cohen (30 mei 1928, 20 uur 15). Ver- door Cohens collega voor de Griekse lite- schillende leden van de eerste redactie ratuur, prof. W.E.J. Kuiper. De voorletters komen uit Cohens netwerk: dr. L. Alma, zijn veelzeggend (W.E.J. Kuiper, W.E.J. leraar aan het Amsterdams Lyceum en Tjeenk Willink): Kuiper was de kleinzoon door Cohen aangetrokken als eerste lector van de illustere stichter van de Zwolse uit- in de didactiek der Klassieke Talen aan de geverij en is naar zijn grootvader ver- Universiteit van Amsterdam, dr. E. Slijper, noemd. Zelden is er, ondanks enige discus- zwager van Cohen, en dr. C. Spoelder, zijn sie over de abonnementsprijs: ƒ 2,50 of studiegenoot. Het inleidingsartikel van de ƒ 3,00, over de oprichting van een tijd- eerste aflevering (Hermeneus 1. 1, 15 sep- schrift met meer eenstemmigheid en harte- tember 1928), in wezen een persoonlijk, lijkheid gecorrespondeerd dan in de brie- ideologisch manifest, is van Cohens hand: ven tussen de directeur en zijn hooggeleer- de neef. Cohen is altijd goed in delegeren geweest. ...vertolkers van alles, wat wij in de klassieke Oudheid vereeren. Dat is een grootsche, maar Egodocumenten ook groote taak. Want de tijden zijn voorbij, waarin men zich daarbij geheel of zelfs in Door Cohens onbedwingbare neiging tot hoofdzaak tot de letterkunde kon beperken. Al parallelliseren van de oudheid en het he- zal deze steeds het middelpunt blijven vormen, den zijn zijn wetenschappelijke oraties te omdat zij het voornaamste is dat de tijden ons beschouwen als indirecte egodocumenten hebben gelaten, toch kunnen wij thans veel of als troonredes, ex cathedra uitgespro- andere voortbrengselen der Oudheid om haar plaatsen en naast haar vereeren. De bouwwer- ken, waarin hij zijn eigen politieke en ken, zelfs in ruïne bewonderenswaardig, de maatschappelijke idealen en principes beelden, ook als copie de meesterhand verra- indirect tot uiting bracht via een waarde- dend, de inschriften, weerspiegeling van amb- ring van grote mannen uit de Grieks- telijken arbeid, de brieven, die ons een kijk gun- Romeinse Oudheid. Zo prees hij in zijn nen in het dagelijksch leven, zij alle helpen ons om een begrip te krijgen van de Antieke Leidse inaugurele rede uit 1924 koning Wereld, in vele opzichten verheven schijnend Philippus van Macedonië en diens zoon boven de onze, in andere gelijk aan onze tijd in Alexander de Grote om hun universalis- haar eerzucht, haar wedijver, haar strijd om tische principes; niet om hun militaire persoonlijke belangen, haar aanhankelijkheid prestaties, maar om hun talent om diplo- aan gezin en vrienden, haar menschenliefde, haar streven naar rust en vrede... matieke berekening met idealistische over- Wij weten dat in kringen van gymnasiasten, wegingen te verbinden. Cohen beschrijft van oud-gymnasiasten, van allen, die zich met de overeenkomst die er volgens hem, on- de studie der Oudheid bezighouden of bezig danks alle verschil, bestaat tussen de door gehouden hebben, de liefde voor de Antieke Philippus gestichte Corinthische Bond en Cultuur groeiende is. Moge de bloei van dit tijdschrift er de blijde getuige van zijn. de inrichting van de Volkenbond. Cohen prijst de verzoeningsgezindheid en toegeef- lijkheid, de diplomatie en het idealisme, Nog steeds kan Nederland van deze bloei waarmee beide Macedonische koningen het getuige zijn. Het mag misschien verbazing Griekse particularisme tegemoettraden en wekken dat het tijdschrift Hermeneus door voegt hieraan toe: 217 – deze principes – zijn ook in lateren tijd, en De oorlog, die de toestanden in de wereld heeft niet door de minste der staatslieden, veranderd omgezet, die ons prachtig land met druk en naar de omstandigheden, gehuldigd en hebben rouw heeft geteisterd, met onzegbare ramp- grooten invloed gehad op het lot der mensch- spoed mijn Joodse volk heeft getroffen, heeft heid (hierbij noot 14: Men vergelijke, om een ook hun die mij dierbaar zijn en mijzelf veel voorbeeld uit modernen tijd te geven, de leed gebracht. Dan leert men begrijpen waarom idealistische motieven, waarmee Lord Balfour het dakruoën gelasasa en het aequam memento de Engelse politiek in Palestina in het rebus in arduis servare mentem niet alleen zijn Hoogerhuis verdedigd heeft). gedacht en gedicht, doch ook in tal van talen herhaald en herschapen. Maar dan komt als genadig geschenk in plaats van het geluk de De meeste in het openbaar uitgesproken en berusting en de troost van de arbeid. later afgedrukte oraties, alsmede zijn dis- sertatie zijn gewijd aan bestuursvormen en aan grote Griekse en Romeinse bestuurders Het Latijnse citaat komt uit Horatius (Oden in wie Cohen zich herkende. Deze waarde- II. 3, 1–2). Het Griekse citaat stamt uit ring voor grote bestuurders (zonder expli- Homerus (Ilias 6. 484), uit de episode die ciete zelfprojectie) vindt men ook terug in gewijd is aan het afscheid van Hector en zijn Leerboek in de Oude Geschiedenis. Het Andromache, wanneer laatstgenoemde, verbaast niet dat de ietwat zuinige en nega- ondanks haar tranen, moet lachen om de tieve waardering van Alexander de Grote, schrikreactie van haar zoontje Astyanax Julius Caesar en keizer Augustus in de laat- voor de blinkende helm van zijn vader. ste door prof. van Gelder alléén bezorgde Ook Sophocles heeft deze woorden geleend uitgave van 1921, door prof. Cohen is her- in zijn tragedie Ajax in de scène van het af- zien en vervangen door lofzangen voor scheid van Ajax en Tecmessa. Er is steeds deze ‘grote mannen’. Het is in het licht van – in de context – temidden van alle oorlogs- latere gebeurtenissen opmerkelijk hoezeer ellende een kind aanwezig dat de hoop- hij in de vroege, vooroorlogse drukken zijn volle toekomstverwachting symboliseert. bewondering uitspreekt voor de Romeinse Het beste commentaar op dit paradoxale dictator Fabius Maximus Cunctator, ‘de Griekse citaat vormt naar mijn mening het Talmer’, die door zijn stategie van rekken In Memoriam Prof. Dr. D. Cohen, dat door en traineren het Romeinse volk van de on- de redacteur van Hermeneus dr. J.Th.M.F. dergang wist te redden in de oorlog met Pieters werd gepubliceerd in dit tijdschrift Hannibal. ‘Een heeft het gemenebest gered (nr. 39.2, october 1967): door te talmen’, luidt een bekende dichtre- gel van Vergilius in Nederlandse vertaling. Ik denk niet dat het citaat als zodanig direct Met Professor David Cohen is de laatstoverle- wordt herkend door niet-classici, wanneer vende oprichter van Hermeneus ons ontvallen. men het leest in het na-oorlogse verweer- Negenendertig jaar geleden stond op deze plaats zijn ‘Ter Inleiding’ tot het pas verschenen schrift, getiteld Pro Domo, dat door de oud- maandblad. Daaruit sprak een groot vertrou- voorzitter van de Joodse Raad in 1946 werd wen in de verjonging van de studie der Antieke geschreven en waarin hij zijn eigen oor- Cultuur dankzij nieuwe vondsten van kunst- logsstrategie van ‘rekken en traineren’ tij- schatten, inscripties en papyri... dens de Duitse terreur verdedigde. De behoefte aan menselijk engagement was wellicht de bron van de tragiek die de laatste In het persoonlijke nawoord bij zijn af- decennia van zijn leven heeft getekend. Dat zijn scheidscollege in 1953 zei Cohen het vol- voorgenomen biografie van Alexander niet gende: werd voltooid, zal ieder betreuren die zijn ver- trouwdheid met dit onderwerp kende; het is 218 echter ook symbolisch voor de ontgoocheling die de idealistische hoogleraar in zijn hoogge- Op de laatste bladzijde heeft hij een aantal stemde verwachtingen t.a.v. de menselijke citaten neergeschreven in zinnen die hem vooruitgang gedurende de oorlogsjaren moest kennelijk bij zijn lectuur persoonlijk had- lijden. Zijn ouderdom werd verlicht door een nieuw ideaal: het jonge Israël. Dat hij ons nog den getroffen. Een ervan lijkt mij zeer type- een geschiedenis van het Notariaat in de rend voor de leraar en classicus en voor de Oudheid heeft geschonken, bewijst dat hij zijn joodse, zionistische ijveraar die hij zijn vertrouwen in een ruime kring van klassiek leven lang is geweest. Het stamt uit een geschoolde lezers nooit heeft verloren. autobiografie van Albert Schweitzer: ‘Men noemt mij een mens van de daad, maar In de persoonlijke nalatenschap van David men begrijpt mij niet. In werkelijkheid ben Cohen is ook zijn laatste zakagenda be- ik een dromer.’ waard gebleven met vele namen en tele- foonnummers uit binnen- en buitenland.

BEKNOPTE LEVENSLOOP VAN DAVID COHEN (31-12-1882/31-8-1967)

1882–1901 jeugd te Deventer, leerling van het gymnasium en van de joodse school 1901–1908 studie klassieke talen te Leiden 1909–1910 studie papyrologie, hellenistische geschiedenis (Göttingen, Leipzig) 1912 academische promotie, Leiden (diss. De magistratibus Aegyptiis externas Lagidarum regni provincias administrantibus) 1910–1926 leraar klassieke talen, conrector Nederlandsch Lyceum, Den Haag 1922–1924 privaatdocent Griekse papyrologie, Universiteit Leiden 1924–1926 bijzonder hoogleraar in de geschiedenis van het Hellenisme, Universiteit Leiden 1926–1940 hoogleraar Oude Geschiedenis, Universiteit van Amsterdam nov. 1940 gedwongen ontslag bij de Universiteit van Amsterdam dec. 1940 secretaris Joodse Coördinatie-Commissie febr. ‘41–sept. ‘43 voorzitter Joodse Raad sept. ‘43–juli ‘45 deportatie Westerbork, Theresiënstadt 1945–1953 hoogleraar Oude Geschiedenis, Universiteit van Amsterdam 1945–1949/1951–1953 voorzitter van de Faculteit van Letteren en Wijsbegeerte, Universiteit van Amsterdam 6 nov.–5 dec. 1947 in hechtenis, Huis van Bewaring II te Amsterdam, politiebureau Hilversum 23 juli 1951 van rechtsvervolging wordt afgezien op gronden aan het algemeen belang ontleend

* Dit artikel is een ingekorte en bewerkte versie van een voordracht die op 11 januari 1999 werd gehouden in een vergadering van de Koninklij- ke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. De geplande biografie, getiteld Rome, Athene, Je- ruzalem. Leven en Werk van prof. dr. David Cohen, zal naar verwachting najaar 1999 verschijnen bij de Historische Uitgeverij te Groningen.

219 Hadrianus en Suetonius De keizer en de kamergeleerde

Menco Vlaardingerbroek

Inleiding clusie dat zijn ontslag na 128 gedateerd Gaius Suetonius Tranquillus, die waar- moet worden.1 Aangezien de hoeveelheid schijnlijk rond het jaar 70 n.Chr. geboren is, bronnen beperkt is, is het mogelijk ze ieder is vooral bekend geworden door zijn De afzonderlijk te behandelen om te zien vita Caesarum, een serie biografieën van welke argumenten ze leveren voor de Julius Caesar tot Domitianus. Hij werd al datering van Suetonius’ ontslag. Het gaat in zijn eigen tijd afgeschilderd als een ka- om de eerder genoemde passage uit de mergeleerde, die het liefst in afzondering Historia Augusta (Hadrianus 11, 3), een aan zijn geschriften werkte (Plinius, Epis- inscriptie uit Hippo Regius (nu Bône) in tulae 1, 24). Toch heeft hij onder de keizers Noord-Afrika (Année Epigraphique 1953, Traianus (98–117) en Hadrianus (117–138) nr 73) en een militair diploma uit Gherla in een aantal belangrijke functies bekleed in Roemenië (AE 1973, nr 459). Hieraan zou de keizerlijke bureaucratie. Een dergelijke men eventueel nog het werk van Suetonius loopbaan was niet mogelijk zonder ambi- zelf toe kunnen voegen. Misschien zijn er tie, maar evenmin zonder de protectie van namelijk in De vita Caesarum sporen te vin- invloedrijke mannen. Suetonius is een den van Suetonius’ reactie op zijn ontslag. protégé geweest van Plinius de Jongere Het zal blijken dat het niet eenvoudig is op en waarschijnlijk later, na diens dood, van grond van het beschikbare materiaal tot Septicius Clarus, praetoriaans prefect on- een beslissing te komen. der Hadrianus. Uit de Historia Augusta is bekend dat Suetonius tegelijk met deze De Historia Augusta Septicius Clarus in ongenade gevallen en Op het eerste gezicht lijkt de Historia Au- door Hadrianus ontslagen is (Leven van gusta de mogelijkheid te bieden het einde Hadrianus 11, 3). Het is echter al enige tijd van de loopbaan van Suetonius exact te onderwerp van discussie wanneer dat ge- dateren. Daarin wordt namelijk eerst ver- beurd is en of dat sporen nagelaten heeft in teld dat Hadrianus naar Brittannië vertrok, de keizersbiografieën van Suetonius. en direct daarop volgt de passage waarin In de kwestie van de chronologie zijn er verteld wordt dat Suetonius ontslagen twee richtingen: voorstanders van een werd: vroege chronologie, die het ontslag van Suetonius in 121 plaatsen, en aanhangers van een late chronologie, die menen dat hij [Hadrianus] onthief Septicius Clarus, de prefect in 128 nog secretaris van Hadrianus was. van de garde, en Suetonius Tranquillus, de kei- De aanhangers van de eerste visie accepte- zerlijke secretaris, uit hun ambt, en tevens vele ren het verhaal uit de Historia Augusta, zij anderen, omdat ze zich zonder zijn toestem- ming tegenover Sabina, zijn vrouw, op een het vaak met enige aarzeling. De aanhan- informelere manier gedragen hadden dan de gers van een late chronologie komen op hofetiquette toestond. En als hij een gewoon 220 grond van epigrafisch materiaal tot de con- burger geweest was, zou hij, zoals hij zelf regelmatig zei, zijn vrouw ook weggestuurd De interpretatie van de eerder geciteerde hebben, omdat ze humeurig en prikkelbaar was passage (Hadrianus 11, 3) levert echter wel (Hadrianus 11, 3). enige problemen op. Het lijkt vreemd dat Hadrianus zich zo druk maakte over het Omdat het bezoek van Hadrianus aan protocol. Elders wordt namelijk verteld dat Brittannië in 121 gedateerd moet worden, hij op vertrouwelijke voet met zijn onder- lijkt het erop dat Suetonius toen ontslagen danen omging, zelfs met de meest nederi- moet zijn. gen (Hadrianus 20, 1). Bovendien wekt het De betrouwbaarheid van de Historia enige verbazing dat Hadrianus twee man- Augusta is echter omstreden. Het probleem nen ontsloeg omdat ze zich te familiaar schuilt in de werkwijze van de auteur, die tegenover zijn vrouw gedragen hadden, hier het pseudoniem Aelius Spartianus terwijl er in één adem achteraan verteld gebruikt.2 Hij heeft voor het leven van wordt, dat hij zich het liefst van haar had Hadrianus over ten minste twee verschil- laten scheiden. Misschien moeten we ver- lende bronnen beschikt. De ene is een so- talen dat beiden zich tegen Sabina ‘zonder ber verslag van Hadrianus’ regering, dat haar toestemming op een informelere chronologisch betrouwbaar en de keizer manier gedragen hadden dan de hofeti- welgezind is. Aelius Spartianus heeft deze quette toestond’.5 We moeten dan aanne- bron als raamwerk voor zijn biografie ge- men dat Sabina voldoende invloed had om bruikt. Aan dit werk zijn zonder twijfel het het ontslag van Suetonius en Septicius te verslag van de reis naar Germanië (10, 1), bewerkstelligen. Voor de chronologie heeft de disciplinaire maatregelen van Hadria- dit echter geen consequenties. nus (10, 2–11, 1) en de reis naar Brittannië Samenvattend kan gezegd worden dat (11, 2) ontleend. Aan dit verslag worden het ontslag van Suetonius op grond van de echter fragmenten toegevoegd uit een Historia Augusta in 121 gedateerd moet andere bron, die een persoonlijker en min- worden. Gezien de geringe betrouwbaar- der gunstig beeld van Hadrianus geven.3 heid van dit werk en het feit dat de pas- In het bijzonder worden de wrijvingen tus- sage waaraan de datering ontleend wordt sen de keizer en zijn naaste omgeving hier- kennelijk uit een andere bron stamt dan in breed uitgemeten. Het is bekend dat de de belangrijkste lijn van het verhaal, blijft auteur van de Historia Augusta deze ‘se- er ruimte voor twijfel aan de datering. cundaire’ passages niet altijd op de juiste Om meer zekerheid over het tijdstip van plaats ingevoegd heeft.4 Het verhaal over Suetonius’ ontslag te krijgen, zijn er dus het ontslag van Septicius en Suetonius, de meer bronnen nodig. wrijving tussen Hadrianus en Sabina (11, 3) en de uitweiding over de gewoonte De inscriptie van Hippo Regius van de keizer zijn vrienden te bespioneren In 1951 is in Hippo Regius in Noord-Afrika (11, 4–7) zijn waarschijnlijk aan deze se- een (helaas zeer fragmentarische) inscriptie cundaire bron ontleend. Na de excurs gaat ter ere van Suetonius gevonden (AE 1953, het verslag van Hadrianus’ reis dan ook nr 73, afb. 1). Hierin wordt een aantal func- gewoon verder alsof er niets gebeurd is: ties vermeld die Suetonius vervuld heeft. ‘Nadat hij de zaken in Brittannië geregeld Hij was door Traianus benoemd tot lid van had, stak hij over naar Gallië’ (Hadrianus een college van rechters; hij is priester van 12, 1). Enige twijfel of Suetonius’ ontslag Vulcanus geweest; hij heeft de functie a chronologisch op de juiste plaats staat is studiis bekleed en is bibliothecaris (a bybli- dus gerechtvaardigd, maar er zijn in de othecis) geweest; tenslotte is hij secretaris tekst helaas geen concrete aanwijzingen te (ab epistulis) van Hadrianus geworden.6 vinden die hierover houvast bieden. Van deze laatste functie was uit de eerder 221 streekse aanwijzingen. Een andere mogelijkheid zou zijn dat Suetonius tijdens de reis van Hadrianus door Afrika (in 128) de inwoners van Hip- po Regius geholpen heeft de gunst van de keizer te verwerven en dat ze hem daarom met deze inscriptie geëerd hebben. Dat zou betekenen dat Suetonius in het jaar 128 zijn functie als ab epistulis nog vervulde. Deze conclusie botst met de op grond van de Historia Augusta gereconstrueerde datum Afb. 1. De inscriptie uit Hippo Regius ter ere van van 121 en, gezien de onzekerheid over het Suetonius (uit: G.B. Townend, The Hippo inscription and the career of Suetonius, Historia 10, 1961). doel van de inscriptie, lijkt het wat riskant hierop de weerlegging van het getuigenis geciteerde passage in de Historia Augusta al van de Historia Augusta te baseren. Met bekend dat Suetonius hem vervuld had, al andere woorden, de inscriptie van Hippo wordt daar de aanduiding magister epistu- Regius kan niet veel hulp bieden bij het larum gebruikt. Helaas zijn er in de inscrip- bepalen van het einde van Suetonius’ loop- tie nauwelijks chronologische aanduidin- baan. gen te vinden, maar toch is hij een rol gaan spelen in de datering van Suetonius’ loop- Het diploma uit Gherla baan. Men heeft zich namelijk afgevraagd Uit de Historia Augusta is bekend dat bij welke gelegenheid de inwoners van Septicius Clarus tegelijk met Marcius Hippo Regius deze inscriptie aan Sueto- Turbo benoemd is tot praetoriaans prefect: nius gewijd hebben en het antwoord op die vraag kan consequenties hebben voor de chronologie. En hij droeg de macht [van Attianus] over aan De ene mogelijkheid die overwogen is, is Turbo. Tegelijkertijd benoemde hij ook voor Similis, de andere prefect, een opvolger, name- dat Suetonius uit Hippo Regius zelf afkom- lijk Septicius Clarus (Hadrianus 9, 4). stig was. De inwoners van die stad zouden, toen hun stadgenoot een belangrijke post bereikt had, een inscriptie hebben laten ma- Deze benoeming wordt op gezag van de ken om hem te eren. De zwakte van deze Historia Augusta meestal gedateerd in het opvatting is dat er geen andere aanwijzin- jaar 119, op het moment dat Hadrianus uit gen zijn dat Suetonius uit Afrika afkomstig het oostelijk deel van het Rijk naar Rome was. Integendeel, de geringe belangstelling teruggekeerd was. In 1973 werd er echter in zijn De vita Caesarum voor wat zich bui- een militair diploma gepubliceerd dat in ten Italië afspeelde, kan gezien worden als Gherla in Roemenië (in de oudheid Dacië) een aanwijzing dat hij uit Italië afkomstig gevonden was en waarin de naam van was. Aan de andere kant kan dat gebrek Marcius Turbo genoemd wordt (AE 1973, aan belangstelling ook beschouwd worden nr 459). Deze bron bevat een exacte date- als het kenmerk van een immigrant die ring, namelijk 123, en lijkt erop te wijzen zich niet als zodanig wil verraden. Hoe dat Turbo in dat jaar nog actief was als op- dan ook, of we de inscriptie uit Hippo perbevelhebber van de Romeinse troepen Regius accepteren als bewijs dat Suetonius in Pannonië en Dacië en dat zijn benoe- uit Afrika afkomstig was of niet, voor de ming tot prefect dus na 123 geplaatst moest datering van Suetonius’ ontslag uit de worden. Daarmee komt de klassieke chro- 222 dienst van Hadrianus levert zij geen recht- nologie – benoeming van Turbo en Septi- cius Clarus in 119, ontslag van Suetonius Argumenten pro en contra en Septicius Clarus in 121 – op losse schroe- Het lijkt erop dat wie het ontslag van ven te staan. De interpretatie van dit diplo- Suetonius wil dateren uit twee kwaden ma is echter omstreden.7 moet kiezen: vertrouwen op de Historia In de tekst van het diploma staat dat Ha- Augusta of kiezen voor een chronologie drianus bepaalde militaire eenheden het waarvoor geen substantieel bewijs is. Wie burgerrecht en het recht te huwen schenkt. de eerste mogelijkheid kiest, neemt aan dat Er wordt vermeld dat hij dat deed toen hij Suetonius samen met Septicius Clarus in voor de zevende keer het gezag van een 121 ontslagen is. De publicatie van zijn volkstribuun uitoefende en voor de derde keizersbiografieën moet dan tenminste maal het ambt van consul bekleedde, wat gedeeltelijk tussen 119 en 121 plaats ge- ons de exacte datering in het jaar 123 ople- vonden hebben, want dit werk was aan vert. Van deze eenheden wordt verteld dat Septicius Clarus opgedragen, toen deze ze onder het gezag stonden van Livius nog praetoriaans prefect was (Iohannes Gra[t]us en dat ze eervol ontslagen waren Lydus, De Magistratibus 2, 6). Men neemt door Marcius Turbo. Het zal duidelijk zijn dan verder aan dat Suetonius door de in- dat het deze passage is die problemen op- woners van Hippo Regius geëerd is met levert. Het lijkt voor de hand te liggen dat een inscriptie, omdat hij uit die stad af- deze soldaten hun privileges – het recht te komstig was. Aangezien hij slechts kort in huwen en het burgerrecht – bij of kort na dienst van Hadrianus geweest is, heeft hij hun ontslag uit actieve dienst gekregen zijn eerdere functies (a studiis en a bybliothe- hebben. Als Turbo in 119 van opperbevel- cis) waarschijnlijk nog onder Traianus be- hebber in Pannonië tot praefectus praetorio kleed. De hier geschetste opvatting rust op benoemd was, zouden de soldaten vier een wankele basis, maar er is ook niets jaar hebben moeten wachten op hun di- beslissends tegenin te brengen. ploma. Dat is op het eerste gezicht erg on- De andere mogelijkheid is de keus voor waarschijnlijk. Bovendien is bekend dat de een late chronologie. Aanhangers van dit Historia Augusta in chronologische kwes- standpunt kunnen zich niet goed op het ties niet erg betrouwbaar is. Het lijkt er dus diploma van Gherla beroepen. Hun opvat- op dat Turbo in 123 nog in Dacië was en ting steunt dus geheel op het feit dat de dat zijn benoeming tot prefect na dat jaar inscriptie van Hippo Regius en het ontslag gedateerd moet worden. van Suetonius beter op een ander tijdstip Toch is deze conclusie omstreden. De lijken te passen dan de Historia Augusta aanwezigheid van de naam van Livius voor deze gebeurtenissen aangeeft. De in- Gra[t]us als bevelhebber van de troepen scriptie zou samenhangen met Hadrianus’ wijst er volgens Alföldy op dat Turbo niet reis naar Afrika in 128, en het ontslag van meer in Dacië was. Hij toont met een aan- Suetonius en Septicius Clarus moet daarna tal voorbeelden aan dat het volstrekt niet gedateerd worden. In dit scenario kan de ongewoon was dat de verlening van privi- publicatie van de keizersbiografieën er- leges pas een aantal jaar na het ontslag van gens tussen 119 en 128 plaats gevonden soldaten uit militaire dienst plaatsvond. Er hebben. Hoewel dit een aantrekkelijke ver- is dus geen enkele reden om aan te nemen klaring voor de vervaardiging van de in- dat Turbo niet al in 119 tot praetoriaans scriptie van Hippo Regius geeft, staat dit prefect benoemd was. Daarmee vervalt verhaal toch zwak, omdat de enige bron ook het bezwaar dat op grond van dit di- die een datering geeft (de Historia Augusta) ploma tegen de klassieke datering van het genegeerd wordt. De vroege datering ontslag van Septicius Clarus en Suetonius geniet dus toch de voorkeur. ingebracht is. 223

Het ontslag van Suetonius en zijn werk zerlijk secretaris niet kunnen permitteren Tot nu toe hebben we aandacht besteed en het laatste deel van zijn De vita Caesa- aan de loopbaan van Suetonius als ambte- rum moet dus wel na zijn ontslag geschre- naar in keizerlijke dienst. We hebben ge- ven zijn. zien dat hij op een gegeven moment in De veronderstelling dat Hadrianus zich ongenade gevallen is en door keizer Ha- door de passages in kwestie ernstig ge- drianus uit zijn functie als keizerlijk secre- schoffeerd gevoeld moet hebben, lijkt soms taris ontheven is. Men kan de vraag stellen wat ver gezocht. Neem bijvoorbeeld de of dit ontslag gevolgen gehad heeft voor volgende woorden, die door Abramenko zijn De vita Caesarum, het werk waardoor ‘die schärfsten Worte über das regierende hij bekend geworden is. Sommige historici Kaiserhaus’ genoemd worden:10 menen inderdaad in Suetonius’ biografieën verschillen te kunnen aanwijzen tussen een deel dat geschreven is voor zijn ontslag en Ook aan het toezicht op magistraten in Rome en een deel dat daarna vorm gekregen heeft. gouverneurs van provincies besteedde [Domitianus] zoveel aandacht dat ze nooit Suetonius zou namelijk in de biografieën gematigder en rechtvaardiger geweest zijn dan van Caesar en Augustus veel waardevolle, tijdens zijn regering, en dat terwijl wij er ge- authentieke bronnen citeren, zoals de brie- tuige van zijn geweest dat velen van hen later ven van Augustus. In de latere levens wor- van allerlei misdrijven beschuldigd zijn den nauwelijks meer originele bronnen (Suetonius, Domitianus 8, 2). geciteerd. Dit zou te verklaren zijn uit het feit dat Suetonius na zijn ontslag als ab Het is mogelijk dat Hadrianus bij het lezen epistulis geen toegang meer had tot de kei- van deze woorden even onaangenaam ge- zerlijke archieven.8 Dit idee is echter ontze- troffen werd, maar dat betekent nog niet nuwd door de latere onderzoekingen, die dat ze door Suetonius bedoeld zijn om de hebben laten zien dat er weinig reden is regerende keizer aan te vallen. Hij gebruikt om aan te nemen dat Suetonius private of namelijk bij Domitianus een procédé dat semi-officiële documenten uit archieven we ook vinden in het leven van andere kei- zou kennen. Het lijkt er zelfs op dat het zers op wie hij een negatieve visie geeft, gebruik van acten na de eerste twee bio- zoals Nero en Tiberius. Aan het begin van grafieën eerder toe- dan afneemt.9 hun regering vertonen ze nog allerlei posi- Onlangs is er op een ander mogelijk ver- tieve kwaliteiten, maar in de loop van de schil de aandacht gevestigd, namelijk een tijd komt hun ware natuur boven en gaat veranderende houding ten opzichte van de het kwaad hun karakter geheel overheer- keizer. Abramenko meent dat de biogra- sen (vergelijk Nero 19, 3; Domitianus 3, 2). fieën van de Julisch-Claudische keizers uit Hij prijst dus een aantal maatregelen uit de tijd stammen dat Suetonius nog op goe- het begin van Domitianus’ regering, waar- de voet met Hadrianus stond, maar dat de onder zijn strenge toezicht op magistraten. levens van de Flavische keizers na Sueto- In dat opzicht overtrof hij zelfs wat later, in nius’ ontslag geschreven zijn. Zijn verbitte- beter tijden, onder de nieuwe dynastie ge- ring zou met name in het leven van Domi- bruikelijk was. Dit levert een scherp con- tianus sporen achtergelaten hebben. Hij trast op met Domitianus’ gedrag tijdens heeft een zestal passages uit het leven van het laatste deel van zijn regering. We heb- Domitianus verzameld waarin volgens ben hier dus eerder te maken met een lite- hem Suetonius impliciet kritiek levert op rair procédé om contrast te scheppen dan Hadrianus of diens voorgangers Nerva en met een aanval op Hadrianus. Traianus. Dergelijke opmerkingen had Hoe Hadrianus op deze voor hem mis- 224 Suetonius zich volgens Abramenko als kei- schien toch wel pijnlijke passage gere- ageerd heeft – aangenomen dat hij hem G. Alföldy, Marcius Turbo, Septicius Clarus, gelezen heeft –, is niet bekend. Misschien Sueton und die Historia Augusta, Zeitschrift für reageerde hij net als Augustus, toen deze Papyrologie und Epigraphiek 36 (1979) 233–253. geconfronteerd werd met het feit dat B. Baldwin, Hadrian’s dismissal of Suetonius: a reasoned response, Historia 46 (1997) 254–256. Livius Pompeius zoveel lof toezwaaide. L. de Coninck, Suetonius en de archivalia (Brussel Augustus was er niet gelukkig mee, maar 1982). het beïnvloedde de relatie tussen de twee J. Gascou, Nouvelles données chronologiques mannen ook niet negatief (Tacitus, Annales sur la carrière de Suétone, Latomus 37 (1978) 4, 34). Het is dan ook heel goed mogelijk 436–444. H. Lindsay, Suetonius as ab epistulis to Ha- dat Hadrianus Suetonius zijn opmerkingen drian and the early history of the imperial cor- over het keizerschap niet bijzonder kwalijk respondence, Historia 43 (1994) 454–468. genomen heeft en dat de mannen niet van R. Syme, The travels of Suetonius Tranquillus, elkaar vervreemd geraakt zijn. Het is niet Hermes 109 (1981) 105–117. bekend wat er na zijn ontslag met Sueto- G.B. Townend, The Hippo inscription and the Career of Suetonius, Historia 10 (1961) 99–109. nius gebeurd is. Misschien was hij wel zozeer geleerde gebleven dat hij blij was terug te kunnen keren naar zijn studeerka- NOTEN mer. En aan de datering van dat ontslag 1. De eerste visie vindt men bijvoorbeeld bij draagt het antwoord op deze vraag in Townend, Alföldy en Syme, de tweede bij Crook, Gascou en Lindsay (zie bibliografie). ieder geval niets bij. De eerder bereikte 2. Alle biografieën uit de Historia Augusta zijn conclusie dat het verstandig is bij de klas- waarschijnlijk door één en dezelfde persoon sieke opvatting te blijven en de vroege geschreven, maar het wordt voorgesteld alsof chronologie te accepteren blijft uiteraard het om zes verschillende auteurs gaat. overeind, maar komt niet sterker te staan 3. Gascou (1978) 444; Townend (1961) 108. 4. Lindsay (1994) 460; Alföldy (1979) 250. door Abramenko’s overwegingen. 5. Baldwin (1997) 255. 6. In de inscriptie wordt de spelling a bybliothe- cis gebruikt in plaats van het meer gebruikelijke KORTE BIBLIOGRAFIE a bibliothecis. Wat de inhoud van de functie a * Vertalingen uit De vita Caesarum zijn ontleend studiis geweest is, is omstreden. aan: Suetonius, Keizers van Rome, vertaald door 7. De klassieke chronologie wordt bestreden D. den Hengst (Amsterdam 1997). door Pflaum en Gascou en verdedigd door Een algemene inleiding op het leven en werk Alföldy (zie bibliografie). van Suetonius is: A. Wallace-Hadrill, Suetonius 8. Syme (1981) 116, die hier een idee van (Londen 19952). Daarnaast zijn de volgende arti- Townend volgt. kelen gebruikt: 9. De Coninck (1982) 213–4. A. Abramenko, Zeitkritik bei Sueton. Zur 10. Abramenko (1994) 88. Datierung der Vitae Caesarum, Hermes 122 (1994) 80–94.

225