<<

IN DE BAN VAN DE BOM

Maurits Thomassen

In de Ban van de Bom

De rol van bij het plaatsingsbesluit over de kruisraketten 1978 – 1985

Scriptie Master Militaire Geschiedenis Maurits Thomassen Studentnummer: 0118745 Begeleider: Dr. C.P.M. Klep Universiteit van Faculteit der Geesteswetenschappen Juli 2018

Inhoudsopgave

Voorwoord 7

Inleiding 9

1. De totstandkoming van het NAVO-dubbelbesluit 18

1.1 Het Nucleaire tijdperk en de Koude Oorlog 19

1.2 Koude Oorlog en het einde van de détente 21

1.3 Nederland in de wereld 23

1.4 Einde van neutraliteit 25

1.5 Nederland in de NAVO en kernwapens in Nederland 26

1.6 SS-20 raketten en het NAVO-dubbelbesluit 28

1.7 Hollanditis 30

1.8 De strategie achter het dubbelbesluit 32

2. Polderen met Kernwapens 35

2.1 De Nederlandse politiek: Geen kabinet Den Uyl 36

2.2 Van Agt aan de macht: Lubbers als fractievoorzitter 38

2.3 Het vechtkabinet Van Agt II: Lubbers blijft fractievoorzitter 41

2.4 Nieuwe verkiezingen 45

2.5 Lubbers wordt -president 48

2.6 ‘Let them sweat first’ 51

2.7 Defensienota 1984-1993 54

2.8 Massademonstratie en volkspetitionnement: 56 Lubbers in het hol van de leeuw

2.9 Lubbers waarschuwt de Sovjet-Unie nog één keer 58

3. Een dubbelbesluit binnen het dubbelbesluit 65

3.1 Eindelijk een plaatsingsbesluit 66

3.2 Lubbers als bruggenbouwer 68

3.3 Na het plaatsingsdebat 70

3.4 De Koude Oorlog: glasnost en perestrojka 73

3.5 Two-level game en de INF-onderhandelingen: de three-on-three benadering 75

3.6 Toch geen Tomahawks: NAVO-dubbelbesluit, een succes? 78

Conclusie 82

Literatuurlijst 88

Bronnen 92

Voorwoord

In de Ban van de Bom is – eindelijk – af. Met deze masterscriptie sluit ik niet alleen de master militaire geschiedenis en de studie geschiedenis in het algemeen af, maar ook mijn verblijf aan de Universiteit van Amsterdam. Het einde van een tijdperk. Het heeft dan misschien langer geduurd dan nodig – en zeker langer dan ik zelf gewild had – van de keuze om geschiedenis te studeren heb ik geen moment spijt gehad. Het was een verademing en verrijking waar ik de rest van mijn leven plezier van zal hebben.

Dit is de plek om mijn dank uit te spreken voor de steun die ik deze jaren heb ervaren van mijn vele medestudenten die ik heb leren kennen en van de verschillende docenten van wie ik les heb gekregen. In het bijzonder dienen genoemd te worden: Sophie Meijer, Hugo van Doornum en Mayra Murkens voor zowel het meedenken als hun niet-aflatende aanmoedigingen tijdens het schrijven van deze scriptie en uiteraard mijn zeer geduldige scriptiebegeleider dr. Christ Klep. Tevens bedank ik hier mijn moeder en broer voor hun steun en het vertrouwen dat zij mij steeds gaven. Mijn bijzondere dank gaat uit naar Channah Nihom die tijdens het overgrote deel van het schrijfwerk haar zeer prettige werkkamer (en heerlijke tuin) ter beschikking stelde.

De titel van de scriptie is niet in de eerste plaats gekozen omdat hij zo mooi allitereert of onmiddellijk doet denken aan de bekende trilogie van J.R.R.Tolkien. In de Ban van de Bom is ook een verwijzing naar de Nederlandse vertaling van The Zap Gun van de Amerikaanse sciencefictionschrijver Philip K. Dick. In dit werk uit 1965 voeren twee supermachten (Wes- bloc en Peep-East) een wapenwedloop. Steeds inventievere en dodelijker wapens worden door beide zijden uitgevonden om de eigen bevolking maar gerust te stellen. Dat geen van de wapens werkelijk functioneert, wordt pas een probleem als buitenaardse wezens een invasie dreigen te plegen.

Tot slot dient hier gememoreerd te worden dat de hoofdpersoon in deze scriptie, voormalig minister-president Ruud Lubbers, tussen het inleveren van de eerste en tweede versie, op 14 februari 2018 is overleden. Hij werd 78 jaar.

7

8

Inleiding

“There is one fairly good reason for fighting – and that is, if the other man starts it. You see, wars are a great wickedness, perhaps the greatest wickedness of a wicked species. They are so wicked that they must not be allowed. When you can be perfectly certain that the other man started them, then is the time when you might have a sort of duty to stop them.”1

― T.H. White, The Once and Future King

Op 1 november 1985 slaagde het kabinet Lubbers I erin een definitief plaatsingsbesluit te nemen over de stationering van 48 Amerikaanse kruisvluchtwapens met kernladingen in Woensdrecht, in navolging van een besluit dat een kleine zes jaar eerder door de Noord-

Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) was genomen: het NAVO-dubbelbesluit. Aan dit Nederlandse plaatsingsbesluit ging een jarenlang en hevig debat vooraf. Bovendien zou na dit besluit de discussie over het implementeren van het NAVO-dubbelbesluit nog altijd niet 2 voorbij zijn. Het betreft hier dus twee besluiten. In de eerste plaats het zogeheten NAVO- dubbelbesluit uit 1979, genomen door de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie van de NAVO-landen en in de tweede plaats het hieruit volgende plaatsingsbesluit van de Nederlandse regering in 1985. Deze scriptie zal vooral gaan over het Nederlandse plaatsingsbesluit, of beter gezegd, de totstandkoming daarvan, maar omdat het Nederlandse plaatsingsbesluit het directe gevolg was van het NAVO-dubbelbesluit kan het hiervan niet los worden gezien. De rol die Ruud Lubbers gespeeld heeft, zal hierbij in het bijzonder worden bestudeerd. Als minister-president (van 1982-1994), maar ook daarvoor als fractievoorzitter van het CDA heeft Lubbers een belangrijke rol gespeeld bij het verloop van de politieke besluitvorming in Nederland en de gesprekken over het dubbelbesluit met de NAVO-partners. Uit dit onderzoek zal blijken hoe Lubbers het in Nederland zeer gevoelige onderwerp van het plaatsten van kernwapens heeft aangepakt en hoe hij op internationaal niveau gebruik heeft weten te maken van de binnenlands politieke verhoudingen.3 In deze scriptie zal onderzocht worden hoe het Lubbers in 1985 uiteindelijk gelukt is om het NAVO-dubbelbesluit uit 1979 om te zetten in een Nederlands plaatsingsbesluit. Na jaren van fel debat in én buiten de Tweede Kamer, waarbij een definitief plaatsingsbesluit

1 T.H. White, The Once and Future King II: The witch in the wood (New York, 1939). 2 Remco van Diepen, Hollanditis. Nederland en het kernwapendebat 1977-1987 (Amsterdam, 2004), 327-328. 3 Ibidem, 139. 9 steeds maar vooruit werd geschoven, slaagde het kabinet-Lubbers I erin om het besluit – ondanks protesten – door de Tweede Kamer te krijgen. Wanneer Lubbers I in 1982 aantreedt, is het tijdens de drie kabinetten-Van Agt (respectievelijk CDA-VVD, CDA-PvdA-D66 en CDA-

D66), niet gelukt om het dubbelbesluit van de NAVO te implementeren en er Nederlands beleid van te maken. Het is daarom interessant om te bekijken hoe het kabinet Lubbers I (wederom

CDA-VVD) er wel in slaagt.

Het NAVO-dubbelbesluit

Het NAVO-dubbelbesluit werd genomen op een moment dat de détente onder druk stond. De détente begon eind jaren zestig en volgde op een gespannen periode in de Koude Oorlog. De Cubacrisis (1962), de Praagse Lente (1968) en de Vietnamoorlog (1955-1975) hadden de spanningen tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie doen oplopen en ertoe geleid dat de twee supermachten begin jaren ’70 probeerden een stabieler internationaal systeem te creëren.

De Strategic Arms Limitation Talks (SALT I en II) werden gehouden over wapenbeheersing van de VS en de Sovjets en de spanning leek te verminderen. Met de inval van de Russen in Afghanistan in december 1979 én de opbouw van kernwapens en middellangeafstandsraketten door de Sovjet-Unie eindigde deze periode van ontspanning.

Voor Nederland en andere West-Europese NAVO-landen leidde het einde van de détente én tegelijkertijd de opbouw door de Sovjet-Unie van een arsenaal aan SS-20 raketten met kernkoppen in het oosten, tot een hernieuwd gevoel van dreiging. Doordat na de Tweede Wereldoorlog het Nederlandse veiligheidsbeleid was gebaseerd op het lidmaatschap van het

NAVO-bondgenootschap en de bescherming door de Verenigde Staten, was de verbondenheid tussen Amerika en (West-) Europa voor Nederland van het grootste belang. De NAVO stelde op 12 december 1979 vast dat de scheve verhoudingen op het Europese continent tussen het Westen en de Sovjet-Unie wat betreft de kernwapensystemen moesten worden hersteld.4 De ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie van de NAVO-landen kwamen die dag bijeen in

Brussel en namen het NAVO-dubbelbesluit. Het NAVO-dubbelbesluit bestond uit twee onderdelen. In de eerste plaats zou de NAVO moeten overgaan tot het moderniseren van de Europese kernwapentechnologie als reactie op de opbouw van het Sovjetarsenaal in Europa van SS-20 raketten. Dit moderniseringsplan behelsde het plaatsen van 464 Tomahawk kruisvluchtwapens en 108 Pershing II raketten in vijf NAVO-landen. Nederland zou volgens

4 Special Meeting of Foreign and Defence Ministers (The "Double-Track" Decision on Theatre Nuclear Forces), 12 december 1979, beschikbaar op: https://www.nato.int/cps/en/natolive/official_texts_27040.htm 10 het plan 48 kruisvluchtwapens op luchtmachtbasis Woensdrecht stationeren. Op deze manier zou in de ogen van de NAVO het principe van ‘Mutual Assured Destruction’(MAD) weer worden hersteld – de militair-strategische doctrine waarbij het idee is dat een aanval van de ene partij met een allesvernietigende aanval van de andere zal worden beantwoord. In de tweede plaats zouden er tegelijkertijd met de Sovjet-Unie onderhandelingen moeten worden gestart over ontwapening met als doel alle middellangeafstandsraketten met kernkoppen geheel uit Europa te verwijderen.5

Het kernwapendebat en Hollanditis

Het kernwapendebat dat vervolgens in Nederland ontstond over de plaatsing van kruisraketten werd op verschillende niveaus in alle hevigheid gevoerd. Het was niet slechts een politiek debat, maar minstens zozeer een maatschappelijke aangelegenheid die met veel emoties gepaard ging. Voor- en tegenstanders bestreden elkaar te vuur en te zwaard; niet alleen in de Tweede Kamer, maar ook in de verschillende media. Op televisie werd over het onderwerp gediscussieerd en in kranten verschenen analyses en opiniestukken over de voor- en nadelen van het moderniseren van de West-Europese kernwapensystemen, en dan met name die in Nederland aanwezige waren. Hoewel de debatten fel waren, was het doel van voor- en tegenstanders over het algemeen hetzelfde: het voorkomen van een kernoorlog. Men verschilde echter van mening over de juiste wijze om dit te bereiken. Voorstanders werd oorlogszuchtigheid verweten en tegenstanders in het gunstigste geval naïviteit, maar ook heulen met de communistische vijand. Tegenstanders van de kernbewapening verenigden zich in het Komitee Kruisraketten Nee (KKN), waarin onder meer het Interkerkelijke Vredesberaad

(IKV), Pax Christi, de FNV, maar ook de Vereniging Van Dienstplichtige Militairen (VVDM) zitting hadden, naast politieke partijen als de PvdA, D66 en drie kleine linkse partijen: CPN,

PSP en CPR (die in 1990 GroenLinks zouden vormen). De heftige tegenstand in de maatschappij én in de politiek leidde ook tot heftige kritiek van wetenschappelijke aard. Het verzet tegen de kruisvluchtwapens en het NAVO- dubbelbesluit werd door de Amerikaans-Brits-Israëlische historicus Walter Laqueur wel gezien als exemplarisch voor het Nederlandse neutraliteitsdenken en bovendien als een

‘besmettelijk’ gevaar voor andere West-Europese NAVO-bondgenoten. In augustus 1981 verscheen in het Amerikaanse tijdschrift Commentary een scherpe analyse door Laqueur van

5 Alfred van Staden, ‘Het gelijk van de NAVO. Achtergronden van het ‘dubbelbesluit’, Te beginnen met Nederland. Opstellen over oorlog en vrede. (Amsterdam, 1983), 232-251. 11 de weerstand in Europa tegen de consequenties van het NAVO-dubbelbesluit. De titel luidde ‘Hollanditis: A new stage in European Neutralism’.6 Dit verscherpte het debat over de aard en oorsprong van het protest tegen het NAVO-dubbelbesluit in Nederland. De Amerikaanse politicoloog Richard Eichenberg sprak bijvoorbeeld al snel van ‘de mythe van de Hollanditis’ en bestreed daarmee de analyse van Laqueur.7 Dit ‘debat binnen het debat’ zal geen hoofdrol spelen in deze scriptie, maar ik zal het wel kort behandelen omdat het inzicht verschaft in de oorzaken van het kernwapendebat en de motieven van de deelnemers.

Het plaatsingsbesluit

Uiteindelijk werd er, ondanks hevig debat en protest, in 1985 ten slotte toch een definitief plaatsingsbesluit genomen. Wat tijdens de drie kabinetten Van Agt niet lukte, daar slaagde Lubbers wel in tegen het eind van zijn eerste kabinetsperiode. In de regeringsverklaring van Lubbers 1 werd op 22 november 1982 in de Tweede Kamer duidelijk gezegd wat het Nederlandse standpunt betreffende het kernwapenvraagstuk zou zijn. Behalve dat de kern was dat de regering wilde streven naar een kleinere rol van het kernwapen, stond er duidelijk dat de regering dat wilde bereiken door de Sovjet-Unie aan de onderhandelingstafel te krijgen. In de regeringsverklaring staat:

De kans daarop [het ontmantelen van kernwapens op middellangeafstandsraketten

door de SU] zal het grootst zijn als bij de Sovjet-Unie het besef ontstaat dat zonder concessies harerzijds nieuwe kernwapens voor de middellange afstand zullen worden geplaatst. Als het bondgenootschap of individuele bondgenoten de indruk wekken te aarzelen in hun bereidheid mee te doen aan de modernisering, zal de Sovjet-Unie niet of veel minder geneigd zijn serieus te onderhandelen.8

Dat het nemen van het definitieve plaatsingsbesluit nog niet het einde zou betekenen van het kernwapendebat zal in deze scriptie duidelijk worden. De nadruk zal echter gelegd worden op het handelen van (het kabinet-) Lubbers. Hoe Lubbers zich in binnen- en buitenland met betrekking tot het NAVO-dubbelbesluit heeft gemanifesteerd en hoe dit de Nederlandse besluitvorming heeft beïnvloed is een belangrijk punt van onderzoek. Als minister-president

6 Walter Laqueur, ‘Hollanditis. A new stage in European Neutralism’, Commentary 72 (1981), 19-26. 7 Richard Eichenberg, ‘The Myth of Hollanditis’, International Security, 2 (1983), 143-159. 8 Handelingen Tweede Kamer der Staten Generaal, 1982/1983, 631-648 12 moest Lubbers op internationaal niveau de Nederlandse positie verdedigen, terwijl hij zich tegelijkertijd in de Tweede Kamer voor het kabinetsbeleid moest verantwoorden. Daarnaast speelde hij ook nog een belangrijke bij het tot stand komen van consensus binnen de eigen

CDA-gelederen.

De minister-president

In Nederland is de minister-president de primus inter pares, de eerste onder zijn gelijken. Het buitenlands beleid valt in eerste instantie onder de verantwoordelijkheid van de minister van Buitenlandse Zaken en in het geval van het plaatsen van raketten heeft ook de minister van Defensie met het beleid te maken. Toch was het Lubbers die het meest bepalend is geweest en de leiding nam over de Nederlandse besluitvorming. Dat heeft niet uitsluitend te maken met Lubbers’ persoonlijke interesse of karaktereigenschappen. De rol van de minister-president veranderde langzamerhand vanaf de jaren ’70. De minister-president is de voorzitter van de ministerraad en coördineert het regeringsbeleid. Hij heeft formeel geen extra bevoegdheid of een zwaarder wegende stem. Dat de minister-president sinds 1945 ook officieel zo wordt genoemd en de positie van minister-president als voorzitter van de ministerraad pas sinds 1983 in de Grondwet staat beschreven, zegt iets over de langzaam veranderende rol van de premier.9 Lubbers zette deze verandering door en maakte van de functie van minister- president nog meer de leider en het gezicht van het kabinet. In de kwestie met de kruisraketten was het ook Lubbers die de leiding nam. Uiteraard speelde ook minister van Buitenlandse Zaken een niet onbelangrijke rol evenals de minister van Defensie, . Soms zou Lubbers iets naar de achtergrond treden om van een afstandje te bezien met welk plan deze twee ministers zouden komen, maar hij zou altijd de regie behouden. Deze veranderende rol van de minister-president en de manier waarop Lubbers deze rol vervulde, maakt dat het bestuderen van het handelen van Lubbers het meest interessant is om een volledig beeld te krijgen van de positie van Nederland in het debat over de kruisraketten.

9 Volgens de website Parlement & Politiek, lemma minister-president, zie: www.parlement.com/id/vh8lnhrogvvn/minister_president 13

Historiografie, bronnen en methode

Bij het onderzoek naar dit handelen van Lubbers en zijn kabinet, zal ik, zoals gezegd, uiteraard kijken naar de gebeurtenissen die tijdens deze regeerperiode op nationaal en internationaal niveau van invloed zijn geweest op het tot stand komen van het plaatsingsbesluit. Allereerst zal er echter een overzicht nodig zijn van de internationaal- politieke context die geleid heeft tot het NAVO-dubbelbesluit. Ik zal hiervoor verschillende publicaties gebruiken, zoals algemenere werken over de Koude Oorlog als The crisis of détente in Europe, from Helsinki to Gorbachev, 1975-198510, maar ook specifiekere boeken en artikelen waaronder Symbols of war. Pershing II and cruise missiles in Europe van de Britse historicus Andrew White.11 Veel informatie heb ik kunnen ontlenen aan het veelomvattende werk van Remco van Diepen, Hollanditis. Nederland en het kernwapendebat 1977-1987 uit 2004, waarin het kernwapendebat uitvoerig wordt beschreven. Ook de publicatie van D.J. Bloem e.a., Nederland en de kernwapens. Een studie over het Nederlands nucleair beleid 1972-1985, uit 1987 biedt belangrijke inzichten. Voor het debat over de Hollanditis heb ik uiteraard het artikel van Laqueur gebruikt (‘Hollanditis: A new stage in European Neutralism’)12, maar ook het artikel van Richard Eichenberg, ‘The Myth of Hollanditis’13, en het artikel ‘A mass psychosis, The 14 and NATO’S dual-track decision (1978-1979)’, van Ruud van Dijk uit 2012. Daarnaast heb ik ook gebruik gemaakt van algemenere werken over de Nederlandse buitenlandse politiek. J.C. Boogmans’ Van spel en spelers15, ‘The foreign policy of the Netherlands’ van J.H. Leurdijk16, en van Peace, Profits and Principles, een indrukwekkende studie over het Nederlandse buitenlandse beleid. Naast deze literatuur zal ik gebruik maken van primaire bronnen. Het archief van de Tweede Kamer zal een goed inzicht geven van de parlementaire gebeurtenissen omtrent het besluitvormingsproces. Daarnaast zullen krantenartikelen en andere publicaties een beeld geven van het kernwapendebat en de politieke ontwikkelingen. Enerzijds zijn er bronnen die een meer primaire weergave van de gebeurtenissen geven, zoals verslagen van Kamerdebatten, maar ook Nederlandse en Amerikaanse overheidsstukken. Anderzijds staan

10 Leopoldo Nuti (ed.), The crisis of détente in Europe, from Helsinki to Gorbachev, 1975-1985. (Londen, 2009). 11 Andrew White, Symbols of war. Pershing II and cruise missiles in Europe. (Londen, 1983). 12 Laqueur, ‘Hollanditis. A new stage in European Neutralism’. 13 Eichenberg, ‘The Myth of Hollanditis’. 14 Ruud van Dijk, ‘“A mass psychosis”. The Netherlands and NATO’s dual-track decision (1978-1979)’, History 3 (2012), 381-405. 15 J.C. Boogman, Van spel en spelers. Verspreide opstellen (Den Haag, 1982) 16 J.H. Leurdijk (ed.), The foreign policy of the Netherlands (Alphen aan de Rijn, 1978). 14 daar bronnen tegenover zoals kranteninterviews met, of publicaties van, hoofdrolspelers, of personen die zich in hun nabijheid hebben bevonden, die eerder subjectief van aard zijn, maar daarom niet minder interessant. Daarnaast zal ik gebruik maken van de two-level games-theorie van de Amerikaanse politicoloog Robert Putnam.17 Vooral in zijn artikel ‘Diplomacy and domestic policy, the logic of two-level games’ uit 1988 ontwikkelt Putnam zijn theorie die gaat over de wederzijdse beïnvloeding van binnen- en buitenlands beleid. Tijdens internationaal diplomatieke onderhandelingen moet de hoofdonderhandelaar op twee borden schaken die elkaar beïnvloeden. In dit geval is Ruud Lubbers als de facto regeringsleider de hoofdonderhandelaar die met druk uit binnen- en buitenland te maken kreeg. Met de theorie van Putnam in het achterhoofd is het interessant om te zien hoe Lubbers van zijn positie gebruik weet te maken. Lubbers kreeg voor zijn optreden zowel lof als kritiek. Door het gebruik van de two-level games-theorie van Putnam zal ik het bestaande debat over de rol van Lubbers aanvullen en zo nodig bekritiseren of nuanceren, gestaafd met behulp van primaire bronnen. Het is hierbij overigens mijn streven om de theorie te gebruiken om structuur te bieden en duidelijkheid te verschaffen, niet om de validiteit van deze specifieke theorie zélf aan te tonen. De indeling en structuur van deze scriptie zijn ten dele gebaseerd op het onderscheid tussen input, throughput en output in het besluitvormingsproces, een erkend analysemodel in de sociale wetenschappen, zoals onder andere beschreven in de ‘Legitimiteitsmonitor Democratisch Bestuur’ van het ministerie van Binnenlandse Zaken.18 In het eerste hoofdstuk zal ik vooral de input bespreken, de omstandigheden die voorafgingen aan het Nederlandse plaatsingsbesluit. Om de vraag hoe het Lubbers in 1985 uiteindelijk gelukt is om het NAVO-dubbelbesluit uit 1979 om te zetten in een Nederlands plaatsingsbesluit te kunnen beantwoorden, zal ik in dit hoofdstuk analyseren wat er tijdens de kabinetten Van Agt, dus vóór Lubbers I is gebeurd wat betreft het debat en de besluitvorming omtrent het dubbelbesluit. Hierbij zal ik ook een overzicht geven van de internationale politieke situatie. Het decennium in de Koude Oorlog voor het dubbelbesluit wordt wel de détente (1969-1979) genoemd, een periode van relatieve ontspanning die eindigde met de inval van de Sovjet-Unie in Afghanistan in december 1979. Belangrijk om het NAVO-

17 Robert Putnam, ‘Diplomacy and domestic policy, the logic of two-level games’, International Organization 42 (1988), 427-460. 18 Frank Hendriks, Julien van Ostaijen e.a., ‘Legitimiteitsmonitor Democratisch Bestuur, naar een metamonitor van democratisch bestuur in Nederland’ (Den Haag 2011). 15 dubbelbesluit te begrijpen, is de militair-strategische ontwikkeling op het Europese continent met betrekking tot de opbouw van de kernwapenarsenalen. Om een goed beeld te krijgen van de politieke situatie waar Lubbers in terechtkwam zijn niet alleen de internationale verhoudingen van belang. Juist de Nederlandse politieke verhoudingen en het maatschappelijk debat over de kruisraketten zijn zeer bepalend geweest voor het verloop van de besluitvorming. In het tweede hoofdstuk zal de throughput behandeld worden; met andere woorden, hoe het politieke proces rondom het plaatsingsbesluit is verlopen. Het tweede hoofdstuk zal gaan over hoe het kabinet-Lubbers tot stand kwam en wat Lubbers bij zijn aantreden aantrof en hoe hij het besluitvormingsproces heeft aangepakt. Tijdens de kabinetten-Van Agt II en III met de PvdA en D66 was Lubbers fractievoorzitter van het CDA en hij heeft in die functie uiteraard een rol gespeeld bij het beleid van de fractie over het NAVO-dubbelbesluit. Na de verkiezingen van 1982 verandert die situatie voor Lubbers zelf en voor de samenstelling van de regering: Lubbers wordt minister-president van een kabinet met CDA en VVD. Hoe Lubbers zich manifesteert in deze veranderde politieke situatie in Nederland en de internationale politieke situatie zal in dit hoofdstuk uitgebreid aan bod komen. Ik zal hier onderzoeken hoe Lubbers omgaat met de binnen- en buitenlandse politieke situatie terwijl ook het maatschappelijk debat op zijn hoogtepunt komt met de massademonstratie van 1983 in Den Haag. Het derde en laatste hoofdstuk behandelt de periode vanaf het plaatsingsbesluit en de zogenaamde output. Het zal gaan over wat Lubbers met het plaatsingsbesluit heeft bereikt en wat de gevolgen voor Nederland en het NAVO-dubbelbesluit zijn. Het hoofdstuk zal beginnen waar het tweede is geëindigd: bij het definitieve plaatsingsbesluit van Lubbers I van 1 november 1985. In dit hoofdstuk zal de nadruk liggen op de directe totstandkoming van het plaatsingsbesluit en het uiteindelijke resultaat ervan. Hoe doeltreffend was het besluit? Werd ermee bereikt wat men had beoogd en wat valt er aan de hand hiervan te zeggen over het succes van het NAVO-dubbelbesluit? In hoeverre werd de uitvoering van het plaatsingsbesluit van Lubbers beïnvloed door de veranderende nationale en internationale situatie?

Betreffende Kruisraketten

In deze scriptie worden de begrippen kruisraket en kruisvluchtwapen door elkaar gebruikt. Het gaat echter steeds om hetzelfde wapen. Eigenlijk is de kruisraket of cruise missile geen raket en daarom is de naam kruisvluchtwapen correcter. In sommige artikelen, vaak die

16 geschreven door mensen met meer kennis van militaire aangelegenheden, wordt het woord kruisvluchtwapen gebruikt, terwijl de kruisraket een veel gangbaarder woord is en minstens zo vaak in de literatuur en bronnen terugkomt. Bovendien is de term kruisraket in de volksmond verreweg het meest gebruikt. Een raket heeft de eigenschap dat er sprake is van raketaandrijving en dat is nu eenmaal niet het geval bij de kruisraket; het is in feite een bestuurbare vliegende bom. Het betreft trouwens in het geval van het NAVO-dubbelbesluit de Amerikaanse Tomahawk en dan de GLCM (Ground Launched Cruise Missile). De Pershing II, die niet in Nederland zou worden geplaatst maar wel onderdeel van het dubbelbesluit was, is overigens wel een ballistische raket.

17

1. De totstandkoming van het NAVO-dubbelbesluit

Each one hopes that if he feeds the crocodile enough, the crocodile will eat him last. All of them hope that the storm will pass before their turn comes to be devoured. But I fear, I fear greatly, the storm will not pass. It will rage and it will roar, ever more loudly, ever more widely. It will spread to the South; it will spread to the North.19

- Winston Churchill, minister van Marine, 20 januari 1940

Met het NAVO-dubbelbesluit van december 1979 en het debat over het dubbelbesluit dat vervolgens in Nederland ontstond, kwamen twee interessante onderwerpen samen. Enerzijds was het dubbelbesluit het gevolg van grote internationale vraagstukken over oorlog en vrede. Het was een belangrijk politiek-strategisch besluit van het grootste militaire bondgenootschap ooit en het kwam op een moment dat de relatieve ontspanning tussen Oost en West (détente) dreigde af te nemen. Dat de Koude Oorlog negen jaar later met het uiteenvallen van de

Sovjet-Unie zou eindigen, kon toen niemand nog bevroeden. Het NAVO-dubbelbesluit is interessant omdat het, zoals de naam al doet vermoeden, een tweeledig besluit was, dat aan de ene kant bewapening betrof, maar aan de andere kant juist onderhandelingen over ontwapening en dus verdere ontspanning tot doel had.1 Anderzijds is het dubbelbesluit, behalve dat het interessant is als omvangrijk internationaal vraagstuk, een boeiend onderwerp voor iedereen die interesse heeft in de positie van Nederland in de wereld. Wat is de rol van een kleiner land op het toneel van de grootmachten? Hoe verhoudt Nederland zich tot het NAVO-bondgenootschap waarvan het deel uitmaakt? Bovendien, en dit is waar ik me in deze scriptie voornamelijk op zal richten, gaat het over de politieke verhoudingen en de besluitvorming in Nederland over een belangrijk internationaal vraagstuk. Een vraagstuk dat niet slechts in de politiek zou worden besproken, maar dat het hele land zou bezighouden. Het debat werd van de Tweede Kamer tot in vele huiskamers gevoerd. Dat zoveel mensen een opinie vormden over de komst van kruisraketten (mensen die nog nooit eerder hadden nagedacht over strategische kwesties)20 is interessant en

19 Lou de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Deel II, Neutraal (Den Haag, 1969), 143. 20 Alfred van Staden, ‘Het gelijk van de NAVO. Achtergronden van het “dubbelbesluit”’, in: G.A. van Oorschot e.a. (ed.), Te beginnen bij Nederland. Opstellen over oorlog en vrede (Amsterdam, 1983), 232-251. 18 opmerkelijk maar zeker niet onverklaarbaar. De ongeëvenaarde vernietigingskracht van het atoomwapen en de daadwerkelijke existentiële bedreiging voor alles wat ons lief is, baarde terecht zeer velen zorgen: voor- én tegenstanders van het plaatsingsbesluit. In deze scriptie zal duidelijk worden dat het voor de Nederlandse regering geen eenvoudig besluit was, én zal worden onderzocht hoe het minister-president Ruud Lubbers in 1985 toch lukte een plaatsingsbesluit te nemen. Om het besluitvormingsproces te kunnen begrijpen, is het allereerst van belang om goed de internationale én nationale situatie te behandelen die van invloed zijn geweest op de totstandkoming en uitvoering van het dubbelbesluit.

1.1 Het nucleaire tijdperk en de Koude Oorlog

Het einde van de Tweede Wereldoorlog luidde de Koude Oorlog in. De geallieerden die samen nazi-Duitsland en Japan hadden verslagen, stonden nu tegenover elkaar. Het tijdelijke bondgenootschap verviel en de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie zouden elkaar de komende halve eeuw beconcurreren op ieder mogelijk gebied: invloedsfeer, economie, wetenschap, technologie, ruimtevaart en sport én uiteraard op militair gebied. Tegelijkertijd met het eind van de Tweede Wereldoorlog begon het nucleaire tijdperk. Tijdens de Tweede Wereldoorlog hadden zowel de belangrijkste geallieerden – de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en de Sovjet-Unie – als de as-mogendheden Duitsland en Japan nucleaire onderzoeksprogramma’s opgezet. De angst van de geallieerden was vooral dat

Duitsland als eerste een atoombom zou ontwikkelen, maar alleen het door de VS geleide – en door Canada en Groot-Brittannië ondersteunde – Manhattan Project wist tijdens de oorlog daadwerkelijk nucleaire wapens te ontwikkelen. Twee werden er ingezet: Little Boy werd op 6 augustus 1945 boven Hiroshima losgelaten en Fat Man viel op 9 augustus op Nagasaki. 250.000 mensen kwamen bij deze aanvallen om het leven.21 Vier jaar later zou ook de Sovjet-Unie een kernwapen testen. De vernietigende kracht van het atoomwapen – en tegelijkertijd de ontwikkeling van de ballistische raket – zorgden voor een fundamentele verandering op militair gebied. Niet langer was een grote luchtmacht

21 ‘Memorial for Hirosjima’, Nature 3 (1995). Geraadpleegd op: nature.com.proxy.uba.uva.nl:2048/nature/journal/v376/n6539/pdf/376371a0.pdf 19 en een grote militaire aanval nodig om de vijand een vernietigende klap toe te brengen.22 Bovendien maakten de nucleaire wapens en de manier waarop ze konden worden gelanceerd het fysiek afschermen van een aanval bijna onmogelijk.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog deed de Britse krijgsmacht zijn best om de Duitse V1 raketten die op Londen werden afgevuurd, neer te halen. Op een van de meest succesvolle dagen, op 28 augustus 1944, werden 97 van de 101 raketten vernietigd.23

Was het neerhalen van bijna 97 procent van de op Londen afgestuurde raketten met conventionele explosieven in ’44 nog een succes, als de raketten een kernlading hadden gehad was Londen vernietigd.24 Door de kracht van het kernwapen was vanaf nu bovendien de burgerbevolking meer dan ooit het doel van een aanval, opzettelijk of niet. Natuurlijk zijn burgerbevolkingen vaker het slachtoffer geworden van oorlogsvoering. Door de komst van nucleaire wapens, echter, werd het voor het eerst mogelijk een land te vernietigen voordat het leger verslagen of vernietigd was.25 Daarnaast was een grote verandering dat, omdat nu door een aanval met slechts enkele wapensystemen zeer veel schade aangericht kon worden, een nucleaire aanval ook veel sneller zou verlopen dan een conventionele oorlog. Legers hoefden voortaan niet meer eerst geheel gemobiliseerd en getraind te worden en de oorlogsindustrie hoefde niet eerst helemaal op gang te komen voordat twee naties in oorlog met elkaar konden raken en een eindbeslissing forceerden. Bovendien zouden politici geen mogelijkheid meer hebben om op hun beslissing terug te komen. De tijd tussen het uitbreken van een oorlog en de beslissende veldslag was door de komst van deze nieuwe wapens immens afgenomen. Al deze veranderingen door de nucleaire wapens hebben ertoe geleid dat deterrence of afschrikking – dat altijd wel een grote rol heeft gespeeld – nu meer dan ooit een allesoverheersend karakter binnen de strategie heeft gekregen. Militaire afschrikking betekent het overtuigen van iedere potentiële tegenstander dat het in zijn eigen belang is om niet aan te vallen.26

22 F Holroyd (ed.), A condition to punish, Thinking about nuclear weapons. Analyses and prescriptions, War and deterrence (Canterbury, 1985), 41. 23 Ibidem, 42. 24 Ibidem. 25 Ibidem, 43. 26 Ibidem. 20

1.2 Koude Oorlog en het einde van de Détente

Na de Tweede Wereldoorlog zag de VS de Sovjet-Unie als (voornaamste) dreiging. Na twee wereldoorlogen en de militaire bezetting van Duitsland en Japan was de VS in een unieke positie gekomen. In de geschiedschrijving bestaat een debat over de vraag of de Sovjet-Unie, die economisch en militair veel meer verzwakt uit de strijd was gekomen dan de Verenigde

Staten, in de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog wel zo een bedreiging was als in de VS werd gevreesd.27 Een mogelijk antwoord hierop – gebaseerd op de theorie van de internationale betrekkingen – is simpelweg dat het conflict dat tot de Koude Oorlog heeft geleid, het gevolg was van wederzijdse misvattingen.28 Aan de andere kant is er ook een stroming die beweert dat de gevaren van de Sovjet-Unie door Amerikaanse beleidsmakers bewust zijn overdreven om de positie van de VS te beschermen en West-Europa te behoeden voor het communisme.29 Het versterken van West-Europa, door Marshallhulp en later door de

NAVO, werd juist door de Sovjet-Unie weer gezien als bedreiging van de eigen invloedsfeer in Oost-Europa, terwijl de reactie van de Russen in het Westen werd opgevat als een bevestiging van de eerder beschreven dreiging. De historicus John Lewis Gaddis betoogt overigens juist het tegendeel:

Because we know that the Cold War followed World War II, it is easy to assume that the leaders of the victorious coalition knew this too and were preparing for the struggle that lay before them. This was not the case. Indeed, it is doubtful that any of those leaders, prior to 1945, anticipated a “cold war” as we have come to understand that term – with the sole exception of Josef Stalin.30

Stalin had dus volgens Gaddis wel degelijk een grand-strategy voor na de oorlog, terwijl de Britten en Amerikanen die nog moesten ontwikkelen.31

Met de Truman-doctrine in 1947 ontwikkelde de VS buitenlandsbeleid dat tot doel had de vermeende expansie van de invloedsfeer van de Sovjet-Unie en het communisme in te

27 M. Cox, ‘From the Truman Doctrine to the Second Superpower Detente: The Rise and Fall of the Cold War’, Journal of Peace Research 27 (1990), 25-41. 28 Ibidem, 27-28. 29 Ibidem, 29. 30 J.L. Gaddis, ‘Grand strategies in the Cold War’, in: M.P. Leffler en O. A. Westad (ed.), The Cambridge History of the Cold War. Crises and Détente (Cambridge, 2010) 1-21, aldaar 4-5. 31 Ibidem, 7-9. 21 dammen.32 De vrees bestond bij de Amerikaanse regering dat Griekenland en Turkije net als de Oost-Europese landen onder directe invloed van de Sovjet-Unie zouden komen. Dat werd mede door Amerikaanse steun voorkomen en in 1952 werden Griekenland en Turkije lid van de in 1949 opgerichte NAVO. West-Europese landen (VK, Frankrijk, Nederland, België en Luxemburg) waren al bezig een gezamenlijke militaire strategie te ontwikkelen tegen de dreiging van het communisme en de Sovjet-Unie. Met de oprichting van de Noord- Atlantische Verdragsorganisatie in 1949 sloten de Verenigde Staten, Canada, Italië, , Noorwegen, Denemarken en IJsland zich hier bij aan. Op 9 mei 1955 volgde West-Duitsland. Vijf dagen later richtten de Sovjet-Unie en zeven Oost-Europese landen het Warschaupact op.33 Het zou teveel woorden vergen hier een beschrijving van de gehele Koude Oorlog te geven die recht doet aan de vele gebeurtenissen en ontwikkelingen in de wereld van die tijd. Het is hier slechts mijn bedoeling een beeld te schetsen van de aanloop die uiteindelijk zou tot de situatie waar Nederland begin jaren ’80 in terecht kwam. Belangrijk om te weten, is dat de Koude Oorlog ondanks de wapenopbouw aan beide kanten – en de spanningen en crises die dat voortbracht – in Europa een koude oorlog bleef. In Europa welteverstaan; in andere delen van de wereld leidde de Koude Oorlog wel degelijk tot gewapende conflicten of had er op zijn minst grote invloed op, zoals de oorlogen in Korea (1950-1953) en Vietnam (1955-1975) of de Arabisch-Israëlische oorlogen.34

De spanningen tussen de Sovjet-Unie en de VS leidden wel degelijk tot crises die een daadwerkelijke confrontatie dichterbij leken te brengen. Zeker na de Cubacrisis (1962), toen de Sovjet-Unie op Cuba ballistische raketten met kernkoppen wilde plaatsen en de VS dat niet toestond, ontstond bij beide supermachten langzaamaan het idee dat het risico op het uit de hand lopen van een toekomstige crisis te groot was. Als gevolg daarvan begonnen in november 1969 de Strategic Arms Limitation Talks (SALT), gesprekken tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie met als de doel de strategisch-nucleaire wapenwedloop te beperken.35 Er volgde een periode van relatieve ontspanning, de détente genaamd, met als doel nucleaire ongelukken te vermijden. Door een betere dialoog met de Sovjet-Unie en wapenbeheersingsgesprekken wilde de VS ervoor zorgen dat crises zoals de Cubacrisis in het

32 D. McCullough, Truman (New York, 1992), 545. 33 F. Rubin, ‘The Theory and Concept of National Security in the Warsaw Pact Countries’, International Affairs 58 (1982), 648-657, aldaar 649-650. 34 O.A. Westad (ed.), The global Cold War: third world interventions and the making of our times (Cambridge 2007). 35 David Reynolds (ed.), The Origins of the Cold War in Europe: International Perspectives (New York, 1994). 22 vervolg minder zouden voorkomen en beter op te lossen zouden zijn. Er werd in 1975 zelfs een gezamenlijke ruimtemissie uitgevoerd: het Apollo–Soyuz Test Project. Toch bleef er wantrouwen bestaan tussen de twee supermachten. De opbouw van intercontinentale ballistische raketten ging door en de geheime diensten bleven overuren draaien. De dreiging van een nucleaire oorlog bleef. Toen de Sovjet-Unie in 1979 Afghanistan binnenviel was de periode van détente overduidelijk voorbij.36 Deze ontwikkelingen, de politieke – het ontstaan van de Koude Oorlog – en technologische – de ontwikkeling van nucleaire wapens en de raketten die de kernbommen kunnen afleveren – zorgden samen voor een wapenwedloop tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie die resulteerde in kernwapenarsenalen met een ongeëvenaarde vernietigingskracht.

1.3 Nederland in de wereld

Nu het internationale voorspel tot het NAVO-dubbelbesluit is besproken is het tijd om iets te zeggen over de positie van Nederland in het buitenland. De manier waarop er door de Nederlandse politiek, maar ook door maatschappelijke organisaties en individuele burgers, wordt gekeken naar de rol van Nederland in de wereld is vaak niet alleen gebaseerd op de actuele situatie, maar vindt zijn oorsprong ook in een breder verband. Het is daarom interessant te kijken naar de geschiedenis van Nederland binnen het internationale systeem. Toch moet men ook voorzichtig zijn te vervallen in teleologisch-determinisme – het heden is dan wel een gevolg van alles wat er in het verleden is gebeurd, maar niet alle gebeurtenissen in het verleden hadden het heden tot doel. J. C. Boogman zegt het mooier:

De oorsprong van de natie placht men te concipiëren in een onmetelijk ver verleden en na zo’n ietwat mysterieuze geboorte liet men een uniek en tegelijk volmaakt natuurlijk ontwikkelingsproces op gang komen, dat in het heden zijn logisch en als het ware gepredestineerd (voorlopig) eindpunt bereikt.37

Zonder in deze valkuil te trappen zal ik hier proberen de positie van Nederland en het denken over de rol van Nederland in de wereld in het algemeen en – in het geval van dit onderzoek –

36 Ibidem. 37 J.C. Boogman, Van spel en spelers. verspreide opstellen (Den Haag, 1982), 6-7. 23 de positie van Nederland binnen de NAVO en de rol die kernwapens daarbij spelen in het bijzonder, te duiden. De Nederlandse buitenlandse politiek bestaat uit viereneenhalve eeuw diplomatieke geschiedenis. Joris Voorhoeve beschrijft in zijn boek Peace, Profits and Principles (1979), verschillende terugkerende thema’s in het Nederlands buitenlandbeleid die de historische positie van Nederland binnen het internationale systeem belichamen.38 Voorhoeve spreekt van drie verschillende tradities: maritime-commercial, neutralist-abstentionism en internationalist-idealism. Hij zegt hierbij dat deze tradities niet moeten worden gezien als onafhankelijke tradities die elkaar hebben afgewisseld, maar als constante thema’s die een rol hebben gespeeld in de historische positie van Nederland binnen het internationale systeem.39 Zo leidden de maritieme handelsbelangen van Nederland er bijvoorbeeld toe dat in de buitenlandpolitiek veel waarde werd gehecht aan vrijhandel, verdragen, internationale orde en vrede en daarnaast een aversie tegen nationalisme kende. Als gevolg hiervan was ook na de Tweede Wereldoorlog het Nederlands beleid ten aanzien van Europa meer gericht op economische dan op politieke samenwerking en meer en meer op Atlantische dan op Europese belangen.40 Dat laatste sluit ook weer aan op de neutralistische traditie zoals Voorhoeve die beschrijft. De relatie die Nederland had met Groot-Brittannië, dat vanaf 1813 de Nederlandse onafhankelijke positie beschermde tegen de grootmachten van continentaal

Europa, werd voor een deel ingeruild voor de relatie met de Verenigde Staten (zoals de VS wel meer functies in het internationale systeem van Groot-Brittannië overnamen na de Tweede Wereldoorlog).41 Ook de idealistische traditie die hier wordt beschreven is duidelijk terug te vinden ten tijde van het debat over het NAVO-dubbelbesluit, maar was ook al ruim voor de Tweede wereldoorlog zichtbaar. Voorhoeve citeert ter illustratie hier Ben M. Telders (1903-1945, vooraanstaand jurist en naamgever van het wetenschappelijk instituut van de

VVD):

The public of the Netherlands which is interested in international affairs is seriously deprived of a proper international education and thinks that this lack can be compensated for by pacifistic objectives and moralistic observations.42

38 J.J.C. Voorhoeve, Peace, profits and principles: a study of Dutch foreign policy (Den Haag, 1979). 39 Voorhoeve, Peace, profits and principles, 42-44. 40 Ibidem, 43-44. 41 Ibidem, 48. 42 Ibidem. 24

Moralistische en pacifistische beweegredenen voortkomend uit een naïeve instelling dus, volgens deze ‘realistische’ observatie. Een observatie die ruim vijftig jaar later niet minder adequaat zou blijken.43 Aan de andere kant valt deze opstelling oorspronkelijk wel te verklaren door het belang van Nederland geen Europese grootmacht tegen zich in het harnas te willen jagen én door het belang dat Nederland hechtte aan recht, wetgeving en internationale verdragen. Nederlands staatsmanschap is verheven boven de lust naar macht, zegt J.R. Thorbecke (1798-1872) hierover.44

1.4 Einde van neutraliteit

De neutrale positie van Nederland eindigde niet vrijwillig. Lukte het Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog nog om buiten schot te blijven, in de Tweede Wereldoorlog was er geen ontkomen meer aan. In 1939, toen Groot-Brittannië en Frankrijk aan Duitsland de oorlog verklaarden na de aanval op Polen, ging Nederland mobiliseren. Op 10 mei 1940 werd Fall Gelb in werking gezet, het Duitse aanvalsplan voor Nederland, België en Luxemburg. Het Nederlandse leger bleek in het geheel niet opgewassen tegen de veel geavanceerdere Duitse oorlogsmachine. Op 15 mei, een dag na het bombardement op , tekende opperbevelhebber generaal Henri Winkelman de capitulatie.45 Nederland was verslagen en er zou een bezetting volgen die vijf jaar zou duren. In totaal zouden er ruim tweehonderdduizend Nederlandse oorlogsslachtoffers vallen, waaronder 102.000 joden die in de Holocaust werden vermoord.46 Na de bevrijding was het besef doorgedrongen dat Nederland de neutrale positie die het voor de oorlog had gehad, niet langer kon nastreven. De Nederlandse positie was voorgoed veranderd. Al in de Tweede Wereldoorlog sprak de minister van Buitenlandse Zaken van Nederland, , vanuit Londen, over de naoorlogse internationale veiligheidsstructuur die er in Europa zou moeten komen, waarbij de West-Europese landen Nederland, België en Frankrijk in samenwerking met de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Canada betrokken waren.47

43 J.L. Heldring, ‘The influence of public opinion on foreign policy’, Internationale Spectator 14 (2005), 27. 44 Ibidem. 45 J.J., Woltjer, Recent Verleden. Nederland in de twintigste eeuw (Amsterdam, 1992), 179-181. 46 E.H. Kossmann, De Lage Landen 1780-1980. Twee eeuwen Nederland en België. Deel II 1914-1980. (Amsterdam, 2007), 141-143. 47 Voorhoeve, Peace, profits and principles, 102. 25

Het beleid van neutraliteit waar de Nederlandse politiek zolang op had vertrouwd – tegen beter weten in – werd door de realiteit ingehaald. Niet alleen had het beleid gefaald, door de oorlog was ook duidelijk geworden dat de strategische positie van Nederland was veranderd. De moderne technologie en de wijze van oorlog voeren tussen 1939 en 1945 hadden laten zien dat een onafhankelijke verdediging van Nederland nog onmogelijker was dan in 1940 al was gebleken. Bovendien was de voorwaarde voor een politiek van neutraliteit een stabiel machtsevenwicht in Europa. Daar was geen sprake meer van: in de oorlog (vanzelfsprekend), maar ook vlak erna werd Duitsland nog als potentieel gevaar gezien. Al snel werd echter voor de Nederlandse regering duidelijk dat de toenemende militaire macht en politieke invloed van de Sovjet-Unie het grootste gevaar zou vormen en dat dat de reden zou zijn voor een bondgenootschap in West-Europa waar Nederland aan zou moeten deelnemen.48 Tegelijkertijd was Nederland in de eerste naoorlogse jaren, naast het veiligheidsbeleid van het Europese deel van het koninkrijk, erg in beslag genomen door de situatie in Nederlands-Indië. De regering stuurde troepen naar Indië maar deed niet mee aan de geallieerde bezettingsmacht in Duitsland, omdat het behoud van de koloniën in Azië op dat moment prioriteit had.49 Ondertussen gingen de besprekingen in Europa door tussen Nederland, België en Luxemburg – de Benelux werd al in 1944 door de drie gevluchte regeringen in Londen opgericht als douane-unie – en Frankrijk en Groot-Brittannië, om te komen tot een militaire en economische alliantie, de West-Europese Unie (WEU). Voor Nederland was het ook van belang via deze West-Europese samenwerking aan de VS te laten zien dat West-Europa een betrouwbare en belangrijke partner zou zijn. De Nederlandse regering hoopte bovendien dat de Britten en Amerikanen door de nieuwe alliantie de politionele acties in Indië zouden steunen.50

1.5 Nederland in de NAVO en kernwapens in Nederland

Op 4 april 1949 werd het Noord Atlantisch Verdrag getekend in Washington: de Noord

Atlantische verdragsorganisatie (NAVO) was een feit. Naast de vijf landen die de WEU hadden opgericht  Groot-Brittannië, Frankrijk, Nederland, België en Luxemburg  werd het verdrag ondertekend door de VS, Canada, Italië, Portugal, Noorwegen, Denemarken en IJsland. Voor

48 Voorhoeve, Peace, profits and principles, 102-103. 49 Ibidem, 104. 50 Ibidem, 105-107. 26

Nederland was de Amerikaanse betrokkenheid bij Europa de voornaamste zaak. Met economische, militaire en politieke hulp van de VS werd West-Europa gestabiliseerd. Hoewel vlak na de oorlog de toekomst van Duitsland nog de primaire reden leek voor een stabiel

West-Europa, werd al snel duidelijk dat de Sovjet-Unie het grootste gevaar was waar de NAVO zich op zou richten.51

Het is niet mijn bedoeling hier alle onderdelen van het NAVO-bondgenootschap te beschrijven. Het gaat erom dat de positie van Nederland veranderde van neutraal land tot lid van het NAVO-bondgenootschap. Dit zou van grote invloed zijn op het buitenlands beleid.

Bovendien behelsde het lidmaatschap van de NAVO ook een aantal plichten. Behalve dat

NAVO-landen hadden afgesproken minimaal 2% van het bruto nationaal product (bnp) te besteden aan defensie-uitgaven, werden er ook afspraken gemaakt over de verdediging tegen de Sovjetdreiging. Zo besloot de Nederlandse regering in 1958 (kabinet Drees) kernwapentaken op zich te nemen.52

Nederland en de VS sloten een bilaterale overeenkomst. Het kwam erop neer dat de VS militaire middelen schonk en nucleaire wapens leverde die door verschillende Nederlandse nucleaire strijdkrachten konden worden ingezet. Zo werden er in 1959 al vier afdelingen van de Koninklijke Landmacht met lanceerinrichtingen en houwitsers uitgerust. Vanaf 1962 konden deze wapensystemen kleine nucleaire projectielen afschieten.53 In 1968 en daarna weer in 1978 werden de lanceerinrichtingen vervangen door geavanceerdere systemen die ook weer voor conventionele én nucleaire wapens geschikt waren. Ook de Koninklijke Luchtmacht en de Koninklijke Marine werden respectievelijk vanaf 1959 en 1962 voorzien van afdelingen die nucleaire wapens konden lanceren. De luchtmacht kreeg lanceerinrichtingen (de Nike Ajax en de Nike Hercules) en twee squadrons jagers/bommenwerpers (totaal 36 vliegtuigen) die nucleaire bommen konden afwerpen (eerst met de Thunderstreak (F-84F), dan met de Starfighter (F-10) en vervolgens met de Fighting Falcon (F-16). De Koninklijke Marine kreeg ook nucleaire capaciteit in de vorm van dieptebommen die door de Neptunes en daarna (1984) door Orion-vliegtuigen konden worden afgeworpen.54

Al geruime tijd voor het NAVO-dubbelbesluit en het debat over het plaatsen van kruisvluchtwapens met kernkoppen in Nederland, beschikte de Nederlandse krijgsmacht dus

51 Voorhoeve, Peace, profits and principles, 107-109. 52 D.J. Bloem e.a., Nederland en de kernwapens. Een studie over het Nederlands nucleair beleid 1972-1985. (Alphen aan de Rijn, 1987), 12-16. 53 Ibidem. 54 Ibidem, 19-22. 27 over nucleaire wapens. Over het exacte aantal kernwapens op Nederlands grondgebied werd uiteraard vanwege de strategische gevoeligheid niets vermeld. Zeker bij aanvang van deze nucleaire taken was er in Nederland weinig weerstand. Toch laaide de discussie over deze taken wel eens op, bijvoorbeeld bij vervanging van de F-104 en de komst van de F-16 (1979). Ook bij de vervanging van de F-16 door de Joint Strike Fighter (F-35) roerden de tegenstanders van het uitvoeren door Nederland van de NAVO-nucleaire taak zich wederom. Uit een kritisch artikel in Vrij Nederland van 14 oktober 2013 – om slechts een voorbeeld te noemen – wordt duidelijk dat ook in de eenentwintigste eeuw het hebben van nucleaire wapens in Nederland een politiek en maatschappelijk gevoelig onderwerp is.55 De enig overgebleven kernwapentaak van Nederland betreft vandaag de dag de B-61 nucleaire vliegtuigbom die door Amerikaanse militairen in Nederland wordt beheerd en die door Nederlandse F-16’s kan worden afgeworpen. Opnieuw werpt dit in de (Nederlandse én Amerikaanse) politiek de vraag op of ook de F-35 deze kernwapentaak moet blijven vervullen. Voormalige Warschaupact-landen die nu in de NAVO zitten zijn meest voor behoud van kernwapens in Europa als veiligheidsgarantie tegen de Russen. Feit is dat het in ieder geval vele malen eenvoudiger is om de Amerikaanse kernwapens die in Nederland zijn, geschikt te maken voor de JSF dan voor andere opties voor vervanging van de F-16 zoals de Eurofighter. Ook de Nederlandse regering is in beginsel voor het behoud van de kernwapentaak.56

1.6 SS-20 raketten en het NAVO-dubbelbesluit

Nu de internationale omstandigheden van de periode na de Tweede wereldoorlog tot het eind van de jaren ’70 aan bod zijn gekomen en de rol van Nederland in het NAVO-bondgenootschap en de bijbehorende nucleaire taken zijn besproken, is het tijd om dieper in te gaan op het

NAVO-dubbelbesluit zelf. Er is al een aantal uiteenlopende factoren genoemd dat geleid heeft tot het dubbelbesluit. De détente liep op zijn eind. Hoewel Jimmy Carter (president van de Verenigde Staten van 1977-1981) voorstander was van verdere ontspanning, zou de spanning met de

55 Th. Broer en J. Alberts, ‘Het verzwegen argument voor de JSF. Onze kernbommen’, Vrij Nederland (14 oktober 2013). Geraadpleegd op: http://www.vn.nl/Archief/Justitie/Artikel-Justitie/Het-verzwegen-argument- voor-de-JSF-onze-kernbommen-1.htm 56 C.P.M. Klep, Dossier-JSF. Joint Strike Fighter. Het megaproject de politiek, de aankoop.(Amsterdam, 2014), 153-154. 28

Sovjet-Unie juist weer verder oplopen. De inval in Afghanistan door de Sovjet-Unie was daarvan het definitieve bewijs, maar zeker niet het begin van het einde van de détente. Een tweede SALT-akkoord werd wel gesloten, maar kwam niet meer door het Amerikaanse

Congres. Bovendien gingen de SALT-akkoorden I en II over strategische ballistische raketten en niet over de minder ver dragende middellangeafstandsraketten. De Sovjet-Unie bouwde niet alleen verder aan het kernwapenarsenaal maar plaatste ook SS-20 raketten (SS-20 is de

NAVO-term, RSD-10 is de Russische benaming) in Europa die volgens de VS en de NAVO het broze evenwicht in Europa beëindigden omdat ze een strategische rol konden spelen en zo de Sovjets op dat vlak een militair overwicht dreigden te krijgen.57

Ondertussen was men in de VS bezig met het ontwikkelen van de zogenaamde neutronenbom, een nieuwe generatie nucleair wapen bedacht door de Amerikaanse natuurkundige Samuel T. Cohen. Bij de neutronenbom, een waterstofbom, is de explosiekracht relatief geringer, terwijl er meer neutronenstraling vrij komt die voor mensen en elektronica schadelijk is. Hierdoor is het wapen uitermate geschikt om de elektronica in bijvoorbeeld vijandige raketten te vernietigen. Bij organisaties van tegenstanders van kernwapens zorgde dit voor nieuwe ammunitie; de Communistische Partij Nederland (CPN) richtte de organisatie Stop de Neutronenbom op, maar ook het Interkerkelijk Vredesoverleg

(IKV) verzette zich tegen het wapen omdat het ‘mensen zou doden en gebouwen zou sparen’. (Dat dit niet geheel met de werkelijkheid overeenkwam, deed overigens niets af aan de waarde ervan voor de tegencampagne.) Een militair-strategisch argument tegen de neutronenbom was dat het de drempel om kernwapens in te zetten zou verlagen.58

Op 12 december 1979 nemen de NAVO-landen minus Frankrijk (dat vanaf 1966 geen deel meer uitmaakte van de militaire organisatie van de NAVO) het NAVO-dubbelbesluit. Zoals al in de inleiding is uitgelegd, was het doel van het besluit, dat in het Integrated Decision

Document (IDD) wordt geformuleerd, het versterken van de West-Europese veiligheidssituatie en de achterstand op de Sovjet-Unie wat betreft Longer Ranged Theater Nuclear Forces

(LRTNF) in te lopen. De vrees van de NAVO was dat de Sovjetwapens zoals de SS-20’s in feite verkapte strategische wapens waren waardoor het evenwicht zou worden verstoord.59

57 Laqueur, ‘Hollanditis’, 85. 58 Laqueur, ‘Hollanditis’, 86 en 134. 59 ‘Special Meeting of Foreign and Defence Ministers (The "Double-Track" Decision on Theatre Nuclear Forces)’, beschikbaar op: https://web.archive.org/web/20090227173641/http://www.nato.int/docu/basictxt/b791212a.htm

29

1.7 Hollanditis

De term Hollanditis die in de inleiding al kort is besproken, komt voor het eerst voor in een opiniërend artikel in 1981, ‘Hollanditis. A new stage in European Neutralism’, van Walter Laqueur.60 Laqueur (1921) heeft over veel verschillende onderwerpen gepubliceerd, waaronder de diplomatieke geschiedenis van de Koude Oorlog. In ‘Hollanditis, A new stage in European Neutralism’ bespreekt Laqueur de spanningen binnen het NAVO- bondgenootschap die eind jaren ’70, begin jaren ’80 ontstonden over het plaatsen van kruisraketten met kernkoppen in Europa. Met de ‘ziekte’ Hollanditis bedoelt Laqueur de in Nederland ontstane tegenstand tegen de modernisering van het kernwapenarsenaal van de

NAVO. Als deze tegenstand zich alleen in Nederland zou voordoen was er niet zoveel aan de hand, maar Hollanditis was volgens Laqueur een besmettelijke ziekte van neutralisme die zich langzaam naar andere West-Europese landen zou hebben verspreid.61 Walter Laqueur verklaart deze vorm van neutralisme in Nederland door, zoals het een historicus betaamt, te kijken naar de geschiedenis. Hij begint zelfs bij de Tachtigjarige Oorlog om aan te tonen dat de Nederlandse aard van nature verre van pacifistisch en neutraal is. Na de Gouden Eeuw werd Nederland eerst door de Fransen en toen door de Britten gedwongen de neutraliteit op te geven. Pas in de negentiende eeuw werd Nederland weer ‘vrijwillig niet- gebonden’, wat inhield dat Nederland geen deel uitmaakte van een bondgenootschap en ook niet gedwongen neutraal was.62 Doordat Nederland buiten de Eerste Wereldoorlog wist te blijven terwijl alle buren in oorlog waren, ontstond er zelfs een soort moreel superioriteitsgevoel over de neutrale positie. Dit leidde mede tot de naïeve veronderstelling in het interbellum dat Nederland ook in een komende oorlog de dans zou kunnen ontspringen. Mocht Hitler toch Nederland binnenvallen dan werd gerekend op Franse en Britse hulp. De aversie tegen de defensie van het eigen land mondde volgens Laqueur uit in het drama van mei 1940.63 Laqueur begint met deze voorgeschiedenis van Nederlands neutralisme omdat hij hetzelfde verschijnsel ziet terugkeren bij het kernwapendebat.64 Hij noemt overigens nog een oorzaak voor de neutrale positie van Nederland in het interbellum en de neiging naar

60 Laqueur, ‘Hollanditis’, 19-26. 61 Ibidem, 20. 62 Ibidem, 19-20. 63 Ibidem. 64 Ibidem 23-24. 30 neutralisme tijdens het kernwapendebat: angst. Een zeer begrijpelijke angst, eerst voor Hitler en nu voor de Sovjet-Unie.65 Er ontstond ook kritiek op de visie van Laqueur. Zo verscheen in 1983 het artikel ‘The Myth of Hollanditis’ van de Amerikaanse politicoloog Richard Eichenberg, die veel heeft gepubliceerd over de publieke opinie over defensiebeleid en de nationale veiligheid in West- Europa.66 In zijn artikel onderzoekt Eichenberg de maatschappelijke ontwikkelingen rond het kernwapendebat, waarbij hij specifiek geïnteresseerd is in de publieke opinie. Zoals de titel al doet vermoeden, twijfelt Eichenberg aan de juistheid van de term Hollanditis.67 Hij verwerpt dan ook de suggestie dat er iets unieks is aan de Nederlandse publieke opinie en politiek.

Bovendien was er ondanks de aversie tegen het onderdeel van het NAVO-dubbelbesluit om de kernwapens te moderniseren en een pacifistische neiging, nog steeds veel steun voor de

NAVO. Als Nederland dan al uniek mocht zijn dan is het vanwege de impact van de publieke opinie op de politieke besluitvorming. Een oorzaak hiervan zou kunnen zijn dat de regeringscoalitie van CDA en VVD een zeer krappe meerderheid had waardoor zij kwetsbaar 68 was, bijvoorbeeld voor de ‘progressieve minderheid’ binnen het CDA. Historicus Remco van Diepen is nog stelliger. In Hollanditis. Nederland en het kernwapendebat 1977-1987, doet hij uitgebreid onderzoek naar het kernwapendebat in Nederland. Wat betreft de specifiek Nederlandse positie en de besmettelijkheid van de Nederlandse ideeën (dat wil zeggen Hollanditis) zijn er wel degelijk paralellen te vinden. Ook andere West-Europese landen hadden namelijk te maken met een vergelijkbare publieke opinie. In Nederland konden zij echter terecht bij veel meer politieke partijen (PvdA, D66,

CPN en de PSP) terwijl er in West-Duitsland geen kleine linkse partijen waren en de sociaaldemocratische SPD van veel meer pragmatisch was en niet openstond voor de ontwikkelingen die er in West-Duitsland wel degelijk waren.69 Van Diepen concludeert dan ook dat Hollanditis geen Nederlands virus was. In de eerste plaats waren er in andere West-Europese landen, zoals Noorwegen, Denemarken en West-Duitsland, waar ook neo-neutralistische sentimenten ontstonden, andere oorzaken die ervoor zorgden dat er onrust ontstond. De Scandinavische landen kennen een lange traditie van neutralisme en afkeer van machtspolitiek. Sterker nog dan in Nederland voelt men zich daar ‘klein’ en meet men zich

65 Ibidem, 21-22. 66 Eichenberg, ‘The Myth of Hollanditis’, 143-159. 67 Ibidem, 157-158 68 Ibidem, 159. 69 Van Diepen, Hollanditis, 260-262. 31 tegelijkertijd de status van ‘morele supermacht’ aan.70 In het Duitse kernwapendebat speelden weer heel andere factoren een rol, zoals de Tweede Wereldoorlog en de verdeling van Duitsland. Ontwikkelingen in Nederland hebben wel degelijk het Duitse debat beïnvloed – zo werkte het IKV samen met Duitse partners – maar er kan net zo goed worden gesteld dat er sprake was van beïnvloeding uit Duitsland in Nederland.71 Wel was de steun voor de Vredesbeweging in Nederland relatief groot. De oorzaken hiervoor moeten eerder gezocht worden in culturele, maatschappelijke en economische factoren. Er was sprake van teruglopende welvaart en massawerkloosheid, de Nederlandse politieke cultuur is sterk moralistisch van aard – het buitenlandbeleid zou volgens velen meer om ethische waarden en minder om politieke, militaire en economische invloed moeten gaan.72 Het idee van Laqueur dat Nederland zich door het uitstellen van het besluit van de regering en de protesten van de vredesbeweging wilde terugtrekken van het internationale spel is niet juist. De progressieve stromingen wilden juist dat Nederland weer ‘gidsland’ zou zijn. Ook was er geen werkelijke sprake van pacifisme omdat de protesten zich op een specifiek wapen richtten en ook de meerderheid van de tegenstanders van kernwapens niet uit 73 de NAVO wilde stappen.

1.8 De strategie achter het Dubbelbesluit

Laqueur eindigt zijn artikel met de constatering dat er geen Amerikaans geneesmiddel is tegen

Europees neutralisme. Het enige wat de VS volgens hem kon doen was de Europeanen ervan overtuigen dat zonder henzelf Europa niet verdedigd kon worden.74 Los van de vraag of de analyse van Laqueur helemaal klopt, was dit wel in de kern waar het bij de doelstelling van het NAVO-dubbelbesluit om ging: in de eerste plaats zou de NAVO moeten overgaan tot het moderniseren van de Europese kernwapentechnologie als reactie op de opbouw van het

Sovjet-arsenaal in Europa van SS-20 raketten. Op deze manier zou het ‘Mutual Assured

Destruction’ (MAD) principe weer worden hersteld. In de tweede plaats zouden er tegelijkertijd met de Sovjet-Unie onderhandelingen moeten worden gestart over ontwapening

70 Ibidem, 363-364. 71 Ibidem. 72 Ibidem, 367. 73 Ibidem, 354. 74 Laqueur, ‘Hollanditis’, 26. 32 met als doel alle middellangeafstandsraketten met kernkoppen geheel uit Europa te verwijderen.75

De politicoloog Alfred van Staden legt in zijn essay ‘Het gelijk van de NAVO,

Achtergronden van het dubbelbesluit’ uit wat de strategische betekenis van het NAVO- dubbelbesluit was en waarom Nederland het zou moeten uitvoeren.76 De centrale vraag in het debat zou namelijk de (strategische) vraag moeten zijn hoe een kernoorlog in Europa te voorkomen is.77 De stand van zaken eind jaren ’70 was dat door de bewapening van de Sovjet-Unie de veiligheid van West-Europa was aangetast en dat daarmee de strategische garantie van de VS aan Europa in gevaar kwam. Het plaatsen van de kruisvluchtwapens zou het evenwicht moeten herstellen. Het verstoorde evenwicht leverde twee gevaren op voor Europa. In de eerste plaats kon de Sovjet-Unie langere-afstandswapens gebruiken om West- Europa te chanteren. Vanuit West-Europa kon men namelijk niet adequaat reageren niet alleen vanwege de korte aanvalstijd, maar ook door en men was dus afhankelijk van Amerikaans (nucleair) ingrijpen.78

Of de VS bereid was om vanaf het eigen grondgebied atoomraketten op de Sovjet-Unie af te vuren met de zekerheid dat de Sovjet-Unie dan de VS atomair zou aanvallen, was minder zeker dan wanneer er vanuit West-Europa zou worden teruggeslagen. Dit verschil leidde tot onzekerheid onder de NAVO-leden waardoor de positie van de Sovjet-Unie werd versterkt. Door middellangeafstandsraketten met kernwapens in West-Europa te plaatsen, was de Sovjet-Unie er zeker van dat deze bij een aanval op Europa zouden worden ingezet. Daarop zou zij niet anders kunnen reageren dan dit te vergelden tegen de VS, waardoor de VS niet anders zou kunnen dan te vergelden tegen de Sovjet-Unie. Een massaal regionaal treffen in

West-Europa (en niet in de VS of Sovjet-Unie) werd door deze veiligheidsinterdependentie dus veel minder aantrekkelijk voor de Sovjet-Unie en dat was nu juist de opzet van het plaatsen van kruisvluchtwapens in West-Europa.79 De hierdoor gecreëerde extended deterrence verminderde de kans op oorlog in Europa, zo was de gedachte. Dat juist de plaatsing van kernraketten, deze allesvernietigende wapens, ons zou moeten beschermen tegen een mogelijke kernoorlog is een logica die de tegenstanders niet konden –of wilden – bevatten. In het kort is dit – enigszins gesimplificeerd wellicht– de kern van het debat.

75 A. van Staden, ‘Het gelijk van de NAVO. Achtergronden van het “dubbelbesluit”’ in: E.H. Beugel (ed.) e.a., Te beginnen met Nederland. Opstellen over oorlog en vrede. (Amsterdam, 1983), 232-251. 76 Ibidem, 232 77 Ibidem, 232-233. 78 Ibidem, 235-237. 79 Ibidem. 33

Nu in het eerste hoofdstuk de internationale omstandigheden zijn besproken die leidden tot het NAVO-dubbelbesluit en de nationale omstandigheden die het debat over het dubbelbesluit bepaalden kort zijn belicht, is het tijd om dieper in te gaan op de Nederlandse politieke situatie.

34

2. Polderen met Kernwapens

Si vis pacem, para bellum

- Publius Flavius Vegetius Renatus, De Re Militari, eind vierde eeuw na Chr. 80

In het eerste hoofdstuk zijn de contouren geschetst van de veranderende internationale verhoudingen en het ontstaan van de Koude Oorlog enerzijds en anderzijds de positie van

Nederland, dat een ontwikkeling doormaakte van neutraal land tot lid van het NAVO- bondgenootschap. Bovendien is besproken hoe de wetenschappelijke vooruitgang op nucleair en militair gebied heeft geleid tot een politiek en strategisch geheel nieuwe situatie in de wereld, die werd bepaald door de dreiging van het kernwapen. Vervolgens ging het hoofdstuk dieper in op de strategische situatie op het Europese continent en is uitgelegd wat de oorzaak en het doel van het NAVO-dubbelbesluit waren en hoe het in Nederland zorgde voor een hevig debat over de politieke besluitvorming. In dit tweede hoofdstuk wordt hier uitgebreider op ingegaan. Allereerst zullen de Nederlandse politieke verhoudingen aan bod komen. Omdat de nadruk in dit hoofdstuk zal liggen op de rol die minister-president Ruud Lubbers heeft gespeeld bij het tot stand komen van de zogenaamde plaatsingswet – de wet die de Tweede

Kamer zou aannemen over de toepassing van NAVO-dubbelbesluit in Nederland – is het belangrijk om uit te leggen in welke politieke situatie hij terechtkwam en vervolgens wat voor rol het debat over het plaatsen van kernwapens gespeeld heeft binnen de Nederlandse politieke verhoudingen en vice versa. Om te kunnen onderzoeken hoe het eerste kabinet Lubbers de kwestie met de kruisraketten heeft aangepakt, is het van belang eerst te kijken hoe de drie kabinetten Van Agt hebben gehandeld – of niet gehandeld – en wat er tijdens Lubbers I vervolgens anders was. Hierbij zal gekeken worden naar interne en externe factoren, dat wil zeggen naar de invloed van de Nederlandse politieke ontwikkelingen, maar tegelijkertijd ook naar die van de ontwikkelingen in het buitenland die elkaar – uiteraard – hebben beïnvloed. Hier zal ook de

80 Publius Flavius Vegetius Renatus, De Re Militari, eind vierde eeuw na Chr. (Vertaling citaat: wie vrede wil, bereide zich voor op oorlog). 35 eerdergenoemde two-level games-theorie van de Amerikaanse politicoloog Robert Putnam van nut zijn. Deze theorie behandelt immers de wederzijdse beïnvloeding van binnenlandse en buitenlandse besluitvorming. In welke mate deze theorie toepasbaar zal zijn op het dubbelbesluit en de positie waarin Ruud Lubbers zich bevond, zal uit het onderzoek blijken.81

2.1 De Nederlandse politiek: Geen kabinet Den Uyl

‘Dat Kabinet-Den Uyl-2, dat komt er wel!’ zei meerdere malen tijdens de moeizame formatie van ’77. Maar het kwam er nooit. De PvdA was bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1977 wederom de grootste partij van het land geworden en het leek logisch dat minister-president – en leider van de PvdA – Joop den Uyl een tweede kabinet zou gaan vormen. Het eerste kabinet Den Uyl (PvdA, KVP, ARP, D66 en PPR) was vlak voor het eind van de parlementaire periode gevallen. Ondertussen was het CDA gevormd door het samengaan van ARP, KVP en CHU, en hoewel het CDA in 1980 pas officieel zou worden opgericht, deden de drie confessionele partijen in 1977 al met een gezamenlijke lijst mee. Ondanks deze fusie van de christelijke partijen waren zij in tegenstelling tot wat zij zelf hadden verwacht, niet de grootste partij geworden: met 49 zetels hadden de drie christelijke partijen slechts één zetel winst behaald vergeleken met het gezamenlijk aantal zetels van de verkiezingen van 1972, terwijl de PvdA 10 zetels had gewonnen en met 53 Kamerzetels de grootste partij was geworden. Toch lukte het niet om een regeerakkoord te sluiten tussen 82 PvdA, CDA en D’66. Het is te gemakkelijk om de schuld van het mislukken van de samenwerking puur en alleen te leggen bij de achterban van de PvdA. Ook de spanningen tussen progressieven en confessionelen en dan met name tussen de PvdA van Den Uyl en de KVP van Van Agt hadden al tijdens het vorige kabinet tot botsingen geleid en uiteindelijk dus – vlak voor de verkiezingen – tot de val van het kabinet. Met de verkiezingen in zicht had de KVP met Van Agt de zogenaamde grondpolitiek aangegrepen om het kabinet op te blazen.83 Zonder nu

81 Putnam, ‘Diplomacy and domestic policy’, 427-460, 1988. 82 Kossmann, De Lage Landen; Woltjer, Recent Verleden. 83 De grondpolitiek ging over de prijs die de overheid zou moeten betalen aan boeren voor het opkopen van land ten behoeve van industrie- of bouwterrein. De boeren, die veel invloed hadden in de KVP wilden de nieuwe hogere marktwaarde terwijl de sociaaldemocraten vonden dat de originele gebruikswaarde moest worden betaald. 36 verder in te gaan op deze ongetwijfeld zeer interessante materie, is het hier slechts bedoeld als 84 illustratie van de slechte verhoudingen tussen KVP en PvdA en tussen Van Agt en Den Uyl. Daarnaast moet gezegd dat de PvdA de meest kritische achterban had, wat leidde tot spanningen op hoger niveau binnen de partij. De historicus Jan Juliaan Woltjer schrijft hierover in zijn uitgebreide werk over de politieke geschiedenis van Nederland in de twintigste eeuw, Recent Verleden, Nederland in de twintigste eeuw, dat er bij de PvdA aan de ene kant ministers en Kamerleden stonden die ‘de weerbarstige politieke en economische situatie kenden, internationaal en nationaal en aan de andere kant Kamerleden, partijbestuur en partijkader die veel gemakkelijker radicale standpunten innamen. Dit betrof onder andere de buitenlandse politiek en de defensiepolitiek.’ Zo zou PvdA-minister van Buitenlandse

Zaken het commentaar krijgen dat hij de NAVO niet genoeg bekritiseerde en kreeg , minister van Defensie, veel tegenstand vanuit de eigen PvdA- achterban over de aanschaf van de F16. Niet alleen zien we hier in deze radicale stroming een belangrijke oorzaak voor het mislukken van de formatie van ‘het Tweede kabinet Den Uyl’, ook valt hier al een begin te ontdekken van de heftige politieke en maatschappelijke discussie die de komende jaren zou volgen over het plaatsen van kernwapens.85 Het tweede kabinet Den Uyl kwam er dus niet. Na vier maanden onderhandelen lag er weliswaar een akkoord tussen PvdA, CDA en D66, maar lukte het de partijen niet om overeenstemming te vinden over de verdeling en de verhouding van de ministersposten. De

PvdA wilde de verkiezingswinst omgezet zien in een overwicht op het CDA in de ministerraad: 8-7-1, acht ministers voor de PvdA en zeven en één voor respectievelijk het CDA en D66. (En bovendien wilde de PvdA Van Agt absoluut niet meer terug op Justitie.) Voor het

CDA was voorwaarde dat de verdeling 7-7-2 zou zijn. Uiteindelijk ging de PvdA-top om, maar toen de partijraad van de PvdA het compromis verwierp, werd duidelijk dat een regeerakkoord er niet in zat. Al vrij snel daarna – en voor velen binnen de PvdA volkomen onverwacht – wisten Van Agt en (VVD) in vrij korte tijd overeenstemming te bereiken over een regeerakkoord. CDA en VVD hadden een vrij krappe meerderheid met 77 zetels.86

84 J. van Merriënboer, P. Bootsma en P. van Griensven, Van Agt. Biografie. Tour de force. (Amsterdam, 2008); Kossmann, De Lage Landen; Woltjer, Recent Verleden. 85 Woltjer, Recent Verleden, 586-594. 86 Ibidem, 593. 37

2.2 Van Agt aan de macht: Lubbers als fractievoorzitter

In plaats van het tweede kabinet Den Uyl kwam er dus een kabinet Van Agt met CDA en VVD. Het is hier uiteraard niet mijn bedoeling in deze korte verhandeling over de Nederlandse politiek ieder aspect te bespreken dat in deze tijd een rol heeft gespeeld aan het Binnenhof in Den Haag. Wel is het belangrijk om te weten hoe de Nederlandse politieke verhoudingen waren toen het NAVO-dubbelbesluit werd genomen en het langzamerhand steeds meer een rol zou gaan spelen in de Nederlandse politiek. Om Ruud Lubbers’ beslissingen over het plaatsingsbesluit te kunnen duiden, valt er daarom niet aan te ontkomen hier iets te zeggen over de voorgaande kabinetten. Alleen al omdat tijdens de kabinetten Van Agt (december

1977 – november 1982) het NAVO-dubbelbesluit werd genomen en er beslissingen over genomen moesten worden door het nieuwe kabinet. Het eerste kabinet Van Agt zou de gehele rit weliswaar uitzitten, maar was zoals gezegd niet altijd even slagvaardig vanwege de minimale meerderheid in de Tweede Kamer met 77 zetels en 6 CDA-loyalisten die ‘al met één voet in het kamp van de tegenstander stonden’.87 Ook wat betreft de kwestie van de kernwapens en in het bijzonder de kruisraketten moest het CDA en dus het kabinet Van Agt op eieren lopen. Het waren binnenlandse politieke overwegingen die leidden tot een afwachtende houding van het kabinet. Door het niet daadkrachtig optreden van de regering ontstond er vervolgens, zo zegt Remco van Diepen, ruimte voor tegenstanders; atoompacifisten, defensiedeskundigen en PvdA-strategen die het moderniseringsbesluit van de kruisraketten wilden beïnvloeden. Zeker bij de PvdA (die in de oppositie was geraakt) waren volgens Van Diepen strategen die niet zozeer verstand hadden van veiligheidsvraagstukken, maar de gelegenheid aangrepen om de eigen partij weer op gang 88 te helpen en het CDA te frustreren. Tegelijkertijd deed zich de merkwaardige situatie voor dat Duitse socialisten, partijgenoten van Bondskanselier Helmut Schmidt, probeerden CDA’ers ervan te overtuigen niet langer tegen een plaatsingsbesluit te zijn. Volgens toenmalig CDA- Kamerlid en voorstander van de komst van de kruisraketten Hans Gualthérie van Weezel, hadden zij zich beter kunnen richten op de PvdA om te voorkomen dat die de linkervleugel 89 van het CDA zou beïnvloeden. De regering zag zich genoodzaakt een ‘voorbehoud’ te maken op het dubbelbesluit en het plaatsingsbesluit nog even uit te stellen. Dat dit onder meer bij de Europese NAVO-

87 Van Diepen, Hollanditis, 140-141. 88 Ibidem. 89 J.S.L. Gualthérie van Weezel, Rechts door het midden. Haagse herinneringen van Hans Gualthérie van Weezel (Den Haag, 1994). 38 bondgenoten Groot-Brittannië, West-Duitsland en Frankrijk ergernis opwekte omdat het dubbelbesluit juist was genomen om het bondgenootschap te versterken en het nu voor verdeeldheid zorgde, nam Van Agt op de koop toe. Het CDA, D66 en de PvdA hadden nog geen plan geformuleerd voor het geval de onderhandelingen met de Sovjet-Unie zouden mislukken en al helemaal niet over hoe te onderhandelen over middellangeafstandsraketten in 90 Europa die de NAVO niet had en de Sovjet-Unie wel. De PvdA zou zich in de komende jaren opwerpen als de partij tegen de komst van de kruisraketten, terwijl de VVD en kleinrechts vóór waren. Het CDA was grotendeels voor, maar een minderheid twijfelde of was tegen. Ruud Lubbers zou later dus ook niet alleen op het vlak van de buitenlandse en binnenlandse politiek moeten optreden, maar ook zijn eigen partij en Kamerfractie moeten overtuigen.

Hoe lastig de verhoudingen binnen het CDA waren, blijkt wel uit het contact tussen de minister van Defensie en de Tweede Kamerfractie. De minister van Defensie, eind 1979

Willem Scholten van het CDA – het CDA zou deze kabinetsperiode drie verschillende ministers van Defensie leveren – onderschatte de tegenstand van zijn eigen CDA-fractie wat betreft de modernisering van de kernwapens. De fractie en de minister hadden slecht contact en binnen de fractie ontstonden mede daardoor spanningen tussen voor- en tegenstanders van het moderniseringsbesluit. Ruud Lubbers kon als fractievoorzitter niet anders dan ingrijpen: de

CDA-fractie moest verenigd blijven. Daarom kwam de fractie in oktober bijeen om zich goed voor te bereiden op de debatten in december over het vraagstuk van de modernisering van het kernwapenarsenaal. Lubbers liet voor de fractie een studiedag in Lunteren organiseren om de

CDA-gelederen bijeen te houden. Minister van Defensie Scholten werd hier niet van op de 91 hoogte gesteld door de CDA-fractie. Je zou dus kunnen stellen dat Ruud Lubbers zich op dat moment – in de rol van fractievoorzitter – eerder manifesteerde als manager van de fractie met als doel het CDA bij elkaar te houden, dan als pleitbezorger van de standpunten van de eigen minister van Defensie in het bijzonder of het kabinet Van Agt in het algemeen. Het was per slot van rekening ook zijn taak als fractievoorzitter om de fractieleden in het gelid te houden. Dat lukte Lubbers uiteindelijk ook en de CDA-fractie stelde een Nota van Vertrekpunten op:

90 Van Diepen, Hollanditis, 142. 91 Bloem, Nederland en de kernwapens, 135-136. 39

1. wapenbeheersing en terugdringen rol kernwapens staan centraal;

2. eerst ratificatie van SALT II; alleen in dat kader werkt de CDA-fractie mee aan besluitvorming; 3. doel moet zijn de nuloptie, dat wil zeggen, geen enkele uitbreiding van middellangeafstandsraketten; 4. wil die nuloptie geloofwaardig zijn, dan geen plaatsingsbesluit; 5. als onderhandelingen met de Sovjet-Unie geen succes opleveren binnen twee jaar, dan moet enig besluit tot plaatsing worden genomen; 6. inkrimping van het nucleaire wapenpakket van Nederland.92

Van Agt zou later over Lubbers’ vertrekpunten zeggen: ‘Knap hoor, dingen ingewikkeld maken. Dan breng je oproerkraaiers in de war.’93 Omdat het kabinet Van Agt op 19 december 1979 niet zeker was van een meerderheid in de Tweede Kamer, werd besloten de definitieve beslissing over het aantal te plaatsen kruisvluchtwapens met kernkoppen uit te stellen tot december 1981. De Nederlandse regering verklaarde dat:

“[…] terwijl zij het eens is met de redenen voor modernisering van de kernwapens voor middelbare afstand die in de samenvattende besluitenlijst worden genoemd, zij thans niet in staat is te besluiten over de opstelling van kruisraketten op haar grondgebied, en dat zij hierover een beslissing zal nemen in december 1981 in het licht van een voortdurende beoordeling van de mate waarin het streven naar effectieve en evenwichtige beperking van de kernwapens voor middelgrote afstand succes heeft.”94

Met deze tekst werd na een motie van PvdA-Kamerlid (voormalig minister van Defensie in het kabinet Den Uyl) bepaald dat de beslissing van de Nederlandse regering werd uitgesteld. De motie van Stemerdink was namelijk door maar liefst 10 CDA’ers gesteund

(voornamelijk Kamerleden uit de voormalige ARP die zich op ethische gronden tegen de kernwapens verzetten en toch al liever met Den Uyl in zee waren gegaan.) ‘Mijn collega’s

92 Handelingen Tweede Kamer der Staten Generaal (1979/1980), 2123. 93 Ibidem. 94 ‘De komst van de kruisraketten’, te vinden via www.kha.nl 40

Relus ter Beek en waren permanent bezig de loyalisten in ons kamp te krijgen,’ zou Bram Stemerdink daar in 2016 over zeggen.95

Hoewel Nederland op de NAVO-vergadering van 6 december 1979, waar het dubbelbesluit uiteindelijk genomen zou worden, zoals gezegd aangaf pas over twee jaar een besluit te zullen nemen, werd het voorbehoud – naar aanleiding van de motie van Stemerdink

– op verzoek van de andere NAVO-landen niet in het slotcommuniqué van het NAVO- dubbelbesluit opgenomen. Het kwam wel terecht in een geheime appendix. Er volgde een moeilijk debat voor het kabinet. Onduidelijk was namelijk of de Nederlandse regering nu ja of nee had gezegd.96 Ruud Lubbers, die in november 1978 had opgevolgd als factievoorzitter van het CDA, bevond zich in een lastig parket. Binnen de CDA-fractie was er zware kritiek op de ‘loyalisten’ die begin december voor de motie-Stemerdink hadden gestemd. Bij de PvdA hoopte men weer op steun van de loyalistische CDA’ers en dus op onenigheid binnen de CDA-fractie en een verlies voor Lubbers en Van Agt met misschien wel de val van het kabinet tot gevolg en zelfs een vroege dood van het nog officieel op te richten

CDA. Het liep allemaal anders. Lubbers wist de loyalisten ervan te overtuigen dit keer niet tegen het eigen kabinet te stemmen en met het besef dat verdere tegenstand vooral ten koste van de eigen partij zou gaan, gingen zij één voor één om. Dit zou niet de laatste keer zijn dat Ruud Lubbers in een moeilijke situatie terechtkwam vanwege de kruisraketten. Maar hij wist het kabinet te beschermen, de partij te redden en zijn eigen positie te behouden.

2.3 Het vechtkabinet Van Agt II: Lubbers blijft fractievoorzitter

Hoewel het Eerste kabinet Van Agt de volledige kabinetsperiode uitzat – over het algemeen was de samenwerking van VVD en CDA ondanks de minimale meerderheid die het in de

Tweede Kamer had en de spanningen die er binnen het CDA waren, succesvol geweest – wist de coalitie bij de verkiezingen van mei 1981 haar meerderheid in de Tweede Kamer niet te behouden. Het CDA verloor één zetel en ging van 49 naar 48 zetels en de VVD ging van 28 naar 26, waardoor de coalitie slechts 74 zetels in de Tweede Kamer behield. De grote winnaar van de verkiezingen van ’81 was D’66 onder aanvoering van (van 8 naar 17 zetels). Hoewel de PvdA het meest verloor (van 53 naar 44 zetels), werd de positie van de

95 Max van Weezel en Jaco Alberts, ‘Lubbers Stille strijd voor ontwapening’, Vrij Nederland, 28 april 2016. 96 Bloem, Nederland en den kernwapens, 136. 41 sociaaldemocraten, waar Joop den Uyl nog steeds de partijleider was, er niet minder sterk op.

Niet alleen hadden CDA en VVD samen geen meerderheid meer, ook werd duidelijk dat D’66 niet bereid was de twee voormalige regeringspartijen aan een nieuwe meerderheid te helpen.97

Door deze opstelling van D’66 waren PvdA en CDA en dus Den Uyl en Van Agt wederom tot elkaar veroordeeld. Voor een Kamermeerderheid was D’66 niet nodig, maar vanwege de grote winst en de bemiddelende rol die Terlouw zou kunnen spelen bij de onderhandelingen was het bijna vanzelfsprekend dat D’66 een plek aan de onderhandelingstafel kreeg. Lubbers werd samen met CDA-minister Jan de Koning tot informateur benoemd en de beide informateurs besloten al snel dat de mogelijkheden van een centrum-linkse coalitie onderzocht zouden worden. Net als vier jaar eerder zaten dus Den Uyl, Van Agt en Terlouw weer met elkaar om de tafel. Maar zoals gezegd, de verhoudingen waren anders: het CDA was 98 nu in de Tweede Kamer de grootste partij, maar er was geen uitweg meer met de VVD. Ondertussen was ook in het tweede kabinet-Van Agt geen plaats voor Ruud Lubbers. Weliswaar had hij zijn rol als fractievoorzitter van de Tweede Kamerfractie uitstekend vervuld, Lubbers kreeg niet zijn felbegeerde ministerspost in het kabinet van Van Agt. Zijn taak lag nog even in de Tweede Kamer bij het leiden van de fractie, maar heel lang zou dat niet duren. Overigens was er door de kritische opstelling van de CDA-fractie tijdens het eerste kabinet-Van Agt wel al een lichte spanning voelbaar tussen de twee ex-KVP’ers. Dat werd ook zichtbaar toen de partijraad in 1981 Van Agt koos als lijsttrekker, maar Lubbers, die zich niet kandidaat had gesteld, met 63 stemmen ruim twintig procent van de partijraad achter zich kreeg. Van Agt zelf erkende jaren later dat toen al wat ‘sleet’ zichtbaar werd.99

Zowel binnen het CDA als binnen de (te vormen) coalitie verloor Van Agt steeds meer steun. Op een goed moment, toen de onderhandelingen leken vast te lopen en Den Uyl en

Terlouw dat het CDA verweten, adviseerde Terlouw de koningin om CDA-prominent en senator W.F. de Gaay Fortman (voormalig ARP) aan te stellen als informateur, geheel tegen de zin van Van Agt. , zeer vermoeid door de onderhandelingen, besloot af te treden als fractievoorzitter en zich terug te trekken als onderhandelaar en Lubbers naar voren te 100 schuiven. Wel bleef Van Agt de beoogd premier namens het CDA. Dat het tweede kabinet Van-Agt later een ‘vechtkabinet’ zou worden genoemd, werd als snel duidelijk. In dit onderzoek zal uiteraard de nadruk liggen op de kwestie met de

97 Menno van der Land, Tussen ideaal en illusie. De geschiedenis van D66 1966-2003 (Den Haag, 2003), 185- 186. 98 Woltjer, Recent Verleden, 595-597. 99 Van Merriënboer, Bootsma, en Van Griensven, Van Agt. 100 Van der Land, Tussen ideaal en illusie, 189-190. 42 kruisvluchtwapens, maar er speelden nog meer onderwerpen die tot botsingen zouden leiden. Ondanks de ruime meerderheid in de Tweede Kamer van de coalitiepartijen (109 zetels), bleek de coalitie fragiel door de grote onderlinge verdeeldheid. Nog voor de beëdiging dreigde het kabinet al te vallen (vanwege een interview van Den Uyl dat niet goed viel bij Terlouw en een opmerking van Van Agt waar Den Uyl zich niet in kon vinden.) Na een lijmpoging ging het kabinet Van Agt II uiteindelijk dan toch van start.101 Het tweede kabinet-Van Agt kwam er, maar het zou, omdat het een andere coalitie was, op veel onderwerpen een heel ander beleid gaan voeren dan het eerste kabinet-Van Agt.

Tijdens het kabinet-Den Uyl en ook daarna was al duidelijk geworden dat PvdA en CDA wat betreft het kernwapenbeleid steeds verder van elkaar verwijderd waren geraakt; vooral de verschillende visies op het NAVO-dubbelbesluit hadden tot botsingen geleid. De PvdA wees de plaatsing van kruisvluchtwapens categorisch af en het CDA stond veel positiever tegenover de strategische plannen van de NAVO, hoewel verdeeldheid binnen de partij gezorgd had voor het uitstellen van een definitief plaatsingsbesluit.102 Binnen D’66 was men over het algemeen verre van enthousiast over kernwapens en zelfs kernenergie, maar in de top van de partij werd daar genuanceerder over gedacht. Jan Terlouw was nota bene van huis uit natuurkundige en was in 1964 gepromoveerd op onderzoek naar kernfusie (hij had, voor hij de politiek in ging, al een wetenschappelijke carrière achter de rug). Ook , die minister van Defensie werd in het tweede kabinet Den Uyl, was niet mordicus tegen het plaatsen van kernwapens en kruisraketten in Nederland. weigerde overigens de positie van minister van Defensie vanwege het kernwapendebat. Hij vreesde een scheuring binnen zijn partij als hij toch tot plaatsing van de kruisvluchtwapens over zou moeten gaan en droeg zelf Van Mierlo voor de functie voor.103 De PvdA hield vlak voor het aantreden van het nieuwe kabinet nog een ‘buitengewoon congres’ waar werd besloten dat indien het toekomstige kabinet tot het plaatsen van kruisraketten met kernwapens zou besluiten, de PvdA het kabinet niet langer zou steunen en de PvdA-bewindslieden onmiddellijk uit het kabinet zouden stappen. Hierdoor was dus al voor het aantreden van de ministersploeg op het bordes duidelijk dat de speelruimte van het 104 kabinet wat het NAVO-dubbelbesluit betreft, erg beperkt was.

101 Ibidem. 102 Bloem, Nederland en de kernwapens, 145. 103 Van der Land, Tussen ideaal en illusie, 189-190. 104 Bloem, Nederland en de kernwapens, 145. 43

Het congres en de partijraad van de PvdA bleven de fractie en eigen ministers in het kabinet bekritiseren en daardoor beperken. Het door de Kamerfractie en PvdA-ministers gevoerde kernwapenbeleid werd in december 1981 sterk afgekeurd. Het ging de PvdA toen niet alleen meer om het Dubbelbesluit maar ook bijvoorbeeld om de nucleaire taak van de F16’s. Defensiewoordvoerder Klaas de Vries namens de PvdA, (de latere minister van Sociale Zaken en Binnenlandse Zaken in het tweede Paarse Kabinet) wilde dat het moderniseringsbesluit niet werd uitgevoerd.105

De CDA-fractie, nog steeds onder aanvoering van Ruud Lubbers, had een genuanceerder standpunt ten aanzien van het moderniseringsbesluit. Hoewel ook binnen het

CDA weerstand was tegen het plaatsen van de kruisvluchtwapens weigerde Lubbers het onvoorwaardelijk af te wijzen en vond hij vooral dat Nederland zich diende te richten op de onderhandelingen tussen de Verenigde Staten en de Sovjetunie over de wapenbeheersing.106

In de Tweede Kamer zei Lubbers hierover dat het CDA weliswaar nog steeds voor het verminderen van kernwapens was, maar dat nucleaire afschrikking nu eenmaal onderdeel was 107 van het defensiebeleid. Hiermee maakte Lubbers duidelijk dat het NAVO-dubbelbesluit wat het CDA betrof nog steeds leidend was voor het Nederlandse defensiebeleid. Ook al bleef er verdeeldheid bestaan en had Nederland een voorbehoud gemaakt wat betreft de uitvoering van het dubbelbesluit, het idee dat onderhandelingen met de Sovjet-Unie over ontwapening en modernisering van het Europese kernwapenarsenaal hand in hand behoorden te gaan, was nog steeds leidend.108 Ook in de zogenaamde voetnootconstructie (een afspraak bij de formatie tussen de drie partijen waarin werd bevestigd waarover men het niet eens was) stond dat het NAVO- dubbelbesluit het uitgangspunt was van het kabinetsbeleid omdat het besluit er lag en herziening de kansen op succesvolle onderhandelingen tussen de VS en de Sovjet-Unie juist zou verlagen. Het uitstel dat het vorige kabinet bedongen had, namelijk het voorlopige plaatsingsbesluit van december 1979, waarin werd gezegd dat in december 1981 een beslissing zou worden genomen, werd (opnieuw) uitgesteld. Voor Nederland een besluit kon nemen moest er eerst verder onderhandeld worden. Binnen het bondgenootschap werd er ook 109 op aangedrongen dat de VS voortzetting van het SALT-proces zou nastreven.

105 Ibidem. 106 Ibidem. 107 Handelingen (1981/1982), 353. 108 Ibidem. 109 Bloem, Nederland en de kernwapens, 147. 44

Fractievoorzitter Lubbers stelde samen met collega-fractievoorzitters Wim Meijer en Laurens Jan Brinkhorst (PvdA en D’66 respectievelijk) op 17 november 1981 een motie op waarin de regering werd verzocht om:

1. In bondgenootschappelijk verband ter zake van de nucleaire middellangeafstandswapens te pleiten voor het verwezenlijken van de z.g. nul- optie. Leidende tot enerzijds afzien van de plaatsing van nieuwe Amerikaanse systemen in Europa en anderzijds ontmanteling van relevante sovjet-systemen met

name van de SS-20; 2. aan te dringen op spoedige hervatting van de onderhandelingen over de wederzijdse beperking van de strategische nucleaire wapensystemen; evenals op

eerbiediging. hangende deze onderhandelingen van SALT I, het ABM-verdrag en van

de bepalingen van SALT II; 3. krachtig te bevorderen dat ook de nucleaire gevechtsveldwapens in Europa in onderhandeling gebracht worden, ten einde te komen tot evenwichtige militaire verhoudingen op een veel lager niveau van bewapening.110

Hoewel in de genoemde voetnootconstructie stond dat de coalitiegenoten het NAVO- dubbelbesluit als uitgangspunt namen, betekende dat in de praktijk nog niet dat overeenstemming over de uitvoering daarvan, namelijk de plaatsing van de kruisvluchtwapens, kon worden bereikt.

2.4 Nieuwe verkiezingen

Zoals gezegd werd het tweede kabinet Van Agt geen succes. De meningsverschillen tussen de regeringspartijen – voornamelijk tussen CDA en PvdA – waren er niet alleen over het moderniseringsbesluit, de strijd was minstens zo hevig op financieel- en sociaaleconomisch vlak. Het kabinet viel in mei ’82 toen de ministers het niet eens konden worden over de door te voeren bezuinigingen, maar de achterliggende reden was het onderlinge wantrouwen in de ministersploeg. De PvdA-ministers boden hun ontslag aan en stapten uit het kabinet. CDA en D’66 vormden een rompkabinet en schreven nieuwe verkiezingen uit. Vanwege de in de Nederlandse politiek ongeschreven regel dat een demissionair kabinet geen politiek gevoelige

110 Kamerstukken II (1981/1982), 17-000, aldaar 13.

45 onderwerpen meer behandelt, werden er over de modernisering van de kernwapens geen beslissingen meer genomen. Dit betekende overigens niet dat het vraagstuk in het publieke debat geen rol meer zou spelen.111 ‘Ga stemmen tegen nieuwe kernwapens in Europa’, was een bekende leus van Mient

Jan Faber en het IKV tijdens de verkiezingsstrijd van 1982. Ook andere antikernwapen- organisaties probeerden de verkiezingen aan te grijpen om politieke partijen onder druk te zetten en kiezers te bewegen vooral niet op CDA en VVD te stemmen. De vrees was dat, mochten beide partijen samen wederom een meerderheid halen in de Kamer, binnen het kabinet nauwelijks weerstand geboden zou worden aan de uitvoering van het NAVO- dubbelbesluit. Het verkiezingsprogramma van de VVD was zeer helder:

Indien het wapenbeheersingsoverleg met de Sovjetunie niet leidt tot een voldoende vermindering van Russische kernwapens voor de middellange afstand, hetgeen in bondgenootschappelijk overleg dient te worden beoordeeld, zal aan de plaatsing van kruisvluchtwapens in ons land niet te ontkomen zijn.112

Wel werd daaraan toegevoegd dat een ‘drastische vermindering’ van het totaal aantal kernwapens in Europa het streven bleef.113

Het CDA-programma van 1982 ‘Een zinvol bestaan’ was iets minder uitgesproken dan dat van de VVD. De motie Lubbers c.s. van november ’82 werd in haar geheel in het verkiezingsprogramma geplaatst. Hiermee werd aan de ene kant het leiderschap van Lubbers bekrachtigd – hij wist immers door middel van deze motie samen met D’66 en PvdA een compromis te sluiten en aan de andere kant probeerde het CDA de meer kritische leden en kiezers niet weg te jagen. Zo stond er ook de Resolutie Vrede, Veiligheid en Gerechtigheid in die door de partijraad van het CDA op 8 mei 1982 werd aangenomen; daarin werd gesteld dat ‘een voortdurende dialoog met kerken, vredesbewegingen en maatschappelijke organisaties van wezenlijke betekenis is bij het zoeken naar wegen om de afhankelijkheid van kernwapens terug te dringen’.114

111 Zie: www.parlement.com/id/vhnnmt7j3lxp/demissionair_kabinet; en Bloem, Nederland en de kernwapens, 158. 112VVD-verkiezingsprogramma 1982, te vinden op: http://pubnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/verkiezingsprogramma/TK/vvd1982/vvd82.pdf. 113 Ibidem. 114 CDA-verkiezingsprogramma 1982, te vinden op: http://pubnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/verkiezingsprogramma/TK/cda1982/cda82.pdf. 46

Er werd door het CDA dus geen afstand genomen van het NAVO-dubbelbesluit, maar er werd meer aandacht besteed aan een compromis in de binnenlandse politiek en onderhandelingen

(tussen VS en SU) in het buitenlands beleid. In het verkiezingsprogramma van de Partij van de Arbeid ‘Eerlijk delen’ werd veel uitgebreider ingegaan op de kernwapenkwestie. Het programma leek soms wel door de vredesbeweging geschreven want er werd gepleit voor een kernwapenvrij Nederland, maar wel met de toevoeging dat dat een kernwapenvrij Europa dichterbij moest brengen. Wat dat in de praktijk betekende, werd niet duidelijk. Daarnaast pleitte het verkiezingsprogramma voor eenzijdige stappen van de Nederlandse regering: in de komende kabinetsperiode mochten bijvoorbeeld geen nieuwe nucleaire wapensystemen worden ingevoerd en geen stationering op Nederlands grondgebied van de door de NAVO aan Nederland toebedachte nieuwe middellange afstandssystemen (kruisraket en Pershing II).115 Dit impliceerde dus weer uitstel, 116 of wellicht zelfs afstel, van het uitvoeren van het NAVO-dubbelbesluit. Tot slot het verkiezingsprogramma van D’66: dat was iets milder dan dat van de PvdA, tenminste op het eerste gezicht, maar er werd wel degelijk kritiek geleverd op het

NAVO-dubbelbesluit: ‘Weliswaar werd dit besluit mede gemotiveerd door de modernisering van vergelijkbare Sovjetsystemen gericht op West-Europa, doch de NAVO-reactie was overdreven en draagt daardoor bij aan een dreigende nucleaire wapenwedloop in Europa.’

Volgens D’66 moest Nederland de rest van de NAVO ervan overtuigen dat een beperkte achterstand op de wapensystemen van de Sovjet-Unie moest worden geaccepteerd. Het plaatsen door de NAVO van nieuwe middellange afstandsraketten (met kernwapens) was volgens D’66 dus niet de juiste strategie.117 De verkiezingsprogramma’s van deze vier partijen verschilden vanzelfsprekend ook op andere onderwerpen, onderwerpen die nog zwaarder wogen bij de onderhandelingen na de verkiezingen. Maar op basis van slechts de standpunten over het NAVO-dubbelbesluit en het moderniseringsbeleid ten aanzien van de kernwapens kan gesteld worden dat er een onoverbrugbaar verschil van inzicht bestond tussen enerzijds VVD en CDA en anderzijds PvdA en D’66. Tegelijkertijd is ook te zien dat vooral het CDA, maar ook D’66 net iets voorzichtiger

115 Anders dan de kruisraket, of beter gezegd kruisvluchtwapen, is de Pershing II net als zijn voorganger, de Pershing 1a, een ballistische raket. Beide zijn vernoemd naar General of the Armies John J. Pershing. De enige militair die bij leven en tijdens zijn dienst deze rang kreeg. Hij was de commandant van de American Expeditionary Forces tijdens de Eerste Wereldoorlog. 116 PvdA-verkiezingsprogramma 1982, te vinden op: http://pubnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/verkiezingsprogramma/TK/PvdA 1982/PvdA 82.pdf. 117 D66-verkiezingsprogramma, 84. te vinden op: http://pubnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/verkiezingsprogramma/TK/d661982/d6682.pdf. 47 waren, omdat enerzijds hun eigen achterban waarschijnlijk verdeelder was dan die van VVD en PvdA, maar ook omdat er in Nederland na de verkiezingen altijd een coalitie gevormd moet worden en het CDA wellicht weer met de PvdA zou moeten samenwerken terwijl D’66 een samenwerking met CDA en VVD niet langer uitsloot. Dat de vredesbeweging dus bevreesd was voor een nieuw kabinet met CDA en VVD is volstrekt logisch. Dat deze vrees van de vredesbeweging ook daadwerkelijk bewaarheid zou worden, bleek al snel na de verkiezingen, want hoewel het CDA iets verloor (van 48 naar 45), won de

VVD onder leiding van – met de leus ‘vooral jezelf kunnen zijn’ – maar liefst 10 zetels (van 26 naar 36). Hierdoor ontstond er een meerderheid van 81 zetels voor CDA en VVD. Ondanks dat de PvdA van Den Uyl met 47 Kamerzetels (3 winst) weer de grootste partij van het land werd, zouden de sociaaldemocraten opnieuw door CDA en VVD buiten de regering worden gehouden. D’66 verloor 11 van de 17 zetels.118

2.5 Lubbers wordt minister-president

Hoewel Van Agt na zijn mislukte kabinetten gewoon lijstrekker bleef en het CDA door de kiezer bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1982 niet zwaar werd afgestraft, besloot Van Agt zich vlak na de verkiezingen terug te trekken uit de landelijke politiek. Hij werd Commissaris van de Koningin in Noord-Brabant. Ruud Lubbers werd vervolgens naar voren geschoven als fractievoorzitter en beoogd premier. Uiteindelijk werd het eerste kabinet- Lubbers gevormd. Ideologisch gezien was het een vervolg op het eerste kabinet- Van Agt. Vanwege de economische malaise en oplopende werkloosheid moest het kabinet-Lubbers grote bezuinigingsmaatregelen nemen op sociale uitkeringen andere overheidsuitgaven en lonen. Ondertussen moest ook het bedrijfsleven worden gestimuleerd en de werkgelegenheid bevorderd zonder daar grote uitgaven voor te doen. Deze lastige maatregelen waren in samenwerking met de VVD eenvoudiger te realiseren dan met de PvdA. Het tegengeluid van de oppositie zou echter heviger worden, net als tijdens het kabinet Van Agt I. Dit zou ook gelden voor het moderniseringsbeleid van de kernwapens. Het was duidelijk dat tijdens deze kabinetsperiode op dit punt beslissingen moesten worden genomen en de Nederlandse regering heel moeilijk nog een keer uitstel kon vragen bij de

NAVO-partners. Tegelijkertijd bleef het dubbelbesluit een precaire kwestie, zeker binnen het

118 Zie: www.verkiezingsuitslagen.nl. 48

CDA en zijn achterban, waar nog lang niet iedereen voorstander was van de komst van de kruisraketten.119

Het CDA leverde, behalve natuurlijk de minister-president, ook de minister van Buitenlandse Zaken en de minister van Defensie. Hans van den Broek, die al in de kabinetten Van Agt II en III staatssecretaris van Buitenlandse Zaken was, werd gepromoveerd tot minister. De zeer ervaren CDA-bewindspersoon Job de Ruiter – minister van Justitie in de drie kabinetten van Agt – kreeg Defensie onder zijn hoede. Staatsrechtelijk is het gehele kabinet verantwoordelijk voor ieder kabinetsbesluit, de regering spreekt immers met één mond, maar in de praktijk waren het CDA’ers die op cruciale posities zaten wat betreft het beleid ten aanzien van de kernwapens.120 Bij aanvang van het kabinet was dus duidelijk dat er beslissingen moesten worden genomen over het uitvoeren van het NAVO-dubbelbesluit. Wat deze beslissingen precies zouden zijn, was afhankelijk van enerzijds de internationale ontwikkelingen en anderzijds het verloop van het debat in Nederland zelf. De internationale ontwikkelingen bestonden uit de onderhandelingen tussen de VS en de Sovjet-Unie over het verminderen van het aantal kernwapens in Europa en daarnaast uit hoe de NAVO-landen hun beleid hier op wilden aanpassen. Bij succesvolle afspraken over het ontmantelen van SS-20 raketten door de Sovjet-

Unie, zou voor de NAVO de druk op het plaatsen van kruisvluchtwapens met kernkoppen afnemen. Het doel van het dubbelbesluit was immers door het plaatsen van kruisraketten de druk op de Sovjet-Unie op te voeren zodat de NAVO (d.w.z. de VS) bij onderhandelingen sterker zou staan. Aan de andere kant was het kabinetsbeleid van Lubbers I afhankelijk van binnenlandse politieke ontwikkelingen die op hun beurt weer beïnvloed zouden worden door de actuele internationale ontwikkelingen. In het hoofdstuk ‘Vrede en veiligheid’ van het concept-regeerakkoord van 19 oktober 1982 staat het voornemen om voor het begin van het parlementaire jaar 1983-1984 een defensienota te ontwikkelen:

[…] waarin een volledige uiteenzetting zal worden gegeven van de politiek en strategie van oorlogvoorkoming en verdediging en de daarmede samenhangende problematiek met betrekking tot de verhouding tussen de conventionele bewapening en de kernbewapening. De defensienota 1983 legt een gezonde basis voor een

119 Woltjer, Recent Verleden, 592-596 120 Zie: www.parlement.com, lemma Kabinet Lubbers I, te vinden op: https://www.parlement.com/id/vh8lnhronvw5/kabinet_lubbers_i_1982_1986. 49

toereikende defensie-inspanning voor de jaren 1984/1993. In deze nota zal een visie op een samenhangend kernwapenbeleid worden ontwikkeld.121

Verderop in het regeerakkoord staat dat deze nota ‘het ijkpunt zal zijn voor een beslissing over al dan niet plaatsing van kernwapens in Nederland.’122 Het dubbelbesluit wordt specifiek genoemd in de nota, weliswaar niet met andere inzichten dan van de vorige kabinetten, maar het is duidelijk dat het kabinet dit traject wilde volgen en niet – anders dan de PvdA – unilateraal wilde afwijken van het afgesproken beleid. Samengevat kan gesteld worden dat het kabinet Lubbers dus niet van plan was om gehaast beslissingen te nemen. Er werd met de mogelijkheid rekening gehouden dat tot plaatsing zou moeten worden overgegaan, maar zover was het nog niet. De onderhandelingen in Genève tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie over de Intermediate-range Nuclear

Forces (INF) – de middellange afstandsraketten die de Sovjet-Unie geplaatst had en die de

NAVO volgens het dubbelbesluit beloofde te gaan plaatsen over ontwapening, hadden prioriteit en de Nederlandse regering verbond het Nederlandse beleid met de resultaten die daar zouden worden behaald.

Het dubbelbesluit van december 1979 is een feit en daarop zijn de onderhandelingen in Genève gebaseerd. Het welslagen van deze onderhandelingen vormt thans de centrale doelstelling. Daarom zal Nederland, zonder dat reeds nu een principebesluit tot al dan niet plaatsing van kruisraketten op zijn grondgebied wordt genomen, voorbereidingen treffen om de mogelijkheid van feitelijke plaatsing open te houden. Een regeringsbeslissing over de te nemen operationele maatregelen wordt niet uitgevoerd dan nadat is gebleken dat de Tweede Kamer in de gelegenheid is geweest zich daarover uit te spreken.123

Deze opstelling was al een voorbode van de wijze waarop (het kabinet-) Lubbers politieke ontwikkelingen in binnen- en buitenland aan elkaar verbond. Deze strategie, die in dit geval Lubbers vooral in Nederland een sterkere positie bezorgde, wordt beschreven in het reeds genoemde artikel van Robert Putnam: ‘Diplomacy and domestic politics: the logic of two-

121 Kamerstukken II (1982/1983), 17555, aldaar 12-88. 122 Ibidem. 123 Ibidem. 50 level games’.124 Hoewel de rol van Nederland bij deze onderhandelingen niet overschat moet worden – Nederland en andere West-Europese NAVO-landen benadrukten voornamelijk bij de

VS hoezeer zij belang hechtten aan deze onderhandelingen – was het vooral dat de reikwijdte van het Nederlandse beleid door deze strategie van Lubbers werd beperkt. Het gevolg hiervan was, zoals Putnam’s theorie beschrijft, het versterken van de positie van het kabinet wat betreft het moderniseringsbeleid.125

2.6 ‘Let them sweat first’126

In januari 1983 reisden premier Lubbers en minister van Buitenlandse Zaken Van den Broek af naar Washington. Doel van het bezoek was om kennis te maken met elkaar, maar ook om te overleggen over de plaatsing van de kruisraketten in West-Europa en in het bijzonder de 48 rakketten met kernlading die Nederland volgens het dubbelbesluit zou moeten stationeren. De kwestie was in Nederland toen niet alleen meer in de politiek of bij de fanatieke tegenstanders een heet hangijzer, een groot deel van de Nederlandse bevolking had een mening over de kwestie en voor- en tegenstanders volgden de premier met argusogen. Lubbers had als fractievoorzitter, zoals al eerder beschreven, al wel met de politiek rond het dubbelbesluit te maken gehad en in de Nederlandse besluitvorming wel degelijk een belangrijke rol gespeeld, maar als premier werd zijn rol toch anders. Lubbers zou, dat wist hij, tijdens deze kabinetsperiode een beslissing moeten nemen. Peilen hoe de Amerikaanse president erover dacht en een band met de leider van het Vrije Westen opbouwen, was daar een niet onbelangrijk onderdeel van. ‘Let them sweat first’, vertrouwde Reagan de kersverse premier toe, doelende op de Russen en de te gebruiken onderhandelingstactiek. Op een goed moment tijdens het bezoek waren Reagan en Lubbers samen in de tuin van het Witte Huis, en daar zei Reagan tegen Lubbers: ‘Jij lijkt te denken dat ik van kernwapens houd. But I don’t like them at all. […] En nu vraag ik jou, Ruud, om mij te steunen bij deze aanpak. Maar weet dat mijn doel is om van alle atoomwapens af te komen.’ In hoeverre de Amerikaanse president dit meende, of goed begreep hoe hij Lubbers voor zich moest winnen, zullen we nooit weten, maar Lubbers was onder de indruk en geloofde de ontboezeming van Reagan onmiddellijk, zo verklaarde hij in

124 Putnam, ‘Diplomacy and domestic policy’. 125 Ibidem, 450-451. 126 Van Weezel en Alberts, ‘Lubbers’ stille strijd voor ontwapening’. ‘Let them sweat first’ is een uitspraak van Ronald Reagan tegen Ruud Lubbers over de onderhandelingen met de Russen. 51 een interview in Vrij Nederland.127 Reagan had dus aan de ene kant wel degelijk bezwaren tegen het verder opbouwen van een enorm kernwapenarsenaal, maar aan de andere kant was hij een zeer fel anticommunist die vond dat de Sovjet-Unie moest worden bestreden en de communistische invloed van de Sovjets ingedamd.128 Het beleid van de Amerikaanse regering was er daarom wel op gericht om het kernwapenarsenaal verder uit te bouwen en te verbeteren. De strategie achter het beleid was vergelijkbaar met die van het NAVO- dubbelbesluit, namelijk enerzijds het evenaren of voorbijstreven van de militaire macht van de Sovjet-Unie en anderzijds het afdwingen van onderhandelingen over het verkleinen van de arsenalen.129 In de Verenigde Staten ontstond net als in West-Europa weerstand tegen het ontwikkelen van nieuwe categorieën kernwapens, zeker toen in 1981 Reagan aankondigde de productie van de neutronenbom weer op te starten. Zo werd de Nuclear Weapons Freeze Campaign opgericht die ook bij de Democratische Partij steun vond. Als reactie daarop ontwikkelde de regering-Reagan beleid om de bevolking duidelijk te maken wat de achterliggende gedachte van de VS was. Op 17 april 1982 hield Reagan vanuit Camp David een radiotoespraak:

Today, I know there are a great many people who are pointing to the unimaginable horror of nuclear war. I welcome that concern. Those who've governed America throughout the nuclear age and we who govern it today have had to recognize that a nuclear war cannot be won and must never be fought. So, to those who protest against nuclear war, I can only say, ‘I'm with you.' Like my predecessors, it is now my responsibility to do my utmost to prevent such a war. No one feels more than I the need for peace.130

Het ideaal van nucleaire ontwapening bleken Reagan en Lubbers dus – stiekem – te delen. In hoeverre ze ook dezelfde politiek zouden volgen om dichterbij hun ideaal te komen zou nog moeten blijken.

127 Ibidem. 128 Lawrence S. Wittner, ‘Reagan and Nuclear Disarmament’, Boston Review (april 2001). Te vinden op: http://bostonreview.net/us/lawrence-s-wittner-reagan-and-nuclear-disarmament 129 Ibidem. 130 Ronald Reagan, ‘Radio Address to the Nation on Nuclear Weapons’ (april 1982), te vinden op: https://www.reaganlibrary.archives.gov/archives/speeches/1982/41782a.htm. 52

Het toekomstige kabinetsbeleid in Nederland werd in eerste instantie afhankelijk gemaakt van het al dan niet succesvol verlopen van de onderhandelingen met de Sovjet-Unie. De gesprekken in Genève tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie over de Intermediate- range Nuclear Forces (INF) – de middellange afstandsraketten die de Sovjet-Unie geplaatst had en die de NAVO volgens het dubbelbesluit beloofde te gaan plaatsen – begonnen in november 1981. Een half jaar later, vanaf juni 1982 werd ook begonnen met START (Strategic Arms Reduction Treaty), bilaterale gesprekken over het afbouwen van de strategische kernwapenarsenalen van de twee supermachten.131 In november 1983 trok de Sovjet-Unie zich terug uit de onderhandelingen over het

INF-verdrag. Als reactie op het terugtrekken van de Russen uit deze onderhandelingen kwamen de ministers van Buitenlandse Zaken van de NAVO in december nog bijeen. Onder voorzitterschap van (op dat moment ruim twaalf jaar secretaris-generaal van de

NAVO) kwam er een communiqué uit waarin werd geconcludeerd dat de NAVO-landen zich zorgen maakten over de militaire opbouw van de Sovjet-Unie en dat het onacceptabel was dat de Sovjet-Unie de eigen veiligheid wilde baseren op een machtsoverwicht. Bovendien werd nogmaals onderstreept dat het NAVO-dubbelbesluit een machtsevenwicht en een vermindering van het aantal middellangeafstandsraketten moest bewerkstelligen en zodoende de weg naar een vreedzaam Europa was.132

De INF-gesprekken werden overigens stilgelegd toen de Russen zich terugtrokken op 23 november 1983 als reactie op het arriveren van de eerste kruisraketten in het Verenigd

Koninkrijk. Even later trok de Sovjet-Unie zich ook eenzijdig terug uit de START- onderhandelingen. De directe oorzaak hiervan (althans volgens de Sovjet-Unie) waren de plannen van Reagan voor het Strategic Defense Initiative (SDI), beter bekend als Star Wars, vernoemd naar de bekende films van George Lucas. Het SDI was een plan voor een raketschild dat vanuit de ruimte zou opereren en de VS onkwetsbaar moest maken voor vijandelijke raketten. Hoewel het slechts om een plan ging waarvan de haalbaarheid nog maar bewezen moest worden, zagen critici hierin een gevaar omdat dit het einde van het MAD- systeem zou bewerkstelligen.

131 ‘NATO summary 1983’, te vinden op: http://www.nato.int/docu/update/80-89/1983e.htm. 132 ‘North Atlantic Council Final Communiqué’ (december 1983) te vinden op: http://www.nato.int/docu/comm/49-95/c831209a.htm. 53

2.7 Defensienota 1984-1993

Aan de ene kant wilde Lubbers uiteindelijk de rol van de kernwapens verkleinen, in Nederland, in Europa en in de wereld. Tegelijkertijd werd het kabinet-Lubbers geconfronteerd met de ‘situatie op de grond’, de realiteit van de bewapening van de Sovjet-Unie, en de strategische noodzakelijkheid van een afschrikking die de West-Europese NAVO-landen en de

VS nog meer met elkaar verbond. Daarnaast zag Lubbers zich genoodzaakt een besluit te nemen over de uitvoering van het NAVO-dubbelbesluit. Na het eerdere uitstellen was het tegenover de andere bondgenoten niet langer te verdedigen opnieuw om uitstel te vragen. Zoals in de regeringsverklaring in 1982 door het kabinet-Lubbers was beloofd, kwam in november 1983 de defensienota 1984-1993 uit.133 Dat was later dan oorspronkelijk gepland vanwege een conflict tussen de twee CDA-ministers Van den Broek van Buitenlandse Zaken en De Ruiter van Defensie. Naast het plaatsingsbesluit van de kruisraketten speelde zijdelings in de discussie over kernwapens de vraag hoe en of Nederland de andere nucleaire taken van de NAVO moest verminderen. De Ruiter, die vooral steun vond aan de linkerkant van de CDA- fractie, was voor vermindering daarvan, terwijl Van den Broek niets wilde weten van deze plannen vóór er een besluit genomen was over de plaatsing van kruisraketten.134 Hierop greep Lubbers in en hij wist zijn twee partijgenoten weer op één lijn te krijgen: het kabinet zou niets besluiten over de status van de nucleaire taken van de Nederlandse krijgsmacht totdat er duidelijkheid was over het Nederlandse beleid over de kruisraketten. Hoewel Job de Ruiter uiteindelijk gewoon in zou stemmen met de uitvoering van het NAVO-dubbelbesluit en de plaatsing van kruisraketten zou verdedigen, werd het door sommigen gezien als opmerkelijk dat iemand die zich op de linkerflank van het CDA bevond, minister van Defensie werd gemaakt. Hans Gualthérie van Weezel, op dat moment Kamerlid namens het CDA, zei daar later over dat de benoeming van De Ruiter een ‘typisch voorbeeld was van Lubbers’ onnavolgbare werkwijze: ‘Dat was voor mij een signaal dat Lubbers op termijn tot plaatsing van de kruisraketten zou overgaan. Want Lubbers deed altijd rechtse dingen met linkse mensen en linkse dingen met rechtse mensen.’135

Lubbers zei hier zelf later over:

133 Kamerstukken II (1983/1984), 18.169, aldaar 1-44. 134 Bloem, Nederland en de kernwapens, 164. 135 Gualthérie van Weezel, Rechts door het midden; Kees Versteegh, ‘Lubbers heeft in ogen van echte Atlantici nooit gedeugd’, NRC Handelsblad, 3 november 1995. 54

Vanaf de dag dat ik Dries van Agt opvolgde in 1982 was het mij duidelijk dat het land

én het CDA zeer verdeeld waren over het al of niet plaatsen van kruisvluchtwapens. Dat was ook de reden om bij de kabinetsformatie naast Hans van den Broek als minister van Buitenlandse Zaken te gaan voor Job de Ruiter op Defensie. Met deze voortreffelijke jurist, ook bekend om zijn empathie voor ethiek, bevorderde ik uitzicht op een breed gedragen oplossing.136

Het uiteindelijke besluit over de plaatsing van kruisraketten zou pas op 1 november 1985 worden genomen en werd dus over de defensienota heen getild. Wel stonden er in de Defensienota 1984-1993 verschillende gedachten die inspeelden op het aanstaande besluit en een goed overzicht geven van de ideeën over kernbewapening en militaire strategie van het kabinet Lubbers. In de Defensienota stond dat het stabiliseren van een nucleair evenwicht tussen Oost en West op een zo laag mogelijk niveau het streven moest zijn. De regering aanvaardde dus als voorheen de politiek-strategische rol van kernwapens.137

Daarnaast benadrukte de Defensienota 1984-1993 de strategie van de NAVO. In het kort staat daarover:

De tegenstander moet worden duidelijk gemaakt dat de NAVO bereid en in staat is een doeltreffend militair antwoord op ieder niveau te geven. Ieder gewin dat de tegenstander mocht hopen te behalen moet worden teniet gedaan door het risico van een voor hem onaanvaardbare mate van verwoesting. Daarbij blijft het doel steeds het conflict zo snel mogelijk te beëindigen.138

Uit dit citaat blijkt dat Nederland met het kabinet-Lubbers, zoals te verwachten was, geen andere ideeën over militaire strategie ontwikkelde en voorstander bleef van de nucleaire defensie van West-Europa. De Defensienota voerde daarvoor een drietal redenen aan: de aanwezigheid van kernwapens is op korte termijn niet te beëindigen, kernwapens hebben een afschrikwekkende werking en voorkomen oorlogen en tot slot zijn er voor de nucleaire afschrikking geen conventionele alternatieven.139

136 Ruud Lubbers, ‘Eenheid in mijn land en eenheid in mijn partij’, in: Thijs van Veghel, ‘Bijzondere momenten in 35 jaar CDA’ (2015), aldaar 32-33. 137 Defensienota 1984-1993 vergaderjaar 1983-1984 nr. 18 169, aldaar 40. 138 Ibidem, 48. 139 Ibidem. 55

2.8 Massademonstratie en volkspetitionnement: Lubbers in het hol van de leeuw

Zoals in het eerste hoofdstuk al aan de orde is gekomen, werden er twee grote demonstraties tegen de plaatsing van kernwapens gehouden. De eerste vond plaats op 21 november 1981, tijdens het tweede kabinet – Van Agt, in het centrum van Amsterdam. Ongeveer 400.000 mensen liepen mee. Bijna twee jaar later, op 29 oktober 1983, toen Lubbers inmiddels premier was, werd de demonstratie van ’81 overtroffen: 550.000 demonstranten verzamelden zich in Den Haag op het Malieveld. De vredesbeweging was er ondanks alle discussie in het

CDA van overtuigd geraakt dat Lubbers maar één plan had en dat was plaatsing van de kernwapens. In januari 1983 werd er dan ook een ‘Hete Herfst’ beloofd. Binnen de vredesbeweging was er ondertussen onenigheid. Linkse partijen die zich bij de strijd tegen de komst van de kruisraketten hadden aangesloten, wilden doorgaan met het protest terwijl Mient

Jan Faber van het IKV eigenlijk vond dat de pijlen op het CDA gericht moesten worden en dat door middel van dialoog compromissen moesten worden bereikt. Om de achterban niet te 140 verliezen deed het IKV wel mee, maar er werd ook gepoogd het CDA te overtuigen.

Bij de oprichting van het Komitee Kruisraketten Nee (KKN), dat de taak had om de massademonstratie van 1983 te organiseren, deden behalve IKV en Pax Christi allerlei kleinere vredesorganisaties mee. Ook politieke partijen zoals de PvdA, D66, kleine linkse partijen sloten zich aan net als het FNV. Faber werd geen voorzitter, dat werd Sienie Strikwerda met

Faber en Maarten van Traa als secretarissen. FNV-voorzitter regelde dat NS- personeel dat wilde staken, toch aan het werk zou gaan, zodat zoveel mogelijk mensen naar Den Haag zouden kunnen komen.141 Lubbers tartte het KKN die dag tot ergernis van Faber, door te zeggen dat minder dan de helft van de demonstranten onder álle omstandigheden tegen de plaatsing van kruisraketten zou zijn. Maar tegelijkertijd zei Lubbers die dag dat hij zeer onder de indruk was van de opkomst en de demonstratie die hij betitelde als oproep aan de politiek om de wapenwedloop een halt toe te roepen.142 Er was ook heftige kritiek op de demonstratie. G.B.J. Hiltermann, een vooraanstaand commentator, schreef in De Telegraaf onder de kop ‘Demonstraties brengen de vrede niet naderbij’:

140 Van Diepen, Hollanditis, 200-201. 141 Ibidem, 202-205. 142 Ibidem, 205. 56

Om moderne Amerikaanse raketten uit West-Europa weg te houden en een begin van ontkoppeling tussen West-Europa en de Verenigde Staten te bewerkstelligen, vertrouwen de Russen op de vredesbewegingen en moedigen ze demonstranten aan door onze wereld te bedreigen en ons angst in te boezemen. Daarom zijn vredes- demonstraties, op dit moment, niet alleen zinloos maar zelfs schadelijk.143

Wat Lubbers precies van de vredesbeweging vond, politiek gezien maar lastig of ook een schadelijk fenomeen, weten we niet, maar hij vond het in ieder geval zijn taak als minister- president om er aandacht aan te besteden. Tegelijk veranderde hij er niet door van zijn standpunt dat onderhandelingen uitkomst moesten bieden en dat dan pas gekeken kon worden naar een mogelijk plaatsingsbesluit.

De laatste grote manifestatie van het KKN was op 26 oktober 1985 toen het bestuur van ‘het Komitee’ premier Lubbers de 3,75 miljoen handtekeningen aanbood van het zogenaamde volkspetitionnement. Toen vanaf de zomer van ’84 een plaatsingsbesluit steeds meer voor de hand liggend leek te worden, besloot het KKN, dat met ernstige onderliggende verdeeldheid te maken had, dat de leden van het kabinet en de Tweede Kamer direct moesten worden aangesproken door de burgers. Het volkspetitionnement werd georganiseerd, wat inhield dat ieder huishouden in Nederland een kaartje in de bus kreeg waarop 5 namen konden worden ingevuld. De tekst luidde: ‘Aan Regering en Staten-Generaal. Ik keer mij tegen de kernbewapening. U zult 1 november een besluit nemen over de plaatsing van kruisraketten op Nederlands grondgebied. Ik verzoek U dan NEE te zeggen tegen plaatsing.’ 50.000 vrijwilligers van het KKN haalden vervolgens de kaartjes bij de mensen thuis op. Het kernwapendebat werd door het petitionnement weer even nieuw leven ingeblazen.144 Aan de andere kant was ook duidelijk dat uiteindelijk slechts de politieke oppositie werd gemobiliseerd en tekenden VVD- en CDA-aanhang vrijwel niet. Desalniettemin zag Lubbers het als zijn plicht – of wellicht een politieke kans – om de manifestatie op 26 oktober, 5 dagen voor de stemming in de Tweede Kamer, te bezoeken. In de Haagse Houtrusthallen had de KKN een evenement georganiseerd om het resultaat van het volkspetitionnement bekend te maken. Het was een rumoerige hal vol met spandoeken, luidruchtige demonstranten waarvan een enkeling een zelfgemaakte ‘gebroken kruisraket

143 G.B.J. Hiltermann, ‘Demonstraties brengen de vrede niet naderbij’, De Telegraaf, 29 oktober 1983. 144 Van Diepen, Hollanditis, 322. 57 meedroeg en een ‘inspirerend’ dweilorkest. Na enig aandringen van voorzitster Strikwerda en manende gebaren van Van Traa, kreeg Lubbers de gelegenheid om te spreken.145 Behalve lof voor het feit dat Lubbers in het hol van de leeuw zijn standpunten had verdedigd en de tegenstanders van de kruisraketten zelfs wist te verdelen (een deel van de zaal wilde de premier wel graag horen spreken, terwijl een ander deel had besloten demonstratief met de rug naar hem toe te gaan staan) viel hem ook kritiek ten deel. Zo zou in 1995 Joseph

Luns, inmiddels voormalig secretaris-generaal van de NAVO en oud-minister van Buitenlandse Zaken, Lubbers om deze actie bekritiseren. Lubbers was op dat moment kandidaat om zelf secretaris-generaal van de NAVO te worden (uiteindelijk zou de functie naar Javier Solana gaan). Luns zei over de gebeurtenis in de Houtrusthallen dat hij met ‘bevreemding en ergernis’ had gezien dat Lubbers ‘het oorbaar heeft geacht de grote wilde manifestatie in de Houtrusthallen met zijn aanwezigheid te vereren, waarbij hij een brevet van geloofwaardigheid aan de antinucleaire beweging gaf.’146 Lubbers zou daar later over zeggen dat zijn toespraak in de Houtrusthallen niet zozeer voor de aanwezigen maar des te meer voor het land bedoeld was. Hij was er ‘precies vanwege mijn missie. Eenheid in het land en eenheid in mijn partij.’147

2.9 Lubbers waarschuwt de Sovjet-Unie nog één keer

Zo liep Ruud Lubbers de ene dag nog met de Amerikaanse president in de tuin van het Witte Huis en stond hij de volgende dag voor een groep boze burgers, begeleid door een middelmatig dweilorkest, die hem de rug toekeerden in een sporthal in de Haagse Vogelwijk. Ondertussen moest hij ook nog zijn ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie op één lijn houden, zijn partij verenigen, eenheid in het land creëren en het NAVO-bondgenootschap in stand houden. Lubbers moest dus op meerdere tonelen acteren en het succes van zijn kabinet en van zijn eigen premierschap hing af van zijn vermogen om de beperkingen die hij op het ene toneel tegenkwam, om te zetten in haalbaar beleid op het andere.148

145 Een fragment van Lubbers’ aankomst en speech bij de opkomst ter gelegenheid van het volkspetitionnement in de Houtrusthallen werd getoond op 2 augustus 2009 bij het televisieprogramma Zomergasten. Te zien via: youtube.com/watch?v=xS-e0tgS9nI. 146 Versteegh, ‘Lubbers heeft in ogen van echte Atlantici nooit gedeugd’. 147 Ibidem. 148 Putnam, ‘Diplomacy and domestic policy’, 427-460. 58

Volgens de theorie van de two-level games van de politicoloog Putnam, die hier al eerder is besproken, kunnen de beperkingen die een internationale onderhandelaar meekrijgt op het ene niveau, als hij het goed speelt, voor een sterkere positie zorgen op het andere niveau, juist omdat zijn onderhandelingsruimte kleiner is, mits hij zijn ‘medespelers’ van die beperkingen weet te overtuigen.149 Volgens de two-level games-theorie geldt dat hoe groter de ruimte (Putnam noemt dit de win-set) is die – in dit voorbeeld – Lubbers in het Nederlandse parlement krijgt, des te groter de kans zou zijn op succes in de internationale arena. Maar tegelijkertijd kan een kleinere speelruimte op het thuisfront en dus een beperktere win-set de positie versterken bij de ‘internationale onderhandelingen’ als het goed wordt gespeeld: a government that is internally divided is more likely to be able to strike a deal internationally than one that is firmly committed to a single policy.150 Doordat de Nederlandse regering beperkt werd in haar positie door de sterke weerstand tegen een plaatsingsbesluit, werd het standpunt van de nuloptie van de Nederlandse regering sterker. De nuloptie hield het niet plaatsen van de 572 raketten in West-Europa door de NAVO in en het door de Russen weghalen van hun SS-20 raketten uit Oost-Europa. Lubbers kon door de beperkingen die hem werden opgelegd door het thuisfront, in het buitenland (d.i. bij de Amerikanen) harder pleiten voor de nuloptie dan anders het geval geweest was. Door de kritische houding van de Nederlandse regering en de lastige situatie binnen de Nederlandse politiek wist Lubbers zijn invloed bij het hele wapenbeheersingsoverleg te vergroten.

Lubbers’ strategie was dus om in het buitenland, vooral binnen de NAVO en in de relatie met de VS, te pleiten voor de nuloptie. Hij leek in Reagan een medestander gevonden te hebben. Daar raakte Lubbers in ieder geval na zijn ontmoeting met Reagan zelf van overtuigd.

Feit was wel dat de VS in november 1981 de zero option al op de agenda zette. Tegenstanders van de nucleaire wapens bekritiseerden het plan van de nuloptie omdat zij vermoedden dat die nooit als serieuze uitkomst werd gezien en slechts bedacht zou zijn om de ongeruste bevolking te behagen en omdat de Sovjet-Unie het toch zou weigeren, waarna de kruisraketten alsnog geplaatst zouden worden. Toch was minister van Defensie Caspar Weinberger er niet gerust op dat de Sovjet-Unie de nuloptie meteen van tafel zou vegen. Weinberger en anderen hebben overigens altijd ontkend dat de nuloptie was bedacht om afgewezen te worden, maar Weinberger vreesde wel dat de Russen het voorstel onmiddellijk zouden accepteren terwijl hijzelf vond dat de Amerikaanse kruisraketten in West-Europa

149 Ibidem. 150 Ibidem, aldaar 445. 59 noodzakelijk waren. Reagan was er echter heel duidelijk over: ‘My proposal of the zero option sprang out of the realities of nuclear politics in Western Europe.151 De Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken George Shultz zei over deze kwestie:

In for the European publics to be convinced to go along with the deployment, they had to feel that there was an honest-to-God negotiation going on, a real and honest one. So, we conducted ourselves that way. We constantly wanted to be in the posture of being reasonable people, tough... but ready to strike a bargain if one could be reached that was reasonable.152

Zowel de Nederlandse als de West-Duitse regering drongen er bij de Amerikanen op aan dat de INF-akkoorden een serieuze kans moesten krijgen en dat de nuloptie op tafel moest blijven 153 liggen, zo blijkt ook uit vrijgegeven documenten van de NSA. Dat Nederland en West- Duitsland hier hetzelfde standpunt innamen valt te verklaren door zowel een vergelijkbare strategische ligging in West-Europa als een vergelijkbare politieke discussie over de kernbewapening. De Nederlandse regering wist de zorgen over het dubbelbesluit en de politiek lastige situatie in West-Europa en in het bijzonder in Nederland zelf, over te brengen op de Amerikanen. Vervolgens was het ook aan Lubbers en zijn kabinet om de lastige internationale situatie en de voornemens van de VS om tot serieuze onderhandelingen te komen met de Sovjet-Unie, te verkopen in de Tweede Kamer.

In het NAVO-dubbelbesluit zat al besloten dat het plaatsen van kruisvluchtwapens was verbonden aan onderhandelingen over ontwapening. Lubbers maakte daar nog twee nieuwe koppelingen bij. Zoals al in de vorige alinea is besproken, werden de onderhandelingen tussen de VS en de Sovjet-Unie (inclusief de nuloptie) voorwaarde voor het uitvoeren van het NAVO- dubbelbesluit door Nederland. Daarnaast voegde Lubbers in Nederland nog twee zaken toe aan het debat over het nemen van een plaatsingsbesluit. In de eerste plaats zou het uitvoeren van het NAVO-dubbelbesluit vanaf eind ’84 gekoppeld worden aan het eventueel afstoten van al bestaande kernwapentaken van Nederland. Ten tweede, maar minstens zo belangrijk en

151 Wittner, ‘Reagan and Nuclear Disarmament’. 152 Ibidem. 153 National Security Archive: ‘Dual track decission. Briefing memo. To: the secretary. From: PM – Richard A. Ericson, Jr., Acting, EUR – George S. Vest. Subject: SCC, Meeting on PRM-38’, 23 augustus 1981.

60 opmerkelijk; Lubbers stelde eigen Nederlandse voorwaarden aan de Sovjet-Unie over het verwijderen van Russische SS-20 raketten. Als de Sovjet-Unie hier niet aan zou voldoen, kon Nederland niet anders dan overgaan tot plaatsing van kruisraketten. In feite creëerde Lubbers hiermee een dubbelbesluit binnen het dubbelbesluit.

Hoe kwamen deze twee aanvullende voorwaarden tot stand? Binnen het CDA overheerste het standpunt dat de koppeling tussen de nucleaire taken en de komst van de kruisvluchtwapens gehandhaafd moest blijven. Dit was al het geval sinds het kabinetsbeleid van Van Agt. Het besluit tot plaatsing van de kruisraketten diende samen te gaan met de vermindering van de bestaande kernwapentaken. Coalitiegenoot VVD vond dat het afstoten van nucleaire taken alleen in NAVO-verband mocht gebeuren én dat bij het eventueel afstoten van een taak er een vervangend conventioneel wapensysteem moest komen. De PvdA steunde het idee kernwapentaken af te staan, maar was niet voor de komst van de kruisvluchtwapens.154 Premier Lubbers verklaarde in de Tweede Kamer in juni 1985 dat het kabinet bereid was om het plan van de CDA-fractie volledig uit te voeren. Er zou op 1 november 1985 een besluit in de Kamer worden genomen. Dat de CDA-fractie veel verder wilde gaan met het afstoten van kernwapentaken dan de VVD leverde wel lichte spanningen op, maar beide fractievoorzitters (CDA) en Ed Nijpels (VVD) wachtten de voorstellen van het kabinet rustig af. Het besluit van 1 november moest van Lubbers een ‘politiek pakket’ vormen, een akkoord waarmee zowel de CDA’ers die kritisch waren over de komst van de kruisraketten en de CDA’ers en de VVD-ers die voor de kruisrakketten waren, maar liever de andere kernwapentaken behielden, konden leven.155 De besluitvorming rond de kruisraketten werd door het kabinet dus enerzijds gekoppeld aan het verminderen van andere kernwapentaken van Nederland. Anderzijds zouden Lubbers en Van den Broek pleiten voor een koppeling aan de uitkomst van de onderhandelingen met de Sovjet-Unie. In eerste instantie werd ingezet op de INF- onderhandelingen waarbij de VS de nuloptie op tafel legde. Dat de VS en de Sovjet-Unie ieder een verschillend idee bij de nuloptie hadden bleek al snel. Voor de VS betekende de nuloptie namelijk het niet plaatsen van middellangeafstandsraketten en Pershings II met kernkoppen in

West- Europa in ruil voor het verwijderen van de SS-20 raketten door de Sovjet-Unie. De Russen daarentegen wilden ook de Britse en Franse kernwapenarsenalen in de onderhandelingen betrekken. De Britten en Fransen weigerden om hun kernwapenarsenalen

154 Bloem, Nederland en de kernwapens, 173. 155 Ibidem, 182. 61 ter discussie te stellen en deden dus niet mee aan de onderhandelingen.156 Nederland stond binnen de NAVO alleen door te pogen de Fransen en Britten te overtuigen dat wel te doen.

Zoals gezegd trokken de Russen zich terug uit de INF-onderhandelingen toen eind ’83 de eerste Amerikaanse middellangeafstandsraketten in Groot-Brittannië aankwamen.157 Op 1 november 1985 besloot de Nederlandse regering – na zes jaar van onderhandeling, debat en protest – de Amerikanen toestemming te geven de 48 Amerikaanse kruisvluchtwapens in Woensdrecht te plaatsen. Aan dit specifieke besluit ging – naast de al genoemde internationale gesprekken tussen Nederland en de VS en andere NAVO-bondgenoten

– een ingewikkeld overleg vooraf binnen de coalitie van CDA en VVD dat in 1984 begon. Hieruit zou uiteindelijk een compromis komen waarbij Nederland het eigen plaatsingsbesluit koppelde aan eisen aan de Sovjet-Unie.158

De moeilijkheid lag vooral binnen het CDA. Lubbers moest ervoor zorgen dat er een plan op tafel zou komen waar zowel de pacifistisch ingestelde CDA’ers in zijn kabinet en in de fractie mee konden leven als de rechterkant van het CDA die in het kabinet door Van den

Broek werd vertegenwoordigd en wat het plaatsingsbesluit betrof veel dichter bij de VVD stond. De ‘Stuurgroep Nucleaire Politiek’ werd opgericht met daarin de drie CDA-ministers

Lubbers, Van den Broek en De Ruiter en omdat hier de VVD niet werd vertegenwoordigd sloten in een officieuze commissie de VVD-ministers Gijs van Ardenne van Financiën en van Justitie zich daarbij aan. Meerdere varianten op het plaatsingsbesluit werden besproken, waaronder de ‘crisisvariant’ waarbij Woensdrecht volledig door de Amerikanen in gereedheid zou worden gebracht, maar de kruisvluchtwapens pas zouden worden geplaatst wanneer een internationale crisis zou ontstaan. De VVD schoot deze variant 159 snel af door te dreigen met de val van het kabinet. Eerst werd van de kant van het CDA nog voorgesteld dat er alleen wapens zouden worden geplaatst als er een wapenbeheersingsovereenkomst tussen de VS en de Sovjet-Unie zou zijn getekend, maar ook dit plan sneuvelde, omdat het juist bij het mislukken van de onderhandelingen de Sovjet-Unie zou belonen door de kruisraketten niet te plaatsen. Hierop bedacht Lubbers een list. Hij draaide het voorstel om. De Sovjet-Unie kon niet beloond worden voor het laten falen van de onderhandelingen, maar een beloning voor het laten slagen zou wellicht kunnen werken:

156 Ibidem, 189. 157 Van Diepen, Hollanditis, 316. 158 Ibidem, 282. 159 Ibidem. 62 waren de Russen bereid tot ontwapening, dan zou Nederland de 48 kruisraketten niet plaatsen.160 Lubbers speelde hoog spel want hij verbond impliciet de toekomst van het kabinet aan het besluit. Het voorstel werd in de ministerraad goedgekeurd, alhoewel het uiteindelijke regeringsbesluit van 1 juni 1984, waarin werd bepaald dat het kabinet op 1 november 1985 daadwerkelijk zou beslissen (afhankelijk van het SS-20 arsenaal van de Russen op 1 juni 1985), er veel gecompliceerder uitzag. Er werd door het kabinet Lubbers met drie mogelijkheden rekening gehouden. Mochten de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie op 1 november 1985 een akkoord hebben over middellangeafstandswapens dan zou Nederland wel kruisvluchtwapens plaatsen, maar de hoeveelheid zou in overleg met de NAVO worden bepaald, tenzij er in het verdrag sprake zou zijn van een nuloptie, dan zou Nederland er geen enkele plaatsen. In het geval dat er geen akkoord zou zijn op 1 november 1985 en de Sovjet-

Unie het aantal SS-20’s vergroot had, zou Nederland alle 48 kruisvluchtwapens plaatsen zoals in het NAVO-dubbelbesluit was vastgelegd. De derde optie zou zijn dat er weliswaar nog geen akkoord op 1 november1985 was, maar dat de Sovjet-Unie het aantal SS-20’s niet zou hebben verhoogd. In dit laatste geval zou Nederland geen kruisvluchtwapens plaatsen. Lubbers wist met deze ingewikkelde combinatie van potentiële besluiten niet alleen de eigen CDA-Kamerfractie mee te krijgen en dus een meerderheid in de Tweede Kamer te bewerkstelligen, het was ook een ‘krachtig appèl’ op de Russen. Het Kremlin werd duidelijk gemaakt ‘dat het nu welletjes was’.161 In hoeverre Lubbers werkelijk dacht met deze Nederlandse politieke oplossingen de Sovjet-Unie te kunnen beïnvloeden blijft de vraag, maar door de Nederlandse beslissing afhankelijk te maken van de ontwikkelingen bij de onderhandelingen tussen de Amerikanen en de Russen, lukte het Lubbers wel om de lastige kwestie van het NAVO-dubbelbesluit politiek gezien voorlopig op te lossen.

Bij deze besprekingen in het kabinet-Lubbers en met de Kamerfracties van CDA en

VVD valt in feite hetzelfde waar te nemen als bij de internationale gesprekken. De beperkingen van de onderhandelingsruimte op het internationale toneel, de opstelling van de VS, de NAVO en de Sovjet-Unie, bepalen de ruimte waarbinnen een akkoord gesloten kan worden op het nationale toneel. De metafoor van het schaken op twee borden wordt hier heel duidelijk; wat er op het internationale bord gebeurt, beïnvloedt ook het nationale bord. Een aardige metafoor maakt nog geen theorie, zegt Robert Putnam zelf, maar dat beide niveaus elkaars uitkomst

160 Van Diepen, Hollanditis, 284-285; Bloem, Nederland en de kernwapens, 192-194. 161 Van Diepen, Hollanditis, 285 63 beïnvloeden wordt hier heel duidelijk: om het ene niveau beter te begrijpen dient ook het andere bestudeerd te worden.162

162 Putnam, ‘Diplomacy and domestic policy’, 435; Bloem, Nederland en de kernwapens, 195. 64

3. Een dubbelbesluit binnen het dubbelbesluit

“War must be, while we defend our lives against a destroyer who would devour all; but I do not love the bright sword for its sharpness, nor the arrow for its swiftness, nor the warrior for his glory. I love only that which they defend.”163

In het tweede hoofdstuk is duidelijk geworden hoe lastig het voor de verschillende kabinetten is geweest om tot een overeenkomst te komen over het plaatsen van kruisraketten met kernwapens zoals in het NAVO-dubbelbesluit was afgesproken. Uiteraard was het plaatsingsbesluit niet het enige politieke vraagstuk voor de kabinetten Den Uyl, Van Agt en Lubbers, maar het was wel een onderwerp waarbij de verschillen maar al te duidelijk werden. De rol van Ruud Lubbers in de Nederlandse politiek werd langzamerhand steeds belangrijker. Hij deed zijn intrede in de landelijke politiek als jonge minister van

Economische Zaken in het kabinet- Den Uyl namens de KVP. Tijdens het premierschap van Van Agt kreeg Lubbers als fractievoorzitter voor het eerst echt te maken met de moeilijkheden van het plaatsingsbesluit. Uiteindelijk zou het nucleaire vraagstuk een van de belangrijkste punten van Lubbers’ premierschap worden. De druk van buiten, van de VS en andere NAVO-bondgenoten die voor een positief besluit pleitten en de niet te onderschatten binnenlandse druk op het Kabinet-Lubbers door voor- en tegenstanders, zorgden ervoor dat de premier behoedzaam moest handelen, vooral omdat ook zijn eigen kabinet en het CDA in de Kamer verdeeld waren. Met het juni-besluit, dat eigenlijk wederom een uitgesteld besluit was, werd de grootste horde op weg naar een definitief plaatsingsbesluit genomen. In dit derde hoofdstuk zal verder worden ingegaan op de totstandkoming van het plaatsingsbesluit van 1 november 1985. De kwestie van de kruisraketten was namelijk nog niet voorbij. Het debat in Nederland ging door en ontwikkelingen in de Koude Oorlog zouden de Nederlandse politiek en dus de uitvoering van het plaatsingsbesluit verder beïnvloeden. In de eerste helft van 1986 waren er bovendien weer Tweede Kamerverkiezingen, waarbij Lubbers zijn kabinetsbeleid nog nadrukkelijker zou moeten verdedigen. Tevens zal worden ingegaan op de vraag wat voor effect het Nederlands plaatsingsbesluit op het NAVO-dubbelbesluit heeft gehad en hoe de rol van Lubbers in het geheel valt te beoordelen.

163 J.R.R. Tolkien, The Lord of the Rings, boek IV (New York, 2004), 672. 65

3.1 Eindelijk een plaatsingsbesluit

Dat er door Lubbers een voorlopige politieke uitweg was gevonden, betekende allerminst dat iedereen te spreken was over de mogelijk te nemen besluiten. Zowel ter linker als ter rechterzijde was er veel kritiek op de enigszins gecompliceerde reeks van potentiële Nederlandse politieke uitkomsten van de wapenbeheersingsonderhandelingen tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie. Tegenstanders van iedere vorm van plaatsing van kernraketten waren teleurgesteld, omdat zij na het besluit van 1 juni zagen dat plaatsing van 164 kernraketten waarschijnlijker was geworden. Maar ook binnen de NAVO was men niet tevreden, omdat Nederland opnieuw geen duidelijk plaatsingsbesluit had genomen, iets wat volgens de West-Duitse regering het bondgenootschap er niet sterker op maakte.165

Fractievoorzitter Nijpels van de VVD had ook liever een definitief plaatsingsbesluit gezien, maar was toch tevreden omdat het daadwerkelijk plaatsen van kruisvluchtwapens na 1 juni een stuk zekerder was geworden. De voorziene mogelijkheid dat de Sovjet-Unie het aantal SS-20’s niet zou uitbreiden terwijl er geen wapenbeheersingsakkoord met de VS was, (in welk geval Nederland geen kruisraketten zou plaatsen) vond Nijpels zo onwaarschijnlijk dat hij het vergeleek met de onenigheid tussen twee mannen die naar de Sahara zouden afreizen en vervolgens discussiëren of ze een paraplu of een regenjas mee moesten nemen. Over de invloed van het Nederlandse ‘dreigement’ aan de Sovjet-Unie, maakte Nijpels zich 166 overigens geen illusies, anders dan Lubbers en CDA-fractieleider De Vries. Kritiek op het kabinetsbeleid kwam er in Nederland van bijvoorbeeld S.I.P. van

Campen (directeur van het kabinet van NAVO-secretaris-generaal Joseph Luns). In een artikel in de Internationale Spectator schrijft hij dat het ‘typisch Nederlandse compromis’ voornamelijk rekening houdt met de binnenlandse politieke verhoudingen, maar niet met strategische zaken als nationale veiligheid of het bondgenootschap.167 Ondanks de kritiek van verschillende kanten werd er een besluit genomen en kon het Kabinet-Lubbers verder. Waar het nu vooral om ging van 1 juni 1984 tot 1 november 1985 was het monitoren van de onderhandelingen met de Russen en, nog belangrijker, het in de gaten houden hoeveel SS-20 raketsystemen de Sovjet-Unie paraat had staan. Zo kon worden

164 Van Diepen, Hollanditis, 289. 165 Ibidem, 289-293. 166 Jaqueline Bos en J. Houtdijk, Variaties op varianten. Jaaroverzicht van vredespolitiek en vredesbeweging 1983/1984 (z.p., 1984), 83; Van Diepen, Hollanditis, 286; zie ook: Trouw, 13 juni 1984. 167 S.I.P. van Campen, ‘Nederland en de rakettenkwestie’, Internationale Spectator (1984), 601-604. 66 bepaald welke van de voorgenomen mogelijke besluiten zou moeten worden uitgevoerd. Toen de NAVO meldde dat in september 1985 de Sovjet-Unie het aantal lanceerinrichtingen voor de

SS-20 juist had opgevoerd naar 441 bleek dat de laatste zich niet door het dreigement van Lubbers hadden laten beïnvloeden. Van den Broek zei op 25 september als reactie hierop, dat de oproep van Nederland aan de Sovjet-Unie mislukt was.168 De Sovjet-Unie sloeg de waarschuwing van Lubbers dus in de wind, en omdat de onderhandelingen tussen de VS en de Sovjet-Unie over het verminderen van de middellangeafstandsraketten nog niets concreets hadden opgeleverd (de INF-gesprekken waren toen inmiddels wel weer hervat), betekende dat volgens het 1 juni-besluit dat Nederland alle 48 kruisvluchtwapens zou gaan plaatsen. Dit was ook het standpunt van de regering. Zowel Van den Broek als later ook Lubbers bevestigden dat, nu de Sovjet-Unie het SS-20 arsenaal niet had afgebouwd maar juist had uitgebreid, het 1 juni-besluit zou worden uitgevoerd. Het volkspetitionnement met de 3,5 miljoen handtekeningen legde Lubbers dus resoluut naast zich neer.169 Het 1 juni-besluit moest stand houden, daar waren het kabinet en de Tweede Kamer het over eens. De Sovjet-Unie had een kans gekregen om het plaatsen te voorkomen, maar nu gebleken was dat er meer Russische raketten stonden, kon de Nederlandse regering niet anders besluiten. Door deze constructie die Lubbers zelf had bedacht, was hij nu gebonden aan de gemaakte afspraken. De PvdA sputterde nog wel tegen, zoals verwacht. Den Uyl diende een motie in, waarin het besluit over de plaatsing van kruisvluchtwapens werd afgekeurd, maar het haalde niets uit. CDA en VVD -met steun van de kleine rechtse fracties- behielden een meerderheid (ondanks dat een aantal CDA’ers nog steeds tegen het plaatsingsbesluit was).170 Wel was er nog even discussie in de Kamer en in het kabinet over de mate waarin de Nederlandse regering door de Amerikanen, in geval van gebruik van de in Nederland gestalde wapens, geraadpleegd zou moeten worden. Onenigheid tussen de minister van Defensie en de minister van Buitenlandse Zaken werd in het voordeel van de laatste beslecht. Uiteindelijk werd besloten dat de Nederlandse invloed hierop niet verder zou gaan 171 dan al in de NAVO-procedures was vastgelegd. In de overeenkomst die Nederland met de Verenigde Staten zou tekenen, kwam te staan dat het verdrag over de plaatsing in ieder geval vijf jaar zou gelden. Het verdrag kon met gezamenlijke goedkeuring wel eerder worden gewijzigd, zodat, in het geval er bij de wapenbeheersingsgesprekken met de Sovjet-Unie afspraken werden gemaakt, het aantal

168 Bloem, Nederland en de kernwapens, 200. 169 Ibidem 200-201 170 Kamerstukken II (1985/1986), 17980. 171 Ibidem. 67 kruisvluchtwapens in Nederland kon worden verminderd. Ook werd benadrukt dat er geen sprake was van een Nederlands vetorecht op inzet omdat dat de slagkracht van het bondgenootschap niet ten goede zou komen. Wel werd erin vermeld dat de Amerikaanse regering ‘bijzonder gewicht zal toekennen aan de opvattingen van de Nederlandse regering’.172

Vooral het CDA was blij met deze laatste zin, die zij zo interpreteerde dat niet zonder

Nederland over de kruisvluchtwapens kon worden beslist en coalitiepartner VVD was tevreden, omdat Nederland geen uitzonderingspositie binnen de NAVO kreeg. Toch probeerde de Sovjet-Unie de Nederlandse besluitvorming nog te beïnvloeden.

Michail Gorbatsjov, sinds maart 1985 leider van de Sovjet-Unie, verklaarde dat het aantal SS- 20 in het Europese deel van de Sovjet-Unie gelijk zou zijn aan het aantal van 1 juni 1984.

Bepalend voor het Nederlandse plaatsingsbesluit was echter het aantal SS-20 installaties op het gehele Sovjetgrondgebied. De Special Consultative Group van de NAVO had in september totaal 441 operationele lanceerinrichtingen voor SS-20 raketten geteld, 63 meer dan op 1 juni.173 De Nederlandse regering kon dan ook niet anders dan op 1 november 1985 besluiten de Verenigde staten toestemming te verlenen om eind 1988 de 48 kruisvluchtwapens met kernladingen in Woensdrecht te plaatsen. Zes jaar na het NAVO-dubbelbesluit was het Nederlandse voorbehoud opgeheven.174

3.2 Lubbers als Bruggenbouwer

Op de voorpagina van het NRC van 5 oktober 1985 verscheen het artikel ‘Raketaanbod Sovjet- Unie onvoldoende’:175

Premier Lubbers noemde Gorbatsjovs verklaring, die hij woensdag te horen kreeg, bemoedigend, omdat er kennelijk enige beweging lijkt te zitten op het gebied van de wapenbeheersing. Hoewel de kans klein is dat de Sovjet-Unie alsnog eenzelfde mededeling zal doen ten aanzien van het oostelijk deel van de Sovjet-Unie (waardoor

172 Ibidem. 173 Van Diepen, Hollanditis, 326-329. 174 Nederland en de kernwapens, 212 175 Z.a., ‘Raketaanbod Sovjet-Unie onvoldoende ’, NRC Handelsblad, 5 oktober 1985. 68

Nederland van plaatsing zou kunnen afzien) is het wel zo, zei Lubbers, dat een en ander een basis schept voor de onderhandelingen in Genève.176

Dit citaat vatte het kabinetsstandpunt goed samen: het plaatsingsbesluit werd genomen om 48 kruisvluchtwapens te plaatsen en tegelijkertijd bleef de inzet het afbouwen van de kernwapenarsenalen door middel van onderhandelingen met de Sovjet-Unie. Precies zoals het

NAVO-dubbelbesluit bedoeld was. In hetzelfde artikel zei Lubbers tevens dat er een verband was tussen het Nederlandse 1 juni-besluit en de verklaring van Gorbatsjov. Voor Lubbers was dit het bewijs dat het Nederlandse beleid wel degelijk invloed had op de Sovjet-Unie: ‘Ik ben er stellig van overtuigd dat als Nederland tot nader uitstel besloten had, ik de brief van Gorbatsjov niet gekregen zou hebben’, verklaarde Lubbers. De rol die Lubbers ambieerde en hier zichzelf ook toeschreef, is die van bruggenbouwer. Alfred van Staden beschrijft deze positie van ‘the small power as a “Bridge builder”’ die vervuld kan worden door een kleinere staat bij twee rivaliserende grootmachten.

Nu was Nederland als NAVO-lid weliswaar onderdeel van een van de twee machtsblokken, maar toch wist het door de bijzondere positie – noodgedwongen door de binnenlandse politieke verhoudingen – invloed uit te oefenen op de onderhandelingen tussen de VS en de 177 Sovjet-Unie. Tegelijkertijd was Nederland er alles aan gelegen om de relatie met de VS zo goed mogelijk te houden omdat de Nederlandse veiligheidsbelangen daar het beste mee gediend waren.178 De rol van bruggenbouwer die Nederland in dit geval, volgens de theorie van Van Staden kon vervullen, valt ook te plaatsen binnen de theorie van Putnam over de two-level games. Het was namelijk nog maar de vraag of Nederland in de gelegenheid was geweest invloed uit te oefenen op de VS of de Sovjet-Unie in het geval Nederland in 1979 zonder enig voorbehoud onvoorwaardelijk het NAVO-dubbelbesluit had geïmplementeerd. Juist de binnenlandse moeilijkheden met het plaatsingsbesluit zorgden voor aandacht, zowel van de

176 Ibidem. Het betreft hier de gesprekken in Genève tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie over de Intermediate-range Nuclear Forces (INF) – de middellange afstandsraketten die de Sovjet-Unie geplaatst had en die de NAVO volgens het dubbelbesluit beloofde te gaan plaatsen. 177 Alfred van Staden, ‘The role of the Netherlands in the atlantic alliance’, in J.H. Leurdijk (ed.), The foreign policy of the Netherlands (Alphen aan de Rijn, 1978), 137-165, aldaar149. 178 Ibidem. 69

NAVO-bondgenoten als van de Sovjet-Unie en daardoor ontstond de mogelijkheid invloed uit te oefenen op de internationale besluitvorming.179 Dat Lubbers zichzelf graag als bruggenbouwer zag, blijkt uit de voorzichtige manier waarop hij zich in de binnen- en buitenlandse politiek manifesteerde. Zelfs tegenstanders die de confrontatie niet uit de weg gingen, zoals het KKN, probeerden Lubbers niet meteen af te schrijven; hij ging liever in op de uitnodiging van het Komitee om het volkspetitionnement in ontvangst te nemen, zelfs als hij hiermee voorstanders van het plaatsingsbesluit tegen zich in het harnas joeg. Toch wilde Lubbers laten zien dat hij de minister-president van het hele land was, ook van de tegenstanders. Dezelfde rol nam hij eigenlijk aan binnen de CDA-fractie in de jaren van het premierschap van Van Agt en later zelf als premier in zijn kabinet. Lubbers stond het liefst boven de partijen en zocht naar consensus. In het boek Ruud Lubbers, manager in de politiek van Arendo Joustra, komen verschillende mensen aan het woord die Ruud Lubbers van dichtbij hebben meegemaakt. Een van hen is zijn oudere broer Rob met wie Ruud na de vroege dood van hun vader in 1963 het bouwbedrijf Lubbers' constructiewerkplaats en machinefabriek Hollandia BV ging leiden. In de jaren na de oorlog ging het goed met het bedrijf door de vele opdrachten vanwege de wederopbouw. Vader Lubbers reed rond in een auto met een bord met ‘Bruggenbouw’ zodat hij op ponten altijd voorrang kreeg, vanwege het landsherstel mocht hij doorrijden, vertelt Rob Lubbers.180 Toen Lubbers na 10 jaar zelf voor Hollandia te hebben gewerkt de politiek inging, was het misschien niet geheel toevallig dat ook híj daar een bruggenbouwer werd.

3.3 Na het plaatsingsdebat

Uiteindelijk was, na jaren van fel debat en hoogoplopende politieke strijd, de kogel door de kerk. Na het plaatsingsbesluit van 1 november 1985, tekenden Van den Broek en de Amerikaanse ambassadeur Paul Bremer III het verdrag.181 Met het oog op de aanstaande verkiezingen van mei 1986 werd er bovendien afgesproken dat de afspraken minimaal 5 jaar geldig zouden zijn met nog een opzegtermijn van een jaar. Een verlies voor CDA en VVD en een mogelijk links kabinet als gevolg, zou dus niet automatisch het opzeggen van het verdrag betekenen. De PvdA bleef zich net als D66 en de kleine linkse partijen tegen het verdrag

179 Putnam, ‘Diplomacy and domestic policy’, 427-460. 180 Arendo Joustra en Erik van Venetië, Ruud Lubbers. Manager in de politiek (Baarn, 1989), 58-60. 181 Van Diepen, Hollanditis, 330. 70 verzetten, nu met het argument dat het verdrag ongrondwettelijk zou zijn omdat er een twee- derde Kamermeerderheid nodig was geweest. De Raad van State had dit argument echter al in 1983 terzijde geschoven.182 Ondanks de politiek werkbare meerderheid voor het plaatsingsbesluit en de verdeeldheid binnen de vredesbeweging die zich na het mislukte volkspetitionnement moest herbezinnen, bleef de weerstand tegen het plaatsingsbesluit bestaan. De felle oppositie tegen dat besluit leek de PvdA geen windeieren te hebben gelegd, maar ook buiten Den Haag legde men zich niet zo maar neer bij het kabinetsbeleid. Zo liet de VPRO op de radio een gehele dag een sirene loeien, nog wel onderbroken door nieuwsberichten en een uitleg. ‘Te lui, te beroerd, te stom of te links’, noemde historicus en columnist Jan Blokker deze protestactie.183 Ook bij de verkiezingscampagne bleven de kernwapens een rol spelen. Hoewel er binnen de PvdA verschil van mening over was, wilde Den Uyl bij een terugkeer in de regering, nieuwe onderhandelingen met de VS afdwingen en moest Nederland een kritisch

NAVO-lid worden. CDA en VVD betoogden hierop dat de PvdA niet geschikt was om te regeren, omdat zij zich niet aan internationale afspraken wilde houden.184 Bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1986 won de PvdA 5 zetels en kwam daarmee op 52, terwijl D66 van 6 naar 9 zetels groeide. Deze winsten gingen alleen niet ten koste van de coalitie. De VVD verloor weliswaar negen zetels, maar het CDA won er negen, waarmee de regeringscoalitie onder leiding van Lubbers op 81 zetels bleef. Het kabinet werd dus niet afgestraft voor de beslissing over de kernwapens. (Hoewel een analyse van het stemgedrag verder gaat dan een eenvoudige optelsom van Kamerzetels.) In ieder geval kan gesteld worden dat Lubbers en het CDA beloond werden en dat het plaatsingsbesluit allerminst ten 185 koste is gegaan van de steun voor het CDA.

In de eerste plaats werd duidelijk dat, door zowel de winst van het CDA als het consolideren van de meerderheid in de Kamer van de coalitiepartijen, het plaatsingsbesluit van november 1985 en de manier waarop het kabinet met het moeilijke vraagstuk was omgegaan niet was afgestraft. De meeste CDA- (en VVD-) kiezers keurden het plaatsingsbesluit goed, of vonden het onderwerp niet bepalend voor hun keuze. Vervolgens bleef niet alleen – vanzelfsprekend – de premier die het plaatsingsbesluit erdoor had weten te krijgen op zijn plek, ook de minister van Buitenlandse Zaken, Hans van den Broek, behield zijn positie. Alleen Job de Ruiter keerde niet terug als minister van Defensie (hij werd procureur-

182 Ibidem 183 Ibidem 331 184 Woltjer, Recent Verleden. 185 Ibidem, 711. 71 generaal). Hij werd door van de VVD opgevolgd, omdat de ministersposten anders verdeeld werden: de VVD kreeg door de andere verhoudingen in de Tweede Kamer een ministerspost minder, maar wilde wel het miniserie van Defensie, zodat het in het nieuwe kabinet gemakkelijker over militaire en internationale zaken mee kon praten. In het eerste kabinet Lubbers waren de ministers van Algemene Zaken, Buitenlandse Zaken en Defensie 186 van het CDA, waardoor de VVD pas in tweede instantie kon meebeslissen. Met het plaatsingsdebat in de Tweede Kamer en het daaruit volgende plaatsingsbesluit was ook het debat over de kruisraketten in de samenleving zo goed als afgerond. De vredesbeweging was er, ondanks de massa’s mensen die op de been waren gebracht, niet in geslaagd het plaatsingsbesluit te voorkomen. Juist door brede samenstelling van de vredesbeweging ontstond er verschil van inzicht. Zo wilde Faber zich met het IKV al ruim vóór het plaatsingsbesluit op meer richten dan het NAVO-dubbelbesluit alleen, terwijl de focus van het KKN daar wel op lag. In 1987, tien jaar nadat het IKV zich tegen de plaatsing van kernraketten in Nederland had gekeerd, werd de campagne gestopt.187 Voor de PvdA, die zoals gezegd in het verkiezingsprogramma had staan dat ze het plaatsingsbesluit wilde aanpassen, wachtte wederom een rol in de oppositie. Na de verkiezingen van mei ’86 volgde een machtswisseling bij de sociaaldemocraten. Den Uyl vertrok en werd opgevolgd door Wim Kok die met een nieuwe blik de partij zou gaan leiden. De polarisatiestrategie, waar de opstelling in het plaatsingsdebat onderdeel van was geweest, werd beëindigd. Lubbers daarentegen had het CDA zonder al te veel kleerscheuren door deze hele episode geloodst. Hij had het plaatsingsbesluit door de Tweede Kamer gekregen en kon na een verkiezingsoverwinning minister-president blijven van dezelfde coalitie met de VVD en zijn beleid verder voortzetten; daaronder viel ook de plaatsing van de kruisvluchtwapens in Woensdrecht. Dat nog geen jaar later het verhaal een geheel nieuwe wending zou krijgen, omdat Gorbatsjov en Reagan tot overeenstemming zouden komen over de middellangeafstandsraketten, kon toen niemand nog bevroeden.

186 Joop van Holsteyn en Galen Irwin, ‘Slechts de wereld van gisteren. Over de achtergrond en opvattingen van de kiezersaanhang van het CDA, 1977-2010’, in: G. Voerman (ed.), De conjunctuur van de macht. Het christendemocratisch appél. 1980-2010 (Amsterdam, 2011), 155-178; Woltjer, Recent Verleden, 710. 187 Van Diepen, Hollanditis, 333. 72

3.4 De Koude Oorlog: glasnost en perestrojka

Nadat Gorbatsjov in maart 1985 in de Sovjet-Unie aan de macht was gekomen, begon er langzaam aan iets te veranderen. In januari 1985 waren de INF-onderhandelingen weer voortgezet in Genève. Uiteindelijk waren wapenbeheersingsgesprekken ook één van de twee doelen van het NAVO-dubbelbesluit. Alleen een akkoord over de middellangeafstandsraketten kon nog verhinderen dat de Tomahawk kruisraketten in Nederland zouden worden geplaatst. Dat de Koude Oorlog op z’n eind liep en dat nog geen vier jaar na het Nederlandse plaatsingsbesluit het IJzeren Gordijn grote scheuren zou vertonen en op 9 november 1989 de Berlijnse Muur zou vallen, kon niemand in ’85 vermoeden. Er zijn verschillende oorzaken te onderscheiden voor de val van het communisme en het ineenstorten van het Warschaupact. Aan de ene kant het krachtige optreden van de Verenigde Staten onder Ronald Reagan die de toon zette met zijn ‘Evil Empire-speech’ in maart ’83, met hoge militaire uitgaven en de dreiging van SDI waar de Sovjetunie niet tegen op kon.188 Aan de andere kant de opkomst van de nieuwe leider Gorbatsjov die, wellicht gedwongen door economische stagnatie, de wapenwedloop wilde beëindigen en voor glasnost en perestrojka pleitte (openheid en hervorming ). In ‘Western Europe and the end of the Cold War 1979–1989’ betoogt historicus John W. Young dat een derde andere belangrijke factor de rol van de West-Europese landen is geweest bij het beëindigen van de Koude Oorlog. 189 Door het economische herstel van West-Europa en de invloed op het democratiseren van Zuid-

Europa enerzijds, en door het blijven investeren in een sterke NAVO met een nucleaire afschrikking in combinatie met de bereidheid tot dialoog met de Sovjet-Unie anderzijds, lukte het de West-Europese democratieën de Koude Oorlog op westerse voorwaarden te beëindigen. Vooral voor Oost-Europese landen was de welvaart en de democratische vrijheid van hun West-Europese buren een belangrijke reden zich van het Sovjetjuk te bevrijden. 190 John Lewis Gaddis, beroemd militair historicus aan de Yale Universiteit en bekend vanwege zijn publicaties over de Koude Oorlog en grand strategy, concludeert dat geen enkele strategie, strateeg of staat alleen verantwoordelijk was voor het vreedzame einde van de Koude Oorlog. Dit omdat voor geen van de grand strategies aan beide zijden geweld een

188 Ronald Reagan, Remarks at the Annual Convention of the National Association of Evangelicals in Orlando, Florida 8 maart. 1983 reaganlibrary.archives.gov/archives/speeches/1983/30883b.htm 189 John W. Young, ‘Western Europe and the end of the Cold War 1979–1989’, in: Leffler en Westad (ed.), The Cambridge history of the Cold War, 289-310. 190 Ibidem, 289-291. 73 einddoel was.191 Ondanks de grote nucleaire dreiging in de beginjaren ’80, die sinds de Cuba Crisis niet meer zo groot was geweest, bleek Reagan voor het afschaffen en inperken van nucleaire wapens en vond de Sovjet-Unie vanaf 1985 een nieuw soort leider in Michail Gorbatsjov die de revolutionaire imperialistische ambitie van de Sovjet-Unie vaarwel zegde en er een normaal lid van het internationale systeem van wilde maken.192

In 1983 waren de INF-gesprekken die tot de verwijdering van middellange afstandsraketten in Europa moesten leiden gestaakt, toen de Sovjet-Unie zich had terugtrokken uit de onderhandelingen uit protest tegen de komst van de eerste Amerikaanse kruisraketten in Europa. Voor Nederland was het falen van deze gesprekken reden geweest het plaatsingsbesluit te nemen, maar het kabinet Lubbers hoopte nog steeds op afspraken tussen de NAVO en het Warschaupact over wapenbeperkingen. In tegenstelling tot de SALT I- en SALT II-verdragen en de latere opvolger START, werden de INF gesprekken van begin af aan veel meer in de openbaarheid besproken.193 De Sovjet-Unie probeerde daar gebruik van te maken door een wig te drijven tussen de VS en Europese landen zodat de operationele inzet gelimiteerd zou blijven, terwijl de VS juist aan het Europese publiek kon laten zien dat het zich wel degelijk voor de nuloptie wilde inzetten.194 Hoewel Lubbers eigenhandig nog een poging heeft gedaan om de Sovjet-Unie te bewegen het aantal SS-20’s te verminderen lukte dat niet voor de gestelde deadline en nam Nederland uiteindelijk toch een plaatsingsbesluit. Niettemin leek de nieuwe Sovjetleider Gorbatsjov niet geheel onvatbaar voor de Nederlandse voorwaarden. Het lukte zoals gezegd niet om tot een akkoord te komen, omdat de Sovjets niet aan Lubbers’ eisen konden voldoen, althans niet voor de door Nederland gestelde deadline van 1 juni 1985. Toch zou een omslag in de verhoudingen tussen Oost en West niet ver weg zijn. Gorbatsjov was van plan verregaande politieke en economische hervormingen door te voeren met zijn politiek van perestrojka die de Sovjet-Unie uit de economische crisis moest halen en de levensstandaard van de bevolking naar een hoger peil moest brengen.195 Onderdeel van het gemoderniseerde beleid van de Sovjets, waar men in het Westen nog even aan moest wennen,

191 J.L. Gaddis, ‘Grand strategies in the Cold War’, in: ibidem, 1-21, aldaar 21. 192 Ibidem, 19-20. 193 Holroyd, A condition to punish, 101. 194 Ibidem, 101-102. 195 Alexander D. Smirnov en Emile B. Ershov, ‘Perestroika. A catastrophic change of economic reform policy’, The Journal of Conflict Resolution (1992), 415-453. 74 was het normaliseren van de betrekkingen en ontwapening. Het heropenen van besprekingen over wapenbeheersing zou dan ook niet lang op zich laten wachten. 196 Gorbatsjov en Reagan ontmoetten elkaar in oktober 1986 in Reykjavik, waar 14 jaar eerder nog de legendarische schaakwedstrijd tussen Bobby Fischer en Boris Spassky had plaatsgevonden. En hoewel de daadwerkelijke INF-akkoorden pas in ’87 werden gesloten, werd in IJsland de basis gelegd voor verregaande afspraken. Gorbatsjov was in 1986 nog niet bereid tot een akkoord zolang Reagan vasthield aan het plan een ruimteschild te bouwen (SDI), maar in ’87 liet de Sovjetleider die eis varen.197 Reagan was wellicht al langer voor ontwapening, maar door zijn diep gewortelde anticommunisme en zijn realistische visie op de buitenlandpolitiek vanwege het gevaar dat de Sovjet-Unie voor het Westen vormde en de lastige relatie met de eerdere Sovjetleiders Breznjev en Andropov, had hij lange tijd ambivalent gestaan tegenover het idee van nucleaire ontwapening.198 Zowel Reagan als Gorbatsjov speelden een belangrijke rol bij het tot stand komen van de INF-akkoorden. Reagan moet geprezen omdat hij in staat en bereid was in Gorbatsjov een nieuw type Sovjetleider te zien, wat nieuwe mogelijkheden voor vrede bood en hij greep de kans om nucleaire ontwapening te realiseren. Tegelijkertijd was het Michail Gorbatsjov die voorbij Reagans anticommunisme kon kijken en ervan overtuigd was dat nucleaire wapens een absoluut kwaad waren die een gevaar voor de wereld vormden en dat nucleaire bewapening een onacceptabele basis was voor wereldpolitiek.199

3.5 Two-level game en de INF-onderhandelingen: de three-on-three benadering

Door de ontspanningspolitiek van Gorbatsjov, die grote hervormingen in de Sovjet-Unie wilde doorvoeren en de internationale betrekkingen poogde te normaliseren, werden de INF- akkoorden dus in 1986 voortgezet. In 1993 verschijnt er van de Amerikaanse politicoloog Jeffrey Knopf – tegenwoordig hoogleraar non-proliferatie- en terrorismestudies aan het Middlebury Institute of International Studies at Monterey in Vermont – een artikel (‘Beyond

196 J. Gunnell (ed.), ‘Pluralism and the fate of Perestroika. A historical reflection. Reflections Symposium’, Perspectives on Politics (2015), 408-430, aldaar 411. 197 Van Diepen, Hollanditis, 338 198 Lawrence S. Wittner, Toward nuclear abolition. A history of the world nuclear disarmament movement. 1971 to the present (Stanford, 2003), 371. 199 Ibidem, 403 75 two-level games, domestic-international interaction in the intermediate-range nuclear forces negotiations’), dat de two-level game-theorie van Putnam toepast op het verloop van de INF- akkoorden.200 Knopf bepleit in zijn artikel dat de theorie van Putnam niet altijd toereikend is, omdat niet alle ontwikkelingen die leidden tot de INF-akkoorden even goed te verklaren zouden zijn met de two-level game. De kritiek van Knopf op Putnams theorie behelst drie punten. In de eerste plaats geeft het kader van de two-level game onvoldoende aandacht aan de verschillen tussen drie vormen van interactie tussen het nationale en internationale niveau. Knopf noemt ze transgovernmental, transnational en cross-level. Transgouvernementele interactie vindt plaats wanneer er onderlinge verdeeldheid tussen verschillende overheidsorganen is – bijvoorbeeld tussen het Pentagon en het State Department – en ambtenaren elkaar proberen te beïnvloeden. Onder transnational verstaat Knopf het wederzijds beïnvloeden van binnenlandse actoren buiten de regering om. Tot slot is er sprake van cross-level wanneer de overheid van het ene land, contact heeft met nationale groepen van een ander land, ongeacht wie dit contact initieert. Een tweede punt van kritiek is dat de theorie van de two-level-game de institutionele verbinding van groepen staten zoals militaire bondgenootschappen zou onderschatten. Ten derde besteedt de two-level game volgens Knopf niet genoeg aandacht aan de mogelijkheid dat onderhandelingen beïnvloed of geïnitieerd kunnen worden door de actie van nationale groepen, zoals bijvoorbeeld de vredesbeweging.201

In de door Knopf onderzochte casus – het tot stand komen van het INF-verdrag – betekent dit dat er bij het toepassen van de two-level game zoals Putnam deze beschrijft, te weinig rekening gehouden zou worden met de militaire en politieke allianties van de gesprekspartners (de VS en SU in dit geval) én de invloed van wat Knopf de domestic groups noemt. In het geval van Reagan die met Gorbatsjov onderhandelde ten tijde van de INF- besprekingen zou dat bijvoorbeeld de invloed van de NAVO-partners op de speelruimte van Reagan zijn en de rol van de antinucleaire protestbeweging in West-Europa.202 Knopf bestudeert in zijn onderzoek de INF-onderhandelingen en past daar zijn zogenaamde three-on- three approach op toe. (three-on three vanwege het derde niveau dat Knopf toevoegt van de derde staat en de drie vormen van nationaal-internationale interactie) Als voorbeeld noemt Knopf het standpunt van West-Duitse en Nederlandse sociaaldemocraten dat een nuloptie het streven zou moeten zijn van onderhandelingen over ontwapening, die daarmee hun eigen

200 J.W. Knopf, ‘Beyond two-level games. domestic-international interaction in the intermediate-range nuclear forces negotiations’, International Organization (1993), 599-628, aldaar 604. 201 Knopf, ‘Beyond two-level games’, 611. 202 Ibidem, 612-618. 76 regering beïnvloeden en vervolgens mede onder druk van Europese leiders (waaronder Lubbers) de Amerikaanse regeringstandpunten werden bijgesteld. Zoals gezegd was Reagan eigenlijk wel voor het ontmantelen van nucleaire arsenalen, maar in de praktijk was dat in het begin van de jaren ’80 nog niet het Amerikaanse regeringsstandpunt of de tactiek bij het onderhandelen.203

Knopf neemt in zijn artikel expliciet de INF-onderhandelingen als voorbeeld om aan te tonen dat de tree-on-three benadering iets toevoegt aan de two-level game, sterker nog: hij stelt dat zijn methode antwoorden kan vinden die Putnam met zijn theorie over het hoofd ziet. Het three-and-three kader is volgens Knopf geschikter om twee beslissingen van de Amerikaanse regering te verklaren: in de eerste plaats het voorstel van de nuloptie in 1981 van Reagan en in de tweede plaats de uiteindelijke ondertekening van het double zero INF- verdrag in 1987. Hoewel de two-level game een goed inzicht geeft, geeft de three-and-three benadering een betere verklaring voor deze twee beslissingen. Eisenbergs analyse met behulp van de two-level game gaat mis – volgens Knopf – omdat er te weinig rekening wordt gehouden met onderhandelingen binnen het NAVO- bondgenootschap. Zonder Europese druk, zou Reagan de nuloptie niet hebben overwogen. Dat Europese leiders toch voor de nuloptie pleitten, terwijl dit niet zou bijdragen aan het

‘koppelen’ van de VS aan het Europese continent, wat met het plaatsten van INF- kruisvluchtwapens het doel was, is alleen met de three-on-three benadering uit te leggen. De two-level game incorporeert de onderhandelingen binnen de alliantie te weinig.204 Volgens Knopf is het voorstel voor een zero-option alleen te verklaren door zijn three- and-three approach omdat de nul-optie tot stand kwam door transgovernmental en cross-level connections binnen de NAVO. De sociaaldemocraten in West-Duitsland en Nederland waren vanaf 1979 tegen het plaatsen van raketten indien de Sovjet-Unie haar SS-20 capaciteit aanzienlijk zou verminderen. Vanaf dat moment is er de druk van centrum-links in West-

Europa op de VS dat een onderhandelingsvoorstel een zero-optie moet bevatten, terwijl de VS dat op dat moment nog niet haalbaar acht. Het idee van de zero-optie dat er geen Amerikaanse middellange afstandsmacht zou komen in Europa was een breuk met het eerdere positie van het Westen en kon alleen doordat de druk op transgouvernementeel niveau werd versterkt door twee andere elementen van de three-and-three approach: de relaties binnen het bondgenootschap en cross-level druk door Europese protesten. De Amerikaanse regering werd dus volgens deze theorie direct beïnvloed door de massaprotesten in Nederland. Aan de

203 Ibidem, 618. 204 Ibidem, 615. 77 andere kant werd de antikernwapenbeweging in West-Europa volgens Knopf ondersteund door Brezjnev en zijn opvolgers die op deze wijze de Amerikaanse versterkingen hoopten te 205 voorkomen zonder dat een INF-akkoord zou hoeven te worden ondertekend.

Vooral het uiteindelijke resultaat van de INF-onderhandelingen met de dubbele nuloptie is iets waar de two-level-game theorie van Putnam volgens Knopf niet goed een antwoord op weet te vinden. The three-on-three benadering biedt hier volgens Knopf uitkomst. De Amerikanen waren juist door hun West-Europese bondgenoten overtuigd dat een dubbele nuloptie niet haalbaar was. Pas nadat duidelijk werd dat Gorbatsjov (anders dan zijn voorgangers) voorstander van de dubbele nuloptie was, wisten de Amerikanen de

Europese NAVO-landen ervan te overtuigen dat de nuloptie wel degelijk een mogelijkheid was. Deze elementen worden in de two-level game volgens Knopf sneller over het hoofd gezien.206 Het artikel van Knopf moet eerder gezien worden als een aanvulling op, dan als de vervanging van de two-level game van Putnam. Knopf bouwt verder op de theorie en voegt met zijn three-on-three benadering iets toe dat van nut kan zijn bij het bestuderen van complexe onderhandelingen. In het geval van de INF-akkoorden belicht Knopf aspecten die overduidelijk van invloed zijn geweest op de uitkomsten. Toch is de theorie van Putnam – mijns inziens – allerminst achterhaald. Dat in Putnams theorie niet ieder aspect wordt beschreven betekent namelijk niet dat de historicus niet ook andere elementen kan bestuderen die van invloed kunnen zijn geweest op de onderhandelingen. Dit maakt Putnams theorie nog niet onbruikbaar en daardoor die van Knopf niet altijd noodzakelijk. De politicologische theorie kan zeker van nut zijn, zolang deze maar wordt benut als hulpmiddel bij historisch onderzoek en niet als allesomvattende verklaring wordt gezien waarin ieder element van de werkelijkheid besloten dient te liggen.

3.6 Toch geen Tomahawks: NAVO-dubbelbesluit, een succes?

Voor Nederland betekende de plotselinge wending van de Koude Oorlog in het algemeen en de snelle totstandkoming van de INF-akkoorden in het bijzonder, dat het plaatsingsbesluit niet uitgevoerd zou worden. Alle middellangeafstandswapens van de VS zouden namelijk uit

205 Ibidem, 616-618 en 621. 206 Ibidem, 623. 78

West-Europa worden weggehaald in ruil voor het ontmantelen van de SS-20’s in Europa en Azië door de Sovjet-Unie. De kruisraketten kwamen er dus niet. Dat er in Woensdrecht nooit kruisraketten zijn geplaatst, zou sommige van de felste tegenstanders van de plaatsing van kruisraketten toch nog een gevoel van overwinning bezorgen. Van de vijf beoogde landen waar volgens het NAVO-dubbelbesluit kruisvluchtwapens met kernladingen zouden moeten komen, werd Nederland het enige dat ze nooit zou plaatsen. Tegenstanders kunnen betogen dat het KKN en de massaprotesten uiteindelijk toch voor zoveel vertraging hebben gezorgd dat de Tomahawks nooit zijn geplaatst. Op 8 december 1987 ondertekenden president Reagan namens de Verenigde Staten en secretaris-generaal Gorbatsjov namens de Sovjet-Unie namelijk het INF-verdrag en daarmee werd bepaald dat de Intermediate Nuclear Forces, de middellangeafstandswapens van de Sovjet-Unie en de VS in Europa, zouden worden weggehaald. Hoewel de kruisvluchtwapens nooit in Woensdrecht werden geplaatst, zouden voorstanders van een Nederlands plaatsingsbesluit dat niet beschouwen als het falen van het dubbelbesluit of als een overwinning voor de actievoerders. Integendeel, men zou juist kunnen betogen dat mede door het Nederlandse plaatsingsbesluit en dus door het uitvoeren van het NAVO-dubbelbesluit de kruisvluchtwapens uiteindelijk niet geplaatst hoefden te worden. Het doel van het NAVO-dubbelbesluit was immers de strategische positie van West-

Europa en daardoor van de NAVO te versterken door evenwicht te brengen in Europa wat betreft de middellangeafstandswapens met nucleaire lading. Hierdoor zou de VS sterker komen te staan in de onderhandelingen met de Sovjet-Unie over ontwapening. Het plaatsingsbesluit had in Nederland weliswaar vertraging opgelopen, maar uiteindelijk was het plaatsingsbesluit er wel gekomen. Volgens Paul Bremer III, de Amerikaanse ambassadeur in Nederland van 1983 tot 1986, was de beslissing van Nederland om kruisraketten te plaatsen een heel belangrijk moment voor zowel Nederland als de NAVO. ‘It showed the Soviets that they weren’t going to break. NATO’, zei Bremer in het televisieprogramma Andere Tijden.207 Het plaatsingsbesluit speelde volgens Bremer zelfs een belangrijke rol bij de val van de Sovjet-Unie en het einde van de Koude Oorlog.208 De regeringsverklaring van 22 november 1982 sluit volledig aan bij de visie van Bremer:

207 ‘Het geheim van Ruud Lubbers’, Andere Tijden (2013), te vinden op: anderetijden.nl/aflevering/92/Het- geheim-van-Ruud-Lubbers, 2013. 208 Ibidem. 79

De kans daarop, [het ontmantelen van middellange afstandsraketten met kernkoppen

door de SU] zal het grootst zijn als bij de Sovjet-Unie het besef ontstaat dat zonder concessies harerzijds nieuwe kernwapens voor de middellange afstand zullen worden geplaatst. Als het bondgenootschap of individuele bondgenoten de indruk wekken te aarzelen in hun bereidheid mee te doen aan de modernisering, zal de Sovjet-Unie niet of veel minder geneigd zijn serieus te onderhandelen.209

Historicus Duco Hellema stelt dat de ‘internationale determinanten’ die op de Nederlandse politiek werkzaam waren, uiteindelijk sterker bleken dan de binnenlandse meningsvorming. De conflicten over de kruisraketten bevestigen volgens hem het beeld van buitenlandse politiek als ‘georganiseerde aanpassing’ aan de internationale omstandigheden.210 Volgens

Hellema was de Nederlandse politiek betreffende het NAVO-dubbelbesluit een aanpassing aan de veranderende omstandigheden van de Koude Oorlog en werd slechts het tempo en de ‘halfslachtige’ argumentatie door de binnenlandse situatie bepaald. Bovendien concludeert Hellema iets wat Van Diepen later ook zou vaststellen: de Nederlandse publieke opinie was voor een deel weliswaar zeer kritisch ten opzichte van een mogelijke komst van kruisraketten met kernwapens, maar heeft de ‘juistheid van het NAVO-lidmaatschap niet in twijfel getrokken’.211 In de eerste paragraaf van dit hoofdstuk werd al even kort genoemd dat er een verschil van inzicht was over de invloed van het plaatsingsbesluit op de Sovjet-Unie. VVD- fractievoorzitter Nijpels had niet de ‘illusie’ dat de Sovjet-Unie zich ook maar iets van de

Nederlandse besluitvorming aan zouden trekken terwijl Lubbers (en ook CDA-fractievoorzitter De Vries) daar anders over dachten. Lubbers kon natuurlijk ook niet anders beweren als premier en bovendien speelde dit argument bij de CDA-aanhang een veel belangrijker rol dan bij die van de VVD. S.I.P. van Campen, de hier al eerder opgevoerde directeur van het kabinet van Joseph

Luns bij de NAVO, schreef in juni 1984 dat het kabinet Lubbers er door een welhaast diabolisch knappe compromis formule in is geslaagd iedereen schaakmat te zetten. 212 Op

209 Regeringsverklaring, 22 november 1982, letterlijke tekst (PDF) via http://www.parlement.com/id/vh8lnhronvw5/kabinet_lubbers_i_1982_1986. 210 Duco Hellema, Buitenlandse politiek van Nederland (Houten,1995), 304-305. 211 Hellema, Buitenlandse politiek, 305. 212 Van Campen, ‘Nederland en de rakettenkwestie’, 603. 80 zichzelf bewonderde Van Campen het dat Lubbers uiteindelijk het besluit erdoor heeft weten te krijgen, maar hij voegt hier aan toe:

Men kan derhalve de regering de lof niet onthouden voor een uitermate moeilijk intern probleem een oplossing te hebben gevonden, die, wat men ook moge denken van haar inconsequenties, onvolledigheden en pretenties, een zekere mate van interne doeltreffendheid – op korte termijn – niet kan worden ontzegd. Maar het blijft een besluit van de Gemeenteraad van Zwinderen.213

Hiermee bedoelde Van Campen dat het beleid (de ‘dorpspolitiek’) van het kabinet nogal gericht was op de Nederlandse politieke verhoudingen en los was komen te staan van de internationale realiteit. De hoop dat Nederland invloed kon uitoefenen op de Sovjet-Unie was volgens Van Campen ‘potsierlijk’. Ook de al eerder aangehaalde Bik en Heldring vonden het zelfbedachte dubbelbesluit van Lubbers om het Nederlandse plaatsingsbesluit nogmaals aan het arsenaal van de Sovjet-Unie te koppelen op zijn zachtst gezegd opmerkelijk.214 Het jarenlang durende debat en het uitstel van het plaatsingsbesluit heeft Nederland volgens deze redenering helemaal niet een sterkere internationale positie bezorgd. Integendeel, bondgenoten aan beide kanten van de Atlantische Oceaan zouden uiteindelijk in Nederland teleurgesteld zijn waardoor de internationale positie van Nederland – met name binnen de NAVO – zou zijn verzwakt. Bovendien werd door het Nederlands optreden ook het

NAVO-bondgenootschap zelf verzwakt, terwijl het vertrouwen van de VS en de Europese

NAVO-leden in elkaar en het verbinden van elkaars strategische belangen juist voor de Nederlandse veiligheid van uiterst groot belang was.

213 Ibidem. 214 Heldring, ‘The influence of public opinion on foreign policy’; zie ook: NRC Handelsblad, 15 juni 1984. 81

Conclusie

Na de Tweede Wereldoorlog werd duidelijk dat een neutrale positie van Nederland onhoudbaar was. Met de nieuwe dreiging in het oosten en de gebleken afhankelijkheid van de Westerse Geallieerden voor het voortbestaan van Nederland, werd het Nederlandse veiligheidsbeleid gericht op lidmaatschap van de NAVO en een goede band met de Verenigde Staten. Naarmate de Koude Oorlog vorderde en de wapenwedloop tussen Oost en West dreigender vormen aannam werden het bondgenootschap van de NAVO – en de atoomparaplu van de Verenigde Staten – steeds belangrijker. Het NAVO-dubbelbesluit paste goed binnen deze manier van denken omdat het de veiligheidsbelangen van West-Europa en de VS nog meer met elkaar verbond en daardoor de Sovjet-Unie nog meer moest afschrikken. Door de niet geheel onlogische weerstand tegen de verdere bewapening met kernwapens binnen alle westerse landen was het dubbelbesluit niet onomstreden. De weerstand in Nederland zorgde ervoor dat het nemen van een plaatsingsbesluit een politiek lastige aangelegenheid werd. Tijdens het eerste kabinet Lubbers (’82-’86) kwamen besluitvorming, protest en overleg op internationaal niveau op een hoogtepunt. Wat tijdens eerdere kabinetten nog niet mogelijk bleek, lukte Ruud Lubbers wel: het nemen van een besluit voor de plaatsing van 48 kruisvluchtwapens met kernladingen. Hoewel er veel lof was voor de wijze waarop Lubbers zich op zowel het internationale als nationale toneel manifesteerde – naast de kritiek van de felle tegenstanders van het plaatsingsbesluit, uiteraard – was er ook kritiek door voorstanders, namelijk dat het uitstel van het plaatsingsbesluit door het kabinet Lubbers ten koste ging van de Nederlandse positie in de internationale verhoudingen. De two-level game theory van Robert Putnam biedt hier nieuw inzicht. Niet alleen behandelt deze theorie de wederzijdse afhankelijkheid van binnenlandse en buitenlandse politiek, het geeft heel duidelijk aan dat – mits door een intelligente internationale onderhandelaar goed benut – een beperkende onderhandelingsruimte op het niveau van de landelijke politiek, op het internationale niveau juist invloed kan opleveren. In deze scriptie wordt duidelijk dat dit het geval is bij de internationale contacten van Ruud Lubbers. Juist door de lastige situatie in de Nederlandse binnenlandse politiek krijgt Lubbers meer aandacht en invloed in het buitenland, mede geholpen door de ontwikkelingen in de Koude Oorlog. Hiermee is de kritiek die Lubbers ten deel viel niet ontkracht. Wel is aangetoond dat er naast de nadelen van de beperkte onderhandelingsruimte van het kabinet Lubbers die op het eerste

82 gezicht leken te overheersen, er wel degelijk voordelen waren aan Lubbers’ situatie? die hij heeft weten te benutten.

Nederland bracht zichzelf in een bijzondere positie door tijdens de NAVO-vergadering van december 1979, waar het NAVO-dubbelbesluit werd genomen, een voorbehoud te maken. Nederland steunde het besluit en de achterliggende politieke en militaire strategie, maar de Nederlandse regering wilde de plaatsing van de 48 kruisvluchtwapens op Nederlandse bodem om verschillende redenen uitstellen. Uiteindelijk zou het kabinet Lubbers I het plaatsingsbesluit koppelen aan de resultaten van de onderhandelingen tussen de Verenigde

Staten en de Sovjet-Unie over wapenbeheersing, met name aan de INF-onderhandelingen over middellangeafstandsraketten op het Europese continent.

Het oorspronkelijke besluit van de NAVO werd een dubbelbesluit genoemd omdat het enerzijds ging om het plaatsen van 572 kruisvluchtwapens met kernkoppen in West-Europese landen als reactie op de SS-20 raketten van de Sovjet-Unie om zo het evenwicht op het Europese continent te herstellen. Anderzijds werd aangestuurd op onderhandelingen met de Russen over vermindering van diezelfde wapens. Doordat de Nederlandse regering met Ruud Lubbers als premier nog eens binnen dat dubbelbesluit een koppeling maakte tussen de resultaten van die onderhandelingen – en in het bijzonder in ’85 de vermindering van Russische wapens – en het Nederlandse plaatsingsbesluit, was er in feite sprake van een dubbelbesluit binnen het dubbelbesluit. Het voorbehoud van december ’79 en de daaropvolgende voorlopige plaatsingsbesluiten van de kabinetten Van Agt en Lubbers waren aan de ene kant (maar in mindere mate) toe te schrijven aan een eigen Nederlandse ideaal over het verminderen van kernwapens in de wereld en aan de andere kant (vooral) aan de binnenlandse oppositie tegen het plaatsen van nieuwe kernwapens op Nederlandse bodem. Doordat politiek en samenleving enorm verdeeld waren, liep de spanning soms hoog op. De twee grootste Kamerfracties van deze tijd, het CDA en de PvdA, hadden niet alleen met elkaar de heftigste botsingen, ook binnen deze partijen waren de discussies over de kernwapens het hevigst. Vooral bij de PvdA was veel oppositie tegen een nieuwe kernwapentaak van Nederland. De sociaaldemocraten waren uiterst kritisch over het dubbelbesluit en bij velen overheerste het idee dat het plaatsen van kruisraketten met kernladingen niet noodzakelijkerwijs tot ontwapening in Europa zou leiden.

Omdat het CDA en de VVD bij de Tweede Kamerverkiezingen van mei ’81 de meerderheid in de Kamer verloren, bestond het tweede kabinet Van Agt uit een coalitie tussen

CDA, PvdA en D66. Het CDA en de PvdA waren dus weer tot elkaar veroordeeld. Een

83 plaatsingsbesluit leek ver weg omdat de standpunten van de beide partijen te ver uit elkaar lagen. Het tweede kabinet Van Agt opereerde in het algemeen moeizaam vanwege de slechte onderlinge verhoudingen en zou dan ook niet lang standhouden. Na een half jaar zou de PvdA uit het kabinet stappen waarna het CDA en D66 nog vier maanden een rompkabinet zouden vormen. De rol van Ruud Lubbers was langzamerhand steeds belangrijker geworden in Den Haag. Na zijn vuurdoop in de landelijke politiek als jonge minister van Economische Zaken in het Kabinet Den Uyl namens de KVP in 1973, kreeg hij gedurende het premierschap van Van Agt, toen hij in november ’78 Willem Aantjes opvolgde als fractievoorzitter van het pas gevormde CDA, voor het eerst echt te maken met de politieke moeilijkheden van het plaatsingsbesluit. Ten tijde van het eerste kabinet Van Agt was Lubbers’ belangrijkste taak de

CDA-fractie – met dissidenten die liever met Den Uyl dan met Wiegel waren gaan regeren – bijeen te houden. Ook het kernwapenvraagstuk lag uiterst gevoelig binnen de CDA-fractie van Lubbers, die het eerder als zijn taak zag de verdeelde fractie te verenigen dan het kabinetsstandpunt of het plaatsingsbesluit door de fractie te krijgen. Toen de PvdA vanaf ’82 eenmaal in de oppositiebankjes van de Tweede Kamer terechtkwam – en daar voorlopig ook even zou blijven – schaarde de partij zich meer en meer achter het verzet tegen de kruisraketten. De PvdA was weliswaar de grootste partij geworden bij de verkiezingen, maar omdat CDA en VVD samen een meerderheid hadden verkregen, was het na het mislukken van het vorige kabinet logisch dat zij met elkaar een coalitie zouden vormen: het eerste kabinet Lubbers was een feit. Doordat in 1982 de PvdA voor een Kamermeerderheid niet meer noodzakelijk was, kon het kabinet Lubbers I een aantal zaken realiseren die eerder niet mogelijk waren, waaronder het plaatsingsbesluit van de kruisraketten. Toch bleef het vraagstuk rond de kruisraketten een politiek precair onderwerp, omdat nog niet iedere CDA-er direct achter een plaatsingsbesluit stond. Op verschillende niveaus moest Lubbers dus de boel bij elkaar houden. Was Lubbers de ene dag nog in Washington voor overleg met de Amerikaanse bondgenoten, zo moest hij bij wijze van spreken de volgende dag kritische CDA-Kamerleden geruststellen of in de Houtrusthallen het volkspetitionnement in ontvangst nemen onder het oog van een grimmige zaal vol tegenstanders van het plaatsingsbesluit. De positie waar Nederland in terechtkwam door het oorspronkelijke voorbehoud, maar des te meer door de – noodgedwongen – besluiteloosheid van de opeenvolgende regeringen leverde bij voorstanders van het dubbelbesluit ook kritiek op. Bijvoorbeeld Alfred van Staden en S.I.P van Campen, maar ook regelmatig kritische parlementariërs, met name uit de VVD-

84 fractie, verweten Lubbers dat het zoeken naar een compromis binnen het Nederlands parlement en samenleving ten koste ging van de geloofwaardigheid van het NAVO- bondgenootschap en bovendien van de Nederlandse positie binnen de internationale arena. Het uitstellen van het Nederlands plaatsingsbesluit zou volgens de critici het bondgenootschap hebben verzwakt doordat het door de Sovjet-Unie werd opgevat als verdeeldheid binnen de

NAVO. Het doel van het dubbelbesluit, namelijk de Sovjet-Unie aan de onderhandelingstafel dwingen met als doel afspraken te maken over wederzijdse ontwapening, werd door de Nederlandse opstelling juist belemmerd. Het gevaar was dat de Sovjet-Unie door de verdeeldheid bij de NAVO juist gesterkt werd in haar bewapeningspolitiek en bovendien meer invloed kreeg in West-Europese democratieën: een gevaar dat niet geheel onterecht zou blijken. Een tweede zorg van de critici was dat de positie van Nederland binnen de NAVO zou worden aangetast. Door het plaatsingsbesluit uit te stellen, zo redeneerde men, devalueerde de Nederlandse invloed en verzwakte de internationale positie. Juist voor een land als Nederland dat voor de eigen veiligheid zo afhankelijk was van de militaire en politieke slagkracht van de

NAVO – en in het bijzonder van de Verenigde Staten – was het van het grootste belang om de betrekkingen met de VS en de belangrijkste West-Europese landen goed te houden. Wanneer Nederland bekend zou komen te staan als een bondgenoot die zijn verantwoordelijkheid niet wenste te nemen, dan zou dat weleens niet in het Nederlands belang kunnen zijn, zo was de achterliggende gedachte. Dit onderzoek en het toepassen van de two-level games-theorie van Robert Putnam op de besluitvorming over het NAVO-dubbelbesluit en het Nederlandse plaatsingsbesluit, werpt een nieuw inzicht op deze kwestie. In het artikel van Putnam, ‘Diplomacy and domestic policy, The logic of two-level games’, uit 1988 wordt de wederzijdse beïnvloeding van binnen- en buitenlands beleid benadrukt. Het wordt duidelijk dat het kabinetsbeleid van Lubbers I politieke ontwikkelingen in binnen- en buitenland aan elkaar verbond, waardoor Lubbers in de binnenlandse politiek een sterkere positie verkreeg: er werd door Lubbers vastgehouden aan het tot stand laten komen van een Nederlands plaatsingsbesluit, maar dat werd wel verbonden aan de ontwikkelingen bij de INF-onderhandelingen in Genève. Hier zorgen internationale onderhandelingen dus voor een sterkere positie van onderhandelaar Lubbers in Nederland zelf. Daarnaast beschrijft Putnam in zijn artikel dat juist binnenlandse beperkingen kunnen leiden tot een versterkte positie bij internationale onderhandelingen. Ook dit fenomeen valt waar te nemen tijdens de kabinetsperiode van Lubbers I. Door de beperking van de reikwijdte van Lubbers’ ‘onderhandelingsruimte’ – vanwege de Nederlandse politieke

85 situatie – die Lubbers bij de internationale besprekingen heeft, is er juist extra aandacht voor de Nederlandse positie, zowel van Washington en andere bondgenoten als van Moskou.

Verder onderzoek naar het tot stand komen van de INF-akkoorden zou zich kunnen richten op de rol van andere actoren dan de regeringsleiders die op nationaal en internationaal niveau moesten onderhandelen. Ook onderzoek naar de wijze waarop interactie tussen verschillende niveaus plaatsvond, bijvoorbeeld hoe de Amerikaanse regering de vredesbeweging zag én hoe de Sovjetunie deze probeerde te beïnvloeden zou interessante resultaten kunnen opleveren. Het artikel van Knopf, ‘Beyond Two-Level Games: Domestic- International Interaction in the Intermediate-Range Nuclear Forces Negotiations’ dat in het derde hoofdstuk aan de orde is gekomen en waarin een aanvulling is ontwikkeld op de two- level games-theorie van Putnam kan hierbij ter ondersteuning worden gebruikt. Hoewel de Nederlandse positie en het uitstellen van het plaatsingsbesluit soms ergernis heeft opgewekt bij de NAVO-bondgenoten en de Sovjet-Unie wellicht de hoop gaf dat de NAVO verdeeld was, betekende dit nog niet dat de positie van Nederland hierdoor werd verzwakt. Ruud Lubbers wist juist de lastige positie van het kabinet in het eigen land te benutten om zijn invloed bij de Amerikaanse president Reagan te krijgen. Daarnaast was ook Sovjet-leider Gorbatsjov zeer geïnteresseerd in contact met de Nederlandse premier. Dat Nederland uiteindelijk wel degelijk een plaatsingsbesluit nam, is zeker niet nadelig geweest voor zowel de Nederlandse positie als de werking van het NAVO-dubbelbesluit, zoals Paul Bremer in 2013 zou verklaren.215 Nederland bleef het bondgenootschap trouw en verkreeg ondertussen door haar positie meer invloed op internationaal niveau (bijvoorbeeld de gesprekken tussen Lubbers en Gorbatsjov) Dat de kruisraketten er uiteindelijk niet zijn gekomen, doet daar niets aan af. Dat Nederland uiteindelijk bereid bleek de kruisvluchtwapens met kernladingen te plaatsen zorgde namelijk voor extra druk op de Sovjet-Unie om akkoord te gaan met het ontwapenen.

215 ‘Het geheim van Ruud Lubbers’, Andere Tijden (2013). 86

87

Literatuurlijst

Barnaby, F., Vredesverwachtingen (Amsterdam, 1980).

Bik, J.M., ‘Premier Lubbers vreest crisis over de raketten’, NRC Handelsblad, 14 april 1984. Te vinden via delpher.nl.

Bloem, D.J., e.a., Nederland en de kernwapens. Een studie over het Nederlands nucleair beleid 1972-1985 (Den Haag, 1987).

Boeker, E., ‘Een realistisch defensiebeleid’, Internationale Spectator (1984), 264-272.

Boogman, J.C., Van spel en spelers. verspreide opstellen (Den Haag, 1982).

Bos, J. en J. Houtdijk, Variaties op varianten. Jaaroverzicht van vredespolitiek en vredesbeweging 1983/1984 (Amersfoort, 1984).

Buteux, P., Strategy doctrine and the politics of alliance. Theatre nuclear force modernisation in NATO (Boulder, 1983).

Calder, N., Kernwapens. Wat er gebeurt als ze worden gebruikt (New York, 1980).

Campen, S.I.P. van, ‘Nederland en de rakettenkwestie’, Internationale Spectator (1984), 601- 604.

Cox, M., ‘From the Truman Doctrine to the Second Superpower Detente: The Rise and Fall of the Cold War’, Journal of Peace Research 27 (1990), 25-41.

Daalder, I., ‘NATO Strategy and ballistic missile defense’, Adelphi Papers (1988), 1-88.

Diepen, R. van, Hollanditis. Nederland en het kernwapendebat 1977-1987 (Amsterdam, 2004).

Dijk, R. van, ‘“A mass psychosis”. The Netherlands and NATO’s dual-track decision (1978- 1979)’, Cold War History 3 (2012), 381-405.

Eichenberg, R.C., ‘The Myth of Hollanditis’, International Security 2 (1983), 143-159.

Fitzpatrick, M., ‘How Europeans view tactical nuclear weapons on their continent’, Bulletin of atomic scientists 67 (2011), 57-65.

Garner, W.V., ‘Soviet threat perceptions of NATO’s Eurostrategic Missiles’, The Atlantic Papers 52-53 (1983), 1-120.

Gaddis, J.L., ‘Grand strategies in the Cold War’, in: M.P. Leffler en O.A. Westad, The Cambridge History of the Cold War. Crises and Détente. Volume II (Cambridge 2010), 1-21.

Gualthérie van Weezel, J.S.L, Rechts door het midden. Haagse herinneringen van Hans Gualthérie van Weezel, (Den Haag, 1994).

88

Gunnell, J. (ed.), ‘Pluralism and the fate of Perestroika. A historical reflection. Reflections Symposium’, Perspectives on Politics 3 (2015), 408-430.

Hansen, H., De zes atoomtaken van Nederland (Amsterdam, 1982).

Hellema, D., Buitenlandse politiek van Nederland (Zeist, 1995).

Hendriks, F. e.a., Legitimiteitsmonitor Democratisch Bestuur, naar een metamonitor van democratisch bestuur in Nederland. (Den Haag, 2011).

Holm, H.H. en N. Petersen (ed.), The European missiles crisis. Nuclear weapons and security policy (Londen, 1983).

Holroyd, F. (ed.), Thinking about nuclear weapons. Analyses and prescriptions (Sydney, 1985).

Holsteyn, J. van en G. Irwin, ‘Slechts de wereld van gisteren. Over de achtergrond en opvattingen van de kiezersaanhang van het CDA, 1977-2010’, in: G. Voerman (ed.), De conjunctuur van de macht. Het christendemocratisch appél. 1980-2010. (Amsterdam, 2011), 155-178.

Honig, J.W., Defense policy in the North Atlantic Alliance. The case of The Netherlands. (Londen, 1993).

Jong, L. de, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. (Amsterdam, 1969).

Joustra, A. en E. van Venetië, Ruud Lubbers. Manager in de politiek (Baarn, 1989).

Klep, C.P.M., Dossier-JSF. Joint Strike Fighter. Het megaproject de politiek, de aankoop.(Amsterdam, 2014).

Knopf, J.W., ‘Beyond two-level games. domestic-international interaction in the intermediate- range nuclear forces negotiations’, International Organization 4 (1993), 599-628.

Kossmann, E.H., De Lage Landen. 1780-1980. Twee eeuwen Nederland en België. Deel II 1914-1980. (Amsterdam, 2007).

Laqueur, W., ‘Hollanditis. A new stage in European Neutralism’, Commentary 72 (1981), 19- 26.

Leurdijk, D.A. (ed.), In de ban van de bom. Een VN-rapport over kernwapens (Den Haag, 1981).

Leurdijk, J.H. ed., The foreign policy of the Netherlands (Alphen aan de Rijn, 1978).

Lubbers, R., ‘Eenheid in mijn land en eenheid in mijn partij’, in: Thijs van Veghel, ‘Bijzondere momenten in 35 jaar CDA’ (2015), aldaar 32-33.

McCullough, D., Truman. (New York 1992).

89

‘Memorial for Hirosjima’, Nature 3 (1995).

Merriënboer, van J., P. Bootsma en P. van Griensven, Van Agt. Biografie. Tour de force. (Amsterdam, 2008).

Metselaar, G., Pokeren om Europa. De kruisraket een politiek wapen voor de nucleaire machtsvorming van West-Europa (, 1981).

Notz, A., Die SPD und der NATO-Doppelbeschluß. Abkehr von einer Sicherheitspolitik der Vernunft, (Baden-Baden, 1990).

Nuti, L. (ed.), ‘The crisis of détente in Europe. From Helsinki to Gorbachev. 1975-1985, (Londen, 2009).

Oorschot, G.A. van (ed.), Te beginnen bij Nederland. Opstellen over oorlog en vrede, (Amsterdam, 1983).

Overbeek, Ekke, ‘Militaire geheimen. Atoomaanval op Nederland’, Trouw, 28 augustus 2006, te vinden op: trouw.nl/home/militaire-geheimen-atoomaanval-op-nederland~af3ec328/

Putnam, R., ‘Diplomacy and domestic policy, the logic of two-level games’, International Organization 42 (1988), 427-460,.

Rattinger, H., ‘Change Versus Continuity in West German Public Attitudes on National Security and Nuclear Weapons in the Early 1980s’, The Public Opinion Quarterly (1987), 495-521.

Reynolds, D. (ed.), The Origins of the Cold War in Europe: International Perspectives (New York, 1994).

Rubin, F., ‘The Theory and Concept of National Security in the Warsaw Pact Countries’, International Affairs 58 (1982), 648-657.

Salomon, K., ‘The peace movement. An anti-establishment movement’, Journal of Peace Research 23 (1986), 115-127.

Scheffer, P., Een tevreden natie. Nederland en het wederkerend geloof in de Europese status quo (Amsterdam, 1988).

Smirnov, A.D. en E.B. Ershov, ‘Perestroika. A catastrophic change of economic reform policy’, The Journal of Conflict Resolution (1992), 415-453.

Smits, H., De bom in de vuist. De Partij van de Arbeid tussen afschrikking en atoompacifisme (Amsterdam, 1984).

Staden, A. van, Een trouwe bondgenoot. Nederland en het Atlantisch bondgenootschap (1960-1971) (Baarn, 1974).

90

Staden, A. van, ‘Het gelijk van de NAVO. Achtergronden van het “dubbelbesluit”’, in: G.A. van Oorschot e.a. (ed.), Te beginnen bij Nederland. Opstellen over oorlog en vrede (Amsterdam, 1983), 232-251.

Staden, van A., ‘The role of the Netherlands in the atlantic alliance’, in: J.H. Leurdijk (ed.), The foreign policy of the Netherlands (Alphen aan de Rijn, 1978), 137-165.

Stapel, J., De Nederlander en het kruisvluchtwapen (Den Haag 1986).

Voerman, G., red. De conjunctuur van de macht. Het christendemocratisch appél. 1980-2010. (Amsterdam 2011).

Voorhoeve, J.J.C.,Peace, Profits and Principles (Leiden 1985).

Vincent J. Manhattan. The Army and the Atomic Bomb . (Washington, D.C. 1985).

Wagenlehner, G. ed., Die Kampagne gegen den NATO- Doppelbeschluß . Eine Bilanz. (Sulzberg im Allgäu 1985).

Westad, O.A., M.P. Leffler, ed., The Cambridge History of the Cold War. Crises and Détente. Volume II (Cambridge 2010).

White, A., Symbols of war. Pershing II and cruise missiles in Europe. (Londen 1983).

Wittner, L.S., ‘Reagan and Nuclear Disarmament’, Boston Review, april 2001.

Wittner, L.S., Toward nuclear abolition. A history of the world nuclear disarmament movement. 1971 to the present, (Stanford 2003).

Woltjer, J.J., Recent Verleden, Nederland in de twintigste eeuw, (Amsterdam 1992).

Young, J., ‘Western Europe and the end of the Cold War 1979–1989’, The Cambridge history of the Cold war, 289-310, ed. Melvyn P. Leffler en Odd Arne Westad (Londen, 2010).

Zeijden, W, van der, ‘A Dutch revolt? The salience of the nonstrategic nuclear weapons issue in Dutch politics’, European Security, 45-57, 2014.

91

Bronnen

Archief Tweede Kamer der Staten-Generaal

(geraadpleegd op www.statengeneraaldigitaal.nl)

Kamerstukken II 1981/1982, 17 000, 13. Kamerstukken II 1982/1983, 17555, 12-88. Kamerstukken II 1983/1984 18.169, 1-44. Kamerstukken II 1985/6 17890. Kamerstukken II 2013/2014, 33783 11, 1-32. Handelingen II 1979/1980 15887, 2123. Handelingen II 1981/82 353. Handelingen II 1982/1983, 631-648. Handelingen II 1982/1983, 17 november 1981. Handelingen II 1985/86 17980.

Verscheidene artikelen uit kranten en tijdschriften

‘Raketaanbod Sovjet-Unie onvoldoende ’ NRC Handelsblad, 5 oktober 1985.

‘Van Aartsen kiest zijde van VS in kernwapendebat’, de Volkskrant, 25 november 1998, te vinden op: volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/van-aartsen-kiest-zijde-van-vs-in- kernwapendebat~b3a07bfc/

Kastelijn, N. ‘Oud-premiers Lubbers en Van Agt niet vervolgd om ‘lekken’ over Volkel’, NRC Handelsblad, (7 oktober 2013), te vinden op: nrc.nl/nieuws/2013/10/07/oud-premiers- lubbers-en-van-agt-niet-vervolgd-om-lekken-over-volkel/

Kampen, A. Van, ‘Ruud Lubbers lekt over kernbommen op vliegbasis Volkel’, NRC Handelsblad , 6 oktober 2013, te vinden op: nrc.nl/nieuws/2013/06/10/kernwapens- opgeslagen-op-vliegbasis-volkel/

Broer, Th. en J. Alberts, ‘Het verzwegen argument voor de JSF. Onze kernbommen’, Vrij Nederland, 14 oktober 2013, te vinden op: vn.nl/Archief/Justitie/Artikel-Justitie/Het- verzwegen-argument-voor-de-JSF-onze-kernbommen-1.htm

Versteegh, K., ‘Lubbers heeft in ogen van echte Atlantici nooit gedeugd’, NRC Handelsblad, 3 november 1995.

Verkiezingsprogramma’s Tweede Kamerverkiezingen

92

VVD verkiezingsprogramma 1982, te vinden op: http://pubnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/verkiezingsprogramma/TK/vvd1982/vvd82.pdf

Om een zinvol bestaan, verkiezingsprogramma CDA Tweede Kamerverkiezingen 1982, te vinden op: http://pubnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/verkiezingsprogramma/TK/cda1982/cda82.pdf

Eerlijk delen, Programma PvdA Tweede Kamerverkiezingen 1982, te vinden op: http://pubnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/verkiezingsprogramma/TK/pvda1982/pvda82.pdf

Programma D’66 Tweede Kamerverkiezingen 1982, te vinden op: http://pubnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/verkiezingsprogramma/TK/d661982/d6682.pdf

Andere bronnen

Regeerakkoord kabinet Lubbers I, te vinden op: https://www.parlement.com/9291000/d/tk17555_7.pdf

Regeringsverklaring kabinet Lubbers I, te vinden op: https://www.parlement.com/9291000/d/regver/lubbers%20i.pdf

INF-verdrag: https://www.state.gov/t/avc/trty/102360.htm#text 8 december 1987 Washington

National Security Archive. Dual track decision. Briefing memo. To the secretary. From: PM Richard A. Ericson, Jr., Acting, EUR – George S. Vest. Subject: SCC Meeting on PRM-38, (1978).

Radio Address to the Nation on Nuclear Weapons April 17, 1982 https://www.reaganlibrary.archives.gov/archives/speeches/1982/41782a.htm

Special Meeting of Foreign and Defence Ministers, The "Double-Track" Decision on Theatre Nuclear Forces, te vinden via: http://www.nato.int/docu/comm/49-95/c791212a.htm

93