<<

De Friese stedenhiërarchie 1800-2000 Stedelijke stabiliteit en verschuiving in een relatief dunbevolkt gewest

MEINDERT SCHROOR De ruimtelijke ordening in bevindt zich op een keerpunt. In een onlangs gepubliceerde ontwikkelingsvisie, getiteld 'Veranderen om te behouden', maakt het provinciebestuur een ondubbelzinnige keuze voor een tweetal stedelijke zones: de Westergozone (-Har- lingen) en de A7-zone (Sneek--). Nieuwe politieke paradigma's als regio's op eigen benen plus de dreigende teloorgang van het Friese landschap, als gevolg van een ongeremde grijze nieuwbouw- plaag rond talloze dorpen, nopen tot deze nieuwe aanpak. De kaarten worden op een aantal stedelijke gemeenten gezet, Leeuwarden voorop. Waarom juist deze centra? Een historisch overzicht van de Friese ste­ denhiërarchie in de laatste twee eeuwen.

riesland telt naar verhouding veel steden miek en de vraag is in hoeverre we ze weerspie­ en stadjes, maar geldt als een van de minst geld zien in de Friese demografische en econo­ F verstedelijkte gewesten van ons land. Op mische situatie. We beperken ons in deze bij­ gemeentelijk niveau valt dit verschil vanwege de drage tot de stedelijke hiërarchie van Friesland traditioneel forse oppervlakte van deze voorma­ in de laatste twee eeuwen en de verschuivingen lige grietenijen nauwelijks op. Zo woont 68% daarin. van de Friese bevolking in gemeenten met meer dan 20.000 inwoners (Nederland: ruim 69%). LATE MIDDELEEUWEN Beschouwen we de cijfers per woonkern dan In 1795 woonde 27,7% van de Friese bevolking daalt het stedelijke aandeel naar slechts 30%, in kernen met meer dan 2500 inwoners. Daar­ hetgeen beduidend geringer is dan andere wei­ mee nam Friesland (samen met Zeeland en nig verstedelijkte gewesten als Groningen) een middenpositie in tussen de (43%)> Zeeland (40%) of Drenthe (37%). Fries­ westelijke provincies enerzijds en de oostelijke land is bovendien - op het snel inlopende Fle­ provincies anderzijds. In de laatstgenoemde voland na - de dunstbevolkte provincie van gewesten heerste een sterke bevolkingsdruk ten Nederland. plattelande (Van der Woude, 1980, pp. 126-127). In 1795 behoorde Friesland qua urbanisatie­ Maar factoren als het meer voorkomen van graad, uitgaande van een inwonertal van 2500 familie- dan gezinsbedrijven, een relatief laag inwoners per kern, nog tot de middenmoters loonniveau en wijdverbreide huisnijverheid ver­ (figuur 1). Deze relatieve achteruitgang krijgt lichtten daar juist veel van die druk. meer reliëf wanneer we het aandeel van de Frie­ Het arbeidsoverschot ten plattelande vond in se bevolking in de Nederlandse bevolking in een rundveeteeltprovincie als Friesland, aanmerking nemen. Dit percentage bedroeg ofschoon minder uitgesproken dan tegenwoor­ 7,9% in 1795, om vervolgens iets toe te nemen dig, al sinds de Late Middeleeuwen emplooi in tot een hoogtepunt in 1860 (8,3%), waarna het deels niet-agrarische activiteiten, als vervenin­ ruimschoots halveerde tot 3,96% in 1995. Sinds gen, binnenschipperij, zeevaart, ambachten of 1860 verlieten 280.000 Friezen méér 'it heitelan' tuinbouw. De Kleibouwstreek en de Walden tel­ dan dat er zich nieuwkomers vestigden. Tot den in 1749 bovendien verhoudingsgewijs veel 1965 was Friesland 's lands grootste leverancier arbeiders in de akkerbouw, de tuinbouw en de van binnenlandse migranten. Daarna kwamen de buitenlandse immigratie en de trek uit de * Dit artikel is een verkorte versie van een lezing Randstedelijke provincies goed op gang. gehouden op 17 juni 1995 te Leeuwarden tijdens de Deze kille cijfers suggereren een grote dyna­ studiedag 'Het Noorden en zijn steden'.

1 DE FRIESE STEDENHIËRARCHIE l800-2000

1. Bevolking in kernen met jj| 80 200 meer dan 2500 inwoners en bevolkingsdichtheid per provincie in 1/95.

I % inwoners in kernen >2500 inwoners §||j Bevolkingsdichtheid verveningen. Het vroege uitwijken naar niet- ving. Al in 1550 was-op basis van moderne cri­ agrarische activiteiten als handel en nijverheid, teria als multifunctionaliteit of bevolkingscon­ die eveneens optrad in Hollands Noorderkwar­ centratie-het onderscheid tussen de elf officiële tier, verklaart het grote aantal steden, stadjes en steden en een groot aantal vlecken weinig zinvol vlecken. De zogeheten vlecken waren grote dor­ meer. pen, waar net als in de steden de nadruk lag op ambacht, handel en in zijn algemeenheid op 17e EN l8e EEUW - COMPLEMENTARITEIT verzorgende functies. Reeds in 1550 telde Fries­ Vooral de vlecken gelegen in het deel van Fries­ land naast de elfsteden een negental vlecken. land dat gekenmerkt werd door een meer Met uitzondering van Berlikum (tuinbouw) gemengde agrarische economie, met name die lagen zij in die streken waar de bewoners zich in de nabijheid van gebieden waar werd ver­ meer dan elders hadden toegelegd op de veend (Drachten, Heerenveen, Joure), groeiden arbeidsextensieve veehouderij, handel en export vanaf de i7e eeuw boven de kleine steden uit. De van verduurzaamde zuivel (boter en kaas), blij­ positie van de grotere steden bleef ten tijde van kens het grote aantal weekmarkten en wagen. de Republiek onaangetast. Op het toppunt van Stuk voor stuk waren ze goed bereikbaar over hun bloei (circa 1660) bezette Leeuwarden met water, waardoor een dicht patroon van verzor­ 16.500 inwoners de eerste plaats, gevolgd door gingscentra tot stand kwam, vergelijkbaar met Harlingen (9500), Sneek (4500 a 5000), Frane- . Daarbij voegde zich na 1550 een viertal ker en (beide circa 3500). nieuwe vlecken, Heerenveen, Surhuisterveen, Leeuwarden en Harlingen sprongen er qua Drachten en Gorredijk, die ontstonden aan het bevolkingsomvang en werkgelegenheid uit. hoofd van veenkoloniale kanalen (Schroor, Samen herbergden ze in 1744 ruim de helft van !993> PP- 43-45)- In 1795 woonde circa 38% van de bevolking van de elfsteden en hadden vol­ de Friese bevolking in de elf steden en in vlec­ gens de quotisatie van 1749 een evenredig aan­ ken met meer dan 1.000 inwoners. Al met al deel in de werkgelegenheid. In 1796 lag het werd de laat-middeleeuwse, decentrale urbane bevolkingsaandeel van beide steden op ruim structuur tijdens de twee eeuwen van de Repu­ 52%. Het waren binnen de Friese verhoudingen bliek veeleer versterkt dan verzwakt. de belangrijkste concentraties van bevolking en Het sterk versnipperde karakter van het Frie­ werk. In beide plaatsen traden ambacht en se centrale plaatsenstelsel was mede een gevolg industrie sterk op de voorgrond. Maar vanwege van een trage en moeizame emancipatie van de de nogal excentrische ligging, versterkt door steden ten opzichte van hun landelijke omge­ hun betrekkelijk geringe politieke macht, kon DE FRIESE STEDENHIËRARCHIE l800-2000

dit economisch primaat niet ten volle worden Het was aan het einde van de i8e eeuw de uitgebuit en bleef er plaats voor andere centra. belangrijkste Friese haven na Harlingen. Zo vond Harlingen zijn pendant in Workum en Vracht- en personenvervoer, vee- en turfhandel Makkum, en Leeuwarden in een oude rivaal: lagen ook aan de basis van de groei van Sloten, Sneek. Sterker dan in alle andere steden mani­ die in deze periode optrad. Sneek ruimde al in festeerde zich in de laatstgenoemde plaats de 1752 de laatste restanten van de vestingwerken marktfunctie. op: een teken van expansie. In de centraal gele­ De bovengenoemde grootste steden (Leeu­ gen landstadjes nam de handel in boter, kaas en warden, Harlingen, Sneek, Franeker en Dok- vee sterk toe, gestimuleerd door de hoge prij­ kum) vinden we ook bovenaan in de hiërarchie zen. Plaatsen als Heerenveen en Joure profiteer­ van verzorgingscentra, berekend op basis van den daarnaast van de hausse in de nabij gelegen het Quotisatiekohier van 1749 (Nijboer, 1995, p. verveningen. 96). Direct daaronder bevonden zich Bolsward, Heerenveen, Workum en Drachten. Al deze 1795-1860 - DESURBANISATIE plaatsen beschikten met uitzondering van De groei van het aandeel van de Friese bevol­ Drachten over een waag. Het vijftal bovenge­ king in de Nederlandse bevolking in de jaren noemde steden was (met Bolsward en Wor­ 1744-1860 van 7% naar 8,29% wijst op een vrij kum) bovendien sedert het midden van de i7e sterke dynamiek en een periode van bovenge­ eeuw aangesloten op een trekvaartenstelsel middelde economische groei. De landbouwprij­ (Schroor, 1991, pp. 20-23). De accenten lagen in zen waren hoog en het gewest kende tevens een iedere plaats op een ander terrein: in Leeuwar­ hoog loonniveau. Het aandeel van de elfsteden den op bestuur en veehandel, in Sneek op de in de Friese bevolking nam tezelfdertijd echter boterhandel, in Franeker op de graanhandel en af van 30,2% naar 24,1%. Wanneer we het acht­ Harlingen uiteraard op de zeehandel. Dit wijst tal grootste vlecken (Drachten, Lemmer, Hee­ op een zwakke hiërarchische geleding en een renveen, Joure, Makkum, Gorredijk, Kollum en zekere complementariteit van de steden (Nij­ Surhuisterveen) erbij rekenen, dan daalt dit aan­ boer, 1995, p. 120). deel nog sterker: van 38,9% naar 26,9%. Indien we vervolgens de groeicijfers van de provincie

1760-1795-BLOEI LANDSTADJES Na bijna een eeuw van betrekkelijke stagnatie De in 1941 /1955 gedempte Zoutsloot, nu William en achteruitgang begon vanaf circa 1760 een Boothstraat in Harlingen omstreeks 1900. Op de achter­ nieuwe bloeifase van de Friese economie. Het grond de schoorstenen van de in 1930 verdwenen zoutke- waren landsteden als Leeuwarden, Sneek, Bols­ ten. (Foto: Hannemahuis, Harlingen) ward en Franeker die hiervan profiteerden. Dokkum, Harlingen en de overige Zuiderzee­ stadjes, behalve Lemmer, stagneerden of liepen in bevolkingsaantal terug. De concentratie van de zeehandel in de grote havens van de Repu­ bliek resulteerde in het verval van functies in de Zuiderzeestadjes, een proces dat hun Hollandse zusters (Enkhuizen, Edam, Hoorn en Medem- blik) ruim een eeuw eerder trof. Lemmer ver­ sterkte haar positie en zij verdubbelde haar bevolking mede dankzij de inspanningen van de grietmansfamilie Van Andringa de Kempenaer.

3 DE FRIESE STEDENHIËRARCHIE 1800-2000

naast die van de steden en de vlecken plaatsen, te krijgen van de verhoudingen tussen de grote­ dan blijkt dat beide laatste achterbleven bij de re bevolkingscentra in Friesland op het gebied gemiddelde provinciale groei, de steden echter van de nijverheid, hebben we gekeken naar het iets meer dan de vlecken. Geen gunstig teken en aantal industriële vestigingen dat door Van der een bevestiging van de groei van de landbouw, Aa per stad of vlecke wordt opgegeven (Van der zonder dat daarmee een nieuw verstedelijkings - Aa, 1839-1851). Uiteraard zegt dit weinig over de proces in gang werd gezet. grootte van de bedrijven, maar we krijgen wel Niettemin groeiden de stedelijke centra voor­ een beeld van de verhoudingen. Bovendien al in de jaren 1815-1860, na een periode van stag­ blijkt uit de opgave wat men destijds als indus­ natie of verval gedurende de Bataafs-Franse tijd. trie zag. In de top van de hiërarchie was weinig In de meer verstedelijkte delen van Nederland veranderd. Op een gedeelde eerste plaats ston­ trad overigens een nog verdergaand proces van den wederom Leeuwarden en Harlingen, beide desurbanisatie op (De Vries en Van der Woude, met 79 vestigingen, gevolgd door Sneek met 51. i995> PP- 80-81). In Friesland groeiden de vlec­ Daarachter Joure met 29, Drachten met 23 en ken, die vanouds sterk in het platteland gewor­ Makkum met 21 bedrijven. Workum en IJlst tel­ teld waren, na 1795 nauwelijks sneller dan de elf den elk 20 vestigingen. steden, waarmee indirect het semi-stedelijke karakter van deze dorpen wordt onderstreept. 1860-I9IO-HOGE MOBILITEIT De groei van de vlecken is bovendien geflatteerd Na 1860 trad een groot aantal veranderingen op, omdat enkele, zoals Drachten, Kollum en Sur- die tenslotte ongunstig uitpakten voor Fries­ huisterveen, een groot, vaak dichtbevolkt bui­ land. In de eerste plaats was dat de toenemend tengebied onder hun beheer hadden. Gemeten afzijdige ligging, die versterkt werd door de naar het aandeel in de bevolking trad na 1795 zogeheten frontverschuiving van Amsterdam. dus een substantiële ontstedelijking op. Enkele Deze werd reeds in 1825 ingeluid met de inge­ uitzonderingen gaven een indicatie over de bruikneming van het Noordhollandsch Kanaal richting waarin het stedelijk netwerk zich in en in 1876-1877 versterkt door de opening van hiërarchische zin zou ontwikkelen. Sneek was in Noordzeekanaal. De positie van Amsterdam als deze periode de enige stad die een grotere zeehaven werd bovendien overvleugeld door bevolkingsgroei kende dan de provincie; de Rotterdam, dat tezelfdertijd zijn Nieuwe Water­ groei van de vlecken Heerenveen en Lemmer weg kreeg. De komst van spoorwegen, waarvan torende daar ver boven uit. Het waren niet toe­ Friesland in 1863 de noordelijke primeur had, vallig de plaatsen die nauw bij de vervening en vermocht het tij niet te keren. Het westen kreeg de daarmee samenhangende handel en trans­ ze vijftien jaar eerder en lag op geringere afstand port betrokken waren. Zonder uitzondering van het achterland, het Duitse Nederrijngebied, bereikten de Friese kustplaatsen na een lange waar vanaf 1870 een enorme industriële expan­ periode van verval een bevolkingsdieptepunt in sie op gang kwam. Nu wreekte zich de arbeids- 1815, waarna gering herstel optrad. extensieve structuur van de Friese landbouw, Het is moeilijk een beeld te krijgen van de met de nadruk op de veeteelt, uitgevoerd op vrij werkgelegenheid in Friesland gedurende de i9e grote gezinsbedrijven. Die vroege nadruk op eeuw. Dat geldt met name voor de industriële gezinshuishoudens in plaats van familiehuis- werkgelegenheid. De bedrijfstelling van 1819 houdens maakte de Friese samenleving kwets­ geeft geen eenduidig beeld. Zij bevat teveel ruis baarder dan de samenleving op het zand in in de vorm van semi-nijverheid (visdrogerijen, Zuid- en Oost-Nederland. De stedelijke nijver­ bokkinghangen) en detaillisten als slagers en heid kenmerkte zich bovendien, mede gelet op bakkers (Brugmans, 1956). Om toch een beeld de relatieve welvaart ten plattelande, door een

4 DE FRIESE STEDENHIËRARCHIE l800-2000

hoog loonniveau hetgeen allesbehalve bevorder­ deel van 17,5% van de arbeidsplaatsen in de nij­ lijk was voor industrialisatie op basis van goed­ verheid. Aan de andere kant was hier duidelijk kope arbeidskracht. De steden en vlecken ken­ sprake van een uitwijkeconomie, die met de den vooral een arbeidsintensieve ambachtelijke komst van moderne verkeersmiddelen, het aflo­ nijverheid met een sterk luxe accent (sieraden, pen van de veenderij en het verschuiven van de uurwerken, fijnkeramiek). De nijverheid die wij vervoersstromen gedoemd was te verdwijnen. nu als meer industrieel zouden kenmerken, bij­ Op den duur vond, zoals wij hierboven aan­ voorbeeld de pan-, tichel- en kalkwerken fabri­ gaven, deze mobiliteit zijn grenzen in een nieu­ ceerde bovendien een 'bulky' produkt waarvan we economische expansie die voor een belang­ de relatieve afstand tot de grootste markt, het rijk deel aan Friesland voorbijging. Het relatief westen des lands, ongunstig was vergeleken met hoge loonniveau bracht de Friese economie pas die van de snel innoverende steenfabrieken in echt in de problemen, toen als gevolg van de Gelderland. Het is in dit verband opmerkelijk grote agrarische crisis de welvaart ten plattelan- dat alleen de luxe kleiverwerkende industrie de omsloeg in een acute nood. Het is overigens (glei- en plateel) flink afgeslankt overleefde. Als opmerkelijk dat reeds in de eerste helft van de eerste verdween al aan het begin van de ige eeuw i9e eeuw uit de bloei van de luxe-nijverheid de textielnijverheid (Van Zanden, 1992, pp. 8-10). blijkt hoe gering de toevloed van kapitaal was De nadruk op gezinshuishoudens en het vanuit de landbouw naar sectoren als handel en structurele arbeidsoverschot genereerde boven­ nijverheid. Uit verslagen van tijdgenoten blijkt dien een hoge intra-provinciale mobiliteit. Veel een zekere vorm van conspicuous consumption, overtollige arbeid vond emplooi in binnen- wellicht naar het voorbeeld van de nog ruim schipperij en vervening. McCall toonde recent vertegenwoordigde plattelandsadel. Zelfs vóór voor omstreeks 1750 een zeer hoge intra-provin­ 1875 werd de mogelijkheid om dankzij gunstige ciale mobiliteit van de Friese bevolking aan prijzen de eigendom uit te breiden ten koste van (McCall, 1992). i9e-eeuwse gegevens ondersteu­ de pacht niet aangegrepen (Spahr van der Hoek, nen haar bevindingen. Zo telde Friesland gedu­ 1952, deel I pp. 682-683). Daarmee werd de gele­ rende de i9e eeuw steeds het hoogste percentage genheid om een grotere weerstand tegen de cri­ autochtone bewoners, maar eveneens de groot­ sis te kweken niet aangegrepen, maar het bloei­ ste intergemeentelijke mobiliteit. Dit was in ende coöperatiewezen zou naderhand veel 1849 het geval, toen een kwart van de autochto­ goedmaken. Het is in dit verband opmerkelijk ne Friezen in een andere Friese gemeente woon­ dat de Walden, waar meer eigendom en minder de dan waar hij of zij was geboren. In 1920 werd pacht voorkwam, zich na 1880 in demografisch dit voor 30% van de bewoners geconstateerd opzicht veel gunstiger ontwikkelde dan de klei­ (Schroor, 1997). en veenstreken. We komen een deel van die mobiele bevol­ Een gezonde basis voor industrialisatie op king in heel letterlijke zin tegen bij de schippers. flinke schaal ontbrak mede door de hierboven Gedurende de gehele i9e eeuw telde Friesland genoemde, decentrale stedelijke structuren en zowel absoluut als relatief de meeste bewoonde ontwikkelingen, waardoor 'welvaart en pijn' schepen en de grootste schippersbevolking. In steeds werden uitgesmeerd. De uitwijkecono­ 1889 bestond 3,5% van het Friese woningbe­ mie kwam het eerst in de problemen in de kust­ stand uit schepen; in de elfsteden zelfs 5%, ter­ streken, waarvan de bewoners na aanvankelijk wijl in plaatsen als Sloten en Lemmer dit per­ dienst te hebben genomen als varensvolk, via centage boven de 10% lag! In 1819 was de een korte tussenfase in de haringvisserij, hun veenderij de belangrijkste niet-agrarische werk­ woongebied bij gebrek aan emplooi de rug toe gever met ruim 1900 werknemers en een aan­ keerden (Ypma, 1962; Van der Molen, 1962;

5 DE FRIESE STEDENHIËRARCHIE l800-2000

Schroor, 1980, pp. 30-34, 95). Het vertrek nam hiërarchie van Friesland was de achteruitgang hier reeds in de jaren 1860 grote vormen aan van Harlingen, de belangrijkste haven- en (Wildeboer, 1954, met name over Barradeel en industriestad van Friesland. Zij verloor haar Harlingen). Het waren de plaatsen met een ba­ (drie eeuwen oude) tweede plaats aan Sneek. saal verzorgingsniveau (banken, ziekenhuizen, Tussen 1880 en 1920 nam de bevolking van de middelbare scholen, markten en overheidsin­ havenstad zelfs af (figuur 3). Dit gebeurde in stellingen), die het uiteindelijk het langst vol weerwil van ingrijpende verkeerstechnische ver­ zouden houden. Maar de aftakeling van de plat- nieuwingen als de aanleg van de spoorlijn (1863) telandseconomie ging lang door en daarmee de en de vergroting van de haven (1877). Traditio­ stagnatie van de vooral op verzorging gerichte nele trafieken verdwenen onder invloed van steden. Pas in 1910 begon een substantiële groei synthetische vervangers, de kleiverwerkende van het aandeel van steden en vlecken in de industrie ging vrijwel ten onder, terwijl de provinciale bevolking, welke destijds met 28,9% haven en de landbouw kwijnden. overigens nog beneden het niveau van 1815 lag! e (figuur 2). De i9 -eeuwse ontstedelijking strekte 1910-1950 - LANDBOUWINDUSTRIE zich uit over zowel de steden als de vlecken en De economische veranderingen tussen 1880 en e duurde tot in de eerste decennia van de 20 1920 maakten Friesland meer dan ooit tot een eeuw. Friesland was tussen 1890 en 1920 de eni­ landgewest, waar de landbouw, vanwege het ge provincie waar het aandeel van de kernen wegvallen van veel niet-agrarische activiteiten, met 5000 inwoners of meer iets afnam van 22,7 zijn positie verder verstevigde. Al vóór de crisis naar 22,3%. Dit terwijl het gewest zowel abso­ was de landbouw erin geslaagd zijn politieke luut als relatief het grootste vertreksaldo had. primaat te vestigen. In de Staten stuitten bijna Een belangrijke verandering in de stedelijke alle voorstellen tot kanaalaanleg en peilverho- ging ten behoeve van de scheepvaart op taaie 2. Bevolkingsgroei van steden en vlecken 1795-1993. weerstand van de boeren. Uit het in 1911 door de Staatscommissie Binnenschipperij gedane ver­ 200 slag blijkt dat de vaarwegen in Friesland het sterkst verwaarloosd waren (Verslag, 1911, p. 59). Uiteindelijk kwamen pas vanaf de jaren dertig, dankzij druk uit Groningen, verbeteringen tot stand. 150 Tezelfdertijd zorgde de zich in organisatie en produktie innoverende landbouw, met name de zuivel, voor een nieuwe industriële impuls. Tot in de jaren zeventig van onze eeuw bleek dit de 100 sterkste pijler van de Friese economie. De zui­ velindustrie sloot goed aan bij het decentrale karakter ervan. In korte tijd telde het gewest ruim 100 zuivelfabrieken. De enige zuivelcon- centratie vond plaats in een drietal veredelings- conglomeraten, waarvan twee coöperatieve, met als basis de Friese hoofdstad. Leeuwarden profi­ teerde vanaf 1910 bovendien van de vestiging en de groei van metaalbedrijven ten behoeve van 1795-1889 1889-1947 1947-1993 de landbouw(industrie) en een uitgebreid com-

6 DE FRIESE STEDENHIËRARCHIE l800-2OOO

Rang­ 1795 1815 1850 1890 1910 1947 1993 orde

1 Leeuwarden Leeuwarden Leeuwarden Leeuwarden Leeuwarden Leeuwarden Leeuwarden 16500 17077 23176 30433 36522 76679 82711

2 Harlingen Harlingen Harlingen Sneek Sneek Sneek Drachten 7456 6913 8217 11469 13007 18834 41230

3 Sneek Sneek Sneek Harlingen Harlingen Harlingen Sneek 4893 5501 7886 10193 10209 10865 28360

4 Franeker Franeker Franeker Franeker Franeker Heerenveen Heerenveen 3901 3898 5103 7196 7642 9788 27256

5 Workum Bolsward Drachten Drachten Drachten Drachten Harlingen 3157 3193 4518 6058 7214 9240 14400

6 Drachten Dokkum Bolsward Bolsward Bolsward Franeker Joure 2988 3101 4462 6014 7014 9050 12864

7 Bolsward Drachten Dokkum Heerenveen Heerenveen Bolsward Franeker 2783 2930 4135 5011 4978 7389 12698

8 Dokkum Workum Heerenveen Workum Workum Dokkum Dokkum 2682 2903 3864 4245 4128 5587 12437

9 Heerenveen Heerenveen Workum Dokkum Dokkum Wolvega Wolvega 2291 2753 3665 4053 3932 4773 11717

10 Makkum Joure Lemmer Joure Joure Joure Bolsward 1997 2194 2754 3620 3925 4343 9623 n Joure Lemmer Joure Lemmer Lemmer Lemmer Oosterwolde 1900 2025 2640 3063 3247 4237 9557

12 Lemmer Hallum Gorredijk Hallum Wolvega Workum Burgum 1765 1685 2359 2573 2939 4113 9113

3. Rangorde en inwonertallen van de grootste Friese plaatsen 1795-1993

7 DE FRIESE STEDENHIËRARCHIE l800-2000

plex van op de landbouw gericht bank-, verze- nog een goede economische barometer was. kerings- en organisatiewezen. Zo kon Leeuwar­ Wel schoof Heerenveen op van de zevende naar den een beslissende voorsprong nemen op zijn de vierde plaats. De kern Heerenveen verdub­ concurrenten. Tussen 1910 en 1950 verdubbelde belde zijn bevolking naar 10.000 inwoners. In haar bevolking en groeide uit tot het voornaam­ absolute zin nam de Sneker bevolking met een ste werkgelegenheidscentrum van Friesland. De ongeveer gelijk aantal inwoners toe. Heerenveen hernieuwde groei van de Friese stedelijke centra profiteerde daarbij van de gemeentelijke herin­ die vanaf 1910 op gang kwam was dan ook voor­ deling die in 1934 een einde maakte aan de lig­ al te danken aan deze expansie. Bevolkingscen- ging in drie gemeenten en werd steeds meer het tra van meer dan 5000 inwoners zagen tussen centrum voor Zuid-Friesland. Traditionele ste­ 1910 en 1947 hun aandeel in de bevolking van den als Franeker, Bolsward en Workum lever­ Friesland toenemen van 24,1% naar 34,2%. den daarentegen posities in. Leeuwarden tekende voor ruim de helft van die aanwas, mede dankzij de annexatie van het aan 1950-1990-REGIONAAL BELEID de stad vastgegroeide dorp Huizum in 1944. Direct na de Tweede Wereldoorlog waren In nauwe samenhang met de zuivelindustrie Leeuwarden, Sneek, Harlingen en Heerenveen groeide de metaalnijverheid. Vooral tussen 1930 de grootste bevolkingsconcentraties, gevolgd en 1950 bereikte deze procentueel een aanwas door Drachten, Franeker, Bolsward en Dok- die slechts werd overtroffen door de oostelijke kum. Vooral Leeuwarden, Sneek en Heerenveen en zuidelijke provincies. Niettemin bevond zich kenmerkten zich door een relatief groot winkel- in 1950 nog bijna de helft van de arbeidsplaatsen apparaat en goede en frequente verkeersverbin­ (48%) in bedrijven met minder dan tien werk­ dingen met hun omgeving. Als centra van werk­ nemers. Die industrie was bovendien tamelijk gelegenheid bezetten deze drie kernen eenzijdig van samenstelling. Van de 449 bedrij­ bovendien de hoogste plaatsen. Markant was de ven met meer dan 10 werknemers die in 1955 positie van Leeuwarden, dat direct na de oorlog werden geteld, waren 22,7% zuivelbedrijven en zetel was van 40% van alle Friese industrieën 16,3% overige op de verwerking van landbouw- met meer dan vijftig werknemers. In de jaren na produkten gespecialiseerde bedrijven. Behalve de oorlog werd met rijkssteun een industrialisa­ deze 39% met de landbouw samenhangende tiebeleid opgezet dat zich aanvankelijk concen­ bedrijven, behoorde 10% van de bedrijven tot treerde op oostelijk Friesland, waar de grootste de overige voedingsmiddelenindustrie (ETIF, achterstanden op het terrein van werkgelegen­ 1955). Bovendien was een groot deel van de heid en inkomen werden geconstateerd. Van dit metaalnijverheid afhankelijk van de bovenge­ beleid profiteerde Drachten het meest. Het noemde bedrijven. Een nogal eenzijdige indus­ schoof qua inwonertal en werkgelegenheid van triële structuur dus, die tevens verband hield de vijfde naar de tweede plaats in Friesland. De met het tot circa 1950 weinig vriendelijke poli­ kern Drachten nam in inwonertal toe van ruim tieke klimaat op dit punt. Nog in 1936 gaven 9.200 in 1947 naar ruim 41.000 in 1993. Het aan­ Gedeputeerde Staten van Friesland te kennen tal arbeidsplaatsen in de industrie groeide van niet deel te nemen aan de NETO (Noordelijke 300 naar 3.700, zonder dat het primaat van Economisch Technologische Organisatie) Leeuwarden op enigerlei wijze werd aangetast. omdat men (nog) geen heil zag in de bevorde­ In de sectoren bank- en verzekeringswezen, ring van de industrie als bestaansbron. transport en detailhandel bleef Heerenveen ech­ In de top van de stedelijke hiërarchie veran­ ter relatief- en wat de beide eerstgenoemde sec­ derde tussen 1910 en 1947 weinig, althans toren betreft ook in absolute zin - belangrijker afgaande op het inwonertal, dat zeker in die tijd dan Drachten. Vanwege zijn gunstige ligging

8 DE FRIESE STEDENHIËRARCHIE 1800-2000

ontwikkelt het Friesche Haagje zich steeds ster­ mische ontwikkeling. Het gebied tussen Joure ker als tegenhanger van Leeuwarden. en Heerenveen lijkt voorlopig de aangewezen De werkgelegenheid in de Friese hoofdstad plaats voor een levensvatbare pendant van de nam toe van 27.000 arbeidsplaatsen in 1947 naar Friese hoofdstad en haar omgeving. Daarmee 45.000 in 1992, waarmee de verhouding tussen vindt een herschikking plaats van het Friese ste­ arbeidsplaatsen en bevolking de hoogste is van denstelsel van een veelkernige structuur naar Noord-Nederland en een van de hoogste in ons een tweetal zwaartepunten. Zwaartepunten die land. Die verhouding (tegenover 100 inwoners zijn gecentreerd op een oude stad (Leeuwarden) staan 52 arbeidsplaatsen) was overigens mede en een voormalige vlecke (Heerenveen). Daarbij het gevolg van een trage bevolkingsgroei, worden de kaarten in de Westergozone gezet op gevolgd door achteruitgang en stilstand in de de zogeheten 'nutri-business', research & deve- jaren 1970-1988. lopment in samenhang met ondermeer de con­ centratie aan HBO-instellingen plus zeehaven­ NA 199O-NAAR EEN TWEEPOLIG STELSEL gebonden industrieën. De A7-zone mikt vooral Steeds sterker tekent zich het laatste decennium op bedrijvigheid die meer afhankelijk is van een een tweepolig stedenstelsel af, met Leeuwarden goede bereikbaarheid over land, anticiperend en Heerenveen als knooppunten van een twee­ op de komst van de Zuiderzeespoorlijn en de tal zones. De A7-zone loopt langs de gelijknami­ intermediaire ligging tussen de Randstad ener­ ge autosnelweg van Sneek, via Joure en Heeren­ zijds, Groningen en Noordwest-Duitsland veen naar Drachten in de zuidelijke helft van anderzijds. Friesland. In het noordwesten vinden we de Eind oktober 1996 bleek een meerderheid in Westergozone, tussen Harlingen en Leeuwar­ de Staten van Friesland overigens tegen de den, vanouds zowel het bevolkings- als het eco­ annexatie- en uitbreidingsplannen van de nomische zwaartepunt van Friesland. De A7- gemeente Leeuwarden in westwaartse richting zone staat vanwege zijn gunstiger langs de A31, het Van Harinxmakanaal en de bereikbaarheid en infrastructurele plannen spoorlijn naar Harlingen. Ten behoeve van deze (Zuiderzeespoorlijn) volop in de belangstelling. plannen zouden de gemeente Leeuwarderadeel De Westergozone heeft de meest complete - alwaar Leeuwarden de groei van het forensen- infrastructuur met parallel aan elkaar een dorp Stiens op slot wil zetten - en een belang­ spoorlijn, een kanaal, een autosnelweg en een rijk deel van Menaldumadeel bij de Friese zeehaven. Reeds in 1934 verscheen, zij het in hoofdstad worden gevoegd. adviserende vorm en nog zonder rechtskracht, als eerste streekplanstudie in Friesland, het The urban hierarchy of Friesland 1800-2000 streekplan 'Leeuwarden-Harlingen'. Opgemerkt From the 15"1 century onwards the Dutch province kan worden dat de steden in deze zone momen­ of Friesland had a rather dense network oftowns teel zo'n 55.000 arbeidsplaatsen tellen, hetgeen and so-called 'vlecken' (urban villages). Since meer is dan het viertal expansieve gemeenten in 1860 Friesland experienced - more than any other het zuiden. Sneek, Skarsterlan, Heerenveen en part of the - a decline ofits share in Smallingerland komen samen niet verder dan the total population. The famous eleven (charter- 46.000 arbeidsplaatsen. ted) towns, especiaïly the coastal ones, saw a Sinds de verschijning van het Streekplan decline of their positron, giving way to newer, Friesland in 1994 en ook in de onlangs versche­ inland centres (former 'vlecken' like Drachten and nen schets 'Veranderen om te behouden', heeft Heerenveen). However, at the top of the hierar­ het provinciebestuur deze twee zones tot speer­ chy, the provincial capita! Leeuwarden strengthe- punten gemaakt van de Friese ruimtelijk-econo­ ned its position. In our days the traditional multi-

9 DE FRIESE STEDENHIËRARCHIE l800-2000

nuclear urban pattern is gradually replaced by SCHROOR, M. (1991). Trekvaarten in Friesland en Gro­ two urban zones: one in the northwestern part of ningen. Noorderbreedte 15, pp. 20-23. theprovince, centered on the old provincial capi- SCHROOR, M. (1993). De wereld van het Friese land­ tal (Leeuwarden) and a southern zone around schap. Groningen. Heerenveen and the Aj highway. SCHROOR, M. (1996). Algemene inleiding: de Friese elf steden. In: J.H.P VAN DER VAART EN D. DE VRIES ET LITERATUUR AL. (RED.). Historische Plattegronden van Neder­ AA, AJ. VAN DER (1839-1851). Aardrijkskundig Woor­ landse steden: de elfsteden van Friesland, deel I. denboek der Nederlanden. Gorinchem. Canaletto/Fryske Akademy, Alphen aan den Rijn/ BRUGMANS, i.j. (1956). Statistieken van de Nederland­ Ljouwert. se nijverheid uit de eerste helft der i9e eeuw. RGP SCHROOR, M. (1997). Kantelende dynamiek: demo­ Grote Serie. 's-Gravenhage. grafie van Friesland 1750-1920; Contractie en con­ ETIF (1955). Adresboek van de Friese industrie. centratie: demografie van Friesland 1920-1990. In: Leeuwarden. j. FRIESWIJK E.A. (RED.). Geschiedenis van Fries­ FABER, J.A. (1973). Drie eeuwen Friesland. Economi­ land na 1750/Skiednis fan Fryslan nei 1750. sche en sociale ontwikkelingen van 1500 tot 1800. Leeuwarden/Ljouwert. Leeuwarden. SPAHR VAN DER HOEK, J.J. (1952). Geschiedenis van MCCALL, A. (1992). Internal migration in Friesland de Friese landbouw. Leeuwarden. 1750-1805. Journal of Interdisciplinary History 11, SPAHR VAN DER HOEK, J.J. (1969). Samenleven in pp. 387-409- Friesland: drie perioden uit de sociale geschiede­ MEERE, J.M.M. DE (1982). Economische ontwikkeling nis. Drachten. en levensstandaard in Nederland gedurende de VERSLAG (1911). Verslag der Staatscommissie (...) tot eerste helft van de negentiende eeuw. 's Gravenhage. het nagaan van den toestand waarin het binnen- MOLEN, s.j. VAN DER (1962). Vissers van Wad en Gat. schipperijbedrijf verkeert. 's-Gravenhage. Leeuwarden. VRIES, j. DE EN A. VAN DER WOUDE (1995). Nederland NIJBOER, H. (1995). Leeuwarden tussen middeleeuwen 1500-1815. De eerste ronde van moderne economi­ en moderne tijd. Verkeersnetwerken, stedelijke sys­ sche groei. Amsterdam. temen en economische ontwikkeling, ca. 1500-ca. WILDEBOER (1954). Friesland verliest zijn kinderen. 1800. Leeuwarder Historische Reeks 5, pp. 39-189. Assen. PROVINCIE FRIESLAND (1994). Streekplan Friesland WOUDE, A.M. VAN DER (1980). Demografische ont­ 1994. Leeuwarden. wikkeling van de Noordelijke Nederlanden. In: PROVINSJE FRYSLAN (1996). Veranderen om te Algemene Geschiedenis der Nederlanden deel 5, behouden, een ontwikkelingsvisie op Fryslan rond pp. 102-168. de eeuwwisseling. Leeuwarden. YPMA, Y.N. (1962). Geschiedenis van de Zuiderzee­ SCHROOR, M. (1980). Op de Loggers. en visserij. de visserij rond de eeuwwisseling. Buitenpost. ZANDEN, J.L. VAN (1992). De Friese economie in de SCHROOR, M. (1989). Een Fries kanaalplan uit de i9e negentiende eeuw. It Beaken 54, deel 1/2, pp. 7-14. eeuw. Noorderbreedte (1989), pp. 221-225. ZOON, J.H. (1969). Friesland tussen hoop en vrees.

10