Download PDF Van Tekst
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis. Jaargang 10 Bij de tijd. Boeken in Nederland 1950-2000 bron Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis. Jaargang 10. Bij de tijd. Boeken in Nederland 1950-2000. Nederlandse Boekhistorische Vereniging, Leiden 2003 Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/_jaa008200301_01/colofon.php Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn. i.s.m. 7 Berry Dongelmans & Adriaan van der Weel Bij de tijd Boeken in Nederland 1950-2000 Dit Jaarboek is gewijd aan ontwikkelingen in boekhandel en uitgeverij in de tweede helft van de twintigste eeuw. Dat wij die periode grotendeels zelf hebben meegemaakt, wil nog niet zeggen dat we ons er ook altijd rekenschap van geven hoe stormachtig die ontwikkelingen zijn geweest. Het congres dat de Nederlandse Boekhistorische Vereniging op 2 november 2001 organiseerde in het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam heeft een stevige impuls gegeven aan de bestudering van de vele veranderingen in het boekenvak in die periode, waarvan de gevolgen tot op de dag van vandaag nog duidelijk merkbaar zijn. Een aantal van de bij die gelegenheid uitgesproken lezingen is door de verschillende sprekers tot artikelen bewerkt en wordt hier gepresenteerd. Aangevuld met andere bijdragen die facetten van het boekenvak uit de laatste vijftig jaar behandelen, biedt het resultaat een panoramisch overzicht van ontwikkelingen en veranderingen in het boekenvak uit het recente verleden. Hoewel het beschrijven van het nabije verleden onmiskenbaar zijn hachelijke kanten kent - vooral distantie ontbreekt - biedt de mogelijkheid om mensen uit de praktijk aan het woord te laten evenzeer voordelen. Zo presenteerde Laurens van Krevelen met zijn ‘Modernisering en marktverruiming van de boekencultuur. Over de algemene uitgeverij in de tweede helft van de twintigste eeuw’ een al bij voorbaat klassiek te noemen overzicht van vijftig jaar uitgeverij van het algemene boek. Zijn terugblik, die hij als direct betrokkene en medespeler als geen ander in staat was te maken, is inmiddels gepubliceerd in De stijl van de uitgever (Amsterdam 2002). In zijn bijdrage aan dit Jaarboek gaat Van Krevelen dieper in op een van de opvallendste veranderingen die hij eerder memoreerde: die van de plaats van het literaire boek binnen de naoorlogse uitgeverij. Van Krevelen stelt dat het literaire boek in de tweede helft van de eeuw niet alleen in culturele zin, maar ook puur commercieel een factor van betekenis is geworden. Hij laat zien hoe zich, mede als gevolg daarvan, een lang proces van concentratie in de literaire uitgeverij heeft voltrokken. Waar het literaire boek eerder nog een van de vele genres van de algemene uitgeverij was, bleek het mogelijk in de tweede helft van de eeuw een uitgeverij volledig te laten bestaan van literaire fictie. Deze verandering is vooral een gevolg van de tendens tot specialisatie, maar, in positievere zin, ook Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis. Jaargang 10 8 van verruiming van de markt voor het literaire boek. Met enige weemoed vat Van Krevelen de kern van deze ontwikkeling bondig samen in de constatering: ‘De tijd dat vooral pioniers, liefhebbers en idealisten het literaire aanbod op de markt brachten, lijkt definitief voorbij.’ Uitgevers met eurotekens in hun ogen krijgen een steeds grotere greep op de literaire markt, met alle gevolgen van dien. Wat betreft de digitale toekomst is er daarentegen weer het hoopgevende vooruitzicht dat juist het literaire boek van alle boeken de beste kansen heeft in zijn bestaande, gedrukte vorm behouden te blijven. Samen met de brede terugblik in zijn congresbijdrage functioneert het ‘dubbelartikel’ van Van Krevelen in menig opzicht als een overkoepelend en richtinggevend overzicht voor de gehele periode. Zonder uiteraard ook maar de geringste pretentie van volledigheid, biedt dit Jaarboek een gevarieerde keuze uit de door Van Krevelen behandelde significante gebeurtenissen, vernieuwingen en veranderingen in de gehele bedrijfskolom. Diverse onderwerpen die hij slechts in vogelvlucht kon aanstippen, krijgen in de bijdragen van de andere auteurs een nadere verdieping of uitbreiding. Zo brengt Van Krevelen de teloorgang van uitgeverij De Tijdstroom ter sprake, die hij verbindt met grootscheepse veranderingen in de drukkerswereld, waarin men in de jaren zestig moest overschakelen ‘op nieuwe technieken en persen om competitief te blijven’. Het hoe en waarom van deze veranderingen zet Erik Nijhof helder uiteen in ‘Gekanaliseerde innovatiestromen. Het “grafisch systeem” in Nederland, 1950-2000’. De veranderingen in de grafische wereld die Nijhof schetst, beperken zich echter niet tot de literaire sfeer. Hij laat zien dat de stroomversnelling van technische ontwikkelingen, in gang gezet in de negentiende eeuw, zich in de periode 1950-2000 onverminderd heeft doorgezet. De overschakeling van lood op offset is achteraf bezien een ingrijpende verandering geweest. Maar ook de introductie van desktop publishing (DTP ook wel electronic pre-press of EPP genoemd) heeft inmiddels diepe sporen getrokken. De maatschappelijke gevolgen van deze twee vernieuwingen in de grafische wereld hebben geleid tot een ongekende democratisering van het productieproces van boeken, tijdschriften en kranten. Met zijn ‘poldermodel’ avant la lettre heeft het Nederlandse ‘grafische systeem’ kans gezien deze revoluties niet alleen te overleven, maar er zelfs zonder noemenswaardige kleerscheuren vanaf te komen. Een van de oorzaken van de groei van de markt voor het literaire boek in de jaren zeventig en tachtig die Van Krevelen aanstipt, is de opkomst van de belangstelling voor literatuur in veelbekeken televisieprogramma's. Het boek heeft een hardnekkige, steeds fellere concurrentiestrijd moeten leveren met andere twintigste-eeuwse media, met name de televisie, maar kon er ook door worden gepromoot. De moeizame verhouding tussen het boek en de presentatie ervan op de televisie wordt nader uitgediept in Nel van Dijks ‘Kunst en kijkcijfers. Boekenprogramma's op de Nederlandse televisie’. Bovendien geeft het artikel een uitputtend overzicht van die programma's. In welke mate de door Van Krevelen geconstateerde invloed van de televisie daadwerkelijk aanwijsbaar is, kan de lezer vervolgens zelf beoordelen. Van Dijk suggereert dat er gerede twijfel mag bestaan over de mate waarin het publiek voor het ene medium overeenstemt met dat voor het andere. Zelfs als de cijfers uitwijzen dat Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis. Jaargang 10 9 de omzet van boeken van een auteur die op de televisie verschijnt een geweldige impuls krijgt, blijft de vraag of er dan sprake is van meer dan alleen een koopgolf. Kijkers mogen altijd kijkers zijn, maar kopers zijn niet altijd lezers. Je hoeft geen cynicus te zijn om te constateren dat het voor deelname aan het culturele debat kennelijk volstaat de auteur over zijn boek aan de tand te hebben horen voelen op de televisie, en in een van de verplichte boekenbijlagen (een fenomeen van de jaren tachtig) een recensie te hebben gelezen, en het boek in de kast te hebben staan. Het is een kwestie van imago, waarin dat van de lezer wordt gespiegeld aan dat van de schrijver. Het feit dat kopers niet vanzelfsprekend lezers zijn, is een fenomeen van alle tijden, maar in de loop van de twintigste eeuw is de band tussen het kopen en lezen van boeken losser dan ooit geworden. Gaandeweg is het Boek definitief van de troon gestoten waar het in de negentiende eeuw nog zo pontificaal op was neergezet. Het negentiende-eeuwse vooruitgangsideaal leunde sterk op het boek. In de twintigste eeuw werd al spoedig duidelijk dat de verwachtingen wat betreft de rol van het boek overspannen waren. Niet alleen moest het positivisme van de negentiende eeuw plaatsmaken voor een pessimistischer kijk op de beschavende werking van het lezen, maar het boek kreeg er bovendien grote concurrentie bij. Het boek is in de twintigste eeuw maar een van de vele massamedia en hoe dichter we bij onze eigen tijd komen, hoe meer het in het defensief wordt gedwongen. Deze radicaal veranderde status van het boek en de groeiende noodzaak om auteurs en hun werken net als merkartikelen te promoten, demonstreert Frank de Glas als hij beschrijft hoe uitgevers een literair auteur ‘in de markt zetten’ (en houden), en zo meebouwen aan een auteursreputatie. Aan de hand van de promotie en presentatie van Hella Haasse en haar werk laat hij zien, dat er een duidelijke samenhang bestaat tussen de materiële en de symbolische productie van het werk van moderne literaire auteurs. Het is duidelijk dat alleen het werk van een auteur niet voldoende is om de schrijver op den duur zichtbaar te houden. De auteur dient, met hulp van zijn uitgever, ook de eigen pr ter hand te nemen en op diverse fronten aan positieve beeldvorming bij het grote publiek te werken. Deze beeldvorming stimuleert vervolgens een gunstige exploitatie van het werk van die auteur. De Glas levert en passant een stevige bijdrage aan de Nederlandse theorievorming rondom dit verschijnsel. In weerwil van de weerstand die uitgevers er lang tegen hebben gehad, heeft de marketing zich in de periode waar het om gaat stevig in het boekenvak genesteld. Maar buiten de brute kracht van de marketing blijken er nog andere manieren te bestaan waarop het boek, zijn auteur en zijn koper een zekere status kunnen verkrijgen. Bibliofilie, een van de oudste en belangrijkste exponenten van het verschijnsel dat kopers niet vanzelfsprekend lezers zijn, is daarvan zonder twijfel de