Jaarboek Van De Maatschappij Der Nederlandse Letterkunde, 2014
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2014 bron Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2014. Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, Leiden 2014 Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/_jaa004201401_01/colofon.php Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn. i.s.m. 5 [Vooraf] Beschermheer Zijne Majesteit Willem-Alexander Koning der Nederlanden Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2014 6 Uit de nalatenschap van Louis Putman (1923-2013), antiquaar te Amsterdam, verwierf de Maatschappij alle werken van Alie (van Wijhe)-Smeding (1890-1938) en Cornélie Noordwal (1869-1928), beiden in leven lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. De boekenseries zijn door Louis Putman bijeengebracht in alle drukken en met alle varianten. Afgebeeld is de voorzijde van Tusschen twee droomen (Leiden: Sijthoff, tweede druk, 1935). Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2014 9 Verhandelingen Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2014 11 Het Rijksmuseum revisited Jaarrede door de voorzitter, Peter Sigmond Ik heb mijn voordracht deze titel meegegeven omdat ik van 1995 tot 2008 werkzaam ben geweest bij het Rijksmuseum, eerst als hoofd van de afdeling Nederlandse geschiedenis en daarna in de directie als directeur Collecties. Daardoor was ik nauw betrokken bij de het hele renovatie- en herinrichtingsproject en medeverantwoordelijk voor de inhoudelijke keuzes die gemaakt zijn. Toen hoofddirecteur Ronald de Leeuw en ikzelf in 2008 besloten te vertrekken, waren de belangrijkste keuzes gemaakt. Het was daarom bijzonder na de opening te zien in hoeverre de aanvankelijke plannen daadwerkelijk verwezenlijkt waren. U heeft het museum onderhand waarschijnlijk zelf al gezien en als dat niet zo is, moet deze voordracht een aanmoediging zijn dit snel te gaan doen. Iets meer dan een jaar geleden (13 april 2013) werd het nieuwe Rijksmuseum in Amsterdam officieel geopend. Dat wil zeggen, een deel van het gerestaureerde hoofdgebouw, inclusief een stukje nieuwbouw in de vorm van een torentje en het Aziatisch paviljoen, ontworpen door de Spaanse architecten Antonio Cruz en Antonio Ortiz. Het grootste stuk nieuwbouw dat deze architecten hadden ontworpen, was echter, zonder veel landelijke aandacht, ruim daarvoor al geopend, in 2007: het zogenaamde Ateliergebouw. Dat is verrezen achter het gebouw van het voormalige Veiligheidsinstituut aan de Hobbemastraat 22 en huisvest alle restauratieateliers van het museum (schilderijen, papier, metalen, hout, textiel, scheepsmodellen) alsook de restauratorenopleiding van de Universiteit van Amsterdam en een afdeling Onderzoek van de Rijksdienst Cultureel Erfgoed. Het Ateliergebouw en het hoofdgebouw zijn ondergronds met elkaar verbonden zodat de museumobjecten niet door de buitenlucht behoeven te worden vervoerd. Restauratiepraktijk, opleiding en onderzoek onder één dak. Een samenballing van techniek, kennis, specialistische handvaardigheid en talent - uniek in de wereld. En in het najaar volgt nog de met het hoofdgebouw verbonden museumvleugel, voor de ouderen onder ons bekend als Druckervleugel, later Zuidvleugel en thans, naar een van de belangrijkste begunstigers, Philipsvleugel genoemd. Daar zullen de expositiezalen en een groot restaurant ondergebracht worden. Samen met het in Lelystad voor de collectie Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2014 12 ingerichte enorme depot - een deel van de voormalige eurokluis van de Nederlandse Bank - en een gebouw in de nabijheid van het Museumplein van waaruit de beveiliging van het Rijksmuseum, het Van Goghmuseum en het Stedelijk Museum centraal worden georkestreerd, kun je zeggen dat het project ‘Het Nieuwe Rijksmuseum’ pas echt af is. Ik wil U deze Het daglicht in het gebouw is terug. De tussenvloeren zijn uit de binnenplaatsen verwijderd en de originele openingen naar de ‘onderdoorrit’ zijn geopend. Foto auteur. Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2014 13 opsomming niet onthouden omdat er in al die jaren veel meer is gebeurd dan de restauratie en inrichting van het hoofdgebouw. Wereldwijd zijn de verbouwing en restauratie geprezen. Niet ‘terug naar Cuypers’ maar ‘verder met Cuypers’ was het motto, waarbij het gebouw gereed is gemaakt voor de eisen van de eenentwintigste eeuw zonder grote concessies te doen aan de structuur van het originele gebouw. Daar waar mogelijk werden latere ingrepen teruggedraaid. Denk daarbij bij voorbeeld aan het terugbrengen van de binnenplaatsen, het ontdoen van later ingebrachte tussenmuren in de museumzalen en het verwijderen van verlaagde plafonds die waren aangebracht voor de in een modern museum noodzakelijke klimaatregeling en lichtvoorziening. Het onsmakelijke politieke geharrewar over de museumentree in de ‘Onderdoorgang’ die verreweg de meeste aandacht heeft gekregen in de media en de planning stevig heeft vertraagd, zullen we verder buiten beschouwing laten. Soms willen mensen zichzelf tekort doen. Maar niet alleen de media besteedden ruim aandacht aan de verbouwing. Ook in de prachtige documentaires van Oeke Hogendijk staan aspecten centraal die er uiteindelijk niet meer toe doen: het proces van de verbouwing, de strijd over de vergunningen en de terreur van enkele actiegroepen die de gemeente in het stof deden bijten. Maar dat is, wat het project aangaat, niet het hele verhaal en zeker niet de essentie. Het ging zowel in de politiek als in de openbare discussie uiteindelijk om randverschijnselen. Zelfs het gebouw, Cuypers creatie, is in feite niet meer dan een faciliteit. Het maakt mogelijk waar het werkelijk om gaat, namelijk de presentatie van een deel van de museale collecties. Het gebouw is de cassette om het boek, de band om het verhaal. Hier wil ik het graag met U over hebben; over de inhoud. In NRC-Handelsblad en The Guardian heeft Simon Schama vlak voor de officiële opening over het gebouw, maar veel meer nog over de museale presentatie, een prachtige recensie geschreven waarin niet Rembrandts Nachtwacht maar de mutsen van op Spitsbergen begraven walvisjagers de show stalen. En hij sloeg daarmee de spijker op de kop. Nergens anders, voor zover ik weet, tref je een nationaal museum aan waarin kunstvoorwerpen en historische voorwerpen in samenhang worden gepresenteerd. Die, wat in de wandeling heette ‘gemengde presentatie’ was het werkelijke experiment van het nieuwe Rijksmuseum, de vernieuwing, de Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2014 14 grootste uitdaging voor de museumstaf. Daar waar in de grote nationale musea zoals de National Gallery, het Louvre, het British Museum en het Metropolitan Museum collecties, mooi maar klassiek typologisch, naar school of periode, worden getoond (waar op zichzelf niets mis mee is), is door het Rijksmuseum gekozen voor een chronologische presentatie, een verhaal, gebruikmakend van alle beschikbare objecten uit alle collecties. Het is een keuze die van de grote nationale musea eigenlijk alleen het Rijksmuseum kon maken. De National Gallery is immers een schilderijenverzameling, het Louvre een kunstverzameling met meer wereldkunst dan Franse kunst en voor het Metropolitan Museum geldt hetzelfde. Dat het Rijksmuseum dat wel kan, is het gevolg van het feit dat het museum in 1800 is gecreëerd om hoogtepunten van de Nederlandse cultuur, kunst en geschiedenis bij elkaar te brengen in een nationaal museum. Na de Unie met zeven provincies, wilde de nieuwe Bataafse eenheidsstaat een gemeenschappelijk, nationaal verleden tonen. Volksverlichting door nationale instellingen was een politiek streven dat de patriottische idealen kon stutten. De eerste aankoop getuigt daarvan: het schilderij De bedreigde zwaan van Jan Asselijn, dat beschouwd werd als een allegorie op Johan de Witt. Naast schilderijen vonden borstbeelden en ook relieken van belangrijke historische figuren hun weg naar het museum. Ik ga hier niet de gehele geschiedenis van het museum uit de doeken doen. Anderen, zoals Gijs van der Ham in zijn boek 200 jaar Rijksmuseum en Ellinoor Bergvelt, met haar Pantheon der Gouden Eeuw, hebben dat al voortreffelijk gedaan. Daaruit blijkt dat ook Cuypers die dubbele lading van het museum respecteerde en bij de bouw van het museum bekrachtigde in zijn decoratieschema's. Zo staan aan de stadszijde van het gebouw twee beelden die de geschiedenis en de kunsten voorstellen. En wie de thema's van decoraties van de schilder Georg Sturm in de voorhal ziet, zal, gewapend met deze wetenschap, minder verrast opkijken naar de schilderingen van Jan van Schaffelaar op de toren van Barneveld, of Liudger, die de Lage Landen kerstent. Dat wil niet zeggen dat iedereen hier gelukkig mee was. Het Rijksmuseum was in het begin van de twintigste eeuw een samenraapsel van een aantal musea en uiteenlopende museumcollecties, het Nederlandse museum voor Geschiedenis, een Rijksmuseum voor Schilderijen en een Prentenkabinet, onder één dak, zonder samenhang. Na een felle inhoudelijke strijd waarbij ook Johan Huizinga van zich liet spreken, kwam Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2014 15 het onder hoofddirecteur Frederik Schmidt Degener eind jaren twintig van de vorige eeuw tot een herschikking van de collecties: het voormalige Nederlands Museum werd gesplitst in een Rijksmuseum voor Beeldhouwkunst en kunstnijverheid en een Museum voor Geschiedenis. Daarnaast bevonden zich onder hetzelfde dak nog het Rijksprentenkabinet (met een eigen ingang) en het Schilderijenmuseum. De voormalige