Vier lichte letterheren

samenstelling Aad Meinderts, Dick Welsink en Anna-Marie Lücken

bron Aad Meinderts, Dick Welsink en Anna-Marie Lücken, Vier lichte letterheren (Schrijversprentenboek 16). Thomas Rap, / Letterkundig Museum, Den Haag 1999

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/mein002vier01_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn.

i.s.m. 7

Woord vooraf

De ‘vier lichte letterheren’ hebben mij leren lezen. Het is vooral bij hen begonnen. Zo vertel ik nog vaak aan mijn kinderen het o zo moeilijke rijmpje:

Er was een bij te 's-Gravenhage die antwoord wist op alle vragen. Toen men hem moeielijk genoeg ‘Wat was was eer was was was?’ vroeg werd hij de winnaar van de quiz met ‘Eer was was was was was is.’

Dit was het eerste ‘lichte’ versje van Kees Stip dat ik uit mijn hoofd kende. Wij waren een ‘lichte letterengezin’ en onze meestal vrolijke dinertjes eindigden altijd met veel John O'Mill en Trijntje Fop. Er moest gelachen worden en er werd gelachen. Mijn vader schuwde het zware literaire werk geenszins, maar mocht toch ook graag rondsjouwen in Godfried Bomans en Simon Carmiggelt. Hij kon dan ook opmerkelijk veel van hen citeren. Van Bomans had hij alles en dat waren de eerste grotemensenboeken waarin ik na mijn Arendsoog- en Kameleonperiode echt verdween. Als jonge jongen duik je nou eenmaal niet meteen in Tolstoj, Dostojewski, Couperus en Svevo. Ik denk dat ik van en over Godfried Bomans alles heb gelezen. Zijn Memoires van minister Pieter Bas heb ik werkelijk verslonden, Pa Pinkelman en Tante Pollewop kende ik beter dan mijn eigen ouders en voor Erik ben ik hem eeuwig dankbaar. Carmiggelt was mijn held. Zo wilde ik ook leven. Kroegje in, kroegje uit, mensen spreken, borreltje drinken, trammetje pikken en maar schrijven. Ik was verzot op zijn tot nu toe door niemand geëvenaarde Kronkels in en vind hem nog steeds een van de beste cabaretschrijvers. Van hem zijn de onsterfelijke Sonneveld-conferences Kroketten en Dag man achter het loket, het meest stuk gedraaide plaatje bij ons thuis. Vaak verlang ik terug naar de door Carmiggelt gelezen Kronkels op televisie. Prachtige dagsluiting was dat, altijd beginnend met het heerlijke In A Sentimental Mood van Duke Ellington, perfect getimed en optimaal gecombineerd met zijn droeve, licht verbaasde blik. Kees van Kooten is het absolute verhaal apart. Hij is de duizendpoot van de humor en de uitvinder van een nieuwe taal. Hoeveel woorden heeft hij samen met Wim de Bie niet aan ons Nederlands toegevoegd? Hoeveel smultypes kennen wij niet van hem? En daarbuiten is hij in mijn ogen van alle cabaretiers veruit de beste schrijver. Niet alleen leuk, maar ook zo vaak ontroerend. Over zijn moeder, zijn Haagse jeugd, zijn gezin en niet te vergeten zijn hond Willem. Ik weet nog dat bij het lezen van dat verhaal de tranen van ontroering over mijn toen al lang volwassen jongenswangen biggelden. Er moet gelachen worden en er wordt gelachen! En nooit meer wil ik met een zogenaamde echte schrijver de discussie voeren dat het schrijven van grappige stukjes gemakkelijk is. Onzin. Het schrijven van een grappig stukje is duizend keer moeilijker dan iedereen denkt. Hoe ik dat weet? Omdat ik duizenden leuk bedoelde stukjes van honderden lichte letterjongens niet uit heb kunnen lezen omdat ze ten onder gingen aan woordspelerigheid en flauwe grappen. Daarom is de titel van dit boek ook zo goed gekozen. Vier lichte letterheren voor wie ondergetekende een diepe buiging

Vier lichte letterheren maakt. Ze hebben me namelijk niet alleen leren lezen, maar ook leren schrijven. Althans: dat is wat ik probeer.

Youp van 't Hek

Vier lichte letterheren 9

Godfried Bomans

Vier lichte letterheren 10

Godfried Bomans in de jaren vijftig. Foto: Maria Austria. Collectie Letterkundig Museum

Vier lichte letterheren 11

Peter van Zonneveld Heimwee en geborgenheid, ernst en humor

Godfried Bomans staat vooral bekend als een humoristisch auteur, die aan het eind van zijn leven steeds ernstiger werd. Hij is geprezen om zijn stilistische vaardigheden en zijn vermogen om op een begrijpelijke manier problemen onder woorden te brengen waar veel mensen in de jaren zestig mee worstelden. Hij ontwikkelde zich van een studentikoze verschijning tot een nationale figuur, zonder die excentrieke zijde te verloochenen. Sterker nog: misschien kon hij juist dankzij dat eigenaardige optreden uitgroeien tot de herkenbare persoonlijkheid die hij vooral in de laatste decennia van zijn leven is geweest. Er was ook kritiek: sommigen vonden dat hij oppervlakkig was, te conservatief ook, te veel in herhalingen verviel en gemakzuchtig werd. Zij meenden dat hij zijn talent misbruikte door voor radio en televisie op te treden, dat hij gaandeweg een karikatuur van zichzelf werd, waarachter hij zijn diepste zielenroerselen verborgen hield. Officiële erkenning in de vorm van een serieuze literaire prijs heeft hij nooit gekregen, maar zijn boeken werden door honderdduizenden gelezen. Het bericht van zijn onverwachte dood in 1971 ging als een schok door het land en zijn begrafenis was een nationale gebeurtenis.

Leven en werk

Godfried Bomans wordt op 2 maart 1913 te Den Haag geboren. Na drie maanden verhuist het rooms-katholieke gezin naar Haarlem. Zijn vader, van wie hij het pathetische zou erven, bekleedt belangrijke politieke functies; zijn moeder schonk hem haar droge, ironische humor.1 Op de middelbare school begint zijn literaire loopbaan. In Tolle Lege, het schoolblad van het Triniteitslyceum in Haarlem, verschijnen zijn eerste publicaties. De rij wordt in 1929 geopend met een melancholische schets, ‘Zuurkraampjes’, waarin augurken en citroenen, centen en kwartjes, menselijke eigenschappen worden toegedicht. Wat in portefeuille blijft, is Dagboek van een gymnasiast. In zijn literaire nalatenschap zijn enkele

Vier lichte letterheren 12 schoolschriftjes aangetroffen, waarvan er een deze titel draagt. Een dagboek is het eigenlijk niet; het zijn meer notities waarin de achttienjarige Bomans enkele vroege jeugdherinneringen heeft vastgelegd. Ze gaan niet over een gymnasiast, maar over een jongetje dat de lagere school bezoekt. De toon is niet die van een scholier, maar van een grijsaard die weemoedig terugblikt. Het bijzondere van dit Dagboek is dat allerlei kanten van Bomans' schrijverschap hier al in statu nascendi zijn aan te treffen. Meer ernst dan humor, meer melancholie dan moralisme, met typerende formuleringen, Bomansiaanse personages en situaties in ruwe oervorm, waar nog heel wat aan geslepen moet worden, maar die toch al herkenbaar zijn. Vanuit deze tekst lopen er draden naar bijna alles wat nog komen zal. In december 1936 verschijnt zijn debuut in boekvorm, de Memoires of gedenkschriften van Mr. P. Bas, doorgaans kortweg aangeduid als Pieter Bas. Het gaat hierbij vooral om de jeugd- en jongelingsjaren van een minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, die opgroeide in de tweede helft van de negentiende eeuw. Zoals het titelblad vermeldt, zijn ze ‘bijeen-gezameld en geordend door Godfried Bomans, student in de rechten’. Deze romantische manuscript-fictie gaf de auteur, die toen 23 was en vanaf 1933 in Amsterdam rechten studeerde, de gelegenheid een figuur te creëren, die als zesentachtigjarige grijsaard met vertedering terugblikt op zijn jeugd in Dordrecht en zijn studentenjaren in Leiden. Intussen zijn er in verschillende bladen en tijdschriften, zoals Het Venster, Propia Cures en De Dijk,

Voor het tweede deel van Pieter Bas maakte Harry Prenen een omslagtekening, alsmede de illustratie van de ouders van Pieter Bas. Pas in 1996 werd dit tweede deel gepubliceerd in Werken. Collectie erven Bomans

Vier lichte letterheren 13 al sprookjes, verhalen en gedichten verschenen. Tijdens zijn schooljaren heeft hij bovendien een toneelstuk geschreven dat na de première in 1933 vele honderden malen zou worden opgevoerd: het historisch spektakelstuk Bloed en liefde, dat in 1937 uitgegeven wordt. Zijn studie in Amsterdam bevalt hem niet en in 1939 vertrekt hij naar Nijmegen om er wijsbegeerte en psychologie te gaan studeren. Hier schrijft hij Erik, of Het klein insectenboek, dat nog altijd zijn bekendste werk is. Het zijn de nachtelijke belevenissen van een negenjarige in de insektenwereld, die zo verrassend veel gemeen heeft met de wereld der mensen. Aangespoord door het succes van Erik, dat in 1940 verschijnt, begint hij met het schrijven van Wonderlijke nachten. Ook hier is sprake van een jongetje dat in de nachtelijke uren opmerkelijke avonturen beleeft. Het boek zal pas in 1949 voltooid worden. Tijdens de oorlogsjaren buigt hij zich over Dickens en werkt hij aan een groots opgezette roman over de slavenhandel, die in kleine kring bekend wordt als zijn Slavenroman. Een definitieve titel heeft dit onvoltooid gebleven manuscript nooit gekregen. In 1943 keert hij terug naar Haarlem, waar hij huisvesting biedt aan twee onderduikers. Een jaar later trouwt hij voor de wet met Pietsie Verscheure. Na de bevrijding wordt hij kunstredacteur bij de Volkskrant en redacteur bij Elseviers Weekblad. Zowel de krant als-het weekblad geven hem de gelegenheid zijn schrijverschap verder te ontwikkelen met het schrijven van beschouwingen over zijn favoriete onderwerpen en verzekeren hem van een groot lezerspubliek. Meteen al in 1945 begint hij in de Volkskrant met het stripverhaal De avonturen van Pa Pinkelman, een buitengewoon succesvolle reeks die - met tussenpozen - tot 1952 onder verschillende titels wordt voortgezet. De belevenissen van deze flegmatieke figuur en zijn gemoedelijke gade tante Pollewop worden nadien ook in boekvorm uitgegeven. De columnist Bomans ontplooit zich vanaf 1954 in een rubriek die hij ondertekent met het pseudoniem Parlevink. Hij wordt een onderhoudende moralist, een kritische buitenstaander, die zijn talent ook gebruikt om allerlei zaken die hem niet zinnen in soms scherpe bewoordingen aan de kaak te stellen. Zo schrijft hij onder meer over de binnen- en buitenlandse politiek, het katholieke leven, het onderwijs, het gebruik van de Nederlandse taal, de viering van Sinterklaas, Kerstmis, Oudejaar en Pasen. Het is het tijdperk van de Koude Oorlog, de Russische inval in Hongarije, de dreiging van de atoombom. In Elseviers Weekblad verschijnt kort na de oorlog een reeks ‘Kleine interviews’, die in 1947 de bekende bundel Kopstukken zal vormen. Het zijn humoristische gesprekken met karikaturale personages, waarin Bomans zijn eigen, herkenbare stijl blijkt te hebben gevonden. Het weekblad biedt hem bovendien de mogelijkheid tot het schrijven van essays van wat langere adem. In 1953, als hij veertig is geworden, vertrekt hij voor een jaar naar Italië. Dat verblijf vindt zijn weerslag in omvangrijke artikelen in Elsevier, later voor een deel gebundeld onder de titel Wandelingen door Rome. In dit weekblad verschijnen ook kinderverhalen, en feuilletons over de Sherlock Holmes-achtige detective Bill Clifford en over de duistere antiheld Thomas Robert Spoon. Zijn medewerking aan zowel de Volkskrant als aan Elsevier zal bijna tot zijn dood blijven voortduren. Vanaf de jaren vijftig wordt Godfried Bomans meer en meer een publieke persoonlijkheid. Hij is een veelgevraagd spreker en begint op te treden voor radio en televisie. Hij werkt mee aan het radioprogramma ‘Kopstukken’ en neemt deel aan het literaire programma ‘Hou je aan je woord’, dat aanvankelijk door de radio, en

Vier lichte letterheren vanaf 1961 door de televisie wordt uitgezonden. Dit alles heeft ook consequenties voor zijn schrijverschap: na Trappistenleven, een kroniek over de cisterciënzer abdij te Zundert (1950), heeft hij eigenlijk geen compleet boek meer geschreven. De boeken die verschijnen (en in grote oplagen hun weg naar de lezers vinden) zijn veelal bundelingen van afzonderlijke artikelen in kranten en tijdschriften, of zijn via radio en televisie tot stand geko-

Vier lichte letterheren 14 men. Enkele uitzonderingen zijn de reeks kinderverhalen Pim, Frits en Ida, tussen 1966 en 1968 voor leerlingen van de lagere school geschreven, en het Sprookjesboek (1965). In de laatste jaren van zijn leven maakt hij een aantal programma's die vooral zijn ernstige, bespiegelende kant laten zien, al komt ook hier zo nu en dan iets grappigs of vrolijks naar voren. Hij reist wederom naar Rome, nu om de geschiedenis van het katholicisme ter plekke van commentaar te voorzien. In Israël bezoekt hij heilige plaatsen. Hij voert indringende gesprekken met zijn zuster Wally in haar klooster te Maastricht en met zijn broer Arnold in het trappistenklooster te Zundert om te achterhalen wat het religieuze leven nu precies voor hen betekent. Zijn bewerking van deze televisieprogramma's verschijnt in 1970 in boekvorm onder de titel. Van dichtbij gezien. Een rondreis door België in 1971, waarbij hij gesprekken voert met vele bekende en minder bekende zuiderlingen, die slechts gedeeltelijk door de BRT-televisie zijn uitgezonden, vindt zijn weerslag in Een Hollander ontdekt Vlaanderen. Het boek verschijnt in december. In diezelfde maand, op de 22ste, overlijdt hij thuis in Bloemendaal aan een hartstilstand.

Een eigen wereld

Godfried Bomans heeft in zijn werk een eigen wereld geschapen die meer samenhang vertoont dan men op het eerste gezicht zou vermoeden. Zij is opgebouwd uit steeds terugkerende ingrediënten, waarbij het verleden een hoofdrol speelt. Allereerst is daar zijn eigen verleden: herinneringen aan zijn jeugd en zijn studententijd, verbonden met Haarlem en Nijmegen, met het katholieke geloof en de daarbij behorende feestdagen. Die belangstelling voor het verleden manifesteert zich ook in beschouwingen over favoriete auteurs, vooral uit de negentiende eeuw, door wie hij zich bovendien in zijn stijl heeft laten inspireren. Daarnaast is er aandacht voor uiteenlopende onderwerpen als toneel, het spreken in het openbaar, politiek, sport, Engeland en Vlaanderen. Dat alles staat niet los van elkaar; vele onderwerpen worden met elkaar verbonden. Zo ontstaat er van een schrijver die zijn innerlijk leven eigenlijk niet aan zijn lezers wilde tonen toch een duidelijk zelfportret. Dat verlangen om als persoon buiten beschouwing te blijven, uit zich ook in de genres die Bomans hanteert. Wie in zijn studententijd de memoires schrijft van een oude man die geamuseerd op zijn verleden terugkijkt, blijft zelf buiten schot. Ook het sprookje is een genre waarin de verteller per definitie verdwijnt achter datgene wat hij vertelt. Erik, of Het klein insectenboek is ook als een sprookje op te vatten. Bomans is er bovendien in geslaagd aan de column, dat toch een heel persoonlijk genre zou kunnen zijn, een vorm te geven waarin de persoon van de schrijver verdwijnt achter de gestalte die hijzelf geschapen heeft: een figuur die weliswaar de naam van Godfried Bomans draagt, maar die toch hef zicht op de persoon belemmert. In de woorden van Kees Fens: ‘Bomans heeft zijn lezers zoveel gedaanten van zichzelf opgedrongen, dat hij zelf verdwenen is.’2 Maar wat is daar op tegen? Tot de vrolijke kanten van Bomans' oeuvre behoort ongetwijfeld de parodie, waarin op goedmoedige wijze wordt gespot met personen, toestanden en gebeurtenissen. Zo is Pieter Bas een parodie op het genre van de memoires, omdat daarin het

Vier lichte letterheren alledaagse, het komische en de onzekerheid van de hoofdpersoon worden belicht en vooral de gewichtigdoenerij aan de kaak wordt gesteld. Niet voor niets luidt het motto: ‘Ich bin immer so froh! Weiter bin ich nichts.’ (Werken, I, p. 55) Dat geldt ook voor Erik. Bomans solt met de pretenties van de familie wesp, die als lijfspreuk heeft: ‘Is men het, [...] dan is men het ook, maar is men het niet, welnu, dan is men het ook niet.’ (1, p. 313) In de bundel Kopstukken worden al evenzeer menselijke zwakheden op de hak genomen. Ook hier speelt de opgeblazen eigenwaan een overheersende rol. Dat blijkt bijvoorbeeld uit ‘De game-

Vier lichte letterheren 15

De gymnasiast Godfried Bomans. Collectie erven Bomans lankenner’, een schets over een man die alles over deze verzameling exotische muziekinstrumenten pretendeert te weten: ‘De kwestie is, [...] dat de meeste menschen van de gámlan geen flauw begrip hebben. Ze zien een gambang, een soelok, een ponjong bè-bè, en een stelletje bruine kerels erachter, en dan, vooruit maar jongens, dat zàl wèl een gàmlan zijn.’ (V, p. 63) De neiging om anderen te overtreffen wordt geparodieerd in de schets ‘De honderdjarige’, waarin het erom gaat zo oud mogelijk te worden en de absolute top te bereiken: ‘Inhalen kan ik ze niet: maar ik kan wachten. En intusschen houd ik ze in de gaten.’ (V, p. 38) De spot die Bomans zich veroorlooft, richt zich nooit op concrete personen. Het zijn altijd voor iedereen herkenbare verschijnselen, die hij bestrijdt op een manier waarbij niemand het zich persoonlijk hoeft aan te trekken. Vaak keert hij zich tegen dingen waarvan hij weet dat velen het met hem eens zullen zijn. Zo schept hij een band met de lezer, die zich opgenomen voelt in een kring van gelijkgestemden. Ook dat is typisch Bomans: hij creëert een veilige wereld van geborgenheid en saamhorigheid, waarin men zich op jongensachtige wijze vrolijk kan maken over zaken die als lachwekkend, onjuist of bedreigend worden ervaren.

Vier lichte letterheren 16

Heimwee en geborgenheid

Het scheppen van een veilige wereld is een ernstige zaak. Dat blijkt al in het reeds genoemde Dagboek van een gymnasiast, waarin de kindertijd wordt geëvoceerd. Dit dagboek opent met bespiegelingen die geschreven lijken vanuit het perspectief van een oude man, zoals dat later in Pieter Bas wordt gehanteerd. Zo lezen we hier over de herinnering die aan het bewustzijn is ontglipt: ‘En het gebeurt, soms als wij al oud zijn, dat zij plotseling te voorschijn komt, als een vergeten tinnen soldaat die in de doos is blijven zitten, terwijl zijn broeders reeds lang op het slagveld gestorven zijn.’ (I, p. 661) Opmerkelijk is de melancholische toon van deze aantekeningen: ‘Alle dingen in den tuin zijn oud, scheefgezakt, en een beetje mistroostig, en daarom houd ik zoo van hen.’ (I, p. 664) Het is een wereld die bevolkt wordt door welwillende prelaten, zoals we die in het oeuvre van Bomans nog vele malen zullen tegenkomen: ‘“Zoo, zoo, mooi hoor!” zeide hij altijd, de kamer binnentredend; en als hij gezeten was, zeide hij dit nog wel tien keer, met de uiterste welwillendheid rondziende en ons allen in de wang knijpend. Dit “mooi, hoor!” diende minder om zijn instemming met een of andere bewering aan te geven, dan wel om zijn algeheele tevredenheid met den kosmos, het heelal, de bestaande ordening uit te drukken.’ (I, p. 666) Ook de school maakt deel uit van die beslotenheid. ‘Het hok van Wampier’ uit Pieter Bas lijkt rechtstreeks voortgekomen uit ‘de school van Roodnat’ van het Dagboek. De sprookjesachtige wereld van de fantasie biedt ook bescherming tegen de boze buitenwereld. Schoolplaatjes als ‘w-ei-d-e’ en ‘s-ch-a-p-e-n’ stimuleren in het Dagboek van de achttienjarige de verbeelding; ‘Wanneer je daar lang naar keek, zat je tenslotte heelemaal zelf in die heerlijke groene w-ei-d-e, waar de goede s-ch-a-p-e-n uit je hand aten en de wolken zoo zacht en bol waren. Uren en uren zat ik te staren naar zulke plaatjes, en het waren slechts de eerste seconden dat mijn fantasie zich beperkte tot de grenzen die in de voorstelling zelf gelegen waren. Als vanzelf, zonder dat ik het wilde, begonnen er in zoo'n weide wonderlijke boomen te groeien, waartusschen roovers liepen met gepluimde hoeden die mij vroegen mee te gaan - en daar ging ik, door woestijnen en over rotsen en volbracht grootsche, edele dingen...’ (I, p. 676) Van deze weide met schapen naar het schilderij Wollewei in Erik is maar een kleine stap. Naast deze sprookjeswereld en het al dan niet geïdealiseerde eigen verleden is er de geborgenheid van de wereld van daarvoor, van de negentiende eeuw. Daar heeft Bomans grote affiniteit mee. In onze eigen literatuur zijn het vooral Hildebrand en Piet Paaltjens in wie hij veel van zichzelf herkent. Ook Hildebrand - zijn naam wordt in het Dagboek al genoemd (I, p. 666) - was in zijn Camera Obscura een geamuseerde buitenstaander, die goedmoedig de spot dreef met de wereld om hem heen. Hij was bovendien ook Haarlemmer. Meermalen is gewezen op de grote invloed van Hildebrands stijl op die van Bomans.3 Naar aanleiding van zoetsappige verhalen over ‘knapen’ die hij op de lagere school te lezen krijgt, heet het in het Dagboek: ‘Is het misschien waar dat die onverklaarbare afkeer die wij in onze jeugd en jongelingsjaren gevoelen voor alles wat ‘braaf en deugdzaam’ is, en die velen zelfs nimmer overwinnen, voortspruit uit dergelijke verhaaltjes, geschreven door menschen die van de waarlijke deugd geen begrip hebben en haar ook zelve niet bezitten?’ (I, p. 676) Die uitspraak lijkt in het verlengde te liggen van een passage uit Hildebrands

Vier lichte letterheren schets ‘Kinderrampen’: ‘Daarna hebt gij een uur gelezen van het model van een braven jongen, zoo braaf, zoo zoet, zoo gehoorzaam, zoo knap en zoo goedleersch, dat gij hem met pleizier een paar blauwe oogen zoudt slaan, als gij hem op straat ontmoette [...].’4 Vanwaar die verwantschap die Bomans voelt met negentiende-eeuwse studenten als Nicolaas Beets en François HaverSchmidt, de alter ego's van Hildebrand en Piet Paaltjens? Veelzeggend is zijn beschouwing over ‘Het mysterie Beets’: over de student die een boek schrijft als de Camera Obscura, met

Vier lichte letterheren 17 zijn onbarmhartige observatie en zijn ‘milde, verruktelijke humor’, en daarna voor de rest van zijn leven en oppassende dominee wordt, (V, p. 173-177) Bomans zoekt de verklaring voor dit mysterie niet, zoals anderen, uitsluitend in de ‘gecompliceerde persoonlijkheid’ van Beets, maar in de omstandigheden waarin hij als student verkeerde: ‘Is het óók niet... Leiden zelf, het innige culturele leven van haar studenten-gemeenschap, haar opgewekt dispuutverkeer, haar veilige afgeslotenheid van de wereld der kale, ontnuchterende 19de-eeuwse realiteit, haar uiterst coulante studie-eisen. Leiden, dat als een warme broeikas stolpte over de gevoelige, begaafde apothekerszoon, waardoor hij, na zijn afstuderen, teruggeworpen in ‘de kille armen der maatschappij’, niet meer de toon hervond, die zo gemakkelijk, zo zonder strijd gewonnen was?’ (V, p. 175) In dit verband brengt hij ook HaverSchmidt ter sprake, die zich alleen in zijn studententijd ‘waarlijk gelukkig’ heeft gevoeld. En dan merkt hij voorzichtig op: ‘Wie zelf student geweest is, kan dit geluk enigszins aanvoelen.’ Dat geluksgevoel was samengesteld uit het besef van eenzaamheid en tegelijk geborgenheid in kameraadschap, dat volgens hem in de negentiende eeuw veel intenser was dan nu. (V, p. 176) Naar die geborgenheid heeft Bomans altijd heimwee gevoeld. Hij schreef er al over in Pieter Bas, toen hij zelf in Amsterdam studeerde. Die stad beviel hem niet, maar in Nijmegen heeft hij er iets van teruggevonden. Zijn ‘Nijmeegse herinneringen’ roepen een geïdealiseerde wereld op, waarin het straatbeeld gedomineerd wordt door paters en nonnen,

Bomans schreef in 1970 en 1971 veelvuldig teksten voor het KRO radioprogramma ‘Cursief’, die door o.a. Herman van Run en Ton Lutz voorgedragen werden. De tekst ‘Vakvereniging van Zwarte Pieten’ werd op 3 oktober 1970 uitgezonden. Collectie erven Bomans

Vier lichte letterheren 18 waarin een zekere onbekommerdheid heerst, waarin het student-zijn belangrijker is dan het studeren. De kameraadschap viert er hoogtij, zoals blijkt uit typisch Bomansiaanse zinswendingen als: ‘Wat een onschuldige kortswijl en aanstekelijke jokkernij hebben wij niet samen bedreven! Boert en luim wisselden elkaar af en menige kwinkslag riep ik mijn vrolijke kornuiten toe [...]’5 Zo wordt dit heimwee naar het verleden, niet zonder zelfspot, tegelijk een parodie op de negentiende eeuw. Bomans is altijd gefascineerd geweest door de besloten geborgenheid van de kloostergemeenschap. Liefdevol tekende hij de geschiedenis op van de abdij te Zundert, met zijn stille vroomheid en zijn opgewekte wereldverzaking. Deze absolute vorm van beslotenheid gaat Bomans te ver, maar hij heeft er grote sympathie voor. Dat blijkt later ook nog uit de gesprekken die hij voor de televisie voert met zijn broer en zuster, die beiden deel uitmaakten van een religieuze gemeenschap, in een tijd dat het kloosterleven op zijn retour was. In diezelfde tijd schrijft hij echter ook: ‘De mening dat men in afzondering iets voor de wereld betekenen kan, begint te verbleken tot een illusie.’ (V, p. 739) Een ‘overmaat aan geborgenheid’, zoals hij die waarneemt in de afzondering waarin de schrijver Ja-

Blad uit het dagboek van Godfried Bomans. Collectie erven Bomans

Vier lichte letterheren 19 cobus van Looy heeft geleefd, wijst hij af. (V, p. 622-626) Ontmoetingen met vrienden, reisavonturen, botsingen en meningsverschillen acht hij onontbeerlijk voor een kunstenaar, (V, p. 623) Geborgenheid moet samengaan met kameraadschap, en die combinatie vindt hij terug in het genootschapsleven. Daarbij gaat het steeds om gezelschappen waarin hij zelf een hoofdrol vervult: van de Haarlemse sociëteit Teisterbant' tot de Dickens Fellowship. Dickens is voor hem de auteur van de zich verkneuterende gezelligheid, een gevoel dat wij met het woord ‘knus’ omschrijven: ‘De knusheid nu hangt onverbrekelijk samen met de stellige zekerheid, dat het buiten niet knus is.’ (V, p. 109) Dickens verhief dit gevoel tot ‘een soort dronkenschap van genoeglijkheid’ en ‘hij voerde dit besef van geborgenheid op tot een orgie van genoegelijkheid, een bacchanaal van gezelligheid, een wellust van kleine tevredenheid.’ (V, p. 110)

Humor en stijl

Net als de Camera Obscura van Hildebrand is het werk van Charles Dickens voor Bomans een belangrijke inspiratiebron geweest. Uit een vergelijkende studie is gebleken hoeveel overeenkomsten er zowel

Godfried Bomans en S. Carmiggelt tijdens het vijftigjarige verjaarsfeest van Carmiggelt dat gevierd werd in Artis, 7 oktober 1963. Collectie erven Bomans

Vier lichte letterheren 20 inhoudelijk als stilistisch tussen beide auteurs vallen aan te wijzen.6 Het is hier niet de plaats om uit te weiden over alle stijlmiddelen die Bomans in zijn veelzijdige oeuvre hanteert om een humoristisch effect te bereiken.7 Een paar voorbeelden mogen volstaan. Zo maakt hij uitbundig gebruik van de hyperbool (overdrijving) om zijn eigen ‘Haarlem’ te creëren: ‘Haarlem is bovenal een stille stad. Wie op straat fluit of lacht, wordt de volgende dag op het stadhuis ontboden en ontvangt van de burgemeester een berisping. Deze wordt met zachte stem gegeven en niet zelden staan daarbij de magistraat de tranen in de ogen. Fluit men na een tijdje weer, dan wordt men niet opnieuw ontboden. Men verdwijnt geruisloos uit het stadsbeeld. Ook de nabestaanden horen niets meer van hem. Willen zij nochtans zijn stoffelijke resten nog eenmaal begroeten, dan doen zij goed met naar een vuilnishoop te gaan even buiten de veste, waar zij hem aan zijn bretels nog zeer goed herkennen kunnen.’ (V, p. 671) Vooral in de laatste zin van dit fragment treft het archaïserende taalgebruik, dat contrasteert met de vuilnishoop en de bretels. Typerend ook is de semi-wetenschappelijke stijl waarvan hij zich zo graag bedient: ‘Het wonen op kamers is een inleidende bezigheid. Het einddoel hiervan is of het huwelijk of het doctoraal examen. Bij mannelijke kamerbewoners vallen deze strevingen gewoonlijk samen, bij vrouwelijke worden zij wel gescheiden opgemerkt. In beide gevallen leeft men enige tijd onder een hospita, die ervoor te waken heeft, dat het doctoraal niet te laat, het huwelijk niet te vroeg en beide op geregelde wijze gebeuren.’ (V, p. 641) Vele kortere bijdragen worden afgesloten met een woordspeling. Een dag na een vechtpartij tussen Godfried Bomans en een andere Sinterklaas in het vooroorlogse Nijmegen (‘Hij ontdeed zich van zijn kazuifel en kwam in zijn superplie wijdbeens op mij af. De volgende minuten herinner ik mij niet meer, tot ik op de vloer van een naburige apotheek bij bewustzijn kwam.’) bezoekt de andere Sinterklaas met ‘wat trosjes’ het ziekenhuis. De laatste zinnen luiden: ‘Die druiven waren goed. Alleen wat zuur.’ (IV, p. 505-506) Meer verfijnde vormen van humor zijn te vinden in de sprookjes. In ‘Het aanzoek’ weigert een jonge kikker die verliefd is, aan een oude kikker de naam van zijn aanbedene te noemen. ‘“Waarom niet?” “Wel,” zei de verliefde kikker, “omdat ze zo mooi is. En als ik het zeg, ga jij er misschien op af.” De oude kikker slikte een stukje kroos door en keek de andere kant uit. Want dat was juist wat hij van plan was te doen.’ (II, p. 235) Wanneer Anna, de eendagsvlieg uit het gelijknamige sprookje, na een kortstondig huwelijk haar tweede man ontmoet, heet het: ‘Hun kennismaking was zakelijk; poëzie is belachelijk op die leeftijd.’ (II, p. 213) De humor van Bomans wordt gevormd door een breed spectrum van stilistische middelen: van flauwe woordspelingen, dolkomische situaties, kolderieke taferelen en flagrante overdrijvingen tot superieure, fijnzinnige ironie. Zelf heeft hij zich over humor meermalen uitgelaten. In ‘Godfried Bomans vijftig jaar’, waarin de jarige zichzelf een vraaggesprek afneemt, antwoordt hij op de vraag of humor niet het enige element in de literatuur is dat van alle tijden is, aldus: ‘Neen. Zij kan alleen bestaan in een samenleving, die in staat van ontbinding verkeert. Hebt u wel eens een bedorven kreeft in een kelder gezien? Het dier fosforesceert. Er komt een spookachtig schijnsel vanaf. Met die glans heeft humor iets te maken. Een hechte samenleving, waarin alle normen nog overeind staan, kent de humor niet. Zulle een samenleving kan

Vier lichte letterheren levenslustig zijn en is dat gewoonlijk ook. Voor humor echter is zij te sterk. Eerst als het geloof in bepaalde waarden is uitgehold, ontstaat het gevoel voor betrekkelijkheid, dat humor mogelijk maakt. Het is een bloem, die bloeit op de mestvaalt van het verval. Een gezonde maatschappij ziet zichzelf niet. Zij mist het vermogen tot introspectie. Pas als zij zichzelf voor de gek gaat houden, ontstaat er humor. Ironie echter is tevens de laatste glans, die een beschaving nog afgeeft. Na dit schijnsel wordt het donker.’ (V, p. 679-680) Betrekkelijkheid is ook het sleu-

Vier lichte letterheren 21 telwoord in de volgende uitspraak: ‘Want wat is humor? Humor is het vermogen de dingen betrekkelijk te zien. Die relativering is echter niet mogelijk zonder een vaste maatstaf, waarmee de gebeurtenissen gemeten worden. Een geestig mens - en ik bedoel hier niet de lolbroek, maar de werkelijk met humor begaafde - is daarom in wezen altijd ernstig.’ (IV, p. 447)

Slot

‘Mijden dient men de serieuzen, want zij missen de ernst’ is een uitspraak die als motto voor Bomans' volledige werk zou kunnen gelden. (IV, p. 448) Zelfs in zijn latere beschouwingen ontbreekt de humor niet, zoals in zijn vroegste geschriften vol speelse humor de ernst niet ontbreekt. In die zin vormt zijn werk een opmerkelijke eenheid, niet alleen wat zijn stijl, maar ook wat zijn onderwerpen betreft. Beets en HaverSchmidt bemerkten na het beëindigen van hun studie dat de toon waarin zij, spelend haast, geschreven hadden, voorgoed verdwenen was: ‘Hij was er niet meer, die blik van koele, ietwat hooghartige observatie, waarmee men vroeger de dingen en de mensen bekeken had, verdwenen was die glimlach, die zachte spot, die fijne humor van de “opmerker”, die milde zelf-ironie ook, die men zich toen zonder schade veroorloven kon. Het was weg. En het bleef weg.’ (V, p. 177) Dat gold niet voor Bomans, of althans, niet helemaal. De wereld die hij voor zichzelf geschapen had, bleef hij trouw. De maatschappelijke ontwikkelingen van de jaren zestig heeft hij niet alleen als bedreigend, maar ook als bevrijdend ervaren. De scherpe kanten van zijn roomse jeugd, de angst voor hel en verdoemenis, de angst voor autoriteiten als zijn strenge vader en de straffende Sinterklaas van toen, weken naar de achtergrond. Wat bleef was het heimwee naar het verleden, naar de overzichtelijke wereld van vroeger, naar de negentiende eeuw, waarin hij zich opgenomen voelde en waarin hij tegelijk een buitenstaander was, ‘onbarmhartig van observatie en tegelijk overstraald van een milde, verrukkelijke humor’, (V, p. 174) In die zin is Godfried Bomans altijd een negentiende-eeuwse student gebleven.

Eindnoten:

1 Brouwers 1998, onderschrift 2e foto-pagina. 2 Fens 1972, p. 82. 3 Fens 1972, pp. 85-89; Brouwers 1998, pp. 67-69; 73-74. 4 Hildebrand 1998, pp. 23-24. 5 Op de keper beschouwd, p.66. 6 Soetaert 1974. 7 Zie hiervoor De Waele 1982.

Vier lichte letterheren 22

Biografische gegevens van Godfried Bomans

1913

Godfried Jan Arnold Bomans wordt op 2 maart geboren aan de Bierkade, nr. 2a, te 's-Gravenhage; hij is het vierde kind van Johannes Bernardus Bomans en Arnoldina Josephina Oswalda Reynart; een van de voor hem geboren kinderen (een meisje) is, zes maanden oud, in 1911 overleden. In augustus verhuist het gezin Bomans naar Haarlem waar het zich vestigt op de Parklaan, nr. 12.

1914

Op 2 mei wordt zijn broer Reginald Peter Jozef (roepnaam: Rex) geboren.

1915

Op 30 mei wordt zijn broer Jan Arnold geboren.

1916

Op 15 juni wordt zijn broer Arnold Jan geboren.

Vier lichte letterheren De familie Bomans in 1918. Van links naar rechts: Herman Jan Olaf (1912-1921), Arnold Jan (pater Joannes Baptista, 1916-1997), vader Johannes Bernardus (1885-1941), moeder Arnoldina Josephina Oswalda Reynart (1883-1955), Jan Arnold (1915), Reginald Peter Jozef (‘Rex’, 1914), Godfried Jan Arnold (1913-1971), Oswalda (‘Wally’, zuster Borromée, 1909). Collectie erven Bomans

Vier lichte letterheren 23

Klassenfoto van de R.K. Schoolvereniging aan de Cruquiusstraat 2 te Haarlem. Dit is ‘de school van (schoolhoofd) Roodnat’, die in 1924 opgevolgd werd door ‘Pa (H.) Reith’. Godfried Bomans volgde hier van 1919-1926 het lager onderwijs. Bovenste rij, tweede van links, Bomans. In het midden juffrouw A. Smit. Collectie erven Bomans

Op 1 december wordt zijn vader bij een tussentijdse verkiezing gekozen tot lid van de Tweede Kamer voor de R.K. Staatspartij.

1917

Zijn vader wordt wethouder van financiën van de gemeente Haarlem.

1919

In september gaat hij naar de eerste klas van de Rooms-Katholieke Schoolvereniging aan de Cruquiusstraat in Haarlem, waar jongens en meisjes tezamen onderwijs genieten.

1921

Zijn één jaar oudere broer Herman overlijdt op 5 mei na een lang en pijnlijk ziekbed.

1923

Zijn vader wordt lid van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland. Het gezin Bomans verhuist naar huize ‘Boshof’, Kleine Houtweg, nr. 125.

1925

Vier lichte letterheren Op 17 januari raakt hij licht gewond bij een aanrijding waarvoor zijn vader enkele weken later tot een boete wordt veroordeeld.

1926

Hij gaat in september naar de eerste klas van de gymnasiumafdeling van het R.K. Lyceum Sanctissimae Trinitatis aan de Zijlweg in Overveen: ‘een door paters Augustijnen gereguleerd aquarium’, waar rector Vlaar schoolhoofd is.

1939

Zijn zuster Wally doet, zeer tegen de zin van haar vader, haar intrede in het klooster van de zusters ‘Onder de bogen’ in Maastricht. Op 30 november debuteert hij met de schets ‘Zuurkraampjes’ in de schoolkrant Tolle Lege.

1930

Hij blijft in de vierde klas zitten.

1931

In september wordt hij redacteur van Tolle Lege.

1932

Hij wordt voorzitter van ‘Artis Litteris et Amicitiae’, de overkoepelende schoolvereniging van het Triniteitslyceum. In de tiende aflevering van de eerste jaargang van

Vier lichte letterheren 24

Het Venster debuteert hij onder het pseudoniem Bernard Majorick met ‘Gebed voor Nederland’. In het najaar neemt het gezin Bomans zijn intrek in ‘Berkenrode’ aan de Heerenweg, nr. 129-131, te Heemstede.

1933

Op zondagavond 26 februari wordt in de Jans-schouwburg zijn toneelstuk Bloed en liefde opgevoerd door zijn klasgenoten uit gymnasium 6. Op 5 juli slaagt hij voor het eindexamen gymnasium alfa. In september wordt hij ingeschreven voor de studie rechten aan de Gemeentelijke Universiteit in Amsterdam.

1934

Met ingang van aflevering 5 van de tweede jaargang (15 februari) is hij redacteur van De Dijk, ‘Nederlands Blad voor Katholieke Studenten’, en blijft dit tot januari 1937.

1935

Voor zijn in het voorgaande jaar in De Dijk gepubliceerde sprookje ‘De twaalfde koning’ ontvangt hij de prijs van de Unie van R.K. Studentenvereenigingen. De jury bestaat uit Anton van Duinkerken, pater J. van Heugten S.J. en Jan Nieuwenhuis.

1936

Op 4 juli slaagt hij voor zijn kandidaatsexamen rechten. In de zomermaanden maakt hij met zijn broer Rex een reis naar Italië waar hij enige weken in het benedictijner klooster Monte Olivete, vlak bij Siena in de Apennijnen verblijft. Bij terugkeer deelt hij zijn ouders mee dat hij besloten heeft zijn intrede te doen. Hij maakt met hen een afscheidsronde langs

Vier lichte letterheren Vierde jaargang, nr. 6 (februari 1936) van het Katholiek Studenten Maandblad De Dijk, ‘Orgaan, van de unie van Roomsch Katholieke Studenten-Vereenigingen in Nederland’. In deze aflevering verschenen de sprookjes ‘De rijke bramenplukker’ en ‘De dood van de sprookjesverteller’, die in december 1946 met een illustratie van Harry Prenen in Bomans' Sprookjes zouden worden opgenomen. Collectie erven Bomans

Godfried Bomans staat naast Elsebee, de dochter van Lizzy Breman-Schouten, rechts zit ‘Marlouise’. In de periode 1934-1937 kwam Bomans vaak op ‘Sonnewyck’, de villa van Lizzy Breman-Schouten in de Torenlaan te Laren, waar ‘eenieder in geloofsnood’ welkom was. Wat hem hier boeide, was ‘de glans van nieuwheid, waarmee het oude geloof plotseling overtogen scheen’, zoals hij in zijn manuscript ‘Voor inwendig gebruik’ uit ca. 1959 schrijft. Collectie erven Bomans

Vier lichte letterheren 25

Notulen van de eerste bijeenkomst van de Rijnlandsche Academie op 28 november 1936. Collectie erven Prenen

Tekening door Harry Prenen van ‘het bestuur der Rijnlandsche Academie, wandelend door Haarlems straten’, najaar 1936. Collectie erven Prenen

Vier lichte letterheren Tekening door Harry Prenen van de president van de Rijnlandsche Academie op de Filippijnen, ca. eind 1938. Collectie erven Prenen

Vier lichte letterheren 26 de familie. Een ernstige kaakontsteking dwingt hem enkele weken het bed te houden. Dan komt hij tot bezinning en herroept zijn beslissing. Zonder enig enthousiasme hervat hij zijn rechtenstudie. In oktober wordt hij ‘krachtens eenstemmige keuze der leden’ benoemd tot Algemeen President van de Rijnlandsche Academie, een samen met zijn jongere vriend Harry Prenen verzonnen ‘Genootschap tot verspreiding van letterkundige, illustratieve en historisch-wetenschappelijke volkslectuur’. Laatstgenoemde wordt Algemeen Secretaris.

1937

In het najaar betrekt hij een kamer bij juffrouw Kling in de Huidenstraat, nr. 25, in Amsterdam.

1938

Van 8 oktober tot 11 maart 1939 is hij namens de R.K. Studentenvereniging St. Thomas Aquinas redacteur van Propria Cures. Op 1 december verhuist hij naar de Spinhuissteeg waar hij zijn intrek neemt bij de dames Niemeyer.

1939

Op 1 februari verhuist hij naar Nijmegen met het doel daar filosofie en psychologie te gaan studeren. Hij gaat op kamers bij mejuffrouw Van Gendt, Pater Brugmanstraat, nr. 45. Bij gelegenheid van het derde lustrum van het Studentencorps Carolus Magnus schrijft het hieraan verbonden orgaan Vox Carolina in het voorjaar een prijsvraag uit. Juryleden zijn dr. F. van der Meer, Ben Overmaat en Uri Nooteboom. Bomans wint (samen met Jan Snijders) de prijs die hij op 15 mei in ontvangst neemt, met ‘Getrouw verslag der politieke vergadering te Brielle, uit de verdere memoires van Pieter Bas’. Op 20 oktober begint hij aan het schrijven van Erik.

1940

Op 25 januari voltooit hij Erik. Het boek verschijnt in december, de oplage is 2000 exemplaren. Hij wordt verliefd op Gertrud Anna Maria (roepnaam: Pietsie) Verscheure.

Vier lichte letterheren Aan het eind van het jaar wordt zijn vader, als gevolg van het overlijden van de commissaris der Koningin in Noord-Holland, waarnemend commissaris.

1941

In januari wordt hij door Hubert Erens geïntroduceerd bij Lodewijk van Deyssel. Dit bezoek zal door vele gevolgd worden. Op 20 maart overlijdt zijn vader thuis aan een hartaanval, 55 jaar oud. Op 24 maart wordt hij na een H. Mis van Requiem in de kerk van St. Bavo aan de Heerenweg, opgedragen door zijn broer Josef, begraven op het R.K. kerkhof St. Barbara aan het Soendaplein te Haarlem, in het graf van de jonggestorven Herman. In augustus is hij aanwezig bij de feestelijke ingebruikneming van het nieuwe huis van de schilder Kees Verwey, bij wie hij regelmatig langs zal blijven komen. Op 21 oktober vindt in het Parkhotel in Amsterdam een bijeenkomst plaats van een redactie, naast Bomans bestaande uit prof. dr. A.G. van Kranendonk en J.W.F. Werumeus Buning, vertegenwoordigers van uitgeverij Het Spectrum, en een aantal kandidaat-vertalers onder wie J.C. Bloem, Clara Eggink, Elisabeth de Roos en Antoon Coolen, met als onderwerp van gesprek het tot stand brengen van een vertaling van de volledige werken van Charles Dickens. Aan het eind van het jaar betrekt hij tijdelijk een woning aan de Hooimarkt, nr. 16, te Haarlem. Op Tweede Kerstdag verlooft hij zich met Pietsie Verscheure.

1943

Geholpen door het besluit van het bestuur van de Nijmeegse Universiteit in maart om ‘tot nader order’ geen tentamens en examens meer te laten afnemen, staakt hij zijn studie.

Vier lichte letterheren 27

Het manuscript van ‘Erik Pinksterblom. De avonturen van Erik Pinksterblom op een wonderlijke avond’. Bomans schreef dit manuscript in het ouderlijk huis van een vriendin van Pietsie van 20 oktober 1939 tot 25 januari 1940. In december 1940 verschijnt bij uitgeverij Het Spectrum zijn boek Erik, of Het klein insectenboek, met illustraties van Karel Thole. Het zal in één jaar tijd tien drukken beleven. Collectie erven Bomans

In 1943 huurde Bomans de woning aan Zonnelaan nr. 17. Hij nam hier twee onderduikers op: Jan ter Gouw (Lou Bauer) en Hans Lichtenstein (rechts op de foto). Samen met Hans beleefde hij de bevrijding, zoals beschreven in zijn ‘Journaal van de laatste oorlogsdagen en de eerste dagen der Bevrijding’. Collectie erven Bomans

Vier lichte letterheren 28

In april neemt hij zijn intrek aan de Zonnelaan, nr. 17. Op 10 augustus draagt zijn broer Arnold, die is ingetreden bij de Trappisten in Zundert en de kloosternaam Joannes Baptista heeft aangenomen, zijn eerste H. Mis op in de kerk van St. Bavo. In de winter verleent hij onderdak aan twee onderduikers: eerst de joodse Duitser Hans Lichtenstein, van beroep dirigent, en kort daarop Jan ter Gouw, pottenbakker. Op vrijdag 10 december overlijdt in Haarlem zijn oom Josef, oud-pastoor van Krommenie, in de leeftijd van 69 jaar.

1944

Het voorgenomen huwelijk van Godfried met Pietsie op zaterdag 12 februari in de kerk van de H. Petrus Canisius te Nijmegen wordt ‘wegens ziekte’ tot nadere aankondiging uitgesteld. Op vrijdag 14 april wordt in Nijmegen het burgerlijk huwelijk gesloten. Na de sluiting wordt hij overvallen door het gevoel nog niet toe te zijn aan de verantwoordelijkheid die het huwelijk met zich meebrengt. De kerkelijke inzegening die de volgende dag zou plaatsvinden in de St. Jozefkerk aldaar, wordt afgelast. Op 26 september brengt Lodewijk van Deyssel een bezoek aan de Zonnelaan. Op 25 november vindt ten huize van H.A. Lunshof een vergadering plaats over een nieuw na de oorlog te verschijnen tijdschrift, Elseviers Weekblad, waaraan Bomans mee zal gaan werken.

1945

Per brief van 10 februari wordt hij door Joop Lücker benaderd met de vraag redacteur te worden van de na de bevrijding weer verschijnende de Volkskrant. Hij aanvaardt deze functie. Op 17 augustus vindt de kerkelijke inzegening van het huwelijk tussen Godfried Bomans en Pietsie Verscheure te Nijmegen plaats.

1949

In augustus wordt in Haarlem de Sociëteit Teisterbant opgericht waarvan hij de eerste president wordt.

Vier lichte letterheren Godfried Bomans en zijn vrouw Gertrud Anna Maria Verscheure (‘Pietsie’). Van deze foto, op 2 maart 1946 genomen, kreeg Lodewijk van Deyssel ook een afdruk met het onderschrift ‘Voor Dr. K.J.L. Alberdingk Thijm, den vereerden vriend van Godfried en Pietsie Bomans’. Collectie erven Bomans

Vier lichte letterheren 29

In 1947 verscheen in De Pinkelkrant, De kermiskrant voor Nederland ‘Een schelmsch verleden herleeft. Verrukkelijke Opgravingen door Dr Godfried Bomans’. Collectie erven Bomans

Ter gelegenheid van de veertigste verjaardag van Godfried Bomans schreef A. Roland Holst (‘Jany’) tijdens het feestdiner op 1 maart 1953 deze kwatrijnen en maakte Otto B. de Kat de portretjes van Godfried en Pietsie. Collectie erven Bomans

Vier lichte letterheren Vier lichte letterheren 30

Brief van begin maart 1955 van S. Carmiggelt aan Godfried Bomans waarin hij reageert op het voorstel van Bomans het fictieve Thomas Robert Spoon Genootschap op te richten, dat voortborduurde op zijn ‘Spoon’-serie, gepubliceerd in Elseviers Weekblad in 1954. Bomans wilde daarvoor contact zoeken met onder anderen Annie M.G. Schmidt, A. Roland Holst, Victor E. van Vriesland en M. Vasalis. Collectie erven Bomans

Godfried Bomans met zijn dochter Eva en zijn broer Arnold voor de poort van het trappistenklooster te Zundert, ca. 1965. Collectie erven Bomans

Vier lichte letterheren Godfried Bomans in de jaren vijftig, zittende aan zijn werktafel. Foto: Hans Roest. Collectie Letterkundig Museum

Vier lichte letterheren 31

1951

Op maandag 30 april stijgt hij te Bloemendaal met Nini Boesman op met een ballon voor een rondlucht boven Zandvoort; omstreeks halfzes storten zij ongeveer 200 meter uit de kust in zee. Bij zijn poging naar het strand te zwemmen raakt hij onderkoeld en kan ternauwernood gered worden.

1953

Van begin oktober tot 25 augustus 1954 woont Bomans in Rome.

1954

Op 25 augustus laadt hij ‘zijn sterk geslonken bezitingen op een Vespa’ en rijdt via Florence, Vicenza en München, in welke steden hij telkens twee weken blijft, terug naar Haarlem.

1955

Op vrijdag 2 december overlijdt zijn moeder, 71 jaar oud, in Heemstede aan een hartaanval; zij wordt op 6 december, na een plechtig gezongen H. Mis van Requiem in de kerk van St. Bavo aan de Heerenweg, begraven in het familiegraf op het R.K. kerkhof St. Barbara aan het Soendaplein te Haarlem.

1956

Op zaterdagmiddag 8 december wordt in de uitspanning Kraantje Lek aan de Duinlustweg in Overveen de Haarlem Branch van de Dickens Fellowship opgericht. Bomans wordt president.

1959

Hij treedt op in de eerste uitzendingen van het KRO-radioprogramma ‘De kopstukken’.

Vier lichte letterheren Godfried Bomans, 1949. Foto: B. Buurman Collectie erven Bomans

Vier lichte letterheren 32

Van links naar rechts: Godfried Bomans, Harry Mulisch, S. Carmiggelt en Mies Bouwman in het tv-programma ‘Mies en scène’, 1966. Foto: Pieter Boersma. Collectie Letterkundig Museum

Godfried Bomans met de versierselen behorend bij de onderscheiding van Ridder in de Orde van Oranje Nassau, 29 april 1968. Foto: Ruud Hoff. Collectie Letterkundig Museum

Vier lichte letterheren Godfried Bomans spreekt in de sprekershoek op het Vlooienveld te Haarlem het publiek aan zijn voeten toe, zomer 1968. Collectie Letterkundig Museum

Vier lichte letterheren 33

Godfried Bomans in zijn woning te Bloemendaal, 1970. Foto: Tido Gideonse. Collectie Letterkundig Museum

Op 25 december 1971 verscheen Bomans' laatste interview, met Johan Cruijff in Elseviers Magazine. Collectie erven Bomans

Vier lichte letterheren 34

1960

Hij onthult in Leiden een gevelsteen in het pand Breestraat, nr. 37, ter herinnering aan de ‘Leidse jaren van Pieter Bas’. Hij zit, met onder anderen Karel Jonckheere, Hella S. Haasse, Harry Mulisch en Victor E. van Vriesland, in het panel van het AVRO-radioprogramma ‘Hou je aan je woord’. Op 14 december wordt zijn dochter Eva Maria Antoinette geboren.

1961

Op 6 maart verhuist het gezin Bomans naar de villa ‘Hill Cottage’ (door hem ‘Boshof’ herdoopt) aan de Parkweg, nr. 10, te Bloemendaal.

1963

In juni en juli bezoekt hij de Nederlandse Antillen en Suriname. Op 12 oktober reikt hij op het Grand Gala du Disque de Edisons uit. De vrijmoedige wijze waarop hij de winnaars tegemoet treedt, veroorzaakt een heftige pennenstrijd in dag- en weekbladen.

1964

Op 2 mei wordt in Gouda in het pand aan de Hoge Gouwe, nr. 21, een gevelsteen onthuld ter herinnering aan het verblijf aldaar van Pieter Bas.

1968

Op 30 april wordt hij bij de jaarlijkse lintjesregen benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau.

1970

In september treedt hij toe tot de redactie van het satirische KRO-radioprogramma ‘Cursief’.

1971

Vier lichte letterheren Van 10 tot 17 juli zit hij, in opdracht van de VARA en de AVRO, in een tentje op het eiland Rottumerplaat, van welk verblijf hij dagelijks via de radio verslag doet. Op woensdag 22 december, kort na middernacht, overlijdt Godfried Bomans volkomen onverwacht in zijn woning aan een hartaanval. Hij wordt op 24 december, na een door zijn broer Arnold opgedragen H. Mis van Requiem in de parochiekerk van de Allerheiligste Drieëenheid, onder overweldigende belangstelling begraven op het St. Adelbertskerkhof aan de Dennenweg in Bloemendaal. Tijdens de kerstdagen bezoeken vele duizenden zijn graf.

1996

Op 24 augustus biedt Harry Mulisch tijdens een feestelijke bijeenkomst in het Teyler's Museum te Haarlem de eerste twee delen van de Werken aan mevr. Bomans-Verscheure en Eva Bomans aan.

Vier lichte letterheren 35

Kees Stip

Vier lichte letterheren 36

Portretfoto, 1999. Foto: Hans Banus

Vier lichte letterheren 37

Cees van der Pluijm Kees Stip: de humor van een horloger

Eigenlijk heeft Kees Stip zijn hele leven hetzelfde gedaan: hij heeft de dingen veranderd om te laten zien hoe ze zijn. Daardoor heeft zijn oeuvre, dat meer dan een halve eeuw beslaat, een merkwaardige consistentie; merkwaardig omdat het zo divers lijkt, qua vorm en inhoud, en consistent omdat het qua visie en techniek van de maker op een onwankelbare levenshouding gestoeld is.

Wie met enige kennis van het werk van Kees Stip de commentaren hoort bij de oude Polygoon-jaaroverzichten, kan moeiteloos vaststellen of Stip dan wel een ander de teksten bij de filmfragmenten geschreven heeft. Niet om het dwingende ritme, niet om de laconieke, alledaagse toon, maar om het oog voor het kleine, het zwakke en het afwijkende, en om het verkeerde been waarop de luisteraar met ijzeren regelmaat geplaatst wordt. Het zijn ook die kenmerken die Stips literaire werk onderscheiden van andere auteurs. Ik verdenk Kees Stip ervan dat hij vaak iets anders hoort dan een spreker zegt en iets anders leest dan er staat. Het is een mechanisme in de hersenen dat paradigma's op een niet vanzelfsprekende manier met elkaar in verband brengt, waardoor nieuwe betekenissen ontstaan, nieuwe woorden ook, en in elk geval nieuwe samenhangen. Deze techniek is bij uitstek het gereedschap van de dichter: een gelaagdheid in de taal aanbrengen, een ordening in vorm en betekenis, die voordien nog niet zichtbaar was. Wat dat betreft, is er geen enkel verschil tussen dichters als Faverey, Bernlef en Kouwenaar enerzijds, en light-verse-makers als Ivo de Wijs, Drs. P en Kees Stip anderzijds. Wat Kees Stip ook onderscheidt van andere dichters, is de vorm waarin hij deze procédés toepast, de bijna monomane wijze waarop hij zich gespecialiseerd heeft in deze techniek, en de hoge mate van vakmanschap die hij daarin bereikt heeft. Je zou kunnen zeggen dat Kees Stip een onderzoek heeft gedaan naar de rekbaarheid van de taal. De inhoud is daarbij in de eerste plaats die taal zelf, en in

Vier lichte letterheren 38 nauwelijks mindere mate een visie op de werkelijkheid waarin die taal functioneert. In het latere werk van Kees Stip komen daar ook nog eens de ervaringen en de denkbeelden van de persoon Kees Stip bij.

De ontwikkeling

In 1943 debuteerde Stip met de roemruchte parodie Dieuwertje Diekema, een persiflage op Maria Lecina (1932) van J.W.F. Werumeus Buning. Zes jaar later volgde Vijf variaties op een misverstand, de geschiedenis van Pyramus en Thisbe verteld in de trant van Speenhoff, Jan Prins, Nijhoff, Gorter en Vondel (in latere uitgaven aangevuld met Achterberg). Wie deze teksten interpreteert als de vingeroefeningen van een beginnend dichter, pogingen om via navolging tot een eigen techniek te komen, gaat voorbij aan wat Stip werkelijk doet. Ik gebruikte al de termen parodie en persiflage. Beide begrippen duiden op de intentie de basistekst door overdrijving of karikaturale nabootsing min of meer belachelijk te maken. In wezen zou de term pastiche meer op zijn plaats zijn. Stips navolgingen zijn zeker niet als kritiek of poging tot ridiculisering te beschouwen. Eerder zijn ze uit bewondering voortgekomen pogingen de bijzondere stilistische en thematische kenmerken van een aantal dichters op een humoristische maar technisch ook bloedserieuze wijze van een andere kant te laten zien. Zoals dichters die zich baseren op een verhaal van Ovidius, hun versie van dat verhaal laten zien, zo toont Stip ons zijn versie, gezien door de ogen van door hem bewonderde voorbeelden. Daarbij lopen Stips visie op het verhaal, de veronderstelde visie van de gepasticheerde auteur en Stips visie op de stijl en de thematiek van die auteur onscheidbaar dooreen.

Van het begin af aan is bij Kees Stip de prikkel aanwezig om van taal andere taal te maken. Als Werumeus Buning schrijft:

Honderd klokken van Londen doen Londen bonzen en vier kathedralen Genua Maar geen brons kan zo in het donker bonzen als het hart van Mária Lécina1 roept dat bij Stip de regels op:

Honderd stieren in Dieren doen Dieren tieren en tweehonderd wolven Wolvega, maar geen stier kan zo met z'n vieren tieren als de pa van Dieuwertje Diekema.2

Stip ontdoet Maria Lecina van alle exotische elementen en maakt er een puur Nederlandse versie van, met in plaats van Cádiz, Huelva en Granada ontnuchterende toponiemen als Scheemda, Sneek en Wolvega. En in plaats van Buning belachelijk te maken (al ontstaat er wel een aangenaam tongue-in-cheek-gevoel) verleent Stip poëtische potentie en een onverwacht evocatief exotisme aan Scheemda, Wolvega en Sneek.

Vier lichte letterheren Meteen al in dit debuut vergast Stip ons op de obsessies die in zijn verdere werk een rol zouden blijven spelen: dieren, plaatsnamen en de verborgen potentie van woorden. Vanaf 1952 publiceert hij ruim drie decennia lang zijn beroemde dierge dichten, naar het pseudoniem van de maker (Trijntje Fop) ook wel foppen of Trijntje Fops genoemd. De meeste foppen draaien om een dier, meestal in combinatie met een plaatsnaam. Vanwege het laatste worden ze ten onrechte nogal eens voor limericks versleten, waarbij een plaatsnaam in regel I, het aantal regels (5), het aantal lettergrepen per regel en het rijmschema bindend zijn voorgeschreven. Stips foppen zijn streng metrisch (doorgaans jambisch en viervoetig), vier-, zes- (meestal), of achtregelig (en bij hoge uitzondering tien- of twaalfregelig), en gepaard rijmend. Jaap Bakker heeft de zesregelige dieren-Stip in 1998 uitgeroepen tot een nieuwe, officiële versvorm: het Trijntje Fop-sixtijn.3 Niet alle fop-

Vier lichte letterheren 39 pen hebben een plaatsnaam in zich. Wel zit, net als bij de limerick, de clou (bijna) altijd in de laatste regel. Foppen hebben een titel waarin het betreffende dier, voorafgegaan door ‘Op een...’ wordt geïntroduceerd, zoals in deze, een van Stips bekendste (Lachen in een leeuw, p. 224): Op een woerd

‘Den Haag’, zo zegt een woerd, ‘is blijkbaar per trein uit Utrecht onbereikbaar. Want telkens als ik het probeer begint een goudgebiesde heer zijn longen vol met lucht te happen en roept dan: “Woerden overstappen!”’

Over de thematiek van de Trijntje Fops, en daarmee over de thematiek van Stips hele werk, valt veel te zeggen. Dat Hugo Brandt Corstius als zichzelf of als Battus vooral getroffen wordt door de foppen, omdat ze gaan ‘over de mogelijkheden en de onmogelijkheden van de Nederlandse taal’4 wekt weinig verwondering. Dat Hans Warren zich echter, tot tweemaal toe, neerbuigend en zurig uitlaat over het niveau en de betekenis van Stips werk5, zegt meer over Hans Warren, als lezer en als auteur, dan over de kwaliteiten van Kees Stip. Brandt Corstius' observatie is niet verrassend. De idee dat gedichten eerst en vooral over taal gaan, zoals muziek over muziek gaat et cetera, is inmiddels meer dan een cliché. Maar bij wat we light verse noemen, wordt die taligheid dubbel gethematiseerd doordat de auteur zijn lezers meeneemt in het gevecht met de versvorm. Light verse schrijven is het dompteren van de leeuw taal (zie ook Paul Lemmens in zijn inleiding bij de beste gedichten van Drs. P6). Letterlijk betekent light verse lichte poëzie. Zij mag niet verward worden met nonsenspoëzie, zoals

Brief aan uitgeverij Van Loghum Slaterus, 10 augustus 1946, in antwoord op het verzoek de biografie van Beatrice Webb door Margaret Cole te vertalen. Collectie Letterkundig Museum

Vier lichte letterheren 40

C. Buddingh' die onder andere placht te schrijven (‘De Blauwbilgorgel’). Daan Zonderland en John O'Mill bewogen zich vaak aan weerszijden van het breukvlak tussen light verse en nonsenspoëzie. Light verse stelt zowel inhoudelijk als vormtechnisch hogere eisen aan dichter en lezer. Dat light verse daarnaast altijd raakvlakken heeft met andere thema's, wordt vaak aan het zicht onttrokken door de schijnbare willekeurigheid van de veelal zeer uiteenlopende motieven. Het hierboven geciteerde gedicht ‘Op een woerd’ gaat pas in laatste instantie over eenden en al helemaal niet over treinreizen (al zijn dat wel twee motieven in het gedicht). ‘Op een woerd’ gaat in de eerste plaats over de meerduidigheid van taal. Daarmee zegt het gedicht rechtstreeks iets over taal en communicatie. Stips vakmanschap maakt de bizarre anekdote in dit gedicht volkomen acceptabel. Daardoor zorgt hij ervoor dat geen enkele lezer nog per trein aan Woerden voorbij kan zonder zich bewust te zijn van de nieuwe potentie van deze plaatsnaam. Stip heeft de plaatsnaam veranderd door te laten zien hoe hij (ook) is. Daarom schiet menig reiziger bij Woerden in de lach.

Stips vakmanschap leidt er niet alleen toe dat de lezer zich moeiteloos gewonnen geeft aan de onverwachte (taal-)gebeurtenis in het gedicht, maar zorgt er ook voor dat de nagestreefde autonomie van het gedicht een feit wordt. De geloofwaardigheid van de fantasie komt alleen tot stand als het gedicht zijn eigen wereld creëert en slechts aan eigen inhoudelijkheid en eigen wetten onderhevig is. Of, zoals Rob Schouten (stilistisch niet al te fraai) over Kees Stip zegt: ‘In zekere zin schrijft hij het gedicht waar heel ernstige dichters als Kouwenaar en Faverey almaar naar op zoek zijn, het vers dat volledig in zichzelf besloten is. Dat we erom moeten grinniken komt omdat het wel allerlei raakvlakken met onze wereld lijkt te hebben, maar steeds als je je vinger erop denkt te leggen wijkt het op het laatste moment terug.’7

Het latere werk

Vanaf 1983 publiceert Kees Stip vooral sonnetten en andere (korte) gedichten en aforismen. De bundel Geen punt lijkt het voorlopige besluit van een leven met de taal waarin de auteur in de slotfase van zijn carrière onverwacht massief als een persoon in zijn werk naar voren komt. Vanaf de eerste sonnetten in AU! De rozen bloeien. Sonnetten van bedreigd geluk (1983) dringt de autobiografie zich door het werk heen (Lachen in een leeuw, p. 286): Het hart

Het was in de vakantie en ik kwam - een buitenjongen met te rode kleuren - gewoon de grote stad eens even keuren. Opzij, opzij, een hart in vuur en vlam.

Natuurlijk kon het iedereen gebeuren,

Vier lichte letterheren maar mij gebeurde het, ik schrok me lam. Tussen de Jodenbreestraat en de Dam hoorde ik de brandweer al de hoek om scheuren.

Een binnenbrandje zonder rook of roet. Toch speelde de verbeelding mij geen parten, want honderdduizend even warme harten die daar toen klopten stonden evengoed voor Mokum in niet minder lichte laaie. Hun as is later over komen waaien.

Stip blijkt een man met uitgesproken meningen. Anti-roken (‘Voor mijn slagzin “dodelijk lekker” vraag ik maar drie sloffen sigaretten. Meer vijanden heb ik niet’), anti-God & geloof (‘Iedereen spreekt over God, maar niemand doet er iets tegen’), anti-militarisme (‘De gekkemensenziekte brak voor het eerst in 1914 uit. Tien miljoen mensen moesten worden afgemaakt’), anti-dierenleed (‘Majesteit, met bont bent u een opgewarmd fossiel’, en: ‘Jagen is necrofilie met een hoedje op’), anti-machthebbers (‘Van den Broek / Hij lijkt een kuiken waar de kloek

Vier lichte letterheren 41 van zei: / “Voordat ik kakel kakelt al dat ei”), antimassa en -consumentisme (‘Muziek is hinderlijk voor hoesters’)8 zijn de belangrijkste ingrediënten van Stips wereldbeeld. En of hij ergens vóór is? Vóór dierenliefde, vóór goed taalgebruik, vóór ondubbelzinnige oordelen, vóór humor en relativering. Twee voorbeelden uit Geen punt (p. 62):

Constantijn was de eerste prins die mee mocht jagen: het euro-adel-festival

Mijn doodkist heeft alweer een nieuwe nagel: oud jachtgenot met jonge Constantijn. Vol eerbied werd daar menig klein konijn getroffen door het hoogste soort janhagel. en:

Beatrix houdt elk jaar een kersttoespraak. Een daarvan met de volgende inhoud: ‘Geef alles weg!’ riep zij de wereld rond. Maar ze verstond het zelf niet en ze stond naast klerenkasten bulkend van de kleren mooi in haar blote koninklijke kont.

De late Stip blijkt, met behoud van zijn verstechnisch en formuleervernuftig vakmanschap, over een ransel vol anekdotes en levenswijsheden te beschikken, die dankzij geestigheid en taalgebruik nergens ranzig of scheurkalenderachtig worden (Geen punt, resp. p. 68 en p. 33):

De kuil in het strand was gevuld met aardige Duitsers. Eén bood mij een sinaasappel aan met de woorden: ‘Wij hebben de oorlog verloren en het is niet meer dan billijk dat wij u ervan mee laten profiteren.’

Een uitlating van Joseph Luns over mevrouw Cals, een vrouw met een reticule en een groot vogeloog: ‘Ze is de enige Picasso die lijkt.’

Niet zelden blijkt de ogenschijnlijk zo milde Kees Stip moeiteloos cynisch of sarcastisch te kunnen zijn. Geen wonder dat Wim Kan, de in de jaren vijftig en zestig voor ‘scherp’ gehouden cabaretier, Stips beste grappen niet durfde te gebruiken. In een carrière van bijna zestig jaar schrijverschap ontwikkelde Kees Stip, die begon als de pasticherende stem van andere dichters, zich tot een taalonderzoeker en humorist, en, ten slotte, tot een levenswijze, soms zelfs ontroerende en persoonlijke aforist en sonnettendichter.

De techniek van de humor

De belangrijkste constante in Stips werk is de humor. Zelfs in de ernstigste sonnetten ontbreekt een relativerende toon of een verrassende wending niet. Het lijkt of die

Vier lichte letterheren humor tijdenlang het wapen is geweest waarachter de pessimistische dichter in de frontlinie lag. Pas de laatste jaren blijkt wie of wat hij als de vijand zag. Maar hoe werkt Stips humor? Hoe komt het dat de gedichten bij herlezing overeind blijven, ook al kent de lezer de clou? Wat doet Stip om zijn vondsten organisch te verwerken en wat is de functie van de dieren en de toponiemen? Omdat het in Stips overige teksten niet anders is, kunnen we ons hier beperken tot het beschouwen van de foppen. Brandt Corstius9 onderscheidt een aantal mechanismen, zoals het ‘woord-in-woord-principe’ (de terzijderups), het ‘raar splitsen van een woord’ (‘Op twee zalmen’: wat zalmen er van zeggen), het gebruik van homoniemen (rijwielpad: een stuk weg voor fietsers/een pad op een fiets), het verschijnsel ‘één lettertje verschil’ (slag bij watervlo), de ‘verwisseling van twee taalelementen’ (de Pier van Stotter), ‘homonieme werkwoorden’ (hing welgemoed aan een liaan / en bovendien nog Darwin aan), en de ‘ruil tussen mens en dier’ (de leeuw die zich voor de christenen geworpen voelt).

Vier lichte letterheren 42

Eerste blad van de in 1964 verschenen verjaardagskalender De avonturen van ridder Végé en zijn paard Poedelné, gemaakt in opdracht van Végé, een coöperatie van kruidenierswinkels. Ontwerp Studio Klaster. De tekeningen zijn van Jan Bouman. Collectie C. Brake

Vier lichte letterheren 43

Wat Brandt Corstius hier indeelt, zijn voor het merendeel vormen van woordverandering. Het mechanisme van Stip is het in verband brengen van het ene woord met het andere, een verband dat op voorhand niet logisch is, maar dat na bewerking door Stip wel geworden lijkt, zoals in ‘Op een made’ (Lachen in een leeuw, p. 153):

Dit weekend ging een groepje maden in Scheveningen pootjebaden. De welbespraaktste van het stel sprak: ‘Makkers, merken jullie wel? Er zijn hier heel wat maden bij die made zijn in Germanij.’

Wie Stips vele honderden diergedichten doorneemt, ontkomt niet aan de indruk dat een lichte maniakaliteit Stip niet vreemd is. Het moet een tweede natuur geworden zijn om bij kersenpitten aan slapen te denken, bij links parkeren aan lynx parkeren, en bij optie aan opzie (Lachen in een leeuw, p. 151-152): Op een luiaard

Een sterke luiaard en een zwakke hingen te hangen aan hun takken. ‘Ik bied u’, sprak de zwakke zacht, ‘een optie op Uw arbeidskracht.’ ‘Ik wil geen optie,’ sprak de sterke, ‘omdat ik optie tegen werken.’

Kees Stip maakt door dit procédé van ‘dubbel horen’ een taal onder de taal zichtbaar, het netwerk van mogelijke, maar in het dagelijks gebruik niet of nauwelijks doordringende verbanden. Dat Stip die verbanden vervolgens presenteert als onstuitbaar logisch, maakt ze voor het vervolg even vanzelfsprekend als onvergetelijk.

Robert-Henk Zuidinga10 verdeelt de foppen in drie categorieën: de gevarieerde bestaande uitdrukking (‘Op een made’), de op rijm vertelde grap, en de woordspeling. De woordspeling is een gevaarlijk procédé. Vrijblijvende, betekenisloze woordspelerij kan al gauw leiden tot wat ook wel ‘de ziekte van Gaaikema’ genoemd wordt, de woordspeling om de woordspeling, een dwangmatige speelzucht zonder inhoudelijke context of verdieping. Welbeschouwd vallen de categorieën van Brandt Corstius alle onder de woordspeling, net als trouwens Zuidinga's ‘bestaande uitdrukking’. De op rijm vertelde grap is een van de minst gebruikte procédés, al wenst de eerder genoemde Hans Warren alle gedichten van Stip als zodanig te beschouwen. Het beste voorbeeld van deze categorie (die mijns inziens niet Stips sterkste gedichten bevat) is misschien ‘Op een brilslang’ (Lachen in een leeuw, p. 85):

Een dikke brilslang zat parterre vooraan in de Folies-Bergère. ‘Van allerhande euvelen’ - zo hoorde men hem keuvelen - ‘plaagt de bijziendheid mij het meest. Zijn er al doelpunten geweest?’

Vier lichte letterheren Deze fop bevat alle elementen waaruit de foppen zijn opgebouwd. Stip zelf zegt dat hij gewoonlijk van onder naar boven werkt. Eerst bedenkt hij de clou, de pointe waarop het gedicht drijft, en dan maakt hij de voorbereidende regels. Maar die laatste (die in het gedicht dus de eerste zijn) bepalen het effect van de clou en dus het bestaansrecht van het hele gedicht. De grap in ‘Op een brilslang’ is, naverteld, tamelijk mager: een slechtziende zit in een nachtclub maar denkt dat het een voetbalstadion is. Maar wat doet Stip nou precies? Eerst formuleert

Vier lichte letterheren 44 hij de clou impliciet, hij maakt het gegeven concreet en niet algemeen (zoals in mijn parafrase hierboven). Vervolgens geeft hij in regel 2 en 3 de handeling weer en karakteriseert daarmee het personage: iemand met een aantal euvelen die daar graag over praat, maar niet ziet wat er in werkelijkheid met hem aan de hand is (hij ziet nog slechter dan hij denkt). En ten slotte, aan het begin dus, formuleert Stip de expositie, het uitgangspunt dat het gedicht aan het rollen brengt. Details zijn daarbij belangrijk: een brilslang, een dikke nota bene (tekening van het personage), parterre zittend en ook nog vooraan, in de moeder aller nachtclubs. Wie dan nog niet ziet wat er aan de hand is... Stap voor stap bouwt Stip dus de vertelling op die eindigt in de pointe van regel 6. Die vertelling creëert een spanning die opgelost moet worden, waarbij voor de light-verse-lezer altijd de spanning van de taalacrobatiek een rol meespeelt (haalt hij het of stort hij neer?), terwijl die spanning niet meer aan het vers af te lezen mag zijn. Rob Schouten merkt daarover in zijn eerder geciteerde artikel uit Trouw terecht op: ‘Het grote probleem bij het lichte vers is (en daarin is het “zwaarder” dan het ernstige gedicht) dat je nooit mag laten merken dat je het moeilijk hebt gehad tijdens het schrijven. In de serieuze poëzie kan het helemaal geen kwaad om er zo nu en dan voor uit te komen dat het zwoegen geblazen was. In het lichte vers moet je dat weten te verbloemen, anders gaat het finaal de mist in. Niets is tragischer dan een vedergewicht die door de vloer zakt.’

De dieren en de plaatsnamen zijn bij Stip zelden willekeurig. De mogelijkheid tot een woordspeling te komen, het spreekwoordelijke karakter of de biologische kenmerken van de gebruikte dieren zijn essentieel voor de inhoud van het gedicht. (Een bok is een geleerde met een sik, een ezel is sukkelachtig, het konijn is voortplantingszuchtig en een poedel is chic en gemaniëreerd.) Graag maakt Stip ook gebruik van de contrastwerking om een beest dat nauwelijks als verfijnd bekend staat, in geciseleerde bewoordingen te beschrijven

‘Kwatrijn op Godfried Bomans’ door Katrijn, onder welk pseudoniem Kees Stip in de tweede helft van de jaren zestig wekelijks meewerkte aan Elseviers Weekblad. Dit kwatrijn stond in het nummer van 7 mei 1966. De tekening is van Eppo Doeve. Collectie Letterkundig Museum

Vier lichte letterheren 45

Lachen in een leeuw, p. 173-174): Op een orang oetan

Een orang oetan werd te Ede haast door een auto overreden. Het beest sprak enigszins verbaasd: ‘Die heer die daar de hoek om raast, al heeft hij dan zijn goeie goed an, is regelrecht een voorrang oetan.’

De plaatsnamen in de dierenrijmen zijn doorgaans, in tegenstelling tot wat A.A. de Veer11 meldt in een merkwaardig artikel over toponiemen bij Stip, evenmin willekeurig toegepast als de dierkeuze. In veel gevallen heeft de plaatsnaam een allittererende functie ten opzichte van een kernwoord in de eerste zin: Een schizofrene leeuw op Schouwen’; ‘In Woerden was een wijfjeshaai’; ‘Wanneer een muis uit Arnemuiden’. Daarnaast kan de plaatsnaam contrasterend of versterkend zijn bij de inhoud van de expositie: ‘Een musisch muisje hield te Ede’ (contrast); ‘Te Huizen was een arme luis / bij even arme lui in huis’ (versterkend). En ten slotte is de plaatsnaam in veel gevallen essentieel bij de voorbereiding van een onontbeerlijk rijmwoord: ‘Een Pekineesje ging te Geffen / zijn eigen nietigheid beseffen’. (Anderzijds geldt dit ook voor de dierennaam: ‘Te begon een grasmus / zijn nest te bouwen in Erasmus.’) Zie hoe deze functionele dier- en plaatsnamen toegepast worden in ‘Op een geit’ (Lachen in een leeuw, p. 101) en zie hoe Stip de moed heeft zijn hoofdvondst al in regel 4 uit te serveren (zeldzaam en gewaagd), om haar daarna te verdiepen met een bijna vertederend slotdistichon:

Een geit heeft laatst in Duivendrecht een porseleinen ei gelegd, zo sierlijk, dat het zelfs te Sèvres beschouwd wordt als een oeuf de chèvre. ‘Ik heb al leggend’, zegt zij zacht, ‘heel diep aan iets heel moois gedacht.’

In het ‘schrijfhuisje’ achter zijn boerderij in Sellingen, omstreeks 1984. Foto: Anne Marie Kamp. © Fotodienst Drents-Groningse Pers

Vier lichte letterheren 46

Dat brengt ons ten slotte op de vraag hoe het komt dat Stips dierenrijmen, hoewel schijnbaar zo eenvoudig en weinig diepzinnig, bij herlezing blijven verrassen. Het enige antwoord daarop is het gebrek aan enkelvoudigheid. Hoe nuchter de verzen ook lijken, ze appelleren allemaal op de een of andere manier aan emoties, beelden of herinneringen bij de lezer. We kennen die dieren van Stip, lijkt het. Daarnaast gebeurt er in ieder gedicht zo veel vóór je bij de clou bent, dat die steeds weer als een slag komt. Stips eerste vier regels zijn niet louter vulmiddel voor de clou van een zesregelig gedicht. Ten slotte heeft de clou altijd een dubbele functie: hij voltooit op anekdotisch niveau de vertelde grap en op talig niveau het gespeelde spel. Daardoor sta je bij Stip altijd op het verkeerde been. Je verwacht het een (of het ander), en je krijgt het een én het ander.

Tot besluit

De vondsten en de uitwerking ervan bij Kees Stip zijn van een jaloersmakende vindingrijkheid (wat wellicht de zuurgraad van een enkele criticus verklaart). Het mechaniek in de hersenen van Stip om van bestaande taal niet-bestaande taal te maken, die op haar beurt, door de dwingende logica van de presentatie, wel-bestaand wordt, is in de Nederlandse literatuur niet geëvenaard. Wat Stip kan, kan Stip alleen.

Kees Stip is de horloger van de taal. Zijn gedichten zijn zorgvuldig opgebouwd, met welgekozen radertjes en veren. Kees Stip en de taal: hij zingt ertegen en het tikt, en ieder weet hoe laat het is.

Eindnoten:

1 J.W.F. Werumeus Buning, Verzamelde gedichten. [4e, vermeerderde dr.]. Em. Querido, Amsterdam, 1970, p. 108. 2 Kees Stip, Lachen in een leeuw. Verzamelde gedichten. Bezorgd door Dick Welsink. Bert Bakker, Amsterdam, 1993, p. 19. Voortaan aangehaald als Lachen in een leeuw. 3 Jaap Bakker, Rijmhandboek. Praktische gids voor schrijven van gedichten en liedjes. Bert Bakker, Amsterdam, 1998, p. 104-105. 4 Battus, ‘Niet het dier maar de taal. Bij de vijfenzeventigste verjaardag van Kees Stip’, in NRC Handelsblad (26 augustus 1998) en: H. Brandt Corstius, ‘Een klosjemereltje en een deuxchevloo. De onparodieerbare gedichten van Kees Stip’, in NRC Handelsblad (31 december 1993). 5 Hans Warren, ‘Bernlef, Stip en Teister; niet de gouden toekomst’, in Provinciale Zeeuwse Courant (1 oktober 1988) en: ‘Overdosis Kees Stip is een bittere pil’, in Provinciale Zeeuwse Courant (17 december 1993). 6 Weelde en feestgedruis. De beste gedichten van Drs. P. Samengesteld en ingeleid door Paul Lemmens. Sijthoff, Amsterdam, 1986, p. 5-12. 7 Rob Schouten, ‘De willekeur van Rob Schouten’, in Trouw (15 september 1998). 8 Kees Stip, Geen punt. Bert Bakker, Amsterdam, 1998, resp. p. 8, 47, 49, 108, 97, 51 en 68. 9 zie noot 4.

Vier lichte letterheren 10 Robert-Henk Zuidinga. ‘Woerden overstappen. De geniale slotregels van Kees Stip’, in De Tijd (17 maart 1989). 11 A.A. de Veer, ‘Waarom ik zo van Stiphout. Plaatsnamen in de beesterijmen van Kees Stip en hun betekenis’, in: K.N.A.G. Geografisch tijdschrift XXV (1989) nr. 4.

Vier lichte letterheren 47

Biografische gegevens van Kees Stip

1913

Cornelis Jan (roepnaam: Kees) Stip wordt op maandag 25 augustus geboren te Geldersch Veenendaal, gemeente Ede; zijn geboortehuis staat aan de Nieuweweg; hij is het enige kind van Jan Stip, kantoorbediende, en Ottolina Johanna Anbeek.

1922

Op zijn negende verjaardag krijgt hij een viool; zijn eerste leraar is de plaatselijke kapper, maar ondanks diens slechte lessen zal hij zijn hele leven dit instrument blijven bespelen.

1925

Het gezin verhuist naar een andere woning, Kerkewijk, nr. 131. Begin september gaat hij naar de Rijks-HBS in Amersfoort, gevestigd aan het Thorbeckeplein, nr. 1; directeur is G. van Rij; zijn klasgenoot van de lagere school Adriaan Willem Wesselius wordt bij hem in klas 1c geplaatst.

Kees Stip als peuter met vader en moeder in de studio gefotografeerd. Collectie Kees Stip

Vier lichte letterheren De eerste klas van de Openbare School aan de ‘Lage kant’ (nu: Schoolstraat) te Veenendaal op 7 mei 1919. Op de achterste rij, in het midden, met witte kraag, Kees Stip. Links naast hem Wim Roessingh. Geheel links juffrouw Rademaker, geheel rechts het hoofd der school, meester De Wind. Collectie Kees Stip

Vier lichte letterheren 48

Op het strand van Scheveningen, bij een schoolreisje, waarschijnlijk in 1919. De jongen in het midden van de boot is Ko Tak. Collectie Kees Stip

Tijdens een vakantie in Scheveningen, ca. 1921, gefotografeerd door een studiofotograaf. Collectie Kees Stip

Met zijn medecursisten van de School voor Reserve-officieren te Kampen, lichting 1933-1934. Kees Stip op de achterste rij, vierde van rechts. De foto werd gemaakt door zijn dienstkameraad Menno van der Graaf. Collectie Kees Stip

Vier lichte letterheren Kees Stip op negenjarige leeftijd, tijdens een logeerpartijtje bij zijn oom en tante in Putten gefotografeerd door zijn oom, Frank Wallet. Collectie Kees Stip

Als dienstplichtig soldaat in opleiding, waarschijnlijk in 1934. Collectie Kees Stip

Vier lichte letterheren 49

Op de tennisbaan, halverwege de jaren dertig. Kees Stip in het midden met pijp. Collectie Kees Stip

‘Nox Traiectina’, de eerste publicatie van Kees Stip, in het U.S.R. Boek, het jaarboek van de studentenvereniging Unitas, onder het pseudoniem Tips, februari 1937. Collectie Koninklijke Bibliotheek, Den Haag

Zeilend met de lark Contramientje op het Schildmeer in 1943. Collectie Kees Stip

Vier lichte letterheren 50

Brief aan de Haarlemse wijnkopersfirma Wed. G. Oud Pz. & Co N.V., 1 september 1944. Collectie Letterkundig Museum

Kees Stip op zijn etage boven de boekhandel van Boucher, ca. 1953. Foto: Hans Roest. Collectie Letterkundig Museum

Vier lichte letterheren 51

1928

Op gezag van de directeur kiest hij voor de literair-economische richting (HBS-A).

1929

Hij blijft, mede ten gevolge van de zeer koude januari en februari die hem naar het ijs lokken, zitten in de vierde klas.

1931

In juli doet hij eindexamen, voor staatsinrichting en Nederlands heeft hij een 8, voor de overige vakken een 7; om een studie klassieke taal- en letterkunde te mogen beginnen doet hij vervolgens staatsexamen Grieks, Latijn en analytische meetkunde.

1933

Van oktober tot eind augustus 1934 is hij als dienstplichtig militair in opleiding op de School voor Reserve-officieren te Kampen.

1935

Tijdens zijn in 1935 begonnen studie klassieke talen in Utrecht begint hij met schrijven; zijn eerste pennenvruchten verschijnen in Vivos Voco, het weekblad van de studentenvereniging Unitas waarvan hij in oktober als lid wordt geïnstalleerd. Ook Leo Vroman (sinds 1932), Max de Jong (sinds 1936) en Tineke Sanders (sinds 1938) zijn lid.

1937

In februari verschijnt zijn eerste gedicht, ‘Nox Traiectina’, in het U.S.R. Boek, het jaarboek van de vereniging, onder het pseudoniem Tips. Op 26 november wordt hij gekozen tot vice-ab-actis van de Litteraire Faculteit van Unitas.

1938

Vier lichte letterheren Op dinsdag 25 oktober houdt hij ‘voor een ongewoon groot aantal leden’ (aldus het verslag in Vivos Voco) van de Litteraire Faculteit van Unitas een lezing over ‘De toekomst van de film’.

1939

Op 9 november wordt hij, als dienstplichtig militair, gelegerd in Veenendaal, ingeschreven in het Haagse Bevolkingsregister op het adres 's-Gravenhaagse Bosch, nr. 7.

1940

Als dienstplichtig reserve-officier neemt hij in mei deel aan de krijgshandelingen. Op 13 september wordt hij zonder ooit werkelijk in Den Haag gewoond te hebben uit het Haagse Bevolkingsregister uitgeschreven naar Veenendaal.

1941

Hij doet kandidaatsexamen klassieke talen en verdiept zich gedurende een korte periode in de bestudering van het Sanskriet.

1943

In de vijfde aflevering van de vijftiende jaargang van Hermeneus, ‘Maandblad voor de antieke cultuur’, gedateerd 15 Januari 1943, wordt van hem een gedicht in het Latijn, ‘De tessera Nicotiana supervacua’, opgenomen. In juni moeten de reserve-officieren zich melden om als krijgsgevangene naar Duitsland te worden weggevoerd; hij duikt onder, eerst in Kootwijkerbroek, later in Steendam aan het Schildmeer (Groningen). Daar schrijft hij, ‘op een donkere middag in 1943’, Dieuwertje Diekema, een parodie op Maria Lecina van J.W.F. Werumeus Buning.

1944

In juni ontvangt hij een uitnodiging om deel te nemen aan een door de Haarlemse wijnkopersfirma Wed. G. Oud Pz. & Co N.V. uitgeschreven dichtwedstrijd. Met zijn inzending ‘Heer Bacchus’ behaalt hij 86 punten, evenveel als winnaar Leonhard Huizinga. Als beloning ontvangt hij twaalf flessen wijn.

Vier lichte letterheren 52

Aan een diner, wellicht ter gelegenheid van de Boekenweek, in de tweede helft van de jaren vijftig. Kees Stip, het hoofd slechts gedeeltelijk zichtbaar, tweede van links. Links van hem, met sigaret in de mond, Piet Buis, cameraman van Polygoon, rechts van hem Fons Peeters, geluidstechnicus van Profilti. Naast Peeters A. Roland Holst, daarnaast, aan dezelfde tafel, met sigaret in de hand, Mathieu Vermeer, belichter-chauffeur van Polygoon, Clara Eggink en J.C. Bloem. Aan de andere tafel van links naar rechts mevr. H.Tj. Donkersloot-Tadema, N.A. Donkersloot, Victor E. van Vriesland, Ed. Hoornik, Jan H. de Groot, Anna Blaman, R. Blijstra, Maurits Dekker, Adriaan van der Veen en drie niet geïdentificeerde personen. Collectie Letterkundig Museum

Vier lichte letterheren 53

Eerste blad van de tekst voor een radiocolumn voor het VARA-programma ‘Specialiteitentheater’, uitgesproken door Luc Lutz. De tekst was bedoeld voor de uitzending op zaterdag 23 december 1961. In het typoscript is in het handschrift van de auteur een wijziging aangebracht. Collectie Letterkundig Museum

Vier lichte letterheren 54

1946

Zonder zich in te schrijven in het Bevolkingsregister gaat hij op kamers wonen bij de familie Van Banning in de Anna Paulownastraat, nr. 74B, in Den Haag. Hij maakt in Amsterdam kennis met Marie Amélie Hubertine Hélène Weijnen (geb. 1914), door hem Katja genoemd; zij is gehuwd met Johannes Hendrikus Petrus (roepnaam: Jean) Foppen.

1948

Wegens gezinsuitbreiding bij de familie Van Banning verhuist hij naar een etage boven boekhandel L.J.C. Boucher, Noordeinde, nr. 39.

1949

In het nummer van 26 februari van Elseviers Weekblad worden drie in de oorlog geschreven stijlparodieën op het werk van Jan Prins, Herman Gorter en Martinus Nijhoff gepubliceerd, geïllustreerd, door Eppo Doeve en ingeleid door Werumeus Buning.

1951

Van begin van dit jaar tot 1979 werkt hij bij de redactiecommissie van het Polygoonjournaal.

1952

In opdracht van de Rijksvoorlichtingsdienst maakt hij de propagandafilm Wij leven vrij (scenario en regie). Op dinsdag 7 oktober verschijnt in de Volkskrant in de rubriek ‘Draaiboek’ de eerste ‘Trijntje Fop’.

1954

Op 30 mei verschijnt het mandement De katholiek in het openbare leven van deze tijd waarin elke scheiding tussen godsdienst en leven door de bisschoppen wordt verworpen. De ‘Trijntje Fop’ die hij aan deze kwestie wijdt, wordt niet in de Volkskrant gepubliceerd.

Vier lichte letterheren 1955?

Tot 1967 levert hij met regelmaat losse grappen aan Wim Kan, voor zijn conferences.

1959?

Hij neemt zijn intrek op kamers bij de familie Knoester in de Banstraat.

1961

Op 21 september trouwt hij in Holborn, Londen, met Katja die enkele maanden daarvoor is gescheiden; Doron (roepnaam: Dodo) en Helen (roepnaam: Pup), de twee jongste dochters uit haar eerste huwelijk, vergezellen hen op de huwelijksreis. In oktober verhuist hij met zijn gezin naar een bungalowtje met een klein privé-zwembad aan de Vossenlaan, nr. 10 [thans nr. 22], in Bosch en Duin, gemeente Zeist.

1962

Op 20 februari overlijdt zijn vader in Veenendaal op de leeftijd van 78 jaar.

1964

Op dinsdag 22 december verschijnt de laatste ‘Trijntje Fop’ in de Volkskrant.

1965

In Elseviers Weekblad van zaterdag 2 januari verschijnt, bij een tekening van J.F. (‘Eppo’) Doeve, de eerste van een nieuwe reeks ‘Trijntje Fops’: Op een dog

Een droeve dog te Nieuwendiep die dikwijls op de deurmat sliep, werd plotseling een dubbel droeve toen het alreeds door Eppo Doeve bijzonder goed getroffen dier het ook nog werd door Elsevier.

Vier lichte letterheren 55

1966

Vanaf dinsdag 26 februari publiceert hij, eerst vijfnaar vanaf 21 maart zesmaal per week, onder het pseudoniem Chronos een kwatrijn over een actueel onderwerp in De Tijd.

1968

In augustus verhuist hij naar Dortherdijk, nr. 15a, in Joppe, gemeente Gorssel.

1972

In september wordt het huisnummer ambtshalve gewijzigd in nr. 17.

1973

Hij koopt een huisje in Alfaz del Pi, zeven kilometer vanaf Benidorm. Tot 1989 verblijft hij daar ieder jaar gedurende de maanden april-mei en september-oktober.

1974

In juni verhuist hij naar Het Nieuwe Schelver, nr. 10, Diepenheim, in een prefab huisje.

1978

Begin maart verhuist hij van Diepenheim naar een kleine, verbouwde boerderij aan de Veenweg in de buurtschap Laudermarke in Sellingen, gemeente Vlagtwedde.

Vier lichte letterheren Met zijn vrouw Katja en hond Mollepop op de Veenweg in Sellingen, 15 april 1987. Foto: George Visscher / Nieuwsblad van het Noorden

Vier lichte letterheren 56

1979

Op 16 oktober overlijdt zijn moeder te Veenendaal op de leeftijd van 93 jaar.

1984

Hij krijgt De Nieuwe Clercke-Pico Bello-prijs ‘wegens prestaties’.

1985

Een jury, bestaande uit Marko Fondse, Vic van de Reijt, Nico Slothouwer en Peter Verstegen, bekroont hem op 8 augustus met De Tweede Ronde-prijs. Als hommage wordt de naam van de prijs direct na de toekenning gewijzigd in Kees Stip-prijs.

1986

BulkBoek-tournee van plezierdichters: Winschoten (27 september; Stip wegens verblijf in het buitenland niet aanwezig), Ede (11 oktober), Den Bosch (17 oktober), Heiloo (8 november), Enschede (12 november), Leeuwarden (22 november) en Tilburg (28 november).

1988

Vanaf 3 februari van dit jaar tot 23 december 1991 schrijft hij wekelijks, onder de titel ‘Versvoetstoots’, een aantal kwatrijnen bij de actualiteit in NRC Handelsblad. Hij ontvangt een Zilveren Griffel voor Mijn beesten staan er gekleurd op.

1989

Van 8 april tot 6 mei publiceert hij in de kinderrubriek ‘De blauw geruite kiel’ in Vrij Nederland vijf losse episoden uit het door hem geschreven en getekende stripverhaal ‘Piet met de Priemoogjes’.

1990

Vier lichte letterheren Op 2 oktober wordt hij in Siddeburen in zaal Tivoli in het zonnetje gezet door collega-dichters Jan Boerstoel, Driek van Wissen, Drs. P, Ivo de Wijs en Jean Pierre Rawie.

1992

Op 18 september overlijdt zijn vrouw Katja.

1994

Op zaterdag 12 maart treedt hij op tijdens de veertiende Nacht van de Poëzie in muziekcentrum Vredenburg te Utrecht.

1995

Op 28 april worden hem ten huize van Aleid Braam in Sellingen in het bijzijn van een groot aantal heimelijk opgetrommelde vrienden en bekenden en dochter Dodo door burgemeester H.A. Euverink van Vlagtwedde de versierselen opgespeld behorende bij de koninklijke onderscheiding Ridder in de Orde van Oranje-Nassau.

1996

Met ingang van het lentenummer publiceert hij limericks over de milieuproblematiek in het tijdschrift De Kleine Aarde.

Vier lichte letterheren 57

S. Carmiggelt

Vier lichte letterheren 59

Kees Fens Een kasteel van chocola

Ook Amsterdam is zijn weduwe. Hij heeft die stad gemaakt en haar bevolkt, zij het misschien met onevenredig veel mannen. Twee jaar geleden, in een kleine, zeer zorgvuldig verwoorde monoloog, zei hij mij in de stad voortdurend de mannetjes, door Koot geschapen, tegen te komen. Hij gaf daarmee, dacht ik, een schitterende karakteristiek van het effect van zijn eigen literaire werk: de figuren uit zijn verhalen lopen overal op straat en zij spreken de taal die hij voor hen geschreven heeft. Wie de werkelijkheid naar zijn werk heeft weten te zetten, is een groot kunstenaar. Carmiggelt heeft Amsterdam definitief veranderd en al twee, drie generaties mensen hebben zich naar zijn visie op hen gemodeleerd, ook in hun misschien wat weerbarstige, maar altijd weinig vrolijke kijk op hun eigen bestaan, waarin alleen in de jeugdjaren nog wat zon geschenen heeft, want mooie herinneringen hebben ze allemaal meegekregen. Aan het nauwelijks benadrukte contrast tussen heden en verleden en de grote stilte daartussen, danken heel wat van Carmiggelts verhalen de melancholie, het wezen van de humor, die geen eind goed al goed kent.

In die hulpeloze positie tussen ideaal en werkelijkheid, romantische vertedering en soms bars realisme, heeft Carmiggelt zijn figuren geplaatst. En elk detail in de beschrijving accentueert die positie. De stad, de straten, de huizen, de kroegen, ze zijn in een gelijke tussenpositie terecht gekomen. Voor de vaak zeer raak weergegeven kleding van de figuren geldt hetzelfde. Alles is ooit nieuw geweest. En wat er nu nog de schijn van heeft, toont al zijn latere verrafeling. Of is de vermomming van een innerlijk al lang aangetaste man of vrouw. Alleen bij kinderen en huisdieren is alles echt nieuw. In de stad valt de zon alleen op hen. Zijn dit jaar verschenen bundel, De vrolijke jaren, bewijst het: de lichtheid ervan wordt, in deze oudere verhalen, veroorzaakt door de kleinzoon, voor wie alles even nieuw is als hij zelf is. Het hele werk van Carmiggelt door heeft de stad Amsterdam een tweede, fantastische gestalte: die gemaakt

Vier lichte letterheren 60

Ongedateerde brief aan A. Heijermans-Jurgens, weduwe van Herman Heijermans, van wiens in 1965 verschenen Toneelwerken S. Carmiggelt een der bezorgers was. Collectie Letterkundig Museum

Vier lichte letterheren 61

Ongedateerde brief aan A. Heijermans-Jurgens, weduwe van Herman Heijermans, van wiens in 1965 verschenen Toneelwerken S. Carmiggelt een der bezorgers was. Collectie Letterkundig Museum

Vier lichte letterheren 62 door kinderen: een vrolijk labyrint, waarin de ouderen, tot hun spijt, de weg weten.

Er gebeuren geen grote dingen in het werk, althans, ze krijgen nooit een grote verwoording, maar ze worden verbeeld in een kleinigheid, vaak verscheurend humoristisch, die de totale verwoesting tegenwoordig stelt. ‘Uitzicht op een haringman’, uit de bundel Kroeglopen II, een van de verhalen van mijn voorkeur, laat er enkele voorbeelden van zien. Het begint met haast niets: de ‘ik’ en twee mannen aan een haringkar, een gesprek tussen de twee over niks, de haringman die bij de tweede haring van de ‘ik’ daar uitjes op wil doen, hoewel hij bij de eerste nadrukkelijk had gezegd die niet te willen, en de reactie van de haringman: een glimlach en het zinnetje: ‘Ik was even in gedachten.’ De ‘ik’ gaat naar een café aan de overkant, zijn uitzicht is op de kar. Hij bestelt koffie, een vrouw (schitterend getypeerd in haar vervallen staat) komt binnen en roept: ‘Heb je 't gehoord?’ En dan: ‘De zoon van de haringboer aan de overkant is toch gisteren met zijn brommer tegen de tram gereden? Nou, hij is mooi dood. De dokters konden 'm niet redden in het ziekenhuis. Ze zijn 't hem net een half uur geleden komen vertellen.’ En even later zegt ze: ‘Een jongen van zeventien. Hij leerde voor banketbakker. En hij heb op de vaktentoonstelling laatst nog een derde prijs gewonnen met een kasteel van chocola.’ De ‘ik’ ziet aan de overzijde de vader bezig, een televisiebeeld, lijkt het, met gesproken commentaar van de twee vrouwen: ‘Het gezicht van de haringman drukte in het geheel niets uit. Geen smart, geen ontsteltenis, geen wanhoop, geen melancholie. Niets. Hij hielp nu een juffrouw, die er een aantal mee moest nemen in een papiertje.’ Het verhaal loopt naar zijn eind, de haringman nog even in beeld, de vrouwen nog even aan het woord, en ten slotte de ‘ik’, bij wie zich de zin: ‘Ik was even in gedachten’ verheldert. Een totale verwoesting. In enkele kleinigheden. Met als hoogtepunt de zin over de derde prijs met het kasteel van chocola, een grandiozer, treuriger en humoristischer beeld voor een belofterijk leven, is nauwelijks denkbaar. En met dat beeld wordt de leerling-banketbakker de afwezige hoofdfiguur van het verhaal, maar ook het verlies dat iedere lezer aangaat, want in de lulligheid van een chocolade kasteel heeft hij zijn grootheid toch nog even aan ons kunnen manifesteren.

Kroeglopen II verscheen in 1962; het hoort tot het middendeel van Carmiggelts werk. En dat heeft misschien zijn mooiste, zeker zijn treurigste verhalen opgeleverd. In 1983 publiceerde Carmiggelt Mag 't een ietsje meer zijn?, een zeer uitgebreide eigen keuze uit al zijn bundels. De ontwikkeling van zijn werk laat zich er goed in volgen. De vroege bundels zijn uiterst luchtig, komisch ook (nu, achteraf, lijken ze geschreven door iemand die Carmiggelt tracht na te doen: de vroege schrijver zijn eigen imitator, dat is bij alle goede auteurs het geval). Heel geleidelijk treedt een lichte vergrijzing op, het komische wordt humoristisch, het beschrevene laat niet meer zien welk een teveel aan leuks er is, maar hoezeer er een tekort daaraan is. De taal gaat mee in die visie. Ze wordt niet alleen zorgvuldiger, in de beschrijving wordt ook de innerlijke toestand van de figuren gegeven. De grijsheid neemt toe in dichtheid, het ons vertrouwde wereldof stadsbeeld krijgt gestalte. Wie leuk is, is alleen nog de leukste thuis, en dat is vrij droevig. In die periode van zijn werk publiceert hij ook de bundel die ik het hoogtepunt van zijn werk acht: Kroeglopen.

Vier lichte letterheren Er staan niet alleen de beste verhalen in, ze gaan ook een relatie met elkaar aan: in de afzonderlijke stukken ontstaat een doorlopend verhaal over het ‘paradis artificiel’ waarin de hulpelozen bij elkaar komen. Tegen het slot van de verzamelbundel valt er weer licht binnen: de kleinkinderen komen de orde verstoren. En die zien de wereld nog als komisch: het boek loopt haast rond, van de eerste publicatie, Vijftig dwaasheden, in 1940 verschenen, tot Welverdiende onrust, dat in 1982 verscheen. Een woordenrijk schrijver is Carmiggelt nooit ge-

Vier lichte letterheren 63

Portret door Frank Lodeizen, ongedateerd. Ets, 12.6 x 7.9 cm. Collectie Letterkundig Museum

weest. Toch wordt zijn taal in het verloop van zijn werk soberder, dramatischer ook. De humor ligt niet langer meer in de beschreven situatie, maar lijkt zich uit de taal zelf te gaan ontwikkelen. De woorden veroorzaken de intrige. De taal maakt ongewone situaties overbodig. Maar er is nog iets meer: niet alleen de woorden, maar ook de stilten ertussen worden van groot belang in het geheel. In de allerbeste verhalen staat het gebeuren tussen de woorden. De ontwikkeling, of misschien beter afwikkeling in de taal gaat met een andere samen: die van de aard van de beschrijving. Steeds meer is de beschrijving van plaats of persoon afdoende als ook innerlijke karakterisering, voor de suggestie van een heel leven zelfs. Toevoegingen en uitweidingen door de auteur gaan ontbreken. Er gaat zich een tweede verschijnsel voordoen: kleinigheden krijgen een heel duidelijke metaforische functie, die bindend werkt binnen het geheel van het verhaal. Een superieur voorbeeld levert het verhaal ‘Het liedje’ uit de in 1975 verschenen bundel Slenteren, waarin het einde van de vakantie aan een Zwitsers meer, een naderend bootje, een

Vier lichte letterheren 64 liedje van vóór de oorlog, de herinneringen aan de zanger daarvan, het voorbijgaan van het bootje en het zwakker worden van de muziek, een schitterende totaal-metafoor gaan vormen voor het voorbijgaan van de tijd en de onachterhaalbaarheid ervan.

Het verhaal is ook hierom voor Carmiggelt typerend: hij kreeg zijn vorming in de jaren dertig. Het levensgevoel van die tijd, zoals dat niet alleen in de literatuur, maar ook in het cabaret gestalte kreeg, heeft hem nooit verlaten: de dreiging van het voorbijgaan is de weemoed om het voorbij-zijn geworden. Van '40-'45, die verschrikkelijke inbreuk, is Carmiggelt, als meer mensen van zijn generatie, nooit helemaal bekomen. Wat er in die jaren gebeurde en wat die jaren definitief hebben afgesloten, heeft zijn werk zeker mede bepaald en ook heel wat van zijn figuren getekend. Hij moge in zijn werk ook de kroniekschrijver van een tijdperk zijn geweest, in de beschrijving van die tijd werd veel geest en gevoel uit de jaren dertig verwerkt. Hij ging met zijn tijd mee, maar het verleden vergezelde hem. Ook daarom zullen oudere lezers hem anders lezen dan jongere. Carmiggelt is als journalist begonnen; hij is schrijver geworden, maar zich altijd journalist blijven noemen. Alles wat hij geschreven heeft, verscheen eerst in de krant. De verleende ruimte heeft hem een heel eigen literair genre doen ontwikkelen. De beknoptheid werd door de gegeven mogelijkheid noodzaak. Wat hij schreef, paste zich aan in de dingen van de dag, waarmee een krant gevuld wordt. Het journalistieke uitgangspunt laat zich aan heel wat verhalen aflezen, aan het begin ervan vooral. Zeker in het vroegere werk kent bijna elk verhaal een duidelijke introductie: het stijlmiddel van de reporter. Ook het soms te duidelijke slot accentueert het journalistieke karakter; er werd voor een afronding gezorgd, er werd een streep gezet. In later werk werd het begin door woordkeus, beelden, metaforen, integraal in het verhaal opgenomen, zo goed, dat bij teruglezing pas de betekenis van alle onderdelen ervan ging blijken. Het ongewone werd dat de stukken, eenmaal gebundeld, de krant deden vergeten: het journalistieke was een zeer eigen literair middel geworden. Voor de lezers van zijn bundels ging zich nog iets ongewoons manifesteren, juist gezien de ‘afkomst’ van de verhalen: de verhalen gingen een duidelijke samenhang vertonen: er ontstond een eigen wereld of stad, bevolkt met duizenden mensen. Alle verhalen van Carmiggelt samengelezen vormen de drukste en ongewoonste roman die de Nederlandse letterkunde kent. De eenheid van stijl en visie maakt het de lezer mogelijk alle verhalen als één groot geheel te lezen. Dat al zijn bundels nog altijd niet in enkele dundrukdelen zijn samengebracht, betreur ik ook daarom. De kans zich in een grootse samenhang te tonen hebben de verhalen niet gekregen.

Met weinig Nederlandse auteurs heeft Carmiggelt dit gemeen: hij kan door heel verschillende soorten lezers op hun eigen wijze gelezen worden. En dat is ook alle jaren door gebeurd. Dat heeft mede zijn populariteit bepaald: ieder verstond hem op zijn eigen manier en hij leek iedere lezer te verstaan. En niemand werd vergeten. Hij was de schrijver van iedereen, het laatst, dat moet toch ook nu gezegd worden, van de literatuur-lezers. Dat hij aardig schreef, wisten ze allemaal, dat hij goed schreef, ook. Dat hij literatuur schreef, ontging hun vele jaren. Totdat de literaire mogelijkheden of de mogelijkheden van het literair lezen van zijn verhalen werden ontdekt.

Vier lichte letterheren De gedichten die Carmiggelt ook schreef, laten een meer achterwaarts gerichte literaire blik zien dan de verhalen. Elsschot en de parlando-poëzie van de jaren dertig worden erin nagesproken: de retoriek, die poëzie eigen, nam ook hier zijn kansen. De verzen zijn heel wat luider dan de verhalen, explicieter ook, en juist doordat de verhalen steeds implicieter werden, begonnen de gedichten steeds meer op die verhalen te verliezen. Carmiggelt was een groot schrijver. Voor mij een schrijver van wie ik heel veel gehouden heb. Dat laatste gebeurt als een lezer veel van zichzelf gestalte ziet krijgen. Ik vind heel wat van zijn figuren onvergete-

Vier lichte letterheren 65 lijk, omdat ik door hen velen, die ernaar gemodeleerdzijn, heb leren begrijpen. Er is weleens gezegd: grote literatuur roept mededogen op. En dat is ook de ervaring van het menselijk tekort. Aan mededogen hebben de lezers van Carmiggelt het zijn personages nooit laten ontbreken. Door zijn werk zijn we elkaar allemaal wat ongelukkiger gaan vinden. En dat is heel gelukkig. Maar het allerbelangrijkste is misschien dit: zijn werk heeft velen doen verstaan, dat de humor de enige manier is om het wezenlijke de verwoorden, het tekort het enige middel tot verbeelding van de kern, de uitzondering om de doem an de regelmaat te laten zien, het ideaal om de werkelijkheid zichtbaar te maken. Een derde prijs voor een kasteel van chocola als de maximale vervulling van het bestaan.

Vier lichte letterheren 66

S. Carmiggelt op 1 juni 1986 voorlezend tijdens ‘De wereld van Annie M.G. Schmidt’, een manifestatie georganiseerd door de Stichting Literaire Activiteiten Amsterdam. Foto: Gerrit Serné. Collectie Letterkundig Museum

Vier lichte letterheren 67

Sylvia Witteman & Thomas van den Bergh Van slachtoffer tot toeschouwer

Simon Carmiggelt was een meester op de korte afstand. Zijn grote talent lag in het kleine wonder dat zich dagelijks voltrok in driekwart kolom in Het Parool: de Kronkel, die hij zelf geringschattend een ‘stukkie’ noemde. Hij was geliefd bij het grote publiek, maar werd door de critici lang niet voor vol aangezien: de korte vorm paste niet in de serieuze Nederlandse romancultuur. Toch lag juist in die beperking zijn grote kracht. Carmiggelt had het vermogen om achter een klein, alledaags voorval een wereld van melancholieke humor te scheppen. Carmiggelt zelf speelt in zijn Kronkels ogenschijnlijk maar een bijrol. Hij is de bescheiden passant, die geen mening geeft maar slechts de werkelijkheid noteert, en hoogstens relativeert. In feite waren de Kronkels slechts gebaseerd op de waarheid: Carmiggelt schiep zijn personages en situaties zelf, al stelde hij ze samen uit mensen die hij tegenkwam en verhalen die hij hoorde. Zelf noemde hij dat ‘de waarheid liegen’. Een van de belangrijkste kenmerken van Carmiggelts schrijverschap is daarom zijn uitzonderlijke opmerkingsgave. Uitzonderlijk, niet alleen omdat hij tijdens de conversatie een derde oog en oor leek te hebben voor wat er om hem heen gebeurde, zoals door mensen die hem gekend hebben veelvuldig is opgemerkt, maar ook omdat hij zijn scherpe observaties op een uitzonderlijke manier in woorden wist te vangen. ‘Woordmisbruik’, heeft hij het zelf wel genoemd. Maar misbruik was het natuurlijk niet, hoogstens een nieuwe manier om taal te gebruiken - de toepassing van een woord op een plek waar dat niet gangbaar is zodat de betekenis ervan net even een kwartslag draait, of het door elkaar heen gebruiken van verschillende stijlen, verschillende registers. ‘Hergebruik’ dus liever dan misbruik van taal. Voorbeelden van deze typische, ‘Carmiggeltiaanse’ manier van observeren en formuleren zijn er legio. Bijna iedere Kronkel bevat er wel twee of drie. Een tamelijk willeurige selectie: ‘Hij was een Chinees met zo'n bij geboorte meegekregen lach die nooit meer over zou gaan.’ (‘Appels’, uit: De rest van je leven) ‘Hij

Vier lichte letterheren 68 was een gezonde man, provinciaal van snit en met een monotoon, vlezig gezicht, waarop geen enkele emotie zich aftekende.’ (‘Ethiek’, uit: Duiven melken) ‘Eens per dag kwam zij enige seconden beneden om hem, achter de tap, een bord warm eten te brengen dat er uitzag of het door een brontosaurus was uitgebraakt.’ (‘Geduld’, uit: Welverdiende onrust) ‘“Geef dat manteltje van je maar hier, lieve kind,” zei de man, op een aan de slapen grijzend toontje.’ (‘Avontuurtje’, uit: Een toontje lager) ‘“En, hoe was 't?” vroeg de weelderige kasteleinsvrouw. Haar echtgenoot stond dof terzijde, zich nathoudend als een belendend pand.’ (‘Mensen in kroegen 111’, uit: Haasje over) Meestal heeft Carmiggelt maar een paar woorden nodig om een persoon, plaats of situatie scherp te tekenen. Een echtgenoot die ‘zich nat houdt als een belendend pand’, een ‘aan de slapen grijzend toontje’, ‘een monotoon, vlezig gezicht’ - stuk voor stuk volstrekt originele beelden, waarvan de betekenis niettemin direct navoelbaar is. Ze bezorgen derhalve een gevoel van herkenning - zo'n dof kijkende kastelein zien we helemaal vóór ons - maar hebben ook, door de verrassende formulering, een komisch effect. Daarmee zijn meteen de twee voornaamste aspecten genoemd van de werking van een Carmiggelt-tekst: de herkenning en de lach. Die herkenning wordt nog vergroot door de keuze van de personages en het decor: doorgaans zijn dat ‘gewone’ mensen in een doorsnee café, in de tram of op een bankje in het park. We schrijven hier ‘keuze’ omdat we weten dat Carmiggelt inderdaad de werkelijkheid bewust manipuleerde, en dus een anekdote die hij uit de mond van een vriend had opgetekend, in een kroeg situeerde alsof het hemzelf overkwam. Zo vergrootte hij de werkelijkheidssuggestie, want in een kroeg hebben vreemden nu eenmaal die (tijdelijke) vertrouwdheid die nodig is om dat persoonlijke verhaal kwijt te kunnen. De optredende personages krijgen bovendien een veelvoorkomende naam mee, De Bruin of Visser, zodat ze als een hedendaagse ‘Elckerlyc’ model lijken te staan voor ons allen. De lach die Carmiggelt zijn lezers ontlokt, zit meer in de buurt van een grinnik dan van een bulderlach. De schrijver grossiert dan ook niet zozeer in grappen, maar hij schetst een situatie die juist in zijn tragiek iets komisch krijgt. Hierin schuilt een van de parallellen met Willem Elsschot, voor wie Carmiggelt grote bewondering had. De herkenning is dus vooral een herkenning van de pech en verdriet die, gelukkig, de ander treft, en niet zelden wordt de lach mede opgewekt door leedvermaak. ‘Humor is altijd een beetje desondanks,’ heeft Carmiggelt met Wilhelm Busch gezegd. Hoe slaagt Carmiggelt er nu in de tragedie te schetsen zonder pathetisch te worden? Hoe behoudt hij de lichte toets? Daarvoor staan hem verschillende stijlmiddelen ten dienste. Om te beginnen maakt Carmiggelt veel gebruik van ironie. Dit is bijvoorbeeld het beeld van een oudere dame op een cocktail-party, in de bekende Kronkel ‘Een jongeman uit Oslo’ (uit: Ping pong): ‘Zijn echtgenote, die wij op een moeilijk levenstijdstip aantroffen, dwarrelde gastvrouwelijk rond en sloeg fonteinen geestdrift uit een rots van wanhoop.’ Het ‘moeilijke levenstijdstip’ waarop deze verbeten-vrolijke vrouw wordt ‘aangetroffen’, het ‘ronddwarrelen’ en de ‘fonteinen van geestdrift’ zijn van een superieure, ingehouden ironie, die des te beter tot uitdrukking komt tegen de subtiel geschetste achtergrond van wanhoop.

Vier lichte letterheren Een tweede techniek die Carmiggelt veelvuldig aanwendt om het op de loer liggende melodrama af te dempen, is het gebruik van plechtstatige, vaak archaïsche taal. Hij noemt ‘huilen’ altijd ‘wenen’, schrijft steevast ‘overhandigen’ in plaats van ‘geven’, een ‘café’ is doorgaans een ‘proeflokaal’ en iemand die te veel op heeft, krijgt ‘een wankelende tred’, of raakt ‘verdwaald in Schiedamse nevelen’. Juist in contrast met een banale situatie als dronkenschap werkt die vormelijke taal bijzonder komisch. Hier zien we overigens een duidelijke verwantschap met Gerard Reve, die ook het archaïsme als stijlmiddel toepast. Verlichtend werkt ook het understatement. Als Carmiggelt schrijft dat een Turkse mevrouw uit haar

Vier lichte letterheren 69

‘Uitzicht’, uit Het Parool van dinsdag 28 februari 1967. Collectie Letterkundig Museum

Vier lichte letterheren 70 tas ‘een aanzienlijk aantal weinig voor de hand liggende etenswaren’ haalt, dan begrijpt de lezer dat het gaat om een grote hoeveelheid hele exotische versnaperingen. (‘Trein’ uit: De rest van je leven) En een café dat ‘weinig aan de levensvreugde van Amsterdam-Oost bijdraagt’, is uiteraard een zeer somber café. Ironie, plechtstatig taalgebruik en het understatement bleven Carmiggelts belangrijkste stijlfiguren, terwijl de opzet van de Kronkel in de loop der jaren veranderde. Over zijn vroege Kronkels zei Carmiggelt eens: ‘De auteur lijkt me een vrolijke jongen. Ik zou graag eens aan hem voorgesteld worden.’ Die eerste stukjes, vlak na de oorlog, waren inderdaad een dolkomische opmaat tot het latere, ingetogener werk. Carmiggelt streefde in vroege bundels als Honderd dwaasheden en Tussen mal en dwaas nog naar de directe lach. Die bereikte hij door middel van de burleske situatieschets, waarin de ‘ik’, het alter ego van Carmiggelt, het middelpunt is van een komische, soms absurdistische gebeurtenis of situatie. In zijn jeugd was Carmiggelt een groot bewonderaar van de columns van Kleerekoper en Heijermans, proza waarin de ‘ik’ zélf voortdurend alles zo leuk weet te zeggen. Maar al gauw begreep hij dat lezers zich beter met een schlemiel kunnen identificeren dan met een echte held. Daarom voerde hij de ‘ik’ op als een underdog, een gewone man die voorttobt in het leven. Die man is zelf niet grappig, maar hij belandt in situaties die grappig zijn, en is daar zelf vaak het slachtoffer van. Zoals in het verhaal ‘Een artiest beloond’, waar de ‘ik’ zijn laatste dubbeltje aan een bedelaar geeft, en daardoor geen geld meer heeft voor de tram. De ‘ik’ begint daarop aan een lange wandeling door de regen, en ziet met lede ogen toe hoe zijn tram voorbijkomt, met daarin de bewuste bedelaar, die opgeruimd een sigaartje rookt. Of in het verhaal ‘Interview’ (uit: Honderd dwaasheden), waarin de ‘ik’ een zeer geleerde professor (met een ‘oud hoofd vol hersens’) moet interviewen. Voor diens deur zijn jongetjes aan het voetballen, en de ‘ik’ schopt een bal terug, waarmee hij zonder het te beseffen de ruit van de bakker breekt. Zowel de bakker als de professor worden woedend. ‘De professor kreeg opeens het uiterlijk van iemand die de graat van een zaagvis in de keel heeft’ en de ‘ik’ wordt het huis uit geschopt. ‘Nee, mijn beste interview was het niet.’ Deze vroege, literaire slapsticks zijn eigenlijk vooral leuk door Carmiggelts briljante woordkeus: de opzet van de verhaaltjes is simpel en direct, bijna van een ‘lach of ik schiet’-genre. Echte liefhebbers zijn vaak niet dol op Carmiggelts (korte) burleske periode. Toch legde Carmiggelt met dit vroege werk de basis voor zijn latere, ingetogener Kronkels. Hij bleef dezelfde ingrediënten altijd gebruiken: de ‘ik’ die aanwezig is bij een min of meer komische situatie en daar verslag van doet. Van slachtoffer ontwikkelde de ‘ik’ zich gaandeweg tot toeschouwer, en de rol van antiheld veranderde in die van een onpartijdig beschrijver. Maar hij bleef altijd de ‘gewone man’, die in het gewone, dagelijkse leven iets ongewoons meemaakt. Want Carmiggelt begreep al gauw dat het dagelijks leven veel komischer en absurder kan zijn dan een verzonnen grap. Het huiselijk leven, het huwelijk en de gesprekken met kleine kinderen werden voor hem een bron van materiaal. De lezer identificeert zich makkelijk met iemand die óók maar gewoon getrouwd is en een herkenbaar gezinsleven heeft, met een wat pinnige vrouw, lieve, maar lastige kinderen en een paar katten met een ondoorgrondelijk gevoelsleven. Deze ingrediënten, vrouw, kinderen en huisdieren, bleef Carmiggelt dan ook tientallen jaren gebruiken als personages in zijn Kronkels.

Vier lichte letterheren In de loop der jaren zien we dat Carmiggelts toon milder wordt, gelatener, en zijn humor steeds minder nadrukkelijk. Zijn Kronkels werken dan, halverwege de jaren zestig, niet meer zozeer naar een climax toe, maar zijn eerder evocaties van een bepaalde, meestal sombere sfeer. Zijn Kronkel ‘In het woud’ (uit: De vrolijke jaren) is bijvoorbeeld niet meer dan de treffende beschrijving van een herfstbos en de indruk die dit maakt op een stadsmens. Hij schetst een eenzaam berkje, ziet een blad van een boom vallen, en aanschouwt een verlaten speeltuin

Vier lichte letterheren 71

Portret door Otto Dicke, ongedateerd. Pentekening, 24.6 × 18.6 cm. Collectie Letterkundig Museum

Vier lichte letterheren 72 met ‘een doodmoeie wip’. In plaats van met een kwinkslag eindigt Carmiggelt met het melancholieke: ‘In het gestadig nadersluipend duister stond het bos zo aangrijpend te ontbinden dat wij geïmponeerd zwegen tot in het hotel, waar de joviale stem van de radio onze greep op het leven spoedig herstelde.’ De Kronkels worden niet alleen somberder, maar ook soberder: Carmiggelt leert meer en meer de kunst van het weglaten beheersen, en laat meer over aan de lezer om in te vullen wat de schrijver verzwijgt. Het anekdotische verdwijnt naar de achtergrond, de pointe wordt van ondergeschikt belang, om plaats te maken voor beschouwing en bespiegeling. Die sfeer raakt dan meer en meer doordrenkt van de melancholie, die we nu altijd onmiddellijk met Carmiggelt associëren. Ook de titels van zijn latere bundels wijzen hier op: De avond valt en Schemeren zijn een voorbode van de grijze, melancholieke inhoud. Carmiggelt behield zijn briljante woordkeus, waardoor zelfs de somberste verhalen vaak een glimlach oproepen. Want ook díe rode draad bleef door het werk van Carmiggelt lopen: zelfs in de treurigste situatie schuilt iets absurds. Carmiggelt deed dat bewust, omdat hij vond dat diepe problematiek voor een lezer beter herkenbaar werd als hem een lachspiegel werd voorgehouden. En ook daarom gebruikte hij zo graag dieren in zijn Kronkels: hij kon zijn katten, of een aap in Artis, een volstrekt menselijke tragiek meegeven, die, geprojecteerd op een dier, lichter verteerbaar en humoristisch werd. Zoals het lelijke, naïeve hondje in het verhaal ‘Korte relatie’ (uit: Haasje over): ‘toen ik hem mijn koffiekoekje gaf keek hij me aan met de zoete weemoed van een betoverde prinses, die schuldeloos in een gedrocht zit opgesloten.’ Een andere hond, uit het verhaal ‘Woef’ (uit: Haasje over), heeft een ‘volkomen verkeerd beeld van het leven, dat hij, in flagrante strijd met de feiten, beschouwt als een pretje’. En ook bij ‘de matroneachtige poes, die vijf jongen beheert, vijf natuurzijden missjes world, die ingenue kijken of ze denken: “we zijn gewoon moe van eigen schoonheid”’, kan de lezer zich heel goed een bepaald soort vrouwen voorstellen. In zijn miniatuurschetsen van het dagelijks leven wist Carmiggelt met briljant taalgevoel zijn medemens haarscherp te typeren. Met veel humor tekent hij het kleine leed van de gewone man. Maar de combinatie van humor en melancholie maakt hem misschien wel tot de minst lichte van de hier samengebrachte letterheren.

Vier lichte letterheren 73

Biografische gegevens van S. Carmiggelt

1913

Simon Johannes Carmiggelt wordt op 7 oktober geboren in het bovenhuis op de Loosduinsekade, nr. 206, te 's-Gravenhage; hij is het tweede kind van Herman Carmiggelt, vertegenwoordiger, en Adriana Bik, winkelierster. Uit dit huwelijk is op 1 oktober 1910 een zoon geboren, Johannes Simon (roepnaam: Jan).

1915

Begin maart verhuist het gezin Carmiggelt naar het Westeinde, nr. 172; op dit adres opent Simons moeder kort daarop Het Nieuwe Hoeden en Pettenmagazijn.

1926

Tot 1929 bezoekt hij de Gemeentelijke Handelsdagschool op het Stadhoudersplein; tijdens deze qua leerprestaties weinig succesrijke jaren wordt hij redacteur van De Schakelaar, ‘orgaan van Haagsche Instellingen voor voorbereidend hooger- en middelbaar onderwijs’; mederedacteuren zijn onder meer Jan Meijer en W.G. Kierdorff die later onder de

S. Carmiggelt met zijn oudere broer Jan (staand), ca. 1916. Collectie Letterkundig Museum

Vier lichte letterheren 74

Het Nieuwe Hoeden en Petten-magazijn, Westeinde 172 in Den Haag, de winkel die zijn moeder dreef vanaf 1915. Collectie Letterkundig Museum

S. Carmiggelt als lid van ‘The Original Indian Band’, rechts vooraan zittend met orkestmirliton. Collectie Letterkundig Museum

Vier lichte letterheren 75 naam Pim Hofdorp bekendheid kreeg als schrijver van in Haagse wijken spelende politieromans. Na de school te hebben verlaten wordt hij enige maanden volontair bij Het Vaderland in welke krant hij zijn eerste Kronkelachtige stukje schrijft.

1930

In augustus betrekt het gezin Carmiggelt een nieuwe woning in de Druivenstraat, nr. 19. Daarna bekwaamt hij zich verder in het schrijven door te werken bij een Haags persbureau.

1932

Hij wordt aangesteld als jongste verslaggever bij Vooruit, de Haagse editie van Het Volk, waar zijn broer Jan als medewerker voor muziek werkzaam is.

1934

In de bloemlezing Nieuwste gedichten (1934) wordt van hem het vers ‘De moordenaar’ opgenomen.

1936

Hij wordt toneelcriticus en columnist van Vooruit, zijn rubriek draagt de titel ‘Kleinigheden’. In café Het Wachtje leert hij Hubertina Wilhelmina Joanna (roepnaam: Tiny) de Goey, geb. 's-Gravenhage 13 september 1912, kennen.

1939

Op woensdag 6 september treedt hij in het huwelijk met Tiny; het echtpaar vestigt zich in de Muzenstraat, nr. 16.

1940

Op 24 februari wordt uit dit huwelijk een dochter geboren, Marianne.

Vier lichte letterheren Na de Duitse inval neemt hij ontslag bij de krant; tot de instelling van de Kultuurkamer werkt hij als perschef bij het Residentie Tooneel; samen met zijn vrouw verzorgt hij de uitgave van Deze week in Den Haag. Onder het pseudoniem P.A. Resseux publiceert hij op de voorpagina van dit blaadje wekelijks van eind augustus tot begin juni 1942 een cursiefje. In het najaar [van 1940?] brengt Jan Meijer hem in contact met de groep mensen die betrokken zijn bij de Nieuwsbrief van Pieter 't Hoen, het illegale blad dat later Het Parool gaat heten.

1942

Op 3 november wordt zijn zoon Frank geboren.

1943

Op 26 september overlijdt zijn broer Jan in Hooge Zwaluwe kamp Vught; een maand later, op 26 oktober, sterft zijn vader op zeventigjarige leeftijd [zie gedicht ‘In de trein’, Torren aan de lijm, p. 89].

1944

Aan het begin van het jaar verhuist hij (officieel wordt hij pas op 22 augustus 1945 uitgeschreven) met vrouw en kinderen naar Amsterdam, Reguliers-gracht, nr. 109; in april neemt hij zitting in de redactie van Het Parool, waaraan hij als schrijver incidenteel, als zetter en drukker intensief meewerkt [zie gedicht ‘Illegale helden’, Torren aan de lijm, p. 25]. Eind van het jaar duikt hij met vrouw en zoon onder bij een zus van Wim van Norden op de Egelantiersgracht.

1945

Vlak voor de bevrijding wordt hij bij een razzia opgepakt en opgesloten in een cel in het Huis van Bewaring aan de Weteringschans, maar na korte tijd wordt hij weer vrijgelaten. Na de bevrijding is hij voor een korte periode chef van de kunstredactie van Het Parool. Vanaf 22 augustus is zijn adres (ook) officieel re Weteringplantsoen, nr. 2a/hs.

1946

Vanaf 2 november (tot 6 september 1947) levert hij, meestal onder het pseudoniem Karel Bralleput, dichterlijke bijdragen aan ‘De kleine krant’, een parodistische rubriek in De Groene Amsterdammer.

Vier lichte letterheren 76

Portretfoto, 1947. Foto: E. van Moerkerken. © Bruno van Moerkerken, Amsterdam. Collectie Letterkundig Museum

Op 11 oktober verschijnt in Het Parool zijn eerste dagelijkse cursiefje, aanvankelijk anoniem, vanaf 24 oktober onder het pseudoniem Kronkel.

1949

In september verschijnt, onder redactie van H.A. Gomperts, de eerste naoorlogse aflevering van Rynbende's Blijmoedig Maandblad. Carmiggelt levert hieraan een bijdrage en neemt kort daarop het redacteurschap op zich. De titel van het blad, uitgegeven door de Gist en Spiritusfabriek te Delft die Rynbende had overgenomen, verandert in Blijmoedig Rynbende Tijdschrift. Eind jaren zestig stoot hij deze taak af.

1953

Hij deelt met J.B Charles, wiens Volg het spoor terug is uitverkoren, de Extra prijs van de Haagse Jan Campert-stichting voor Poespas. Juryleden zijn A. Mout, Bert Bakker, Pierre H. Dubois en J. Hulsker.

1955

In juli verhuist hij met zijn gezin naar Weteringstraat, nr. 46II.

Vier lichte letterheren 1957

Op woensdag 24 april houdt hij in de grote zaal van de Rotterdamse Bijenkorf een inleiding op het werk van de zeer door hem bewonderde schrijver Willem Elsschot die na de pauze zelf een half uur voorleest. Daarna volgen soortgelijke optredens in Den Haag, Utrecht en Amsterdam (op zaterdag 5 oktober).

1961

Zijn gehele oeuvre wordt door de Jan Campert-stichting bekroond met de Constantijn Huygens-prijs. Juryleden zijn A. Mout, Bert Bakker, Pierre H. Dubois en Gerrit Kamphuis.

Vier lichte letterheren 77

De passagiers van de zogeheten ‘Lolbus’, een aantal medewerkers van Het Parool die in het begin van de jaren vijftig gezamenlijk het land doortrokken om de mensen in de provincie te vermaken. Staande van links naar rechts Willem Wittkampf, Ferdinand Langen, S. Carmiggelt en Eli Asser, zittend Annie M.G. Schmidt Foto: F.F.v.d. Werf. Collectie Letterkundig Museum

S. Carmiggelt tijdens een repetitie van Het geheim van den idioot, een door Cornelis Veth in de jaren twintig geschreven parodie op de keuken-meidenroman, op 24 februari 1956 opgevoerd op het Boekenbal. Staande links met strik regisseur A. Koolhaas, zittend met sigaret in de mond Jan Willem Hofstra. Collectie Letterkundig Museum

‘De Zondagsdrukkers’ (S. Carmiggelt en Reinold Kuipers) in de jaren vijftig in de drukkerij van de gebroeders Jesse. Collectie Letterkundig Museum

Vier lichte letterheren 78

S. Carmiggelt neemt op 8 december 1961 in het Oude Raadhuis van Den Haag de felicitaties in ontvangst van Wim Kan voor de hem zojuist uitgereikte Constantijn Huygens-prijs. Van links naar rechts Wim Kan, Tiny de Goey, Carmiggelt en Corry Vonk. Foto: ANP. Collectie Letterkundig Museum

Bij de feestelijke huldiging ter gelegenheid van zijn vijftigste verjaardag, op 7 oktober 1963 in Artis. © Algemeen Hollands Fotopersbureau Ben van Meerendonk/Stichting Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis

S. Carmiggelt (links) met A. Roland Holst, in 1965. Foto: An Tydeman. Collectie Letterkundig Museum

Vier lichte letterheren 79

Met Reinold Kuipers (links) bij het bezichtigen van een vitrine van de tentoonstelling ‘Kijk Carmiggelt’ in het Letterkundig Museum, 18 oktober 1973. Collectie Letterkundig Museum

S. Carmiggelt naast een levensgroot jeugdportret van zijn vrouw bij de opening van de tentoonstelling ‘Kijk Carmiggelt’ in het Letterkundig Museum, 18 oktober 1973. Collectie Letterkundig Museum

S. Carmiggelt (links) met Gerard Reve, eind oktober/begin november 1975. Foto: Philip Mechanicus. Collectie Letterkundig Museum

Vier lichte letterheren 80

1963

Hij schrijft de teksten voor de film. Alleman van Bert Haanstra; hij spreekt deze ook in. Op 7 oktober, zijn vijftigste verjaardag, wordt hem het vriendenboek Simon Carmiggelt vijftig jaar aangeboden, met bijdragen van collega-auteurs Godfried Bomans, Ben van Eysselsteijn, Willem Hussem (hij draagt ook een tekening bij), A. Koolhaas, Reinold Kuipers, Max Nord, A. Roland Holst, Jeanne Roos en Annie M.G. Schmidt, beeldend kunstenaars Cees Bantzinger, Charles Boost, Otto Dicke, Hans van Norden, Max Polak, Mance Post en Jan Roëde, acteurs Kees Brusse, Ko van Dijk, Caro van Eyck en Wim Kan, en anderen. De verjaardag wordt gevierd in Artis.

1965?

Hij begint met het eenmaal per week voorlezen op de televisie van een ‘Kronkel’; hij blijft dit doen tot zijn dood.

1966

Hij spreekt het commentaar bij Haanstra's De stem van het water. In december keert hij terug naar het 1e Wetering-plantsoen, nr. 2a, nu echter twee hoog.

1967

Hem wordt de vijfjaarlijkse Prijs van de Amsterdamse Boekverkopers Vereniging toegekend voor zijn hele oeuvre, met name Fluiten in het donker.

Vier lichte letterheren 81

De jury bestaat uit Hella S. Haasse, Max Nord, Bea Polak-Biet, G.J. Ammerlaan en R. Tummers.

1968

Op 13 september overlijdt zijn moeder in Den Haag op vierentachtigjarige leeftijd.

1975

Hij krijgt de J.P. van Praag-prijs van het Humanisisch Verbond, en in hetzelfde jaar de Edo Bergsma-NWB-prijs voor zijn gehele toeristische oeuvre.

1976

Bij de op zaterdag 18 september aangekondigde wedstrijd ZOEK DE KRONKEL, waarbij de lezers van Het Parool van de in de daaropvolgende week gepubliceerde ‘Kronkels’ moeten raden welke van de zes echt van Carmiggelt is, eindigt hij op de vierde plaats na Henk Spaan, Renate Rubinstein en Kees van Kooten, maar voor Rinus Ferdinandusse en Nico Scheepmaker.

1977

Op zaterdag 21 mei ontvangt hij in de Koninklijke chouwburg te Den Haag uit handen van mr. Harry an Doom, demissionair minister van CRM, de P.C. Hooft-prijs 1974, hem toegekend voor zijn hele oeuvre door een jury onder voorzitterschap van Andreas Burnier. De overige juryleden zijn Ankie Peypers, Ethel Portnoy, C.N. Lijsen, Huug Kaleis, ambtelijk secretaris is H.J. Kompen.

1978

Daniël Singelenberg maakt een film over Carmiggelt met de titel Een beetje gek.

1983

Op 26 april gaat Vroeger kon je lachen van Bert Haanstra in première, de verfilming van een aantal ‘Kronkels’, met een optreden van Kees van Kooten als ‘De Vieze Man’.

Vier lichte letterheren Op 8 oktober verschijnt de laatste ‘Kronkel’ in Het Parool.

Zelfportret, ongedateerd. Pentekening, 14.7 x 20.9 cm. Collectie Letterkundig Museum

Vier lichte letterheren 82

S. Carmiggelt in zijn werkkamer achter zijn bureau, ca. 1980. Foto: Frans Hemelrijk. Collectie Letterkundig Museum

1987

Hij overlijdt vrij onverwacht op 30 november te Amsterdam en wordt op 3 december op Westgaarde gecremeerd.

1990

Op 2 augustus overlijdt Tiny de Goey te Amsterdam. Eind november ontstaat ophef wanneer bekend wordt dat zich in de nagelaten papieren van Renate Rubinstein de kopij van een boek bevindt waaruit duidelijk wordt dat hij met haar vanaf het einde van de jaren zeventig tot aan zijn dood een liefdesrelatie heeft gehad.

1991

Op 18 april wordt op het pand Loosduinsekade, nr. 207a, de plaats waar vroeger zijn geboortehuis stond, een gedenksteen onthuld met een foutieve overlijdensdatum.

Vier lichte letterheren In mei verschijnt Mijn beter ik, Herinneringen aan Simon Carmiggelt van Renate Rubinstein.

Vier lichte letterheren 83

Kees van Kooten

Vier lichte letterheren 84

Kees van Kooten leest voor uit zijn zojuist verschenen boek Zeven sloten, Zes uitstapjes (1988). Foto: Jan Stegeman. Collectie Letterkundin Museum

Vier lichte letterheren 85

Gerrit Komrij Van Kooten, de hond en de lachende derde

We hebben het nogal eens over humor. Ik geloof niet dat er iemand is die er het fijne van begrijpt. Waarschijnlijk omdat het humorgebied zo'n breed gebied is. Wat niet al gaat voor humoristisch door! Van de raprilgrap tot de limerick, van drukfout tot schoonmoeder, het is allemaal humor. Dan laten we de grandiozer genres - de satire en de parodie - nog buiten beschouwing. Je hebt galgenhumor en je hebt goedmoedige spot. Vind daar de grootste gemene deler eens van. Stel dat je theorie luidt dat humor iets te maken heeft met absurditeit. Met de absurditeit van het opzich-al-gekke, maar ook met de absurditeit van het doodgewone. Het is dan de humorist die iets wat je altijd vanzelfsprekend waande in een ander daglicht zet. Niets is wat het lijkt. Elk grassprietje wiegt heen en weer op zijn eigen adder. Het is een theorietje over humor dat je vaak hoort. Het komt welbeschouwd op niet veel meer neer dan op de stelling dat alles humor is, vooral de heilige ernst. Laten we het theoretiseren scharen onder het vertellen van moppen, het aantrekken van een clownspak, het krompraten en het insmeren van de keldertrap met groene zeep: allemaal vormen van humor. Er valt weinig algemeens te zeggen over wat komisch is. Bepaalde regels en patronen keren vast steeds terug, maar nog altijd bestaat er geen school voor humoristen. Het is met humoristen als met dichters: sommigen - de meesten - zullen het nooit leren. Anderen zijn weer dichters of humoristen tegen wil en dank. Humor lijkt me een van die dingen die je, eerder dan aan de intrinsieke eigenschappen, afmeet aan de effecten ervan, aan wat ze teweegbrengt. Een zekere ontlading in de vorm van de volle, halfvolle of ingehouden lach, een zekere blijdschap omdat er iets of iemand wordt betrapt, een kleine ontploffing in je hoofd vanwege het samenkomen van ingrediënten die tot dat moment onverenigbaar leken. De brenger of bedenker van humor kan zich in nóg zoveel bochten wringen, het is de ontvanger die doorslaggevend is voor het oordeel of het humor is, ja of nee. Elke

Vier lichte letterheren 86 goeie humorist is, dat moet daarbij aangetekend, zijn eigen eerste ontvanger.

Al zou je niet zo een-twee-drie kunnen zeggen wat de vele soorten van humor met elkaar verbindt, je kan wel kijken naar wat afzonderlijke humoristen uitspoken. Hoe legt die-en-die het aan om je te vermaken? Hoe komt het dat die-en-die een aantal persoonlijke karaktertrekken - die bij een ander irritant zouden lijken of op zijn best onbenullig - zó weet uit te buiten dat het je een ogenblik met het bestaan verzoent? (Lachen is je hersens uitschakelen, en je hersens uitschakelen is geluk, als het tenminste niet te lang duurt.) Wat maakt bijvoorbeeld het werk van Kees van Kooten humoristisch? Ik heb het over het literaire werk van Kees van Kooten. En nog iets wat steeds weer vooraf gezegd dient te worden, ook hier: bij een zo autobiografisch getint werk als het zijne heb ik het, als ik het over Kees van Kooten heb, uitsluitend over de Kees van Kooten zoals hij zich zelf in zijn werk stileert. Ik zeg het niet nog eens. Er zijn, globaal gezien, in zijn werk allerlei elementen aan te wijzen die hem verbinden met andere humoristen. Het spel van de vergissing en het misverstand. Het stuntelen en het opzettelijk verdraaien - zowel wat woorden betreft als ten aanzien van de, wat ze noemen, intermenselijke verhoudingen. Nu begin ik waarachtig toch te generaliseren. Hoewel je het samengaan, bij één humorist, van woord-verhaspeling en relatiegestuntel in zekere zin uniek kunt noemen. Laat ik me houden bij wat me bij Kees van Kooten speciaal opvalt. Dat is dan vooral een complex wat ik ook niet precies weet te benoemen, maar dat je zou kunnen vangen in een schepnet van woorden als vluchtgedrag, weg-willen-wezen en zich-niet-vast-willen-laten-leggen, van vrees om voor te dit of te dat te worden aangezien. Hij wil voortdurend iets niet zijn, ook al is hij het. Hij wil niet aardig en fatsoenlijk lijken. Onmiddellijk schiet hij in een stoere houding als hem een ietsepietsje aanpassingsvermogen wordt aangewreven. Hij wil niet geleerd zijn. Meteen maakt hij van moeilijke, Latijnse woorden een eigen variant. Nota beide bene. Hij wil voor geen goud voor literator doorgaan. ‘In het literaire vlak heb ik maar weinig fantasie,’ denkt hij hardop. Hij noemt zijn roman Hedonia in de ondertitel ‘Een opstel’, alsof hij naast de ‘echte’ schrijvers een schooljongen is. ‘Als het geen levens-gevaarlijk werk is zijn het geen echte letteren,’ denkt hij bij een andere gelegenheid hardop. Hij doet geschrokken als ze hem talent toedichten. ‘Bij toeval kreeg ik, in de zestiger jaren, een lift op het kruispunt waar radio, televisie en weekbladpers samenkwamen en in die warme badkuip vol weelderig schuim van suksesvolle formules zit ik nog steeds,’ lezen we in Koot graaft zich autobio. Hij is, de goede huisvader spelend, maar al te bereid het goede huisvaderschap op de hak te nemen. Met graagte citeert hij het commentaar van zijn vrouw op het feit dat hij, gedurende de bevalling van hun eerste kind, ‘op de rand van het bed trillend in de weer was met een nat washandje waarmee [hij] om de anderhalve minuut haar voorhoofd depte’, waarbij zijn vrouw dan opmerkt: ‘Dat had hij gehoord want dat hadden ze mij verteld

Vier lichte letterheren op zwanger-schapsgymnastiek; dat de echtgenoot zich nuttig kon maken door tijdens de persweeën af en toe een nat washandje op je voorhoofd te leggen. Nou, dat had hij onthouden hoor! Ik werd er knettergek van! Was zo'n wee net aan het opkomen, kwam hij weer met zijn kletsnatte washandje!’ Weg, weg met de aanwezigheid. Weg met de al te gewone woorden ook. Teloorhuiver. Kwinksliep. Vrees voor het sentiment. Vrees voor het cliché. Als een jongleur koketterend met zijn oplossend vermogen is Van Kootens grootste angst wel dat iemand hem koket zou vinden. ‘Ik zeg maar wat hoor.’ (Koot graaft zich autobio, p. 123).

Vier lichte letterheren 87

Kees van Kooten (links) en Wim de Bie als ‘De Klisjeemannetjes’ op promotietoer voor hun nieuwe bij Phonogram uitgebrachte elpee, 5 juni 1968. De pers was voor deze gelegenheid uitgenodigd om een rondrit met een oude Franse bus te maken. De grap was dat de bus een draai over de Nieuwezijds Voorburgwal maakte en vijftig meter verder weer stopte voor een tweede restaurant, waar alle journalisten weer moesten uitstappen. Foto: Anefo. Collectie Kees van Kooten

Zo is de hoofdfiguur die zich Kees van Kooten noemt voortdurend op weg, ‘een bewegende schietschijf’. Iedereen mag zich schichtig wegcijferen zoveel hij wil, maar zoiets is, zacht gezegd, hoogst bijzonder en hoogst hachelijk in een werk dat zich presenteert als zó autobiografisch, als zó gegroepeerd om de hoofdfiguur. Het hele web hangt met de spin samen en nota bene de spin speelt voor verdwijnmannetje. Hier word je geconfronteerd met iemand die toch wel mag gelden als het apogeum van aanwezigheid - fameus van de televisie en zijn voltallige familie met naam en toenaam bombarderend tot literaire lotgenoten - en die tegelijkertijd het belang van zijn aanwezigheid wil verdonkeremanen, relativeren, vergoelijken. Toch is het juist die kunstgreep die het scharnierpunt vormt van alle komische situaties en humoristische effecten. Wie Kees van Kooten van valse bescheidenheid beschuldigt heeft niets van zijn werk begrepen. Zo'n oordeelveller verwart opnieuw het leven met het krachtenveld van artistieke technieken. Zo'n oordeelveller is bezig met amateur-psychologie en niet met de hier in het geding zijnde humorwetenschap. Van Kootens bescheidenheid is meer dan vals. Het is een allergeniepigste bescheidenheid - literair en dus gespeeld - die juist de motor van zijn verhalen vormt. Een door hemzelf ontworpen variant van

Vier lichte letterheren 88

David tegenover Goliath, de underdog tegenover de boze buitenwereld, de spelbederver in het georganiseerde feestje, de bedisselaar te midden van een onwillige kudde - van alles wat, maar in een strikt persoonlijke melange. Wie dit spel volgt kan dat niet anders dan ademloos doen. Met een bittere glimlach zal de lezer ontdekken - dikwijls tussen de regels door - dat het de grootste angst van deze zichzelf-wegcijferaar bij uitstek is dat hij door anderen, die hem dierbaar zijn, zal worden weggecijferd. Het beeld dringt zich op van de clown die zich, na afloop van de voorstelling in een verlaten circustent, deels vaag en deels verbijsterd herinnert dat er iets van een applaus heeft geklonken. Was dat voor hem? Dat Kees van Kootens vluchtgedrag deel uitmaakt van een grotere familie van circusverschijnselen, lijdt geen twijfel.

‘Bij het voluit benoemen van de mensen van wie ik het zielst houd bemerk ik, vooral bij voorlezen uit eigen werk, een onbestemde kregeligheid - schrijver, de leedvrije geluksvogel, pauwt zijn euforismen.’ In deze formulering uit het boek Veertig komt een aantal eigenschappen bij elkaar. Het willen ontsnappen aan de traditionele bekentenistaal, uiteraard. Maar ook het zich willen onttrekken aan liefdesverklaringen, uit vrees voor de onechtheid die steevast om de hoek loert. Uit vrees ook om voor iemand te worden aangezien die te tevreden is. Intussen benoemt de schrijver voluit. Intussen

Vier lichte letterheren 89 pauwt de schrijver. Intussen is de schrijver heus wel een beetje tevreden. Uit deze spanning tussen een pose van ontevredenheid en een indirect opgebiechte tevredenheid komt de humor voort, des te humoristischer omdat de schrijver er zelf kregelig van zegt te worden. Van Kooten lijkt voortdurend bezig een denkbeeldige lastige mug van zich af te slaan, een mug die om zijn hoofd zoemt - nu eens slaat hij met kleine tikjes, dan weer met guitige armgebaren, maar er is niemand die een mug ziet, behalve hijzelf. Het publiek amuseert zich alleen maar met zijn niet-aflatende argwaan. Terwijl hij het kastje dicht wil houden stelt hij het hele poppetje tentoon. Onveranderlijk komisch werkt dat. Talent? Geluk? Vreedzaamheid? Rijkdom? Juist als het om dat soort prachtzaken gaat lijkt hij er nooit tevreden mee dat iets is zoals het is. Het maakt hem in onze tijd tot een zeer herkenbaar humorist. We zijn immers allemaal talentvol, gelukkig, vreedzaam en rijk.

Als satiricus en hekelaar van de tijdgeest is Van Kooten er niet op uit de bestaande wereld door een nieuwe te vervangen. Het gaat hem niet zozeer om het afbreken van zekerheden als wel om het kijken of je nog méér kunt doen met je zekerheden dan er alleen zekerheid aan ontlenen. De wereld zal blijven zoals ze is, maar door transformatie en overdrijving - variaties van het ontvluchten en het afstand nemen - kan onze kijk erop wél vrolijker worden. Geen hervorming, maar omvorming. Minieme verschuivingen kunnen voor dat doel voldoende zijn. Hetzelfde anders. Geen lange omwegen, maar kortsluitingen. In een woord nét even een paar letters verschikken. Een vakantiereisje. Het is opvallend hoeveel vakantiereisjes er in de boeken van Kees van Kooten voorkomen. Van de schokkende omzwervingen van befaamde en door leed geteisterde wereldreizigers heeft hij alleen de eerste paar kilometers of de eerste etmalen nodig. De conclusies die hij er uit trekt zijn minstens zo veelbetekenend. ‘Dan loop ik op haar af,’ staat er in Zeven sloten, als de schrijver wil suggereren dat hij voor een afspraak met een begeerde dame in een hotellounge niet vroeg genoeg had kunnen komen, ‘de laatste meters in een gelogen drafje.’ ‘Gelogen drafjes’, zo zouden we al z'n hunkeringen naar de sympathie van de lezer kunnen noemen, al die opvallende bezweringen van zijn onopvallendheid. Het verklaart meteen de humoristische werking ervan. Echte drafjes zouden ons snel vervelen. Van Kooten lijkt te zwemmen in de idylle. Vergeet niet dat het vaak de idylle is die een einde maakt aan zijn verhalen. Doorgaans, in de literatuur, wordt door het avontuur de idylle verstoord, maar bij hem is het omgekeerd. Eenzame autotocht, Zwitserland, rood stoplicht, geilheid, hoertje in zicht. ‘Ik parkeer twee kilometer verderop, koop voor B. een mooie leren tas en een stel fijn lederen ondergoed, voor mezelf een paar mooie leren pantoffels en een mooie pijp met een met leer omhulde kop, voor Kim een leuke leren Snoopy, voor Kasper een mooi leren geweer en rijd vervolgens in één ruk door naar huis.’ Einde verhaal. Dat is hard. Harder dan de geijkte teloorgang van de held. De idylle blaast het verhaal genadeloos uit. De schrijver hoeft maar aan huiselijk geluk te denken of het is gedaan met het avontuurlijke leven. De idylle laat hem hard op de grond belanden. Het lijkt ons - lezers - vervolgens ongepast om zelfs maar te vermoeden dat de

Vier lichte letterheren schrijver in één gelogen ruk door naar huis is gereden. Het zou zonde zijn van al dat gelogen leer.

Bij de naam Kees van Kooten denken we niet meteen aan een dichter. Hij zal zijn poëtisch talent ook zelf in alle toonaarden ontkennen, geheel volgens verwachting. Toch herinner ik me ergens te hebben gelezen dat hij wel meer gedichten heeft geschreven. ‘In portefeuille.’ In elk geval heeft hij er weinig gepubliceerd. Een paar in het boek Zeven sloten. Het navolgende staat achter op de verhalenbundel Veertig.

Vier lichte letterheren 90

Aan het werk

Ik kijk mijn zoon. Hij slaapt, ik schrik en zie: daar ligt mijn vader. Ik vraag hen wie ik wezen wil en of ik die al nader. Zij zwijgen dat ik verder moet.

Ik kus zijn halsslagader: Barbara, klopt zij, Barbara. (zijn mond geurt nog naar tandpasta)

Aan het werk dus, aan het werk! De slagen der stomheid zien te verslaan door kakelend op mijn handen te staan.

Het is geen humoristisch gedicht. Het gáát wel over een humorist. De hele Van Kooten-kosmos is in dit gedicht aanwezig, zoals de scherven van spiegels weer complete spiegels zijn. De taalverhaspeling is er. ‘Ik kijk mijn zoon.’ ‘Zij zwijgen dat.’ Een vlucht voor het gewone, om het ongewone van dat gewone te benadrukken. Ook aanwezig is het voluit benoemen van de mensen van wie hij ‘het zielst houdt’. En voorts het bekijken van zichzelf, een variant op zijn nooit-aflatende zelfreflectie. Hij kijkt naar zijn slapende zoon en ziet zijn vader liggen. Dat is een héél intense vorm van zichzelf bekijken. ‘Ik vraag hen wie ik wezen wil’ - dat meervoudige hen slaat op het tweetal zoon en vader. Je hebt weliswaar de intimiteit en de contïnuïteit van de keten die leidt van de zoon in de vader tot de vader in de zoon (de zoon is de vader van de man), maar tegelijkertijd bevindt de kijkende derde, alias Kees van Kooten, zich in een schrikbarend niemandsland. Welke kant moet hij op? Vervreemding hoe, identificatie wat? Het onuitgesproken antwoord luidt dat hij verder moet, in zijn eentje verder. Niet naar de zoon, niet naar de vader. ‘Ik vraag, hen wie ik wezen wil’ - die vraag kwam neer op het uitleveren van zijn wil, het was een vraag naar identiteitsverlies. Toch nadert hij eerst nog. ‘Ik kus zijn halsslagader.’ Het gaat weer om de enkelvoudige realiteit, alleen de zoon is over. Maar in de aanraking van die kwetsbare plek, de snelweg van het verwante bloed, klinkt de naam Barbara op. Een vermaning dat er nog een ander deel heeft aan de zoon. Het zekere teken dat hij definitief uit de cyclus is gestoten. Je eigen vader herkennen in je eigen zoon, het waren stoffige hersen-spinsels. De frisse geur van tandpasta maakt er korte metten mee. Er zit iets aandoenlijks schutterigs in het rijm van Barbara op tandpasta. Je ziet de dichter als het ware met lege handen staan. Zo'n rijm zou drs. P een gruwel zijn. In een interview verklaarde hij dat hij Gorter als een pest beschouwde voor de ontwikkelingsgang van de Nederlandse poëzie, omdat Gorter hongerig op verlangerig had laten rijmen. Voor drs. P schijnt zelfs het rijmen van een korte ei op een lange ij niet meer door de beugel te kunnen. Nu, leve Gorter. Bovendien bewees Kees van Kooten in de regels daarvoor met vader, nader en halsslagader dat hij het best kon.

Vier lichte letterheren Aan het werk dus, aan het werk! Het ‘dus’ duidt erop dat hij als tussenschakel zijn eenzame positie beseft. Het uitroepteken duidt op de dringende noodzaak van zijn vlucht in het werk.

De slagen der stomheid zien te verslaan door kakelend op mijn handen te staan.

Het is de kortst mogelijke samenvatting van zijn bestaan als komiek. Die ‘slagen der stomheid’ komen me bekend voor, alsof ik de uitdrukking al eens ben tegengekomen bij een ‘echte’ dichter, al weet ik zo gauw niet welke. Komt dat omdat de voorafgaande regel ook al een citaat was? Aan het werk was de geliefde uitroep, als ik het wel heb, van Geert Lubberhuizen, destijds de uitgever van Kees van Kooten, als

Vier lichte letterheren 91 er weer eens te lang was getreuzeld of feestgevierd. Of verbeeld ik me alleen maar dat het een citaat is omdat Van Kooten zich als het om grote woorden gaat altijd schuil probeert te houden? Duidelijk is in elk geval: er is een geseling. Er is een stomheid die een groter zwijgen impliceert dan het zwijgen van zoon en vader alleen. Er moet iets verslagen' worden, tegen iets gevochten. Er bestaan slagen die de ik, die zich Kees van Kooten noemt, alleen kan overwinnen door terug te slaan. Het vormt een onvermoede aanduiding voor de zwarte kant van deze humorist. Dat hij het vak van komiek aan het slot relativerend probeert af te doen als ‘kakelend op je handen staan’ - het mag nauwelijks meer baten. Het hoge woord is eruit. De schaduw is gevallen. De spanning is gewekt. Kakelend op je handen staan, het zou een voorbeeldige omschrijving kunnen zijn van vluchtgedrag. Hier echter staat iemand kakelend op zijn handen aan de trapeze, op het slappe koord, in het volle, licht van de schijnwerper. Hij kakelt om iets te overkakelen - iets wat martelt en met stomheid slaat. Maar we wisten toch allang dat er zonder duistere keerzijde geen sprake kan zijn van ware humor?

Ik citeer dit gedicht, niet omdat ik zo nodig op zoek moet naar de triestheid achter de clown, naar de dubbele bodem onder de oppervlakte. Ik ben met de clown an sich, met de oppervlakte, dik tevreden. Van belang is of de spanningen die worden gesuggereerd een humoristisch effect sorteren. De uitvluchten en ontvluchtingen van Van Kooten zijn zo vermakelijk, niet omdat hij zich daar zelf mee zou verkleinen (lees: vergroten), maar omdat ze ons in staat stellen mee te leven met een broodkruimel die geen moment de reusachtige maat van de rok van het universum uit het oog verliest. In die zin is hij, in het theater onze grootste humorist, als schrijver eerder tragikomisch te noemen. Steeds minder valt er te schateren, steeds nadrukkelijker gaat het om de bevrijdende ontploffinkjes in het hoofd van de lezer. Kees van Kooten een tevreden mens? De humor

Vier lichte letterheren Tekeningetjes door Kees van Kooten in Koot graaft zich autobio (1979).

Vier lichte letterheren 92 van een tevreden mens is bonhomie. Humor kan niet zonder technieken van incongruentie. Humor kan niet zonder angst. In Meer modermismen staat een onthutsende alinea. Er is sprake van het verschijnsel dat in een film de wielen van een auto soms achterstevoren lijken te draaien. Je doet even je ogen dicht, kijkt - en het is weer normaal. Dan volgt de alinea. ‘Net zo kort, hevig en door wilskracht omkeerbaar zijn, op onvoorspelbare ogenblikken van overbewustzijn, de schichten van totaaltwijfel die meedogenloos door hem neer slaan; in heel zijn holle hopeloosheid gaapt het leven hem aan en het besef dat iedere ter lering of vermaak uitgevoerde handeling, ook de meest kunstige, in haar diepste wezen lachwekkend is van overbodigheid, beneemt hem tijdelijk de zinnen. Die alles en iedereen in zijn ijdelheid doorschouwende blik doet hem zelfs bewonderenswaardige bezigheden als drummen, voetballen en wielrennen plotseling ondergaan als beschamende vormen van aanstellerij; moet je hem nou met die stokken op die trommels zien slaan, dat stelletje daar zo hard mogelijk tegen die bal zien trappen en al die benen dom op die pedalen op en neer zien gaan!’ Dát is het - bijna altijd verzwegen - reliëf dat de spanning garandeert, en niet de veel zichtbaarder achtergrond van de sukkel versus beterweter of van de handige jongen die zijn eigen twijfels maskeert. Dit gevoel van overbodigheid levert de spanning op die zich ontlaadt in specifieke Van Kooten-humor. Hij staat kakelend op zijn handen. Hij zegt maar wat. Hij heeft geen grond onder zijn voeten.

Kees van Kooten toont in Kortrijk tijdens een lezing een foto van zijn vrouw Barbara met Woody Allen, die het omslag van Hedonia (1984) siert, 1985. Foto: Jan Nackaerts. Collectie Kees van Kooten

Vier lichte letterheren 93

Van Kooten laat zich op geen enkele andere plaats in zijn werk zó sterk over dit besef uit. Misschien alleen nog in een antwoord op een vraag van de interviewer Theo van Gogh. De vraag luidt: ‘Je kan zo scherp naar mensen kijken. Hou je nou van mensen of hou je niet van mensen en ben je juist een cynische toekijker?’ Waarop Van Kooten antwoordt, deels om de boot af te houden, deels om met een achteloos gebaar zo rechtstreeks mogelijk te zijn: ‘Ze gaan allemaal dood en ze zijn allemaal alleen gekomen en ze even allemaal alleen.’ ‘Jajaja,’ zegt de interviewer daar weer op. ‘Jajaja.’ net is ook het enige antwoord, maar een verschriking blijft het. Een onstuitbare bron van melancholie. Als je behept bent met de gave van het observeren, met een hyperbewustzijn en een neurotisch vermogen tot empathie, kun je eraan bezwijken. Je kunt er ook luid tegenin gaan kakelen, tot vermaak van de medemens.

De belachelijkheid van het kletsnatte washandje, de schrijver ziet zoiets zelf het eerst. Hij voelt zich snel betrapt en bekeken omdat hij zichzelf zo intens betrapt en bekijkt. Hij moet zijn eigen persoon in het centrum van de gebeurtenissen en relaties houden, anders verdwijnt de motoriek van zijn angst, zijn wegwees-manie en zijn humor. Anders verdwijnt zijn karikaturisering van de eigenschappen en ticsdie hij in zichzelf zo verfoeit. Anders zou ook zijn mededogen verdwijnen met de mensen die het niet helemaal kunnen bijbenen. Het zou het einde betekenen van veel hilarische taferelen, van sarcastisch tot mild. Van Kooten is in zijn boeken voortdurend bezig zich iets voor te nemen, voortdurend is hij alles aan het beredeneren terwijl het nog gebeurt. De strijd tussen zoveel schijnactiviteiten en zoveel zelfobservatie veronderstelt een groot intellectueel bewustzijn. Geen wonder dat hij vooral graag op de vlucht lijkt voor elk vertoon van intellectualisme. Als hij Woody Allens toptien van waardevolle dingen leest, behelzende onder meer de Zweedse film en het tweede deel van de Jupiter Symfonie, verzucht hij: ‘Er komt geen boom, bloem, kind of levend dier op zijn boodschappenlijstje voor, boer ik hardvochtig en ik vier deze vondst met een tweede laatste flesje bier.’ Opnieuw achteloos en opnieuw verpakt in een komische afleidingsmanoeuvre staat hier opnieuw iets essentieels. De hond in Van Kooten kijkt altijd mee. Een hond die zijn schade moet inhalen. Op een vraag van Theo van Gogh in hetzelfde interview, over het feit dat de ondervraagde wel een erg tevreden mens moet zijn met zoveel succes, antwoordt hij dat hij in zijn vorige leven in elk geval ‘een kettinghond’ geweest is, ‘ergens onder Amiens, bij een boerderij. Alleen maar stenen naar mijn kop.’ Er is voortdurend die hond die amechtig met Van Kooten meeholt, die continu boven het hoofd van Van Kooten meezweeft. In de vorm van die hond houdt hij zijn eigen gangen in de gaten. Wie van de twee is hij zelf? Ik vrees dat er boven het tweetal nog een derde instantie meezweeft, iemand die zowel de assertieve hond als de verdwijnartiest in de gaten houdt. Die iemand dicteert de boel. Kees van Kooten hoeft alleen de pen vast te houden.

Vier lichte letterheren 94

Biografische gegevens van Kees van Kooten

1941

Cornelis Reinier (roepnaam: Kees) van Kooten wordt op zondag 10 augustus geboren in de Bethlehem-kliniek aan de Prinsessegracht te 's-Gravenhage; hij is het eerste kind van Cornelis Reinier (roepnaam: Bill) van Kooten en Anna Geertruida (roepnaam: Annie) Snaauw; het echtpaar woont in de Vreeswijkstraat, nr. 174.

1942

Op 15 december overlijdt, in de leeftijd van 72 jaar, zijn grootvader van vaderszijde naar wie hij vernoemd is.

1945

Op 14 april wordt zijn enige zuster Anke geboren.

1954

In september gaat hij naar het Dalton Lyceum waar op dat moment Wim de Bie in de derde klas van de HBS-afdeling zit. Kees kiest voor de gymnasiumopleiding.

1955

In oktober verhuist het gezin Van Kooten van de Vreeswijkstraat naar de Van Loostraat, nr. 17.

Vader Cornelis Reinier - roepnaam: Bill - (1909-1979), grootvader Cornelis Reinier (1862-1942), oom Gerard (1911-1998) en oma Trijntje van Kooten (1864-1935), ca. 1919. Foto: Americain, Den Haag. Collectie Kees van Kooten

Vier lichte letterheren 95

Grootvader van vaderszijde, naar wie Kees van Kooten vernoemd is, en moeder Annie Snaauw, 1939. Collectie Kees van Kooten

Kees op schoot bij zijn moeder, 1941. Collectie Kees van Kooten

Kees op het balkon aan de Vreeswijkstraat, 1943. Collectie Kees van Kooten

Vier lichte letterheren Het gezin Van Kooten, 1945. Collectie Kees van Kooten

Vier lichte letterheren 96

Kees lezend, 1948. Collectie Kees van Kooten

Met zijn zusje Anke (1945) in de zomer van 1948 in Ede. Collectie Kees van Kooten

Vier lichte letterheren Optredend tussen de schuifdeuren, ca. 1951. Collectie Kees van Kooten

Vier lichte letterheren 97

1956

Samen met Wim de Bie ontplooit hij vele cabaret-activiteiten op het Dalton Lyceum. Met z'n tweeën vormen ze de redactievan de literaire bijlage van de schoolkrant Daltonklanken, ‘Cebrah’. Met hun gelijknamige cabaretgroep verzorgen zij openbare optredens.

1959

Hij leert (Catharina Cornelia) Barbara Kits (geb. 's-Gravenhage, 7 juli 1945) kennen.

1960

In april verschijnt Een 10 voor de 10-ers, ‘een keuze uit wat er in het cursusjaar 1958-1959 is verschenen in de Nederlandse Schoolpers’, waarin van hem het gedicht ‘Geef het nu maar toe’ is opgenomen.

1961

Na een conflict met de leraar Oude Talen verlaat Kees het Dalton Lyceum. Op 31 juli legt hij met succes het staatsexamen gymnasium alfa af. Op 10 december begint hij aan de vervulling van zijn militaire dienstplicht.

1963

Op 10 oktober verlaat hij als sergeant-instructeur der Infanterie de militaire dienst en gaat werken als freelance copywriter.

1964

Hij verhuist naar Amsterdam en maakt, samen met eindregisseur Wim de Bie, wekelijks een dialoog van ‘De Klisjeemannetjes’ voor het VARA-radioprogramma ‘Uitlaat’ dat elke zaterdagmiddag wordt uitgezonden.

1965

Vier lichte letterheren In oktober wordt hem gevraagd toe te treden tot de cabaretgroep Lurelei waarvan op dat moment Jasperina de Jong, Eric Herfst, John Lanting en Maya Bouma deel uitmaken. Hij blijft anderhalf seizoen aan het gezelschap verbonden.

Zevende klas van de Zonnebloemschool gaat voor drie dagen op schoolkamp, 1953. Tweede van links Kees van Kooten. Collectie Letterkundig Museum

Vier lichte letterheren 98

Het gezin Van Kooten in de tuin van de Van Loostraat, nr. 17, 1956. Collectie Kees van Kooten

Barbara Kits, met wie hij zal trouwen, ca. 1969. Collectie Kees van Kooten

Grootouders van moederskant, opa Jan (1883-1974) en oma Anna Snaauw (1885-1973), respectievelijk op 79- en 77-jarige leeftijd, 1962. Collectie Kees van Kooten

Vier lichte letterheren Vier lichte letterheren 99

1966

Kees ontmoet, opnieuw, zijn grote liefde Barbara Kits uit Den Haag die als stewardess bij de KLM werkt. Zij gaan samenwonen op het adres Prinsengracht, nr. 79.

1967

Op 2 mei treedt hij op als getuige bij het huwelijk van Wim de Bie in het stadhuis te Rotterdam. Samen met hem speelt hij wekelijks een actuele sketch in het televisie-popprogramma ‘Fenklup’, dat wordt gepresenteerd door Sonja Barend en geregisseerd door Ralph Inbar; zelf redigeren en presenteren ze later het jeugdprogramma ‘Yin Yang’. Hij wordt vaste medewerker van de Haagse Post waarin hij de rubriek ‘Treitertrends’ schrijft.

1968

Op 18 juli wordt Kees van Kooten officieel uit het Bevolkingsregister van Den Haag uitgeschreven naar Amsterdam. Op 18 oktober trouwt hij in Den Haag met Barbara Kits.

1969

Het echtpaar gaat wonen in een verbouwde boerderij, door hem ‘Eetlust’ gedoopt, in Zuidoostbeemster, op het adres Nekkerweg, nr. 78. Kees en Wim gaan samenwerken met Dimitri Frenkel Frank die het satirische televisieprogramma ‘Hadimassa’ ontwikkeld heeft.

1971

Op 17 december wordt zijn zoon Kasper geboren.

1972

Na drie seizoenen ‘Hadimassa’ gaan Kees van Kooten en Wim de Bie werken voor de VPRO-televisie, waar ze bijdragen leveren aan ‘Het Gat van Nederland’. Aan het eind van het jaar publiceren Van Kooten en De Bie hun eerste Bescheurkalender (voor 1973); dit wordt een jaarlijkse traditie die tot aan 1985 met de publicatie van de Bescheur[kalender]agenda (voor 1986) zal blijven bestaan.

Vier lichte letterheren 1974

Op 26 januari wordt zijn dochter Kim geboren. Op 3 september ontvangen Kees van Kooten en Wim de Bie, namens de Nederlandse Televisie-critici, hun eerste zilveren Nipkovschrijf. Op 6 november vindt, voor de VPRO-televisie, de eerste uitzending plaats van het ‘Simplisties Verbond’ dat, tot in maart 1998, in allerlei vormen en formules, honderden uren televisie maakt.

1975

In september wordt De Eerste Langspeelplaat van het Simplisties Verbond uitgebracht. Er zullen er nog zes volgen. Deze producties behalen in de loop der jaren twee Edisons en zes Gouden Platen.

1977

Op 4 oktober ontvangen Van Kooten en De Bie hun tweede zilveren Nipkovschijf voor het beste televisie-programma.

1978

Op 15 juli verhuist hij met vrouw en kinderen naar Hilversum, Hoflaan, nr. 7.

1979

In Den Haag overlijdt op 10 januari op negenenzes-tigjarige leeftijd de vader van Kees van Kooten. Op 29 oktober wordt hem door enig jurylid Nico Scheepmaker de Cestoda-prijs toegekend.

1982

Op 12 mei ontvangt hij uit handen van H.J.A. Hofland het 100.000ste exemplaar van Veertig.

1983

Op 16 en 17 mei presenteert en speelt hij, samen met Wim de Bie en Freek de Jonge ‘Een Gebaar’, ten bate van Amnesty International.

Vier lichte letterheren 100

Kees van Kooten en Wim de Bie als ‘De Klisjeemannetjes’, 1966. Links Kees van Kooten. Promotiebriefkaart, uitgebracht ter gelegenheid van de bij Phonogram uitgebrachte grammofoonplaat De wereld van de Klisjeemannetjes. Collectie Kees van Kooten

Kees van Kooten (rechts) en Wim de Bie promoten als ‘De Klisjeemannetjes’ hun nieuwe elpee, 5 juni 1968. Foto: Anefo. Collectie Kees van Kooten

Vier lichte letterheren 101

Kees van Kooten en Wim de Bie als Jacobse en Van Es van De Tegenpartij, 1976. Foto: Roel Bazen. Collectie Kees van Kooten

Kees van Kooten en Wim de Bie als ‘de lange man’ in de tuin van Van Kootens woning in Zuidoostbeemster, 1976. In deze periode maakten ze het televisieprogramma ‘Het Simplistisch Verbond’, dat als logo een matten-klopper voerde. Collectie Kees van Kooten

Vier lichte letterheren 102

H.J.A. Hofland overhandigt Kees van Kooten het honderd-duizendste exemplaar van Veertig (1982), 13 april 1982. Foto: Jan van der Weerd. Collectie Kees van Kooten

Kees van Kooten met zijn vrouw Barbara als Cock en Cor van der Laak, 1980. Foto: Roel Bazen. Collectie Kees van Kooten

Vier lichte letterheren 103

Kees van Kooten met zijn moeder in boekhandel Arcadia in Maastricht, 1992. Foto: Jean-Pierre Jans. Collectie Kees van Kooten

1985

Op 20 september ontvangen Van Kooten en De Bie een Ere-Nipkovschijf voor hun gehele televisie-oeuvre.

1986

Op vrijdag 16 mei ontvangt hij voor zijn gehele oeuvre uit handen van burgemeester mr. A.J.E. Havermans de eerste G.W.J. Paagman-prijs. Het bedrag, groot ƒ 3000,-, gaat naar de Blindenbibliotheek. In de jury zitten Jan Hendrik Bakker, Peter Berger (voorzitter), Daan Cartens, Frank van Maarseveen en Jan Verstappen.

1987

Op 8 november wordt hij door het lezerspubliek van Nederland als eerste winnaar van de Publieksprijs voor het Nederlandse Boek aangewezen. Aan de prijs is een geldbedrag van ƒ 15.000,- verbonden. Tijdens een televisie-uitzending wordt de onderscheiding in ontvangst genomen door zijn dochter Kim.

1988

Vier lichte letterheren Op zaterdag 12 maart treedt hij op tijdens de achtste Nacht van de Poëzie in muziekcentrum Vredenburg te Utrecht.

Vier lichte letterheren 104

1990

Hij speelt een van de hoofdrollen in de film Oh boy van Orlow Seunke.

1992

Zwemmen met droog haar staat bovenaan in de voor de eerste maal door de CPNB gepubliceerde Top Honderd van Best Verkochte Nieuwe Boeken.

1994

Ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van De Bezige Bij worden, op zijn initiatief en mede door hemzelf, op 5 mei 125.000 boekomslagen uit een Dakota geworpen boven een aantal grote steden. Deze strooibiljetten geven recht op een gratis exemplaar van een boek uit het fonds van de uitgeverij.

1996

Op 1 oktober gaat hij met zijn vrouw in Amsterdam wonen.

1998

Op 22 maart maakt hij in de laatste aflevering van ‘Van Kooten & De Bie’ van het seizoen onverwacht bekend dat hij wil stoppen met het maken van televisieprogramma's, ‘om eerst mijn hoofd eens goed op te ruimen, want het is daar bovenin een ongelooflijke bende’.

1999

In april verschijnt de nieuwe verhalenbundel Levensnevel.

Vier lichte letterheren 105

[Bijlagen]

Overzicht van de afzonderlijk verschenen werken van Godfried Bomans

Memoires of gedenkschriften van Mr. P. Bas. [Met een bandontwerp door R.S.]. ‘Vox Romana’, Rotterdam, [1936], 224 blz. Vanaf de derde [herziene] druk (1947) luidt de titel Memoires of gedenkschriften van minister Pieter Bas. Boed en liefde. Treurspel in drie bedrijven. [Met een omslagontwerp door Cuno v(an) d(en) St(eene)]. Ons Leekenspel, Bussum, [1937], 88 blz. Vroolijke vertellingen. Verzameld door Godfried Bomans. Ons Leekenspel, Bussum, [1938], 60 blz. Een eeuw achter. Spel in twee bedrijven. [Met een omslagontwerp door KM]. Ons Leekenspel, Bussum, [1939], 16 blz. De huis-tyran. Klucht in 2 bedrijven. Ons Leekenspel, Bussum, [1939], 64 blz. Erik, of Het klein insectenboek. Prentjes [en stofomslagontwerp] van Karel Thole. Het Spectrum, Utrecht, [1940], 224 blz. De drie koningen. Ons Leekenspel - De Nieuwe Spoel, Bussum, [1941], 16 blz. El Pintor's toverboek van 1001 nacht. Verteld door Godfried Bomans. [Zonder uitgever], gedrukt bij Senefelder, Amsterdam, 1941, leporello, pop-up. Koning Smulpaap. Toneelstuk in 4 bedrijven. El Pintor's schouwburg voor kinderen. Toyland series. [Variete?, Amsterdam?], [1941?], opzetboek. De nieuwe Kerststal van den pastoor. Spel in één bedrijf. [Met een omslagontwerp door KM]. Ons Leekenspel - De Nieuwe Spoel, Bussum, [1942?], 16 blz. Het ontbijt van koning Habbeba. Een sprookjesspel voor Kinderen van 6-80 jaar. Sla om en speel. Ons Leekenspel - De Nieuwe Spoel, Bussum, [1943], 16 blz. Sint Jeanne d'Arc. Spel in één bedrijf. De Vrije reeks nr. 2. Ons Leekenspel, Bussum, [1944], 8 blz. Het duel, De geschiedenis van vader Oljon. [Met tekeningen van Harry Prenen]. A.O.[-reeks] No. 33. Stichting voor Volksontwikkeling, Amsterdam, 21 december 1945, 20 blz. Moeder de gans, Over sprookjes in het algemeen en over Charles Perrault in het bijzonder. Dekker & Van de Vegt, Utrecht, Nijmegen, 1946, 16 blz. Godfried Bomans en Carol Voges. De avonturen van Pa Pinkelman. Eerste deeltje. Uitgave: de Volkskrant, [Amsterdam], [1946], 64 blz. Godfried Bomans en Carol Voges. De avonturen van Pa Pinkelman. Tweede deeltje. Uitgave: de Volkskrant, [Amsterdam], [1946], 64 blz. Godfried Bomans en Carol Voges. De avonturen van Pa Pinkelman. Derde deeltje. Uitgave: de Volkskrant, [Amsterdam], [1946], 64 blz. Sprookjes van Godfried Bomans. Ingeleid en geïllustreerd door H.L. Prenen. Elsevier, Amsterdam, Brussel, [1946], 156 blz. Kopstukken. Met illustraties[,band- en stofomslagwerp] van Jo Spier. Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1947, 156 blz.

Vier lichte letterheren De avonturen van Bill Clifford. Illustraties, zoowel als [stof]omslagteekening en bandontwerp zijn van J.F. Doeve. Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1948, 146 blz. Avonturen van Tante Pollewop. Geïllustreerd [en met een banden stofomslagontwerp] door Carol Voges. Ten Hagen, 's-Gravenhage, [1948], 224 blz. In 1953 opnieuw verschenen bij Elsevier onder de titel De avonturen van Tante Pollewop. Buitelingen, Aforismen, buitelingan en capriolen. [Stof]Omslagtekening, bandontwerp en illustraties van C. Boost. Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1948, 332 blz. Antoon Coolen en Godfried Bomans. Liefde, dood en minne. Verlucht door J.F. Doeve. W. Bergmans, Tilburg, 1948, 180 blz. Onstuimige verhalen. Zwaluw-editie. 7. Keizerskroon, Amsterdam, [1948], 80 blz. Wonderlijke nachten. Geïllustreerd [en met een stofomslagontwerp] door Karel Thole. Eerste druk. A.W. Bruna & Zoon, Utrecht, Antwerpen, 1949, 136 blz. Een halve eeuw Trappistenleven, Kroniek der Cisterciënserabdij ‘Maria Toevlucht’ te Zundert, 1900-1950. [Abdij ‘Maria Toevlucht’, Zundert], [1950], 124 blz. In 1973 opnieuw verschenen bij Elsevier onder de titel Trappistenleven, Kroniek van een abdij. ‘Er dreigt een ramp’ zegt Godfried Bomans. Illustratie H.L. Prenen. [Spin], Amsterdam, [1951], oplage 100. De avonturen van Pa Pinkelman. Illustraties, bandtekening en stofomslag van Carol Voges. Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1952, 208 blz. Godfried Bomans en Jos. de Gruijter. Meesters van de spotprent, Van Daumier tot Steinberg. Gemeentemuseum 's-Gravenhage 8 October - 23 November 1952. Omslag: Voorkant: S. Steinberg. Achterkant: H. Daumier. L.J.C. Boucher, 's-Gravenhage, 1952, 48 blz. De onsterfelijke Pa Pinkelman. Illustraties, bandtekening en stofomslag van Carol Voges. Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1952, 208 blz. Pa Pinkelman in de politiek. Illustraties, bandtekening en stofomslag van Carol Voges. Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1952, 176 blz. De rijke bramenplukker. [Klaas en Mieke Wondt, zonder plaats], Kerstmis 1952-Nieuw Jaar 1953, 24 blz. Capriolen, Een tweede bundel buitelingen. Omslagtekening H. Prenen. Bandontwerp van C. Boost. Illustraties van J.F. Doeve, Rein van Looij e.a. Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1953, 288 blz. Jan de zebra. Illustraties van Jan Emmink. Nummer 1 van de Kleine Duwaerboekjes. J.F. Duwaer & Zonen, Amsterdam, [1953], 24 blz.

Vier lichte letterheren 106

Ook met impressum: CO-OP Nederland, Rotterdam, [zonder jaar]. De verliefde zebra. Illustraties van Jan Emmink. Nummer 2 van de Kleine Duwaerboekjes. J.F. Duwaer & Zonen, Amsterdam, [1953], 24 blz. Ook met impressum: CO-OP Nederland, Rotterdam, [zonder jaar]. De ontevreden vis. Illustraties van Jaap Pander. Nummer 3 van de Kleine Duwaerboekjes. J.F. Duwaer & Zonen, Amsterdam, [1953], 24 blz. Ook met impressum: CO-OP Nederland, Rotterdam, [zonder jaar]. Het locomotiefje. Illustraties van Jan Emmink. Nummer 4 van de Kleine Duwaerboekjes. J.F. Duwaer & Zonen, Amsterdam, [1953], 24 blz. Ook met impressum: CO-OP Nederland, Rotterdam, [zonder jaar]. Het luie jongetje. Illustraties van Jaap Pander. Nummer 5 van de Kleine Duwaerboekjes. J.F. Duwaer & Zonen, Amsterdam, [1953], 24 blz. Ook met impressum: CO-OP Nederland, Rotterdam, [zonder jaar]. De ijdele engel. Illustraties van Jaap Pander. Nummer 6 van de Kleine Duwaerboekjes. J.F. Duwaer & Zonen, Amsterdam, [1953], 24 blz. Ook met impressum: CO-OP Nederland, Rotterdam, [zonder jaar]. Godfried Bomans en Harry Prenen. Het ogenboek. Een uitgave van de N.V. Stoom Chocolade- en Cacaofabriek Kwatta, Breda, [1953], 16 blz., het omslag meegeteld. Nieuwe buitelingen, Facetten en aspecten. [Stof]Omslagontwerp en bandstempel: F. van Uden. Elsevier reeks. Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1955, 320 blz. Pinkelman omnibus: De avonturen van Pa Pinkelman. Pa Pinkelman in de politiek. De onsterfelijke Pa Pinkelman. Illustraties Carol Voges. Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1955, 596 blz. De derde druk (1960) bevat De avonturen van Pa Pinkelman. Pa Pinkelman in de politiek. De avonturen van Tante Pollewop. De vierde druk (1961) bevat De avonturen van Pa Pinkelman. De onsterfelijke Pa Pinkelman. De avonturen van Tante Pollewop. G. Bomans, H. Paschel, Chr. Zeylstra. Smeets Photo-offset 1830-1955. Smeets Drukkerijen, Weert, [1955]. Het doosje. De illustraties zijn van Karel Thole. Nederlandse Vereeniging voor Druk- en Boekkunst, 's-Gravenhage, 1956, 48 blz., oplage 500. Wandelingen door Rome. Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1956, 216 blz. + 16 blz. met foto's. Op het vinkentouw. [Met tekeningen en een stofomslagontwerp door Pluvier]. Lanteernreeks deel 54. De Lanteern, Utrecht, [1957], 162 blz. [Godfried Bomans]. Het Zondagskind. Lecturis, Eindhoven, 1957, 24 blz. Van deze uitgave verscheen in 1958 bij Elsevier een handelseditie, met de naam van de auteur en met tekeningen van Wim Bijmoer. [Godfried J.A. Bomans (factor)]. Jaarzang aan de Broederschap van de Aloude Rhetorijkkamer te Haarlem, bekend onder de zinspreuk: Trou Moet Blycken. [Trou Moet Blycken], Haarlem, 1959, 20 blz. Noten kraken. [Stof]Omslagontwerp J.F. Doeve. Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1961, 240 blz. C. van de Haar, Godfried Bomans. Ons huis in Haarlem. Twee beschouwingen. Uitgegeven ter gelegenheid van het in gebruik nemen door de Nationale Levensverzekering-bank n.v. van de herbouwde en in oude stijl gebrachte behuizing Grote Markt 21 te Haarlem. Tekeningen: Harry Prenen. Tekening

Vier lichte letterheren omslag: Otto Dicke. [Nationale Levensverzekering-bank, Haarlem], 1961, 48 blz. Omnibus. Humor en ernst uit het werk van Godfried Bomans. Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1962, 480 blz. Sprookjes kalenderboek 1963. Tekeningen van Pluvier. De Jong & Comp., Amsterdam, [1962], 21 bladen. SITAS. [Taalcursus]. Naar ideeën en volgens de oorspronkelijke Nederlandse tekst van Godfried Bomans. SITAS (Sieverdings Internationaal Talen Systeem), Amsterdam, 1962. Edities in het Duits, Engels, Frans, Italiaans en Spaans. Op de keper beschouwd. [Stof]Omslagontwerp Peter R. Ruting. Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1963, 240 blz. Sprookjesboek. [Bandontwerp,] Stofomslag en illustraties Alison Korthals Altes. Agon Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1965, 208 blz. In 1996 opnieuw verschenen bij Van Goor onder de titel De vijvervrouw en andere sprookjes. Van de hak op de tak. Omslagontwerp W. Keja. Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1965, 208 blz. De vleugelman. Een sprookje van Godfried Bomans. Jeugdfestival Velp 1965, [Velp], 1965, 1 dubbelblad, oplage 500. Maraboe en Morsegat en andere sprookjes. Stofomslag [bandontwerp] en illustraties Alison Korthals Altes. Agon Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1966, 40 blz., het eerste en het laatste blad geplakt tegen de binnenzijden van de band. De pantoffelheld en andere sprookjes. Stofomslag [bandontwerp] en illustraties Alison Korthals Altes. Agon Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1966, 40 blz., het eerste en het laatste blad geplakt tegen de binnenzijden van de band. In het sprookjesbos. Illustraties: Rien Poortvliet. Pim, Frits en Ida, een serie leesboekjes voor de lagere school; 1. Dijkstra, Zeist, [1966], 72 blz. Het onbewoonde eiland. Illustraties: Rien Poortvliet. Pim, Frits en Ida, een serie leesboekjes voor de lagere school; 2. Dijkstra, Zeist, [1966], 72 blz. Oom Ferdinand. Illustraties: Rien Poortvliet. Pim, Frits en Ida, een serie leesboekjes voor de lagere school; 3. Dijkstra, Zeist, [1966], 68 blz. De ontsnapte ballon. Illustraties: Rien Poortvliet. Pim, Frits en

Vier lichte letterheren 107

Ida, een serie leesboekjes voor de lagere school; 4. Dijkstra, Zeist, [1966], 72 blz. De schat van Brederode. Illustraties: Rien Poortvliet. Pim, Frits en Ida, een serie leesboekjes voor de lagere school; 5. Dijkstra, Zeist, [1966], 72 blz. De sproetenprinses en andere sprookjes. Stofomslag [bandontwerp] en illustraties Alison Korthals Altes. Agon Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1966, 40 blz., het eerste en het laatste blad geplakt tegen de binnenzijden van de band. De vijvervrouw en andere sprookjes. Stofomslag [bandontwerp] en illustraties Alison Korthals Altes. Agon Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1966, 40 blz., het eerste en het laatste blad geplakt tegen de binnenzijden van de band. ‘Charles Dickens’ David Copperfield. Taferelen uit een beroemd boek, in beeld gebracht met poppen van Anneke Visser en beschreven door Godfried Bomans. [Kalender]. Nillmij, 's-Gravenhage, [1967], 6 bladen. Denkend aan Vlaanderen. Met cartoons van HugoKÉ. Het omslag en de grafische vormgeving werden verzorgd [verzorgd] door Luk Mestdagh. Lannoo, Tielt, Den Haag, 1 januari 1967, 24 blz. + bijlage, oplage 750. Denkend aan Vlaanderen. Omslagontwerp: Boudewijn Delaere. Reeks Levensaspecten. Lannoo, Tielt, Den Haag, [1967], 104 blz., het eerste en het laatste blad geplakt tegen de binnenzijden van het omslag. Verdwaald op zee. Illustraties: Rien Poortvliet. Pim, Frits en Ida, een serie leesboekjes voor de lagere school; 6. Dijkstra, Zeist, [1967], 96 blz. Kerkafbraak. Medewerkenden: Godfried Bomans, Thijs Kramer, Theo v.d. Bijl. Samenstelling en regie: Hans Wortelboer. Uitgave: Katholieke Radio Omroep, Perszaken en Publiciteit, [Hilversum], [1968], 10 blz., aan één zijde bedrukt, + 1 blad met foto. Mijmeringen. Omslagontwerp Th. van Diepen. Elsevier paperbacks. Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1968, 192 blz. Alleen in huis. Illustraties: Rien Poortvliet. Pim, Frits en Ida, een serie leesboekjes voor de lagere school; 7. Dijkstra, Zeist, [1968], 100 blz. Diep onder de aarde. Illustraties: Rien Poortvliet. Pim, Frits en Ida, een serie leesboekjes voor de lagere school; 8. Dijkstra, Zeist, [1968], 136 blz. Mari Andriessen, Kees Verwey, Godfried Bomans. Portret van Thijm. Sem Hartz, Lodewijk van Deyssel. De Tuinwijkpers [Sem Hartz], Haarlem, 1968, 28 blz., oplage 90. ‘Bomans’ mozaïek. Selectie. Samenstelling en commentaar: F. du Mong. Cursiva, cursorische lectuur voor secundair onderwijs. Voor de hoge graad m.o. No. IV-2. Jozef van In, Lier, [1969], 92 blz. In de kou. Godfried Bomans en Michel van der Plas over hun roomse jeugd en hoe het hun verder verging. Amboboeken. Ambo, Utrecht, [1969], 292 blz. Van hetzelfde. Omslagontwerp Th. van Diepen. Omslagfoto Louis van Paridon. Elsevier Paperbacks. Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1969, 192 blz. Vanaf de vierde druk (1972) luidt de titel Die vond men de beste. Beminde gelovigen. Ontwerp omslag en typografische verzorging Fons van der Linden GVN. Amboboeken. Ambo, Bilthoven, [1970], 160 blz. Vanaf de zeventiende druk (1978) uitgebreid met jeugdherinneringen uit In de kou. Oude en nieuwe buitelingen. Omslagontwerp Rob Busman. Elsevier Paperbacks. Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1970, 192 blz.

Vier lichte letterheren De tijd van Dickens. Bijlage bij Angus Wilson/The World of Charles Dickens. J.H. Gottmer, Haarlem, [1970], 16 blz. Van dichtbij gezien, Rome, Jeruzalem, Maastricht, Zundert. A.W. Sijthoff, Leiden, 1970, 208 blz. Een Hollander ontdekt Vlaanderen. Omslagontwerp Stefan Mesker. Elsevier Paperbacks. Elsevier, Amsterdam, Brussel, [1971], 280 blz. Korte berichten. Aforismen verzameld door Gerd de Ley met een inleidend interview door Michel van der Plas. Omslag Dick Bruna. Zwarte Beertjes 1431. A.W. Bruna & Zoon, Utrecht, Antwerpen, 1971, 96 blz. De man met de witte das, Spelen in de zandbak van de Nederlandse politiek. Met vele illustraties. Omslagontwerp Stefan Mesker. Elsevier Paperbacks. Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1971, 128 blz. Dickens, waar zijn uw spoken? Met een inleiding en een In Memoriam door Michel van der Plas. Omslagontwerp Stefan Mesker. Elsevier Paperbacks. Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1972, 160 blz. Gesprekken met bekende Nederlanders. Onder redactie van Wouter van Dieren. Omslagontwerp Stefan Mesker. Elsevier Paperbacks. Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1972, 160 blz. Juffrouw Langneus. Tekeningen G. van Velsen. Amsterdam Boek, Amsterdam, 1972, 28 blz., het eerste en het laatste blad geplakt tegen de binnenzijden van de band. Op reis rond de wereld en op Rottumerplaat. Omslagontwerp Stefan Mesker. Elsevier Paperbacks. Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1972, 160 blz. Het verdwaalde eendje. Tekeningen C. van Velsen. Amsterdam Boek, Amsterdam, 1972, 28 blz., het eerste en het laatste blad geplakt tegen de binnenzijden van de band. Mijmerend met Bomans. Een keuze uit zijn beschouwende opstellen. Inleiding, aantekeningen, opgaven door L.J. van Dyck. Zilveren Kompas 21. De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, [1973], 104 blz. Van mens tot mens. Uit nagelaten werk 1. Omslagontwerp: Stefan Mesker. Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1973, 208 blz. Thomas Robert Spoon. Verhalen en schetsen. Uit nagelaten werk 2. Geïllustreerd met 17 pentekeningen van Stefan Mesker. Omslagontwerp: Stefan Mesker. Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1973, 160 blz. Voor het donker worden. Gekozen en ingeleid door Kees Fens. Kort en Goed. Em. Querido, Amsterdam, 1973, 32 blz.

Vier lichte letterheren 108

Een mooie tijd. Uit nagelaten werk 3. Omslagontwerp: Stefan Mesker. Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1974, 176 blz. Facetten, Nieuwe buitelingen I. Omslagontwerp: Stefan Mesker. Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1975, 160 blz. Groot sprookjesboek. Pentekeningen van Wouter Hoogendijk. Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1975, 192 blz. Een verdwenen facet van Haarlem. De tekeningen zijn van de hand van Harry Prenen. Carlinapers, Haarlem, 1975, 28 blz., het eerste en het laatste blad geplakt tegen de binnenzijden van het omslag, oplage 66. Aspecten, Nieuwe buitelingen II. Omslagontwerp: Stefan Mesker. Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1976, 128 blz. Keuze uit Nieuwe buitelingen. Over andere kopstukken. BulkBoek 47. Knippenberg's Uitgeverij, [Utrecht], [1976], 24 blz., zonder omslag. Aforismen. Gekozen en ingeleid door Gerd de Ley. Omslagontwerp: Nico Dresmé (foto: Tido Gideonse). Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1977, 80 blz. Uitgebreide herdruk van Korte berichten. Groot verhalenboek. Pentekeningen van Topy ten Hove. Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1977, 168 blz. De verdere avonturen van Pa Pinkelman en Tante Pollewop. Strips [en omslagontwerp]: Carol Voges. Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1977, 72 blz. De wereld van Godfried Bomans. [Stof]Omslagontwerp: Nico Dresmé (foto VARA/Ernst Niewenhuis). Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1977, 368 blz. Vanaf de tweede druk (1982) luidt de titel De beste verhalen van Godfried Bomans. Het luie jongetje en andere verhalen. Geïllustreerd door Helme Heine. Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1978, 80 blz., het eerste en het laatste blad geplakt tegen de binnenzijden van de band. Zout(e) nostalgie. Verhalenbundel. Illustraties van Jo Spier. Uitgegeven door AZC Nederland, [Hengelo], [1978], 48 blz. Bloed en liefde en ander toneelwerk. Nawoord en verantwoording: Ted van Turnhout. Omslagontwerp: Stefan Mesker. Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1979, 264 blz. Het locomotiefje en andere verhalen. Met versjes van Jules de Corte. Illustraties C. van Velsen. Westers, Utrecht, [1979], 80 blz., het eerste en het laatste blad geplakt tegen de binnenzijden van de band. De glimlach die blijft. Omslagontwerp: Nico Dresmé. Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1981, 240 blz. Weet je, hoe bijen geboren worden? Tekeningen Cornelius van Velzen. Van Dobbenburgh, Velp, [1981], 32 blz., het eerste en het laatste blad geplakt tegen de binnenzijden van de band. Humor is overwonnen droefheid. Gekozen en ingeleid door Gerd de Ley. Omslagontwerp: Nico Dresmé. Manteau, Amsterdam, 1983, 80 blz. Uitgebreide herdruk van Aforismen. Groot sprookjes- en verhalenboek. Illustraties: Wouter Hoogendijk / Topy ten Hove. Rebo Produktions, [Sassenheim], [1984], 360 blz. Bevat Groot sprookjesboek en Groot verhalenboek. Brief aan Opland. [Roofdruk]. Literaire Loodgieters [Pierre Roth], Amsterdam, voorjaar 1984, 4 bladen, in enveloppe, oplage 20.

Vier lichte letterheren Open brief aan ‘Het Venster’. [Roofdruk]. D'Onderduiker, Reimerswaal, augustus 1984, 20 blz., oplage 20. Allerlei van en over de Camera Obscura. [Roofdruk]. Agri Montis Pers [C. van Dijk], Oosterhesselen, 1985, 28 blz., oplage 24. Brief aan Markies van het Reve. [Roofdruk]. AMO [Gert Jan Hemmink], Amstelveen, 1985, 16 blz., oplage 10. De Waarheid omtrent Sinterklaas. [Roofdruk]. Pers Aldo, [Apeldoorn], 1985, 36 blz., oplage 90. De ontdekking. Een Sinterklaasverhaal. Illustraties L. den Hartog. [Roofdruk]. Aldi, Amersfoort, 1986. Enige richtlijnen voor bisschoppen & andere verhalen. Omslagontwerp: Bert Willem van der Hout. Bruna, [zonder plaats], [1987], 80 blz. Aantekeningen over onszelf. Een keuze uit de beste verhalen. Omslagontwerp: Bert Willem van der Hout. Omslagtekening: Roos Wiggers. Verenigde Spaarbank, [Amsterdam], [1988], 88 blz. Adviezen van een oude rot & ander sportief proza. Omslagontwerp: Bert Willem van der Hout. Omslagillustratie: Tulp & Parlevliet. Amber, Amsterdam, 1988, 168 blz. Dagboek van Rottumerplaat. Omslagontwerp: Bert Willem van der Hout. Omslagtekening: Tulp & Parlevliet. Amber, Amsterdam, 1988, 56 blz. De laatste knal & andere feestverhalen. Omslagontwerp: Bert Willem van der Hout. Omslagillustratie: Tulp & Parlevliet. Amber, Amsterdam, 1988, 160 blz. Pokkenvrij de lucht in & andere reisverhalen. Omslagontwerp: Bert Willem van der Hout, Alpha Design. Omslagillustratie: Tulp & Parlevliet. Amber, Amsterdam, 1988, 144 blz. In hetzelfde jaar verscheen bij Budgetboeken, Amsterdam een herdruk onder de titel Kruimige aardappelen en andere verhandelingen over Nederlanders in den vreemde. Vakantiepil: Pokkenvrij de lucht in, Adviezen van een oude rot. Organon/Marvelon, Oss, 1988, 168 blz. Zomers van toen en andere nostalgische verhalen. Omslagontwerp: Bert Willem van der Hout, Alpha Design. Omslagillustratie: Tulp & Parlevliet. Amber, Amsterdam, 1988, 144 blz. Cursiefjes. Omslagontwerp: Bert Willem van der Hout. Omslagillustratie: Roos Wiggers. Amber, Amsterdam, 1989, 64 blz. + geluidscassette. Merkwaardigheden rond de Camera Obscura. Met een inleiding van Dick Welsink. Omslagontwerp: Bert Willem van der Hout. Omslagillustratie: Roos Wiggers. Amber, Amsterdam, 1989, 120 blz. Schrijven is schrappen. Omslagontwerp: Bert Willem van der Hout, Alpha Design. Amber, Amsterdam, 1989, 133 blz. De sprookjes van Godfried Bomans. Met tekeningen van Harry Prenen. [Band- en stof]omslagontwerp: Kees Nieuwenhuijzen. Van Goor, Amsterdam, 1989, 352 blz. Hoebe of het epos van een verzekeringsagent, De droom. Illustraties

Vier lichte letterheren 109

Carol Voges. Equity & Law levensverzekeringen. Den Haag, 1990, 32 blz. De ontluikende liefde tussen Pa Pinkelman en Tante Pollewop. Met een voorwoord van Henk van Gelder. Bandillustratie: Carol Voges. Amber, Amsterdam, 1990, 56 blz. Brieven van Bomans. Bezorgd en ingeleid door Henk van Gelder. Omslagontwerp: Bert Willem van der Hout, Alpha Design. Omslagillustratie: Roos Wiggers. Amber, Amsterdam, 1991, 96 blz. Dagboek van een gymnasiast, Vroege jeugdherinneringen. Omslagontwerp: Alpba Design. De Bijenkorf, [Amsterdam], 1993, 56 blz. Piet Paaltjens of Het drama te Foudgum. [Roofdruk]. Clipeus Pers [J. de Koo], Leiden, 19 januari 1994, 8 blz., oplage 30. Gedachten achter een bord spaghetti en andere reisverhalen. Omslagontwerp: Theo van den Heuvel. Omslagfoto: SPOT - The Image Bank. Knorr, [zonder plaats], [1994], 104 blz. De vijvervrouw. Drukkerij Haasbeek, [Alpben a/d Rijn], 27 april 1995, 48 blz. + 1 los blad. Werken. I. Romans, kronieken, dagboeken. Bezorgd door Annemarie Feilzer, Peter van Zonneveld. [Band- en stof]Omslag[ontwerp] en typografie: Rudo Hartman. De Boekerij, Amsterdam, 1996, 824 blz. Werken. II. Sprookjes, verhalen, kinderverhalen. Toneelwerk. Bezorgd door Annemarie Feilzer, Peter van Zonneveld. [Banden stof]Omslag[ontwerp] en typografie: Rudo Hartman. De Boekerij, Amsterdam, 1996, 864 blz. Supplement op de delen 1 & 2. Godfried Bomans Genootschap, [Voorhout], 1996, 84 blz., oplage 250. De Dijk. Een onbekend handschrift van Godfried Bomans lente 1935. [Roofdruk]. Pers Aldo, Apeldoorn, December 1996, 54 blz., het eerste en het laatste blad geplakt tegen de binnenzijden van de band. De muziekstukken. Godfried Bomans Genootschap, [Voorhout], 1997, 28 blz., oplage 300. Werken. III. Beeldverhalen, feuilletons. Redevoeringen. Gedichten. Bezorgd door Annemarie Feilzer, Peter van Zonneveld. [Band- en stof]Omslag[ontwerp] en typografie: Rudo Hartman. De Boekerij, Amsterdam, 1997, 872 blz. Supplement op deel 3. Godfried Bomans Genootschap, [Voorhout], 1997, 40 blz., oplage 300. Werken. IV. Bijdragen aan de Volkskrant Bezorgd door Annemarie Feilzer, Peter van Zonneveld. [Band- en stof]Omslag[ontwerp] en typografie: Rudo Hartman. De Boekerij, Amsterdam, 1997, 872 blz. Supplement op deel 4. Godfried Bomans Genootschap, [Voorhout], 1997, 76 blz., oplage 300. Werken. V. Bijdragen voor Elsevier. Bezorgd door Annemarie Feilzer, Peter van Zonneveld. [Band- en stof]Omslag[ontwerp] en typografie: Rudo Hartman. De Boekerij, Amsterdam, 1998, 872 blz. Supplement op deel 5. Bijdragen voor Elsevier. Godfried Bomans Genootschap, [Voorhout], 1998, 88 blz., oplage 300. Werken. VI. Radio, geluidsband, televisie. Bezorgd door Annemarie Feilzer, Peter van Zonneveld. [Band- en stof]Omslag[ontwerp] en typografie: Rudo Hartman. De Boekerij, Amsterdam, 1998, 884 blz.

Vier lichte letterheren (Met dank aan Annemarie Feilzer)

Overzicht van de afzonderlijk verschenen werken van Kees Stip

Diewertje [Dieuwertje] Diekema. Een lied in ruim dertig verzen zonder refrein, onfatsoenlijke strekking of Spaansche woorden. [Roofdruk]. [J.C.M. van Rhee, Helmond], [1943], 22 blz., het eerste en het laatste blad geplakt tegen de binnenzijden van de band. The digging Dutchman. Scribbled down by the author for the children whose fathers helped to free his country, Holland. [Rijmprent]. [Uitgave van Keman & Co., Amsterdam], [1945], 1 blad. De goede herberg. Gedicht van Kees Stip, namens de Officieren van het Tiende Regiment Infanterie opgedragen aan de Familie de Haas te Veenendaal. [Rijmprent]. [Gëillustreerd door Guus] Inckel. [Zonder uitgever, zonder plaats], [1945/6?], 1 blad. Vijf variaties op een misverstand, Dat is de droevige geschiedenis van Pyramus en Thisbe behandeld in de trant van enige Nederlandse dichters. L.J.C. Boucher, 's-Gravenhage, 1950 [1949], 84 blz. Ballade van de honderd vrijers. Met illustraties van C.J. Kelfkens. L.J.C. Boucher, 's-Gravenhage, [1951], 24 blz. De dierkundige dichtoefeningen van Trijntje Fop, Uit Pennewips nalatenschap vergaard. Met tekeningen van Bertram. L.J.C. Boucher, ['s-Gravenhage], [1955], 120 blz. Trijntje Fop. Beestachtigheden. Vignetten van Jean Paul Vroom. L.J.C. Boucher, 's-Gravenhage, 1956, 96 blz. Ezelsoor. Nederlandse Boekverkopersbond, [Delft], 1957, 24 blz. Zoo zoo, Nieuwe beesten van Trijntje Fop. Naar het leven vertekend door Ted Schaap. L.J.C. Boucher, 's-Gravenhage, [1959], 108 blz. Het Testamentum Tudderense of Printing came from Holland. Prikkels 246. [Proost en Brandt nv, Amsterdam], [1960], 16 blz. C. Saint-Saëns. Het carnaval der dieren. [Grammofoonplaat]. Nederlandse tekst: Kees Stip. Fontana, [1962]. Olvehpolis. Tekeningen Thomas Slackenmeel. Uitgave: Onderling Levensverzekering Genootschap DE OLVEH VAN 1879, 's-Gravenhage, [1962], 56 blz.

Vier lichte letterheren 110

Vis a vis, Nieuwe beesten van Trijntje Fop. Naar het leven getekend door Jan Kuiper. L.J.C. Boucher, Den Haag, 1962, 136 blz. Piet Pelle's ruimtereis. Tekeningen Guus Boissevain. Uitgave: N.V. Gazelle Rijwielfabriek, Dieren, [1964], 32 blz., omslag meegeteld. De avonturen van ridder Végé en zijn paard Poedelné. [Kalender]. Ontwerp Studio Klaster. Druk G.A. Roelofs N.V., Enschede, [1964], 3 bladen. Deus ex machina. Spel in één bedrijf, namelijk het grafische met een epiloog en een ingebouwd perpetuum mobile. Omslagtekening: Hans Emmerik. Uitgave van Vereniging Machinefonds voor het Grafisch Bedrijf, Amsterdam, [1965], 12 blz. Piet Pelle, de schildpad en de haas. Tekeningen Guus Boissevain. [Uitgave van N.V. Gazelle Rijwielfabriek, Dieren], [1965], 36 blz., omslag meegeteld. De peperbek. Met beestachtige cartoons van Ton Hoogendoorn. L.J.C. Boucher, Den Haag, [1966], 104 blz. Diewertje [Dieuwertje] Diekema. Vijf variaties op een misverstand. Beestachtigheden. Boucher-paperbacks. L.J.C. Boucher, Den Haag, [1967], 192 blz. Welvaart, welzijn, nietzijn. Tekst (t/m blz. 12): Kees Stip. Illustraties en lay-out: Rein van Looy. Uitgave van het Comité ter voorbereiding van het Europese Natuurbeschermingsjaar 1970 (Werkgroep Publiciteit), [Amsterdam], [1969], 24 blz., het omslag meegeteld. Trijntje Fop. ‘Op een bok’. Verlucht door Siep van den Berg. [Zonder uitgever, zonder plaats], jan. '80, 1 blad, oplage 50. Beestenboel van Trijntje Fop. Met illustraties van Nico Visscher. Omslagtekening: Nico Visscher. Elseviers Literaire Serie. Elsevier Manteau, Amsterdam, Antwerpen, 1981, 160 blz. Dames, dames... Tien limericks. De Oude Degel [Rinus de Vringer], Eemnes, 1981, 16 blz., oplage 150. B is het boekje. De Oude Degel [Rinus de Vringer], Eemnes, 1982, 32 blz., oplage 150. Drie werelden. De Oude Degel [Rinus de Vringer], Eemnes, 1982, 8 blz., oplage 50. Mensen wat een beesten. Met illustraties van de auteur. Bert Bakker, Amsterdam, 1982, 80 blz. Au! De rozen bloeien. Sonnetten van bedreigd geluk. Bert Bakker, Amsterdam, 1983, 108 blz. Holle bolle Gijs. Sonnetten en kwatrijnen op personen en toestanden in Den Haag en op het omliggende platteland opgedragen aan Gijs van der Wiel bij zijn afscheid als hoofdvoorlichter van 's lands verlichte hoofden kort na de idus van maart mcmlxxxiii. De Oude Degel [Rinus de Vringer], Eemnes, 1983, 16 blz., oplage 100. Van aap tot zevenslaper, Het alfabed opgeschud door Trijntje Fop. Bert Bakker, Amsterdam, 1983, 80 blz. Kees Stip (Trijntje Fop). Een mooie melkkoe en andere beesten. Bert Bakker, Amsterdam, 1984, 80 blz.

Vier lichte letterheren Zes variaties op een misverstand, Dat is de droevige geschiedenis van Pyramus en Thisbe behandeld in de trant van enige Nederlandse dichters. Bert Bakker, Amsterdam, 1984, 64 blz. De mens in het beest (of omgekeerd). Rijm en onrijm over dier en ondier. De Oude Degel [Rinus de Vringer], Eemnes, 1985, 12 blz., oplage 150. Kees Stip / Trijntje Fop. Nu stoppen de muizen op tijd. Bert Bakker, Amsterdam, 1985, 80 blz. Sijmen kan rijmen. Omslagontwerp [bandontwerp] en illustraties Thomas Koolhaas. Bert Bakker, Amsterdam, 1985, 48 blz. In de vleeshal. [Rinus de Vringer, Eemnes], [1985], 1 blad. Kees & Katja Stip. Mijn beesten staan er gekleurd op. Bert Bakker, Amsterdam, 1986 [1987], 64 blz. Een kind met kikkerpolen, Lof van het moedernaakte vaderland. Omslagontwerp Toni Mulder, naar een tekening van Kees Stip. Bert Bakker, Amsterdam, 1987, 96 blz. Marche militaire. [Dick Welsink, 's-Gravenhage], [1988], 1 blad, oplage 75. Het grote beestenfeest, De beste Trijntje Fops aller tijden. Illustraties Kees Stip. Omslag Gerard Hadders HW. Bert Bakker, Amsterdam, 1988, 260 blz. Spoken zijn toch niet zwart. Met tekeningen van Annemarie van Haeringen. Omslag Annemarie van Haeringen. Omslagtypografie Marjo Starink. Leopold, Amsterdam, [1989], 68 blz. Mag ik uw muze even lenen? Parodieën: Dieuwertje Diekema, 5 variaties op een misgreep en 6 variaties op een misverstand. Omslag Gerard Hadders HW. Bert Bakker, Amsterdam, 1989, 64 blz. Barneveld. Barneveld, Garderen, Kootwijk, Voorthuizen, Kootwijkerbroek, Stroe, Terschuur, Zwartebroek, De Glind. Boeschoten, Essen, Esveld, Garderbroek, Harselaar, Kallenbroek, Wessel, Zeumeren. Prent Herman Gordijn. Gelderland in proza, poëzie en prenten, negenenveertigste uitgave. Uitgave van de Stichting Beeldende Kunst Gelderland, Arnhem, 1989, 4 blz., oplage 120. De gnoe. [Roofdruk]. De Koele Dronk [Hester Verkruissen en Pim Witteveen], [Groningen], [1989], 1 dubbelblad. Op een bok. [W. Duursma, Hellum], [1990], 1 kaart. ‘Het grote beestenfeest’. 6 composities voor drie-stemmig koor en combo van Joop Stokkermans. XYZ International B.V., Huizen, [1990], 20 blz. Zes reiskwatrijnen. Provinciale Bibliotheek Centrale voor Drenthe, [Assen], 1991, leporello. Groninger Kwatrijnen. De Vier Seizoenen [Elze ter Harkel], Groningen, 1991, leporello, oplage 50. Op een leeuw. De vergulde maatlat / Treemapers [Karel F. Treebus], Berkel & Rodenrijs, [1992], 1 kaart. Kwatrijn door Katrijn. [De Uitvreter (Kees Thomassen), Leiden], [1993], 1 dubbelblad, oplage 80. Lachen in een leeuw. Verzamelde gedichten. Bezorgd door Dick Welsink. Bert Bakker, Amsterdam, 1993, 448 blz. Het Noorden. De Vier Seizoenen [Elze ter Harkel], Groningen, 1994, 1 blad. Advies voor museumbezoekers. Lancelot & King Elze Fear [ter

Vier lichte letterheren 111

Harkel], [Groningen], 1994-1995, 1 kaart, in envelop. Hij dicht zo licht. 3 ons gedichten van Kees Stip afgewogen door Dick Welsink. Omslagontwerp Erik Prinsen, Inízio. Ooievaar, Amsterdam, 1996, 224 blz. Haiku. Rivendell Poë-T-shirts, [Nieuwegein], [1997]. Van je ras ras ras | Ogotogot. [De Uitvreter (Kees Thomassen), Zoeterwoude], [1997], 12 + 12 blz., vlinderdruk, oplage 75. De grote scheurkalender van Trijntje Fop. 365 dierversjes op datum geplaatst door Dick Welsink. Bert Bakker, Amsterdam, 1997, 366 blz. Groningen straks. De Vier Seizoenen [Elze ter Harkel], Groningen, 1997, 4 blz. Geen punt. Omslagontwerp [bandontwerp] Jan Willem Stas. Bert Bakker, Amsterdam, 1998, 128 blz.

Overzicht van de afzonderlijk verschenen werken van S. Carmiggelt

Vijftig dwaasheden. [Met een omslagontwerp door Jan Roede]. De Arbeiderspers, Amsterdam, 1940, 188 blz. Wandelingen in en om Den Haag. Tekst bewerkt door S. Carmiggelt mede aan de hand van het boekwerkje, uitgegeven t.g.v. de tentoonstelling ‘Waar Wonen Wij?’ Illustratie P. Erkelens. V.V.V.m.m.v. De Afdeeling Onderwijs der Gemeente 's-Gravenhage en de Algemeene Vereeniging voor Natuurbescherming voor 's-Gravenhage en Omstreken, 's-Gravenhage, [1940?], 36 blz. [S. Carmiggelt en Tiny de Goey]. In en om ome steden, Den Haag, Eendaagsche tochtjes per rijwiel en te voet. Nederlandsche Toeristenbond ANWB, [Den Haag], [1941/2?], 96 blz. Johan Justus Jacob. [Met een stofomslagontwerp door B. Mohr]. Amsterdamsche boek- en courantmij, Amsterdam, 1941, 216 blz. Honderd dwaasheden. Omslagontwerp: I. Spreekmeester. De Arbeiderspers, Amsterdam, 1946, 256 blz. De sneehoed. Een oudejaarsverhaal. Geïllustreerd door I. Spreekmeester. De Arbeiderspers, Amsterdam, 1946, 24 blz. Kronkels kronkelpaden. Een bundel opgewekte stukjes. Omslag: I. Spreekmeester. Dagblad ‘Het Parool’, Amsterdam, 1947, 160 blz. Allemaal onzin. Omslag: I. Spreekmeester. De Arbeiderspers, Amsterdam, 1947 [1948], 240 blz. In 1978 verscheen de veertiende druk onder de titel Onzin. Karel Bralleput. Het jammerhout. Met omslag en platen van Charles Boost. De Arbeiderspers, Amsterdam, 1948, 48 blz. Tussen mal en dwaas. Een boekje vol krullen en kronkels. De Bezige Bij, Amsterdam, 1949, 168 blz. Ieder kent ze. Omslag en band: Henk Krijger. D.A. Daamen's Uitgeversmaatschappij, Den Haag, 1949, 224 blz. Karel Bralleput. Het panorama. Een kort verhaal. Met tekeningen van Herman Focke. Het Model voor de Uitgever. Corvey Papiergroothandel, Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Groningen, Utrecht, Almelo, 1950, 20 blz. Klein beginnen, Avonturen met kinderen. Geïllustreerd door Otto Dicke. Een boek uit de Arbo. De Arbeiderspers, Amsterdam, 1950, 128 blz.

Vier lichte letterheren Omnibus: Honderd dwaasheden. Allemaal onzin. Het jammerhout door Karel Bralleput en Klein beginnen. Met een voorwoord van Wim Kan en illustraties van Charles Boost. De Arbeiderspers, Amsterdam, 1951, 356 blz. Louter leugens. Een nieuw kronkelboek. Met een omslag van Hugh Jans. De Bezige Bij, Amsterdam, 1951, 168 blz. Poespas. Alle kattenverhalen en nog veel meer, geïllustreerd door Bertram. Een boek uit de Arbo. De Arbeiderspers, Amsterdam, 1952, 228 blz. Made in Germany. Een paar reisnotities. N.V. Drukkerij voorheen Joh. Jesse, Amsterdam, 1952, 24 blz. ‘Wereld-melkboeren’. Illustraties van Cor Icke. ‘Hollandia’, Hollandsche Fabriek van Melkproducten en Voedingsmiddelen N.V., N.V. Fabriek van Melkproducten der Vereenigde Zuivelbereiders, N.V. Leeuwarder IJs- en Melkpproductenfabrieken, Vlaardingen, Rotterdam, Leeuwarden, [1952], 16 blz. Vergeet het maar. Een boek vol kronkels. [Met een omslagontwerp door Otto Dicke]. De Arbeiderspers, Amsterdam, 1953, 132 blz. Speciaal voor u. Een klein feestgeschenk van ‘Het Parool’. Illustraties Charles Boost. [Het Parool], Amsterdam, 1953, 48 blz. S. Carmiggelt en Reinold Kuipers. Twin set. De Zondagsdrukkers [S. Carmiggelt en Reinold Kuipers], Amsterdam, 1954, 24 blz. Karel Bralleput. Al mijn gal. Raillerende rijmen. Omslagillustratie Charles Boost. Geïllustreerd door Charles Boost. De Arbeiderspers, Amsterdam, 1954, 36 blz. Ping pong. Een handvol spelletjes met woorden. [Met een omslagontwerp door Alfons van Heusden]. De Arbeiderspers, Amsterdam, 1954, 124 blz. Speciaal voor u. Een klein feestgeschenk van Het Parool in 1954. Geïllustreerd door Charles Boost. [Het Parool], Amsterdam, 1954, 48 blz. Duiven melken. De Zondagsdrukkers [S. Carmiggelt en Reinold Kuipers], Amsterdam, 1955, 24 blz. Vliegen vangen. De Arbeiderspers, Amsterdam, 1955, 124 blz. S. Carmiggelt en Otto Dicke. Articles de Paris. Notities van twee slenteraars. De Arbeiderspers, Amsterdam, 1955, 116 blz.

Vier lichte letterheren 112

Speciaal voor u. Een klein feestgeschenk van Het Parool in 1955. Geïllustreerd door Charles Boost. [Het Parool], Amsterdam, 1955, 48 blz. Joan van der Keuken en S. Carmiggelt. Wij zijn 17. C.A.J. van Dishoeck, Bussum, [1956], 64 blz. Kwartet: Poespas. Vergeet het maar. Al mijn gal door Karel Bralleput en Ping pong. Ontwerp omslag en band Helmut Salden. Illustraties Bertram A.Th. Weihs en Charles Boost. De Arbeiderspers, Amsterdam, 1956, 260 blz. Karel Bralleput. Fabriekswater. Bitse versjes en moedeloze verhaaltjes. De Arbeiderspers, Amsterdam, 1956, 48 blz. Spijbelen. De Arbeiderspers, Amsterdam, 1956, 112 blz. Speciaal voor u. Een klein feestgeschenk van Het Parool in 1956. Geïllustreerd door Charles Boost. [Het Parool], Amsterdam, 1956, 48 blz. Alléén voor u. Een geschenk van Het Parool. Geïllustreerd door Charles Boost. [Het Parool, Amsterdam], [1956], 48 blz. De afgevallen blaadjes. Een on-serieuze Nieuwjaarsoverpeinzing. ‘Eerste Nederlandsche’ en de ‘Nieuwe Eerste Nederlandsche’, 's-Gravenhage, [1956], 12 blz. Treed binnen in ons Koninkrijk. Geschreven door Simon Carmiggelt en getekend door Bertram. [Uitgegeven ter gelegenheid van de F(ederatieve) T(extiel)G(rossiers)beurs in de R.A.I. te Amsterdam], [1957], 16 blz. Woordenspelletjes. Een handvol kleine verhalen. Geïllustreerd door Charles Boost. Algemene Nederlandse Bedrijfsbond voor de Metaalnijverheid en de Elektrotechnische Industrie ANMB, Den Haag, 1957, 48 blz. W.J. Bladergroen, met medewerking van S. Carmiggelt. Speel goed met speelgoed. Illustraties van Corry Mobach en Friso Henstra. W.P. van Stockum & Zoon, Den Haag, 1957, [VI], 140 blz. Haasje over. Met een voorwoordje van Godfried Bomans. De Arbeiderspers, Amsterdam, 1957, 104 blz. Speciaal voor u. Een klein feestgeschenk van Het Parool in 1957. Geïllustreerd door Charles Boost. [Het Parool], Amsterdam, 1957, 48 blz. Amsterdam. Foto's van Ed van Wijk. Tekst van Simon Carmiggelt. W. van Hoeve, Den Haag, [1958], 116 blz. Kraaltjes rijgen. De Arbeiderspers, Amsterdam, 1958, 104 blz. Speciaal voor u. Een klein feestgeschenk van Het Parool in 1958. Geïllustreerd door Charles Boost. [Het Parool], Amsterdam, 1958, 48 blz. Een toontje lager. [Met een omslagontwerp door Yrrah]. De Arbeiderspers, Amsterdam, 1959, 112 blz. Speciaal voor u. Een klein feestgeschenk van Het Parool in 1959. Geïllustreerd door Charles Boost. [Het Parool], Amsterdam, 1959, 48 blz. De tijdelijke comedie. Programma Stadsschouwburg - Amsterdam. [M. Polak Schoute, Amsterdam], [1960], 8 blz. Duiven melken. [Met een omslagontwerp door Yrrah]. De Arbeiderspers, Amsterdam, 1960, 116 blz. W.Ph. Pos, S. Carmiggelt. Tien jaar Nederlandse Comedie, 1950/1951 - 1960/1961. Zwarte Beertjes 364/365. A.W. Bruna & Zoon, Utrecht, [1960], 48 blz. + 96 blz. met foto's.

Vier lichte letterheren Speciaal voor u. Een klein feestgeschenk van Het Parool in 1960. Geïllustreerd door Charles Boost. [Het Parool], Amsterdam, 1960, 48 blz. Een stoet van dwergen. Een kleine bloemlezing uit een kwart eeuw stukjes schrijven. ABCpocket, 109. De Arbeiderspers, Amsterdam, 1961, 160 blz. Alle orgels slapen. Omslag Helmut Salden. De Arbeiderspers, Amsterdam, 1961, 112 blz. Torren aan de lijm. Alle spotverzen van Karel Bralleput. Geïllustreerd door Charles Boost. ABC, Het eerste Nederlandse pocketboek, 115. De Arbeiderspers, Amsterdam, 1961, 112 blz. Bevat: Het jammerhout, Al mijn gal en Fabriekswater. Speciaal voor u. Een klein feestgeschenk van N.V. Het Parool / N.V. De Nieuwe Pers in 1962 [1961]. Geïllustreerd door Charles Boost (N.V. Het Parool / N.V. De Nieuwe Pers], Amsterdam, 1962 [1961], 48 blz. Dag opa, Avonturen met een kleinzoon. Tekeningen van Mance Post. Giraffe-boeken. De Arbeiderspers, Amsterdam, 1962, 112 blz. Kroeglopen. Een bloemlezing uit alle kroegverhalen. Omslag Charles Boost. ABC, Het eerste Nederlandse pocketboek, 150. De Arbeiderspers, Amsterdam, 1962, 160 blz. Tussen twee stoelen. Ontleend [voornamelijk] aan ‘Louter leugens’ en ‘Tussen mal en dwaas’. Omslag en typografie Karel Beunis. Literaire Reuzenpocket no 35. De Bezige Bij, Amsterdam, 1962, 168 blz. In Amsterdam. Het Parool, [Amsterdam), [1962], 1 dubbelblad. Speciaal voor u. Een klein feestgeschenk van N.V. Het Parool / N.V. De Nieuwe Pers in 1962. Geïllustreerd door Charles Boost. [N.V. Het Parool / N.V. De Nieuwe Pers], Amsterdam, 1962, 48 blz. We leven nog. Omslag Helmut Salden. De Arbeiderspers, Amsterdam, 1963, 128 blz. Trilogie. De Zondagspers [Frits Stoepman, Epe], 1963, 20 blz. Weet ik veel. Een bloemlezing uit een kwart eeuw stukjesschrijven. Illustraties: Charles Boost. ‘Margriet’ pocket-serie. De Geïllustreerde Pers, Amsterdam, 1963, 144 blz. Oude mensen. Omslag: Helmut Salden. Grote ABC, Nummer 5. De Arbeiderspers, Amsterdam, 1963, 184 blz. ‘Alleman’. Bert Haanstra Filmproductie, Laren, 1963, 8 blz. Alleman, Een film van Bert Haanstra. Tekst Simon Carmiggelt, Anton Koolhaas. Fotografie Anton van Munster. De Bezige Bij, Amsterdam, 1963, 160 blz. Zuurstok. Het Parool, [Amsterdam], [1963], 1 dubbelblad. Speciaal voor u. Een klein feestgeschenk van N.V. Het Parool / N.V. De Nieuwe Pers in 1963. Geïllustreerd door Charles Boost. [N.V. Het Parool / N.V. De Nieuwe Pers], Amsterdam, 1963, 48 blz. Foto. Het Parool, [Amsterdam], [1964], 1 dubbelblad.

Vier lichte letterheren 113

Winkelen. Het Parool, [Amsterdam], [1964], 1 dubbelblad. Kinderen: Klein beginnen. Dag opa. Geïllustreerd door Otto Dicke en Mance Post. Omslag: Helmut Salden. Grote ABC, nummer 12. ABC-boeken [De Arbeiderspers], Amsterdam, 1964, 208 blz. Later is te laat. Omslag: Helmut Salden. Grote ABC 17. ABC-boeken [De Arbeiderspers], Amsterdam, 1964, 180 blz. Speciaal voor u. Een klein feestgeschenk van de Parool Pers in 1964. Geïllustreerd door Charles Boost. [Parool Pers], Amsterdam, 1964, 48 blz. Tekst voor een wijnkaart. Zondagsdrukker [Reinold Kuipers], Amsterdam, 1965, 1 blad, oplage 10. Kroeglopen 2. Tweede bundel. Omslag: Charles Boost. ABC, Het eerste Nederlandse pocketboek, 221. ABC-boeken [De Arbeiderspers], Amsterdam, [1965], 152 blz. Dolf Toussaint. De Jordaan. Tekst: S. Carmiggelt. De Arbeiderspers, Amsterdam, 1965, 156 blz. Maatschappelijk verkeer. Ingeleid door Kees Fens. Em. Querido en J.B. Wolters, Amsterdam, Groningen, 1965, 32 blz. Mooi weer vandaag. Omslag: Helmut Salden. Grote ABC 35. ABC-boeken [De Arbeiderspers], Amsterdam, 1965, 200 blz. Een hand vol Kronkels. [I]. Illustraties Charles Boost. [Het Parool, Amsterdam], [1965], 12 blz. Speciaal voor u. Een klein feestgeschenk van N.V. Het Parool / N.V. De Nieuwe Pers 1965. Geïllustreerd door Charles Boost. [N.V. Het Parool / N.V. De Nieuwe Pers], Amsterdam, 1965, 48 blz. Fluiten in het donker. Omslag: Helmut Salden. ABC-Boeken [De Arbeiderspers], Amsterdam, 1966, 152 blz. Mr. E. Elias, Kurt Tucholsky, S. Carmiggelt. Griep, Ervaringen en adviezen. Vormgeving en illustraties: N. Hiemstra en J. Mulder, ontwerpstudio hbm. Een uitgave van Philips-Duphar Nederland n.v., Amsterdam, [1966], 16 blz. Speciaal voor u. Een klein feestgeschenk van de Paroolpers 1966. Geïllustreerd door Charles Boost. [Paroolpers], Amsterdam, 1966, 48 blz. Morgen zien we wel weer. Omslag: Helmut Salden. Grote ABC nr. 87. ABC-Boeken [De Arbeiderspers], Amsterdam, 1967, 176 blz. Omdat het zo lekker is. [Nederlandse Vegetariërsbond, Breda], [1967], 1 dubbelblad. Speciaal voor u. Een klein feestgeschenk van de Paroolpers. Geïllustreerd door Charles Boost. [Paroolpers], Amsterdam, 1967, 48 blz. Drie van vroeger. Vergeet het maar, Ping pong, Spijbelen. Omslag: Helmut Salden. Illustraties: Cees Bantzinger. Grote ABC no. 82. ABC-boeken [De Arbeiderspers], Amsterdam, 1968, 272 blz. Een beetje zon. Lecturis, Eindhoven, 1968, 16 blz. Rondje van de zaak. [Bedrijfschap Horeca, 's-Gravenhage], [1968], 8 blz. ‘U heeft ons fijn gesteund. Wel bedankt! Maar wist u wel dat deze steun ook uzelf ten goede komt?’. Nederlands Comité voor Kinderpostzegels, 's-Gravenhage, [1968], 1 dubbelblad. Pakje. Geïllustreerd door Charles Boost. [Paroolpers, Amsterdam], [1968?], 1 dubbelblad.

Vier lichte letterheren Je blijft lachen. Omslag: Helmut Salden. Grote ABC nr. 112. Eerste druk. De Arbeiderspers, Amsterdam, 1968, 160 blz. Speciaal voor u. Een klein feestgeschenk van de Paroolpers. Geïllustreerd door Charles Boost. [Paroolpers], Amsterdam, 1968, 48 blz. Alle kroegverhalen. Kroeglopen I / Kroeglopen II. Verlucht met café-impressies van Charles Boost. De Arbeiderspers, Amsterdam, 1969, 200 blz. Mijn moeder had gelijk. Omslag: Helmut Salden. Grote ABC nr. 134. De Arbeiderspers, Amsterdam, 1969, 160 blz. Spotter. [Het Parool, Amsterdam], [1969], 1 blad. Kronkel (S. Carmiggelt). Schijfschieten. De Arbeiderspers, [Amsterdam], 1969. Speciaal voor u. Een klein feestgeschenk van de Paroolpers. Geïllustreerd door Charles Boost. [Paroolpers], Amsterdam, 1969, 48 blz. De heilige jaren. Verhalen uit en over de oorlog. Top-punten. Bert Bakker, Den Haag, 1970, 32 blz. Twijfelen is toegestaan. Omslag: Helmut Salden. Grote ABC nr. 160. De Arbeiderspers, Amsterdam, 1970, 152 blz. Enige galante herinneringen. [Met vijf afbeeldingen door Chris Heeneman]. Chris Heeneman, Amsterdam, 1970, 44 blz. Speciaal voor u. Een klein feestgeschenk van de Paroolpers. Geïllustreerd door Charles Boost. [Paroolpers], Amsterdam, 1970, 48 blz. Gewoon maar doorgaan. Omslag: Helmut Salden. Grote ABC nr. 169. De Arbeiderspers, Amsterdam, 1971, 168 blz. Speciaal voor u. Een klein feestgeschenk van de Paroolpers. Geïllustreerd door Charles Boost. [Paroolpers], Amsterdam, 1971, 48 blz. Ik mag niet mopperen. Omslag: Ary Langbroek; foto: Willem Alpherts. Grote ABC nr. 184. Eerste druk. De Arbeiderspers, Amsterdam, 1972, 148 blz. Speciaal voor u. Een klein feestgeschenk van de Paroolpers. Geïllustreerd door Charles Boost. [Paroolpers], Amsterdam, 1972, 48 blz. Kleine avonturen aan de tap. Illustraties van Charles Boost. Erven Lucas Bols, Amsterdam, Schiedam, 1973, 48 blz. Carmiggelt speciaal. m.m.v. Kees Brusse, Simon Carmiggelt, Ko van Dijk, Wim Ibo, Henri Knap, Jeanne Roos, Peter van Straaten, Ellen Vogel. Het Parool, [Amsterdam], 1973, 24 blz. + grammofoonplaatje Elke ochtend opstaan. Omslag: Helmut Salden. Grote ABC nr. 200. Eerste druk. De Arbeiderspers, Amsterdam, 1973, 180 blz. 127 kleinigheden: Een stoet van dwergen. Mooi weer vandaag. Je blijft lachen. Bandontwerp Helmut Salden. Kleurenfoto [stof]omslag Max Koot. Een deel uit de NBC-selectie. Nederlandse Boekenclub, Den Haag, Antwerpen, [1973], 376 blz.

Vier lichte letterheren 114

Speciaal voor u. Een klein feestgeschenk van de Paroolpers. Geïllustreerd door Charles Boost. [Paroolpers], Amsterdam, 1973, 52 blz. Vergeven zonden. Puberteitsverzen. Reinold Kuipers, Amsterdam, 1974, 20 blz., oplage 1. De gedichten. De Arbeiderspers, Amsterdam, [1974], 104 blz. Brood voor de vogeltjes. Omslagontwerp: Alje Olthof. Omslagtekening: Peter Vos. Grote ABC nr. 228. Eerste druk. De Arbeiderspers, Amsterdam, 1974, 168 blz. Leven met muziek. Tekeningen Charles Boost. [BUMA, Amsterdam], 1974, 32 blz. Ooit 'n normaal mens ontmoet? En..., beviel 't? [Spiegelaffiche], Stichting Pandora, [Amsterdam], [1974], 1 blad. Speciaal voor u. Een klein feestgeschenk van de Paroolpers. Geïllustreerd door Charles Boost. [Paroolpers], Amsterdam, 1974, 52 blz. Vier kroegmannen. Tekeningen: William Kuik. Galerie Petit, Amsterdam, 1975, 24 bladen, aan één zijde bedrukt, in omslag. Een hand vol Kronkels. [2]. [Het Parool, Amsterdam], [1975], 16 blz. Notities over Willem Elsschot. Eerste deel in de Bibliofiele Bijenkorf Bibliotheek. Peter Loeb, Amsterdam, 1975, 56 blz. De nieuwe trapeze, f. Geïllustreerd door Peter van Straaten. Wolters-Noordhoff, Groningen, 1975, 88 blz. Allemaal mensen. BulkBoek 40. Knippenberg's Uitgeverij, [Utrecht], [1975], 24 blz., zonder omslag. Het klinkt soms wel aardig. Samenstelling: Gerd de Ley i.s.m. de auteur. Dwarsliggers. Orion, Scheltens & Giltay, Brugge, Den Haag, [1975], 64 blz. Ongeordend lezen. Gekozen door Kees Fens. Em. Querido, Amsterdam, 1975, 36 blz. Slenteren. Omslag: Metten Koomstra/Helmut Salden. Grote ABC nr. 255. De Arbeiderspers, Amsterdam, 1975, 176 blz. Je leeft maar ééns. En andere Kronkels. Grote Letter Bibliotheek - Jan Tholenaar, Amsterdam, [1975], 216 blz. Speciaal voor u. Een klein feestgeschenk van de Paroolpers. Geïllustreerd door Charles Boost. [Paroolpers], Amsterdam, 1975, 52 blz. Dwaasheden. Een selectie uit Honderd dwaasheden, gekozen en van illustraties voorzien door Peter van Straaten. Omslag: Peter van Straaten en Wim Mol. De Arbeiderspers, Amsterdam, [1976], 168 blz. Ze doen maar. Omslag: Marjo Starink, naar een prent van Gustave Doré. Grote ABC nr. 274. De Arbeiderspers, Amsterdam, [1976], 180 blz. Vier verzen. Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 1976, 24 blz., oplage 25. Speciaal voor u. Een klein feestgeschenk van de Paroolpers. Geïllustreerd door Charles Boost. [Paroolpers], Amsterdam, 1976, 52 blz. Residentie van mijn jeugd. Haagse verhaaltjes. BZZTÔH, i.s.m. De Haagse Kunstkring, 's-Gravenhage, [1977], 40 blz. Vroeger kon je lachen. Omslagontwerp: Marjo Starink. Grote ABC nr. 292. De Arbeiderspers, Amsterdam, [1977], 176 blz.

Vier lichte letterheren In de scheerspiegel. [BZZTÔH handschriftposters]. [Een uitgave van de stichting BZZTÔH Teater, Den Haag], [1977], 1 blad, oplage 100. Veel ineens en andere verhalen. Keuze en begeleiding door Gerd de Ley. Vragen en opdrachten door Guido Van Puyenbroeck. Cursorische Lectuur 3. De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, Amsterdam, 1977, 64 blz. Speciaal voor u. Geïllustreerd door Charles Boost. [Paroolpers], Amsterdam, 1977, 48 blz. Bemoei je d'r niet mee. [Band- en stof]Omslagontwerp: Marjo Starink. Grote ABC nr. 314. De Arbeiderspers, Amsterdam, [1978], 200 blz. De doos. [Met een ets van Joost Veerkamp]. Sub Signo Libelli [Ger Kleis], [Amsterdam], 1978, 20 blz., oplage 35. [Gedicht met beginregel] Verjaardag! Een zes jarig kind. Eigen beheer, [Amsterdam], 1978, 1 blad. Het kind van de rekening. Vijf met de hand gekleurde etsen en een met de hand gekleurde lithografie van Jürgen Schneider. [Hooft, Aalst], [1978], 10 bladen, los in map, oplage 54. Vreugden en verschrikkingen van de dronkenschap. Simon Carmiggelt/drie verzen; Frank Lodeizen/zeventien etsen. Western Market Art Press, Amsterdam, 1978, 4 + 5 + 8 dubbelbladen, los in omslagen, in doos, oplage 75. Bloemetjeslezing uit een kwart eeuw ‘Speciaal voor u’. Met illustraties van Charles Boost, Cees Bantzinger, Peter Vos, Frits Müller, Peter van Straaten. [Paroolpers], Amsterdam, 1978, 112 blz. Speciaal voor u. Geïllustreerd door Charles Boost. [Parool Pers], Amsterdam, 1978, 52 blz. S. Carmiggelt en Peter van Straaten. Mooi kado. Een boekje over boeken. Uitgegeven door de Commissie voor de Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek en de Vereniging ter Bevordering van het Vlaamse Boekwezen, [Amsterdam, Antwerpen], 1979, 96 blz. De rest van je leven. Omslagontwerp: Marjo Starink. Grote ABC nr. 335. De Arbeiderspers, Amsterdam, [1979], 200 blz. [Tekst met beginregel] Geachte Parool-abonnee. Het Parool, Amsterdam, 1979, 1 blad. Carmiggelt op Steeg. Met illustraties van Peter van Straaten. Gemeente Rheden, [Rheden], [1979], 56 blz. Speciaal voor u. Geïllustreerd door Charles Boost. [Paroolpers], Amsterdam, 1979, 56 blz. De avond valt. Omslag: naar een prent van Thomas Rowlandson. Omslagontwerp: Marjo Starink. Grote ABC nr. 366. De Arbeiderspers, Amsterdam, [1980], 184 blz. Het vers. [Geïllustreerd door Peter van Straaten]. [Eigen beheer, Amsterdam], [1980], 1 blad. Toen..., Een groet van de Stichting 1940-1945. Met bijdragen van S. Carmiggelt en Peter van Straaten, ingeleid door Mr. A.H. van Namen. Stichting 1940-1945, Amsterdam, 1980, 12 blz. Wat vind ik er nou zelf van. Drukwerkplaats Ewald Spieker,

Vier lichte letterheren 115

Amsterdam, 1980, 32 blz., oplage 20 en enkele op naam. Speciaal voor U. Geïllustreerd door Charles Boost. [Paroolpers], Amsterdam, 1980, 56 blz. Jeugdpuistjes. De Roofpers, Raamsdonk, 1981, 32 blz., oplage 40. Verhaaltjes van vroeger. Omslag: James McNaught. Omslagontwerp: Marjo Starink. Grote ABC nr. 397. De Arbeiderspers, Amsterdam, [1981], 224 blz. Bevat: Haasje over en Vliegen vangen. Eigen keuze. Twee verhalen, een gedicht en een verantwoording. Peter Vos maakte bij de verhalen twee tekeningen op steen. Taal & Teken, [Amsterdam], 1981, 24 blz., los in omslag, + 3 bijlagen, het geheel los in omslag. De duif. Christiaan Heeneman, Amsterdam, 1981, 24 blz., het eerste en het laatste blad geplakt tegen de binnenzijden van de band, oplage [100]. Speciaal voor u. [Eigen beheer, Amsterdam], [1981], 1 dubbelblad. Bezoek. De Zondagsdrukkers [S. Carmiggelt en Reinold Kuipers], Amstelveen, 1981, 16 blz., oplage 50. Illegale helden. Een oorlogsherinnering. Koppermaandagprent 11 1 1982 in het honderdste geboortejaar van Hendrik Nicolaas Werkman. Ewald Spieker, Amsterdam, 1982, 1 dubbelblad + 1 blad, los in omslag, oplage 450. Een goede bedoeling. In eigen beheer, [Amsterdam], 1982, 16 blz., oplage 50. Feestelijk. In eigen beheer, [Amsterdam], 1982, 12 blz. Welverdiende onrust. Omslag: Les premiers Lauriers (Tableau de Henri Cain) uit Le Petit Journal, Supplément Illustré. Omslagontwerp: Marjo Starink. Grote ABC nr. 427. De Arbeiderspers, Amsterdam, [1982], 164 blz. Beter bejaard dan oud. Grote Letter Bibliotheek 380. Grote Letter Bibliotheek, Amsterdam, Brugge, [1982], 352 blz. De brief. In eigen beheer, [Amsterdam], 1982, 16 blz., oplage 50. Een schuldgevoel. Christiaan Heeneman, Amsterdam, 1982, 16 blz., oplage 75. Karel Bralleput. Sonnet. de Literaire Loodgieters, Amsterdam, 1982, 8 blz., oplage 15. Stad der paarden. Reisimpressies geschreven in het jaar 1971 vanuit de Franse paardenstad Chantilly en een in memoriam voor Jacob Sies, de paardenman Happy. [Leo J. Verhagen], Rotterdam, 1982, 24 blz., oplage 20. Met de neus in de boeken, Een Mooi Kado zoals het eigenlijk had moeten zijn. Geïllustreerd door Peter van Straaten. Omslag: Peter van Straaten. Omslagontwerp: Marjo Starink. Grote ABC nr. 434. De Arbeiderspers, Amsterdam, [1983], 224 blz. Een zee van tijd. Prenten: Peter van Straaten. Het Parool, Amsterdam, 1983, 52 blz. Mag 't een ietsje meer zijn? Een eigen keuze uit alle bundels. Geïllustreerd [en met een stofomslagontwerp] door Peter Vos. De Arbeiderspers, Amsterdam, [1983], 444 blz. Prijs. [de Literaire Loodgieters, Amsterdam], 1983. Terug naar af, Zeven recent geschreven notities over mijn kindertijd. De Arbeiderspers, Amsterdam, 1983, 40 blz., oplage 70. De Amsterdamse kroeg. Geïllustreerd door Kurt Löb. Vereniging Vrienden van de Amsterdamse Binnenstad, [Amsterdam], 1983, 4 blz., los in omslag, oplage 1000.

Vier lichte letterheren Auto-interview. Het Kanon, Derde reeks, [nr. 16]. [Roofdruk]. Het Kanon [Boris Rousseeuw], Antwerpen, 1983, 12 blz., oplage 27. Een historisch gevecht. [Leo J. Verhagen], Rotterdam, 1983, 24 blz., oplage 25. Ds. J. Hanebrayer. Stadsleed. Een handvol verzen. Drukkerij Brouwer [de Literaire Loodgieters], Oldenzaal [Amsterdam], 1952 [1983], 12 + 12 blz., oplage 500 [32]. Juliana 75, Bij het verschijnen van Juliana 75, Nationaal foto-album, Foto's, kiekjes en herinneringen, bijeengebracht door Mies Bouwman. Van Lindonk, Ter Aar, 1984, 12 blz. Splinternieuwe fiets. [Roofdruk]. De Donderbus, [Utrecht], juli 1984, 12 blz., oplage 20. Ik red me wel. [Stof]Omslag: Tekening van Ernst Heilemann uit Simplizissimuss. [Band- en stof]Omslagontwerp: Marjo Starink. Grote ABC nr. 480. De Arbeiderspers, Amsterdam, [1984], 160 blz. In Artis, 9 kronkels over mens en dier. De omslagtekening is van Ies Spreekmeester. Leo J. Verhagen, Rotterdam, 1984, 28 blz., oplage 25. De directie. de Literaire Loodgieters, [Amsterdam], 1985, 4 blz., oplage 33. Het buitenlands overzicht. de Literaire Loodgieters, [Amsterdam], 1985, 4 blz., oplage 1. Ongerijmd. Vijf versjes. Kroonsteentjes nr. 19. De Kroon, Den Haag, 1985, 20 blz., in enveloppe, oplage 400. Ontmoetingen met Willem Elsschot. Met brieven en een nagelaten manuscript van Willem Elsschot. Omslagillustratie: Willem Elsschot, tekening van Valentijn van Uytvanck. Omslag: Kees Kelfkens. Open-Domein nr. 10 [8]. De Arbeiderspers, Amsterdam, [1985], 168 blz. De nauwgezette man. Een oud-Russisch verhaal, [Roofdruk]. De Wadlopers, Pieterburen, 1985, 16 blz., oplage 20. Drie in een. 164 verhalen ontleend aan We leven nog, Vroeger kon je lachen en Bemoei je d'r niet mee. Geïllustreerd door Peter Vos. [Stof]Omslag: Peter Vos. [Band- en stof]Omslagontwerp: Wim Mol. De Arbeiderspers, Amsterdam, [1985], 364 blz. D'r kan nog meer bij! (Vijf Kronkels). Samenstelling: Koert: Broersma. Illustraties: Herman Müller. [Zonder uitgever, zonder plaats], 1985, 24 blz., oplage 45. De kostbare vaas. Een Russische vertelling geschreven in 1930. Christiaan Heeneman, Amsterdam, 1985, 20 blz., in cassette, oplage 70. Brakke dagen. Een kerst- en een oudejaarsverhaal. Tekeningen: C.J. Kelfkens, Wim Bijmoer. Leo J. Verhagen, Rotterdam, 1985, 24 blz., oplage 30. Trio voor één hand. 127 verhalen, ontleend aan Poespas, Mijn moeder had gelijk en Welverdiende onrust. Met illustraties van Peter Vos. [Stof]Omslagillustratie: Peter Vos. [Band, stof]Omslag en grafische vormgeving: Wim Mol. De Arbeiderspers, Amsterdam, [1986], 340 blz.

Vier lichte letterheren 116

Ken je me nog? Cornamona Pers, [Amsterdam], 1986, 48 blz., oplage 75. Bij nader omzien, Een nieuwe bundel jonge Kronkels. [Stof]Omslagtekening: Peter Vos. [Band- en stof]Omslagontwerp: Marjo Starink. De Arbeiderspers, Amsterdam, [1986], 156 blz. Gasten op zolder, Een duiventrilogie. Leo J. Verhagen, Rotterdam, 1986, 16 blz., oplage 30. Peter van Straaten & S. Carmiggelt. Het literaire leven. Grote ABC nr. 575. De Arbeiderspers, Amsterdam, [1987], 184 blz. De vrolijke jaren, Een nieuwe bundel kronkels. [Stof]Omslagtekening: Peter Vos. [Band- en stof]Omslagontwerp: Marjo Starink. De Arbeiderspers, Amsterdam, [1987], 148 blz. Lachen kost niks. Een bloemlezing vrolijke verhalen over mensen met en zonder geld. Geïllustreerd door Peter van Straaten. Foto [stof]omslag: Paul Huf. Ontwerp [band] en omslag: René Mohrmann. Spaarbank, [Amsterdam], 1987, 208 blz. Het huis. De Zondagsdrukker [Reinold Kuipers], Amstelveen, 1987, 16 blz., oplage 30. Leve onze koningin!, De inhuldigingsfeesten te Amsterdam. Jan Henry, [Voorhout], 1988, 20 blz., oplage 30. - 4 × Simon Carmiggelt -. Een keuze uit zijn Kronkels. [Leo J. Verhagen], Rotterdam, 1988, 12 blz., oplage 30. De schrijver. ‘De Terechte Kronkel’, Amsterdam, [1989], 4 blz. Typografische weergave van Simon Carmiggelt. [Elvire Maas, Nijmegen], [1989], 12 bladen, los in omslag. Dordtse notities. Verslag van een meerdaags bezoek van Simon Carmiggelt en zijn vrouw Tiny aan de stad Dordrecht in de maand augustus van het jaar 1977. [Met illustraties van Philip Kouwen, Hans Petri, M.P. Reus en Otto Dicke]. [Leo J. Verhagen], Rotterdam, 1989, 28 blz., oplage 12. Zelfportret in stukjes. [Stof]Omslagtekening: S. Carmiggelt. [Band- en stof]Omslagontwerp: Wim Mol. De Arbeiderspers, Amsterdam, [1989], 164 blz. De grote liefde. ‘De Geiten Pers’, Brummen, 1989, 8 blz., oplage 200. De stad uit. Drie Gelderse Kronkels uit het jaar 1961. [Leo J. Verhagen], Rotterdam, 1989, 16 blz., oplage 30. Sinterklaas. [Roofdruk]. Zwartpers, St. Nicolaasga, 1989, 20 blz., oplage 19. De reden. Een kort verhaal. JH/LV. [Leo J. Verhagen], Rotterdam, 1990, 12 blz., oplage 30. ‘Beste Gerard’. (Brief aan Gerard Reve dd. 23 juli 1971). Literafiele uitgeverij Perifeer, Megen, 1990, 8 blz., oplage 30. De kuise drinker. Omslagfoto: fragment uit de film Amsterdamned van Dick Maas. [Band- en stof]Omslagontwerp: Wim Mol. De Arbeiderspers, Amsterdam, [1990], 156 blz. Huwelijk. Verschenen ter gelegenheid van het huwelijk van Christine Florentine Jurry & Cornelis Mark Kraaijeveld van Hemert op 22 september 1990 te Vorden. Van Lindonk Special Projects, Breukelen, 1990, 12 blz. Op reis, Simon Carmiggelt bezoekt de wereldtentoonstelling Expo'58 te Brussel. [Leo J. Verhagen], Westmaas, 1990, 16 blz., oplage 30.

Vier lichte letterheren Klein. Illustraties Angela de Vrede. Uitgeverij Boek&Vorm, Roermond, [1991], 48 blz. De zee. Ada & Ruud Broens, Amsterdam, 1991, 8 blz., oplage 200. Schemeren. Omslagfoto voorzijde: Bonaventura Jos ten Brink. Omslagfoto achterzijde: Tony van Verre. [Band- en stof]Omslagontwerp: Wim Mol. De Arbeiderspers, Amsterdam, [1992], 160 blz. Van een stem in den avond. [Frans de Jong, Amsterdam], 1992, 4 blz. Kuur. [Aafje van Gestel-Visser, Utrecht], 1992, 12 blz., oplage 50. Rust. ‘De Geiten Pers’, Brummen, 1992, 12 blz., oplage 400. Honds. [Met illustraties door Gertie Souwerbren]. Gemeentebelastingen, Amsterdam, 1992, 8 blz. Duiveland komt nooit weer droog. Adri M. Leijdekkers, Nieuwerkerk, Zeeland, 1993, 16 bladen + 3 bijlagen, oplage 100, waarvan 26 in cassette. Bijeenkomst Carmiggeltvrienden. Adri, Mieneke en Léonie Leijdekkers, Nieuwerkerk, Zeeland, 1993, 1 dubbelblad. Ik kan niet tekenen. Sorry. [Rijmprentbriefkaart]. Art Unlimited, Amsterdam, [1993], 1 blad. ‘Van u heb ik ook een heleboel gelezen...’. Tien Kronkels over Nescio. Omslagtekening Peter van Straaten. Nescio-Cahier 2. Bas Lubberhuizen, Amsterdam, 1993, 56 blz. Reizen naar Amerika. [Drukkerij Elinkwijk], Utrecht, 1993, 80 blz., oplage 200. Waarom? Daarom! Adri M. Leijdekkers, Nieuwerkerk Zld., 1993, 8 blz., oplage 50. Een verre neef. ‘De Geiten Pers’, Brummen, 1994, 12 blz., oplage 400. Uitzicht op het kronkelpad. Idee en samenstelling: Ko van Geemert. Stedelijk Beheer/Binnenstad, Amsterdam, september 1994, 24 blz., oplage 1000. Een stuk worst. De illustraties zijn vervaardigd door Ben Holkenborg. Het Nationaal Slagerij- en vleesmuseum, Rijswijk, 1994, 24 blz. Louter leugens. Met een omslag van Hugh Jans. Triona Pers, Groningen, 1995, 12 blz., oplage 100. Rembrandt. ‘Speciaal voor Ons’, Nieuwerkerk, 1995, 8 blz., oplage 100. Thelonious en Picasso, Journaal van een kattenhuwelijk. Illustraties door Ben Holkenborg. Drukkerij Elinkwijk, Utrecht, 1995, 96 blz., oplage 400. Bevrijding 1945-1995. [Leo J. Verhagen, Westmaas], 1995, 8 blz. Een naam. [Roofdruk]. [Zonder uitgever], Nergenshuizen, 1996, 4 blz. Croiset en Jongerius op een dag. De Carmiggeltvrienden, Utrecht, 1996, 16 blz., oplage 100. Wie samen kan reizen kan ook samen leven. Anna Los ontwerpen, Den Haag, [1996?], 1 dubbelblad.

Vier lichte letterheren 117

Zó maar. [Roofdruk]. De Naä Pers, Amsterdam, 1996, 8 blz. Hoe heet keizer Karels hond, 24 Kronkels over en met honden. Geïllustreerd door Ben Holkenborg. Drukkerij Elinkwijk, Utrecht, 1997, 96 blz., oplage 400. Gekleurd. Adri en Mieneke Leijdekkers, Nieuwerkerk, 1997, 8 blz., in foedraal, oplage 25. Spieken. [Roofdruk]. De Naä Pers, Amsterdam, 1997, 1 blad, oplage 60. Scholier in repetitietijd. [Roofdruk]. De Naä Pers, Amsterdam, 1997, 1 blad, oplage 60. Narcose. De Zondagdrukkers [Reinold Kuipers], Amstelveen, 1997, 20 blz., oplage 40. Party. De Carmiggeltvrienden, Nieuwerkerk, Zld., 1998, 8 blz., oplage 150. [Tekst met beginregel] Ziehier hoe 't lessen van de dorst. De Carmiggeltvrienden, Nieuwerkerk Zld., 1998, 1 dubbelblad in enveloppe, oplage 45. Simon Carmiggelt over Louis Couperus. Samenstelling S. van Althuis. [S. van Althuis], Maarheze, 1998, 32 blz., oplage 10. Keizer Karel had een hond. Leo J. Verhagen, Adri Leijdekkers, Westmaas, Nieuwerkerk, 1998, 80 blz., oplage 25. ‘Eindrapport-wee...’. [Roofdruk]. De Naä Pers, Amsterdam, 1998, 1 blad, oplage 60. Lezer. Koppermaandagprent. Speciaaldrukkerij N. Peereboom v/h Gebr. D.S. Hezelaer, Amsterdam, 1998, 8 blz., oplage 150. Zes Kronkels. Nawoord Henk van Gelder. De ets is van de hand van Rob Cox. Nederlandsche Vereeniging voor Druk- en Boekkunst, [zonder plaats], 1999, 20 blz., het eerste en het laatste blad geplakt tegen de binnenzijden van de band, oplage 195.

Overzicht van de afzonderlijk verschenen werken van Kees van Kooten

Melk. Een uitgave van de Coöperatieve Condensfabriek ‘Friesland’, [Amsterdam], [1969], 24 blz. Treitertrends. Omslag Hans Claessen. Speciale Paperback. De Bezige Bij, Amsterdam, 1969, 144 blz. Kees van Kooten en Wim de Bie. Lachen is gezond, Zeven dialogen over de chaos en een keuze uit het oeverloze repertoire van twee land- en tijdgenoten. Zoals daar waren en zijn: De Klisjeemannetjes, Treitertrends. Dagboek van een Vogel, De Plannenmakers en nog véél meer! Thomas Rap, Amsterdam, [1970], 208 blz. Treitertrends 2. Omslag Hans Claessen. Speciale Paperback. De Bezige Bij, Amsterdam, 1970, 136 blz. Laatste Treitertrends. Omslag Hans Claessen. Speciale Paperback. De Bezige Bij, Amsterdam, 1972, 136 blz. Van Kooten en De Bie. Bescheurkalender. De Harmonie, Amsterdam, [1972]-[1985], 14 delen. Gas. VEG-gasinstituut, Rijswijk, [1975?], 24? blz. De ergste Treitertrends. Omslag Leendert Stofbergen. BBLiterair. De Bezige Bij, Amsterdam, 1976, 176 blz.

Vier lichte letterheren Koot droomt zich af. Omslag Leendert Stofbergen. BBLiterair. De Bezige Bij, Amsterdam, 1977, 156 blz. Schrijven. [BZZTÔH handschriftposters]. [Een uitgave van de stichting BZZTÔH Teater, Den Haag], [1977], 1 blad. Wim de Bie, Kees van Kooten. Van Klisjeemannetjes tot Directeuren van het Simplisties Verbond. BulkBoek nr. 62. Knippenberg's Uitgeverij, Utrecht, [1977], 24 blz., zonder omslag. Koot graaft zich autobio. Omslag Leendert Stofbergen. BBLiterair. Eerste druk. De Bezige Bij, Amsterdam, 1979, 164 blz. Wagen. Kom op Verhaal 45. Een uitgave van ‘Het Open Boek’ [Theo Timmer], Den Burg - Texel, [1979], 1 blad. Willem. [Uitgegeven] ter opluistering van de jaarwisseling 1981-1982. De Harmonie, Amsterdam, [1981], 32 blz. Veertig. Drie verhalen. Omslag Leendert Stofbergen. BBLiterair. Eerste druk. De Bezige Bij, Amsterdam, 1982, 128 blz. Wim de Bie, Freek de Jonge, Kees van Kooten. Een Gebaar voor Amnesty International. Gemaakt in Theater Carré te Amsterdam op 16 en 17 mei 1983. Eerste druk. Amnesty International / De Harmonie, Amsterdam, 1983, 176 blz. Hedonia. Een opstel. [Stof]Omslag: Leendert Stofbergen. BBLiterair. Eerste druk. De Bezige Bij, Amsterdam, 1984, 156 blz. Modermismen. Omslag Ronald Slabbers / Leendert Stofbergen. Bezige Bij pocket 18. De Bezige Bij, Amsterdam, 1984, 144 blz. Van de hoge. Peter van Straaten maakte een tekening, die niet elders zal worden gepubliceerd. AMO, Amstelveen, 1986, 24 blz. Meer modermismen. Omslag Ronald Slabbers / Leendert Stofbergen. Bezige Bij pocket 31. De Bezige Bij, Amsterdam, 1986, 144 blz. Kees van Kooten, Wim de Bie. Het groot bescheurboek. Een bloemlezing van de tussen 1973 en 1986 verschenen Bescheurkalenders. Eerste druk. De Harmonie, Amsterdam, 1986, 424 blz. Naar Delft heen. (Een geheim opstel uit 1950). Boekhandel De Omslag, Delft, 1987, 20 blz. Zeven sloten, Zes uitstapjes. Omslag Leendert Stofbergen. BBLiterair. De Bezige Bij, Amsterdam, 1988, 172 blz. Appeldoorn. Nawijn & Polak, [Apeldoorn], 1989, 24 blz. Meest modermismen. Omslag Ronald Slabbers / Leendert Stofbergen. Bezige Bij pocket 66. Eerste druk. De Bezige Bij, Amsterdam, 1989, 192 blz.

Vier lichte letterheren 118

Heer Kooten en Heer Bie. Het Simplisties Verbond over... Pers no. 14, Leiden, 1989. Zwemmen met droog haar. Een lang verhaal kort. Omslag Leendert Stofbergen. BBLiterair. Eerste druk. De Bezige Bij, Amsterdam, 1991, 100 blz. Hilversum. Prent Marian Plug. Noord-Holland in proza, poëzie en prenten, 43. Culturele Raad Noord-Holland, Haarlem, 1992, 8 blz. Verplaatsingen. Verhalen. [Stof]Omslag Leendert Stofbergen. BBLiterair. Eerste druk. De Bezige Bij, Amsterdam, 1993, 204 blz. Meer dan alle modermismen. [Stof]Omslag Leendert Stofbergen. De Bezige Bij Kapitaal. De Bezige Bij, Amsterdam, 1994, 568 blz. Omnibest: De ergste treitertrends. Koot graaft zich autobio. Veertig. Hedonia. Zeven sloten. Zwemmen met droog haar. Omslag Studio Freek Thielsch. BBOmnibest. De Bezige Bij, Amsterdam, 1997, 676 blz.

Literatuuropgave

Peter van Zonneveld, Heimwee en geborgenheid, ernst en humor

Godfried Bomans, Werken. I-VI. Bezorgd door Annemarie Feilzer, Peter van Zonneveld. De Boekerij, Amsterdam, 1996-1998.

Godfried Bomans, Op de keper beschouwd. Vierde druk. Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1972.

Jeroen Brouwers, De wereld van Godfried Bomans. Atlas, Amsterdam, Antwerpen, [1998].

Kees Fens, ‘Verdwijnen en laten verdwijnen’. In: Herinneringen aan Godfried Bomans. Onder redactie van Michel van der Plas. Elsevier, Semper Agendo, Amsterdam, Brussel, Apeldoorn, 1972, pp. 82-92.

Hildebrand, Camera Obscura. Deel 1. Bezorgd door Willem van den Berg, Henk Eijssens, Joost Kloek en Peter van Zonneveld. Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam 1998.

Ronald Soetaert, Godfried Bomans en Charles Dickens. Een vergelijkende studie. Rijksuniversiteit, Gent, [1974].

Hendrik de Waele, De essays van Bomans. Een stilistische benadering. Rijksuniversiteit, Gent, [1982].

Biografische gegevens van Godfried Bomans

Vier lichte letterheren Herinneringen aan Godfried Bomans. Onder redactie van Michel van der Plas. Elsevier, Semper Agendo, Amsterdam, Brussel, Apeldoorn, 1972.

Michel van der Plas, Godfried, Het leven van de jonge Bomans 1913-1945. Met redactionele bijdragen van Ted van Turnhout. [2e dr.]. Sesam, Baarn, [1989].

Krantenknipsels uit de collectie van het Letterkundig Museum, de collectie familieadvertenties van het Centraal Bureau voor de Genealogie en het Bevolkingsregister van de gemeente Den Haag in het gemeentearchief.

Biografische gegevens van Kees Stip

Krantenknipsels uit de collectie van het Letterkundig Museum, de collectie familieadvertenties van het Centraal Bureau voor de Genealogie, de Bevolkingsregisters van de gemeenten Den Haag, Veenendaal, Zeist, Gorssel en Diepenheim, het archief van de Rijks-HBS Amersfoort in Het Utrechts Archief en mededelingen van de auteur.

Biografische gegevens van S. Carmiggelt

Kijk, S. Carmiggelt, De schrijver in beeld. De Arbeiderspers, Em. Querido, Amsterdam, 1973.

S. Carmiggelt, Bibliografie. Deel 1 Boeken. Samengesteld door Ruud Broens. 5e, herz. en verm. dr. RAB, Amsterdam, 1995.

S. Carmiggelt, Bibliografie. Deel 2 Kranten, weekbladen en tijdschriften. A. Bijdragen 1928-1961. Samengesteld door Ruud Broens. 2e dr. RAB, Amsterdam, 1996.

Sylvia Witteman, Thomas van den Bergh, S. Carmiggelt, Een levensverhaal. De Arbeiderspers, Amsterdam, Antwerpen, [1998].

Krantenknipsels uit de collectie van het Letterkundig Museum, de collectie familieadvertenties van het Centraal Bureau voor de Genealogie, het Bevolkingsregister van de gemeente Den Haag in het gemeentearchief en de Bevolkingsregisters van de gemeenten Den Haag en Amsterdam.

Biografische gegevens van Kees van Kooten

Vier lichte letterheren Krantenknipsels uit de collectie van het Letterkundig Museum, de collectie familieadvertenties van het Centraal Bureau voor de Genealogie, het Bevolkingsregister van de gemeente Den Haag en mededelingen van de auteur.

Vier lichte letterheren 119

Persoonsregister

Achterberg, Gerrit 38 Alberdingk Thijm, K.J.L. zie Deyssel, Lodewijk van Allen, Woody 92, 93 Ammerlaan, G.J. 81 Anbeek, O.J. 47, 56 (zijn moeder) Asser, Eli 77

B. zie Kits, Barbara Bakker, Bert 76 Bakker, Jaap 38 Bakker, Jan Hendrik 103 Banning, Van (familie) 54 Bantzinger, Cees 80 Barbara zie Kits, Barbara Barend, Sonja 99 Battus zie Brandt Corstius, Hugo Bauer, Lou zie Gouw, Jan ter Beets, Nicolaas 16, 17, 19 (Hildebrand), 21 Beatrix (koningin) 41 Berger, Peter 103 Bernlef, J. 37 Bie, Wim de 7, 94, 97, 99, 100, 101 Bik, A. 73, 74 (zijn moeder), 81 (zijn moeder) Blaman, Anna 52 Blijstra, R. 52 Bloem, J.C. 26, 52 Boerstoel, Jan 56 Boesman, Nini 31 Bomans, A.J. (‘Arnold’) 14 (zijn broer Arnold), 22 (Arnold Jan / Joannes Baptista), 28 (zijn broer Arnold), 30 (zijn broer Arnold), 34 (zijn broer Arnold) Bomans, E.M.A. (‘Eva’) 30 (zijn dochter Eva), 34 (zijn dochter) Bomans, Godfried 7, 9-34, 44, 80 Bomans, H.J.O. (‘Herman’) 22, 23 (broer Herman) Bomans, J.A. (‘Jan’) 22 Bomans, J.B. 11 (zijn vader), 22, 23 (zijn vader), 24 (zijn ouders), 26 (zijn vader) Bomans, J.P.P. 26 (zijn broer Josef), 28 (zijn oom Josef) Bomans, O. (‘Wally’) 14 (zijn zuster Wally), 22, 23 (zijn zuster Wally) Bomans, Pietsie zie Verscheure, G.A.M. Bomans, R.P.J. (‘Rex’) 22, 24 (zijn broer Rex) Bomans-Verscheure, mevr. zie Verscheure, G.A.M. Boost, Charles 80 Boucher, L.J.C. 50, 54 Bouma, Maya 97 Bouman, Jan 43

Vier lichte letterheren Bouwman, Mies 32 Braam, Aleid 56 Bralleput, Karel zie Carmiggelt, S. Brandt Corstius, Hugo 39, 41, 43 Breman, E. (‘Elsebee’) 24 Breman-Schouten, Lizzy 24 Broek, Hans van den 40 Brokken, Jan 80 Brusse, Kees 80 Buddingh', C. 40 Buis, Piet 52 Burnier, Andreas 81 Busch, Wilhelm 68

Cals (mevrouw) zie Heijden, G.C. van der Carmiggelt, Frank 75 (zijn zoon Frank) Carmiggelt, H. 73, 75 (zijn vader) Carmiggelt, J.S. (‘Jan’) 73, 75 (zijn broer Jan) Carmiggelt, Marianne 75 Carmiggelt, S. 7, 18, 30, 32, 57-82 Cartens, Daan 103 Charles, J.B. 76 Chronos zie Stip, Kees Cole, Margaret 39 Constantijn (prins) 41 Coolen, Antoon 26 Couperus, Louis 7 Cruijff, Johan 33

Darwin, Charles 41 David (koning) 88 Dekker, Maurits 52 Deyssel, Lodewijk van 26, 28 (K.J.L. Alberdingk Thijm) Dicke, Otto 71, 80 Dickens, Charles 13, 19, 26 Dijk, Ko van 80 Doeve, J.F. (‘Eppo’) 44, 54 Donkersloot, N.A. 52 Donkersloot-Tadema, H.Tj. 52 Doorn, Harry van 81 Doron zie Foppen, Doron Dostojewski, F.M. 7 Dubois, Pierre H. 76 Duinkerken, Anton van 24

Eggink, Clara 26, 52 Ellington, Duke 7 Elsebee zie Breman, E. Elsschot, Willem 64, 68, 76

Vier lichte letterheren Erasmus, Desiderius 45 Erens, Hubert 26 Es, T. van zie Bie, Wim de Euverink, H.A. 56 Eyck, Caro van 80 Eysselsteijn, Ben van 80

Faverey, Hans 37, 40 Fens, Kees 14 Ferdinandusse, Rinus 81 Fondse, Marko 56 Fop, Trijntje zie Stip, Kees Foppen, Doron (‘Dodo’) 54, 56 (dochter Dodo) Foppen, Helen (‘Pup’) 54 Foppen, J.H.P. (‘Jean’) 54 Frenkel Frank, Dimitri 99, 101

Gaaikema, Seth 43 Gendt, M. van (mejuffrouw) 26 Goey, H.W.J. (‘Tiny’) de 75, 78, 79 (zijn vrouw), 82 Gogh, Theo van 93 Goliath 88 Gomperts, H.A. 76 Gorter, Herman 38, 54, 90 Gouw, Jan ter 27, 28 Graaf, Menno van der 48 Groot, Jan H. de 52

Haanstra, Bert 80, 81 Haasse, Hella S. 34 Havermans, A.J.E. 103 HaverSchmidt, François 16, 17, 21 Heijden, G.C. van der (mevrouw Cals) 41 Heijermans, Herman 61, 70 Heijermans-Jurgens, A. 61 Helen zie Foppen, Helen Herfst, Eric 97 Heugten S.J., J. van 24 Hildebrand zie Beets, Nicolaas Hofdorp, Pim zie Kierdorff, W.G. Hofland, H.J.A. 99, 102 Hofstra, Jan Willem 77 Hoornik, Ed. 52 Huizinga, Leonhard 51

Vier lichte letterheren 120

Hulsker, J. 76 Hussem, Willem 80

Inbar, Ralph 99

Jacobse, F. zie Kooten, Kees van Jesse (gebroeders) 77 Joannes Baptista zie Bomans, A.J. Jonckheere, Karel 34 Jong, Jasperina 97 Jong, Max de 51 Jonge, Freek de 99

Kaleis, Huug 81 Kamphuis, Gerrit 76 Kan, Wim 41, 54, 78, 80 Kat, Otto B. de 29 Katja zie Weijnen, M.A.H.H. Kasper zie Kooten, Kasper van Katrijn zie Stip, Kees Kierdorff, W.G. 73, 75 (Pim Hofdorp) Kim zie Kooten, Kim van Kits, Barbara 86 (zijn vrouw), 89 (B.), 90 (Barbara), 92 (zijn vrouw Barbara), 97, 98, 99, 102 (zijn vrouw Barbara / Cock van der Laak), 104 (zijn vrouw) Kleerekoper, A.B. 70 Kling (juffrouw) 26 Knoester (familie) 54 Kompen, H.J. 81 Koolhaas, A. 77, 80 Koot zie Kooten, Kees van Kooten, Anke van 94 (zijn enige zuster Anke), 95 (gezin), 96 (zijn zusje), 98 (gezin) Kooten, C.R. van 94, 95 (grootvader van vaderszijde) Kooten, C.R. (‘Bill’) van 90 (mijn vader), 94, 95 (gezin), 98 (gezin), 99 (vader) Kooten, G. van 94 (oom Gerard) Kooten, Kasper van 89 (Kasper), 90 (mijn zoon), 99 (zijn zoon Kasper) Kooten, Kees van 7, 59 (Koot), 80, 81, 83-104 Kooten, Kim van 89 (Kim), 99 (zijn dochter Kim), 103 (zijn dochter Kim) Kooten, T. van 94 (oma Trijntje) Kouwenaar, Gerrit 37, 40 Kranendonk, A.G. van 26 Kronkel zie Carmiggelt, S. Kuipers, Reinold 77, 79, 80

Laak, Cock van der zie Kits, Barbara Laak, Cor van der zie Kooten, Kees van Langen, Ferdinand 77

Vier lichte letterheren Lanting, John 97 Lemmens, Paul 39 Lichtenstein, Hans 27, 28 Lijsen, C.N. 81 Lodeizen, Frank 63 Looy, Jacobus van 18-19 Lubberhuizen, Geert 90-91 Lücker, Joop 28 Luns, Joseph 41 Lunshof, H.A. 28 Lutz, Luc 53 Lutz, Ton 17

Maarseveen, Frank van 103 Majorick, Bernard zie Bomans, Godfried Marlouise 24 Meer, F. van der 26 Meijer, Ischa 80 Meijer, Jan 73, 75 Mollepop (hond) 55 Mout, A. 76 Mulisch, Harry 32, 34

Niemeyer (dames) 26 Nieuwenhuis, Jan 24 Nijhoff, Martinus 38, 54 Nooteboom, Uri 26 Nord, Max 80 Norden, Hans van 80 Norden, Wim van 75

O'Mill, John 7, 40 Oud, G. (Pz.) 50, 51 Overmaat, Ben 26 Ovidius 38

P, Drs. 37, 39, 56, 90 Paaltjens, Piet zie HaverSchmidt, François Parlevink zie Bomans, Godfried Peeters, Fons 52 Peypers, Ankie 81 Pietsie zie Verscheure, G.A.M. Polak, Max 80 Polak-Biet, Bea 81 Portnoy, Ethel 81 Post, Mance 80 Prenen, Harry 25, 26 Prins, Jan 38, 54

Vier lichte letterheren Rademaker (juffrouw) 47 Rawie, Jean Pierre 56 Reijt, Vic van de 56 Reith, H. 23 Resseux, P.A. zie Carmiggelt, S. Reve, Gerard 68, 79 Reynart, A.J.O. 11 (zijn moeder), 22, 24 (zijn ouders), 31 (zijn moeder) Rij, G. van 47, 51 (de directeur) Roëde, Jan 80 Roessingh, Wim 47 Roland Holst, A. (‘Jany’) 29, 30, 52, 78, 80 Roodnat, J. (schoolhoofd) 16, 23 Roos, Jeanne 80 Roos, Elisabeth de 26 Rubinstein, Renate 80, 81, 82 Run, Herman van 17

Sanders, Tineke 51 Scheepmaker, Nico 81, 99 Schmidt, Annie M.G. 30, 77, 80 Schouten, Rob 40, 44 Seunke, Orlow 104 Singelenberg, Daniël 81 Sinterklaas 20 Slothouwer, Nico 56 Smit, A. 23 Snaauw, A. 98 (oma Anna) Snaauw, A.G. 7 (zijn moeder), 94, 95 (zijn moeder), 98 (gezin), 103 (zijn moeder) Snaauw,-J. 98 (opa Jan) Snijders, Jan 26 Sonneveld, Wim 7 Spaan, Henk 81 Speenhoff, J.H. 38 Stip, J. 47, 54 (zijn vader) Stip, Kees 7, 35-56 Stip, Nicoline 48 (tante) Svevo, Italo 7

Tak, K. 48 Thole, Karel 27 Tips zie Stip, Kees Tolstoj, L.N. 7 Tummers, R. 81

Vasalis, M. 30 Veen, Adriaan van der 52 Veer, A.A. de 45 Vermeer, Mathieu 52

Vier lichte letterheren Verscheure, G.A.M. (‘Pietsie’) 13, 26, 27 (Pietsie), 28, 34 (mevr. Bomans-Verscheure)

Vier lichte letterheren 121

Verstappen, Jan 103 Verstegen, Peter 56 Verwey, Kees 26 Veth, Cornelis 77 Vlaar, Th. (rector) 23 Vondel, Joost van den 38 Vonk, Corry 78 Vriesland, Victor E. van 30, 34, 52 Vroman, Leo 51

Wallet, Frank 48 Warren, Hans 39, 43 Wally zie Bomans, O. Webb, Beatrice 39 Weijnen, M.A.H.H. (‘Katja’) 54, 55 (zijn vrouw), 56 (zijn vrouw) Werumeus Buning, J.W.F. 26, 38, 54 Wesselius, A.W. 47 Wijs, Ivo de 37, 56 Willem (hond) 7 Wim zie Bie, Wim de Wind, De (meester) 47 Wissen, Driek van 56 Wittkampf, Willem 77

Zonderland, Daan 40 Zuidinga, Robert-Henk 43

Vier lichte letterheren