PDF Van Tekst
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Neerlandica extra Muros. Jaargang 1997 bron Neerlandica extra Muros. Jaargang 1997. J. van In, Lier 1997 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_nee005199701_01/colofon.php © 2015 dbnl i.s.m. 1 [Neerlandica extra Muros - februari 1997] Nederlandse literatuur in Indonesië: 1945-1995 Reinier Salverda (Londen) Inleiding Binnen het onderzoeksthema ‘Receptie van Nederlandse literatuur in het buitenland’ geef ik hier een overzicht van wat er in Indonesië sinds 1945 verschenen is op het gebied van de Nederlandse literatuur. Een eerste en zeker nog niet complete inventarisatie heeft een lijst opgeleverd van ruim tachtig Indonesische vertalingen van Nederlandse literatuur (zie bijlage I), en daarnaast ruim zestig Indonesische publicaties over Nederlandse literatuur (zie bijlage II). In dit artikel wil ik - tegen de achtergrond van de (post)koloniale ontwikkelingen in de archipel - bezien hoe het contact met de Nederlandse literatuur sinds 1945 in hoofdlijnen is verlopen, en nagaan wat het heeft opgeleverd, enerzijds aan oorspronkelijk Nederlandstalige literatuur in Indonesië, anderzijds vooral ook aan literaire vertalingen in het Indonesisch, en aan kritische commentaren en creatieve reacties van Indonesische kant. Achtergrond: Literatuur in Nederlands-Indië (1900-1942) Uit de eerste helft van deze eeuw is het volgende voor een goed begrip van de postkoloniale literaire ontwikkelingen van belang. Aan Nederlandse kant vinden we in de periode 1900-1942 de ‘ethische politiek’. De ene kant daarvan was de voortgaande unificatie van de archipel, de onderdrukking van het inheems verzet en van het ontluikend Indonesisch nationalisme; maar aan de andere kant was het doel hiervan om - onder Nederlandse leiding - de modernisering van de kolonie in goede banen te leiden, met name ook op het gebied van onderwijs en cultuur (vgl. ook Gouda 1995). Er werden scholen gebouwd, en de Weg tot het Westen werd gewezen via het onderwijs in de Nederlandse taal en literatuur (cf. Groeneboer 1993), maar ook via de moderne vreemde talen: bij het eindexamen HBS/AMS was een leeslijst van 24 Nederlandse, 8 Duitse, 8 Engelse en 8 Franse literaire werken verplicht (Jassin 1983: 10). In de kranten werd aandacht besteed aan literatuur, en er kwamen bibliotheken en leeszalen die toegang boden tot werken uit de Nederlandse en Europese literatuur (Rinkes 1920). In het interbellum was er in de archipel een klein aantal Nederlandse schrijvers actief, zoals Fabricius, Székely-Lulofs, Du Perron en Beb Vuyk, die in Nederland publiceerden, net als de enkele Indonesische auteurs die in het Nederlands schreven: Noto Soeroto (bevriend met Van Eeden en Fabricius) en Soewarsih Djojopoespito (bevriend met Du Perron). Daarnaast vinden we een levendige lokale productie van populaire Indische lectuur, zoals bijvoorbeeld de Indo-romans van Kijdsmeir Neerlandica extra Muros. Jaargang 1997 2 (Salverda 1994). Vanaf de Eerste Wereldoorlog verschenen er voorts Maleise vertalingen van Nederlandse en Nederlands-Indische literatuur: Daum in 1917 en Justus van Maurik in 1918, het beroemde Nederlandse jongensboek Dik Trom van C. Johan Kieviet in 1920, De Schaapherder van Oltmans in 1930, Multatuli's Saïdjah en Adinda in 1921 en Kartini's Door Duisternis tot Licht in 1922 (Voor verdere gegevens zie ook Ockeloen 1939). Zeer belangrijk was in dit verband het Kantoor voor de Volkslectuur/Balai Poestaka, dat in de jaren dertig, naast andere uitgevers, uitgroeide tot een belangrijke ‘combinatie van vertaler-schrijver-uitgever-drukker-boekhandelaar-leesbibliotheek-organisator’ (Hooykaas 1947: 193). Jaarlijks gaf deze overheidsdienst in grote oplagen publicaties uit op allerlei gebied, waaronder literaire vertalingen in het Maleis, Javaans, Madurees en Sundaas van westerse romans (o.a. Kipling, Mark Twain, Cervantes, Dumas en Hector Malot) en ook een aantal oorspronkelijke romans in modern Maleis (Teeuw 1952, 1972). In totaal produceerde en verspreidde Volkslectuur meer dan tien miljoen boeken in zeven verschillende talen over de archipel. Voor een studie over het werk en de invloed van deze dienst - een opmerkelijk hoofdstuk in de Nederlandse koloniale cultuurpolitiek (cf. Drewes 1981, Uhlenbeck 1986) - verwijs ik naar de dissertatie van Jedamski 1992. Indonesiërs - althans die lezen konden, want in 1930 was 90% van de bevolking nog analfabeet (Wertheim 1956: 259) - konden dus via het onderwijs, via kranten, leeszalen en vertalingen in contact komen met Nederlandse en Europese literatuur. Onder deze invloed begonnen jonge Indonesische studenten in de jaren dertig Nederlandse sonnetten te schrijven (Hanifah 1972: 64). Anderzijds waren er de traditionele inheemse literaturen, die zich tijdens de Nederlandse periode altijd hebben weten te handhaven, met daarnaast vanaf eind negentiende eeuw een groeiende productie van Maleise stuiverromans (Hellwig 1986). Nieuw is in de jaren dertig het begin van een eigen, moderne literatuur in het Maleis. Er verschijnen in korte tijd drie belangrijke, moderne romans (Abdullah 1986). Het Nederlandstalige tijdschrift Timboel (1927-1933) krijgt vanaf 1932 een bijlage in het Maleis onder leiding van Sanusi Pane, die er echter een jaar later om politieke redenen mee stopt (Kratz 1988). En vanaf 1933 is er het tijdschrift Poedjangga Baroe (Foulcher 1980), dat het begin markeert van de literaire dekolonisatie (Maier 1988). S.T. Alisjahbana, de leider van dit tijdschrift, was binnen het nationalistisch kamp een kritisch voorstander van associatie met de westerse cultuur, in tegenstelling tot Ki Hadjar Dewantoro, die, als voorstander van culturele non-coöperatie, met zijn Taman Siswa-beweging ijverde voor een renaissance van de eigen, inheemse, vooral Javaanse culturele tradities. Deze tegenstelling leidde voor en na 1945 tot felle debatten aan Indonesische zijde (Dolk 1993: 11). We zien aldus in het vooroorlogse Nederlands-Indië een complexe en veeltalige literaire contactsituatie, mogelijk gemaakt maar ook verstoord door de koloniale verhoudingen. De vele tegenstellingen in die situatie - tussen kritische intellectuelen en koloniale machthebbers, tussen een ontwikkelde elite en de niet-lezende massa, tussen Nederlanders en Indonesiërs, tussen conservatieve en ethische Neerlandica extra Muros. Jaargang 1997 3 Europeanen, en tussen voorstanders van associatie dan wel non-coöperatie in het nationalistische kamp - bepaalden de marges, waarbinnen aan het eind van de jaren dertig een interessante literair-politieke discussie plaatsvond tussen Du Perron en Sjahrir (Snoek 1990a). Voor ons doel hier is vooral van belang de positie van Sjahrir, die in 1938 zijn landgenoten aanspoorde om literair te wedijveren met het beste wat de wereld te bieden heeft, van Dante en Goethe tot Tolstoj en Multatuli, van Joyce en Proust tot Kafka en Gide, en van Shakespeare tot Malraux. Binnen het kader van dit literaire wereldprogramma noemt Sjahrir ook een aantal Nederlandse schrijvers: Van Schendel, Vestdijk, Elsschot, Van Oudshoorn, Slauerhoff, Ter Braak en Du Perron (cf. Sjahrir 1947: 87-90) - vooral dus schrijvers rond het Nederlandse tijdschrift Forum, en niet-Indische schrijvers zoals Daum, Couperus of Székely-Lulofs. Toen Sjahrir dit schreef, zat hij overigens als politiek gevangene geïnterneerd op Banda-Neira. En in 1939 vertrok Du Perron voorgoed naar Nederland. De marges waarbinnen het literaire contact tussen twee van de beste Nederlandse en Indonesische schrijvers zich toen afspeelde, waren, kortom, wel buitengewoon smal (cf. Kousbroek 1992: 189-207). Na 1945: Indonesianisasi van de literatuur Veel van de hierboven gesignaleerde politieke en culturele factoren blijven ook na 1945 doorwerken in het literaire contact tussen Nederland en Indonesië. In de postkoloniale periode staat het literair contact echter geheel in het teken van de Indonesianisasi (cf. Boelaars 1991: 3-21) van de archipel, met name ook op cultureel gebied, waar een gerichte taal-, cultuur- en onderwijspolitiek het Indonesische staatsvormingsproces moet ondersteunen. In 1945 wordt de Indonesische onafhankelijkheid uitgeroepen, en tegelijk verschijnt de eerste grote naoorlogse Indonesische dichter op het toneel: Chairil Anwar (Alisjahbana 1965: 46; Oemarjati 1972). Politieke en literaire bevrijding gaan hier hand in hand, wanneer hij in datzelfde jaar de Vloekzang van Sentot uit de Max Havelaar in het Indonesisch vertaalt, het bekende gedicht over ‘De laatste dag van de Hollanders op Java’ (Multatuli 1945, cf. Jassin 1968: 100-103). Ook met de eigentijdse Nederlandse poëzie was hij goed bekend: hij vertaalde gedichten van Marsman en Slauerhoff, van Jan H. Eekhout en Antonie Donker, van Elsschot en Du Perron, en maakte er soms zeer vrije bewerkingen van, terwijl hun inspiratie ook valt aan te wijzen in zijn oorspronkelijke poëzie (cf. Slametmuljana 1954: 159). Er is daardoor nogal wat te doen geweest over de vraag of zijn poëzie soms plagiaat was (Tatengkeng 1967). Maar het is hier als bij Shakespeare en Picasso: grote kunstenaars lenen niet, die stelen. Zij nemen van andere kunstenaars wat hun lust en maken zich dat in vrijheid eigen - zo ook hier de ‘geniale Indonesische Rimbaud’ (Last 1956: 203). Daarmee is de toon gezet. Een nieuwe generatie treedt aan, met Idrus, Asrul Sani, Rivai Apin, Achdiat K. Mihardja, Mochtar Lubis en Pramoedya Ananta Toer - de Angkatan '45, die een eigen, vrije, Indonesische literatuur gaat opbouwen. In de eigen taal, waarin een nieuwe taalkunst en literatuur ontwikkeld Neerlandica extra Muros. Jaargang 1997 4 en opgebouwd wordt, waarin vrij uiting gegeven kan worden aan verbeelding