Waarden van cultuurbeleid

De legitimatie van cultuurbeleid bij gemeenten Eindhoven, ’s-Hertogenbosch en Tilburg

Michelle Emmen – 636375

Eerste begeleider: Drs. E.J.C. Spoormans Tweede begeleider: Dr. H.A.M.J. van Driel

Masterthesis Kunst- en Cultuurwetenschappen Kunsten, Publiek & Samenleving Faculteit Geesteswetenschappen Universiteit van Tilburg Tilburg, mei 2012

Voorwoord

Voor u ligt mijn masterthesis Waarden van cultuurbeleid. Een thesis die ik gemaakt hebt om te onderzoeken op welke manier cultuurbeleid wordt gelegitimeerd. En die is ontstaan vanuit mijn nieuwsgierigheid naar de waarde van kunst en cultuur. Ik heb vanaf het begin van deze thesis mij met volle overgave en enthousiasme in het onderwerp gestort.

Nou wil ik niet zeggen dat het een makkelijke weg was om tot dit eindproduct te komen. Om ondanks de diversiteit en wisselende actoren de onderste steen boven te halen was af en toe behoorlijk lastig. Deze diversiteit heeft het onderzoek wel altijd interessant gehouden. Aangezien het varieerde van een filosofisch kader waarin ik mij moest vastbijten tot boeiende gesprekken met wethouders en ambtenaren bij de gemeenten. Het tot stand komen van deze thesis heeft veel overeenkomsten met begrippen die wat mij betreft ook van toepassing zijn op het begrip cultuurbeleid: diversiteit, ongrijpbaarheid en ontwikkeling.

Daarnaast wil ik hierbij niet de kans aan mij voorbij laten gaan om een paar mensen te bedanken zonder wie ik niet tot dit eindresultaat zou zijn gekomen. In eerste instantie wil ik mijn ouders bedanken voor hun onvoorwaardelijke steun op alle vlakken. Daarnaast mijn lieve broers en zus, omdat zij mij altijd motiveren om door te gaan. En Wessel voor zijn luisterend oor en al zijn hulp. Geno Spoormans, mijn scriptiebegeleider, wil ik eveneens erg bedanken voor de altijd bruikbare feedback. Maar bovenal dat ik bijna elke keer na een gesprek de kamer gemotiveerder verliet dan dat ik die binnen kwam. Nou kan ik nog een hele lijst noemen van mensen die mij, op elk hun unieke manier, hebben geholpen om deze thesis voor elkaar te krijgen maar ik hou het kort: ook jullie bedankt!

Michelle Emmen Augustus 2012

2

Samenvatting

Aanleiding voor dit onderzoek is de manier waarop er werd gereageerd op de aangekondigde bezuinigingen in de culturele sector. De bezuinigingen waren wel van grote omvang, maar over het algemeen stemde iedereen er mee in dat er bezuinigd moest worden in de culturele sector. Naar mijn idee komt de waarde van cultuurbeleid daarbij niet genoeg tot zijn recht. Dit was de drijfveer om te onderzoeken wat de waarden van cultuurbeleid zijn en hoe cultuurbeleid bij de gemeenten Eindhoven, ‟s-Hertogenbosch en Tilburg gelegitimeerd wordt. De onderzoeksvraag is: Met welke waarden van cultuurbeleid legitimeren de gemeenten Eindhoven, „s-Hertogenbosch en Tilburg hun cultuurbeleid?

Om antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag is gekeken naar de waarden die toegekend kunnen worden aan visies op kunst. De visies en paradigma‟s die zijn geanalyseerd komen allen uit de kunstfilosofie. Daarnaast is ook gekeken welke waarden er aan het begrip cultuur kunnen worden toegekend, dit aan de hand van de definities van Williams en analyse uit de culturele studies. Vervolgens heb ik onderzocht of deze waarden eveneens konden worden toegekend aan cultuurbeleid in het verleden en in het heden. Daaruit bleek dat vele waarden overeenkomen, sommige wel met een andere context. Maar nieuwe waarden kwamen ook aan de orde. Bij het onderzoek welke factoren van invloed zouden kunnen zijn op de legitimatie is gebleken dat de volgende factoren geen invloed hebben op de legitimatie: definities van cultuurbeleid, beleidsterreinen van cultuurbeleid, standpunten van politieke partijen en meningen in de samenleving.

De waarden uit de voorgaande onderzoeken zijn als kader gebruikt bij het onderzoek naar de legitimatie van gemeentelijk beleid. Daarbij is een onderscheid gemaakt tussen prominente waarden van kunst en cultuur, en dominante waarden van cultuurbeleid bij de rijksoverheid. Bij de gemeenten is bekeken hoe de dominante waarden van cultuurbeleid van de rijksoverheid terugkwamen bij te legitimatie van de gemeenten. En welke dominante waarden de gemeente zelf had bij de legitimatie van het cultuurbeleid. Om dat te achterhalen zijn beleidsstukken onderzocht en interviews afgenomen.

De legitimatie van de gemeenten Eindhoven, ‟s-Hertogenbosch en Tilburg is niet overeenkomstig. Bij de gemeente Eindhoven wordt voornamelijk de autonome waarde dominant gebruikt bij de legitimatie. Bij ‟s-Hertogenbosch zijn de dominante de economische waarde, gemeenschappelijke waarde en laboratoriumwaarde. En de gemeente Tilburg gebruikte de economische waarde, de toeristische waarde en de imagowaarde het meest dominant bij de legitimatie. Bij de legitimatie komen sommige dominante waarden van de legitimatie van de gemeente Eindhoven en ‟s-Hertogenbosch overeen met de dominante waarden van cultuurbeleid van de rijksoverheid. Bij de gemeente Tilburg is dit echter niet het geval, al speelt niet dominant maar wel duidelijk aanwezig de sociale waarden (waaronder de gemeenschapsvormende waarde valt) wel een rol bij de legitimatie. De eigen verantwoordelijkheid van de gemeente, als gevolg van decentralisatie, is daarbij goed zichtbaar geworden. De gemeenten gebruiken namelijk allemaal een eigen legitimatie.

Daarnaast worden bij alle drie de gemeenten meerdere waarden van cultuurbeleid benoemd, zowel wel als niet dominant. Het gebruik van de vele waarden van cultuurbeleid geeft de diversiteit van het begrip aan en vaak ongrijpbaarheid. Dit als gevolg van het gebruik van integraal beleid, maar ook omdat dat juist het typerende en de kracht is van cultuurbeleid. Cultuurbeleid is juist van belang, omdat het vele waarden kan uitdragen.

3

Inhoudsopgave ____

Voorwoord 2

Samenvatting 3

1. Inleiding en vraagstelling 5 Vraagstelling 5 Onderzoeksmethode 7 Leeswijzer 7

1. Waarden van kunst en cultuur 8 1.1. Belang van kunst 8 1.2. Belang van cultuur 18 1.3. Waarden van kunst en cultuur 25

2. Cultuurbeleid vanuit historische context 26 2.1 Historisch overzicht 26 2.2. Definitie cultuurbeleid 33 2.3. Invloeden op cultuurbeleid 36

3. Het huidige cultuurbeleid 39 3.1. Stand van zaken 39 3.2. Standpunten en meningen 42 3.2. Rijksoverheid 45 3.3. Provincies 48 3.4. Gemeenten 49

4. Waarden van cultuurbeleid 52 4.1. Waardenoverzicht 52 4.2. Prominente waarden kunst en cultuur 53 4.3. Dominante waarden van cultuurbeleid van de rijksoverheid 56

Introductie: deel 2 58

5. Legitimatie cultuurbeleid bij gemeenten 60 5.1. Gemeentelijke waarden bij legitimatie 60 5.2. Overeenkomsten en verschillen 68 5.3. Algemene bevindingen 71

6. Conclusie & Aanbevelingen 75 6.1. Beantwoording van de onderzoeksvraag 75 6.2. Aanbevelingen 76

Literatuurlijst 78

4

1. Inleiding en vraagstelling ____

“Als de wereld begrijpelijk was, zou er geen kunst bestaan.” Albert Camus

De onbegrijpelijkheid van kunst is iets wat mij altijd heeft geïntrigeerd. Vooral omdat de kunst, die vaak onbegrijpelijk is, toch een belangrijke plek heeft verworven in de maatschappij. Zij is zelfs zo geworteld geraakt in de samenleving dat de overheid het als een taak ziet om erover te waken en er verantwoordelijkheid voor te nemen. Die onbegrijpelijkheid van kunst roept de vraag op: Waarom heeft de overheid de verantwoordelijkheid voor iets genomen dat niet altijd even vanzelfsprekend is? Welke waarden zijn daarmee verbonden?

De verantwoordelijkheid van de overheid voor cultuurbeleid is vanaf de kredietcrisis ter discussie komen te staan. Na de landelijke verkiezingen in 2010 zijn plannen gemaakt voor grote bezuinigen in het culturele veld. VVD en CDA, met gedoogsteun van de PVV, hebben het als volgt geformuleerd in het gedoogakkoord: “Het kabinet wil meer ruimte geven aan de samenleving en het particulier initiatief en de overheidsbemoeienis beperken. Kunst en cultuur zijn ten slotte ook van en voor de samenleving. Bij verstrekking van subsidies wordt voortaan eerst gekeken naar de mogelijkheden eigen inkomsten te verwerven. Er komt meer aandacht voor de verdiencapaciteit van cultuur.” (regeerakkoord, 2010). Daarmee lijkt de overheid aan te geven dat het minder verantwoordelijk wil zijn voor cultuur. De culturele sector zou dus meer marktgericht moeten denken om de bezuinigingen op te kunnen vangen.

De vraag die bij mij opkwam was: Waarom nu opeens minder verantwoordelijkheid nemen? Welke waarden van kunst zijn minder van belang geworden voor de overheid om juist op cultuur zo drastisch te bezuinigen? Dat is de aanleiding geweest voor mijn thesis.

Daarnaast waren er vele reacties vanuit het culturele vakgebied. Aan de ene kant waren deze fel, zo vond men dat er sprake was van een culturele kaalslag. Beleidloos snijden in cultuur zal het culturele klimaat in Nederland dermate aantasten, dat het kapot gaat. Aan de andere kant was het opvallend dat verschillende prominente personen uit de cultuursector in de media aangaven dat bezuinigingen absoluut mogelijk waren. Eveneens gaf men aan dat bezuinigingen logisch zouden zijn, omdat in tijden van crisis overal bezuinigd moet worden. Wel zouden de bezuinigen bedachtzaam moeten worden uitgevoerd.

De reacties intrigeerden mij, omdat bij bezuinigingen in andere sectoren, zoals de zorgsector, deze reacties niet voorkomen. Zelfs de culturele sector vond dat de waarde van kunst en cultuur niet zonder meer van belang was voor de overheid. De waarde van cultuurbeleid lijkt in deze tijden af te nemen.

Dit is de aanleiding geweest om te onderzoeken op welke manier cultuurbeleid wordt gelegitimeerd binnen overheidsinstanties. Door het onderzoek wil ik achterhalen welke waarden worden ingezet bij de legitimatie van cultuurbeleid van de gemeenten Eindhoven, ‟s-Hertogenbosch en Tilburg.

Vraagstelling Uit bovenstaande overwegingen kan een onderzoeksvraag afgeleid worden: Met welke waarden van cultuurbeleid legitimeren de gemeenten Eindhoven, „s-Hertogenbosch en Tilburg hun cultuurbeleid?

5

Nadere uitwerking van de vraagstelling Om het onderzoeksterrein concreter te maken heb ik ervoor gekozen mij te richten op cultuurbeleid op gemeentelijk niveau. Cultuurbeleid op gemeentelijk niveau moet vaak directer worden verdedigd (Iedema & Wiedinga, 2004). Daarnaast zijn het vaak concretere plannen die moeten worden gerechtvaardigd, wat een duidelijke legitimatie vraagt. Om het onderzoeksveld nog meer af te bakenen is er gekozen om drie gemeenten te onderzoeken. Dat zijn Eindhoven, „s-Hertogenbosch en Tilburg. De keuze is gebaseerd op het feit dat deze steden middelgroot zijn en relatief veel culturele initiatieven ontwikkelen.

Deelvragen Om de bovenstaande onderzoeksvraag te beantwoorden zijn er deelvragen opgesteld.

Deelvragen voor deel 1:

- Welke waarden kunnen worden toegekend uit visies en paradigma‟s over kunst? - Welke waarden kunnen worden toegekend uit theorieën over cultuur? - Welke waarden werden er in het verleden toegekend aan cultuurbeleid van de rijksoverheid? - Welke waarden worden in hedendaags cultuurbeleid van de rijksoverheid gebruikt bij de legitimatie van cultuurbeleid? - Welke waarden zijn dominant, gekeken naar cultuurbeleid bij de rijksoverheid in het heden en verleden.

Deelvragen voor deel 2:

- Met welke waarden legitimeren de gemeenten Eindhoven, „s-Hertogenbosch en Tilburg hun cultuurbeleid? - Komen de waarden die gebruikt worden bij de legitimatie van de gemeenten overeen met de dominante waarden van de rijksoverheid? - Wat zijn de overeenkomsten en verschillen bij de legitimatie van de gemeenten Eindhoven, „s- Hertogenbosch en Tilburg?

Operationalisering begrippen De verschillende vragen bevatten begrippen die een korte toelichting nodig hebben, zoals het begrip waarde en legitimatie. Een operationalisering van deze begrippen geeft meer inzicht in de intentie van het onderzoek.

Het begrip waarde wordt gebruikt vanuit de betekenis „in de zedelijke, geestelijke, psychologische, sociale, religieuze en esthetische betrekkingen van de mensen‟ (Wolters‟ handwoordenboek, 1992). De waarden die aan iets worden toegekend staan gelijk aan het belang dat iemand eraan verbindt. Zo geven de waarden die verbonden worden aan cultuurbeleid aan, welke belangen de overheid daaraan verbindt.

Daarnaast wordt het begrip legitimatie genoemd in de vraagstelling. Legitimatie is een verklaring waarom iets wettig en verantwoordbaar is (Wolters‟ handwoordenboek, 1992). In dit onderzoek wordt onderzocht wat de wetsgrond van cultuurbeleid is. Oftewel, waarom er cultuur door de overheid wordt ondersteund door middel van cultuurbeleid.

6

Onderzoeksmethode Om de oorsprong van de legitimatie van cultuurbeleid te achterhalen, is literatuuronderzoek gedaan naar kunst en cultuur en de waarden die daaruit gedestilleerd kunnen worden. Het onderzoek naar waarden van kunst heeft zich vooral gericht op de kunstfilosofie. Definities en visies van culturele studies zijn geanalyseerd om waarden van cultuur te achterhalen.

Voor het achterhalen van de waarden van cultuurbeleid is een historisch overzicht gemaakt en is de cultuurnota van de rijksoverheid geanalyseerd. Daarnaast is er een literatuurstudie gedaan naar definities van cultuurbeleid, invloeden op cultuurbeleid en hoe cultuurbeleid op verschillende overheidsniveaus wordt ingevuld.

Vervolgens zijn de waarden gedestilleerd uit de voorgaande onderzoeken, toegepast bij onderzoek naar de legitimatie van de gemeenten Eindhoven, ‟s-Hertogenbosch en Tilburg. Daarvoor zijn interviews afgenomen en eveneens beleidsstukken geanalyseerd.

Leeswijzer Het rapport is opgedeeld in twee delen. Dit om een duidelijk overzicht te maken van de theoretische benadering van de waarden en hoe deze in de praktijk functioneren bij de legitimatie.

Deel een richt zich op onderzoek die waarden van kunst en cultuur kan achterhalen, daarvoor is literatuuronderzoek gedaan. Het eerste hoofdstuk dient om de begrippen kunst en cultuur te verhelderen en de waarden te achterhalen die daarmee verbonden kunnen worden. In eerste instantie wordt de kunstfilosofie behandeld, vervolgens definities die aan cultuur toegekend worden en uiteindelijk culturele studies. In het tweede hoofdstuk komt een historisch overzicht van cultuurbeleid aan de orde en de waarden die daaruit kunnen worden geanalyseerd. Naast het historisch overzicht worden er in dit hoofdstuk eveneens verschillende definities van cultuurbeleid behandeld en factoren die van invloed kunnen zijn op cultuurbeleid. Hoe het huidige cultuurbeleid, in tijden van bezuinigingen, is vormgeven wordt behandeld in hoofdstuk drie. Tevens wordt er gekeken naar de organisatorische kant van het cultuurbeleid op alle overheidsniveaus.

Deel twee heeft betrekking op de praktijk en wordt er specifiek gekeken naar de legitimatie van cultuurbeleid bij de gemeenten Eindhoven, „s-Hertogenbosch en Tilburg. Daarbij komt aan de orde in welke mate deze overeenkomen en verschillen met betrekking tot de legitimatie. En in welke mate de waarden die de gemeenten gebruiken bij hun legitimatie overeenkomen met de waarden die dominant zijn aan cultuurbeleid bij de rijksoverheid. Uiteindelijk wordt het rapport afgesloten met een beantwoording van de onderzoeksvraag.

7

Deel 1: Waarden kunst, cultuur & cultuurbeleid

1. Waarden van kunst en cultuur ____

Aan een legitimatie van cultuurbeleid liggen bepaalde waarden ten grondslag. Deze waarden zijn vaak gebaseerd op, of hebben overeenkomsten met, opvattingen uit het verleden. Wetenschappers, waaronder filosofen en sociologen, hebben eeuwenlang hun theorieën over wat de waarde van kunst en cultuur is, uitgewerkt. Om te bepalen welke waarden ten grondslag liggen aan legitimatie en uit welke visies over kunst en cultuur die zijn ontstaan, komen in dit hoofdstuk verschillende visies over kunst en cultuur aan de orde. Daaruit wordt geanalyseerd welke waarden daaraan toegekend kunnen worden.

De basis van de legitimatie van kunst is eeuwen geleden al gelegd en is ontstaan uit de kunstfilosofie. “In feite geeft elke kunstfilosofie minstens impliciet een antwoord op de vraag wat kunst nu eigenlijk is.” (Van den Braembussche, 2003, p.14). Daarom is het essentieel om de belangrijkste visies uit de kunstfilosofie te bespreken.

Het begrip cultuur is later ontstaan dan kunst. Veel visies over cultuur zijn, net als kunst, gebaseerd op de kunstfilosofie. Kunst heeft dan ook veel raakvlakken met cultuur, maar dit laatste begrip is breder. Om cultuur te begrijpen zal er gekeken moeten worden naar de historische context.

In dit hoofdstuk wordt er een overzicht gegeven van de visies op kunst en cultuur. Een compleet overzicht is haast niet mogelijk, gezien de vele visies over kunst en cultuur. Wel worden de opvattingen die grote invloed hebben op de hedendaagse denkbeelden weergegeven. In de eerste paragraaf wordt er gekeken naar het belang van kunst en naar de visies binnen de kunstfilosofie op dit onderwerp. Daarna komt in paragraaf twee het belang van cultuur aan de orde, hoe dat begrip te definiëren is en wat de belangrijkste ontwikkelingen zijn geweest. Het hoofdstuk zal eindigen met een overzicht van waarden, die uit beiden paragrafen zijn geëxtrapoleerd. Daarbij zal gekeken worden naar overeenkomsten en verschillen tussen de waarden die aan de twee begrippen worden toegekend.

1.1. Belang van kunst Er bestaat veel literatuur over het belang van kunst. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van de indeling die Van den Braembussche hanteert in zijn boek Denken over kunst (2003). Van den Braembussche doceert Kunstfilosofie aan de Faculteit voor Historische en Kunstwetenschappen van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Daarnaast vervult hij een deeltijdprofessoraat in kunstkritiek aan de Vrije Universiteit te Brussel. Zijn boek geeft een overzichtelijk beeld van de hoogtepunten uit de kunstgeschiedenis. Van den Braembussche heeft veel toonaangevende literatuur over de kunstfilosofie gebruikt bij het samenstellen van het boek. Deze referenties ondersteunen de betrouwbaarheid van de informatie en de volledigheid van het boek. In deze paragraaf komen theorieën aan bod, die van grote invloed zijn geweest op denkbeelden over kunst, zowel in het verleden als in het heden. In het verband van dit onderzoek gaat het niet om de exacte bepalingen van waarden, maar om de toepassingen ervan, daarom is ervoor gekozen om het te beperken tot een overzicht.

Het denken over kunst heeft veel raakvlakken met filosofie. Over de verschillende visies van kunst heeft Van den Braembussche zes dominante visies uitgewerkt. Als aanvulling daarop wordt ook het postmodernisme besproken.

8

Deel 1: Waarden kunst, cultuur & cultuurbeleid

1.1.1. Nabootsingstheorie Volgens de nabootsingstheorie is kunst bedoeld om de werkelijkheid weer te geven. Het gaat bij kunst om de verhouding tussen het kunstwerk en de zintuiglijke waarneembare werkelijkheid. Deze theorie wordt vaak gezien in combinatie met de beeldende kunst, maar is op alle kunstvormen van toepassing.

Een begrip dat vaak in combinatie met de nabootsingstheorie wordt gebruikt is mimesis. Plato (472 v. Chr. - 347 v. Chr.) is de grondlegger van dit begrip. De werkelijkheid is volgens Plato een moeilijk definieerbaar begrip. Om hier betekenis aan toe te kennen deelt hij het op in een eerste, tweede en een derde werkelijkheid. De eerste werkelijkheid betreft de schepping van god, de tweede de schepping van ambacht en laatste de schepping van de kunstenaar. Plato is erg sceptisch over imiterende kunst: “In de ogen van Plato was datgene wat kunstenaars „vervaardigen‟ niet alleen onnuttig en frivool, het was ook uitermate onwerkelijk.” (Van den Braembussche, 2003, p.42). Aristoteles (384 -322 v. Chr.) maakt ook gebruik van de term mimesis, maar hij definieert het als het weergeven van de gewenste werkelijkheid in plaats van nabootsing van de realiteit. Aristoteles ziet de tragedie uit zijn tijd als een hoogtepunt van mimesis (Baumeister, 1999).

Hier komt een duidelijk verschil naar voren tussen Aristoteles en Plato. Waar Plato gruwel in kunsten ziet als aanmoediging tot nabootsing, ziet Aristoteles het als waarschuwing. In beide visies zit een opvoedkundig element. Aristoteles‟ visie op de nabootsing is een weergave van een goede moraal: kunst als verbeelding van hoe het zou moeten. In de visie van Plato geeft kunst alleen maar aanleiding tot een slechte moraal, omdat alleen de filosofiewijsheid en waarheid bezit.

Belang van kunst vanuit de nabootsingstheorie Kunst krijgt vanuit deze visie waarde als het de werkelijkheid zo realistisch mogelijk weergeeft. De reflectie komt dan het best tot zijn recht. De werkelijkheid wordt getoond en de samenleving wordt geconfronteerd met haar handelen. Er is hier sprake van de reflecterende waarde van kunst. Kunst wordt ingezet om de mensen bewust te maken van gedrag. Het draait daarbij alleen om het bewust worden van de leefomgeving van het individu, de werkelijke natuur. Aristoteles biedt een moraal. De waarde, die betrekking heeft op het bewust worden van de samenleving ontwikkelt zich later (zie paragraaf 1.1.6.).

Aristoteles en Plato zijn van mening, dat het weergeven van de werkelijkheid als reflectie kan dienen voor de samenleving. Aristoteles en Plato verschillen wel van mening op welke manier reflectie een voorbeeld geeft. Plato ziet de reflectie als voorbeeld voor gedrag, Aristoteles als waarschuwing voor hoe men niet moet handelen, een norm werd gegeven. Beide gaan ervan uit dat kunst een opvoedkundig element bevat, dus een educatieve waarde bezit.

Nabootsingstheorie vandaag De visie dat kunst een nabootsing moet zijn van de werkelijkheid, heeft nog steeds grote navolging. De culturele elite is wel sceptischer geworden over de nabootsingstheorie. Deze kunstvorm heeft dan ook aan betekenis ingeboet. Toch zijn er ook nog steeds veel positieve visies over de nabootsingstheorie en de kunstvormen die daaruit voortkwamen.

Bourdieu (1930- 2002), een Franse socioloog heeft een eigen richting gegeven aan de nabootsingstheorie. Kunst is volgens Bourdieu kunst, zodra het afgebeeld en getoond wordt door de samenleving. Bij deze visie krijgt kunst een sociale validering. Volgens Bourdieu hebben specifieke segmenten van de samenleving eigen opvattingen over kunst. De mimesis-opvatting wordt door sommige sociale groepen met een eigen „habitus‟ ondersteund (Van den Braembussche, 2003).

9

Deel 1: Waarden kunst, cultuur & cultuurbeleid

In veel huiskamers is deze vorm van kunst terug te zien, zoals bij schilderijen van landschappen of schilderijen van fruitmanden. In tegenstelling tot de appreciatie van de culturele elite, krijgt deze kunstvorm bij een groot deel van de samenleving veel sympathie. Bourdieu is dan ook van mening dat de nabootsingstheorie nog steeds moest worden erkend.

1.1.2. Expressietheorie De expressietheorie geeft inzicht in de verhouding tussen de kunstenaar en het kunstwerk. De basis van een kunstwerk is volgens deze theorie de zelfexpressie van de kunstenaar; het idee dat de kunstenaar wil uitdragen met zijn kunstwerk. De werkelijkheid nabootsen staat hier niet meer centraal. Het gaat hier om de emoties die een kunstenaar in een kunstwerk stopt. Het publiek heeft hierbij een belangrijke rol, om de intentie van de kunstenaar aan te voelen.

De Russische schrijver Tolstoi (1828- 1910) beschrijft in het artikel Wat is kunst? (1898) zijn visie op kunst. Hij vergelijkt, om de expressietheorie te verduidelijken, kunst met wetenschappen. Waar rationele kennis de basis is van wetenschap, zo heeft kunst geen rationele redenering (Van den Braembussche, 2003).Emotie zou dan de basis zijn van de kunst. Tolstoi geeft wel aan dat wetenschap de kunsten kan dienen: “Science should deal with the great problems of human life and serve as a basis for art.”(Tolstoi, 2006, p.72).

Ondanks het feit dat wetenschap de kunsten zou kunnen dienen, is de emotie die de kunstenaar wil overbrengen door middel van het kunstwerk, het uitgangspunt bij de expressietheorie. Waar de nabootsingstheorie dus een poging doet om iets tastbaars weer te geven, is het bij de expressietheorie juist omgekeerd. Hier wordt geprobeerd om iets ontastbaars (emotie) tot uiting te brengen door middel van een kunstobject.

Belang van kunst vanuit de expressietheorie Dat een kunstenaar zijn emotie kan uiten door middel van kunst, is het grootste belang dat met deze theorie samenhangt. De zelfexpressie van de kunstenaar is de voornaamste waarde die aan deze visie wordt toegekend. Daarnaast speelt het overbrengen van de emotie van de kunstenaar op een publiek ook een rol. De affectieve en emotieve waarde van kunst kan hieraan worden toegekend.

Kunst kan bij deze laatst genoemde waarde dienen om emoties te beleven, onderscheiden en aanvaarden (De Meyer, 2009). Deze waarden hebben vooral betrekking op het publiek dat de emotie van de kunstenaar ervaart. Het publiek kan een bepaalde gemoedstoestand krijgen door de kunst. De effecten verschillen per persoon. Affectieve en emotieve waarden zijn intrinsiek en zorgen voor een verfijning van het gevoelsleven, dat zorg voor beschaving. Tegelijkertijd is de verfijning lastig te meten, waardoor naar mijn mening deze waarden minder snel worden gebruikt bij de legitimering van kunst.

De waarde die ook bij deze visie op kunst een rol speelt, is de communicatieve waarde. Deze waarde van kunst is dat communicatie een gevolg kan zijn van het ervaren en het maken van kunst (De Meyer, 2009). Bij deze visie deelt de kunstenaar namelijk zijn emotie met het publiek. Kunst is daarbij een communicatiemiddel en tevens een onderwerp om over te communiceren.

Expressietheorie vandaag Kunst als zelfexpressie wordt in de eenentwintigste eeuw nog steeds gehanteerd door kunstenaars. De actualiteit van deze visie heeft deels te maken met de afkeer van de nabootsingstheorie. Kunstenaars lijken meer van zichzelf in een kunstwerk te stoppen. Baumeister geeft in zijn boek aan dat door de

10

Deel 1: Waarden kunst, cultuur & cultuurbeleid afkeer van kunstenaars tegen de nabootsingstheorie, kunstenaars zichzelf een prominentere rol toekennen (Baumeister, 1999).

De expressietheorie is voor de meerderheid van de samenleving nog toegankelijk, al ontstaat er meer afstand. Kunst krijgt vanuit deze theorie een meer op zichzelf staande positie. Wel ervaart men nog steeds de intrinsieke waarde van kunst, omdat kunst emotie oproept en voor een empathische verrijking zorgt van het publiek.

1.1.3. Formalisme De kritieken die worden geuit op nabootsingkunst, vormen het fundament voor het formalisme (Van den Braembussche, 2003). Volgens de formalisten is nabootsing van de werkelijkheid onmogelijk en moet het niet nagestreefd worden. Het formalisme geeft het antwoord op de vraag hoe het anders kan. Deze kunstvorm ontwikkelt zich in het einde van de negentiende eeuw. Hierbij worden alle „externe‟ factoren, zoals kunstenaar, omgeving en publiek, weggelaten en is de kunst het kunstwerk dat op zichzelf staat (Van den Braembussche, 2003). Oftewel, het kunstwerk is hier autonoom en mag alleen beoordeeld worden op de vorm. Er wordt gekeken naar de zuiver artistieke vorm en niet naar de inhoud. Vanuit deze visie vertegenwoordigt kunst een waarde op zich, waarbij het gaat om de kwaliteit.

L‟art pour l‟art, ook wel „kunst voor de kunst‟ genoemd, is een belangrijke slogan bij deze stroming. Aristoteles en Kant zijn aan te wijzen als voorlopers van deze visie, maarpas jaren later, in de twintigste eeuw, werd deze visie zichtbaar. Dit is in de tijd van de rationalisering van de samenleving. Aan het begin van de twintigste eeuw ontwikkelt de moderne kunst zich, met daarin het formalisme. Het kubisme is bijvoorbeeld voortgekomen uit het formalisme, waarbij de vorm het belangrijkste element van het kunstwerk is. Naast de invloed op de moderne kunst heeft het formalisme ook invloed op de kunstkritiek en de diverse kunstwetenschappen. Een nieuwe kijk op de kunst ontstaat doordat het kunstwerk op zich centraal komt te staan. Kunst drukt daarbij het ontzegbare uit (Van den Braembussche, 2003).

Belang van kunst vanuit het formalisme De waarde van kunst hangt bij deze visie alleen met het kunstobject samen, het is autonoom. Het gaat om de autonome kwaliteit van het kunstwerk. Het kunstwerk roept op tot een analytische houding. Vanuit het formalisme kan geconcludeerd worden dat kunst op zich al waarde heeft. En worden er geen andere waarden toegekend, zoals weerspiegeling van de werkelijkheid of expressie van emotie. Het formalisme heeft geen directe maatschappelijke waarde, wel kan het invloed hebben op het tot stand komen van intrinsieke waarde. Waarde kan gevonden worden in een studieuze academische houding ten aanzien van het kunstobject.

Formalisme vandaag Voor de ontwikkeling van de kunst als autonome vorm, is deze visie van grote invloed en belang geweest. Er wordt hierdoor kritischer gekeken naar de vorm, die aan een kunstwerk wordt toegekend. Hierdoor komt men los van afgebakende terreinen en van de maatschappelijke context. Dit laatste heeft echter niet alleen maar positieve gevolgen voor de rol van kunst in de maatschappij.

Deze ontwikkeling is de basis geweest van de kunstvervreemding, die tegenwoordig is terug te zien in de maatschappij. Sterker dan bij de expressietheorie komt bij het formalisme de kunst verder van het publiek af te staan. Kunst wordt minder begrijpelijk, alleen de actieve kunstliefhebber bezit de kennis om de schoonheid van deze kunstvorm te begrijpen. Toch wordt deze kunstvorm gesubsidieerd vanuit

11

Deel 1: Waarden kunst, cultuur & cultuurbeleid de overheid. Naar mijn idee dubieus, omdat de formalisten zelf geen praktische maatschappelijke waarden toekennen aan hun kunstvormen en het de taak van de overheid is, het algemeen maatschappelijk belang te dienen (Iedema & Wiebinga, 2004).

Van visies naar paradigma‟s Tot nu toe zijn er visies besproken die vooral ingaan op de weergave van de kunst, waarbij het kunstobject centraal staat. In de komende paragrafen wordt kunst vanuit een andere invalshoek bekeken: hoe het kunstwerk zich verhoudt tot zijn omgeving. Het zijn eerder paradigma‟s waar kunst in een bepaalde context wordt geplaatst. De definitie van paradigma die in dit rapport wordt gehanteerd, is een samenhangend stelsel van modellen en theorieën. De paradigma‟s geven geen duidelijke visie over hoe kunst moet worden vormgegeven en welke waarden daarmee samenhangen. Zij geven een context aan van waaruit naar kunst gekeken kan worden om op die manier de waarden van een kunstwerk te achterhalen.

1.1.4. Verhouding kunstobject en kunstbeschouwer De toevoeging van de esthetica aan kunst is de basis van de vierde visie op kunst en het eerste paradigma. Hierbij komt de nadruk te liggen op hoe het publiek kunst beoordeelt of beleeft. Het kunstwerk wordt gezien in verhouding tot de individuele kunstbeschouwer en gaat vooral over de esthetische ervaring die mogelijk wordt opgewekt bij de toeschouwer (Van den Braembussche, 2003). Immanuel Kant (1724 -1804) legt de basis voor deze visie, waarbij de esthetica een belangrijke plaats inneemt. Kant definieert een esthetisch oordeel als elk oordeel over schoonheid. Hiertoe rekent hij ook de natuur en de dagelijkse schoonheid. Typerend is dat Kant niet kijkt naar het kunstwerk „ansich‟ of andere aspecten, maar alleen naar het oordeel.

Van den Braembussche (p.144) verwoordt het als volgt: “Kant doet geen uitspraken over de schoonheid in de natuur en de kunst, maar bestudeert hoe deze uitspraken in elkaar zitten, welke vooronderstellingen erin werden gemaakt, welke logische kenmerken ze bezitten”. Kenmerkend bij het toekennen van een esthetisch oordeel is dat het niet empirisch te onderbouwen is, omdat het gaat om het toekennen van normen. Het oordeel of iets mooi of lelijk is doet er niet toe, het draait om waar het oordeel op gebaseerd is en wat kenmerkend is aan een dergelijk oordeel.

Er zijn ook verschillende kritieken op de visie van Kant. Goodman (1906- 1998), een Amerikaanse filosoof, uit kritiek op Kants visie dat de esthetica gelijk staat aan het mooie. Volgens Goodman kunnen ook lelijke dingen een ethische ervaring oproepen (Van den Braembussche, 2003). De visie van Bourdieu is hierop van toepassing. Hij is van mening dat door deze visie de alledaagse kunst uit het oog werd verloren. Tegelijkertijd is er ook kritiek op het feit dat deze visie van Kant los staat van de historische of maatschappelijke context van de kunst, zoals bij het formalisme (1.1.3.).

Belang van kunst vanuit het esthetisch oordelen Esthetische oordelen zijn vaak lastig toetsbaar. Het rechtvaardigen van die oordelen is dan ook een lastig proces en daarmee ook het toekennen van de waarden die ermee gepaard gaan. Desondanks is er vanuit deze visie een waarde aan kunst toe te kennen. Een waarde van de esthetica is, dat door het esthetisch leren oordelen, men beseft hoe een oordeel in elkaar zit. De Meyer (2009) noemt dit oordelen de kwalitatieve functie van kunst. Hij stelt dat kunst kan bijdragen tot het maken van keuzes. In het onderzoek zal deze waarde worden gekenmerkt als besluitvormende waarde.

12

Deel 1: Waarden kunst, cultuur & cultuurbeleid

Tegenwoordig is er door de ontwikkeling van de samenleving een extra waarde zichtbaar geworden van de esthetica. Het gaat hier om de gemeenschapsvormende waarde, zoals integratie, dit kan ontstaan vanuit een de esthetische ervaring. Deze waarde wordt in de volgende stuk verder toegelicht.

Esthetica vandaag Het paradigma met betrekking tot de verhouding tussen kunstobject en kunstbeschouwer is nog zeer actueel. De esthetica wordt ook veelvuldig gebruikt in debatten. Mavis Carrilho zegt in een interview met mevrouw Twaalfhoven in tijdschrift Boekman, dat kunst ertoe kan bijdragen dat mensen zich thuis voelen in een buurt (Boekman, 2008). De Meyer (2009) wijt dit gegeven aan de esthetische ervaring bij het bekijken van een kunstwerk. Kunst kan vanuit dit idee ingezet worden om allochtone burgers sneller te laten inburgeren. Kunst kan dus bijdragen aan integratie: een gemeenschapsvormende waarde van kunst. Daarbij hoort ook dat kunst kan worden ingezet om de samenleving te ontwikkelen en te verbeteren.

Matthew Arnold (1822-1888) is een voorstander van het inzetten van kunst om de samenleving te verbeteren. Arnold leefde in de tijd dat het begrip kunst breder werd getrokken en cultuur werd genoemd. Hij vindt dat cultuur als middel ingezet moest worden in de maatschappij. Zijn visie is dat cultuur en kunst verschillende bevolkingsgroepen konden binden (zie Arnold 1.2.1.). In de tijd van Arnold gaat dit vooral om het nader bij elkaar brengen van de armen en de rijken (Arnold, 2006). Maar in de huidige samenleving kan deze visie gebruikt worden om bijvoorbeeld allochtonen dichter bij de autochtonen te brengen. Vanuit de visie van Arnold kan daarom ook een gemeenschapsvormende waarde, met betrekking tot integratie, worden toegekend als waarde van kunst.

1.1.5. Kunst en de historische context Kritiek op Kant is, dat de maatschappelijke en historische context niet mee wordt genomen in het toekennen van het belang van kunst. Dit paradigma komt voort uit het kunsthistorisch perspectief dat door Hegel (1770 - 1831) is geïntroduceerd en deze bevat wel een maatschappelijke en historische context. Bij deze theorie staat de verhouding tussen kunstwerk en de kunsthistorische context centraal. Volgens Hegel heeft de geschiedenis van de kunsten invloed op de daarop volgende kunsten. Daarbij is zelfbewustwording van de geest het doel van de ontwikkeling van de kunst (Van den Braembussche, 2003).

Hegel is van mening dat de ontwikkeling in de kunst een doel heeft dat benaderd wordt en kondigt daarmee het einde van de kunst aan. Hij voorspelt dat dit zou gebeuren na de Romantiek (rond 1850). Het idee van het einde van de kunst, wordt door meer filosofen opgepakt. Zij kozen wel voor een ander eindpunt dan de Romantiek. Arthur Danto (1924 - heden) is filosoof en kunstcriticus en ziet het einde van de kunst in de eigentijdse kunstgeschiedenis. Hij verwijst bijvoorbeeld naar het werk van Marcel Duchamp (1887- 1968). De vraag hierbij is of het einde van de kunst daadwerkelijk is bereikt.

Belang van kunst vanuit de historische context van kunst Vanuit dit paradigma komt vooral naar voren dat kunst de mens zelfbewust kan maken. Men gaat kritisch kijken naar zichzelf om te kunnen ontwikkelen. Kunst dient als zelfontplooiing en daaraan is een persoonlijkheidsvormende waarde toe te kennen. Het zijn hier intrinsieke waarden die aan kunst worden toegekend, net zoals bij de expressietheorie (1.1.2.). Bij deze visie gaat het wederom over waarden van kunst die op persoonlijk niveau van belang zijn, omdat deze waarden verbonden zijn met het publiek in plaats van met het kunstwerk (De Meyer, 2009).

13

Deel 1: Waarden kunst, cultuur & cultuurbeleid

Dat kunst waarden bevat, komt in dit paradigma duidelijk naar voren. Deze waarden hebben volgens sommige filosofen wel een einde. Over om welk moment dat precies gaat en het einde waarvan precies, zijn verschillende meningen. De waarden die vanuit dit paradigma aan kunst worden toegekend, zijn dus maar tijdelijk. De zelfbewustwording wordt op een moment absoluut, waarbij de pure geest zonder materie overblijft. Het ontwikkelen van nieuwe kunst verliest op dat moment zijn rol. Wel kan men zich afvragen of oude werken die inzichten nog wel overbrengen of dat oude kunst die waarde heeft verloren.

Als kunst de mens zelfbewuster heeft gemaakt, kan het ook de kijk van de mens op de wereld hebben beïnvloed. Als die kijk op de wereld is beïnvloed, kan het ook het handelen van de mens hebben veranderd. Oude kunstwerken kunnen daarom gebruikt worden voor onderzoek naar de ontwikkeling van de mens. Oftewel, kunst kan een hulpmiddel zijn om de ontwikkeling van de mens te verklaren. Het domein cultureel erfgoed van cultuurbeleid kan hierbij een belangrijke rol spelen.

Kunst en de historische context vandaag De overheid investeert nog in kunst. Dit betekent dat de overheid van mening is dat het einde van de kunst nog niet is bereikt. Het investeren in oude kunsten (cultureel erfgoed) door de overheid is te verklaren vanuit het behoud van kunst die de mensheid heeft helpen ontwikkelen en zelfbewuster heeft gemaakt. In dat geval is het investeren in kunst van grote waarde, omdat het de samenleving helpt ontwikkelen. Kunst heeft dan nog de waarde van „zelfbewustwording van de geest‟. Het investeren van de kunsten heeft vanuit die visie waarde voor de toekomst.

1.1.6. Kunst en de sociaalhistorische context De verhouding tussen het kunstwerk en de sociaalhistorische context, is de zesde visie die Van den Braembussche bespreekt. Deze context bekijkt kunst vanuit een sociaalhistorische context. Bijvoorbeeld welke invloed het kapitalisme heeft gehad bij de veranderende sociale en economische functie van kunst (Van den Braembussche, 2003). In dezelfde periode, waarin dit paradigma speelde, werd door Williams (1921 - 1988) een definitie van het begrip cultuur gegeven (zie paragraaf 1.2.1.). Vandaar dat ook dit paradigma veel raakvlakken heeft met het begrip cultuur.

In de vijftiende eeuw worden kunstwerken, voornamelijk schilderijen, op bestelling gemaakt. Deze visie op kunst houdt aan tot de Romantiek. In die periode krijgt de kunstenaar meer aanzien, een kunstenaar wordt meer autonoom en maakt zelf de beslissingen over zijn kunstobject (thema, materiaal etc.) (Van den Braembussche, 2003). Door deze ontwikkeling ontstaat er ook meer afstand tussen de kunstenaar en de samenleving. Door de opkomst van het kapitalisme wordt die alleen maar groter, waardoor ook het contact tussen maker en koper afstandelijker wordt. Het voorgaande illustreert hoe sociale verhoudingen gepaard gaan met veranderingen in de kunst. Het neomarxistische perspectief heeft een grote rol gespeeld in de ontwikkeling van deze manier van kijken naar de kunst

Georg Lukàcs (1884 - 1971) is één van de auteurs die in zijn werken veel sprak over deze context en dit ook heeft uitgewerkt (Van den Braembussche, 2003). Lukàcs is een groot voorstander van de weerspiegelingstheorie. Deze theorie gaat er vanuit dat kunst als spiegel kan dienen om de sociale en economische werkelijkheid weer te geven (Van den Braembussche, 2003). De theorie van Hegel (1.1.5.) is het uitgangspunt voor Lukàcs geweest; om die reden hebben deze paradigma‟s veel raakvlakken. De werken van Lukàcs worden de basis voor de werken van Walter Benjamin (1892 - 1940) en Theodor Adorno (1903- 1969). Beiden behoren ook tot de Frankfurter Schule (1.2.2.). Er is hier ook een begin te zien van het paradigma uit de volgende paragraaf, het postmodernisme.

14

Deel 1: Waarden kunst, cultuur & cultuurbeleid

Daarnaast zijn overeenkomsten zichtbaar met culturele studies, omdat ook daar meerdere disciplines werden samengebracht.

De visie van Adorno sluit aan bij de sociaalhistorische context. Hij is van mening dat kunst een beeld kan geven van de maatschappelijke werkelijkheid. Vooral de vroegere werken van Lukàcs hebben grote invloed gehad op Adorno, maar daarnaast zijn er ook verschillen. Adorno spreekt in zijn werken vooral over het modernisme. Vanuit zijn afkeer van de in zijn tijd belangrijke kunstvormen, ziet hij het modernisme als enige oplossing voor de modernisering. Hij is van mening dat de weerspiegelingstheorie een simplificatie is. Tegenover de samenleving moet het kunstwerk kritiek tonen. Moderne kunst is geen oplossing, maar betekent kritiek uiten.

Walter Benjamin is ook geïnspireerd door de werken van Lukàcs. Hij is samen met Adorno één van de eersten die over de cultuurindustrie schrijft en het gaat hem vooral om de wijze waarop de sociale functie van het kunstwerk daardoor verandert (Van den Braembussche, 2003). Benjamin spreekt in zijn werken vooral over reproduceerbaarheid, waardoor kunst zijn aura verliest. Dit hangt samen met de tijd en plaats waar het kunstwerk zich in bevindt. Door het verlies van aura verliest een kunstwerk, bekeken vanuit de sociaalhistorische context, tegelijkertijd zijn waarde. Daarnaast vindt Benjamin dat de technische reproductie ook voordelen heeft, want door de massaproductie kan kunst het publiek goed bereiken. Aan de andere kant kan kunst hierdoor ook op een negatieve manier worden ingezet voor propaganda (Van den Braembussche, 2003).

Belang van kunst vanuit sociaalhistorische context Dit paradigma laat zien welke waarden aan kunst kunnen worden toegekend, wanneer kunst bekeken wordt vanuit een sociaalhistorische context. Lukàcs, Adorno en Benjamin hebben ieder hun eigen visie daarover. Kunst kan, volgens Lukàcs, de samenleving dingen leren over de maatschappij, omdat het een weerspiegeling is en daarbij de werkelijkheid laat zien. Hier heeft het dus een reflecterende waarde en kan het, net als bij de nabootsingstheorie (1.1.1.), als middel dienen om de samenleving bewust te maken van de werkelijkheid. Bij de nabootsingstheorie gaat het om het individu en in deze theorie gaat het om de samenleving.

Adorno sluit zich deels aan bij Lukàcs, maar hij voegt eraan toe dat kunst vooral een kritische houding moet hebben tegenover de samenleving. Alleen de werkelijkheid tonen was niet voldoende. De Meyer benoemt dit als een functie van kunst: “Kunst doet reflecteren over de wereld (draagt bij tot kennis van de wereld, is een opstap naar inzicht in de wereld, kan een forum zijn voor kritiek op de samenleving).” (De Meyer, 2009, p.2).

Benjamin bekijkt kunst ook vanuit de sociaalhistorische context, maar hij kijkt vooral naar het effect van reproduceerbaarheid omdat daarmee kunst uit de oorspronkelijke context wordt getrokken. Volgens hem verliest kunst daarmee zijn oorspronkelijke waarde. Wel zorgt de productie van de kunsten ervoor dat de kunst meer mensen kan bereiken. Hier wordt kunst als communicatiemiddel gezien.

Kunst en de sociaalhistorische context vandaag Deze sociaalhistorische theorie is nog steeds actueel. Kunst is steeds meer een weerspiegeling van de maatschappij. Tegenwoordig wordt hiervoor de term geëngageerde kunst gebruikt, wat gevoel van morele plicht betekent (Wolters‟ Handwoordenboek, 1992). Door de kunsten krijgt de samenleving een bredere kijk op hoe de samenleving in elkaar zit en welke kritische tonen er gezet moeten worden. Er wordt vooral kritiek geuit op de politiek en hoe zij de samenleving beter zou moeten ondersteunen.

15

Deel 1: Waarden kunst, cultuur & cultuurbeleid

Waar het vroeger ging om individuele waarden van kunst, gaat het hier meer om algemene maatschappelijke waarden. Natuurlijk hebben individuele waarden ook een maatschappelijk belang. Maatschappelijke waarden zijn in kunstbeleid makkelijker te legitimeren. In deze paragraaf is te zien dat het begrip kunst al breder wordt getrokken en later tot het begrip cultuur zal leiden.

1.1.7. Postmodernisme Het postmodernisme is het laatste paradigma dat wordt benoemd in het overzicht om waarden van kunst te achterhalen. Van den Braembussche gebruikt hiervoor de term poststructuralisme, dat alles bevat van het postmoderne denken. In dit rapport zal de term postmodernisme gehanteerd worden (Van den Braembussche, 2003). In deze paragraaf is geen sprake van een eenduidige definitie van postmodernisme. Het postmodernisme is namelijk niet duidelijk af te bakenen, omdat er meerdere opvattingen over zijn. Typerend voor het postmodernisme is dat er geen duidelijke grenzen zijn, geen afbakeningen en dat is al merkbaar bij de definiëring van het begrip. Wel hebben de verschillende opvattingen volgens Van den Braembussche gemeen, dat ze allemaal een breuk aanduiden tussen modern en postmodern.

Het postmodernisme ontwikkelt zich in eind jaren zestig en begin jaren zeventig van de vorige eeuw en verspreidt zich in die tijd van Frankrijk naar Engeland, Duitsland en de Verenigde Staten (Butler, 2002). In eerste instantie is het postmodernisme terug te zien in de kunst. Kunstenaars gaan kunst maken, die volgens critici uit die tijd, zoals Susan Sontag en Ihab Hassan, minder eenheid laten zien (Butler, 2002). Later breidt de stroming zich verder uit naar academici en intellectuelen.

Volgens Butler zijn postmodernisten volgelingen van Marx, omdat zij net als Marx denken de waarheid te doorzien. Verder verschillen de twee van visies. Modernisten gaan er vanuit dat kunst iets universeels kan zijn en los kan staan van politieke invloeden. Volgens de postmodernisten is dat niet mogelijk en kan kunst daarom ook niet weerspiegelend of kritisch zijn (Butler, 2002). Het grootste verschil tussen modernisme en postmodernisme is, dat het postmodernisme geen basis en geen enkele afbakening kent, aldus Van den Braembussche (Van den Braembussche, 2003). Dit heeft ertoe geleid dat er ook geen duidelijk onderscheid meer is tussen de hoge kunst en lage kunst en komen deze kunsten dichterbij elkaar (Butler, 2002).

De basis van het postmodernisme is gelegd door Lyotard (1924-1998), Derrida (1930-2004) en Baudrillard (1929-2007). Het postmodernisme zet zich af tegen elke vorm van afbakening van grenzen wanneer het gaat om het vinden van de betekenis van het kunstwerk. Lyotard en Derrida uiten dit door te denken aan tegenstellingen, het differentie denken. Baudrillard daarentegen spreekt juist over het indifferentie denken, hiermee wordt alles tot hetzelfde genivelleerd en verliest het daardoor zijn waarde.

Het sublieme, zo belangrijk bij Kant, ziet Lyotard als kunst. Lyotard beschouwt het sublieme vanuit het postmodernisme. Volgens Lyotard moet kunst dienen om aan te tonen dat het onpresenteerbare (het absolute) niet te tonen is, maar dat het wel bestaat. Hij keurt massacultuur af vanwege de oppervlakkigheid. Derrida heeft zich vooral bezig gehouden met deconstructie. Toch heeft hij veel overeenkomsten met Lyotard, want ook hij gaat uit van het differentie denken. Deconstructie, volgens Van den Braembussche, gaat om het bovenhalen van een betekenis die niet letterlijk aanwezig is. Er wordt daarmee met een postmodernistische visie naar een tekst gekeken, dat wil zeggen dat de tekst verder gaat dan de letters die op papier staan (Van den Braembussche, 2003).

16

Deel 1: Waarden kunst, cultuur & cultuurbeleid

De betekenis van kunst gaat, volgens Baudrillard, juist verloren door het postmodernisme. De massacultuur dient daarvoor als duidelijk voorbeeld, die bevat volgens hem geen enkele tot dan toe toegekende waarde van kunst. Aangezien kunst geen afbakeningen meer kent, kan daar volgens hem ook geen eenduidige betekenis aan worden toegekend. Met de betekenis verdwijnt volgens Baudrillard ook de waarde van kunst. De enige waarde die overblijft, is de ruilwaarde die een kunstobject bezit. Kunst krijgt hier een economische waarde (Van den Braembussche, 2003).

Belang van kunst vanuit postmodernisme Het laatste paradigma laat vooral zien dat dingen niet vaststaan en er geen grenzen zijn. Dit heeft ook gevolg voor de waarden die vanuit deze visie aan kunst kunnen worden toegekend. Kunst kan meer den één waarde bevatten. Tegelijkertijd staat het postmodernisme voor een nieuwe kunstvorm.

Lyotard en Derrida beschrijven dat de werkelijke betekenis niet altijd in een kunstwerk te vinden is. De waarden die aan een specifiek kunstwerk zijn verbonden gaan daarmee verloren. Dit betekent namelijk dat de waarden die tot dan toe aan kunst wordt toegekend ook buiten de kunst kan worden gevonden. De paradox is dat kunst die visie toont en dat betekent dus dat de kunst wel waarden vertegenwoordigt. Zij verklaren dat door aan te geven dat kunst het onpresenteerbare kan weergeven. Aan kunst kan educatieve waarde worden toegekend, omdat het aanzet tot nieuwe denkrichtingen.

Vanuit de visie van Baudrillard zijn de waarden niet verder van kunst af gaan staan door de vervaging van grenzen, maar zijn ze verdwenen. Hij is van mening dat alle esthetische waarden genivelleerd zijn door de transparantie van de huidige samenleving en de kunsten. Er zijn geen tekens die doorgrond moeten worden of die iets oproepen, alles ligt aan de oppervlakte. Kunst wordt in de postmoderne samenleving een product met ruilwaarde, kunst heeft vanuit deze visie een economische waarde.

Daarnaast heeft het postmodernisme ook veel invloed gehad op de manier waarop de samenleving bekeken wordt. De scheiding tussen „hoge‟ en „lage‟ kunst verdwijnt vanuit dit perspectief met zowel positieve als negatieve gevolgen. Het begrip cultuur speelt hier net als in de vorige paradigma‟s een rol. Net als in de vorige twee paragrafen heeft de kunst sterke banden met de samenleving. Het postmodernisme in de kunst liet zien hoe de samenleving moet handelen. Nog meer dan andere kunstvormen geeft het postmodernisme een context waarmee de samenleving vorm kan krijgen en bekeken kan worden. Vanuit die visie kan er een laboratoriumwaarde aan kunst worden toegekend. Meyer (2009) noemt dat de laboratoriumfunctie van kunst omdat het kan leiden tot nieuwe samenlevingsvormen of andere ontwikkelingen. De laboratoriumwaarde en de educatieve waarde hebben raakvlakken, vanuit hun verbondenheid met de ontwikkeling van de maatschappij.

Postmodernisme vandaag Het postmodernisme is nog steeds actueel, zowel binnen de kunst als daarbuiten. Er wordt nog steeds onderzoek gedaan naar hoe de samenleving vanuit deze theorie geanalyseerd kan worden. Postmodernisme is ook te vinden in de praktijk, zo zijn bibliotheken bezig om postmodernisme te integreren in hun beleid. Het niet afbakenen van grenzen staat hierbij centraal, zoals het niet vastleggen van genres bij boeken.

Doordat er bij het postmodernisme geen grenzen zijn, is het lastiger om afgebakende waarden aan kunst toe te kennen. Kunst is wel dichter bij de samenleving komen te staan, omdat ook het verschil tussen lage en hoge kunsten is vervaagd. Aan de andere kant is het voor de overheid wel lastiger om te bepalen, wat door cultuurbeleid ondersteund moet worden. De rol van kunst in de maatschappij is door het postmodernisme twijfelachtiger geworden.

17

Deel 1: Waarden kunst, cultuur & cultuurbeleid

1.1.8. Tot slot Vanuit de besproken visies en paradigma‟s zijn er waarden toegekend aan kunst (zie tabel 1). De communicatieve waarde, educatieve waarde en reflecterende waarde van kunst worden meerdere malen gedestilleerd. Deze waarden geven een wisselwerking tussen kunst en de samenleving weer, zowel op individueel als gemeenschappelijk niveau.

Deze waarden zijn niet onder dezelfde noemer identiek. In hun eigen context krijgen ze een eigen betekenis. Zo heeft de educatieve waarde bij de nabootsingtheorie vooral een opvoedkundig element en bij het postmodernisme betreft dat denkrichtingen.

Eveneens zijn de verschillende waarden in praktijk niet zo duidelijk van elkaar te scheiden. Waarden staan namelijk niet altijd op zichzelf, maar juist in verband met elkaar. Zo kan een kunstobject gebaseerd zijn op de visie van het formalisme, maar daarnaast ook de emotie prikkelen van het publiek. De context van waaruit de waarden zijn geanalyseerd, zijn anders dan de paradigma‟s. Desondanks komen de waarden van de visies en die van de paradigma‟s veel overeen.

Nabootsingstheorie Expressietheorie Formalisme Affectieve of emotieve Educatieve waarde waarde Autonome waarde Communicatieve Reflecterende waarde waarde Verhouding kunstobject en Kunst en de historische Kunst en de kunstbeschouwer context sociaalhistorische context Postmodernisme Persoonlijkheidsvormende Besluitvormende waarde waarde Reflecterende waarde Economische waarde

Gemeenschapsvormende Communicatieve waarde Educatieve waarde

Laboratoriumwaarde Tabel 1: Waarden van kunst

In deze paragraaf zijn verschillende visies en paradigma‟s over het belang van kunst besproken. Te zien is dat de kunst eerst dicht bij de samenleving stond, maar door de jaren heen steeds meer is afgenomen. Dit kwam doordat kunst steeds meer op zichzelf kwam te staan. Geleidelijk is de kunst ook weer dichter bij de samenleving komen te staan. Wel op een manier dat het de vraag is, of het de samenleving genoeg aanspreekt, zoals dit wel het geval is bij de nabootsingstheorie. Tegelijkertijd is het begrip cultuur een steeds grotere rol gaan spelen in de samenleving. Wat een verklaring is waarom de kunsten weer dichterbij de samenleving kwamen te staan.

1.2. Belang van cultuur Cultuur is een divers begrip en moeilijk te vangen onder één definitie. Gilles en Middleton beschrijven het in Studying Culture, A practical introduction als volgt: “..culture is one of the key concepts in our knowledge of societies both past and present, definitions are constantly being developed and refined.” (Gilles & Middleton, 2008, p.6). Zij beschrijven cultuur als een belangrijk begrip om de samenleving te begrijpen, zowel nu als in het verleden. Daarnaast noemen zij dat het begrip cultuur continu in beweging en lastig af te bakenen is. In deze paragraaf zal het begrip worden verbonden aan waarden.

1.2.1. Definities cultuur Sinds de Verlichting en de Franse Revolutie (achttiende eeuw), is er sprake van het begrip cultuur (Beatens & Verstraete, 2002). Door de opkomst van moderniteit wordt er meer nagedacht over de eigen samenleving en de definiëring van culturen. Deze ontwikkeling zorgt ervoor dat culturen zich gaan onderscheiden en afbakenen ten opzichte van andere culturen.

18

Deel 1: Waarden kunst, cultuur & cultuurbeleid

Raymond Williams is één van de eersten die cultuur probeert te definiëren. Hij is een professor drama aan de Cambridge University, maar staat vooral bekend om zijn werk waarin de relaties tussen cultuur en samenleving worden beschreven. Williams is eveneens één van de grondleggers van culturele studies. In zijn boek Keywords (1976) wordt het begrip cultuur vanuit de westerse cultuurgeschiedenis beschreven, waarbij hij onderscheid maakt tussen drie verschillende betekenissen (Williams, 1976). De definities geven inzicht in de manier waarop het begrip is gebruikt en welke invulling het heeft gekregen door de jaren.

Eerste betekenis De eerste dominante betekenis, volgens Williams, is dat het bij cultuur gaat om intellectuele, geestelijke en esthetische ontwikkelingen (Beatens & Verstraete, 2002). De betekenis roep niet gelijk associaties op en is daardoor niet tastbaar voor de samenleving. Vanuit die definitie wordt cultuur als een procesgezien en niet als een eindproduct (Gilles & Middleton, 2008). Het gaat om de ontwikkelingen die cultuur teweegbrengt, niet om het kunstobject zelf. Deze betekenis ontstaat in de achttiende eeuw en wordt gehanteerd door Kant en andere verlichtingsdenkers. Ten tijde van deze definiëring van cultuur is er sprake van opkomst van de industrie (Baetens, de Bloois, et al., 2009). Deze definitie van het begrip houdt een afkeuring in van industrie. Het gaat hier om het spirituele en morele proces van de mensheid, de opkomende industrie zou dit blokkeren volgens de verschillende verlichtingsdenkers.

Tweede betekenis Een andere betekenis die Williams geeft aan cultuur, is gekoppeld aan een bepaalde levensstijl van een groep, een periode of een volk. De grondlegger van deze betekenis is J.G. Herder (1744-1803). Opvallend van deze theorie is dat het pas eeuwen later, in de twintigste eeuw, grotere bekendheid kreeg (Williams, 1976). Herder geeft een weerwoord op het idee dat cultuur samenhangt met de civilisatie van de mens en zijn beschaving, zoals weergegeven bij de eerste betekenis. Het onderscheid tussen culturen zit in deze betekenis niet, zoals bij de eerste definitie is genoemd, in de beschaving van het volk. Het zit in de verschillen en het anders zijn (Beatens, de Bloois, et al., 2009).

Deze betekenis wordt onder meer gebruikt als basis voor het nationalisme in de vorm van een politieke ideologie. Cultuur dient om eenheid te krijgen en een volk te onderscheiden van anderen (Beatens, de Bloois, et al., 2009). Het definiëren van een eigen cultuur resulteert daarmee tegelijkertijd in het buitensluiten van andere culturen (Donald, z.j.). De gevolgen daarvan, zijn zowel negatief als positief op te vatten. Antropologen hanteren deze definitie van cultuur, waarbij cultuur in een bredere context wordt geplaatst dan in de vorige definitie van cultuur. Hier wordt niet alleen cultuur als kunst gezien, maar wordt ook rekening gehouden met het gedrag van mensen (Gilles & Middleton, 2008). Dagelijkse cultuuruitingen, zoals muziek of televisieprogramma‟s, spelen daarbij een belangrijke rol (Baetens & Verstraete, 2002). Deze betekenis staat dan ook dichter bij de samenleving.

Derde betekenis De derde betekenis betreft de culturele werken die voortkomen uit intellectuele en artistieke activiteiten. Het verschil met de eerstgenoemde definitie is dat het hier vooral samenhangt met de culturele producten, terwijl het bij de eerste definitie gaat om een proces (Beatens, de Bloois, et al., 2009). Het gaat bij deze definitie alleen om culturele producten van de hoge kunsten. De hoge kunsten zijn, in tegenstelling tot de lage kunsten, in staat om het beste van de samenleving weer te geven. Maar wat is het beste van de samenleving precies? Hier wordt het begrip weer wat vager, dit kan komen doordat het raakvlaken heeft met de eerste definitie. Deze scheiding tussen hoge en lage cultuur kwam op in de negentiende eeuw. Toch wordt deze scheiding pas aan het begin van de twintigste eeuw

19

Deel 1: Waarden kunst, cultuur & cultuurbeleid toegepast bij een culturele definitie (Baetens & Verstraete, 2002). Vanuit deze definitie kan cultuur gezien worden als middel dat dient om de samenleving op te voeden (Williams, 1976).

Een aanvulling op deze definitie geeft Matthew Arnold, besproken in paragraaf 1.1.4., in zijn boek Culture and Anarchy (1869). Hij beschrijft daarin zijn opvattingen over de maatschappelijke rol van cultuur. Volgens Arnold moet cultuur niet alleen voor de hoger opgeleiden zijn, zoals dat tot dan toe het geval was. Het moet juist ook voor de lager opgeleiden zijn, zodat zij weerstand kunnen bieden aan de populaire cultuur van die tijd. Hij vindt het van groot belang dat kunst onderdeel was van het onderwijs (Arnold, 2006). Deze visie komt overeen met de eerste betekenis en sluit aan bij de kunstopvatting dat kunst een maatschappelijk belang dient. Kritiek op het opvoedkundig element van kunst, wordt beargumenteerd vanuit het gegeven dat sommige Nazileiders kunstliefhebbers waren (Gilles & Middleton, 2008). In welk opzicht heeft cultuur dan goede normen en waarden bijgebracht?

Verschillen en overeenkomsten definities De bovenstaande betekenissen staan niet geheel los van elkaar. De drie betekenissen zijn volgens Robert Young (2005), sinds de verlichting, als reactie op elkaar tot stand gekomen (Baetens & Verstraete, 2002). De eerste definitie heeft betrekking op iedereen en alle kunsten. De reactie daarop is dat kunst als onderscheid dient voor verschillende samenlevingen. De laatste en derde definitie maakt onderscheid tussen de kunsten en tussen verschillende lagen van de bevolking. Vooral betekenis één en drie hebben raakvlakken in het beschouwen van de ontwikkeling van de mens. Bij de derde definitie gaat het vooral om een kunstobject dat de lagere bevolking moet opvoeden, terwijl het bij de eerste definitie gaat om het vooruitbrengen van de gehele mensheid.

Waarden van cultuur Alle drie de definities hebben invloed gehad op de hedendaagse cultuur, op het academisch, economisch en politieke vlak (Gilles & Middleton, 2008).De waarde van cultuur is door de verschillende definities meer inzichtelijk geworden. Enkele waarden zijn al benoemd bij de visies en paradigma‟s over kunst. Daarnaast is kunst in de context van cultuur toegankelijker geworden en dichter bij de samenleving komen te staan.

De verschillende definities kennen verschillende waarden toe aan cultuur. Het eerste begrip ziet cultuur van belang voor de civilisatie en educatie van de samenleving, want het dient om de samenlevingbeschaafd te maken en op te voeden. Cultuur moet dienen om tegenwicht te geven aan de opkomende industrie. Hierop is dus een educatieve waarde van toepassing. De civilisatie is een proces en de strijd tegen de industrie is voortdurend.

Cultuur in de betekenis van de antropologie is de tweede besproken definitie. Deze voegt als waarde toe, dat het de groepsidentiteit ontplooit. Daaraan kan de gemeenschapsvormende waarde van kunst worden toegekend. Als laatste waarde is de ontmoetingsfunctie, die Meyer noemt, van toepassing. “Kunst zorgt ervoor dat mensen met elkaar in contact komen, vriendschappen sluiten en onderhouden.” (Meyer, 2009, p.3).

De laatste definitie van Williams geeft aan dat cultuur van waarde is bij het opvoeden van een volk. Het heeft dus een educatieve waarde, zoals ook benoemd bij de visies en paradigma‟s in paragraaf 1.1.1. en 1.1.7.Alleen de hoge culturele producten hebben deze waarde (Baetens & Verstraete, 2002).

20

Deel 1: Waarden kunst, cultuur & cultuurbeleid

1.2.2. Culturele studies In de vorige paragraaf is een beeld geschetst van de verschillende definities van cultuur. Duidelijk wordt dat cultuur niet alleen samenhangt met kunst, maar ook raakvlakken heeft met vele andere vakgebieden zoals sociologie, politiek en economie. Meerdere disciplines die in verbinding staan met cultuur, zijn uitgangspunten geweest van culturele studies. Deze studievorm is bepalend geweest voor hoe er nu naar cultuur wordt gekeken. Het belang van culturele studies wordt nog steeds erkend. “Juist nu zijn culturele studies van belang voor de maatschappij om een kritische noot te zetten.” (Beatens, de Bloois, et al., 2009, p.10).

Culturele studies worden door Baetens en Verstraete als volgt omschreven: “Cultural studies is wellicht het best te omschrijven als een interdisciplinaire cultuurstudie die in de jaren zestig is ontstaan uit onvrede met de traditionele, academische omgang met cultuur…” (Beatens & Verstraete, 2002, p. 11). Tot dan toe bestond cultuur uit een „vastgeroest literair canon‟, waarbij er verschillende disciplines nauwelijks met elkaar in contact stonden (Beatens & Verstraete, 2002). Kunst is dichter bij de samenleving komen te staan.

In de loop van de jaren zijn er in veel landen culturele studies ontwikkeld. In deze paragraaf zullen specifiek de Amerikaanse en Britse culturele studies aan de orde komen. Deze studies zijn namelijk bepalend geweest voor de ontwikkeling van het begrip cultuur en voor de visies en studies die er nu zijn over cultuur in de huidige Westerse maatschappij. De verschillende culturele studies hebben allemaal hun eigen benamingen. Zo wordt „cultural studies‟ gebruikt in Groot-Brittannië (Beatens, de Bloois, et al., 2009). In deze paragraaf zal als overkoepelende term culturele studies worden gehandhaafd. Daarnaast wordt de Frankfurter Schule besproken, deze is van grote invloed geweest op de huidige culturele studies.

Om tot een uiteenzetting te komen van de culturele studies zijn de boeken Cultural studies van Beatens en Verstraete en Culturele studies van Beatens, de Bloois, Masschelein en Verstraete gebruikt. Daarnaast is, waar nodig, gebruik gemaakt van aanvullende literatuur.

Britse culturele studies De oorsprong van de culturele studies ligt in Brittannië. In 1964 is het Centre for Contemporary Cultural Studies (CCCS) aan de Universiteit van Birmingham geopend. Hier wordt voor het eerst onderzoek verricht vanuit de culturele studies (Beatens, de Bloois, et al., 2009). De Britse culturele studies zijn ontstaan als een tegenreactie op het onderscheid tussen hoge en lage klassen in de samenleving. Bij de Britse culturele studies gaat het voornamelijk om het nivelleren van de grote verschillen tussen de arbeiders en de hoge klassen. Bovendien heeft deze studie uitwerkingen gehad buiten het domein van de klassenmaatschappij. Cultuur werd niet op een lijn gesteld met de hoge kunsten, zoals bij Arnold, maar gelijk gesteld aan zowel hoge als lage kunsten. Cultuur werd steeds meer onderdeel van de samenleving. Het was een manier tot zelfverwezenlijking, die verandering in de maatschappij tot gevolg kon hebben (Beatens & Verstraete, 2002).

Hoggart, Williams, Thomson en Hall kunnen als grondleggers van de Cultural Studies worden gezien. Geen van hen is afkomstig uiteen academisch milieu. Dit verklaart mogelijk hun afkeer van klassenverschillen. Niet om de hoge kunsten te laten verdwijnen, maar omdat zij meenden dat lage kunsten evenveel belangstelling verdienen. Vanuit hun visie moeten alle cultuurvormen in het academisch onderzoek aan elkaar gelijk zijn (Beatens, de Bloois, et al., 2009).

De visie van bovengenoemde grondleggers van culturele studies is beter te begrijpen in samenhang met de op het marxisme geïnspireerde achtergrond (Beatens, de Bloois, et al., 2009). Het zijn geen

21

Deel 1: Waarden kunst, cultuur & cultuurbeleid marxisten maar postmarxisten, die zich afzetten tegen de deterministische cultuuropvatting van Marx. Zij weerspreken dat cultuur een eenzijdige reflectie is van dieperliggende sociaaleconomische verhoudingen (Baetens & Verstraete, 2002). Vanuit de Britse culturele studie wordt meer gedacht vanuit een wisselwerking tussen verschillende domeinen. Volgens deze studie ontstaat cultuur tussen verschillende domeinen, zoals politiek of economie en is maar deels autonoom. De autonome waarde blijft een belangrijke verbindende waarde (Baetens & Verstraete, 2002).

Hoggart (1918-heden) is van mening dat men zich moet afzetten tegen de hoge autoritaire cultuur en dat de lage cultuur dezelfde macht moet krijgen. Aan de andere kant moet de kwaliteit van de Britse „working class‟ op hetzelfde niveau blijven (Beatens & Verstraete, 2002). Hoggart heeft nooit zijn tweestrijd kunnen oplossen en hiervan is nog steeds sprake in de huidige cultuurdebatten. Hall (1932 - heden) was de opvolger van Hoggart bij het CCCS en kan gezien worden als de belangrijkste theoreticus van de Britse culturele studies. Hij is van mening dat culturele studies dienen om het socialisme te ondersteunen, cultuur werd in die tijd voor propaganda ingezet. Dit ondersteunt de visie over de marxistische achtergrond van de culturele studies (Beatens, de Bloois, et al., 2009).

Amerikaanse culturele studie Naast de Britse culturele studie is er eveneens een Amerikaanse richting. Adorno en Horkheimer, twee Duitse wetenschappers van de Frankfurter Schule die tijdens de tweede Wereldoorlog vluchtten naar Amerika, worden gezien als de grondleggers van de Amerikaanse culturele studies. Zij kregen weinig erkenning binnen de Amerikaanse culturele studie, omdat zij grote weerstand hadden tegen de massacultuur. Deze cultuur was in Amerika prominent aanwezig (Beatens, de Bloois, et al., 2009).

Het belangrijkste verschil tussen de Amerikaanse en de Britse culturele studies is dat de Amerikaanse culturele studie niet een scheiding tussen hoog en laag als uitgangspunt heeft. “De Amerikaanse cultuur heeft haar democratische intenties ook op cultureel vlak steeds bewust beleefd door radicaal de muren tussen traditioneel hoge en lage cultuurvormen te problematiseren.” (Beatens & Verstraete, 2002, p.29). Bij de Amerikaanse culturele studie ligt de nadruk op de verschillen tussen de subculturen.

Het uitgangspunt is, net als bij de Britse culturele studies, een scheiding tussen culturen. Bij de Amerikaanse gaat het alleen om etnisch-cultureel verschil in plaats van het verschil in klassen. Dit heeft tot gevolg, dat er bij de culturele studies nagedacht werd over de etniciteit, verscheidenheid, identiteit en individualiteit. Daarnaast is de Amerikaanse culturele studie minder elitair dan de Britse studie. Amerika heeft in die tijd een sterke afkeer van het elitaire (Beatens & Verstraete, 2009). Bij de Amerikaanse culturele studie wordt, in tegenstelling tot de Britse culturele studie, veel onderzoek verricht naar de invloed van techniek en technologie. De Amerikaanse wetenschappers beschouwen deze ontwikkeling als van grote invloed op de hedendaagse cultuur.

Kenmerkend voor de Amerikaanse culturele studie is de postmoderne visie op mens en maatschappij. De nadruk ligt op etniciteit, verscheidenheid, identiteit en individualiteit (Beatens & Verstraete, 2002). De Britse culturele studies hebben sterke kritiek geuit op het postmodernisme van de Amerikaanse culturele studie: er zou teveel zijn ingegaan op ras en sekse, in plaats van op de maatschappij, zoals klassenverschil en politieke economie (Beatens, de Bloois, et al, 2009). Het postmodernisme uit zich in een extreem interdisciplinair karakter van de Amerikaanse studie, wat zelfs tot versnipperde resultaten leidde. Aan de andere kant heeft het postmodernisme ervoor gezocht dat cultuur verbanden aangaat met andere disciplines (Beatens, de Bloois, et al., 2009).

22

Deel 1: Waarden kunst, cultuur & cultuurbeleid

Van oorsprongverschillen de theorieën sterk van elkaar, maar in de loop van de jaren zijn zij naar elkaar toegegroeid. De verschillende theorieën beïnvloeden elkaar, worden van elkaar overgenomen en toegevoegd als uitbreiding van de eigen theorieën. Een overeenkomst vanaf het begin van beide studies is, dat ze gekenmerkt worden door engagement en sterk betrokken zijn bij de maatschappelijke ontwikkelingen (Beatens & Verstraete, 2002). Daarnaast tonen beide studies maatschappelijke ontwikkelingen, wat bij beide culturele studies een belang van cultuur is. Als laatste overeenkomst, heeft de ontwikkeling van de culturele studie ervoor gezorgd dat er representatievormen en machtsmechanismen worden bestudeerd (Beatens, de Bloois, et al., 2009).

Frankfurter Schule Naast de hierboven besproken culturele studies, is de Frankfurter Schule ook van belang geweest bij de ontwikkeling van de culturele studies. Deze kritische maatschappijtheorieën zijn daarnaast een inspiratiebron voor communicatiewetenschappen, mediastudies en studies naar de populaire cultuur. De Frankfurter Schule maakt, net als de culturele studies, gebruik van interdisciplinaire onderzoeksmethoden. Het verschil is dat de Frankfurter Schule allerlei aspecten onderzoekt van de samenleving, terwijl de culturele studies zich toespitsen op cultuur (Beatens & Verstraete, 2002).

De Frankfurter Schule, opgericht voor de Tweede Wereldoorlog, bestaat uit een groep filosofen en wetenschappers die werkzaam waren aan het Institut für Sozial for schung. De Frankfurters hebben als doel onderzoek te doen naar de geschiedenis van de arbeidersbeweging, de ontwikkeling van de samenleving en de relatie tussen economie en cultuur (Beatens & Verstraete, 2002). Horkheimer, Adorno en Benjamin zijn de bekendste leden van het instituut. Adorno is de tweede directeur van het instituut en wordt gezien als de grote man achter de Frankfurter Schule (Beatens & Verstraete, 2002). Adorno en Benjamin zijn al uitgebreid besproken bij het belang van kunst (paragraaf 1.1.6). Waaruit blijkt dat die visie op kunst veel raakvlakken heeft met die van de bredere politieke cultuur.

Ondanks de invloed van de Frankfurter Schule op de ontwikkeling van de culturele studies, zijn er ook grote verschillen. Een daarvan is dat de Frankfurter Schule een meer elitaire en defaitistische kijk op cultuur heeft (Beatens & Verstraete, 2002). Defaitisme is ontstaan uit de negatieve kijk op de ontwikkeling van massamedia. De esthetische waarde van kunsten gaat verloren door de cultuurindustrie, waardoor er volgens de Frankfurter Schule alleen een economische waarde overblijft (Beatens & Verstraete, 2002). Het elitaire ontstaat uit het idee dat een klein deel van de samenleving kan genieten van de esthetische ervaringen van de hoge kunsten. Als gevolg daarvan kan maar een klein deel van de samenleving zich beschermen tegen de cultuurindustrie (Beatens & Verstraete, 2002).

De Frankfurter Schule maakt een duidelijk onderscheid tussen de verschillende cultuurvormen, waarvan bij de culturele studies niet tot nauwelijks sprake was. Het gevolg is dat de waarden die aan cultuur worden verbonden, verschillen per cultuurvorm.

Waarden van culturele studies Zowel de Britse culturele studie, de Amerikaanse culturele studie en de Frankfurter Schule vinden het belang van cultuur in het tonen van de maatschappelijke ontwikkelingen. De reflecterende waarde is daarom een overeenkomstige waarde van de genoemde studies. Maar elke culturele studie heeft specifiek eigen waarden die het toekent aan cultuur.

Cultuur heeft volgens de Britse culturele studie een autonome waarde, die een verbinding aangaat met andere domeinen waardoor de waarden toenemen. Zo kan cultuur, volgens deze studie, dienen als

23

Deel 1: Waarden kunst, cultuur & cultuurbeleid zelfverwezenlijking en kan de maatschappij als geheel veranderen (Beatens & Verstraete, 2002). Net als in paragraaf 1.1.5. heeft kunst daarom een persoonlijkheidsvormende waarde. Die waarde heeft eveneens een weerslag op de maatschappij (gemeenschapsvormende waarde). Cultuur kan bepaalde politieke ideeën ondersteunen, bijvoorbeeld het socialisme, als een vorm van propaganda. Cultuur heeft dus ook een communicatieve waarde. Daarnaast is de Britse studie van belang geweest voor het nivelleren van het klassenverschil. De culturele studie heeft als waarde dat het reflectie geeft op de maatschappij (reflecterende waarde).

De Amerikaanse culturele studies zijn van mening dat met cultuur, lastige onderwerpen uit de maatschappij aan de orde komen, zoals etniciteit, identiteit en nog meer. Deze ontwikkeling laat de reflecterende waarde van cultuur zien. Massaproductie en technologische vernieuwing worden hierbij ook als cultuur gezien. Het is dan ook niet vreemd dat de Amerikaanse culturele studie als postmodern wordt bestempeld, want het is geen studie die is afgebakend en alleen onderzoek verricht naar vastgelegde culturele vormen.

De Frankfurter Schule maakt, in tegenstelling tot de culturele studies, een scheiding tussen de verschillende cultuurvormen. Elke cultuurvorm vertegenwoordigt volgens deze studie een andere waarde. Er wordt door deze stroming sterke kritiek geuit op de massacultuur, omdat het daarbij alleen maar draait om de economische waarde. De Frankfurter Schule meent dat daarmee de esthetische waarde verloren gaat, die onder de autonome waarde van kunst en cultuur valt. Het gaat namelijk om de waarde die niet verder reikt dan het kunstobject zelf. Ze erkennen dus dat cultuur zowel een autonome waarde kan bevatten als een economische waarde kan hebben. De Frankfurter Schule heeft een sterke voorkeur voor de autonome waarde van cultuur.

1.2.3. Tot slot Aan cultuur zijn net als bij kunst meerdere waarden toe te kennen (zie tabel 2). Er zijn meerdere waarden vanuit de culturele studies gedestilleerd dan uit de definities van cultuur. Dit is vooral te verklaren door de bredere invalshoek waarmee met culturele studies naar het begrip wordt gekeken dan bij de definities van cultuur. De gemeenschapsvormende waarde is als enige vanuit beide invalshoeken (definities en culturele studies) toegekend aan cultuur. Cultuur staat dicht bij de samenleving en kan daarom van betekenis zijn voor gemeenschapsvorming. Dit kan een reden zijn waarom deze waarde bij beide studies wordt genoemd.

Evenals bij de waarden die aan kunst worden toegekend, staan ook hier de waarden vaak in verband met elkaar. Zo kan het zijn dat vanuit de reflecterende waarde een persoonlijkheidsvormende waarde ontstaat, omdat men veel over zichzelf leert. Of dat uit een reflecterende waarde, educatieve waarden voortvloeien. Eveneens is de context waarin de waarden geplaatst zijn, net als bij kunst, ook bij cultuur bepalend zijn voor de definitie. Vanuit een antropologische invalshoek die is gekozen bij een definitie van cultuur, kan de gemeenschapsvormende waarde een andere invulling hebben dan bij de invulling van bij de culturele studies.

24

Deel 1: Waarden kunst, cultuur & cultuurbeleid

Definities cultuur Culturele studies

Educatieve waarde Reflecterende waarde Gemeenschapsvormende waarde Persoonlijkheidsvormende waarde Ontmoetingswaarde Gemeenschapsvormende waarde Autonome waarde Economische waarde Communicatieve waarde Tabel 2: Waarden cultuur

Uit paragraaf 1.2. kan geconcludeerd worden dat door de jaren heen cultuur een belangrijkere plek heeft gekregen in de maatschappij. Door de jaren heen heeft cultuur zich sterk ontwikkeld en werd het begrip cultuur steeds meer gebruikt als er over kunst werd gesproken. Culturele studies hebben een belangrijke rol gespeeld bij de ontwikkeling van het begrip cultuur. De studies laten zien wat cultuur voor een samenleving kan betekenen, de waarde van cultuur wordt zichtbaarder. Doordat cultuur dichterbij de samenleving komt te staan en de waarde van cultuur voor de samenleving zichtbaarder wordt, heeft het ook invloed op de politiek en het cultuurbeleid.

1.3. Waarden van kunst en cultuur In dit hoofdstuk zijn waarden geanalyseerd en toegekend aan verschillende theorieën over kunst en cultuur. In figuur 1 is te zien welke waarden alleen aan kunst worden toegekend, alleen aan cultuur worden toegekend en welke waarden aan beide worden toegekend. Een definiëring van de waarden die zijn toegekend aan kunst en cultuur zijn vermeld in bijlage 1.

Het blijkt dat niet alle waarden die genoemd worden bij kunst, ook terugkomen bij cultuur. Voorbeelden zijn de besluitvormende waarde, de affectieve en emotieve waarde en de laboratoriumwaarde. Deze waarden hangen alleen samen met een kunstobject. Anderzijds wordt de ontmoetingswaarde wel aan cultuur toegekend, maar niet aan kunst. De ontmoetingswaarde staat helemaal los van het object en daarmee is de ontmoeting niet afhankelijk van het object.

Figuur 1:Waarden kunst en cultuur

De waarden die bij beide voorkomen kunnen mogelijk een richtlijn zijn geweest bij cultuurbeleid en worden daarom gezien als prominente waarden. Welke waarden dominant genoemd kunnen worden ten opzichte van het cultuurbeleid zal later in dit rapport besproken worden.

25

Deel 1: Waarden kunst, cultuur & cultuurbeleid

2. Cultuurbeleid vanuit historische context ____

Sinds de Bataafse republiek (1795 - 1806) is cultuurbeleid zich gaan ontwikkelen. Tot die tijd hadden de heersende partijen zich nog weinig bezig gehouden met kunst en cultuur. Het beleid ontstond doordat in die tijd een nationale eenheidsstaat tot stand kwam, waardoor er een georganiseerde staatszorg kon ontstaan (OCW, 2002).

Ten eerste wordt het historisch overzicht van cultuurbeleid in Nederland behandeld, hierin worden verschillende beleidsperiodes besproken. Per periode wordt besproken welke waarden aan cultuurbeleid werden toegekend. In dit hoofdstuk wordt gekeken naar hoe cultuurbeleid zich sinds die periode heeft ontwikkeld, hoe deze is vormgegeven en welke waarden daarmee samenhangen. Nadat het historisch overzicht is besproken, worden verschillende definities van cultuurbeleid behandeld. Vervolgens wordt ingegaan op het effect van de vormgeving van de beleidsterreinen, en beleidsdomeinen op de legitimatie van het beleid. In de derde paragraaf wordt de invloed van verschillende politieke stromingen, overtuigingen en politieke partijen op het cultuurbeleid besproken.

2.1 Historisch overzicht Het boek Cultuur, koningen en democraten van Roel Pots is voor het tot stand brengen van het overzicht gebruikt als richtlijn. Pots is een historicus en werkzaam bij het Erfgoedhuis Zuid-Holland. Daarnaast is gebruik gemaakt van het boek Cultuurbeleid in Nederland, dat is samengesteld door het Ministerie van OCW in samenwerking met de Boekmanstudies (2007). Dit laatste boek presenteert een zelfbeeld van het Ministerie.

2.1.1. Gouden Eeuw tot 1848 Dit historisch overzicht begint in de Gouden Eeuw, omdat dit het tijdperk is waarin Nederland een georganiseerde staatszorg ontwikkelde (Pots, 2002). Cultuurbeleid had daar een rol in, omdat men van mening was dat kunsten konden bijdragen aan het vormen van een nationale identiteit (Oosterbaan, 1990). Nederland groeide in die tijd uit tot een land waar op cultureel gebied veel mogelijk was. Er was veel vrijheid, een actieve drukpers en een opkomend universitair leven. Daarnaast zorgde de welvaart ervoor dat er ook een markt ontstond voor beeldende kunst (Pots, 2002). Ondanks de marktwerking van cultuur, die toen al aanwezig was, was de overheid ook van mening dat cultuurbeleid een overheidstaak was.

Er is een culturele eenheid nodig om een soevereine staat van burgers te ondersteunen vanaf de Bataafse republiek. Toch werden na verloop van tijd de overheidsbemoeienissen met kunst en cultuur discutabel. Binnen de politiek werd een steeds negatievere houding aangenomen tegenover overheidsbemoeienissen met cultuur. Dit had onder andere te maken met het feit dat de natievorming al deels voltooid was. Daarnaast nam de welvaart in 1839 sterk af, iets dat leidde tot minder overheidsbemoeienissen met kunst (Ministerie van OCW/ Boekmanstudies, 2007). “Toen in 1848 het parlementaire stelsel werd ingevoerd, waardoor ook de staatsuitgaven onder parlementaire controle kwamen, namen de uitgaven op dit gebied nog meer af.” (Ministerie van OCW/ Boekmanstudies, 2007).

Waarden in cultuurbeleid De waarde die in deze beleidsperiode aan cultuurbeleid werd toegekend, was dat cultuurbeleid de gemeenschapsvormende functie van de kunsten moest ondersteunen. Deze functie draagt bij aan de ontplooiing van een nationale identiteit. Daarnaast was er ook een economische rol voor cultuur, alleen werd deze niet uitgedragen door de overheid. Opvallend was dat de functionaliteit niet vaststond

26

Deel 1: Waarden kunst, cultuur & cultuurbeleid voor langere tijd. Cultuurbeleid werd doelmatig ingezet waardoor de waarden per doel konden verschillen. Wanneer de doelstelling (zoals de bijdrage aan de natievorming), was voldaan, verviel vanuit de overheid het belang om in cultuur te investeren.

2.1.2. 1848 tot 1917 Na 1870 had kunst (naast onderwijs en wetenschappen) de taak om de samenleving op te voeden. Kunst werd toen (net als nu) naast de domeinen onderwijs en wetenschap geplaatst. Dat kunst in die tijd samen met onderwijs en wetenschap een gezamenlijk doel had, resulteerde uiteindelijk in de eerste musea voor vaderlandse geschiedenis en cultuur en een toenemende aandacht voor historische bronnen en gedenktekens. Ook hier is die doelmatigheid van cultuurbeleid terug te vinden, net als in de vorige periode.

In 1862 vond er een belangrijk keerpunt plaats met betrekking tot overheidsbemoeienis met kunst en wetenschap. In dat jaar kondigde Thorbecke aan dat de autonomie van kunst en wetenschap één van de belangrijkste speerpunten was bij beleid (zie paragraaf 2.3.1.). De overheid moest dus zo min mogelijk invloed hebben op die sectoren. “Kenmerkend voor het laat negentiende-eeuwse conserveringsbeleid was dat een wetenschappelijk en cultureel respect voor objecten vooropstond, zonder onderscheid naar religieuze of politieke achtergrond.” (Ministerie van OCW/Boekmanstudies, 2007, p.26). Na de Tweede Wereldoorlog is het handhaven van het adagium versoepeld. Wel komt het Thorbecke- adagium tegenwoordig terug in discussies over de overheidsbemoeienis met kunst en cultuur.

Waarden in cultuurbeleid Waarden van cultuurbeleid die met deze beleidsperiode samenhingen, hadden betrekking op de opvoedkundige werking van kunst en cultuur. Dit kwam zelfs letterlijk terug in de beleidsstukken. Daarmee had cultuurbeleid een educatieve waarde. Tegelijkertijd moest kunst en cultuur zoveel mogelijk onafhankelijk zijn van overheidsbemoeienissen. Dat had als gevolg dat de waarden van cultuurbeleid minder expliciet werden gemaakt.

2.1.3. 1918 tot 1939 Aan het begin van de twintigste eeuw was er nog een opleving van cultuurbeleid, omdat er nieuwe plannen werden gemaakt om de culturele sector verder te ontwikkelen. Maar in de loop van de jaren twintig van de vorige eeuw begon de verzuiling. Elke zuil kreeg eigen organen en organisaties, ook op cultureel gebied (zie paragraaf 2.3). Dit had zijn uitwerking op de politiek die voor de Tweede Wereldoorlog was opgedeeld in een confessionele, een sociaaldemocratische en een liberale zuil (Pots, 2002).

Door de verzuiling was er niet langer een eenduidige visie op het cultuurbeleid. Bovendien had de protestant-christelijke zuil, die was gebaseerd op de reformatie en de grootste partij van Nederland inspireerde, weinig ambities ten aanzien van cultuurbeleid. Deze twee ontwikkelingen zorgden ervoor dat duidelijk cultuurbeleid op Rijksniveau uitbleef (Pots, 2002). Anderzijds nam de belangstelling voor cultuurbeleid op gemeentelijk niveau toe. Hier is te zien dat gemeenten niet geheel dezelfde lijn volgden als de Rijksoverheid.

De zuilen hadden verschillende politieke visies, maar zij waren het er over eens dat ze cultuurbeleid- uitingen die niet zuilgericht waren, moesten tegengaan. De nieuwe media, film en bioscoop, oftewel de amusementscultuur, werden bijvoorbeeld gezien als antichristelijk of remden de emancipatie van de arbeiders. De verschillende zuilen hadden dus hun argumenten tegen de opkomst van de massacultuur. Cultuurbeleid moest worden ingezet als tegenreactie op die opkomende massacultuur (OCW, 2002).

27

Deel 1: Waarden kunst, cultuur & cultuurbeleid

Waarden in cultuurbeleid Door de verzuiling werd het beleid opgedeeld in drie visies. Of de zuilen allen een eigen visie op cultuurbeleid hadden en daarmee ook eigen waarden aan cultuur toekenden, wordt besproken in paragraaf 2.3. De verschillende zuilen hadden in ieder geval één waarde van cultuurbeleid gemeen. Cultuurbeleid kon namelijk dienen om de verschillende zuilen te beschermen tegen de massacultuur, het moest de maatschappij kunstkritisch maken. Cultuurbeleid moest mensen bewust maken van het onderscheid tussen goede en slechte kunst (Meyer, 2009). Aan cultuurbeleid kan hier een kunstkritische waarde worden toegekend. Deze werd niet aan kunst of cultuur (hoofdstuk 1) toegekend en is daarom specifiek voor cultuurbeleid. Daarnaast diende cultuurbeleid om de samenleving op te voeden, om niet te vervallen in de massacultuur. Hierbij speelt de educatieve waarde, vanuit de opvoedkundige context, een rol bij cultuurbeleid.

2.1.4. 1940 tot 1945 Tijdens de Duitse bezetting werd het cultuurbeleid gereorganiseerd en genazificeerd. Doordat de Duitsers veel aandacht besteedden aan cultuur leidde dat in Nederland tot het opzetten van vele nieuwe initiatieven. Tijdens de bezetting verdween het Thorbecke-adagium uit de politiek. In plaats van afstand te nemen van cultuur werd cultuur gebruikt als middel om het Duitse rijk op te bouwen (Kuyvenhoven, 2007). Cultuur werd ingezet om het Duitse rijk te ondersteunen (Ministerie van OCW/Boekmanstudies, 2007). Deze inzet van cultuur werd niet alleen door de bezetters toegepast, maar was ook aanwezig in het ontwikkelen van de Nederlandse identiteit (zie 2.1.1.).

De uitvoering van het beleid en de culturele activiteiten werden zeer goed gecontroleerd (Ministerie van OCW/Boekmanstudies, 2007). De bezetters richtten daarvoor onder andere de Kultuurkamer op waarbij alle kunstenaars zich moesten aansluiten als ze hun beroep wilden uitvoeren. Op die manier werd alles wat er via kunst werd gecommuniceerd, gecontroleerd. Dit is een voorbeeld van het einde van het Thorbecke-adagium. Sommige kunstenaars kwamen daartegen in opstand en gingen in het verzet (Ministerie van OCW/Boekmanstudies, 2007).

Waarden in cultuurbeleid Tijdens de Duitse bezetting werd vooral de gemeenschapsvormende waarde van cultuur genoemd bij de legitimatie van het beleid. Cultuurbeleid moest dienen om een staatsvorm op te bouwen, net zoals in het begin van de achttiende eeuw. De bezetters zagen kunst en cultuur ook als communicatiemiddel om boodschappen over te brengen naar het volk. Zoals bij de expressietheorie en het paradigma kunst in de sociaalhistorische context. Wat betreft de communicatiewaarde sneed het mes aan twee kanten, want de bezetters lieten alle kunst controleren op ondermijnende boodschappen. De bezetters zagen in dat er bijvoorbeeld ook kritiek op het Duitse Rijk geventileerd kon worden door middel van kunst. Daarbij had kunst een reflecterende waarde, omdat het mensen kritisch kon laten kijken naar het Duitse Rijk.

2.1.5. 1946 tot 1964 Tijdens de oorlog was er meer budget voor kunst en cultuur, maar na de oorlog waren bezuinigingen nodig om het land weer op te bouwen. Toch bleven de budgetten voor cultuur hoger dan voor de oorlog (Ministerie van OCW/ Boekmanstudies, 2007). De speerpunten binnen het beleid waren cultuurspreiding en kunstvorming. Cultuurspreiding kwam tot uiting in geografische cultuurspreiding. Dit was het belangrijkste aspect in het beleid van het kabinet. “Er kwam nu meer aandacht voor het geestelijke welbevinden van de bevolking en cultuur speelde daarbij een belangrijke rol.” (Kuyvenhoven, 2007). Het beleid werd vooral gelegitimeerd met sociale waarden. Daarnaast werd met cultuur in die periode vooral schoonheid nagestreefd (Kuyvenhoven, 2007).

28

Deel 1: Waarden kunst, cultuur & cultuurbeleid

In de loop van de jaren vijftig nam de subsidiëring steeds meer toe (Ministerie van OCW/ Boekmanstudies, 2007). Dit is opvallend, aangezien deze tendens voor de oorlog juist was afgenomen. In deze beleidsperiode werd het belang van goed cultuurbeleid toenemend erkend, vandaar dat de subsidies ook verhoogd werden. De vraag is echter of de belangen van de politiek met betrekking tot cultuur, samenhangen met de hoogtes van de subsidies.

Gerardus Van der Leeuw was de eerste naoorlogse minister van het ministerie Onderwijs, Kunst en Wetenschap (OKW).Hij was van mening dat kunst hoorde bij de volksopvoeding (Kuyvenhoven, 2007). “Hij pleitte voor een „actieve cultuurpolitiek‟ waarin kunst in dienst stond van het bevorderen van persoonlijkheidsvorming en gemeenschapszin.” (Oosterbaan, 1990, p.47). Deze actieve houding was nodig, omdat niet iedereen in staat was om kunst en cultuur te begrijpen. De overheid had de taak om de samenleving daar in te begeleiden (Kuyvenhoven, 2007).

Waarden in cultuurbeleid Cultuurbeleid werd in deze tijd onder andere beoordeeld op schoonheid van cultuur en kwaliteit speelde daarbij een belangrijke rol. De autonome waarde van kunst en cultuur werd, vanuit de formalistische context (1.1.3.) benadrukt. Het kunstobject stond hier namelijk centraal. Daarnaast was er ook meer oog voor het welzijn van het volk. Cultuurbeleid kreeg een welzijnswaarde. Deze welzijnswaarde is niet uit het overzicht van visies en paradigma‟s over kunst naar voren gekomen en is daarom vooral kenmerkend voor cultuurbeleid. Tegelijkertijd diende cultuurbeleid ook als waarde voor de volksopvoeding, iets dat als educatieve waarde wordt gezien. Het doel was persoonsvorming en gemeenschapsvorming. Dit zijn ook waarden van cultuurbeleid, hoewel ze niet direct zo worden benoemd.

2.1.6. 1965 tot 1982 In de jaren zestig en zeventig, brak een tijdperk aan waarin cultuurbeleid vooral als speerpunt welzijn en sociale cultuurspreiding had. In die tijd werd het OKW opgeheven en ontstond een nieuw ministerie Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk (CRM) (Ministerie van OCW/ Boekmanstudies, 2007). Cultuurbeleid werd onder dit Ministerie vooral gezien als instrument voor maatschappijhervorming en maatschappelijke zorg (Kuyvenhoven, 2007). “Cultuur werd synoniem voor creativiteit, verandering van structuren en het aftasten van grenzen.” (Ministerie van OCW/ Boekmanstudies, 2007, p. 35).

Marga Klompé, minister van CRM (1966-1971), zag cultuurbeleid als middel om een ideologie te verspreiden. De ideologie was dat overheidshandelen voornamelijk moest dienen voor het welzijn van de bevolking. De inhoud van de kunsten en daarmee ook de kwaliteit, werd minder belangrijk. De verschillende smaken van het publiek kregen meer aandacht, waardoor meer diversiteit in de subsidieverstrekking ontstond (OCW, 2002).

Doordat men meer openstond voor verschillende kunstvormen ontstond er meer democratie in het beleid. Steeds meer werd gekeken vanuit de visie dat alles gelijkwaardig moest zijn en dat er vanuit het beleid ook zo gehandeld diende te worden (OCW, 2002). Hier zijn denkbeelden terug te zien van de culturele studies en het postmodernisme. Tegelijkertijd verloren de zuilen aanhang, het begin van de ontzuiling. De drie politieke stromingen vervaagden (zie paragraaf 2.3.1). Tegelijkertijd ontstonden er actiegroepen, die wilden dat de overheid zich weer meer ging bemoeien met de samenleving en vooral met de kunsten. Het grote vertrouwen in de maakbaarheid van de samenleving is niet altijd vanzelfsprekend gebleken, veel politici hebben daar ook kritiek op geuit.

29

Deel 1: Waarden kunst, cultuur & cultuurbeleid

Daaropvolgend werd het beleid steeds meer gericht op het algemene welzijnsbeleid met als doel sociaal-culturele spreiding (Kuyvenhoven, 2007). Waar het eerder nog ging om het toegankelijk maken van cultuur voor iedereen, werden bij sociale spreiding meer specifieke doelgroepen bereikt. Minister Gardeniers van het ministerie CRM (1977- 1981) voegde daar wel aan toe dat subsidie moest worden gegeven op basis van kwalitatieve beoordeling (Kuyvenhoven, 2007).

Waarden in cultuurbeleid Cultuurbeleid diende voor een groot deel om een ideologie te verspreiden, daardoor heeft het beleid in deze context een communicatieve waarde. Welzijn was in deze beleidsperiode een belangrijk speerpunt. Cultuurbeleid kreeg daarom net als in de vorige periode een welzijnswaarde. Cultuurbeleid droeg eraan bij dat mensen de waarde van het leven gingen erkennen, aldus Meyer die sprak over de welzijnsfunctie van kunst. Daarnaast diende het ook om een nieuwe samenlevingsvorm te ontwikkelen. Cultuurbeleid had hierbij een laboratoriumwaarde maar ook een gemeenschapsvormende waarde. Tegelijkertijd bleef de autonome waarde ook van belang net als in de vorige periode.

2.1.7. Na 1982 Jaren 80 Toen het aan het begin van de jaren tachtig slechter ging met de economie werd er kritischer gekeken naar de rol van de overheid ten aanzien van cultuur, net zoals dat was gebeurd na de Gouden Eeuw. Tegelijkertijd verloor de verzorgingsstaat zijn voorstanders en werd er gepleit voor een terugtredende overheid. Het gevolg was dat artistieke kwaliteit en professionalisering een belangrijkere rol gingen spelen bij subsidies (Ministerie van OCW/Boekmanstudies, 2007). Deze ontwikkeling leidde tot een steeds grotere kloof tussen kunstenaars en publiek, wat geresulteerde in een meer autonome positie van de kunstenaar (Van den Hogen, 2010).

In 1982 werd het CRM opgeheven, omdat de visie verdween dat verschillende culturele beleidssectoren met betrekking tot welzijn binnen één domein moesten vallen (Ministerie van OCW/ Boekmanstudies, 2007). Een nieuw Ministerie Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (WVC) ontstond (Ministerie van OCW/ Boekmanstudies, 2007). Bij dit ministerie gingen de esthetische en cultuurhistorische overwegingen overheersen (OCW, 2002).

Jaren 90 D‟Ancona was minister van WVC van 1989 tot 1994. Zij kreeg veel kritiek op de beleidsnota 1993- 1996, waarin het oordelen van politiek over kunst aan de orde werd gesteld. “De autonomie van de kunsten mocht volgens de minister niet zo ver gaan dat de overheidsondersteuning ervan zich aan elke politieke en maatschappelijke legitimering kon onttrekken.” (Pots, 2002, p.332). De kunst werd namelijk steeds meer autonoom in die tijd en de overheid wilde dat terugdringen. Opvallend omdat dit juist een decennium eerder werd gestimuleerd. Tegelijkertijd bracht D‟Ancona voor het eerst ook een economisch perspectief in het cultuurbeleid. Volgens de tegenstanders tastte zij hierdoor het Thorbecke principe aan, omdat de overheid een oordeel ging geven over kunst. Kunst werd namelijk in vergelijking gezien met de geldwaarde die het opbracht. Aan de andere kant waren er ookvoorstanders die het zagen als een logisch gevolg dat de overheid bij subsidiering economische doelstellingen stelde.

In 1994 ging cultuur aan hetzelfde ministerie als onderwijs en wetenschap toebehoren, het ministerie Onderwijs Cultuur en Wetenschap (OCW) ontstond. Daaruit kan worden geconcludeerd dat cultuurbeleid niet alleen maar een welzijnswaarde had, maar ook over een educatieve waarde beschikte. Cultuur valt vandaag de dag nog steeds onder dit ministerie.

30

Deel 1: Waarden kunst, cultuur & cultuurbeleid

Nuis, eerste staatsecretaris van OCW in de periode 1994 - 1998, stelde de vraag welke functie cultuur had ten overstaande van de mens (Pots, 2002). “Bij hem moest het inmiddels in overzichtelijk regels geordende „integrale‟ cultuurbeleid vooral bijdragen aan het besef van nationale identiteit en als zodanig aan de cohesie en solidariteit in een multiculturele samenleving.” (Pots, 2002, p.339). Cultuur kon zingevend zijn in de maatschappij, en dus bij kon dragen aan welzijn. Dit was al eerder in de geschiedenis genoemd als waarde van cultuurbeleid.

Vanaf 2000 De opvolger van Van der Ploeg (1998 -2002) was Medy van der Laan en was minister van 2003 tot 2006. Van der Laan stelde tijdens haar ambtsperiode in de beleidsnota Meer dan de som drie doelen. Eén van die doelen had specifiek te maken met de legitimatie van het beleid, waardoor het belang van cultuur voor de maatschappij meer werd erkend. Van der Laan was van mening dat cultuur duidelijk aanwezig moest zijn in de maatschappij. Hierbij speelden economische waarden ook een rol. Van der Laan was één van de eerste die de economische waarde van cultuur aanhaalde als een argument voor subsidieverstrekking (Smithuijsen, 2005).

Na de Tweede Kamerverkiezingen in 2006 trad aan als minister van OCW (2007- 2010). Plasterk moest in zijn ambtsperiode bezuinigen, vanwege de economische crisis die in 2008 uitbrak. Op de aankondiging van de bezuinigingen volgden de eerste demonstraties en protesten (Vk.nl, 2009). Na de verkiezingen in juni 2010 werd in het kabinet-Rutte als staatssecretaris verantwoordelijk voor het domein cultuur. In het volgende hoofdstuk (hoofdstuk 3) komt de huidige stand van zaken aan de orde.

Waarden in cultuurbeleid In de jaren 80 werd de artistieke kwaliteit van groter belang. Vanwege de terugtredende overheid, werd de autonome waarde meer erkend. Bij kunst en cultuur moest het meer gaan om het product dan om de effecten van het product. Daarna werd de economische waarde van groter belang, omdat meer werd erkend dat er met kunstgeld werd verdiend. Maar pas vanaf 2000 werden de economische belangen van cultuurbeleid expliciet in het beleid genoemd. De economische waarde werd toen prominent in de legitimatie van het beleid.

In de jaren 90 van de vorige eeuw kwam de educatieve waarde van cultuur terug in het beleid. Niet in de vorm van een opvoedkundige functie maar daadwerkelijk als onderwijs. Dit ging gepaard met de verandering van het ministerie van WVC naar OCW. Daarnaast had cultuurbeleid ook een welzijnswaarde; kunst geeft vanuit die visie zin aan het leven en laat zien wat de wereld te bieden heeft. Dit idee nam later weer af.

2.1.8. Tot slot Het historisch overzicht schetst een beeld van de vormen die cultuurbeleid in het verleden heeft aangenomen. Eveneens zijn uit het overzicht verschillende waarden zichtbaar geworden die in de afgelopen eeuwen aan cultuurbeleid zijn toegekend. Sommige waarden verdwenen, andere waren nieuw en sommige waarden keerden na verloop van tijd terug. Een overzicht van de waarden uit deze paragraaf is te zien in tabel 3.

31

Deel 1: Waarden kunst, cultuur & cultuurbeleid

Gouden eeuw tot 1848 1848 - 1917 1918 - 1939 1940 - 1945 Gemeenschapsvormende Gemeenschapsvormende waarde Educatieve waarde Kunstkritische waarde waarde Educatieve waarde Communicatieve waarde Reflecterende waarde

1946 - 1964 1965 - 1982 Na 1980

Welzijnswaarde Communicatieve waarde Autonome waarde Autonome waarde Laboratoriumwaarde Economische waarde

Educatieve waarde Welzijnswaarde Welzijnswaarde Persoonlijkheidsvormende Gemeenschapsvormende Gemeenschapsvormende waarde waarde waarde Gemeenschapsvormende waarde Autonome waarde Educatieve waarde Tabel 3 : Waarden cultuurbeleid

Een paar waarden kunnen meerdere malen aan het beleid worden toegekend en zijn belangrijk in de legitimatie van cultuurbeleid op rijksniveau in het verleden. Gemeenschapsvormende waarde kwam veelvuldig terug in cultuurbeleid. In de periode tussen 1848 en1971 niet, in die periode gaat het om het opvoedkundige waarden. De gemeenschapsvormende waarde werd daarbij uitbesteed als taak van de zuilen. De autonome waarde is sinds de Tweede Wereldoorlog steeds van belang geweest bij cultuurbeleid. De educatieve waarde keert ook vaak terug in de beleidsperiodes en uiteindelijk is het departement cultuur ook in een ministerie geplaatst waarin de departementen onderwijs en wetenschap ook zijn opgekomen. Alle drie de waarden zijn toegekend aan zowel kunst als cultuur en zouden mogelijk dominante waarden van cultuurbeleid bij de rijksoverheid zijn.

De welzijnswaarde en de kunst-kritische waarde zijn nog niet eerder genoemd. Deze waarden (definities in bijlage 1) zijn specifiek aan cultuurbeleid toe te kennen. In het volgende hoofdstuk zal bekeken worden of deze waarden wel of niet specifiek waren voor cultuurbeleid in het verleden.

De overige waarden zijn kenmerkend voor de beleidsperioden waarin ze werden toegekend. Tegelijkertijd hebben deze waarden vaak raakvlakken met andere departementen van het ministerie waar cultuurbeleid op dat moment toebehoort. De verschillen in de benaming van de ministeries in ogenschouw nemend is duidelijk te zien dat cultuurbeleid steeds in een andere context geplaatst werd. Vaak had dit te maken met de maatschappelijke ontwikkelingen die in bepaalde periodes speelden. Daardoor veranderde het departement cultuur vaak van ministerie. De verandering van ministerie had invloed op de invulling van het cultuurbeleid. Dit gegeven zal worden meegenomen in vervolgonderzoek.

Uit deze paragraaf kan worden geconcludeerd dat maatschappelijke ontwikkelingen van grote invloed zijn op de waarden van cultuurbeleid en daarmee de legitimatie. Of het verschil in waarden ook van andere factoren afhangt, zoals de definities die aan cultuur worden verbonden of aan de overtuigingen van de regeringspartijen, wordt besproken in de volgende paragrafen.

De waarde-toekenning in dit hoofdstuk hoeft niet overal dezelfde invulling te hebben. Zo had de gemeenschapsvormende waarde een paar eeuwen geleden een andere functie dan dat nu het geval is. Vroeger was die functie een eenheid vormen, terwijl het later meer gaat om het integreren van mensen in een land dat al gevormd is.

32

Deel 1: Waarden kunst, cultuur & cultuurbeleid

Naast de gemeenschapsvormende waarde en de educatieve waarde overlappen veel waarden uit het historisch overzicht met de waarden genoemd in hoofdstuk 1. De waarde-toekenning van cultuurbeleid is daar dus verbonden met visies en paradigma‟s van kunst en cultuur. De waarden die in beide duidelijk naar voren komen, kunnen mogelijk gezien worden als de dominante waarden van cultuurbeleid op rijksniveau.

In dit hoofdstuk zijn mogelijk niet alle waarden van cultuurbeleid aan bod gekomen. Dit komt doordat er globaal naar het beleid is gekeken, en dus niet aan de hand van nota‟s. Anderzijds gaat het om waarden die dominant zijn met betrekking tot het cultuurbeleid. Dat betekent dat het juist gaat om de waarden die overheersend zijn in beleid en duidelijk naar voren komen.

2.2. Definitie cultuurbeleid Over het algemeen kan worden gesteld dat cultuurbeleid het beleid is dat de in het vorige hoofdstuk besproken definities van cultuur ondersteunt. Deze definitie is nog steeds heel breed en dient dan ook meer toegespitst te worden, voordat er specifieke waarden aan worden verbonden. Eveneens geven definities aan wat de uitgangspunten en de taken van de overheid zijn. In deze paragraaf worden verschillende definities van cultuurbeleid vanuit de literatuur besproken, om te onderzoeken of daaruit dominante waarden van cultuur worden gegeven.

2.2.1. Verschillende definities van cultuurbeleid De benaming van het beleid is door de jaren heen steeds veranderd. Van den Hogen (2009, p. 1) zegt daarover: “Onder wisselende benamingen – schoone kunsten, kunstbeleid, creatieve vorming, kunst- en cultuurbeleid en tenslotte cultuurbeleid – getroosten de gezamenlijke overheden zich niet onaanzienlijke inspanningen om beleid te voeren waarbij de kunsten, erfgoed en media centraal staan.” Maar niet alleen in de benaming is door de jaren heen een verschuiving zichtbaar. De definitie kent vele varianten.

De Brabander & Gijsbrechts De Brabander en Gijsbrechts (1992) zien cultuur als een gedragsvorm, die ontstaat bij het creëren of gebruiken van verschillende culturele goederen. Cultuurbeleid is er om dit alles te ondersteunen, en dat is dan ook de doelstelling die zij aan cultuurbeleid geven. Naast het feit dat zij aangeven dat dit een taak van de overheid is, benadrukken zij ook dat er een taak is weggelegd voor sponsors en andere investeerders. Dit is een visie die in de jaren tachtig van de vorige eeuw ook vanuit de overheid werd uitgedragen (2.1.7.). Dit betekent dat De Brabander en Gijsbrechts cultuurbeleid niet uitsluitend een overheidstaak vinden.

Van den Hogen Een andere definitie van cultuurbeleid wordt gegeven in de dissertatie van Van den Hogen (2010). Het is meer een beschrijving van waar het bij cultuur om gaat, dan een daadwerkelijke definitie. In zijn dissertatie haalt hij de Notie Cultuurbeleid aan, waarin staat dat cultuurbeleid als doel heeft: “The preservation and renewal of cultural values as well as making them accesible and promoting participation in cultural events.” (Harmonisatieraad Welzijnsbeleid, 1985, in Van den Hogen, 2010, p.38). Dit citaat geeft aan dat het bij cultuurbeleid gaat om het behoud van de waarden die cultuur bezit. Daarnaast moet cultuurbeleid ook vernieuwing van deze waarden ondersteunen. Er worden dus wel waarden aan cultuurbeleid toegekend, maar welke waarden dat zijn, wordt niet expliciet benoemd. Deze beschrijving verklaart cultuurbeleid vanuit de taak die de overheid heeft, al blijft dit heel erg abstract.

33

Deel 1: Waarden kunst, cultuur & cultuurbeleid

Smithuijsen Smithuijsen (2006) deelt de definitie van cultuurbeleid op in twee onderdelen. De eerste is dat cultuurbeleid moet dienen om te bepalen welke plek cultuur in de samenleving moet hebben. Het tweede aspect gaat over het bepalen van middelen, zoals subsidies of regelgeving, om dat te bereiken. De waarde en daarmee het doel van cultuurbeleid moet steeds opnieuw worden geformuleerd, er staat niks vast. Opvallend is dat de overheid er in de definitie van Smithuijsen, wel vanuit gaat dat cultuur altijd een plek moet innemen in de samenleving. De vraag is hoe.

Hoefnagel De laatste definitie die hier wordt besproken, komt uit Cultuurpolitiek: het mogen en moeten van Hoefnagel (1992). Hoefnagel geeft in zijn onderzoek aan dat hij het definiëren van het begrip cultuur zinloos vindt, omdat de betekenis sterk samenhangt met de situatie waarin het geformuleerd wordt. Hij geeft hiermee aan dat cultuurbeleid sterk veranderlijk is. Toch geeft hij in zijn onderzoek uiteindelijk wel een definitie van cultuurbeleid, ondanks zijn bezwaren. De definitie die Hoefnagel geeft, is gebaseerd op de definitie die door Buiks en Kwant (1981) is gegeven. De definitie benoemt als het nut van cultuurbeleid „het ondersteunen van het culturele leven in het land‟. Dit komt overeen met de voorgaande definities. Het onderscheidende van deze definitie is dat cultuurbeleid hier geen inhoudelijke invulling krijgt.

Overeenkomsten en verschillen De bovengenoemde definities zijn slechts een selectie, maar ze geven wel een beeld van de varianten van cultuurbeleid. Kijkend naar de genoemde definities van cultuurbeleid, kan geconcludeerd worden dat er geen eenduidige definitie is en ze heel divers zijn. Dat komt ook overeen met de aanhoudende herpositionering van het departement cultuur, en met de definities van kunst en cultuur (hoofdstuk 1).

Een andere conclusie die getrokken kan worden, is dat de definities ook overeenkomsten hebben. Alle definities geven aan dat cultuurbeleid moet dienen om het culturele klimaat te ondersteunen, en daarvoor stelt de overheid doelen en ondersteunt die met middelen. De taak van de overheid is vooral ondersteunend en heeft weinig inhoudelijke visie. Over de invulling verschillen de definities. Dit is toe te schrijven aan de verschillen in benadering van de auteurs.

De vraag waarom cultuurbeleid een taak van de overheid is, wordt niet beantwoord bij de definities. Een dominante waarde van cultuurbeleid ontbreekt dan ook, omdat deze samenhangt met de taak die de overheid zichzelf toekent. Vanuit alle definities wordt de taak van de overheid met betrekking tot cultuurbeleid erkend.

2.2.2. Beleidsterreinen van cultuurbeleid Cultuurbeleid is, zoals eerder vermeld, door de overheid opgedeeld in verschillende beleidsterreinen. In de afgelopen jaren hebben er bij de domeinen veel verschuivingen plaats gevonden, net als dat het geval was met het departement cultuurbeleid binnen de ministeries. Maar welke domeinen en beleidsterreinen zijn er in de afgelopen jaren precies geweest op het departement van cultuur? En hoe is dit mogelijk te verklaren? Is er een samenhang tussen de legitimatie van het beleid en de veranderingen van de verschillende domeinen?

OCW (2002) In 2002 sprak OCW in Cultuurbeleid in Nederland over vier beleidsterreinen: „cultureel erfgoed‟; „media, letteren en bibliotheken‟; „kunsten‟ en als laatste „internationaal cultuurbeleid‟. Deze opdeling in beleidsterreinen is gelijk aan de administratieve indeling van cultuurbeleid sinds 1985 (OCW, 2002).

34

Deel 1: Waarden kunst, cultuur & cultuurbeleid

Onder het beleidsterrein cultureel erfgoed vallen de domeinen: musea, monumentenzorg, archeologie en archieven. Media, letteren en bibliotheken, het tweede beleidsterrein, heeft een bindende factor door de in de Grondwet vastgelegde zorgplicht van de overheid. Dit betekent dat informatie pluriform, toegankelijk en betaalbaar moet zijn (OCW, 2002). Onder kunsten, het derde beleidsterrein, vallen de volgende domeinen: beeldende kunst, bouwkunst, vormgeving, film en nieuwe media, podiumkunsten, amateurkunst en kunsteducatie. Het vierde beleidsterrein heeft betrekking op internationaal cultuurbeleid. Ondanks de wisseling in ministeries waar cultuur onderviel en de veranderende waarden (zie 2.1.), heeft deze indeling lange tijd stand gehouden.

OCW (2007) In 2007 wordt in Cultuurbeleid in Nederland het departement cultuur in drie beleidsgebieden opgedeeld: „cultureel erfgoed‟; „media, letteren en bibliotheken‟ en „kunsten‟. Bovendien zijn er beleidsterreinen te onderscheiden die dit alles overstijgen zoals: „internationaal cultuurbeleid‟; „culturele diversiteit‟; „amateurkunst en cultuureducatie‟ en „cultuurspreiding‟. Dit beleid is niet onder één van de drie genoemde beleidsterreinen te scharen. Omdat het de beleidsterreinen overstijgt, wordt dit beleid „intersectoraal beleid‟ genoemd. De legitimatie daarvan is niet te koppelen aan een beleidsterrein. Internationaal cultuurbeleid werd in de beleidsnota uit 2002 nog als apart beleidsterrein genoemd. Hier is dus een verschuiving zichtbaar hoe internationalisering (een maatschappelijke ontwikkeling) cultuurbeleid beïnvloedt.

OCW (2011) OCW schrijft in de brochure Cultuur in Beeld (2011) over vijf beleidsterreinen binnen cultuurbeleid. (OCW, 2011): „Erfgoed‟, „podiumkunsten‟, „beeldende kunsten‟, „film en letteren' „de creatieve industrie‟ „cultuureducatie, amateurkunst en bibliotheken‟. Daarnaast wordt ook de internationalisering benoemd, maar dat staat los van alle beleidsterreinen.

Bij het beleidsterrein erfgoed behoren dezelfde domeinen als altijd. Podiumkunsten is een nieuw terrein waar de volgende domeinen toe behoren: muziek, opera en muziektheater, theater en dans. Beeldende kunsten, film en letteren is ook een nieuw beleidsterrein. Vervolgens is de creatieve industrie een nieuw beleidsterrein met de domeinenarchitectuur, vormgeving en e-cultuur. Het laatste beleidsterrein is cultuureducatie, amateurkunst en bibliotheken. Te zien is dat het aantal beleidsterreinen aanzienlijk is vergroot, van drie naar vijf. Daarnaast zijn er ook verschillende domeinen gecombineerd met andere domeinen, en zijn er nieuwe domeinen bijgekomen.

Overeenkomsten en verschillen Gezien de verschuivingen in de beleidsterreinen en domeinen kan geconcludeerd worden dat zij niet constant zijn. Zo zijn er nieuwe domeinen ontstaan door ontwikkeling in techniek (e-cultuur) en door globalisering (internationalisering). Dit laat zien dat cultuurbeleid en maatschappelijke ontwikkelingen veel raakvlakken met elkaar hebben.

Maar ook zijn er domeinen in andere beleidsterreinen geplaatst, zoals bibliotheken. Deze behoren nu bij de domeinen cultuureducatie en amateurkunst, terwijl deze eerst bij media en letteren behoorden. Maar verandert daarmee ook de legitimatie van het domein? Dit zou het geval kunnen zijn, omdat het in een andere context wordt gezien. Bij uitbreiding van beleidsterreinen kan men zich afvragen of het daadwerkelijk een vernieuwing is of dat domeinen specifieker worden benoemd.

De vraag blijft of de veranderingen in beleidsterreinen en domeinen nu wel of niet van invloed is op de legitimatie van cultuurbeleid. Doelstellingen worden hoogstwaarschijnlijk specifieker benoemd, maar

35

Deel 1: Waarden kunst, cultuur & cultuurbeleid dat hoeft niet een specifiekere legitimatie met zich mee te brengen. Om dit te kunnen concluderen, zouden de beleidsdocumenten onderzocht moeten worden.

De vraag is of invloeden van de beleidsterreinen daadwerkelijk zo groot zijn, dat ze de legitimatie van het algemene cultuurbeleid zullen beïnvloeden. Ik ben van mening dat dit niet het geval is. Daar zijn de beleidsterreinen, en vooral de domeinen, te specifiek voor. Dat maakt het lastig om invloed te hebben op de algemene legitimatie van het beleid.

Ten slotte veranderen de beleidsterreinen niet evenredig aan de veranderingen in ministeries, waardoor ze dus van minder belang zijn bij de legitimatie. Ministeries veranderden namelijk evenredig aan maatschappelijke ontwikkelingen (2.1.). Hieruit kan geconcludeerd worden dat de verandering in beleidsterreinen geen grote invloed heeft op de legitimatie van cultuurbeleid. Daarom is er voor gekozen om dit onderdeel van cultuurbeleid niet specifiek te belichten in het verdere onderzoek bij gemeenten.

2.3. Invloeden op cultuurbeleid Tot nu toe is duidelijk dat er veel veranderingen rondom en met cultuur hebben plaatsgevonden. Welke factoren zijn allemaal van invloed op de legitimatie van het cultuurbeleid?

2.3.1. De invloed van politieke stromingen en overtuigingen op cultuurbeleid Eén van de belangrijkste uitgangspunten van cultuurbeleid, is de uitspraak van Thorbecke. Daarnaast bestonden er ook stromingen en overtuigingen die van invloed waren op cultuurbeleid. In deze paragraaf worden deze besproken en wordt gekeken of zij waarden van cultuurbeleid bevatten die dominantie vertonen als het gaat om legitimatie van cultuurbeleid.

Politieke zuilen Nederland kende lange tijd drie politieke hoofdstromingen: een confessionele, een sociaaldemocratische en een liberale (Ministerie van OCW/ Boekmanstudies, 2007). Jarenlang waren deze onderverdeeld in zuilen, alle drie met hun eigen ideologie en beleidsvisies. De sociaaldemocratische zuil heeft als basis het gelijkheidsbeginsel. De overheid moet volgens deze zuil het beleid vooral richten op het creëren van goede omstandigheden voor volksontwikkeling. Het uitgangspunt van de liberale zuil, het liberalisme, is vrijheid. De overheid moet zich vanuit deze zuil dan ook zo min mogelijk bemoeien met de maatschappij. In Nederland was er geen sprake van een duidelijke liberale zuil, dit was wel het geval in België. De confessionele zuil, heeft als beginsel het christendom. Hun visie op het overheidshandelen zit tussen het liberalisme en het socialisme in (Iedema & Wiebinga, 2004).

Vanaf het midden van de jaren zestig konden mensen zich moeilijker identificeren met één zuil, daarnaast groeide verschillende zuilen steeds meer naar elkaar toe. Deze ontwikkelingen hebben er voor gezorgd dat de ontzuiling ontstond (Ministerie van OCW/ Boekmanstudies, 2007). Volgens Iedema en Wiebinga zijn de zuilen nog wel terug te zien. “Deze stromingen zijn nog steeds te herkennen (de partijen politieke vormgeving is wel aan veranderingen onderhevig geweest).” (sic) (Iedema & Wiebinga, 2005, p. 20).

Daarnaast zijn er ook periodes geweest waar taken die tot dan toe aan de overheid toebehoorden, uitgedragen werden door de zuilen (Ministerie van OCW/ Boekmanstudies, 2007). Dit gebeurde bijvoorbeeld aan het begin van de twintigste eeuw, dit verklaart eveneens waarom de gemeenschapsvormende waarden langere tijd niet is terug te zien in cultuurbeleid op overheidsniveau.

36

Deel 1: Waarden kunst, cultuur & cultuurbeleid

Overtuigingen en cultuurbeleid Het Nederlandse cultuurbeleid is gebaseerd op drie overtuigingen. De eerste overtuiging is dat kunst en cultuur onafhankelijk en vrij moesten zijn van overheidsbemoeienissen. De tweede overtuiging is dat cultureel erfgoed beschermd dient te worden. De derde overtuiging is dat cultuur voor iedereen toegankelijk moest zijn (Ministerie van OCW/ Boekmanstudies, 2007). Opvallend is dat alle drie de overtuigingen nog steeds aanwezig zijn in het beleid, al is er door de jaren heen wel sprake geweest van verschuivingen in de nadruk. Alle overtuigingen zijn dus van evenveel invloed geweest op de waarde-toekenning van cultuurbeleid.

“Dat deze cultuurpolitieke overtuigingen samenvallen met de drie hoofdstromen van de Nederlandse politiek - christendemocratie, sociaaldemocratie en liberalisme - is misschien toeval.” (Ministerie van OCW/Boekmanstudies, 2007, p.28). Wel is duidelijk dat alle stromingen en overtuigingen invloed op elkaar hebben gehad. De overtuigingen zijn onderdeel van de stromingen en door de ontzuiling zijn de overtuigingen van de politieke partijen algemener geworden (Ministerie van OCW/ Boekmanstudies, 2007). Daarnaast worden de overtuigingen tegenwoordig meer toegekend aan een partij dan aan een stroming of een zuil die zij vertegenwoordigt.

Tot slot De verschillende stromingen en overtuigingen zijn vroeger wel onderscheidend geweest en hadden daarbij een duidelijk eigen beleid. Maar het onderscheid in beleid is door de ontzuiling minder uitgesproken. De verschillende overtuigingen geven nog wel accenten aan de verschillende stromingen. Maar het is de vraag of deze overtuigingen voor bepaalde waarden staan die dominant terug zijn te vinden bij cultuurbeleid van gemeenten. De mate waarin de visies van regeringspartijen verschillen met betrekking tot cultuurbeleid hangt daar sterk mee samen.

2.3.2. De invloed van politieke partijen op cultuurbeleid In welke mate hebben de regerende partijen, de minister en/of staatssecretaris invloed op het cultuurbeleid en de legitimatie?

Regeringspartijen In de verschillende kabinetten regeerden verschillende stromingen met elkaar. Na de Tweede Wereldoorlog hebben de confessionele partijen (later verenigd in het CDA) tot 1994 altijd in de coalitie gezeten, wel met wisselende regeringspartners (Ministerie van OCW/Boekmanstudies, 2007). De sociaaldemocraten en de christendemocraten hebben de afgelopen 60 jaar de portefeuille van cultuur beheerd (Ministerie van OCW/Boekmanstudies, 2007). Hoogstwaarschijnlijk heeft vooral het CDA een zichtbare stempel gedrukt op cultuurbeleid, doordat zij meer jaren de verantwoordelijkheid droegen. Maar is dat daadwerkelijk zo? En is de stempel wel specifiek van het CDA? Of had het cultuurbeleid dezelfde ontwikkeling doorgemaakt als er andere partijen of zelfs andere kabinetten verantwoordelijk waren geweest voor cultuurbeleid? Hieronder volgen verschillende visies.

Kassies Kassies (1983) in Notities over een heroriëntatie van het kunstbeleid, is van mening dat beleid niet afhankelijk is van de regeringspartijen. Hij trekt deze conclusie uit het feit dat sinds 1945 het beleid breed wordt ondersteund door de verschillende politieke partijen. Daarnaast concludeerde hij ook dat er in de programma‟s van de politieke partijen met betrekking tot cultuurbeleid geen duidelijke verschillen aanwezig zijn. Volgens Kassies is dit te verklaren door twee oorzaken.

37

Deel 1: Waarden kunst, cultuur & cultuurbeleid

Bij de eerste oorzaak gaat het om het kleine deel van de rijksbegroting dat wordt besteed aan cultuurbeleid. Cultuurbeleid drukt financieel dus minder op de complete begroting dan andere departementen. Daaruit kan geconcludeerd worden dat het van minder belang is voor de overheid. Als tweede oorzaak wordt genoemd dat cultuur vanuit politiek oogpunt niet als een belangrijke sector wordt gezien. Daarnaast geeft Kassies wel aan dat voornamelijk diegenen die verantwoordelijk zijn voor het beleid, het beleid en de daarmee samenhangende waarden ondersteunden. Kassies is dus van mening dat het CDA vooral voorstander is geweest van de waarden die aan het beleid werden toegekend omdat die partij de verantwoordelijkheid daarvoor droeg.

Hoefnagel Hoefnagel (1992) is van mening dat er geen causaal verband bestaat tussen politieke ideeën van verschillende partijen en hun besluitvorming met betrekking tot cultuurbeleid. Dit concludeerde hij naar onderzoek te hebben gedaan naar overheidsbemoeienissen met cultuur vanuit juridisch en politiek ideologisch oogpunt (Hoefnagel, 1992). Dat sommige literatuur het beeld geeft dat cultuurbeleid niet afhankelijk is van de regerende partijen, komt volgens Hoefnagel omdat het begrip onderbelicht wordt. Hierdoor worden accenten van verschil groter dan zij in werkelijkheid zijn. Hoefnagel erkent dus wel verschillen, maar deze verschillen vallen binnen een gemeenschappelijk kader. Het beleid blijft daardoor grotendeels constant met alleen verschillen in de argumentatie (Hoefnagel, 1992).

OCW In Cultuurbeleid in Nederland uit 2002 wordt aangetoond dat er per bewindsperiode, verschillende accenten in het cultuurbeleid zijn terug te vinden. Dit kan afhankelijk zijn van politieke verschillen, maar ook van de persoonlijke achtergrond van de bewindspersoon. Deze accenten kunnen verband houden met de vroegere zuilen en stromingen van cultuurbeleid.

Politieke conflicten over cultuurbeleid tussen de verschillende zuilen waren nooit prominent, maar door de ontzuiling verdwenen deze nog meer naar de achtergrond. De afwezigheid van de verschillende visies op cultuurbeleid van de politieke partijen heeft als consequentie dat de cultuurbudgetten veelal vast bleven staan. Het volgende citaat geeft aan dat legitimatie niet altijd een discussiepunt is in de politiek: “Het cultuurpolitieke debat gaat zelden over legitimering, maar vooral over de omvang of de bestemming van subsidies.” (OCW, 2002, p.10). Alle politieke partijen zijn het er in het algemeen over eens dat cultuur ondersteund moet worden door de overheid. Of de consensus na 2002 is blijven bestaan zal blijken uit hoofdstuk 4.

Tot slot De besproken literatuur is eenstemmig over de afwezigheid van grote ideologische verschillen. Wel erkennen sommigen dat er kleine verschillen bestaan. Deze kunnen voortkomen uit de stromingen waarmee zij verbonden zijn, of afhangen van partijpolitieke ideeën. De grote lijn in het cultuurbeleid is over het algemeen volgens hen constant.

De genoemde argumenten zijn vooral gebaseerd op feiten uit het verleden. Sinds de kredietcrisis van 2008 is er veel veranderd in het cultuurbeleid; er moet extreem bezuinigd worden. Daardoor kan beleid niet grotendeels worden overgenomen. De keuzes moeten nu beargumenteerd worden. De vraag dringt zich op of de verschillende visies van de politieke partijen nog steeds minimaal zijn.

38

Deel 1: Waarden kunst, cultuur & cultuurbeleid

3. Het huidige cultuurbeleid ____

De Nederlandse cultuursector wordt op dit moment getroffen door hevige bezuinigingen. Hierdoor ontstaan debatten over cultuur. Het bekijken van cultuurbeleid op lagere overheidsniveaus is relevant vanwege decentralisatie (2.1.7. en 3.2.1.). In Nederland wordt overheidsbeleid voor een groot deel beïnvloed door het beleid vanuit de Europese Unie (EU). Toch is de rol van de EU op cultuurbeleid in Nederland beperkt, de EU laat dit vooral over aan de lidstaten zelf (europa-nu.nl, z.j.). In dit hoofdstuk wordt een beeld geschetst van alle beleidsniveaus in Nederland.

Eerst wordt het huidige cultuurbeleid in tijden van bezuinigingen besproken, dit gaat voornamelijk over bezuinigingen op Rijksniveau. Er wordt gekeken of de waarden van cultuur veranderen door de bezuinigingen. Daarna zullen verschillende meningen en standpunten aan bod komen.

Vervolgens zullen de overheidsniveaus provincies en gemeenten apart besproken worden. Om inzicht te geven in de totstandkoming van cultuurbeleid en de legitimatie daarvan. In de paragrafen zullen de volgende onderdelen besproken worden wat de invloed van de crisis is op het beleid en de verantwoordelijkheden.

3.1. Stand van zaken Sinds 2008 is de welvaart in Nederland afgenomen vanwege de kredietcrisis. De overheid heeft de impact van de crisis op de economie proberen te beperken, met als gevolg een hoger begrotingstekort. Om dit te herstellen is de overheid genoodzaakt te bezuinigingen (rijksoverheid.nl, z.j. a). Uit het historisch overzicht (2.1.) is gebleken dat bij een afnemende welvaart de overheidsbemoeienissen ook minder werden. In het huidige beleid is dit eveneens terug te zien.

3.1.1. Situatieschets huidige cultuurbeleid In het regeerakkoord van het kabinet-Rutte, is uitgebreid gesproken over de komende bezuinigingen. Daarin is aangekondigd dat er wordt bezuinigd op het ministerie van OCW. Deze bezuinigingen waren ook al aangekondigd door het vorige kabinet (zie 2.1.7.). In de aanloop naar de miljoenennota van 2011 werden al verschillende bezuinigingsplannen met betrekking tot de culturele sector bekend gemaakt.

Het kabinet wil 200 miljoen euro bezuinigen op cultuur (Meer dan kwaliteit, 2011). Daarvan wordt 125 miljoen euro bezuinigd op de Basisinfrastructuur (BIS), waarover de Raad voor Cultuur adviseert, en 75 miljoen euro op een aantal beleidsregelingen, zoals de cultuurkaart en de innovatie- en matchingsregelingen (OCW, 2011b). De nieuwe plannen zijn aangekondigd, maar de nieuwe beleidsperiode, ook kunstenplanperiode genoemd, start pas in 2013. De bezuinigingen zullen gevolgen hebben voor het hele cultuurbeleid in Nederland, zo ook het provinciale- en gemeentelijke beleid.

Een van de plannen van het kabinet is een btw-verhoging die op 1 juli 2011 is doorgevoerd. De verhoging hield in dat op kaarten voor podiumkunsten in plaats van 6% nu 19 % btw moet worden betaald (NOS.nl, 2011). Een andere maatregel die de regering heeft aangekondigd, is het afschaffen van de Wet Werk en Inkomen Kunstenaars (WWIK) (OCW, 2011a). Dit zijn specifieke bezuinigingsplannen, maar de overheid heeft ook plannen op een abstracter niveau. Het Rijk zal bijvoorbeeld aanzienlijk minder instellingen subsidiëren en cultuurfondsen zullen ook minder bestedingsruimte krijgen om subsidies uit te keren. De BIS zal daarmee vermageren. Daartoe behoren instellingen die gesubsidieerde worden door ministeriële regeling, instellingen met een langdurig subsidieperspectief en cultuurfondsen (rijksoverheid, z.j.).

39

Deel 1: Waarden kunst, cultuur & cultuurbeleid

Advies Raad voor Cultuur De Raad voor Cultuur werd om advies gevraagd, zij bracht daarop het advies Advies bezuiniging cultuur 2013-2016, Noodgedwongen keuzen uit. Dit diende als uitgangspunt voor de beleidsnota Meer dan kwaliteit. Maar niet alle adviezen van de Raad werden opgevolgd (zie 3.1.2.). De Raad was in het advies vooral bezorgd over mogelijke verschraling door de bezuinigingen. Cultuur zou volgens de Raad voor iedereen in Nederland minder toegankelijk worden.

3.1.2. ‘Meer dan kwaliteit’ Vanuit de bovengeschetste situatie is de cultuurnota Meer dan Kwaliteit opgesteld, hierin zijn de bezuinigingsplannen verwerkt. In deze paragraaf wordt gekeken welke waarden worden toegekend aan hedendaags cultuurbeleid van de rijksoverheid.

Waarden cultuur In het beleidsstuk kent het OCW bepaalde waarden aan cultuur toe. Deze waarden zijn niet afhankelijk van de bezuinigingen, omdat deze niet per se in het cultuurbeleid terug hoeven te komen. In het beleid staat bijvoorbeeld dat cultuur de wereld en persoonlijke ontwikkeling vorm kan geven. Cultuur kan dus gezien worden als persoonlijkheidsvormende waarde en gemeenschapsvormende waarde. Daarnaast staat cultuur ook voor dynamiek, creativiteit en vernieuwing. Hieraan kan een laboratoriumwaarde worden toegekend. Eveneens kan cultuur ook inzichten geven en de fantasie prikkelen en stimuleren, dit zowel op individueel niveau als op gemeenschappelijk niveau (OCW, 2011b). Ook hier valt dus een laboratoriumwaarde toe te kennen aan cultuur maar daarnaast ook educatieve waarde.

Eveneens geeft het OCW aan dat cultuur een motor en een afspiegeling is van de internationalisering met betrekking tot netwerken. Daarbij heeft cultuur ook weer laboratoriumwaarde, omdat het nieuwe samenlevingsvormen ontwikkelt. Tegelijkertijd heeft het een reflecterende waarde, omdat het een afspiegeling is van wat er in de wereld gebeurt. OCW spreekt ook over de economische kracht van cultuur, deze reikt volgens het ministerie zelfs tot andere sectoren. Als laatste wordt er een toeristische waarde aan cultuur toegekend: “Het toerisme groeit wereldwijd, en voor toerisme is een aantrekkelijke cultuursector van belang.” (OCW, 2011b, p.2).

Waarden cultuurbeleid Naar aanleiding van de bezuinigingen en de veranderingen in de samenleving, wil het kabinet cultuurbeleid een andere invulling geven. Hier is, net als in hoofdstuk 2, te zien dat maatschappelijke ontwikkelingen het cultuurbeleid beïnvloeden. De nieuwe plannen zijn bedoeld om de culturele sector weerbaarder te maken in de toekomst. Als uitgangspunt voor de nieuwe plannen heeft het kabinet in Meer dan kwaliteit verschillende thema‟s genoemd waar cultuurbeleid zich op moet richten. De thema‟s zijn: Markt en overheid; Internationalisering; Cultuureducatie; Vernieuwing en talent; Geven aan cultuur (OCW, 2011b). Vanuit de thema‟s zijn verschillende doelstellingen geformuleerd voor de komende beleidsperiode.

De thema‟s zijn ontstaan uit waarden die de overheid belangrijk vindt om na te streven met het cultuurbeleid. Het kabinet neemt bijvoorbeeld de marktwerking (markt en overheid) als thema, daaruit kan geanalyseerd worden dat de overheid economische waarde aan cultuurbeleid toekent. Een imagowaarde wordt vanuit internationalisering toegekend, omdat internationalisering samenhangt met het culturele imago van een land. Tegelijkertijd kan dat ook tot meer toerisme leiden, dus ook toeristische waarde. Cultuureducatie staat voor de educatieve waarde van cultuur, kunst kan mensen dingen leren. Bij vernieuwing en talent, gaat het om de laboratoriumwaarde. Cultuurbeleid draagt bij

40

Deel 1: Waarden kunst, cultuur & cultuurbeleid aan vernieuwingen in de samenleving. Het laatste thema „Geven aan cultuur‟ bevat ook weer de economische waarde, hier zijn immers economische voordelen mee gemoeid.

Kwaliteit was altijd een van de belangrijkste criteria bij de toekenning van subsidies, maar in het nieuwe beleid is dat veranderd. Het OCW zegt daarover in het beleid: “De artistieke kwaliteit vormt daarom het vertrek-, maar niet het eindpunt. Het gaat om meer dan kwaliteit.” (OCW, 2011b, p.3). De overheid blijft wel verantwoordelijk voor het bewaken van de kwaliteit, evenals de spreiding, van het cultuuraanbod (rijksoverheid, z.j.). Dat is namelijk een wettelijke taak van de overheid die is vastgelegd in de Wet op specifiek cultuurbeleid (OCW, 2002). Hieruit zou geconcludeerd kunnen worden dat autonome waarde wordt erkend, maar dat daarnaast ook andere waarden een belangrijke rol zijn gaan spelen in het beleid. Daarom zijn er vijf aanvullende criteria opgesteld, zijnde: publiek; ondernemerschap; participatie en educatie; beheer rijkscollectie van (inter) nationale betekenis of aanbod van (inter) nationale betekenis; focus op hoogwaardige kernpunten in het land (OCW, 2011b, p. 11).

Verhouding waarde-toekenning cultuur en cultuurbeleid in „Meer dan Kwaliteit‟ In Meer dan Kwaliteit worden specifiek de persoonlijkheidsvormende waarde, gemeenschapsvormende waarde en de reflecterende waarde genoemd. Deze hangen sterk samen met het kunstobject en zijn intrinsiek. De publieke reactie is lastig te sturen door de overheid. Waarschijnlijk is dat de reden voor de afwezigheid van deze waarden in het beleid. Waarden die uit de richtlijnen van het beleid zijn gehaald zijn: imagowaarde en de autonome waarde.

Uit Meer dan kwaliteit worden meerdere waarden aan cultuur en cultuurbeleid toegekend. Waarden die aan beide worden toegekend zijn: laboratoriumwaarde, educatieve waarde, economische waarde en toeristische waarde. De waarden die nog niet eerder aan de orde waren gekomen zijn de toeristische waarde en de imagowaarde.

Waarde-toekenning in Meer dan kwaliteit: - Autonome waarde - Economische waarde - Educatieve waarde - Gemeenschapsvormende waarde - Imagowaarde - Laboratoriumwaarde - Persoonlijkheidsvormende waarde - Reflecterende waarde - Toeristische waarde

3.1.3. Waarden van cultuurbeleid tijdens bezuinigingen versus cultuurbeleid verleden. In Meer dan Kwaliteit worden enkele waarden genoemd die niet in eerdere hoofdstukken aan de orde kwamen. De extra toegevoegde waarden aan het kader zijn: imagowaarde en toeristische waarde. De positionering van het ministerie van OCW is hetzelfde gebleven, de verandering in waarde-toekenning kan daaruit niet verklaard worden. Dat imagowaarde pas in hedendaags beleid is terug te zien, valt te verklaren uit recente onderzoeken over de invloed van cultuur op het imago van de stad. Onderzoeken van Marlet en Florida hebben aan die bewustwording bijgedragen. Een duidelijke verklaring dat de toeristische waarde pas nu benoemd wordt, kan niet gegeven worden. De toeristische waarde en de imagowaarde worden wel meegenomen in het onderzoek bij de gemeenten aangezien er sprake kan zijn van nieuwe toegekende waarden.

41

Deel 1: Waarden kunst, cultuur & cultuurbeleid

Totaal waardenoverzicht De onderzoeken naar waarde-toekenningen bij kunst, cultuur en cultuurbeleid (heden/verleden) is afgerond. Vanuit de voorgaande conclusies is een waardenoverzicht samengesteld. De kunst-kritische waarde is daar niet in meegenomen, omdat deze maar één keer naar voren kwam in het onderzoek en slechts in één tijdsperiode. Bovendien is de waarde erg specifiek. Daarnaast is de animatieve waarde van cultuurbeleid toegevoegd, omdat naar mijn inzien cultuur ook plezier kan geven. Deze waarde van cultuur wordt naast vele andere waarden genoemd in het rapport door Meyer (2009). Voor een volledig overzicht van de waarden en definities zie bijlage 1.

3.2. Standpunten en meningen Naar aanleiding van de aangekondigde bezuinigingen is veel discussie ontstaan. Er zijn protesten geweest waarbij ongenoegen werd geuit over de bezuinigingen en het effect daarvan op de culturele sector. Maatschappelijke ontwikkelingen, in dit geval voor economische ontwikkelingen, hebben in deze situatie veel invloed gehad op de situatie van cultuurbeleid.

3.2.1. Standpunten politieke partijen In het vorige hoofdstuk is geconcludeerd dat nauwelijks verschil zat in de standpunten van politieke partijen (2.3.2.). Maar is dit nog steeds het geval nu er bezuinigd moet worden op cultuurbeleid? Wat is de visie van de verschillende politieke partijen op de bezuinigingen? En hebben politieke partijen bij bezuinigingen duidelijke standpunten over de waarden van cultuurbeleid? Hieronder worden de verschillende visies van de politiek partijen besproken.

Coalitiepartijen Ondanks de kritiek die is geuit op de bezuinigingen is de VVD van mening dat het culturele klimaat door de bezuinigingen niet kapot wordt gemaakt. Een Kamerlid van de VVD, Bart de Liefde, was zelfs van mening dat ze juist stimulerend werken. Kunst zou weer dichter bij het publiek komen te staan (Nu.nl, 2011, b). Als waarde voor cultuur noemt de VVD: “Cultuur geeft, in al zijn verscheidenheid, vorm en inhoud aan de Nederlandse samenleving.”(VVD.nl, z.j.). Hieraan kan de gemeenschapsvormende waarde worden toegekend. Verdere waarden worden niet genoemd bij de standpunten over cultuur.

Het CDA is voorstander van de bezuinigingsplannen (Nu.nl, 2011, b). Toch kent het CDA meerdere waarden aan cultuur toe. Zo zou cultuur bijdragen aan identiteit, mensen verbinden en zorgen voor kennis van nieuwe culturen. Kunst kan volgens het CDA dienen als een spiegel die kunstenaars de samenleving voorhoudt (CDA.nl, z.j.). Waarden die daarbij een rol spelen zijn gemeenschapsvormende waarde, reflecterende waarde, educatieve waarde. Toch heeft het CDA wel ingestemd met de bezuinigingen, dit kan een compromis zijn geweest bij de formatie.

De gedoogpartner van dit kabinet is de PVV, deze partij is de grootste voorstander van de bezuinigingsplannen met betrekking tot cultuur (Nu.nl, 2011, c). In het verkiezingsprogramma van de PVV is niks terug te vinden over de standpunten van de partij met betrekking tot cultuurbeleid. Daaruit kan geconcludeerd worden dat deze partij daar weinig waarden aan toekent.

Oppositiepartijen De PvdA staat kritisch tegenover de bezuinigingsplannen. Volgens Tweede Kamerlid zorgen de bezuinigingen voor een 'ander Nederland' (Nu.nl, 2011, b). Op de website van de PvdA wordt aangegeven dat de partij een toeristische en economische waarde toekent aan kunst. Daarnaast leert cultuur mensen ook dingen te begrijpen waardoor zij zich verder kunnen ontplooien. Daaraan

42

Deel 1: Waarden kunst, cultuur & cultuurbeleid kunnen waarden als persoonlijkheidsvormende waarde en educatieve waarde worden toegekend (pvda.nl, z.j.).

De SGP is van mening dat kunst waardevol is in deze tijden van massacultuur. Anderzijds is de partij van mening dat subsidie beperkt dient te blijven en dat alleen gesubsidieerd moet worden wat waardevol is en niet genoeg marktwerking heeft (SGP.nl, z.j.). De partij neemt dus geen duidelijke stelling in over de bezuinigingen. De ChristenUnie deelt deze visie (christenunie.nl, z.j.). Zij zien de waarden van kunst en cultuur voor de maatschappij in. Maar welke waarden dat zijn wordt niet toegelicht. Zij delen de mening dat er bezuinigd kan worden.

De SP is het deels eens met de bezuinigingen en is van mening dat economische waarden toegekend kunnen worden aan cultuurbeleid. “Het leidt tot een enorme verschraling van het aanbod. Bovendien komen duizenden mensen zonder baan te zitten.” (sp.nl, 2011). Bovendien kennen zij een persoonlijkheidsvormende waarde aan cultuurbeleid toe: “Een creatieve samenleving daagt iedereen uit zichzelf te blijven ontwikkelen.” (sp.nl, z.j.). Aan de andere kant zijn zij ook van mening dat de cultuursector meer eigen inkomsten kan genereren (Nu.nl, 2011, c).

Ook volgens Kamerlid Van der Ham van D66 moet er bezuinigd worden in de cultuursector, maar hij vindt de manier waarop dat gebeurt niet deugen (D66.nl, z.j. a.). “Cultuur is een waardevol doel op zich en niet slechts een instrument voor het bereiken van andere beleidsdoelstellingen.” (D66.nl, z.j. b). Hier kunnen mogelijk autonome waarde van cultuurbeleid aan verbonden zijn. Daarnaast kent D66 een grote economische waarde toe aan cultuur. (D66.nl, z.j. b).

GroenLinks is een grote tegenstander van de bezuinigingen, omdat zij volgens de partij te groot en zonder visie zijn (tweedekamer.Groenlinks.nl, 30 juni, 2011). “Zonder kunst en cultuur geen bezieling, vernieuwing en vooruitgang.” (standpunten.Groenlinks.nl/cultuur, z.j.). De waarden van cultuur die aan deze visie kunnen worden toegekend zijn welzijnswaarde, gezien de bezieling die het geeft en laboratorium waarde vanwege de vernieuwing en vooruitgang.

De Partij van de Dieren is van mening dat er niet moet worden bezuinigd, er moet juist meer geld worden besteed. De reden die de partij daarvoor geeft is dat cultuur kan bijdrage aan een prettige samenleving (partijvoordedieren.nl, z.j.). Duidelijke waarden worden niet genoemd.

Waardetoekenning uit standpunten politieke partijen Er is een duidelijk verschil te zien tussen voor- en tegenstanders van de bezuinigingen op cultuur. Maar er wordt in de verkiezingsprogramma‟s niet altijd een duidelijke legitimatie gegeven. Vaak wordt genoemd dat cultuur(beleid) een waardevolle toevoeging is aan de samenleving, maar van daadwerkelijke waarden wordt nauwelijks gesproken bij de legitimatie. Wel zijn er waarden uit de politieke standpunten afgeleid, maar deze waren vaak niet specifiek genoeg om conclusies uit te trekken. Bovendien waren de verschillen van standpunten in het verleden nihil. Daarom is er gekozen om bij het onderzoek van gemeenten niet in te gaan op de invloed van politieke partijen op de legitimatie van het beleid.

3.2.2. Meningen over de bezuinigingen in de culturele sector De bezuinigingen op cultuur zijn groter dan in andere sectoren. Als gevolg daarvan kwam een maatschappelijk debat op gang over de rechtvaardigheid van de bezuinigingen in de culturele sector. Vanuit verschillende invalshoeken werden er verschillende visies gegeven. Een selectie van de meningen wordt hieronder besproken.

43

Deel 1: Waarden kunst, cultuur & cultuurbeleid

Raad voor Cultuur Door de aangekondigde grote bezuinigingen is de voorzitter van de Raad voor Cultuur, Els Swaab, opgestapt. Dit besluit is voor een groot deel gebaseerd op het niet opvolgen van de adviezen van de Raad voor Cultuur door het OCW in de nieuwe beleidsnota. “Swaab noemt de bezuinigingen ter waarde van 200 miljoen euro buitenproportioneel en volgens haar veroorzaakt het tempo waarin ze worden doorgevoerd onherstelbare schade.” (Nos.nl, 2011). Naast Swaab zijn ook de gehele commissie Podiumkunsten en enkele andere commissieleden van de Raad voor Cultuur opgestapt (NRC.nl, 2011).

De Raad voor Cultuur uitte kritiek op de legitimatie die tegenwoordig wordt toegekend aan cultuur: “Natuurlijk mag er geld worden verdiend aan kunst en cultuur, maar de bewering dat alleen die kunst en cultuur relevant, zinvol is die geld opbrengt, ontkent de fundamentele waarde ervan.” (Raad voor Cultuur, 2011, p.12). De Raad is dus van mening dat de economische waarde te prominent aanwezig is bij de legitimatie. Daarnaast worden aan doelstellingen als talentontwikkeling en experiment te weinig waarde toegekend. Deze doelstellingen zouden kunnen staan voor educatieve en laboratorium-waarde van cultuurbeleid.

Wat vinden de Nederlanders In juli 2011, nadat de verkiezing en de bezuinigingsplannen bekend waren gemaakt, heeft Maurice de Hond een enquêteonderzoek gedaan. Het onderzoek richtte zich op de mening van Nederlanders over de bezuinigingen in de culturele sector. Daaruit kwam naar voren dat zes op de tien Nederlanders het eens is met het kabinet als het gaat om de bezuinigingen in de culturele sector. Hetzelfde percentage vond de uitgaven aan cultuurbeleid in het verleden te hoog. Dat de bezuinigingen zo snel mogelijk moeten worden teruggedraaid vindt maar een derde van de Nederlanders (Maurice de Hond in Cultuur-ondernemen.nl, z.j.). Hieruit kan geconcludeerd worden dat volgens het onderzoek van De Hond weinig Nederlanders het belang van cultuurbeleid inzien.

Daarnaast kon uit de peiling geconcludeerd worden dat de meningen van aanhangers van politieke partijen van elkaar verschilden. De meeste voorstanders zijn aanhangers van de PVV (86%), daarna volgen de VVD (83%) en CDA (79%). De meeste tegenstanders waren diegenen die op GroenLinks stemden (75%) (Maurice de Hond in Cultuur-ondernemen.nl, z.j.). Hierbij moet beseft worden dat het gaat om slechts één onderzoek. Wel komen de uitkomsten van de meningen van voorstanders overeen met de visies van de partijen (3.1.3.).

Reactie vanuit de cultuursector Naast de overheersende positieve houdingen tegenover de bezuinigingen die uit het onderzoek van De Hond kwamen, komen uit de culturele sector andere geluiden. De culturele sector organiseerde zelfs manifestaties om te protesteren tegen de bezuinigingen. Daarnaast tekenende ruim 46.000 instellingen en kunstliefhebbers een petitie om de Tweede Kamer te bewegen tegen de bezuinigingsplannen te stemmen (Nu.nl, 2011, a).

Prominente personen uit de sector hebben zich duidelijk uitgesproken over de bezuinigingen. Lowlands-directeur Van Eerdenburg uitte sterke kritiek, ondanks dat zijn festival niet wordt geraakt door de bezuinigingen (3voor12.vpro.nl, 2011, juli). Maar veel van de gezelschappen en acts die op zijn festival komen, ervaren wel de gevolgen van de kabinetsplannen. Hij uitte kritiek op het feit dat de bezuinigingen de bindende waarde van cultuur vernietigt (Nu.nl, 2011, c). Hier wordt dus de gemeenschapsvormende waarde aan cultuurbeleid toegekend.

44

Deel 1: Waarden kunst, cultuur & cultuurbeleid

Ook Freek de Jonge (cabaretier) uitte in de media kritiek op de cultuurbezuinigingen en nam het initiatief om een protestmanifest te organiseren, “Leve de beschaving”. Deze benaming is gekozen omdat beschaving veel genoemd wordt bij de discussie over de bezuinigingen in de kunst- en cultuursector. De waarde die vanuit deze visie aan cultuur wordt toegekend is de educatieve waarde die bijdraagt aan de opvoeding van de samenleving.

De directeur van het Nederlands Film Festival (NFF) uitte haar zorgen over de bezuinigingen. Zij noemt de bezuinigingen een verwoestende tornado (volkskrant.nl, 2011). Doreen Boonekamp, directeur filmfonds en oud directeur NFF, kijkt met argwaan naar de bezuinigingen in de culturele sector. “Dit brengt de hele infrastructuur aan het wankelen.”(Nu.nl, 2011,d). Over de waarden die verloren gaan wordt echter niet gesproken.

Waarde-toekenning uit meningen over culturele bezuinigingen. Verondersteld was dat deze paragraaf inzichten zou geven in de waarden die op dit moment aan cultuurbeleid worden toegekend. Opvallend is dat er nauwelijks over waarden wordt gesproken waardoor dit ook geen invloed kan hebben op de legitimatie van de politiek. Dit geeft aan dat waarde- toekenning aan cultuur(beleid) niet leeft onder de verschillende groepen in de samenleving. Dat voorstanders van de bezuinigingen de waarden niet benoemen is logisch want die erkennen ze niet. Maar tegenstanders zouden met de waarden hun visie op cultuurbeleid kunnen onderbouwen.

De Raad voor Cultuur gaf aan dat cultuurbeleid meer waarden heeft dan alleen maar economische waarde. Daarnaast werd volgens de Raad voor Cultuur aan de doelstelling van talentontwikkeling en experiment te weinig waarde toegekend. De mening van de samenleving ging niet over de waarde van cultuurbeleid. Wel werd aangetoond dat de bezuinigingen door het grootste deel van de samenleving gesteund worden. De culturele sector maakte wel gebruik van waarden bij het geven van hun visie, al waren dat er niet veel. Waarden die genoemd zijn: gemeenschapsvormende waarde en educatieve waarde.

De verschillende meningen geven dus geen inzicht in waarde-toekenning, omdat er geen duidelijke legitimatie van cultuur wordt gegeven. Een ordening in dominantie van de waarden die worden gebruikt bij de legitimatie is hier dan ook niet aan de orde. Naast de politieke standpunten zal ook deze invalshoek niet worden meegenomen in vervolgonderzoek. In het verdere onderzoek zal dan ook vooral worden gekeken naar de legitimatie en visies van de gemeenten in documenten, omdat is aangetoond dat vooral in de beleidsstukken de meeste waarden naar voren komen. De meningen en standpunten geven onvoldoende aanvullende informatie.

3.2. Rijksoverheid Om cultuurbeleid te begrijpen is het zinvol om te weten hoe cultuurbeleid op rijksniveau is vormgegeven. Bijvoorbeeld wie er verantwoordelijk is voor een bepaald beleid, welke taken overheidsniveau hebben en welke factoren meespelen bij de totstandkoming.

Sinds de verkiezingen in juni 2010 bestaat het kabinet uit VVD, CDA met gedoogsteun van de PVV. De minister van OCW is Marja Bijsterveld (CDA) maar staatssecretaris Halbe Zijlstra (VVD) is verantwoordelijk voor de portefeuille van cultuur (Rijksoverheid, z.j.). De missie van het OCW is een slim, vaardig en creatief Nederland te bewerkstelligen. Daaraan zijn verschillende doelstellingen gekoppeld. Met betrekking tot het cultuurbeleid heeft het OCW als doel dat iedereen cultuur kan beleven en dat kunstenaars hun werk kunnen uitvoeren (Rijksoverheid, z.j.).

45

Deel 1: Waarden kunst, cultuur & cultuurbeleid

3.2.1. Verantwoordelijkheden van het Rijk “De belangrijkste taak van de centrale overheid is -naast financiering- voorwaarden te scheppen waaronder (..) instellingen en organisaties in maatschappelijk opzicht zinvol kunnen functioneren.” (Ministerie OCW/ Boekmanstudies, 2007). Om dat te bereiken is het rijk verantwoordelijk voor de landelijke culturele basisinfrastructuur, inclusief de aansturing van de cultuurfondsen, en voor de financiering van het beheer van de rijkscollecties (gemeente Tilburg, bijlage 3, z.j.). De rijksoverheid heeft lange tijd veel verantwoordelijkheden gehad, sinds de decentralisatie zijn de taken beperkt. Nu heeft de rijksoverheid alleen nog maar verantwoordelijkheid voor culturele organisaties en instellingen die een landelijk belang hebben.

Door de jaren heen is door verschillende kabinetten een beeld gecreëerd van wat de taken zijn van de minister van OCW. “In de wetgeving is vastgelegd dat de minister van OCW belast is met het scheppen van de voorwaarden voor het in stand houden, ontwikkelen, sociaal en geografisch spreiden of anderszins verbreden van cultuuruitingen.” (OCW, 2011a, p.62)

Decentralisatie De rijksoverheid, de provincies en de gemeenten zijn allemaal verantwoordelijk voor het ontwikkelen van cultuurbeleid. In Nederland is er sinds 1980 steeds meer sprake van decentralisatie, waardoor de overheidstaken steeds meer bij lagere overheden terecht komen. “De decentralisatiegedachte houdt in dat het bestuur niet vanuit een centraal punt, maar door plaatselijk of functionele belanghebbenden onder eigen verantwoordelijkheid en met eigen onafhankelijke bestuursorganen wordt gevoerd.” (Iedema & Wiedinga, 2004, p.161).

Door de decentralisatie heeft het Rijk ook een taak om de budgetten te verdelen over de verschillende overheidsniveaus. “Naar rato van het inwonertal en criteria als de sociaal-culturele samenstelling van de bevolking worden aan de provincies uitkeringen verstrekt uit het Provinciefonds en aan de gemeenten uit het Gemeentefonds van het Rijk.” (OCW,2002, p.19). Grotendeels kunnen provincies en gemeenten zelf beslissen wat zij met hun middelen doen, maar in de praktijk liggen deze plannen al vast. Als een gemeente, provincie of één van de grote steden van Nederland een speciaal budget nodig heeft voor een cultureel doel kan een aparte overeenkomst gesloten worden met het Rijk (OCW, 2002). Door de samenwerking die door decentralisatie is ontstaan valt te verwachten dat het beleid van de rijksoverheid, provincies en gemeenten organisatorisch veel overeenkomsten heeft. Tegelijkertijd krijgen de lagere overheidsniveaus inhoudelijk meer vrijheid, waardoor daar waarschijnlijk meer verschillen zullen optreden.

Tot stand komen beleid Het cultuurbeleid in Nederland wordt gekenmerkt door het subsidiebeleid. “Het subsidie-instrument is en blijft veruit het belangrijkste beleidsmiddel dat de overheid in de sector ter beschikking staat.”(Wijn, 2009, p.3). Culturele instelling en kunstenaars krijgen hieruit geld om hun diensten uit te voeren (Oosterbaan Martinus, 1990, p.31). De subsidieverdeling is in de loop der jaren steeds meer ondergebracht bij lagere overheden maar vooral fondsen. Hier is dus ook sprake van een vorm van decentralisatie. De minister heeft daardoor meer de rol van systeembeheerder gekregen. (Wijn, 2009, p.3).

Beleidsnota‟s moeten eerst goedkeuring krijgen van de Tweede en de Eerste Kamer en gepubliceerd worden in het Staatsblad voordat de plannen kunnen worden uitgevoerd. Het nieuwe hervormde cultuurbeleid wordt na goedkeuring doorgevoerd op 1 januari 2013 (Rijksoverheid, z.j.).

46

Deel 1: Waarden kunst, cultuur & cultuurbeleid

Al eerder werd het Thorbecke-adagium aangehaald. Vooral bij het samenstellen van het beleid speelt dit een belangrijke rol. Bij het samenstellen van cultuurbeleid stelt het kabinet zichzelf de vraag in welke mate de Nederlandse politiek zich moet bemoeien met cultuur. Helemaal afstand behouden tot de culturele sector is haast niet mogelijk, omdat veel culturele instellingen dat niet zouden overleven. Thorbecke dient als waker voor te grote overheidsbemoeienis en autonomie van de culturele sector (Pots, 2002, p.324). De overheid lost dat op door andere instellingen die taken te geven.

3.2.2. Adviesorganen, fondsen, sectorinstituten en commercie Om beleid tot stand te brengen worden externe instellingen, zoals adviesorganen en fondsen geraadpleegd door de overheid. Maar daarnaast hebben ook de sectorinstituten en het bedrijfsleven invloed op de cultuursector. Deze dragen allen op een eigen manier bij aan het culturele klimaat van Nederland. In deze paragraaf wordt bekeken hoe de instellingen bijdragen aan de cultuursector en welke invloed deze instellingen hebben op de legitimatie van cultuurbeleid.

Adviesorganen Het systeem van adviesorganen komt voort uit twee uitgangspunten van cultuurbeleid: “het beginsel dat de overheid zich zoveel mogelijk met de hoofdlijnen van beleid bezighoudt en het beginsel dat de overheid zich onthoudt van een inhoudelijke beoordeling van kunst en cultuur.” (OCW, 2002, p.74).

De Raad voor Cultuur is het belangrijkste adviesorgaan (3.1.1. en 3.1.2.) Het ministerie stelt daarnaast geregeld externe adviescommissies in. Advies wordt vaak gevraagd als het gaat om reorganisatievraagstukken met een zware politiek-bestuurlijke lading (OCW, 2002). “De Raad voor Cultuur is het wettelijke adviesorgaan van de regering en het parlement op het terrein van kunst, cultuur en media. De Raad is onafhankelijk en adviseert, gevraagd en ongevraagd, over actuele beleidskwesties en subsidiebesluiten over het cultuurbeleid in Nederland” (cultuur.nl, z.j.). Tenslotte worden commissies gebruikt wanneer het over één specifiek domein gaat, zoals de podiumkunst of musea. Ook adviseert de Raad voor Cultuur eens in de vier jaar over de meerjarige, rijksgesubsidieerde culturele instellingen (BIS) (cultuur.nl, z.j.).

Fondsen Naast de adviesorganen gebruikt de overheid fondsen, zowel publiek als semipubliek om het beleid verder uit te werken. Ook hier is vanuit het Thorbecke-adagium de overheid alleen op een afstand betrokken bij het beleid. De overheid verstrekt geld aan de fondsen, maar welke subsidies worden uitgegeven vanuit het overheidsbudget, is aan de fondsen. De overheid stelt wel bepaalde voorwaarden aan de fondsen, die later ook getoetst worden. (OCW/ Boekmanstudies, 2007, p. 51). Doordat de fondsen zelf de subsidies toekennen zou gedacht kunnen worden dat zij bepalen welke culturele instellingen de waarden het beste uitdragen. De overheid stelt de voorwaarden, die later getoetst worden. Over de mate van autonomie van de fondsen valt dus te twisten.

De cultuurfondsen die door de overheid worden gesubsidieerd gaan fuseren (OCW, 2011b). Ondanks de bezuinigingen bij de cultuurfondsen zal hun prominente rol binnen het stelsel blijven bestaan. Juist de werkwijze van de fondsen maakt hen ideaal in tijden van bezuinigingen (OCW, 2011b). “Ze zijn bij uitstek geschikt de dynamiek en vernieuwing in de cultuur op de voet te volgen en hierop in te spelen.” (OCW, 2011b, p.33). De fondsen staan namelijk dichterbij de praktijk dan de politiek. Aangezien de politiek juist die afstand bewust bewaart volgen de fondsen alles op de voet.

47

Deel 1: Waarden kunst, cultuur & cultuurbeleid

Sectorinstituten Het Rijk ondersteunt ook negen sectorinstituten. Deze houden zich bezig met: “... (inter) nationale vertegenwoordiging en promotie van de sector, de educatie- en informatiefunctie, erfgoedtaken, documentatie en archivering, afstemming en coördinatie.” (OCW, 2011a, p.62). Doordat het kabinet productie hoger in het vaandel heeft dan ondersteuning, is ervoor gekozen om te bezuinigingen op de sectorinstituten. Het kabinet blijft alleen de instellingen ondersteunen die een rijkscollectie beheren (OCW, 2011b, p.40). Producerende instellingen, die de instituten ondersteunen, moeten in de toekomst zelf hun verantwoordelijkheid nemen. Daarnaast kunnen deze instellingen ook steun krijgen bij brancheverengingen en de markt. (OCW, 2011b). De sectorinstituten en intermediairs benoemen geen eigen waarden van cultuur, wel ondersteunen zij instellingen en organisaties om die waarden uit te dragen.

Bedrijfsleven Naast de bovengenoemde instellingen heeft ook het bedrijfsleven in Nederland grote invloed op het culturele klimaat. Zo zijn er veel bedrijven die commercieel betrokken zijn bij de cultuursector. Dit blijkt uit cijfers van het OCW waarin wordt vermeld dat ruim twee derde van de omzet uit de culturele sectorafkomstig is van commerciële bedrijven (OCW, 2011a). De dominante waarden zijn economisch van aard. Cultuur levert geld op. Daarnaast wordt vaak ondersteuning geboden vanuit de visie van maatschappelijk verantwoord ondernemen, wat tegenwoordig vaker terug te zien is in het bedrijfsleven. Dit draagt ook bij aan het imago van een bedrijf, waardoor imagowaarde toegekend kan worden (Rijksoverheid, z.j.).

3.3. Provincies

3.3.1. Bezuinigingen Om te weten welke effecten de bezuinigingen van kunst en cultuur hebben op de provincies is gebruik gemaakt van een onderzoek uitgevoerd door de DSP – groep, onder leiding van Bogaart en Van der Horst in opdracht van OCW. De legitimatie van de bezuinigingen werd niet meegenomen in het onderzoek. Wel kan het rapport inzichten geven, in welke keuzes gemaakt moesten worden.

“De bezuinigingen van provincies hebben vaak direct effect op het activiteitenniveau van kunst en cultuur in de gemeenten.” (Bogaart & Van der Horst, 2011, p.11). De provincies zijn namelijk verantwoordelijk voor de culturele spreiding. Door de bezuinigingen zal de spreiding van het cultuuraanbod in Nederland sterk verminderen (Bogaard & Van der Horst, 2011). Dit heeft dus grote gevolgen voor het gemeentelijk beleid.

3.3.2. Verantwoordelijkheden van provincies “Provincies zijn verantwoordelijk als de cultuur de lokale belangen overstijgt.” (rijksoverheid.nl, z.j. b) Daarnaast hebben provincies de verantwoordelijkheid voor ruimtelijke cultuurspreiding, regulering en onderhoud op provinciaal niveau en instandhouding van de regionale omroep.” (Ministerie OCW/ Boekmanstudies, 2007). Specifieke domeinen zijn de financiering van regionaal erfgoed, waaronder provinciale collecties en musea (rijksoverheid.nl, z.j. c).

Het beleid van de provincies is niet altijd direct terug te zien in de praktijk, zoals het geval is bij de BIS en wetgevingen bij het rijk. Toch moet men de invloed van de provincie niet onderschatten als het gaat om grote evenementen in een regio of subsidie verdelingen. Provincies zijn een erg belangrijke factor.

48

Deel 1: Waarden kunst, cultuur & cultuurbeleid

De provincies spelen een steeds prominentere rol bij cultuurbeleid. Zo geeft ook de gemeente „s- Hertogenbosch aan:“Het provinciaal beleid is indirect van belang omdat provinciale organisaties samenwerken met onze culturele organisaties.”(Gemeente „s- Hertogenbosch, 2009, p.18). Deze samenwerking van de twee overheidsniveaus zal voordelig zijn in tijden van bezuinigingen, omdat zij samen een stevige basis vormen om de bezuinigingen op te vangen (Gemeente „s- Hertogenbosch, 2009). Dit is ook terug te zien in de grote rol die de provincie speelt bij het verkiesbaar stellen van gemeenten in Brabant om Europese culturele hoofdstad te worden in 2018. De provincie heeft daar een budget van twee miljoen voor beschikbaar gesteld, de gemeenten die meedoen hebben elk een budget van 4 ton beschikbaar gesteld. Als de gemeente Europese culturele hoofdstad wordt, zal er in totaal door gemeenten en provincie 100 miljoen worden vrijgemaakt (www.2018brabant.eu, 2012).

Organisatorisch De twaalf provincies kiezen zelf hun dagelijks bestuur, de Gedeputeerde Staten. Aan het hoofd daarvan staat de commissaris van de Koning(in), die wordt gekozen door de Statenleden. Zij zitten in de Provinciale Staten, een orgaan vergelijkbaar met de Tweede Kamer (Iedema & Wiedinga, 2004). Elke gedeputeerde heeft een eigen portefeuille, zo heeft één gedeputeerde ook de verantwoordelijkheid voor cultuur (rijksoverheid.nl, z.j. d). Provinciale staten wordt ondersteund door verschillende commissies, deze zijn opgedeeld per sector, er is dus ook een commissie cultuur (Iedem & Wiedinga, 2004).

Totstandkoming beleid De inhoudelijke taken van de provincies zijn niet wettelijk vastgelegd. Daardoor kan het beleid van de twaalf provincies in Nederland verschillen (Iedema & Wiedinga, 2004). Dit heeft ook tot gevolg dat het culturele klimaat en de culturele spreiding per provincie sterk verschillen. Dit heeft bepaalde grenzen, want op sommige terreinen bemoeien de andere overheden zich wel met het beleid. Naast de eigen taken hebben de provincies ook taken waarbij zij samenwerken met andere overheidsniveaus, dit heeft vaak betrekking tot het uitvoeren van de rijksoverheidsbeleid (Iedema & Wiedinga, 2004).

3.3.3. Tot slot Bij het tot stand komen van het beleid speelt bij provincies legitimatie een minder belangrijke rol. Wel moeten de provincies het beleid kunnen beargumenteren, omdat zij net als elk ander overheidsniveau verantwoording moeten afleggen. Maar zij worden minder in de gaten gehouden door de media en de samenleving. Tegelijkertijd hebben de beslissingen die de provincie maakt vaak grote gevolgen voor de gemeenten. De waarden die de provincie toekent aan hun cultuurbeleid, zullen mogelijk ook terug te zien zijn in het beleid in de gemeenten. Maar de vraag is of deze waarden ook bij de legitimatie worden gebruikt.

3.4. Gemeenten

3.4.1. Bezuinigingen Om een beeld te krijgen hoe de bezuinigingen worden doorgevoerd in de gemeenten, is hier net als bij de provincies gebruik gemaakt van het onderzoek van Bogaart & Van der Horst. De gemeenten gaan procentueel meer bezuinigen dan de provincies. Tweederde van de gemeenten gaan in de komende vijf jaar bezuinigen op hun cultuurbeleid (Bogaart & Van der Horst, 2011). De bezuinigingen bij de gemeenten hebben, volgens Bogaart & Van der Horst, vooral betrekking op de eigen organisatie. Daar vallen ook sommige culturele instellingen onder, zoals musea, archieven en podia.

“Meer dan 20% van de gemeenten geeft aan dat de bezuinigingen op kunst en cultuur groter zijn dan die op de totale uitgaven van de gemeente.” (Bogaart & Van der Horst, 2011, p.13). Cultuurbeleid

49

Deel 1: Waarden kunst, cultuur & cultuurbeleid wordt in gemeenten dus in verhouding tot andere sectoren hard getroffen. Er zijn meer gemeenten die sterk bezuinigingen dan die de sector cultuur sparen in de algehele bezuinigingsplannen. In het onderzoek wordt als verklaring daarvoor gegeven dat het cultuurbudget over het algemeen niet vaststaat, wat vaak wel het geval is bij andere sectoren. Een ander verklaring die aan de orde komt is dat gemeenten geen wettelijke taken hebben bij deze sector (Bogaart & Van der Horst, 2011). De argumentatie die door gemeente wordt gegeven is financiële noodzaak. Er worden dus geen waarden genoemd, die zijn minder van belang in tijden van crisis.

De bezuinigingen op rijksniveau en provinciaalniveau werken ook door op de gemeenten. Zo kan het zijn dat bepaalde instellingen in de gemeenten, die nu worden gefinancierd door subsidie uit de BIS, hun subsidie kwijtraken. Dit kan opgevangen worden door meer subsidieaanvragen te doen bij de fondsen, maar daar ontstaat dan ook meer concurrentie (Gemeente Tilburg, 2011). Het wordt voor gemeenten dan ook extra lastig om het culturele klimaat in stand te houden.

3.4.2. Verantwoordelijkheden van gemeenten Gemeenten hebben als taak het rijksbeleid uit te voeren. Het beleid dat door de rijksoverheid in grote lijnen is uitgezet, moet door gemeenten in praktijk worden gebracht (Iedema & Wiedinga, 2004). De gemeenten zijn daarnaast verantwoordelijk voor de participatie van de samenleving, de openbare bibliotheken, grotendeels voor de musea, delen van monumentenzorg en voor de culturele accommodaties (Ministerie OCW/ Boekmanstudies, 2007).

De gemeenten kunnen met hun beleid een grote rol spelen, omdat zij dicht bij de burger staan. Beleid is vaak direct terug te zien in de gemeente. Bijvoorbeeld, als de gemeente beslist om geen subsidie meer te verschaffen aan een theater. Dan is dat merkbaar in de gemeente, omdat de grote kans bestaat dat daardoor een theater in de stad verdwijnt. Hoewel gemeenten vaak een groot budget hebben, ligt veel van de bestedingen daarvan al vast, voornamelijk in vastgoed (schouwburgen en bibliotheken)(Ministerie van OCW/ Boekmanstudies, 2007). De gemeente heeft alleen een faciliterende rol en legitimatie is niet vaak aan de orde. Over het deel dat wel vrij besteed wordt, is de legitimatie wel direct te benoemen.

Organisatorisch Samen met wethouders zit de burgemeester in het college van B&W, dat dagelijks de gemeente bestuurt. De burgemeester is daar voorzitter van het college. Wethouders hebben hun eigen portefeuille waar verschillende onderwerpen onder vallen. Zo valt cultuur onder de verantwoordelijkheid van een wethouder. Het beleid wordt in samenwerking met beleidsambtenaren opgesteld.

De gemeenteraad houdt toezicht op het college van B&W. Zij bestaat uit leden die één keer per maand samenkomen. Tenslotte zijn er de commissies die ondersteuning bieden, adviezen geven, raadsbesluiten voorbereiden en raadsbesluiten controleren (Iedema & Wiedinga, 2004).

Totstandkoming beleid Door het ontstaan van het samenhangend beleid tussen de rijksoverheid, provincies en gemeenten, volgen de gemeenten voor een groot deel het cultuurbeleid van het Rijk (Van den Hogen, 2010). De gemeenten behouden wel hun zelfstandige karakter: “Vooral op praktisch niveau bleef de rol van gemeentebesturen in het traditioneel overwegend decentrale beleid groot.” (Pots, 2002, p.421). Gemeenten hebben dus de vrijheid om met hun eigen budget binnen de richtlijnen van de

50

Deel 1: Waarden kunst, cultuur & cultuurbeleid rijksoverheid invulling te geven aan hun culturele sector. Daardoor blijft een eigen legitimatie van het beleid mogelijk.

Het CPB, Atlas voor Gemeenten en de Vrije Universiteit Amsterdam hebben in onderzoek aangetoond waarom de gemeenten investeren in cultuurbeleid(OCW, 2011a). “Gemeenten hebben er belang bij culturele voorzieningen te realiseren en in stand te houden, omdat zij bijdragen aan het welzijn en leefklimaat van inwoners en aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven.” (OCW, 2011a, p.64).

Door de vrijheid bij de invulling van het beleid, ontstaan op dit niveau nieuwe culturele initiatieven. Dit in tegenstelling tot de rijksoverheid, waar het om grote initiatieven gaat met een landelijke uitwerking, of de provincies, die toezicht houdt op de spreiding (Ministerie van OCW/ Boekmanstudies, 2007). Gemeenten zijn dus een goede tegenhanger van het algemene beleid. Door de specifieke bestedingen die een gemeente kan doen, komt de legitimatie van het cultuurbeleid duidelijker naar voren. Gemeenten staan dus het dichts bij de burger. Daarom wordt dit overheidsniveau ook wel het overheidsloket van de burgers genoemd (Iedema & Wiedinga, 2004). Dat de gemeente het laagste overheidsniveau is, betekent niet dat ze het minste invloed hebben op het culturele klimaat in Nederland.

3.4.3. Tot slot De gemeenten hebben een belangrijke rol in cultuurbeleid. Dit betekent ook dat beleid vaak scherper moet worden gelegitimeerd dan op andere beleidsniveaus. Uit de legitimatie moet blijken wat de voordelen van die beleidskeuzes zijn voor de inwoners. De legitimatie van gemeenten kunnen overeenkomen met de legitimatie van het rijksbeleid, omdat er sprake is van decentralisatie. Anderzijds heeft de gemeente eigen wetten en taken ten overstaan van het cultuurbeleid, wat een eigen legitimatie vraagt. De waarden die de gemeenten toekennen aan hun beleid hoeven dus niet dezelfde dominante waarden als basis te hebben als die van het cultuurbeleid bij de rijksoverheid. Maar de verwachting is dat ze wel sterke overeenkomsten hebben.

51

Deel 1: Waarden kunst, cultuur & cultuurbeleid

4. Waarden van cultuurbeleid ____

In dit onderzoek zijn waarden toegekend aan kunst, cultuur, cultuurbeleid in verleden en heden. De waarden uit de visies en paradigma‟s van kunst en cultuur geven een overzicht van welke waarden eventueel worden toegepast en uitgedragen bij cultuurbeleid. Hoe deze waarden toegepast worden, kwam tot uiting door de analyse gemaakt bij het kijken naar cultuurbeleid in het verleden en heden (hoofdstuk 2 en 3).

In dit hoofdstuk zal een slotbeschouwing worden gegeven van deel 1 van het onderzoek. Als eerste zal een overzicht worden gegeven welke waarden gedestilleerd zijn uit de visies en paradigma‟s van kunst en cultuur en of die terug zijn gekomen bij cultuurbeleid in het heden en verleden. Vervolgens wordt bekeken welke waarden veelvuldig aanwezig zijn geweest bij de visies en paradigma‟s van kunst en cultuur, dit zal leiden tot enkele prominente waarden. Daarna zal bekeken worden welke waarden daarvan nadrukkelijker aanwezig zijn geweest en een duidelijke stempel hebben gedrukt op cultuurbeleid. Dat zijn de dominante waarden van cultuurbeleid van de rijksoverheid, gekeken naar het verleden en heden.

4.1. Waardenoverzicht In tabel 4 is weergegeven in hoeverre waarden aanwezig zijn bij de uiteenzetting van kunst, cultuur en cultuurbeleid. Dit geeft aan op welke manieren de waarden vormgegeven kunnen worden en waarbinnen de waarden functioneren.

Tabel 4: Waarden toekenning

Kunst Cultuur verleden Cultuur heden beleid Cultuur

-

Affectieve waarde X

Animatieve waarde Autonome waarde X X X X Besluitvormende waarde X

Communicatieve waarde X X X

Economische waarde X X X X Educatieve waarde X X X X Gemeenschapsvormende waarde X X X X

Imagowaarde X

Laboratoriumwaarde X X X Ontmoetingswaarde X Persoonlijkheidvormende waarde X X X X

Reflecterende waarde X X X X

Toeristische waarde X

Welzijnswaarde X

52

Deel 1: Waarden kunst, cultuur & cultuurbeleid

Sommige waarden zijn alleen gedestilleerd uit één visie of paradigma, zoals de affectieve en emotieve waarde. Deze komt niet naar voren bij de andere onderdelen. Maar dit hoeft niet per definitie te betekenen dat het helemaal geen rol meer speelt. Deze waarde heeft mogelijk alleen een kleine invloed op cultuur(beleid), vandaar dat deze waarde niet gedestilleerd is. Naast de waarden gedestilleerd uit de visies en paradigma‟s over kunst en cultuur zijn er waarden die alleen zijn toegekend aan cultuurbeleid. Deze waarden zijn dus ontstaan bij het tot stand brengen van cultuurbeleid en de basis van deze waarden ligt niet bij kunst en cultuur.

De tabel geeft geen inzicht in de verhoudingen die er zijn tussen de waarden. Elke waarde heeft zijn eigen gewicht binnen het domein van waarden van kunst, cultuur en cultuurbeleid. Dat kan niet worden opgemaakt uit de bovenstaande tabel, maar dat blijkt wel uit de uitwerkingen van de waarden in de visies, paradigma‟s en beleidsstukken (heden en verleden). In de volgende paragrafen zal er een nuance worden aangebracht tussen de waarden.

4.2. Prominente waarden kunst en cultuur Prominente waarden zijn waarden die veelvuldig voorkomen in de visies en paradigma‟s van kunst en cultuur. Prominent wordt in dit rapport gebruikt in de betekenis van vooraanstaand, op de voorgrond tredend (Wolters‟ handwoordenboek, 1992). Hieronder zullen de prominente waarden van kunst en cultuur gedestilleerd worden uit de visies en paradigma‟s, en op alfabetische volgorde worden besproken.

Autonome waarde De autonome waarde is één van de prominente waarden van cultuurbeleid. De autonome waarde heeft zijn grondslag bij het formalisme. Deze visie op kunst zet het kunstobject centraal. Kritiek op de waarden is dat het vervreemding als gevolg kan hebben. Kunst is ongrijpbaar waardoor er afstand kan ontstaan tussen de samenleving en de kunsten. Het ongrijpbare van kunst is eveneens een lastig aspect van legitimatie voor de autonome waarden, want deze waarde is lastig te meten. Wat is kwaliteit? Dat maakt het lastig om doelstellingen vast te stellen en de waarden in het beleid te verwerken.

De autonome waarde wordt ook genoemd bij de Britse culturele studie, daar was de autonome waarde het uitgangspunt, maar niet het einddoel. Alle kunsten moesten aan elkaar gelijk gesteld worden. Er was geen sprake meer van hoge of lage kunst, waardoor het kwaliteitsaspect minder relevant werd. De waarde ontstond pas echt wanneer zij een verbinding aanging met andere domeinen, bijvoorbeeld de economie. Het verschil tussen de autonome waarde als uitgangspunt of als einddoel is dat de autonome waarde bij het eerste een randvoorwaarde wordt.

Dit is opmerkelijk, want betekent dit dat er altijd kwaliteit aanwezig moet zijn om een einddoel te bereiken? Treedt er dan geen ontmoetingswaarde op als het kunstobject niet van goede kwaliteit is? Ik ben van mening dat de autonome waarde, geen voorwaarden is om anderen waarden te bereiken. Kunst die minder kwalitatief is kan er alsnog voor zorgen dat het andere waarden bereikt. Zo hoeft kwaliteit niet een randvoorwaarde te zijn om er voor te zorgen dat er over gecommuniceerd wordt.

De autonome waarde is bij cultuurbeleid in het verleden en heden veelvuldig aanwezig. Toch is deze waarde dubieus binnen het overheidsbeleid. Naast de ongrijpbaarheid van de waarde heeft deze waarde vooral betrekking op het kunstobject. De waarde voor de samenleving is niet direct zichtbaar. Ondanks dat is deze waarde steeds aanwezig in het cultuurbeleid van de rijksoverheid sinds de Tweede Wereldoorlog. In het huidige rijksbeleid wordt deze waarde ook toegepast als uitgangspunt, maar het belangrijkste is dat zij verder reikt. De titel verwijst daar eveneens naar: Meer dan kwaliteit.

53

Deel 1: Waarden kunst, cultuur & cultuurbeleid

Communicatieve waarde De communicatieve waarde komt meerdere malen terug bij de visies en paradigma‟s. Als eerste is deze waarde uit de expressietheorie gedestilleerd, de waarde staat voor communiceren. Kunst kan daar een hulpmiddel bij zijn. Bij de expressietheorie gaat het daarbij om het communiceren van emotie, hierdoor ontstaat een empathische verrijking van het publiek. Bij het paradigma van „kunst en de sociaalhistorische context‟ wordt kunst eveneens als communicatiemiddel benaderd. Met kunst kan een boodschap worden overgebracht, dit werd ook vanuit de culturele studies aangehaald. Een gevaar van het gebruik van deze waarde bij legitimatie van cultuurbeleid is, dat het als propaganda gezien kan worden. Cultuurbeleid wordt dan ingezet om bepaalde boodschappen van de overheid over te brengen op de bevolking.

In het historisch overzicht is te zien dat deze waarde werd ingezet in tijden dat de overheid een gesprek aan wilde gaan met de samenleving, om een eenheid te creëren. Dit werd gedaan door de bezetters in de Tweede Wereldoorlog, maar ook in de jaren zeventig tijdens het verzet van jongeren tegen de gevestigde orde. De vraag is of de communicatieve waarde uniek genoeg is voor cultuurbeleid, deze kan ook worden bereikt via andere kanalen dan kunst.

Economische waarde De economische waarde is één van de waarden die zich pas laat heeft ontwikkeld binnen het domein van kunst en cultuur. Dit gebeurde pas bij het postmodernisme waar Baudrillard uitte dat kunst oppervlakkig was geworden, de esthetische waarden van kunst verdween. De enige waarde die volgens hem aan kunst verbonden kon worden, was een ruilwaarde (economische waarde). De Frankfurter Schule deelde deze visie. De economische waarde en de esthetische (autonome waarde) botsen volgens hen met elkaar. Een gevaar van het gebruik van deze waarden in beleid is dat daardoor de esthetische waarden, en daarmee de autonome waarden, naar de achtergrond verdwijnen.

Ondanks de tegenstrijdigheid tussen economische waarde en autonome waarde zijn deze beide vanaf 1980 gedestilleerd uit het cultuurbeleid. De economische waarde is sinds die tijd pas aanwezig in cultuurbeleid, de autonome waarde al eerder. De toepassing van de economische waarde in cultuurbeleid heeft ervoor gezorgd dat de geldwaarde van cultuur een grotere rol is gaan innemen in het beleid. De economische waarde is goed meetbaar en daardoor makkelijk toepasbaar als het gaat om legitimering van cultuurbeleid. Aan de hand van economische targets zijn doelstellingen makkelijk op te stellen en kunnen deze worden gecontroleerd.

De economische waarde valt in drie aspecten onder te verdelen: kunst als bedrijf, kunst die geld oplevert, kunst als aanzien. De imagowaarde en de toeristische waarde kunnen daar eveneens aan toegekend worden. Deze drie waarden hangen daarom sterk met elkaar samen, als het gaat om cultuurbeleid. Dit verklaart ook waarom de laatste twee (imagowaarde en toeristische waarde) niet in visies en paradigma‟s van kunst en cultuur terugkwamen, maar wel in de beleidsvorm. De vraag is alleen of de economische waarde wel een unieke waarde is van cultuurbeleid.

Educatieve waarde De educatieve waarde komt bij de visies en paradigma‟s van kunst en cultuur aan bod en heeft vooral betrekking op het opvoeden van de samenleving. De educatieve waarde kan tot uiting komen door het goede voorbeeld te geven of door onderwijs. Bij de visie over nabootsing ging het vooral over de groei van het individu en het bewust worden van de leefomgeving. Plato en Aristoteles zagen beide de educatieve waarden van kunst in, beide wel met een andere methode. Bij het postmodernisme ging het juist om de groei van de samenleving door het aanzetten tot nieuwe denkrichtingen. De tendens, die

54

Deel 1: Waarden kunst, cultuur & cultuurbeleid eveneens te zien was bij de visies en paradigma‟s over kunst, van individu naar samenleving is hier terug te zien. De ontwikkeling en opkomst van het begrip cultuur had daar sterk mee te maken.

Bij definities van cultuur wordt deze waarde gedestilleerd uit de visie dat cultuur kan bijdrage aan het opvoeden van de samenleving, de civilisatie. Het moest tegengewicht geven tegen de opkomende industrie. In het verleden werd deze waarde nagestreefd bij cultuurbeleid om niet te vervallen in de opkomende massacultuur en daarnaast om de beschaving in stand te houden. De nadruk en de behoefte om daar weerstand aan te bieden veranderde per periode, vandaar dat deze niet overal in het verleden van cultuurbeleid terugkomt.

De educatieve waarde van cultuurbeleid wordt vaak als kenmerk gezien voor de verzorgingsstaat. De educatieve waarde staat namelijk voor het opvoedkundige element en het aanleren van goede gewoonten. De verzorgingsstaat legt de verantwoordelijkheid van haar handelen niet bij de samenleving, maar meer bij de overheid. Niet elke politieke partij streeft deze vorm van overheidsbeleid na, zoals de VVD. Deze partij legt de verantwoordelijkheid meer bij de burger en wil minder bureaucratie (VVD.nl, 2012).

Gemeenschapsvormende waarde De gemeenschapsvormende waarde is vooral prominent vanwege de grote rol die zij inneemt in het paradigma over cultuur. De gemeenschapsvormende waarde is daarbij van groot belang, omdat het verbinding legt met de samenleving. Bij visies en paradigma‟s over kunst gaat het meer om het individu en niet om groepsbinding. Bij de kunstfilosofie komt het daarom ook alleen terug bij het paradigma dat wel over die verbinding tussen kunst en publiek gaat, het paradigma verhouding kunstobject en kunstbeschouwer. De binding kan ontstaan door een esthetische ervaring bij het bekijken van een kunstobject.

Uit cultuurbeleid werd deze waarde eveneens gedestilleerd omdat zij kan bijdragen aan integratie en groepsontplooiing. In de negentiende eeuw was Matthew Arnold van mening dat daar een taak lag voor de overheid. Gekeken naar het historisch overzicht is te zien dat deze legitimatie veelvuldig terugkwam bij cultuurbeleid. Heden ten dage wordt deze waarde van cultuurbeleid gebruikt om verschillende bevolkingsgroepen dichterbij elkaar te brengen. Dit effect van de gemeenschapsvormende waarde was eveneens gedestilleerd uit de definities van cultuur. In de cultuurnota Meer dan kwaliteit wordt de gemeenschapsvormende waarde wel genoemd, maar niet toegepast bij de doelstelling. Deze waarde is namelijk lastig te meten. Daarnaast is de publieke reactie op kunst lastig te sturen.

In de periode van 1848 tot 1939 komt de gemeenschapsvormende waarde niet naar voren bij cultuurbeleid. Kunst mocht geen vorming geven aan de maatschappij en geen politieke of religieuze achtergrond hebben. Toch speelde deze waarde nog steeds een rol, omdat de gemeenschapsvormende waarde werd ondergebracht bij de zuilen. Dat de waarde steeds aanwezig is (op de achtergrond of voorgrond) komt doordat de waarde interessant is vanuit de overheid. Cultuurbeleid kan eenheid creëren in de samenleving, iets wat wenselijk is voor elke overheid. Dat heeft namelijk meerdere indirecte positieve gevolgen.

Persoonlijkheidsvormende waarde De persoonlijkheidsvormende waarde gaat over zelfbewustwording. Deze waarde is gedestilleerd uit de kunst en de historische context van de kunstfilosofie. Bij de Britse culturele studie werd deze

55

Deel 1: Waarden kunst, cultuur & cultuurbeleid waarde gedestilleerd, omdat cultuur een bijdrage kon leveren aan zelfverwezenlijking. Dit had indirect eveneens effect op de ontwikkeling van de maatschappij.

Deze waarde is een waarde die wordt nagestreefd bij cultuurbeleid als tussenstap om uiteindelijk ontwikkeling voor de gehele maatschappij te bewerkstelligen. De Britste culturele studie positioneerde de waarde eveneens als tussendoel. Een andere waarde die daarmee bereikt kan worden is de gemeenschapsvormende waarde. Dat deze waarde vooral van indirect belang is, lijkt logisch. Bij overheidsbeleid gaat het om het functioneren van een maatschappij en minder over de vorming van een individu. De overheid wil verder reiken met beleid en niet alleen het beleid richten op waarden die gericht zijn op de individu. Beleid kan dus op een laag niveau (het individu) zijn gericht, maar het grote doel is dan het hogere niveau (de samenleving).

Reflecterende waarde De reflecterende waarde staat bij de visies en paradigma‟s op kunst en cultuur nooit op zichzelf. Het dient om andere waarden tot uiting te brengen. De reflecterende waarde zorgt er bij de nabootsingtheorie voor dat het individu iets leert (educatieve waarde). Bij de kunst en de sociaalhistorische context is dit zelfde het geval, alleen leert de samenleving iets in dit paradigma. De samenleving wordt bewust van zijn omgeving.

Doordat de reflecterende waarde altijd samenhangt met andere waarden is deze waarde lastig om dominant toe te passen bij de legitimering van cultuurbeleid. Het is eerder een indirecte waarde van cultuurbeleid. Daarnaast is deze waarde, net als bij de gemeenschapsvormende waarde, sterk afhankelijk van de publieke reactie en daardoor lastig te sturen door middel van overheidsbeleid. In het hedendaags cultuurbeleid komt deze waarde daarom niet specifiek terug in de doelstellingen van het cultuurbeleid.

4.3. Dominante waarden van cultuurbeleid van de rijksoverheid In dit kader wordt dominantie gebruikt vanuit de betekenis van overheersend (Wolters‟ handwoordenboek, 1992). De dominante waarden zijn de waarden die prominent aanwezig waren bij de visies en paradigma‟s van kunst en cultuur. Alleen onderscheiden deze waarden zich van de andere prominente waarden, omdat deze meer invloed hebben gehad op cultuurbeleid. De dominante waarden vormen een basis voor legitimatie van cultuurbeleid, doordat deze aanwezig waren in zowel de visies en paradigma‟s en hun belang hebben aangetoond bij cultuurbeleid bij de rijksoverheid in het heden en verleden.

Dominante waarden van cultuurbeleid bij de rijksoverheid Opmerkelijk is dat door beleid op de prominente waarden toe te passen er een duidelijker onderscheid komt tussen de waarden. Maar niet alle waarden die prominent zijn bij de visies en paradigma‟s van kunst en cultuur vervullen hun rol nog steeds als het gaat om cultuurbeleid.

Gekeken naar de manier waarop deze waarden terugkomen bij beleid kan er geconcludeerd worden dat de autonome waarde, educatieve waarde en de gemeenschapsvormende waarde dominant zijn bij cultuurbeleid bij de rijksoverheid. Deze waarden hebben hun prominentie doorgezet van visies en paradigma‟s van kunst en cultuur naar dominantie bij cultuurbeleid van de rijksoverheid. De analyse van de legitimering van de gemeenten Eindhoven, ‟s-Hertogenbosch en Tilburg zal daarom op deze drie waarden worden toegespitst.

56

Deel 1: Waarden kunst, cultuur & cultuurbeleid

Verschil dominante waarden tegenover prominente waarden Het onderscheid tussen waarden die alleen prominent zijn en de waarden die eveneens dominant zijn, kent verschillende oorzaken. De persoonlijkheidsvormende waarde is niet dominant, omdat deze te dicht op het individu zit, wat niet handzaam is als het gaat om beleid. De reflecterende is geen dominante waarde, omdat deze waarde altijd verbinding legt met andere waarden waardoor deze ondergeschikt is aan andere waarden. De communicatieve waarde gaat om het communiceren van boodschappen. Gezien het sturende karakter van deze waarde behoort het niet tot de dominante waarden. Het belang van boodschappen overbrengen kan ook via andere kanalen dan kunst.

Van de economische waarde is het lastig te bepalen of deze wel of niet tot de dominante waarden behoort. De waarde is met betrekking tot cultuurbeleid de laatste tijd zeer dominant aanwezig. Gekeken vanuit de visies en paradigma‟s over kunst en cultuur is deze waarde niet zeer kenmerkend geweest. Dit was bijvoorbeeld wel het geval bij de autonome waarde. Eveneens heeft deze waarde zich in verhouding tot de andere dominante waarden laat ontwikkeld. De verhoudingen (met betrekking tot invloed op cultuurbeleid) tussen de dominante waarden en de economische waarde zijn sterk verschillend. Vandaar dat de economische waarden niet als dominante waarde van cultuurbeleid bij de rijksoverheid is gerekend.

Tot slot Ondanks het feit dat niet alle waarden uit het waardenoverzicht dominant aanwezig zijn, hebben zij nog wel een functie binnen het domein van cultuurbeleid. Dit heeft betrekking op de hierboven besproken prominente waarden die niet dominant zijn, maar ook op de waarden die zelfs niet prominent zijn. Het is juist de wisselwerking tussen waarden uit de visies, paradigma‟s en cultuurbeleid, die cultuurbeleid vormgeeft. De dominante waarden kunnen dus niet zonder al die andere waarden.

57

DEEL 2: Waarden gemeenten Eindhoven, ’s-Hertogenbosch en Tilburg

Introductie: deel 2 ____

Het eerste deel van dit rapport heeft inzicht gegeven in de waarden die spelen bij kunst en cultuur en hoe deze worden toegepast in beleidsvormen. In de slotbeschouwing van deel 1 is genuanceerd welke waarden veelvuldig aanwezig zijn bij paradigma‟s over kunst en cultuur. En welke van die prominente waarden toegepast op cultuurbeleid, dominante waarden van de rijksoverheid zijn.

In deel twee worden de gemeenten Eindhoven, ‟s-Hertogenbosch en Tilburg besproken en welke legitimatie zij gebruiken voor hun cultuurbeleid. Bekeken wordt of zij dezelfde dominante waarden bij de legitimatie hanteren die uit deel een zijn gedestilleerd als dominante waarden van cultuurbeleid. Daarbij wordt bekeken welke elementen zorgen voor de overeenkomsten of verschillen.

Het gaat er in dit onderzoek niet om hoe de legitimatie overeenkomt met de uitvoering van het beleid. In dit onderzoek wordt specifiek gekeken welke waarden gebruikt worden bij de verantwoording van het beleid. De legitimatie van de gemeente hoeft dus niet per definitie overeen te komen met de praktijk.

Onderzoeksmethode Om de legitimatie van de gemeenten Eindhoven, ‟s-Hertogenbosch en Tilburg te achterhalen, is bij elke gemeente de cultuurnota geanalyseerd en een interview afgenomen.

Cultuurnota‟s De cultuurnota‟s van de gemeenten zijn geanalyseerd aan de hand van het waardenoverzicht dat is ontstaan uit de voorgaande onderzoeken. Gekeken is welke doelstellingen de gemeenten nastreven bij het cultuurbeleid en welke waarden daaruit gedestilleerd konden worden. Uiteindelijk is daar een overzicht uit gekomen van de waarden.

Interviews Bij elke gemeente heeft één interview plaatsgevonden over de legitimatie van het cultuurbeleid. De participanten zijn uitgekozen op basis van hun professionele verantwoordelijkheid en hun hoge betrokkenheid bij het tot stand komen van het cultuurbeleid in de gemeente.

Om een homogeen denkkader te creëren tussen de geïnterviewden is ervoor gekozen om een andere insteek dan gewoonlijk te nemen voor de interviews. Er is voor gekozen om de waarden uit de voorgaande onderzoeken expliciet te benoemen tijdens het interview, zodat de geïnterviewde ook vanuit deze begrippen kan antwoorden. Van de waarden, ook wel „sensitizing concepts‟ genoemd, werden kaartjes gemaakt die werden voorgelegd bij het begin van het interview. De geïnterviewde kan uit de voorgelegde waarden kiezen welke de gemeente het meeste inzet bij de legitimatie van hun cultuurbeleid. Het interview is daardoor wel deels sturend geworden, aangezien de kaarten er voor zorgden dat de geïnterviewde in die termen gingen spreken over de legitimatie.

Voor die sturing is gekozen, om de conclusie niet alleen op interpretaties te baseren. Door middel van de kaarten worden de waarden expliciet besproken. Na het voorleggen van de kaarten met waarden, vervolgde het gesprek in de vorm van een diepte-interview over de argumentatie bij de keuzes. Daarbij zijn ook de resultaten uit de beleidsstukken en de analyse van de gemeenten besproken. Hiermee is getoetst of de waarden die uit de beleidsstukken zijn geanalyseerd wel degelijk die waarden zijn waarmee de gemeente cultuurbeleid legitimeert. Bovendien zijn sommige cultuurnota‟s verouderd

58

DEEL 2: Waarden gemeenten Eindhoven, ’s-Hertogenbosch en Tilburg

waardoor niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat zij nog de legitimatie vertegenwoordigen van het huidige beleid. De cultuurnota van ‟s-Hertogenbosch kwam uit 2009 en kon dus niet meer kloppend zijn met de huidige legitimatie. De interviews hebben de validiteit vergroot van de analyse van de waarden die de gemeenten gebruiken in hun cultuurnota‟s.

59

DEEL 2: Waarden gemeenten Eindhoven, ’s-Hertogenbosch en Tilburg

5. Legitimatie cultuurbeleid bij gemeenten ____

Met welke waarden van cultuurbeleid legitimeren de gemeenten Eindhoven, „s-Hertogenbosch en Tilburg hun cultuurbeleid? Met deze vraag is dit onderzoek begonnen. In dit hoofdstuk zal een antwoord op deze onderzoekvraag worden gegeven.

In de eerste paragraaf zal worden bekeken op welke manier de dominante waarden van de rijksoverheid, gedestilleerd uit deel 1, zijn terug te zien bij de legitimatie van cultuurbeleid van de gemeenten Eindhoven, ‟s-Hertogenbosch en Tilburg. Daarna zal gekeken worden welke waarden de gemeenten zelf dominant gebruiken bij de legitimatie. Uiteindelijk zal er gekeken worden hoe de dominante waarden van de rijksoverheid (van verleden en heden) zich verhouden tot de dominante waarden bij de gemeente.

In de tweede paragraaf zullen de uitkomsten van de drie gemeenten met elkaar vergeleken worden. Komt het gebruik van dominante waarden van rijksoverheid bij de drie gemeenten terug? En in welke mate komt de legitimatie van de drie gemeenten met elkaar overeen? Daarbij wordt gekeken welke tendens er te ontdekken is in de manier van legitimeren van de gemeenten.

Bij het verwerken van de resultaten zijn er bevindingen gedaan over de manier waarop legitimatie van cultuurbeleid plaatsvindt. Deze bevindingen en de reflectie daarop zullen in de laatste paragraaf worden besproken.

5.1. Gemeentelijke waarden bij legitimatie De gemeenten hebben een eigen identiteit, doelstellingen en budgetten met betrekking tot cultuurbeleid. De gemeenten worden om die reden afzonderlijk besproken. Het uitgangspunt van de analyse is het interview waar de dominante waarden van de legitimatie van de gemeente werden benoemd. Deze worden vervolgens vergeleken met de waarden in de cultuurnota.

5.1.1. Eindhoven De Dutch Design Week en Lichtstad zijn twee van de vele kenmerken van Eindhoven. De stad Eindhoven is met zijn inwonersaantal de vijfde stad van Nederland en als economische regio staat zij op de tweede plaats (Commissie Cultuur Totaal, 2010). Het culturele klimaat van Eindhoven wordt door de gemeente als volgt omschreven: “Eindhoven heeft een rijke culturele traditie met veel instellingen en een bloeiende laboratoriumcultuur.” (Gemeente Eindhoven, 2011b, p.8). Maar met welke waarden legitimeert de gemeente Eindhoven haar beleid? Een interview met Lawra Korfker (beleidsontwikkelaar) en de cultuurnota Eindhoven (Raadvoorstel: Cultuur Totaal per discipline en inhoudelijk subsidiekader, 2011) zijn gebruikt om dat te achterhalen.

Positie van dominante waarden van de rijksoverheid bij legitimatie van de gemeenten De autonome waarde wordt door Korfker als belangrijkste waarde van cultuurbeleid benoemd. Dit komt overeen met een dominante waarde van cultuurbeleid van de rijksoverheid. Korfker vindt het echter wel lastig om één duidelijke waarde aan te wijzen.“Het probleem is een beetje dat ze eigenlijk allemaal belangrijk zijn. Dan kan ik daar beter een soort volgorde in aanbrengen en dan denk ik dat uiteindelijk toch dit (autonome waarde) voor de gemeente het belangrijkst is.” (Korfker, 2011). De autonome waarde is het belangrijkste bij de legitimatie maar staat niet op zichzelf. Het is van belang dat vanuit de autonome basis een verbinding wordt gelegd met andere waarden.“Nee we gaan er echt vanuit dat kunst niet kan zijn zonder de rest (andere sectoren) en dat de rest niet kan zijn zonder kunst. Alleen het moet wel gaan om goede kunst, het is niet zo dat alles wat geknutseld wordt wel oké genoeg

60

DEEL 2: Waarden gemeenten Eindhoven, ’s-Hertogenbosch en Tilburg

is. We willen wel dat het om kwaliteit gaat, dat is wel van doorslaggevend belang.” (Korfker, 2011). Autonome waarde is de basis en van daaruit worden verbindingen gelegd met andere waarden van cultuurbeleid.

De autonome waarde wordt bij de gemeente Eindhoven hetzelfde gebruikt als bij de Britse culturele studie (1.1.2.). Daar stond een wisselwerking tussen meerdere domeinen centraal. De visie dat cultuur verder moet reiken dan alleen autonome waarde wordt op dit moment ook uitgedragen door de rijksoverheid. Dit is al af te leiden uit de titel van de cultuurnota, Meer dan kwaliteit.

Uit de cultuurnota van de gemeente Eindhoven wordt de autonome waarde meerdere malen gedestilleerd, want bij meerdere doelstellingen gaat het over het kwalitatieve aspect van kunst. Een van die doelstellingen, is de top. “Top bevat in Cultuur Totaal de kunst en cultuurdisciplines, waarin Eindhoven een bijzondere kwaliteit nastreeft.” (Commissie Cultuur Totaal, 2009, p.5). De gemeente geeft als verklaring dat cultuurbeleid pas zin heeft als de autonome waarde hoog is, want pas dan kunnen andere waarden zich ontplooien. Maar wat is dan kwalitatief goed? En hoe wordt deze waarde handzaam gemaakt in de praktijk? Ondanks moeilijkheden om deze vragen te beantwoorden, legitimeert de gemeente Eindhoven met deze waarde.

Bij het formalisme werd kritiek geuit op kunstvervreemding door de autonome waarde. De gemeente Eindhoven ziet daar geen valkuil in. Dat blijkt uit het feit dat de gemeente van mening is dat kunst zonder de autonome waarde geen enkele waarde heeft. Volgens de gemeente is de autonome waarde de basis en dient daarom duidelijk gebruikt te worden bij de legitimatie (Korfker, 2011).

De visie dat autonome waarden belangrijk zijn, wordt ondersteund door de visie die de gemeente heeft op de bezuinigingen. De gemeente zegt daarover dat niet de instellingen bij de bezuinigingen centraal moeten staan, maar hun functie (Gemeente Eindhoven, 2011b). Door het verhogen van de kwaliteits- en relevantieverbeteringen verwacht Commissie Cultuur Totaal op lagere kosten uit te komen (Gemeente Eindhoven, 2011a). Aan de andere kant verwacht de gemeente geen grote veranderingen te hoeven doorvoeren. Dit is te concluderen uit het interview alsook uit de cultuurnota doordat de grote lijnen van Cultuur Totaal, die zijn uitgezet voor de bezuinigingen, nog steeds worden doorgevoerd. De kwaliteit-en relevantieverbeteringen zijn dus geen acties op de bezuinigingsdrang.

De gemeenschapsvormende waarde is gedestilleerd uit de cultuurnota. In de cultuurnota wordt de waarde benaderd vanuit de waarde die het heeft voor de sociale cohesie. Cultuuraanbod moet voldoen aan dat criterium, als het in aanmerking wilt komen voor subsidies. Bij het interview wordt de gemeenschapsvormende waarde besproken vanuit de context dat cultuurbeleid van maatschappelijk belang is, echter wordt een specifieke toelichting niet gegeven. Korfker geeft aan dat deze waarde paternalistisch is. De gemeenschapsvormende waarde speelt een rol bij cultuurbeleid, maar is niet van dusdanig belang dat het voor de gemeente behoort tot de dominante waarden van de legitimatie.

De educatieve waarde komt meerdere malen naar voren in de cultuurnota. Verrijking en kennisontwikkeling zijn een gevolg van cultuur (Gemeente Eindhoven, 2011c). Dit vertegenwoordigt de educatieve waarde van cultuurbeleid. Het paternalistische aspect komt net als bij de gemeenschapsvormende waarde ook hier terug. Dit komt door het opvoedkundig element van de educatieve waarde. De gemeente vindt deze waarden niet van groot belang bij de legitimering. Korfker benadrukt in het interview dat de educatieve waarde ondergeschikt wordt gevonden aan de autonome waarde.

61

DEEL 2: Waarden gemeenten Eindhoven, ’s-Hertogenbosch en Tilburg

Dominante waarden in de legitimatie van de gemeente De gemeente Eindhoven gebruikt bij de legitimatie van cultuurbeleid een dominante waarde van de rijksoverheid. Buiten de autonome waarde die de gemeente gebruikt, zijn er vele waarden die in het interview naar voren komen maar minder nadruk krijgen. Korfker geeft in het interview aan dat alle waarden die zijn voorgelegd tijdens het interview van belang zijn voor cultuurbeleid bij de gemeente Eindhoven. Bij de analyse van de cultuurnota is dit terug te zien, omdat er vele waarden uit zijn gedestilleerd.

Dat er bij zowel de cultuurnota als bij het interview veel waarden betrokken zijn, heeft te maken met het feit dat de gemeente een integraal beleid nastreeft. Verschillende domeinen en beleidsterreinen staan daarbij met elkaar in verbinding. In het eindrapport van de commissie Cultuur Totaal wordt er gesproken over het grensoverschrijdende karakter van kunst als basis van het beleid. De gemeente Eindhoven vindt een goed cultuurbeleid van belang voor het waarmaken van ambities die verder reiken dan kunst en cultuur. “Kunst en cultuur dienen in Cultuur Totaal een verbinding aan te gaan met het sociale, economische en ruimtelijke domein.” (Commissie Cultuur Totaal, 2010, p.3). De waarden die daarmee samenhangen worden daarmee ook aan het beleid gekoppeld.

Tot slot De gemeente Eindhoven gebruikt de autonome waarde het meest dominant bij de legitimatie van haar cultuurbeleid. De autonome waarde is eveneens een dominante waarde van de rijksoverheid. Doordat de gemeente Eindhoven deze waarde als enige gebruikt bij de legitimatie heeft de waarde veel gewicht en geeft het een duidelijke boodschap af wat de waarde van cultuurbeleid is. Tegelijkertijd wordt dat afgezwakt doordat de gemeente aangeeft dat de autonome waarde altijd verbinding moet maken met andere waarden. Zonder wisselwerking met andere waarden (die voor doelen staan, zoals economische groei), heeft de autonome waarde geen betekenis (Korfker, 2011).

Het dominant gebruik van de autonome waarde in de legitimatie betekent dat de gemeente dicht bij het kunstobject blijft als het gaat om cultuurbeleid. Het kunstobject is het uitgangspunt en daarna komen pas de rest van de effecten die gepaard gaan met een kunstobject. Opvallend is dat bij de legitimatie het belang voor de samenleving niet als uitgangspunt wordt genomen, aangezien autonome waarde vooral betrekking heeft op het kunstobject. Toch spreekt de gemeente over het belang dat cultuurbeleid voor de gehele samenleving heeft. “Het gaat wel om het algemeen belang, het is gemeenschapsgeld dus het moet wel iets breder gedragen worden, het moet maatschappelijk draagvlak hebben.” (Korfker, 2011). De autonome waarde kan, bleek uit voorgaand onderzoek, kunstvervreemding als gevolg hebben. De gemeente Eindhoven ziet dit gevaar niet in.

5.1.2. ‘s- Hertogenbosch „s-Hertogenbosch staat bekend om zijn historische binnenstad, om de Brabantse gezelligheid. Op dit moment is „s-Hertogenbosch een cultuurstad, die zelfs tot de top tien van Nederland behoort. „s- Hertogenbosch wil zich met deze status onderscheiden van andere grote steden in Nederland (Gemeente „s-Hertogenbosch, 2009). De gemeente omschrijft cultuur als volgt: “Cultuur is een spiegel en geeft herkenning en verbazing maar is ook een bron van ontspanning en genieten” (Gemeente „s- Hertogenbosch, 2009, p.9).

Welke waarden de gemeente gebruikt bij de legitimatie van haar cultuurbeleid is onderzocht aan de hand van een interview met Ad van Niekerk (Hoofd afdeling cultuur) en een analyse van de cultuurnota Maken, meemaken en meedoen. In bijlage 2 is een schematische weergave van de waarden

62

DEEL 2: Waarden gemeenten Eindhoven, ’s-Hertogenbosch en Tilburg

die door Van Niekerk zijn uitgekozen voor legitimatie van het beleid van de gemeente ‟s- Hertogenbosch.

Positie van dominante waarden van de rijksoverheid bij legitimatie van de gemeente De gemeenschapsvormende waarde is de enige dominante waarde van cultuurbeleid van de rijksoverheid die wordt benoemd bij de legitimatie van cultuurbeleid bij de gemeente „s- Hertogenbosch. Deze waarde komt volgens Van Niekerk naar voren in alle drie de lijnen van de beleidsnota Maken, Meemaken en Meedoen. Aan de hoofdlijnen zijn twee waarden te koppelen: “…. want economische waarde is heel belangrijk en de gemeenschapsvormende waarde, dat zijn de twee hoofdlijnen in de cultuurnota” (Van Niekerk, 2011).

Van Niekerk verklaart de gemeenschapsvormende waarde aan de hand van binding en bridging: “enerzijds het verbindt mensen met elkaar en omdat het ook mogelijkheden geeft dat iedere groep zijn eigen subcultuur beleeft, heeft het ook mogelijkheden een groep in hun eigen waardepatroon te laten maar wel kennis te laten nemen van elkaar.” (Van Niekerk, 2011). De ontmoetingswaarde speelt daarbij een rol, want door ontmoeting kan men verbindingen leggen. Deze visie op cultuur kwam eveneens naar voren in de antropologische definitie van cultuur, waar het om groepsontplooiing gaat (1.2.1.).

Participatie van zoveel mogelijk inwoners is een speerpunt van de gemeente (Gemeente „s- Hertogenbosch, 2009). Het participeren van verschillende groepen binnen de samenleving zorgt voor integratie, waaruit de gemeenschapsvormende waarde gedestilleerd kan worden. De uiteenzetting van de gemeenschapsvormende waarde door de gemeente ‟s-Hertogenbosch heeft grote overeenkomsten met de definitie van de waarde verkregen bij het paradigma de verhouding tussen kunstobject en kunstbeschouwer (1.1.4.). Daar werd eveneens de integratie invalshoek besproken van de gemeenschapsvormende waarde. Het samenbrengen van bevolkingsgroepen is iets dat in deze tijd vooral wordt gericht op allochtonen en autochtonen. De gemeenschapsvormende waarde heeft niet alleen daarop betrekking, maar eveneens op het samenbrengen van bijvoorbeeld arme en rijke mensen of zieke en gezonde mensen.

De educatieve waarde komt niet terug als belangrijke waarde in het interview. Het wordt gezien als een kostenpost waar het eerst op bezuinigd wordt, omdat dit door de marktwerking kan worden opgevangen (Van Niekerk, 2011). De bezuinigingen hebben dus gevolgen gehad voor de legitimering en het aanpassen van de plannen, aldus Van Niekerk.“Wij hebben bijvoorbeeld heel veel van de bezuinigingen, wij moesten heel veel bezuinigen bijna 2 miljoen, die zijn vooral terecht gekomen bij kunsteducatie bij centrum voor de kunsten of hoe je ze noemt.”(Van Niekerk, 2011).

De autonome waarde wordt door Van Niekerk erkend als belangrijke waarde van cultuurbeleid, maar wordt niet dominant gebruikt bij de legitimering. Volgens Van Niekerk is de autonome waarde afwezig bij de legitimering van de gemeente, omdat de waarde niet veel waardering krijgt in de gemeenteraad. Wanneer de autonome waarde gebruikt wordt bij de subsidiëring, zullen veel raadsleden het afkeuren. Terwijl het met een economische waarde wordt gehonoreerd, aldus Van Niekerk. “Wetende, dat weten wij dan, althans ik, dat je alleen maar die economische functie kan realiseren wanneer je voor een belangrijk deel de autonome kunst voor een belangrijk deel realiseert.”(Van Niekerk, 2011). Hieruit kan worden opgemaakt dat de legitimering niet altijd overeen hoeft te komen met de waarden die de gemeente het meest van belang acht.

63

DEEL 2: Waarden gemeenten Eindhoven, ’s-Hertogenbosch en Tilburg

Uit de cultuurnota is de autonome waarde wel te destilleren. De gemeente hecht een groot belang aan hoge kwaliteit van het culturele aanbod. Bij de subsidiering van het participatieproject is de kwaliteit van belang, omdat hoge kwaliteit mensen zal overtuigen om betrokken te zijn bij cultuur, aldus de gemeente (Gemeente „s-Hertogenbosch, 2009). De autonome waarde van kunst lijkt hier de belangrijkste waarde van cultuurbeleid. Anderzijds gaat het bij cultuurbeleid volgens de gemeente om meer dan alleen de autonome waarde, maar deze wordt wel erkend (Gemeente „s-Hertogenbosch, 2009). Het gaat bij cultureel aanbod niet alleen om de cultuurliefhebber die mooie kunst kan bezichtigen, want er worden ook andere waarden nagestreefd. Dit is dezelfde boodschap die de rijksoverheid uitdraagt in de huidige cultuurnota.

De dominante waarden van de legitimatie van de gemeente Naast de gemeenschapsvormende waarde kent Van Niekerk ook veel belang toe aan de economische waarde en de toeristische waarde die Van Niekerk gelijk aan elkaar ziet. Beide zijn niet dominante waarden van cultuurbeleid bij de rijksoverheid.

De economische waarde is zo duidelijk aanwezig bij de legitimatie van het beleid, omdat het tastbaar en daarom handzaam is, aldus Van Niekerk. Dit in tegenstelling tot de autonome waarde. De economische waarde komt ook in de cultuurnota op meerdere plaatsen naar voren. “Onderzoeken wijzen erop dat een creatieve culturele omgeving ook eerder deze economische activiteiten aantrekt.” (Gemeente ‟s-Hertogenbosch, 2009, p.9). De gemeente geeft meerdere malen het argument dat cultuurbeleid gezien kan worden als investering, omdat het direct maar ook indirect weer geld op kan leveren. Een visie die in cultuurbeleid aanwezig is sinds 1980, maar al langere tijd bestond. De marktwerking van kunst en cultuur is bijna vanaf het begin aanwezig geweest.

Toch is volgens de gemeente de economische waarde niet de belangrijkste waarde om cultuurbeleid te hebben in een gemeente. Van Niekerk stelt daarbij de vraag of het erg is om daar dan wel mee te legitimeren, want er moet geroeid worden met de riemen die men heeft. Van Niekerk noemt als voorbeeld, dat twintig jaar geleden cultuurbeleid werd gelegitimeerd vanuit de bijdrage voor sociale ontwikkeling. Van Niekerk benadrukt dat de gemeente integer blijft onthouden aan de daadwerkelijke waarden van cultuurbeleid. “Je moet niet ineens het idee verlaten dat kunst eigenlijk om intrinsieke behoefte gemaakt wordt. Als je uitsluitend voor de markt gaat produceren dan wordt het niks meer.” (Van Niekerk, 2011). Toch steunt de legitimatie vooral op de economische waarde van cultuurbeleid. Volgens Van Niekerk gaat het bij de legitimatie expliciet om de geldwaarde en niet om de intrinsieke functies.

Dat cultuurbeleid een economische waarde heeft, betekent niet dat alle gesubsidieerde instellingen direct winst moeten maken, aldus Van Niekerk. Sommige subsidies worden toegekend om de aantrekkelijkheid van de stad te vergroten, wat indirect economische waarde oplevert. Toeristische waarde en imagowaarde zijn daarbij betrokken. Kleine initiatieven die niet veel rendement hebben, zijn belangrijk om een aantrekkelijk klimaat te verkrijgen. Voor een goed cultuurklimaat is een divers en goed kwalitatief aanbod nodig. De autonome waarde is daar dus ook van belang. De aantrekkelijkheid van de stad wordt meerdere malen aangehaald in de cultuurnota.

Tot slot De gemeenschapsvormende waarde en de economische waarde zijn de waarden die gemeente ‟s- Hertogenbosch het meest dominant gebruikt bij de legitimatie van haar beleid. De gemeenschapsvormende waarde is overeenkomstig met de dominante waarden van cultuurbeleid bij de rijksoverheid, maar de economische waarde niet.

64

DEEL 2: Waarden gemeenten Eindhoven, ’s-Hertogenbosch en Tilburg

Door het gebruik van twee waarden die een totaal andere betekenis hebben, wordt geen eenduidige legitimatie gegeven. De boodschap wat de waarde van cultuurbeleid is, kan daardoor niet duidelijk worden overgebracht. Anderzijds laat de gemeente daardoor de complexiteit zien van het begrip.

Opmerkelijk is dat de gemeente de economische waarde het meeste gebruikt en niet omdat deze het belangrijkste is maar vooral, omdat deze het meest handzaam is. De economische waarde is een waarde die al langere tijd aanwezig is en gaat mee in de tendens dat waarden van cultuurbeleid meetbaar moeten zijn. De vraag is of cultuurbeleid wel altijd meetbaar kan zijn. De economische waarde behoort niet toe aan de dominante waarden van de rijksoverheid. De gemeenschapsvormende waarde behoort wel toe aan de dominante waarden van de rijksoverheid. Deze laatste waarde geeft daarom een meer solide basis aan de legitimering van het beleid.

5.1.3. Tilburg De laatste gemeente die in dit hoofdstuk wordt besproken is Tilburg. De gemeente kent veel landelijke bekendheid, onder andere door musea (De Pont en het Audax Textielmuseum Tilburg), poppodium 013 en festival Mundial. Tilburg heeft door de jaren heen steeds meer waardering gekregen over het cultuuraanbod. De gemeente steeg van plaats 27 naar plaats 10 bij de Atlas van gemeenten (Gemeente Tilburg, 2011). Daarnaast heeft Tilburg zich door de jaren heen gepositioneerd als een stad voor makers, om de stad aantrekkelijker te maken (Gemeente Tilburg, 2005). Cultuurbeleid vindt de gemeente van belang, omdat dit het goede culturele klimaat kan ondersteunen. Dit heeft effect op de aantrekkelijkheid en de leefbaarheid van de stad en de sociale stijging (Gemeente Tilburg, 2011).

Bij de gemeente Tilburg zijn Marjo Frenk (wethouder cultuur) en Ulco Mes (programmamaker van de gemeente) geïnterviewd en is de cultuurnota „Cultuuragenda Tilburg 2011 t/m 2016‟ (2011) geanalyseerd.

Positie van dominante waarden van de rijksoverheid bij legitimatie van de gemeente De dominante waarden van cultuurbeleid bij de rijksoverheid worden tijdens het interview niet direct genoemd bij de legitimatie van cultuurbeleid. De gemeenschapsvormende waarde wordt indirect genoemd, omdat het valt onder het cluster sociale waarden (Frenk en Mes, 2011). Het cluster van sociale waarden benoemt de gemeente Tilburg echter niet als de meest dominante waarden bij de legitimatie. De gemeenschapsvormende waarde wordt toegekend aan het beleid vanuit het idee dat cultuurbeleid kan dienen voor sociale stijging en sociale cohesie.

Uit de cultuurnota wordt de gemeenschapsvormende waarde eveneens gedestilleerd als een waarde van het cultuurbeleid. De gemeente zegt daar het volgende over: “Cultuur genereert sociale verbanden en levert daardoor een bijdrage aan de leefbaarheid van onze stad.” (Gemeente Tilburg, 2011, p.7). De leefbaarheid van de stad is een speerpunt van het algemene beleid van Tilburg. Cultuurbeleid kan daar een rol in spelen. Cultuur kan bijvoorbeeld leiden tot talentontwikkeling, ontmoeting en integratie. Dit zijn de indirecte waarden van cultuurbeleid (Gemeente Tilburg, 2011). De manier waarop deze waarden worden toegepast, komen overeen met het paradigma verhouding kunstobject en kunstbeschouwer, waar kunst kan leiden tot integratie.

De educatieve waarde wordt wel besproken in het interview maar wordt niet benoemd als een dominante waarde bij de legitimatie van cultuurbeleid van de gemeente. De educatieve waarde dient vooral, volgens Mes, als uitgangspunt om andere waarden tot uiting te laten komen. “Zomaar even educatief doen, ook dat heeft een doel zoals talentontwikkeling.”(Mes, 2011). Om dat te verduidelijken, noemt Mes volksverheffing, nu culturele ontplooiing genoemd, waarmee de educatieve

65

DEEL 2: Waarden gemeenten Eindhoven, ’s-Hertogenbosch en Tilburg

waarde wordt ingezet om dat te bereiken. De educatieve waarde staat voor die ontwikkeling en ontplooiing waar Mes naar verwijst. De educatieve waarde staat in de visies en paradigma‟s nooit op zichzelf en gaan verbinding aan met andere waarden.

Uit de doelstelling van „Het vergroten van cultuurparticipatie van jong en oud‟(Gemeente Tilburg, 2011), kan de educatieve waarde worden gedestilleerd. Volgens de nota is een ander effect van participatie, dat het de creativiteit en het zelfoplossend vermogen van mensen stimuleert. Hierbij kan de educatieve waarde worden toegekend, omdat kunst mensen dingen kan leren. Eveneens heeft cultuur daarom volgens de gemeente betekenis voor de sociale stijging in een stad. Cultuureducatie speelt daar een belangrijke rol in (Gemeente Tilburg, 2011). Deze waarde-toekenning wordt gebruikt vanuit de visie dat het de taak van de overheid is om het volk op te voeden en dingen bij te brengen. De educatieve waarde draagt daarin bij aan een maatschappelijk belang.

De autonome waarde wordt in de cultuurnota niet specifiek genoemd en ook in het interview wordt deze waarde niet specifiek benoemd bij de legitimatie. Dat wil niet zeggen dat de gemeente de autonome waarde niet erkent, volgens Mes. De autonome waarde wordt in het interview alleen benoemd als randvoorwaarde. “…. je zou kunnen zeggen de autonome waarde is een soort randvoorwaardelijk element, wordt verder niet uitgesponnen. Maar wij zeggen, wij erkennen de autonome waarde van cultuur.” ( Mes, 2011). De autonome waarde als randvoorwaarde is eveneens terug te zien bij cultuurbeleid op rijksniveau.

De argumentatie voor het niet prominent noemen van de autonome waarde, is dat in deze tijden van bezuinigingen het niet verstandig is om met sociale en autonome waarden het beleid te beargumenteren. Deze legitimatie zou volgens Mes en Frenk wel verstandig zijn wanneer er sprake is van een goede welvaart. Het gaat er dus niet om welke waarden meer van belang zijn voor de gemeente, maar welke naar voren worden geschoven bij legitimatie, aldus Frenk.

De dominante waarden van de legitimatie van de gemeente In het interview wordt aangegeven dat de economische waarde en de imagowaarde het belangrijkste zijn bij de legitimatie van het cultuurbeleid. Daarnaast speelt het cluster van sociale waarden op de achtergrond, maar dus niet dominant, ook een belangrijke rol. Er zijn dus geen dominante waarden van cultuurbeleid van de rijksoverheid aanwezig bij de legitimatie.

De economische en de toeristische waarden (behoort tot de economische waarde) zijn volgens beide geïnterviewden de belangrijkste waarden van cultuurbeleid en handzaam bij de legitimatie. In tijden van crisis moet er meer op de kosten en uitgaven gelet worden. Hierdoor wordt economische waarde een belangrijke punt, aldus Mes. Hij geeft aan dat dit bij alle sectoren van de overheid steeds meer gebeurt. Daarom zijn Mes en Frenk beiden van mening dat een verstandig bestuur een economische legitimatie gebruikt in crisistijden. De vraag is of deze waarden na crisistijd nog steeds overeind blijven of dat er dan weer een ander draagvlak gecreëerd moet worden voor cultuurbeleid, met andere waarden.

Wanneer er in het interview nogmaals wordt gevraagd naar het belang van de economische waarde, nuanceren beide de waarde. Volgens Mes is het niet zo dat het daadwerkelijk alleen om die economische waarde draait bij cultuurbeleid in de gemeente Tilburg. “Uiteindelijk gaat het wel om het geluk van je burgers, en dat bestaat niet alleen uit je portemonnee maar dat is welvaart en welzijn.” (Mes, 2011). En ook Frenk geeft aan dat ze zich verzet tegen het feit, dat alles om de economische waarde moet draaien. “Ik vind misschien ook wel dat dat de rol van de overheid verengt, als je dat

66

DEEL 2: Waarden gemeenten Eindhoven, ’s-Hertogenbosch en Tilburg

alleen maar zou hoeven doen.”(Frenk, 2011). Hiermee geeft Frenk aan, dat de economische waarde wel een dominante waarde is bij de legitimatie van cultuurbeleid, maar dat andere waarden ook een belangrijke rol spelen. Al worden deze waarden in vele mindere mate genoemd bij de legitimering.

Een andere belangrijke waarde bij de legitimatie is de imagowaarde, omdat de gemeente als doel heeft gesteld om bij de top tien van het landelijk cultuuraanbod te zitten, aldus Frenk. “We hebben ook als nadrukkelijk doel dat we in de top tien van landelijk cultuuraanbod zitten. Dat heeft ook duidelijk met imago te maken.”(Frenk, 2011). Volgens Mes wordt dit vooral gekoppeld aan de uithangborden waar cultuurbeleid voor kan zorgen. De top tien positie draagt daarnaast ook bij aan het vestigingsklimaat. Maar de imagowaarde alleen is niet voldoende. Ook de sociale waarde speelt een belangrijke rol, aldus Mes. Verbinding tussen verschillende waarden is eveneens bij de gemeente Tilburg van belang.

In de cultuurnota wordt de imagowaarde gedestilleerd uit de eerste doelstelling van de gemeente: een top tien positie in cultuuraanbod krijgen. Een goed cultureel aanbod vergroot de aantrekkelijkheid van de stad en zorgt voor meer landelijke bekendheid (Gemeente Tilburg, 2011). Deze visie op cultuurbeleid is vernieuwd, daarom kan er geen vergelijking worden gemaakt met hoe de waarden in het verleden werden toegepast. Daarnaast heeft deze waarde veel raakvlakken met de economische waarde, omdat deze indirect economische winst oplevert. In de slotbeschouwing van deel 1 was daarom geconcludeerd dat imagowaarde daar deels toe behoort. Opvallend is dat de toeristische waarde wel al door de gemeente toegekend werd aan de economische waarde, maar de imagowaarde niet.

De welzijnswaarde, ontmoetingswaarde, persoonlijkheidsvormende waarde en gemeenschapsvormende waarde worden in het interview geclusterd tot de sociale waarden. Gezien de sociale positionering van de gemeente met hun cultuurbeleid, zijn de sociale waarden ook een belangrijke lijn in de legitimatie, volgens Mes. Maar de economische waarde en de imagowaarde zijn net iets prominenter aanwezig bij de legitimatie en dus dominanter. De sociale waarden zijn een voorbeeld van waarden die volgens de gemeente Tilburg niet apart maar gezamenlijk benaderd moeten worden bij het analyseren van de legitimering. In de cultuurnota zijn deze los van elkaar gedestilleerd en staan ze allen voor een andere visie op cultuur. Het clusteren van waarden kan eventueel een gevaar zijn voor de legitimatie. Waarden worden niet meer als individueel beoordeeld, hierdoor kan de kracht van de waarden als die op zichzelf staat verkleinen en als minder relevant worden gezien. Bij de legitimering kan het niet concreet weergeven van de waarden ook als vaag en onduidelijk ervaren worden, waardoor ze minder draagvlak hebben bij de samenleving.

Tot slot De gemeente Tilburg legitimeert voornamelijk met waarden die kenmerkend zijn voor het hedendaags cultuurbeleid bij de rijksoverheid, maar niet met dominante waarden van cultuurbeleid van de rijksoverheid in het algemeen. De dominante waarden van de gemeente Tilburg zijn: economische waarde, toeristische waarde en imagowaarde. Daarnaast wordt het cluster van sociale waarden gebruikt bij de legitimatie, deze behoren echter niet tot de meest dominante waarden bij de legitimatie. Het clusteren van de waarden kan als gevolg hebben dat het belang van het beleid niet duidelijk wordt overgebracht. Daardoor krijgt het cultuurbeleid minder draagvlak.

Door het gebruik van de economische waarde en imagowaarde staat de legitimatie ver af van de dominante waarden van cultuurbeleid van de rijksoverheid. De gebruikte waarden zijn eveneens nieuw in verhouding tot andere waarden uit het waardenoverzicht. Dit kan een bedreiging of juist een verrijking voor het huidige cultuurbeleid zijn. De vraag is wat de gevolgen zijn op de langere termijn.

67

DEEL 2: Waarden gemeenten Eindhoven, ’s-Hertogenbosch en Tilburg

De gemeente Tilburg heeft in mijn optiek een korte termijn legitimatie. Het gemeentelijk cultuurbeleid wordt gelegitimeerd met waarden die op dat moment veel steun krijgen bij de gemeenteraad. De vraag is hoe deze legitimatie gaat uitpakken op langere termijn en welke boodschap wordt afgegeven naar de samenleving als de legitimatie te sterk gaat wisselen door de jaren heen.

Integraalbeleid is net als bij de gemeente ‟s-Hertogenbosch eveneens terug te zien in het beleid en de legitimatie van de gemeente Tilburg. Bepaalde beleidslijnen zijn uitgezet over het gehele gemeentelijk beleid. Verschillende beleidsterreinen werken daarin samen om overkoepelende doelstellingen te bereiken. Het gevaar daarvan kan zijn dat de kracht van alleen cultuurbeleid verdwijnt. Anderzijds kan het samenwerken met andere domeinen ook positieve gevolgen hebben. Meerdere geldstromen zijn daardoor mogelijk en meerdere waarden kunnen tot uiting komen, omdat cultuurbeleid op meerdere domeinen wordt ingezet.

5.2. Overeenkomsten en verschillen Elke gemeente heeft een eigen cultuurnota, de verwachting is daarom dat de gemeenten onderling verschillen. Maar in welke mate komt de legitimatie van de gemeenten overeen met betrekking tot het gebruik van de dominante waarden van cultuurbeleid van de rijksoverheid? En in welke mate komen de dominante waarden van de gemeenten overeen met elkaar?

5.2.1. Gebruik dominante waarden van de rijksoverheid bij de gemeenten De gemeenten Eindhoven en ‟s-Hertogenbosch gebruiken bij hun legitimatie één van de dominante waarden van de rijksoverheid. De gemeente Tilburg gebruikt niet één dominante waarde van het Rijk prominent bij de legitimatie van hun cultuurbeleid. De drie dominante waarden komen dus niet tegelijkertijd terug bij de legitimatie van het cultuurbeleid van de gemeenten. Dat gebeurt echter ook niet bij de rijksoverheid.

Het waarborgen van de autonome waarde is sinds de wet op specifiek cultuurbeleid een taak van de rijksoverheid. Dit verklaart waarom deze waarde aanwezig is bij de legitimatie van cultuurbeleid bij de gemeenten. Opmerkelijk is dat de gemeente Eindhoven als enige gemeente de autonome waarde dominant gebruikt bij de legitimatie.

Het thema van mensen samenbrengen is actueel volgens de gemeente ‟s-Hertogenbosch en is daarmee een goede argumentatie van het beleid. De gemeente Tilburg sluit zich daarbij aan, maar ziet de waarden meer van indirect belang. De gemeente Eindhoven ziet de waarden als paternalistisch. De drie gemeente kennen de gemeenschapvormende waarde een steeds verschillend belang toe. Waardoor de dominantie van de waarde bij de rijksoverheid niet is terug te zien bij de gemeenten.

De educatieve waarde is bij geen van de gemeenten als dominante waarde aanwezig bij de legitimatie van het beleid. Dit kan een gevolg zijn van een maatschappelijke ontwikkeling. Anderzijds kan het eveneens een resultaat zijn van de decentralisatie en zien gemeenten het niet als hun taak om de educatieve waarde van cultuurbeleid te ondersteunen. Dit zou dan meer een taak voor het rijksniveau zijn waar deze waarde wel aanwezig is bij de legitimatie van het beleid in de cultuurnota.

Tot slot Opvallend is dat niet alle gemeenten in tijden van bezuinigingen bij de legitimatie van cultuurbeleid direct op dominante waarden van de rijksoverheid worden gesteund. De gemeente Eindhoven doet dit wel met de autonome waarde, maar de andere twee gemeenten doen dit maar deels. Het gebruik van de dominante waarden bij legitimeren is functioneel bij de argumentatie van het beleid, omdat deze een

68

DEEL 2: Waarden gemeenten Eindhoven, ’s-Hertogenbosch en Tilburg

brede basis hebben. Zowel vanuit de kunst en cultuur visies en paradigma‟s als dat deze waarden hun functioneren hebben bewezen in het verleden van cultuurbeleid.

5.2.2. Verschillen en overeenkomsten van de legitimatie van de gemeenten De gemeenten verschillen onderling ook in de waarden die zij dominant gebruiken bij de legitimatie van hun cultuurbeleid. Het verschil in legitimatie geeft aan dat de gemeenten inhoudelijk sterk van elkaar verschillen. Er zijn verschillende redenen om te kiezen voor een legitimatie. Tijdens de interviews kwamen meerdere redenen naar voren waarom gekozen is voor bepaalde waarden bij de legitimatie van het cultuurbeleid van de gemeente. Ook in de cultuurnota‟s werden argumenten gegeven waarop voor bepaalde doelen is gekozen. Hieronder worden verschillende standpunten besproken die de gemeenten noemden om bepaalde waarden dominant te gebruiken bij hun legitimatie van cultuurbeleid.

Meetbare legitimatie De economische waarde, een redelijk nieuwe waarde, is een prominente rol gaan spelen bij de legitimatie van alle drie de gemeenten. Dit duidt op een kantelpunt in de geschiedenis, omdat deze waarde een nieuwe dominante waarde lijkt te worden. Aangezien deze eveneens op rijksniveau steeds aanwezig is de laatste decennia. De voornaamste reden die gegeven wordt voor het gebruik van deze economische waarde is zijn handzaamheid. Door de bezuinigingen is de legitimatie van het beleid nog belangrijker geworden. Daardoor is die meetbaarheid en die handzaamheid van waarden in de legitimatie prettig. De waarde is makkelijk om te zetten naar doelstellingen en die doelstelling zijn meetbaar. Dit is naast de economische waarde ook het geval bij de toeristische-en imagowaarde die aan de economische waarde worden toegekend.

Kwaliteit (de autonome waarde) verdwijnt door de dominantie van de economische waarde steeds meer naar de achtergrond bij de legitimatie van de gemeenten ‟s-Hertogenbosch en Tilburg. In het interview geeft Korfker, van de gemeente Eindhoven, aan dat zij het niet dominant gebruiken van autonome waarde als een angst van andere gemeenten ziet. “Maar dat is een soort van angst dat je het niet meer op zichzelf kan legitimeren hè.”(Korfker, 2011). Cultuurbeleid wordt volgens haar met andere waarden gelegitimeerd bij de andere gemeenten, omdat de kwalitatieve kunst niet genoeg is om het beleid mee te verantwoorden.

Volgens de gemeente ‟s-Hertogenbosch en Tilburg zijn het vooral politiek-strategische overwegingen die daar een verklaring voor zijn. Zij geven aan dat de economische legitimatie het meest efficiënt is in deze tijden en dat vooral deze legitimatie veel steun krijgt bij de gemeenteraad en bij de inwoners van de gemeente. Van Niekerk zegt daar het volgende over: “Ik redeneer maar zo, de basisvoorwaarden om met kunst en cultuur bezig te zijn, dat gaat om het persoonlijk belevingsniveau. Maar de effecten daarvan, dus de economische uitwerking, laat ik maar zeggen de gemeenschapsvormende waarde, dat is het niveau waarop je mensen aanspreekt.” (Van Niekerk, 2011).

Volgens de gemeente ‟s-Hertogenbosch is het juist een logische keuze om waarden te gebruiken die veel steun krijgen, zowel uit de politiek als uit de samenleving. Dit gebeurt volgens de gemeente al jaren bij de overheid. In dit geval zijn dat volgens de gemeente meetbare waarden. Cultuurbeleid wordt daar volgens de gemeente mee geholpen. De vraag is echter of integriteit van de gemeente ‟s- Hertogenbosch niet wordt aangetast als de legitimering anders is, dan de werkelijk waarden die het nastreeft in de praktijk. En wat zegt het als beleid met andere waarden gelegitimeerd moet worden dan de waarden die het bewerkstelligt? Moet daarbij dan niet de vraag gesteld worden of cultuurbeleid wel waardevol genoeg is om overheidsbemoeienissen na te streven?

69

DEEL 2: Waarden gemeenten Eindhoven, ’s-Hertogenbosch en Tilburg

De gemeente ‟s-Hertogenbosch gebruikt als dominante waarden van de gemeente zowel handzame als minder handzame waarden. Dit in tegenstelling tot de gemeente Tilburg waar alle dominante waarden bij de legitimatie handzaam zijn.

Door bij de legitimatie gebruikt te maken van waarden die niet alleen door cultuurbeleid kunnen worden bereikt, bestaat het risico dat cultuurbeleid zijn functie verliest. Bijvoorbeeld de economische waarde, deze kan op meerdere manieren, vanuit verschillende beleidsterreinen worden bereikt. Soms zelfs op een goedkopere manier dan via subsidiëring, zoals dat voornamelijk gebeurt bij cultuurbeleid. Het belang van cultuurbeleid kan daardoor op lange termijn af gaan nemen.

Het risico van de meetbare legitimatie is dat er wordt geprobeerd iets tastbaar te maken wat vluchtig van aard is. Het gaat namelijk om een beleid wat al wordt gevoerd over domeinen, kunst en cultuur, die moeilijk te definiëren zijn. In hoofdstuk 1 was te zien dat deze begrippen niet terug te brengen zijn naar één kern en betekenis. Wanneer er dus gemeten wordt op één waarde, doet het geen eer aan de kracht van cultuurbeleid. Dat het juist een samenspel is van meerdere waarden, die de werkelijke kracht van cultuurbeleid laten zien.

Een ander nadeel is dat bij een handzaam legitimatie te veel wordt gekeken naar de korte termijn in plaats van naar de langere termijn. Wat nu efficiënt is, hoeft dat over een jaar niet meer te zijn en hierdoor zou de legitimatie steeds veranderen. Dit geeft een wisselend beeld aan de samenleving dat het draagvlak van cultuurbeleid kan verkleinen.

Kunsten centraal In tegenstelling tot de andere gemeenten heeft de gemeente Eindhoven zijn legitimatie niet aangepast door de bezuinigingen, of de noodzaak van meer meetbaarheid. De verschillende doelstellingen zijn bij de gemeente hetzelfde gebleven in de afgelopen drie jaar. De autonome waarde, die de gemeente het meest gebruikt bij de legitimatie, is in tegenstelling tot de legitimatie van de andere gemeenten lastiger om te meten. Deze legitimatie wordt door de gehele gemeenteraad van Eindhoven erkend. Opmerkelijk, omdat bij de gemeente ‟s-Hertogenbosch en Tilburg werd gezegd dat deze waarden niet genoeg draagvlak zouden hebben in hun gemeente. Verschilt de gemeente Eindhoven dan in die mate dat de gemeenteraad anders reageert op een legitimatie? Een gemeenteraad is altijd opgebouwd uit verschillende politieke visies, het is dus twijfelachtig of deze visie op de autonome kunst sterk verschilt per gemeente.

De gemeente Eindhoven is met haar legitimatie het dichts bij de kunsten gebleven, omdat de belangrijkste waarde gaat over het kunstobject zelf. De autonome waarde is een uniek aspect van cultuurbeleid dat niet door ander sectoren kan worden nagestreefd. Het gebruik van deze waarde bij de legitimatie zorgt voor een solide basis waarop cultuurbeleid kan worden gebouwd. Anderzijds kan de autonome waarde voor meer afstand zorgen. De meetbare waarden zijn in die optiek voordeliger, omdat het meer zichtbaar en begrijpelijk is.

In mijn optiek heeft deze legitimatie, meer dan de meetbare legitimatie, positieve gevolgen voor het draagvlak van de het beleid. Juist in tijden van bezuinigingen is het waardevol, om de unieke aspecten van cultuurbeleid te gebruiken in de legitimatie. Het maakt het makkelijker om te beargumenteren waarom er niet veel bezuinigd moet worden op cultuurbeleid in verhouding tot andere beleidsterreinen. Door de unieke waarden van cultuurbeleid te gebruiken bij de legitimatie kan het minder snel weerlegd worden. Cultuurbeleid krijgt hierdoor een betere basis in het overheidsbeleid.

70

DEEL 2: Waarden gemeenten Eindhoven, ’s-Hertogenbosch en Tilburg

Vanuit die basis, zowel op het vlak van legitimatie als praktijk, kan dan verbinding worden gelegd met andere waarden. Iets wat alle drie de gemeenten nastreven.

Tot slot Beide argumentaties hebben voor- en nadelen. Bij de visies en paradigma‟s van kunst en cultuur was deze tweestrijd tussen de waarden eveneens te zien. De autonome waarde en de economische waarde kwamen daar in theorieën vaak tegenover elkaar te staan. De autonome waarde zou niet aanwezig zijn bij kunst als het ook een economische waarde had. De vraag is echter of dit daadwerkelijk zo is, of dat deze waarden minder tegenover elkaar staan als in eerste instantie wordt gedacht. Dat er meer sprake kan zijn van een samenspel tussen de waarden dan de visies en paradigma‟s hebben laten zien.

5.3. Algemene bevindingen In het onderzoek zijn een aantal bevindingen gedaan die betrekking hebben op gemeentelijk beleid, rijksbeleid of over legitimeren van cultuurbeleid. Deze aspecten zullen in deze paragraaf besproken worden.

5.2.1. Invloed van decentralisatie De legitimatie van de gemeenten Eindhoven, ‟s-Hertogenbosch en Tilburg verschillen onderling, maar ook verschillen de gemeenten ten opzichte van de rijksoverheid. De educatieve waarde, een dominante waarde van cultuurbeleid op rijksniveau, werd bij de gemeenten helemaal niet genoemd als dominante waarde van cultuurbeleid. De andere dominante waarden van cultuurbeleid op rijksniveau kwamen wel terug, maar niet bij alle gemeenten.

Dit verschil heeft naar mijn inzien sterk te maken met de decentralisatie, die zich sinds 1980 heeft voorgedaan. De gemeenten hebben sindsdien steeds meer eigen verantwoordelijkheid en daarmee zeggenschap over hun (cultuur) beleid gekregen. De decentralisatie heeft als gevolg dat de gemeenten meer eigen lijnen mogen uitzetten in hun beleid, waarin de gemeenten steeds minder de visie van de rijksoverheid hoeven te volgen. Gemeenten kunnen hun beleid meer passend maken op de visie die zij hebben op de gemeente, en wat beter past in het algehele beleid van de gemeente. Eveneens kan cultuurbeleid meer worden aangepast aan de wensen die er zijn bij de inwoners.

Anderzijds is een nadeel dat de visie op cultuurbeleid niet eenduidig is in het land. De gemeenten hebben alle drie een eigen visie op cultuurbeleid en volgen daarin eveneens niet één op één de visies van de rijksoverheid. Dat de legitimaties niet met elkaar overeenkomen en met de rijksoverheid zorgt voor een legitimatiecrisis van cultuurbeleid. Eén duidelijke visie op de relevantie van cultuurbeleid is niet meer aanwezig, hierdoor ontstaat een verstrooid beeld van het beleidsterrein. Dat kan als gevolg hebben dat het draagvlak van cultuurbeleid in de samenleving afneemt. Dit is eventueel een reden waarom zes op de tien Nederlands voor bezuinigen op de culturele sector is (3.2.2.).

De wisselende legitimering bij de onderzochte gemeenten, is een voorbeeld van het onduidelijke beeld wat wordt gecreëerd van cultuurbeleid. De samenleving krijgt daardoor steeds wisselende signalen van wat de waarden van cultuurbeleid zijn.

5.3.2. Integraalbeleid In alle gemeenten draagt het cultuurbeleid bij aan het integraal beleid. Cultuurbeleid gaat daarbij een verbinding aan met andere beleidssectoren in de gemeente. Daarnaast is er eveneens een integraal beleid binnen het domein cultuur. Een voorbeeld daarvan is de autonome waarde die in verbinding staat met andere waarden. Het integrale karakter van het beleid heeft bij sommige gemeenten ook invloed op de waarden die worden gebruikt bij de legitimatie.

71

DEEL 2: Waarden gemeenten Eindhoven, ’s-Hertogenbosch en Tilburg

De gemeente Eindhoven vindt een goed cultuurbeleid van belang voor het waarmaken van ambities die verder reiken dan kunst en cultuur. Korfker zegt daar het volgende over: “Het gaat niet alleen om de kunst, maar juist om de verbinding met de andere domeinen.” (Korfker, 2011). Beleidsterreinen zoals economie en ruimtelijke ordening, hebben bijvoorbeeld profijt van een goed cultuurbeleid (Commissie Cultuur Totaal, 2010). Het toevoegen van een ruimtelijke waarde van cultuurbeleid is hiermee te verklaren. Maar niet alle waarden die daaruit ontstaan, zijn dan even belangrijk bij de legitimatie.

Bij de gemeente Tilburg werd het integrale karakter van het beleid duidelijk tijdens het interview. Frenk en Mes wilden daarbij niet specifiek benoemen met welke waarde het cultuurbeleid wordt gelegitimeerd. Volgens de gemeente moeten de waarden meer in samenhang worden gezien, omdat het zo in de praktijk werkt. De gemeente wil meer met overkoepelende begrippen legitimeren. Dit is eveneens een voorbeeld van het vervagen van grenzen, zoals het postmodernisme aangeeft. Hierbij vervaagt afbakening, waardoor er ook niet duidelijk één soort waarden aan cultuurbeleid toegekend kan worden. De waarden van cultuurbeleid kan vanuit die visie gezien worden als een versmelting van meerdere waarden.

Door het steeds meer toenemende integraal beleid bij de overheid wordt cultuurbeleid steeds minder afgebakend. Dit zorgt voor een groot gedeelte voor de legitimatiecrisis die op dit moment aanwezig is bij cultuurbeleid. Het is lastig om iets te legitimeren dat veelzijdig is en geen duidelijke kerntaken heeft. Tegelijkertijd kunnen er steeds meer waarden van cultuurbeleid door andere beleidsterreinen nagestreefd worden, zoals de economische waarde. Dit is in tijden van welvaart geen groot probleem, maar zodra er bezuinigd moet worden en er een gedegen legitimatie gegeven moet worden wel. Een specifieke legitimering van alleen cultuurbeleid kan dan niet meer gegeven worden, wat een bedreiging kan zijn voor het beleidsterrein cultuur.

5.3.3. Ambtenaren In dit onderzoek is gekeken op welke manier cultuurbeleid is gelegitimeerd. Daarbij is altijd als uitgangspunt de visie van een ministerie of een gemeente genomen. De rol van de ambtenaren in dit proces is nauwelijks besproken, maar moet niet worden onderschat. Zoals eerder vermeld ligt de eindverantwoordelijkheid bij een minister of een wethouder, maar de invloed van de ambtenaren op het beleid is zeer groot. Ambtenaren zijn nauw betrokken bij het beleid en hebben veel invloed op de invulling.

De invloed van de ambtenaren heeft als positief effect dat zij consistentie geven aan de basis van cultuurbeleid. Ambtenaren werken vaak langer bij een afdeling cultuur dan wethouders. De macht van de ambtenaren kan daardoor voor continuïteit zorgen in het cultuurbeleid. Een nadeel daarvan is dat basis van het beleid moeilijker te veranderen is dan in eerste instantie lijkt. Het vertrek van een wethouder en de komst van een nieuwe wethouder of nieuwe raadsleden heeft daardoor wel effect op de beleidsvoering. Maar heeft niet altijd grote gevolgen voor de inhoud van het beleid, omdat de beleidsmakers niet veranderen.

Eerder in het rapport kwam naar voren dat de legitimatie vaak constant blijft ondanks wisseling in samenstelling van politieke partijen in de gemeenteraad (zie 2.3.). De invloed van de ambtenaren zou kunnen verklaren waarom politieke partijen geen invloed lijken te hebben op de legitimatie van het beleid. De ambtenaren hebben dus meer invloed op het beleid dan op het eerste oog zichtbaar is.

72

DEEL 2: Waarden gemeenten Eindhoven, ’s-Hertogenbosch en Tilburg

5.3.4. Legitimeren aan de hand van waarden Om te achterhalen welke waarden er verbonden zijn aan cultuurbeleid in gemeenten is uit literatuuronderzoek een lijst met waarden samengesteld. Het gebruik van het kader van waarden heb ik als zeer waardevol ervaren. Vooral bij de cultuurnota‟s was het prettig om een waardenkader te gebruiken. Deze documenten zijn vaak erg uitgebreid zonder duidelijk argumenten. Door de waarden naast de documenten te houden wist ik vaak toch tot de intenties van het beleid te komen. Eveneens waren de waarden zeer prettig in gebruik bij het interview, omdat ik tijdens de gesprekken tot de kern van het onderzoek kwam.

Anderzijds heb ik tijdens het onderzoek ook beseft dat het vasthouden aan waarden eveneens een valkuil kan zijn. Vooral bij de begrippen kunst, cultuur en cultuurbeleid, die zeer divers zijn en niet te vangen in één definitie. Het gevaar van het gebruik van een lijst van waarden bij de analyse, is dat er daardoor dingen niet worden meegenomen die wel benoemingswaardig waren. Dit heb ik opgevangen door de waarden letterlijk aan de gemeenten voor te leggen en te vragen of zij nog waarden misten. De interpretaties van waarden uit de cultuurnota‟s werden daarmee eveneens getoetst.

Daarnaast heb ik mij vanaf het begin niet vastgeklampt aan de waarden en steeds kritisch gekeken of er niet nieuwe waarden waren te ontdekken. Dat had tot gevolg dat het kader is bijgesteld tijdens het onderzoek. De waarden die in dit onderzoek zijn benoemd tot prominente en dominante waarden van cultuurbeleid bij de rijksoverheid zijn altijd aanwezig geweest. De enige waarde die naar voren kwam bij het literatuuronderzoek, maar niet werd voorgelegd aan de gemeenten is de kunst-kritische waarde. Het tegenovergestelde is het geval bij de animatieve waarde, die is juist wel is voorgelegd. Maar uiteindelijk is deze alsnog niet als dominante waarde naar voren gekomen.

Een ander nadeel van het gebruik van de waarden is dat deze voortkwamen uit visies en paradigma‟s van kunst en cultuur. Vervolgens worden die waarden toegepast op beleid, terwijl dit een hele andere context is van waaruit de waarden worden bekeken. De waarden uit beleid destilleren, vanuit de betekenis verkregen bij de visies en paradigma‟s over kunst en cultuur was niet eenvoudig. Dat zal ook een reden zijn waarom gemeenten niet duidelijk met waarden legitimeren. Het is lastig om beleid te schrijven vanuit visies en paradigma‟s over kunst en cultuur, anderzijds kan het wel dienen als waardevolle richtlijn.

Ik ben van mening dat door gebruik te maken van de waarden uit de visies en paradigma‟s, cultuurbeleid tastbaarder is geworden. Dit maakt het spreken over kunst toegankelijker. In plaats van vage argumenten die nu vooral in cultuurnota‟s zijn terug te vinden, kunnen duidelijke waarden worden genoemd die het beleid oplevert. De kern van het beleid en de legitimatie komen duidelijk boven tafel wanneer er vanuit een lijst van waarden wordt gewerkt. Een valkuil daarbij is dat waarden daardoor als alleenstaand worden beoordeeld. Terwijl uit het onderzoek is gebleken dat de wisselwerking tussen verschillende waarden niet onderschat moet worden.

Benaming van waarden In de cultuurnota‟s werden er vaak niet duidelijk waarden genoemd. Er werd meer gesproken over doelstellingen, in plaats van het specifiek te maken met waarden. Het benoemen van bepaalde waarden spreek de gemeenten niet erg aan. Bij de gemeente Tilburg werden de meeste waarden van het waardenoverzicht wel specifiek genoemd in de cultuurnota. Wat de betrouwbaarheid van de gegevens vergrootte ten opzichte van de andere gemeenten, waar de waarden interpretatief uit de beleidsstukken werden gedestilleerd.

73

DEEL 2: Waarden gemeenten Eindhoven, ’s-Hertogenbosch en Tilburg

Anderzijds werden de waarden vooral bij de gemeente Tilburg in het interview geclusterd. Tijdens het interview werden de kaarten uit het waardenoverzicht steeds geclusterd, zoals dit gebeurde bij de sociale waarden. Tilburg was niet de enige gemeente die waarden clusterende. Zo spraken bijna alle gemeenten over sociale waarden, waaronder verschillende waarden van het waardenoverzicht vielen en werd de toeristische waarde toegekend aan de economische waarde.

De gemeente Eindhoven kende een extra waarde toe aan cultuurbeleid, die niet uit de visies en paradigma‟s van kunst en cultuur waren gedestilleerd. Dit was de ruimtelijke waarde van cultuurbeleid. Dit geeft wel aan dat er een waardentoekenning aanwezig is bij de gemeente Eindhoven. Anders zou Korfker niet direct hebben opgemerkt dat er waarden missen bij het waardenoverzicht.

5.3.5. Actualiteit van cultuurbeleid op dit moment Door de val van het kabinet en de duur van het schrijven van mijn scriptie, zijn de data van dit onderzoek niet meer op alle punten actueel. Bepaalde maatregelen die waren getroffen om te bezuinigen, zijn teruggedraaid, zo is het lage btw-tarief weer hersteld. Daarnaast zijn sommige bezuinigingen uitgesteld.

Alle data zijn op eenzelfde moment vergaard alleen de uitwerking heeft meer tijd in beslag genomen dan verwacht was. De gegevens kunnen daardoor wel met elkaar vergeleken worden. Het enige nadeel is dat de legitimatie die in november van 2011 zijn verkregen van de gemeenten, nu gedateerd kunnen zijn. Wel geeft het een beeld welke waarden gemeenten inzetten in tijden van bezuinigingen en in hoeverre daarmede de prominente waarden van kunst en cultuur worden toegepast bij legitimering. Daarnaast geeft het inzicht in de mate waarin dominante waarden van cultuurbeleid van de rijksoverheid overeenkomen met dominante waarden die de gemeenten gebruiken bij hun legitimering.

74

6. Conclusie & Aanbevelingen ___

In dit laatste hoofdstuk zal er een antwoord worden gegeven op de hoofdvraag. Tijdens het onderzoek zijn vele aspecten van kunst, cultuur en cultuurbeleid besproken. Maar één duidelijke antwoord op de hoofdvraag is nog niet gegeven.

In het onderzoek is vanaf verschillende invalshoeken gekeken naar de waarden waarmee cultuurbeleid in gemeenten kan worden gelegitimeerd. Naar aanleiding van dit onderzoek zijn er een aantal punten waarop ik aanbeveel om nog meer onderzoek te doen, zodat er nog meer duidelijkheid komt over de legitimatie van cultuurbeleid in gemeenten. In de tweede paragraaf zullen aanbevelingen voor vervolgonderzoek worden gegeven.

6.1. Beantwoording van de onderzoeksvraag Dit onderzoek begon naar aanleiding van de ongrijpbaarheid van kunst. Dit had voornamelijk te maken met de diversiteit van dit begrip. Dat kwam later ook terug in visies en paradigma‟s over kunst en cultuur. Net als de begrippen kunst en cultuur bleek cultuurbeleid eveneens niet makkelijk af te bakenen. Toch is doormiddel van waarden die aan de begrippen zijn verbonden, een afbakening te maken om een antwoord te krijgen op de hoofdvraag: Met welke dominante waarden van cultuurbeleid legitimeren de gemeenten Eindhoven, „s-Hertogenbosch en Tilburg hun cultuurbeleid?

De gemeente Eindhoven gebruikte een dominante waarde van de rijksoverheid bij de legitimatie van haar beleid. Namelijk de autonome waarde, deze werd gebruikt bij de legitimatie omdat dit volgens de gemeente de basiswaarde is van cultuurbeleid. Bij de gemeente ‟s-Hertogenbosch werden er als dominante waarden in de legitimatie waarden gebruikt die ook dominant zijn bij de rijksoverheid. Deze waarde, de gemeenschapsvormende waarde, werd aangevuld met een niet dominante waarde van de rijksoverheid, namelijk de economische waarde. Bij de gemeente Tilburg kwamen de dominante waarden bij de legitimatie niet overeen met de dominante waarden van de rijksoverheid. De gemeente Tilburg gebruikte de volgende waarden dominant bij de legitimering: economische waarde, toeristische waarde en imagowaarde. Kenmerkend is dat deze waarden vooral de afgelopen decennia worden toegekend aan beleid en de keuze ervoor strategisch van aard zijn.

Als eerste is opvallend dat dominante waarden van de rijksoverheid niet bij alle gemeenten terugkwamen in de legitimatie. De eigen verantwoordelijkheid van de gemeenten, als gevolg van decentralisatie, wordt daardoor zichtbaar. Tegelijkertijd valt op dat de gemeenten hun beleid onderling ook met andere dominante waarden legitimeren. De verschillen hebben vooral te maken met handzaamheid van de legitimatie of de kunsten wel of niet centraal zetten.

Er zijn vele factoren in dit rapport onderzocht die invloed hebben op de legitimatie van het beleid. Daaruit is gebleken dat voornamelijk de maatschappelijke ontwikkelingen invloed hebben op het beleid. De maatschappelijke invloed is vooral zichtbaar in de wisselende waarden. Het wel of niet prominent gebruiken van de dominante waarden, kan daar dus ook afhankelijk van zijn.

Aan het begin van dit onderzoek vond ik het opvallend dat de argumentatie tegen de bezuinigingen op cultuurbeleid slecht onderbouwd was. Er werd zelfs niet altijd duidelijke weerstand tegen geboden. Door dit onderzoek is dit aspect begrijpelijker geworden. Niet omdat ik het er mee eens ben dat er bezuinigd wordt, maar meer doordat het beargumenteren waarom cultuurbeleid noodzakelijk is lastig

75

is. Er zijn vele waarden aan cultuur toe te kennen en zelfs als er een onderscheid wordt gemaakt tussen de waarden, is er nog geen duidelijk beeld van de waarde van cultuurbeleid.

Het lastig afbakenen van de waarden van cultuur en de aspecten die daarbij meespelen, zoals maatschappelijke ontwikkeling, bemoeilijken het geven van een duidelijke argumentatie over het belang van cultuurbeleid. Er is niet duidelijk één waarde aan te wijzen als de waarde van cultuurbeleid, maar juist de wisselwerking tussen die vele waarden.

Kunst en cultuur kennen vele vormen en waarden en dat is eveneens het geval bij het beleid daarop. Cultuurbeleid kent vele waarden met verschillende uitwerkingen en dat is naar mijn mening juist de kracht van deze sector. De kracht van diversiteit zal in mijn optiek dan ook meer uitgedragen moeten worden bij de legitimatie van het beleid. Door die diversiteit te benoemen wordt eveneens ondervangen dat er steeds met iets anders wordt gelegitimeerd. Wat een legitimatiecrisis kan voorkomen en meer draagvlak kan opleveren.

6.2. Aanbevelingen

6.2.1. Standpunten politieke partijen Op verschillende punten is in dit onderzoek stilgestaan bij de invloed die verschillende politieke partijen hebben op de legitimatie van het beleid. In de literatuur werd voornamelijk gesproken over de overeenkomsten die de verschillende politieke partijen hebben met betrekking tot cultuurbeleid. Eveneens is dit bij de gemeente Eindhoven terug te zien, want alle politieke partijen steunen de legitimatie op basis van autonome waarden.

Op rijksniveau zijn er verschillen, alleen konden deze niet met zekerheid vastgesteld worden. De standpunten over cultuurbeleid gaven daarvoor te weinig informatie. Om de interpretatie van de invloed van politieke partijen op de legitimatie van cultuurbeleid te toetsen, zouden interviews afgenomen moeten worden. Net als dit is gedaan bij de gemeenten om de interpretatie van de beleidsstukken te toetsen.

6.2.2. Overeenkomsten visie raadsleden en cultuurnota Volgens Van Niekerk komt niet altijd alles wat in de nota staat overeen met wat raadsleden in hun hoofd hebben. Het onderzoeken van deze vraag zou inzichten kunnen geven in wie precies de legitimatie bepaalt in de gemeente. Welke rol hebben beleidsmakers daarin ten opzichte van de raadsleden bijvoorbeeld. Hieruit kan meer duidelijkheid verschaft worden welke factoren of personen de meeste invloed hebben op het beleid. Het onderzoek zou gaan over de mate waarin de visie van de raadsleden overeenkomt met de cultuurnota.

6.2.3. Komt legitimatie overeen met de praktijk Dit onderzoek ging over de legitimatie van beleid en niet om de uitwerkingen van de waarden in de praktijk. Vaak heb ik mij tijdens dit onderzoek afgevraagd of de waarden bij legitimaties wel overeenkomen met wat wordt uitgevoerd. De gemeenten Tilburg en ‟s-Hertogenbosch gaven beiden aan dat de legitimatie vaak handzaam is en niet overeen hoeft te komen met welke waarden in de praktijk worden nagestreefd. Een aanbeveling voor vervolgonderzoek is om te onderzoeken in welke mate de legitimatie in gemeenten overeenkomt met uitvoering van het beleid in de praktijk.

6.2.4. Vervolgonderzoek bij andere gemeenten De legitimatie van de gemeenten Tilburg, ‟s-Hertogenbosch en de rijksoverheid hadden raakvlakken, terwijl de gemeente Eindhoven een andere visie had. De vraag kan gesteld worden of dit uniek is aan

76

de gemeente Eindhoven, of dat er nog meer gemeenten zijn die afwijken van de hoofdlijnen van het Rijk. Meerdere gemeenten zouden onderzocht moeten worden.

Wanneer dit aan de hand van de onderzoeksmethode van dit rapport wordt gedaan, zou dat inzicht geven over de meest gebruikte legitimatie van cultuurbeleid. Dit lijkt mij waardevol voor het culturele klimaat in Nederland. Door een goede legitimatie kan deze sector meer steun krijgen, vanuit de politiek maar ook vanuit de samenleving. Dat kan zelfs mogelijk tot gevolg kunnen hebben, dat er in de toekomst minder bezuinigd hoeft te worden.

77

Literatuurlijst ____

- 2018Brabant.eu (2011). Vijf vragen over 2018Brabant. Geraadpleegd op 16-10-2011 Ontleend aan http://www.2018brabant.eu/highlights/vijf-vragen-over-2018brabant.aspx - 3voor12.vpro.nl. (2011, juli). Festival spreekt zich uit tegen „gevaarlijke ontwikkelingen‟ vanuit politiek Den Haag. Geraadpleegd op 02-11-2011. Ontleend aan http://3voor12.vpro.nl/artikelen/artikel/44967432 - Arnold, M. (2006). Culture and anarchy. New york: Oxfort university press inc. geraadpleegd op 8-9-2011, ontleend aan http://books.google.nl/books?hl=nl&lr=&id=z0FuhFpICn8C&oi=fnd&pg=PR5&dq=matthew+arn old+culture+and+anarchy&ots=_4FgFAcNKq&sig=7iitknF8PUJQI8ZsD6ktCxLXxxw#v=onepag e&q&f=false - Baetens, J. & Verstraete, G. (2002). Cultural studies, een inleiding. Nijmegen: Uitgeverij Vantilt. - Baetens, J. de Bloois, J., Masschelein, A. & Verstraete, G. (2009). Culturele studies, Theorie in de praktijk. Nijmegen: Vantilt - Baumeister, T. (1999). De filosofie en de kunsten. Budel: Damon - Boeije, ‟t Hart, et al, (2009). Onderzoeksmethoden. Den Haag: Boom Onderwijs. - Boekman.nl. (z.j.). Frequently Asked Questions .Raadgepleegd op 17 juni 2011. Ontleend aan http://www.boekman.nl/faq.html - Bogaart, A., Horst, van der, A. (2011). Bezuinigingen van gemeenten en provincies op kunst en cultuur. Ontleend aan DSP-groep website: http://www.dsp- groep.nl/index.cfm?page=projecten&id=5451 - Brabander De, G. & Gijsbrechts, E. (1992). Stedelijk cultuurbeleid en citymarketing. Economisch en Sociaal Tijdschrift, 1992/3, pp. 415-452. - Braembussche, Van den, A. A. (2003). Denken over kunst, een inleiding in de kunstfilosofie. Bussum: UitgeverijCoutinho. - CDA.nl. (z.j.). Thema: Onderwijs & Cultuur. Geraadpleegd op 01-12-2011. Ontleend aan http://www.cda.nl/Waar_staan_we_voor/Thema_s/Onderwijs___Cultuur.aspx - ChristenUnie.nl. (z.j.). Standpunten op thema, kunst en cultuur. Geraadpleegd op 01-12-2011. Ontleend aan http://www.christenunie.nl/nl/standpuntentotaal?faqShow_48318=2325#faqItem2325 - Commissie Cultuur Totaal. (2009). Cultuur Totaal van theorie naar praktijk. Ontleend aan http://eindhoven.notudoc.nl/cgi- bin/showdoc.cgi/action=view/id=153473/type=pdf/Bijlage_7__Cultuur_Totaal_van_theorie_naar _praktijk.pdf - Commissie Cultuur Totaal. (2010). Overwegingen van de Commissie Cultuur Totaal Eindhoven, Eindadvies 15 juli 2010 inzake kunst- en cultuurbeleid Eindhoven. Ontleend aan http://www.eindhoven.nl/stad/kunst-cultuur-design/Cultuur-Totaal-in-2011.htm - Cultuur.nl (z.j.). Over ons Raad voor Cultuur. Geraadpleegd op 02-12-2011. Ontleend aan http://www.cultuur.nl/9/0/over-ons.aspx - Cultuur-ondernemen.nl. (z.j.) Meerderheid achter bezuinigingen op cultuur. Geraadpleegd op 02- 11-2011. Ontleend aan http://www.cultuur-ondernemen.nl/culturele-organisaties/nieuws/ - D66.nl. (z.j. a). D66: Zijlstra zet motorzaag in de cultuur. Geraadpleegd op 01-12-2011. Ontleend aan http://www.d66.nl/d66nl/nieuws/20110610/d66_zijlstra_zet_motorzaag_in_de - D66.nl (z.j. b). Mensen en hun kunst. geraadpleegd op 11-12-2011. Ontleend aan http://www.d66.nl/d66nl/item/mensen_en_hun_kunst

78

- Donald, J. (z.j.). The Citzen and the Man about Town. In: Hall, S. & Du Gay, P. ,Questions of cultural identity, 18-36. - Eindhoven.nl (z.j.) Eindhoven.nl geraadpleegd op 31-10-2011 ontleend aan http://www.eindhoven.nl/web/show - Europa-nu.nl.(z.j.). Cultuurbeleid. Geraadpleegd op 04-12-2011. Ontleend aan http://www.europa- nu.nl/id/vg9phwhrwezg/cultuurbeleid - Gemeente ‟s-Hertogenbosch. (2009). Maken, Meemaken en Meedoen, Cultuurnota op weg naar 2016. Ontleend aan http://www.s- hertogenbosch.nl/fileadmin/documenten/doc/Cultuur/Cultuurnota_Maken__meemaken__meedoen .pdf - Gemeente Eindhoven. (2011a). Hoofdpunten begroting 2012-2015. Geraadpleegd op 03-11-2011. Ontleend aan http://www.eindhoven.nl/gemeente/bestuur-algemeen/begroting-20122015.htm - Gemeente Eindhoven. (2011b). Programmabegroting 2012-2015. Ontleend aan http://eindhoven.notudoc.nl/cgi- bin/showdoc.cgi/action=view/id=178387/type=pdf/Programmabegroting_2012-2015.pdf - Gemeente Eindhoven. (2011c). Raadvoorstel: Cultuur Totaal per discipline en inhoudelijk subsidiekader. Ontleend aan http://eindhoven.notudoc.nl/cgi-bin/homepage.cgi - Gemeente Tilburg (z.j.) geraadpleegd op 1-10-2011 ontleend aan http://www.tilburg.nl/gemeente/ep/home.do?tabId=0 - Gemeente Tilburg. (2005). Cultuurnota 2005-2011. geraadpleegd op 16-10-2011 ontleend aan http://www.tilburg.nl/gemeente/ep/channelView.do?channelId=- 11411&displayPage=%2Fep%2Fchannel%2Ftl_channel_default_program.jsp&pageTypeId=9960 - Gemeente Tilburg. (2011). Cultuuragenda Tilburg 2011 t/m 2016. Geraadpleegd op 26-10-2011. Ontleend aan http://bis.tilburg.nl/raadsbesluiten/2011/97726/?zk=cultuuragenda,2011,2016 - Gilles, J. & Middleton, T. (2008). Studing Culture, A practical introduction.Malden, Oxford, Carlton: Blackwell Publishing. http://books.google.nl/books?hl=nl&lr=&id=z0FuhFpICn8C&oi=fnd&pg=PR5&dq=matthew+arn old+culture+and+anarchy&ots=_4FgFAcNKq&sig=7iitknF8PUJQI8ZsD6ktCxLXxxw#v=onepag e&q&f=false - GroenLinks.nl. (z.j.). Cultuur. geraadpleegd op 11-12-2011. Ontleend aan http://standpunten.groenlinks.nl/cultuur - Hoefnagel, F.J.P.M. (1992). Cultuurpolitiek: het mogen en het moeten, Den Haag: Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, voorstudies en achtergronden, V73. - Iedema, R., Wiebinga, P. (2002) Profiel van de Nederlandse overheid. Bussem: Uitgeverij coutinho. - Kassies, J. (1983). Notities over een heroriëntatie van het kunstbeleid, Den Haag: Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (Scientific Council for the Government Policy). Ontleend aan http://www.wrr.nl/dsc?c=getobject&s=obj&!sessionid=12Az1JIodrhsUhCp3M4aGxJl@OuGE@ @hWdpz8XH5!b8BG1jif1WxRze8Ga59bo5W&objectid=2634&!dsname=default&isapidir=/gvis api/ - Kuyvenhoven, F. (2007). De Staat koopt kunst, De geschiedenis van de collectie 20ste-eeuwse kunst van het ministerie van OCW 1932–1992. Leiden: Primavera Pers. - Meyer de, G. (2009).Waarom cultuur niet belangrijk is en cultuursubsidie nog minder, Gent: Academiapress. - Ministerie van OCW/Boekmanstudies. (2007). Cultuurbeleid in Nederland. Den Haag/Amsterdam

79

- Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ( 2002). Cultuurbeleid in Nederland. Ontleend aan http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/publicaties-pb51/cultuurbeleid-in- nederland.html - Nos.nl. (2011, 23 aug). Kaartverkoop theaters flink gedaald. Geraadpleegd op 14-11-2011. Ontleend aan http://nos.nl/artikel/266564-kaartverkoop-theaters-flink-gedaald.html - NRC.nl (2011). Voorzitter en commissie Raad voor Cultuur vertrekken vanwege bezuinigingen Zijlstra. Geraadpleegd op 14 – 10-2011. Ontleend aan http://www.nrc.nl/nieuws/2011/07/01/voorzitter-raad-van-cultuur-vertrek-vanwege-bezuinigingen/ - Nu.nl. (2011, a). 46.000 handtekeningen tegen bezuinigingen. Geraadpleegd op 01-11-2011. Ontleend aan http://www.nu.nl/politiek/2549948/46000-handtekeningen-bezuinigingen.html - Nu.nl. (2011, b). Cultuur niet kapotgemaakt. Geraadpleegd op 01-11-2011. Ontleend aan http://www.nu.nl/politiek/2550568/cultuur-niet-kapotgemaakt.html - Nu.nl. (2011, c). Lowlands-directeur Eric van Eerdenburg is fel gekant tegen de ''NSB-achtige sfeer'' die in Nederland heerst. Geraadpleegd op 20- 08 - 2011. Ontleend aan http://www.nu.nl/muziek/2592532/lowlands-directeur-hekelt-nsb-achtige-sfeer-rondom-pvv.html - Nu.nl. (2011, d). 'Alle ogen gericht op Filmfonds'. Geraadpleegd op 02-11-2011. Ontleend aan http://www.nu.nl/nff/2629252/alle-ogen-gericht-filmfonds.html - OCW (2011a ). Cultuur in beeld. Ontleend aan: http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en- publicaties/brochures/2011/05/17/cultuur-in-beeld.html - OCW (2011b). Meer dan kwaliteit, een nieuwe visie op cultuurbeleid. Ontleend aan: http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/notas/2011/06/10/meer-dan-kwaliteit-een- nieuwe-visie-op-cultuurbeleid.html - Oosterbaan Martinius, W. (1990). Schoonheid, Welzijn, Kwaliteit: Kunstbeleid en verantwoording na 1945. Den Haag: Gary Schwartz / SDU. - Partijvoordedieren.nl. (z.j.). Verkiezingsprogramma Tweede Kamer 2010. Geraadpleegd op 01-12- 2011. Ontleend aan https://www.partijvoordedieren.nl/departij/partijprogrammas/p/verkiezingsprogramma2010 - Pots, R. (2002). Cultuur, koningen en democraten. Overheid en Cultuur in Nederland. Amsterdam: Sun. - Pvda.nl. (z.j.). Kunst en cultuur. geraadpleegd op 11-12-2011. Ontleend aan http://nu.pvda.nl/standpunten/diversen/Kunst+en+cultuur.html - Raad voor Cultuur. (z.j.). Advies bezuiniging cultuur 2013-2016 Noodgedwongen keuzen. - Regeerakkoord. (2010). Ontleend aan http://www.rijksoverheid.nl/documenten- enpublicaties/rapporten/2010/09/30/regeerakkoord-vvd-cda.html - Rijksoverheid.nl. (z.j. a). Kredietcrisis. Geraadpleegd op 30-11-2011. Ontleend aan http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/kredietcrisis - Rijksoverheid.nl. (z.j. b). Cultuursubsidie van de provincies en/of gemeenten. Geraadpleegd op 30-11-2011. Ontleend aan http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/kunst-en- cultuur/financiering-culturele-instellingen/cultuursubsidie-van-de-provincies-en-of-gemeenten - Rijksoverheid.nl (z.j. c). Organisatie. Geraadpleegd op 17-10-2011. Ontleend aan http://www.rijksoverheid.nl/ministeries/ocw/organisatie - Rijksoverheid.nl (z.j. d). Wat zijn de taken van de Gedeputeerde Staten?. Geraadpleegd op 17-10- 2011. Ontleend aan http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/provincies/vraag-en-antwoord/wat- zijn-de-taken-van-de-gedeputeerde-staten.html - SGP.nl. (z.j.). Cultuur. Geraadpleegd op 01-12-2011. Ontleend aan http://www.sgp.nl/Page/nctrue/sp685/letter=C/standid=12775/index.html - s-hertogenbosch.nl. (z.j.). Bestuur en organisatie. Geraadpleegd op 03-11-2011. Ontleend aan http://www.s-hertogenbosch.nl/bestuur-en-organisatie

80

- Smithuijsen, C. (2005). Tijd voor een radicale cultuurpolitiek? Over de wankele positie van kunst op de agenda van het openbaar bestuur. In: Cultuurpolitiek. WBS jaarboek 2005 / onder red. van: F. Becker, W. van Hennekeler, Amsterdam: Mets & Schilt; Wiardi Beckman stichting. - Smithuijsen, C. (2006). Rubiks kunstbeleid, Notities over de cultuur en het regeerakkoord - Sp.nl. (z.j.). 13. Niet bij brood alleen, Cultuur, sport, media. geraadpleegd op 11-12-2011. Ontleend aan http://www.sp.nl/2010/programma/hfstk13-niet-bij-brood-alleen.stm - Tolstoi. (2006). What Is Art and Essays on Art, Hoofdstuk: What is Art (1898). Geraadpleegd op 5-9-2011. Ontleend aan http://books.google.nl/books?id=Lxzx8Pc2qEUC&printsec=frontcover&dq=what+is+art&hl=nl& ei=_3JKTufAIdGk- gbts9j4CA&sa=X&oi=book_result&ct=result&resnum=1&ved=0CC8Q6AEwAA#v=onepage&q &f=false - Trouw.nl. (2011). 'Leve de beschaving!'. Geraadpleegd op 14-10-2011 Ontleend aan http://www.trouw.nl/tr/nl/4512/Cultuur/article/detail/1823374/2010/11/22/Leve-de-beschaving- .dhtml - Twaalfhoven, A. (2008). Kunst als levend organisme. Boekman, 77, 77-79. - Tweedekamer..nl. (2011, 30 juni,). Stemverklaring bij stemmingen over cultuurbezuinigingen 30 juni 2011. Geraadpleegd op 4 – 10- 2011. Ontleend aan http://tweedekamer.groenlinks.nl/stemverklaring+bezuinigingen+cultuur - Van den Hogen, Q.L. (2009). Individuele en maatschappelijke waarden van kunstervaringen, of wat er zo bijzonder is aan kunst. Paper voor de conferentie Onderzoek in Cultuureducatie. Groningen: University of Groningen. - Vk.nl. (2009). Kamer: ook Plasterk moet bezuinigen. Geraadpleegd op 11-10-2011. Ontleend aan http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2686/Binnenland/article/detail/373813/2009/11/18/Kamer-ook- Plasterk-moet-bezuinigen.dhtml - Van den Hogen, Q. L. (2010). Performing arts and the city: Dutch municipal cultural policy in the brave new world of evidence-based policy. (Doctorale dissertatie). Ontleend aan http://dissertations.ub.rug.nl/faculties/arts/2010/q.l.van.den.hoogen/?pFullItemRecord=ON - Volkskrant.nl. (2011). Directeur NFF: Huidige cultuurbeleid is als een verwoestende tornado. Geraadpleegd op 02-11-2011. Ontleend aan http://www.volkskrant.nl/vk/nl/3276/NFF/article/detail/2921701/2011/09/21/Directeur-NFF- Huidige-cultuurbeleid-is-als-een-verwoestende-tornado.dhtml - VVD (z.j.). Geschiedenis van de VVD. geraadpleegd op 24-10- 2011 ontleend aan http://www.vvd.nl/over-de-vvd/detail/18/geschiedenis-van-de-vvd - VVD.nl. (z.j.). Cultuur. Geraadpleegd op 1-12-2011. Ontleend aan http://www.vvd.nl/standpunt/1339/cultuur - Williams, R. (1976). Keywords, a vocabulary of culture and society. London: Fontana/ Croom Helm - Wolters‟ Handwoordenboek Nederlands Koenen. (1992), Wolters‟ Woordenboeken Groningen, Utrecht, Antwerpen. ( negenentwintigste druk. Bewerkt door W. Th. de Boer.).

81