Vooys. Jaargang 19
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Vooys. Jaargang 19 bron Vooys. Jaargang 19. Vooys, Utrecht 2001-2002 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_voo013200101_01/colofon.php © 2012 dbnl i.s.m. 2 [Nummer 1] illustratie Wouter Gresnigt redactioneel Literaire tijdschriften staan vaak bol van ‘bedachte leuzen’, schreeuwerige beginselverklaringen en polemische drukdoenerij. Helden worden aan de borst gedrukt, vijanden verketterd, reputaties verpulverd, en op de ruïnes die overblijven wordt het nieuwe droomkasteel gebouwd. Maar hoe spannend dit ook moge klinken, vaker dan branie en bravoure is er plaats voor braafheid en bedachtzaamheid. Niet alleen in de ‘beginselloze’ postmoderne tijd is de toon zo nu en dan lauw, getuige de wat bloedeloze inleiding van de eerste Revisor, waarin de redactie zegt ‘niet in het teken [te willen] staan van ideologie of esoterische wijsheid. Wie daarop wacht kan nu met lezen ophouden.’ Maar ook in een tijd die wel om standpunten vraagt, zoals het Interbellum, blijken kritische geluiden soms ver te zoeken. De redactie van Het Duitsche Boek en De Weegschaal probeerde zich angstvallig buiten politiek vaarwater te houden en kwam juist daardoor in moeilijkheden, zo toont het hoofdartikel. Dat het niet noodzakelijk is om zich expliciet uit te spreken voor het een dan wel tegen het ander, daarvan getuigt het tijdschrift Randstad - hierin wordt niet gepolemiseerd, maar gepubliceerd. In haar keuze voor de bijdragen liet de redactie duidelijk zien waar ze voor stond. Onze columnist vraagt zich af waar het heen moet met de literaire tijdschriften in het huidige gecomputeriseerde tijdperk. Terwijl de eerbiedwaardige literaire bolwerken hopeloos achterblijven, schieten de tijdschriftjes met een hoog hobbyclubgehalte als paddestoelen uit de virtuele grond. Een paar aanraders voor wie liever surft dan leest: www.boekgrrls.nl en www.uitgeestonline.nl/blik/. Vooys. Jaargang 19 4 Vrienden van Het Duitsche Boek Receptie van de Duitse letterkunde in Nederland 1930-1944 aan de hand van Het Duitsche Boek en De Weegschaal Een Nederlands tijdschrift over Duitse literatuur, en dat in de jaren dertig. Het lijkt een witz, maar het bestond echt. En toen het ene failliet ging, kwam er een ander. De redacteuren van beide tijdschriften probeerden zo objectief mogelijk de literatuur van het buurland te benaderen, maar dat ging niet altijd zonder problemen. Christiaan Janssen laat in zijn artikel zien hoe moeilijk het is om de balans te vinden tussen goed en fout. Christiaan Janssen In velerlei opzicht ontstaat er daar ginds iets geheel nieuws. Belangrijke veranderingen op geestelijk gebied, voor den oorlog al begonnen, zijn hier bezig zich te voltrekken. Ingewijden weten dat al lang op hun speciaal gebied en kijken belangstellend naar elke nieuwe publicatie, die daarvan een symptoom is. De beweging is zeker voor ons, naaste buren, een interessant schouwspel, maar zij kan voor ons geestelijk leven nog meer beteekenen. Het is niet onwaarschijnlijk - tal van teekenen wijzen erop -, dat die nieuwe opvattingen ook te onzent invloed krijgen. Misschien is hier voor het Duitsche Boek een taak weggelegd. (Het Duitsche Boek 1930, pp. 1-2) Wat zou in bovenstaand tekstje uit 1930 bedoeld kunnen zijn met nieuwe opvattingen die zich in Duitsland begonnen door te zetten en die volgens de opstellers ervan ook voor ons, Nederlanders, wel eens van belang zouden kunnen zijn? Het tweede deel van de vraag valt nog het eenvoudigst te beantwoorden: Duitse cultuur en wetenschap golden al sinds het einde van de negentiende eeuw, toen Duitsland na de gewonnen oorlog tegen Frankrijk eindelijk een politieke eenheid was geworden, als vooraanstaand en ze oefenden grote invloed uit op Nederlandse culturele en wetenschappelijke kringen. Maar over welke opvattingen ging het hier dan precies? Bij het lezen van het jaartal ‘1930’ zal de hedendaagse lezer waarschijnlijk in een eerste opwelling aan het opkomende nationaal-socialisme denken. Vanuit ons huidige perspectief valt die gedachte wel te begrijpen. Drie jaar nadien, in 1933, kwamen in Duitsland immers de nationaal-socialisten aan de macht en die waren niet zomaar uit de lucht komen vallen: Duitse tradities, zoals de Pruisische bevelsmentaliteit, een verloren oorlog, en de economische malaise hadden deze machtsomwenteling in de hand gewerkt. Toch geeft deze opvatting een enigszins vertekend beeld van de Duitse situatie op de drempel naar de jaren dertig. De situatie was ronduit onvoorspelbaar en gaf nog geen enkel eenduidig uitsluitsel over de vraag waar het met Duitsland naar toe zou gaan. Politiek gezien kon het nog alle kanten op. In 1929 hadden de nazi's regionaal weliswaar hun eerste successen behaald, maar over het algemeen waren de democratische partijen eerder bang voor de extremisten van links, de communisten, dan voor de nationaal-socialisten. De Vooys. Jaargang 19 5 bloedige overgang van het Russische tsarenrijk naar een communistische Sovjet-Unie en de communistische couppogingen in Duitsland na de verloren Eerste Wereldoorlog lagen bij velen nog vers in het geheugen. Bovendien bleef de dreiging van een coup ook daarna nog aanwezig. De militaire elite had toch al niet veel op met links, ook niet met de gematigdere sociaal-democratische vertegenwoordigers van de jonge Republiek van Weimar. Conservatieve militaire en ook politieke kringen beschouwden links als hoofdschuldige van het verlies van de oorlog en waren bang hun macht te verliezen door hervormingen van het staatsbestel. Zij zagen dus liever een ordeherstel van rechts. Na het vertrek van de Duitse keizer in november 1918 riep de sociaal-democraat Philipp Scheidemann de republiek en tevens eerste democratie op Duitse bodem uit. Deze kreeg de bijnaam Republiek van Weimar naar de plaats waar de grondwet werd aangenomen. In de beginfase, van 1919 tot 1923, heerste grote onrust. Tussen 1924 en 1929 kende de republiek een fase van betrekkelijke rust. Maar in 1930 barstte in alle hevigheid een nieuwe economische en politieke crisis los. In dat jaar werden namelijk in Europa de gevolgen van de grote beurskrach op Wallstreet voelbaar. Vooral in Duitsland kwam de klap hard aan: de regering was nog steeds bezig om oorlogsschulden af te lossen en de economie was nog te zwak om een nieuwe crisis het hoofd te kunnen bieden. De ellende werd compleet toen ook nog eens de succesvolle minister van Buitenlandse Zaken, Gustav Stresemann, overleed. Deze politicus was het eind jaren twintig gelukt om het Duitse Rijk weer enig aanzien in de wereld en zijn volk enig gevoel van eigenwaarde terug te geven. Aan de vooravond van deze crisis en dus nog vanuit een idee van betrekkelijke politieke en economische rust publiceerde de schrijver het inleidende tekstje. Deze tekst probeerde niets anders dan de enorme diversiteit aan geestelijke stromingen in het Duitsland van eind jaren twintig te laten zien, toen Berlijn een van de toonaangevende steden van Europa was. Op het gebied van de wetenschap, de literatuur en de film bloeide Duitsland immers volop. Voorbeelden daarvan zijn de uitreiking van de Nobelprijs voor literatuur aan Thomas Mann in het jaar 1929, verder het succes van de Duitse filmindustrie en de toonaangevende architectuur van de Bauhaus-school. Zoals gezegd, was ook Nederland toen in vele opzichten sterk op Duitsland gericht. De interesse voor de Duitse letterkunde geeft daar een indicatie van. Na de Tweede Wereldoorlog nam als gevolg van de bezetting en van een toenemende oriëntatie op de Angelsaksische wereld de aandacht voor de Duitse cultuur en wetenschap behoorlijk af. Duitsche letterkunde voor de ontwikkelde leek Juist deze culturele bloeiperiode van de Duitse cultuur alsmede de belangstelling van Nederland voor Duitsland heeft ertoe geleid dat de opstellers van het inleidende citaat het plan opvatten een breed publiek kennis te laten nemen van wat er in Duitsland zoal op de boekenmarkt verscheen. Daartoe werd in 1930 een tijdschrift opgericht, Het Duitsche Boek, dat ten behoeve van de ‘ontwikkelde leek’ een selectie maakte uit de berg aan nieuw materiaal: het spectrum reikte van het traditionele streekromannetje tot de experimentele Vooys. Jaargang 19 6 montageroman, zoals Alfred Döblins bestseller Berlin Alexanderplatz (1929), en van de nationalistische oorlogsroman aan de ene kant, geschreven uit een grote frustratie over de verloren oorlog, tot pacifistische literatuur in de trant van Erich Maria Remarques Im Westen nichts Neues (1929) aan de andere kant. De redactie van het tijdschrift bestond uit de germanisten Jan van Dam, hoogleraar aan wat toen nog de Gemeentelijke Universiteit Amsterdam heette, zijn collega Theodor van Stockum van de Rijksuniversiteit te Groningen en Gerard Ras, die in het middelbaar onderwijs werkzaam was. In het tijdschrift werden onderwerpen van allerlei aard besproken, maar de nadruk lag op de letterkunde. Maar liefst 250 recensenten, onder wie gerenommeerde Nederlandse geleerden zoals Jan Romein en Jacques Presser, leverden in de loop van veertien jaargangen (Het Duitsche Boek 1930-1933; De Weegschaal 1934-1944) hun bijdrage. Naast de boekbesprekingen die het merendeel van de pagina's vulden en waarin men vaak slechts structurele en stilistische en geen inhoudelijke kritiek leverde, verschenen er regelmatig artikelen die vanuit een breder perspectief de culturele en politieke ontwikkelingen in Duitsland aan de orde stelden.1 De meeste bijdrages waren in het Nederlands geschreven, maar de Duitse medewerkers van het tijdschrift schreven veelal in hun eigen taal. In 1933 stopte Meulenhoff met de uitgave. Het tijdschrift was verliesgevend en de economische crisis was te groot, zelfs voor een kapitaalkrachtige uitgever als Meulenhoff, om een verliesgevend blad voort te zetten. Bovendien was de tijdgeest er niet meer naar om een tijdschrift over Duitsland uit te geven. Tragisch aan Het Duitsche Boek was dan ook dat het pas na de ‘gouden’ Weimarer jaren op de markt kwam. In 1933 kreeg het tijdschrift ook nog eens met een politieke aardverschuiving in Duitsland te maken. Adolf Hitler werd na een enorme verkiezingswinst van de door hem geleide NSDAP, de Nationalsozialistische Deutsche Arbeiterpartei, op 30 januari van dat jaar als nieuwe Duitse rijkskanselier naar voren geschoven met de verwachting dat hij het niet zou redden.