Download PDF Van Tekst
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2013 bron Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2013. Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, Leiden 2013 Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/_jaa004201301_01/colofon.php Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn. i.s.m. 5 [Vooraf] Beschermheer Zijne Majesteit Willem-Alexander Koning der Nederlanden Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2013 6 Vladimír Suchánek, Portret van Boudewijn Büch, 2013. Geschenk van de kunstenaar aan de Maatschappij (litho, twee kleuren, 192 × 126 mm., oplage 90). Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2013 9 Verhandelingen Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2013 11 Van pool tot pool Jaarrede door de voorzitter, Peter Sigmond Ik ben begin dit jaar naar Antarctica gereisd. Zoals je dat behoort te doen. Ik ben gezeild met een Nederlandse driemaster, de dwarsgetuigde bark Europa. De tocht voerde vanaf Ushuaia in Vuurland, langs Kaap Hoorn naar het antarctisch schiereiland. Daarbij moet je de Drake Passage oversteken, het water dat het immense antarctisch continent van Zuid-Amerika scheidt. Op een kaart in een atlas ziet de ‘Passage’ er vrij smal uit maar in werkelijkheid is het toch nog een afstand van 800 km. Drie dagen en nachten zeilen (afb. 1). Het zeegebied is berucht om zijn stormen. Enorme golven persen zich hier, opgestuwd door de overheersend harde westenwind, tussen beide continenten door, om vervolgens te stuiten op de zeegang van de Atlantische Oceaan. Het maakt het ronden van Kaap Hoorn, vooral van oost naar west voor dwarsgetuigde zeilschepen een hachelijke onderneming. 1. Kaap Hoorn op 2 maart 2013 vanaf de bark Europa. (foto auteur) Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2013 12 Vele scheepsjournalen van onze voorouders maken hiervan gewag en uit eigen ervaring kan ik die berichten nu onderschrijven. In 1617 waren Willem Schouten en Jacques Lemaire de eersten die deze wateren bezeilden. Al hun voorgangers hadden gebruik gemaakt van de in 1520 door de Portugese zeevaarder Fernao Magelhães ontdekte en naar hem genoemde Straat die een stuk noordelijker Patagonië doorsnijdt. Omdat Lemaire het monopolie van de Verenigde Oostindische Compagnie, dat gebruik van Straat Magelhães verbood, wilde omzeilen, zochten de zeevaarders een zuidelijkere doorgang. Op zoek daarnaar rondden zij als eersten de kaap die de naam Kaap Hoorn kreeg, naar de havenplaats vanwaar zij in de Republiek waren vertrokken. Het ronden van de Kaap is vervolgens eeuwenlang een problematische, risicovolle en tot de verbeelding sprekende aangelegenheid gebleven. Zo lukte dat kapitein William Bligh, bekend van de muiterij op de Bounty, in 1788 niet. Bligh moest na dertig dagen tevergeefs geprobeerd te hebben de Kaap te ronden, de steven wenden om vervolgens langs Kaap de Goede Hoop naar de Stille Zuidzee te zeilen. Voor het grote publiek kreeg Kaap Hoorn vooral bekendheid door de vermaarde ‘tea clippers’ die in de negentiende eeuw record na record vestigden om zo snel mogelijk de Engelse thuishaven te bereiken en daarbij grote risico's namen. U vraagt zich misschien af wat iemand bezield om een dergelijk reis richting Zuidpool te ondernemen? Dat zit zo. Ik was eerder met een ander Nederlands zeilschip, de Oosterschelde, al dicht bij de Noordpool geweest. Op en benoorden Spitsbergen om precies te zijn, en ik had daar op Amsterdam eiland en Zeeuwse Uitkijk de restanten van de Hollandse, Zeeuwse en Friese walvis-traankokerijen bezocht. Als je die hebt gezien, dan wil je ook het meest zuidelijke punt waar Nederlandse zeevaarders zijn geweest, aanschouwen. Een afdoende verklaring, ik geef het toe, is het niet want onmiddellijk stelt zich de volgende vraag: waarom dan naar Spitsbergen? Ik heb daar over nagedacht en zonder nu aan diepzinnige psychologische introspectie te doen, kan ik vaststellen dat de fascinatie voor geografische uitersten er bij mij al van jongs af aan in zat. Mijn jeugdliteratuur weerspiegelt dat verlangen naar het opzoeken van onbekende werelden waarbij ik maar in het midden laat of mijn fascinatie er eerst was, waarna ik vervolgens voor boeken koos die daarbij aansloten, of dat het lezen van dergelijke boe- Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2013 13 ken mijn fascinatie deed ontstaan; vast staat voor mij dat het geschreven woord mijn fantasie gevoed en gestuurd heeft. Een van de boeken die ik verslonden heb, is het boek Van Pool tot Pool van de Zweedse beroepswereldreiziger en schrijver Sven Hedin (1865-1952). Het Rotterdams Nieuwsblad van 20 april 1940 wijdde een artikel aan hem dat opent met de woorden: ‘Ieder kind kent de naam van Sven Hedin. Als ze niet een van zijn boeken hebben gelezen, hebben ze over hem horen vertellen’. Hedin, omstreden vanwege nazi-sympathieen, reisde zelf begin twintigste eeuw door de nog onbekende streken van Centraal-Azië, China en Tibet maar de verhalen in zijn boek Van Pool tot Pool over de eerste poolreizigers intrigeerden mij het meest. En hoewel het mij ergerde dat onze eigen Barentsz. en Heemskerck er niet in voorkwamen, spraken de namen van Shackelton, Scott, Amundsen, Andrée, Peary en Nansen al snel tot mijn verbeelding in hun niet aflatende strijd tegen ijs en kou - in een eindeloze witte wereld waar geen enkele vegetatie het smetteloze maar o zo gevaarlijke sneeuwoppervlak doorbreekt. De motieven van ontdekkingsreizigers om deze onherbergzame en weinig belovende plekken op de aardbol te betreden zijn uiteenlopend. In de achttiende eeuw, de eeuw van de Verlichting, speelde wetenschappelijke nieuwsgierigheid een rol, vaak ook waren economische en geopolitieke motieven de reden. En was ijdelheid en zucht naar roem de drijfveer. Evident economisch gedreven was de walvis- en robbenvangst die in het noorden in de zeventiende en achttiende eeuw vanuit Westeuropa werd bedreven. Op Amsterdam-eiland en elders op Spitsbergen werden traankokerijen gebouwd om de walvissen te verwerken. Toen door de intensieve jacht de Groenlandse walvis rond Spitsbergen was uitgeroeid, verplaatsten de jagers zich naar het westen en de rand van het pakijs. Menig schip raakte beklemd in het drijfijs en wonderbaarlijke reddingen leverden evenzovele spannende reisverhalen op. In de tweede helft van de achttiende eeuw en in de negentiende eeuw sloten walvisjagers vanuit de jonge Verenigde Staten zich aan en toog men ook naar de nog ongerepte Zuidelijke Oceanen. Het leverde naast traan inspiratie op voor schrijvers die de op zichzelf al vaak ijzingwekkende verhalen als inspiratiebron gebruikten. Moby Dick or the Whale van Herman Melville staat daarbij op eenzame hoogte. Tientallen navertellingen, verfilmingen en zelfs een musical in 1990 droegen sinds het verschijnen van het boek in 1851 bij Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2013 14 aan zijn onsterfelijkheid. En onlangs was ‘Moby Dick’ als theatermuziekstuk te zien in de Amsterdamse Schouwburg! Tegelijk met de walvisjagers trokken in de negentiende eeuw Amerikaanse, Engelse, Franse, Skandinavische en Russische ontdekkers naar de beide poolgebieden om er hun nationale vlaggen te kunnen plaatsen. In het laatste kwart van de eeuw ontstond een ware race om de laatste witte vlekken op het continent in te vullen en in bezit te nemen. Kranten loofden prijzen uit voor degenen die als eerste een van de polen bereikten en ze berichtten uitvoerig over de wederwaardigheden van de helden. Na het bereiken van beide polen (in 1909 de Noordpool en in 1913 de Zuidpool) vlakte de journalistieke belangstelling af maar de geopolitieke en wetenschappelijke belangstelling bleef en is de laatste decennia zeker niet afgenomen door vraagstukken als de opwarming van de aarde en de uitputting van grondstoffen. Van de eerste onderzoekers-avonturiers vinden we ter plekke niet veel terug. Een enkel scheepswrak, verlaten winteronderkomens, resten van traanovens. Land- en zeekaarten verraden meer van de aanwezigheid van de mens. In het Noordpoolgebied zijn Nederlanders van oudsher goed op zee- en landkaarten vertegenwoordigd. De gedwongen overwintering op Nova Zembla van Barentsz. en Heemskerck was de eerste in het arctisch gebied. Het succesvolle journaal van Gerrit de Veer, dat vele vertalingen en drukken kent en voor veel latere auteurs een inspiratiebron was, zorgde ervoor dat de herinnering daaraan niet vervaagde. Hendrik Tollens onnavolgbare gedicht ‘Tafereel van de Overwintering der Hollanders op Nova Zembla’ is daarbij een hoogtepunt. Talloze mensen kenden na het verschijnen delen er van uit het hoofd. Hij zette de toon in de negentiende-eeuwse overwinteringsliteratuur in Nederland.1. De ‘poolpoëzie’ leende zich bij uitstek voor het volwassen publiek met vertolkers als J.F. Helmers en C.G. Withuys. De literatuur daarentegen richtte zich vooral op de jeugd; er zaten immers veel opvoedkundige thema's in. Wat jeugdboeken betreft was P. Louwers succesvol met Kloek volk met kloeken moed, of de Overwintering op Nova Zembla (1873) waarin naast chirurgijn Hans Vos als verteller een scheepsjongen de hoofdrol speelt. Deze figuur groeide uit tot een rolmodel voor de Nederlandse jeugd. J.H. van Balen stelde de scheepsjongen centraal in zijn boek dat in 1883 uitkwam, De Scheepsjongen van Willem Barends. Tien jaar eerder waren overigens op Nova Zembla de eerste resten van het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2013 15 Behouden Huys ontdekt en naar Nederland teruggekeerd. Toch was de feitelijke