Richtlijnen Voor Een Ontwikkelingsplan Voor De Oostkust Van Sumatra
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Il) ff to hS Richtlijnen voor een ontwikkelingsplan voor de Oostkust van Sumatra R. van de Waal M08201.267 STELLINGEN 1. Naast de toevallige geschiktheid van de bodem en het klimaat van Sumatra's Oostkust voor de teelt van Deli-dekblad heeft met be- trekking tot de grpndruimte en het verkrygen van een goed han- teerbare rechtstitel op de grond het feit, dat dit gebied Ma• leis en Bataks kolonisatiegebied was, de vestiging van de on- dernemingslandbouw ten zeerste bevorderd. 2. Het Maleise adatrecht ten aanzien van de grond heeft de econo- mische ontplooiing van de inheemse samenleving ter Oostkust van Sumatra sterk geremd. 3. Ten onrechte stelt de Gewestelyke Baad voor Zuid-Holland van het Landbouwschap: "Wanneer een bepaald gebied in het uitbreidingsplan tot agra- "risch gebied wordt verklaard, mag geen beperking in het gebruik "worden aangebracht." (Richtlinien voor gemeentelijke uitbreidingsplannen, 's-Hage 1958, blz 11). 4. De wy'ze, waarop de uitbreiding van het wegennet in Nederland wordt voorbereid, is pianologisch onvoldoende. 5. De inrichting van niet bij een provincie ingedeelde gebieden, zoals de IJsselmeerpolders, behoort op een pianologische taak- stelling gebaseerd te zy'n. 6. De onwettige occupatie van ondernemingsgronden op de Oostkust van Sumatra moet in de eerste plaats uit een behoef te aan woon- gelegenheid verklaard worden en niet uit een gebrek aan grond voor de vestiging van nieuwe boerenbedrjjven. 7. Het verhogen van de wooncultuur in minder ontwikkelde gebieden kan op het gehele maatschappeljjke leven van invloed zyn. 8. Vruchtbaar pianologisch werk is vrywel onmogeljjk inlanden, waar onzekerheden bestaan ten aanzien van het institdtionele kader, waarbinnen dat werk moet geschieden, zoals dat in het huidige Indonésie het geval is. 9. Het beleid ten aanzien van de te conserveren kasteien,landgoe- deren, molens en dergelijke cultuurmonumenten en van de natuur- reservaten dient te berusten op een planning op lange termyn. 10. Ruilverkavelingen dienen samen te gaan met bestemmingsplannen (in de zinvanhet ontwerp van wet op de ruimtelyke ordening). 11. De schade aan dy'ken in brak water in Indonésie wordt niet, zo• als wordt aangenomen, veroorzaakt door krabbensoorten, maar door slykgrondels (ikan glodok, Periophtalmus sp.). 12. Maatregelen ter bestryding van economische overbevolking kun- kunnen pianologische overbevolking (het ontbrekenvan voldoende ruimte om by een bepaalde bevolkingsdichtheid en een gegeven peil van technische ontwikkeling een redelyk bestaan duurzaam mogelijk te maken) in de hand werken. Diss. E. van de Waal Wageningen, 1959. Richtlijnen voor een ontwikkelingsplan voor de Oostkust van Sumatra CENTRALE LANDBOUWCATALOGUS 0000 0097 0844 Dit proefschrift met Stellingen van ROBERT VAN DE WAAL, landbouwkundig ingenieur, gehören te Schoonhoven op 12 juni 1917, is goedgekeurd door de promotor,, Dr.; R.A.J, van Lier, hoogleraar in de empirische sociologie en sociografie der niet-westerse gebieden. De Rector Magnificus der Landbouwhogeschool, W. de Jong Wageningen, 7 Oktober 1959. Richtlijnen voor een ontwikkelingsplan voor de Oostkust van Sumatra PROEFSCHRIFT ter verkryging van de graad van doctor in de landbouwkunde op gezag van de Rector Magnificus Ir. W. de Jong, tioogleraar in de veeteeltwetenschap, te verdedigen tegen de bedenkingen van een commissie uit de Senaat der Landbouwhogeschool te Wageningen op vrydag 20 november 1959 te 16 unr door R. VAN DE WAAL y der Landbouw Hogeschoaf WAGENINGEN lan myn Vader, aan mjjjn Vronw. VOORWOORD Het onderwerp van dit proefschrift wordt geleverd door de werk- zaamheden van de Sectie Noord-Sumatra van het Bureau der Landin- richting in Indonésie, waarvan ik van Juni 1950 tot april 1953 de leiding had. In deze période kwam de gedachte op, de in deze func- tie by het opstellen van een welvaartsplan opgedane ervàringen ty- dens myn verlof in Nederland in een dissertatie vast te leggen. Prof. Ir. J.A. van Beukering betuigde in een briefwisseling zijn instemming met dit voornemen. De veranderende omstandigheden in Indonésie bemoeilykten het werk echter zodanig, dat het materiaal, dat my bij mijn vertrek uit Medan ter beschikking stond, onvolledig was. Toen echter duidelijk werd, dat op het Europees verlof geen terugkeer naar Indonésie zbu volgen en dat daarmee het werk aan een ontwikkelingsplan voor de Oostkust van Sumatra halverwege tot een einde zou komen, werd met instemming van Prof. Van Beukering besloten,- de meegebrachte gegevens, waar mogelijk, aan te vullen met wat in litteratuur, in archieven en voor- al ook in het geheugen van zoveel kenners van het betrokken gewest aan feitenmateriaal aanwezig was. Na het plotselinge overlyden van Prof. Van Beukering was Prof. Van Lier bereid om als promotor op te treden. Beide hoogleraren ben ik veel dank verschuldigd voor de leiding die zymyby het tot- standkomen van dit proefschrift hebben gegeven. Tevens gaat mijn grote erkentelijkheid uit naar Ir. J.H. de Haan, die reeds in mijn studietyd door zyn publicaties en later als Hoofd van het Bureau der Landinrichting myn leermeester is geweest en die my ook in zyn hui- dige functie aan de Landbouw Hogeschool steeds terzyde heeft willen staan. De Minister van Landbouw van de Republik Indonesia verleende toe- stemming tot het publiceren van de in Indonesische overheidsdienst verkregen gegevens, waarvoor ik hem myn dank betuig. De aard van het pianologisch werk brengt mee, dat gegevens van velerlei aard verzameld moesten worden, waarby* gebieden betreden werden waarover de auteur slechts een globale kennis bezit. Deze studie zou dan aok niet tot stand gekomen zyn indien niet zeer ve- len, instellingen zowel als particulieren, in Indonésie en in Ne• derland, my behulpzaam waren geweest. Het is niet mogelijk, hen alle afzonderlyk te vermelden. Met byzondere dankbaarheid gedenk ik wij- len Ir. K. van der Molen, vroeger Hoofd van de Afdeling Grondzaken van de Deli Maatschappy*. Ook diegenen die my* hielpen door de op hun vakgebied betrekking hebbende paragrafen van het manuscript door te lezen, ben ik zeer erkentelyk: Prof. Dr.E.C. Jul. Mohr, Prof. Dr. P.A. van Baren, Prof. Dr. Ir.C.H. Edelman, Prof. Dr. E.W. Hofstee, Prof. Dr. W.R. van Wyk, Ir. G.G. Bolhuis en Dr. P.H. van Naerssen. Ook van Ir. A. Perk en Drs. Ch.J. Grader mocht ik waardevolle aan- wijaingen ontvangen. Mej. S.M. van der Baan, die de vertaling van de V samenvatting verzorgde, betuig ik eveneens mjjn dank. Ter vereenvoudiging van het woordbeeld zijn alle citaten in de huidige, officiele spelling van het Nederlands en het Indonesisch gebracht. De litteratuurverwijzingen bestaan in de regel uit twee getallen, gescheiden door een koppelteken, waarvan het eerste met de litteratuuropgave correspondeert en het tweede de betreffende bladzyde aangeeft. Bij werken die uit meer delen bestaan, is dit door een romeins cijfer aangegeven, terwyl bij periodieken het jaartal is genoemd. VI INLEIDING Het in dit geschrift in beschouwing genomen onderwerp maakte deel uit van de taakopdracht van het Bureau der Landinrichting in Indo• nésie . Dit Bureau werd by rondschryven van de Secretaris van Staat voor Landbouw en Vissery van 6 oktober 1948 No. 2928/LV als zelfstandig onderdeel van dat Département in het leven geroepen. Volgens de omschry'ving in dit rondschryven "stelt de Landinrich- "ting zich ten doel het ontwerpen van maatregelen in het belang van "het behoud der bodemvruchtbaarheid, verzekering van de watervoor- "ziening en tegengaan van bodemdevastatie". Hierop aansluitend "heeft de Landinrichting tevens tot taak, het "in.de vorm van een afgerond plan naar voren brengen van maatrege- "len,zowel op technisch, economisch en sociaal gebied, strekkende "tot het bereiken van de hoogst mogelyke graad van produktiviteit "van het bodemgebfuik". Het Bureau der Landinrichting is dus een landelyke.planologische dienst, waara'an zowel een conserverende, als een constructieve taak is opgedragen, 3aar de opdracht in de eerste plaats het handhaven van het potentieel van de natuurlyke rykdommen noemt en daarenboven het opvoeren van de produktie vraagt, op basis van dit potentieel en met inachtneming van de economische en sociale omstandigheden van de bevolking. De werkzaamheden van het Bureau der Landinrichting liggen op het terrein van de ruimtelyke ordening, waarbij aan maatschappelyke de• siderata vorm wordt gegeven binnen het, door de physische gesteld- heid gegeven kader, een ordening overigens die niet slechts in de ruimte, maar ook in de tyd gemeten, zyn gestalte moet verkrygen. Daartoe zullen régionale ontwikkelingsplannen worden opgesteld; de- ze studie houdt zich bezig met de werkzaamheden, voor dit doel op de Oostkust van Sumatra verricht. By het opstellen van een ontwikkelingsplan kunnen een aantal fa- sen onderscheiden worden. In de eerste plaats moet het te bewerken gebied bepaald worden; daarna volgt de inventarisatie van het na- tuurlyk en maatschappelyk potentieel, de mogelykheden dus die voor ontwikkeling aanwezig zyn, alsmede de wyze waarop deze mogelykheden werden benut, m.a.w. het actuele bodemgebruik en de daaruit voort- vloeiende staat van welvaart. Ben onderzoek naar de ontwikkelings- gang van de gewestelyke samenleving kan daarby het inzic'ht in de achtergronden van de geconstateerde feiten belangryk verruimen. Voortvloeiend uit deze survey volgt de probleemstelling, waarin enerzyds de zwakke plekken in de welvaartssituatie tot uitdrukking komen en anderzyds de mogelykheden kunnen blyken welke voor de ont• wikkeling open liggen. Daarna volgt de beleidsbepaling, welke een uitspraak is over de wyze waarop