Universiteit Gent Faculteit Letteren & Wijsbegeerte Academiejaar 2008-2009

600 jaar later: De slag bij Kosovo in de hedendaagse, Servische literatuur

Verhandeling ingediend tot het behalen van de graad van Master in de Oost-Europese Talen en Culturen

Promotor: Dr. S. Vervaet door: Laurens Strobbe

2

Voor de literatuur, overgevlogen uit het verre zuiden, in de handen van mijn promotor, Ik dank Aan de goden van de wereldlijke panthea, voor spirituele begeleiding, Ik dank Aan alle geliefden in mijn leven, voor hun energie, Ik dank

3

4

Inhoudsopgave

1. Inleiding ...... 7

2. De veldslag bij Kosovo: De evolutie van een nationale legende ...... 9

3. Kosovo Polje door de ogen van de huidige schrijvers ...... 13

4. In het spoor van de legendarische personages ...... 17 4.1 Lazar, prins van Servië ...... 17 4.1.1 De christelijke aura van Lazar ...... 19

4.2 Miloš Obilić, de eeuwige held ...... 23 4.2.1 De twist met Vuk Branković ...... 26

4.3. Verraad op het veld ...... 30 4.4 De dood van een sultan ...... 33 4.4.1 Het bewijs van Obilić ...... 34

4.4.2 Het einde van Kosovo ...... 38

5. De ideologische kant van het verhaal ...... 40 5.1 Vid, de inspiratie voor een heldendom ...... 41 5.2 De strijd tussen twee werelden ...... 44 5.2.1 Het beeld van de Turk ...... 47

5.3 Kosovo als eeuwige herinnering ...... 50

6. Besluit ...... 54

Bibliografie ...... 56

Bijlagen ...... 59

5

6

1. Inleiding

De slag bij Kosovo van 1389 is in de geschiedenis van Servië een van de grootste gebeurtenissen ooit geweest, en doorheen de eeuwen is er heel veel over geschreven. In deze thesis heb ik de literatuur over de slag van de laatste 20 jaar in kaart gebracht, meer bepaald de werken gepubliceerd in het jaar 1989, en een heruitgave uit 2003. Ik heb er de voornaamste elementen van de legende trachten in terug te vinden, om zo waar mogelijk de evolutie of de afwijking te zien met de overleveringen. De lijst met verhalen over de slag is echter heel groot, en daarom heb ik met behulp van naslagwerken, vooral deze van Miodrag Popović en Jelka ReĊep, de hedendaagse literatuur trachten te vergelijken met vroeger. De naslagwerken bieden een heel duidelijk overzicht van de geschreven en gesproken verhalen en hun inhoud, en samen met de andere bronnen, die dieper ingaan op bepaalde aspecten van de legende, heb ik alles gebonden kunnen inkaderen. De werken die ik onder de loep heb genomen in deze thesis zijn het dramastuk van Ljubomir Simović1, Boj na Kosovu, en twee romans, Suzopolje van Danilo Marić en Roman o Obiliću van Dobrilo Nenadić. Ik heb daarnaast ook de verfilming van het stuk van Simović ter referentie gebruikt. Eerst heb ik de algemene evolutie van de vroegere literatuur nader bekeken, tot aan de verhalen van Vuk Karadţić, om dan over te kunnen gaan tot de huidige literatuur. Als inleiding daarop heb ik de historische situatie van de slag geschets met behulp van aantekeningen uit die hedendaagse verhalen, om dan te kunnen onderdompelen in de legende zelf. Binnen die legende heb ik me echter beperkt tot een nadere studie van de twee hoofdpersonages, prins Lazar Hrebeljanović en ridder Miloš Obilić, en de elementen van de legende die zich rondom hen afspelen. Ik heb bekeken op welke manier deze figuren vandaag in de literatuur worden ingewerkt in vergelijking met vroeger en op welke manier de hedendaagse schrijvers hen benaderen. Zo zullen er beschrijvingen zijn door de ogen van allerlei figuren, gaande van de sultan tot de kleine boer alsook de hoofdpersonages zelf, maar daarbij moet rekening worden gehouden dat deze uiteindelijk wel de ideeën profileren van de schrijvers zelf.

1 Ljubomir heeft echter in 2003 een herziening gemaakt van zijn werk uit 1989. Afhankelijk van de verschillen in de beide versies zal ik ofwel uit beide de gelijkaardige passages citeren, of me beperken tot één uitgave, bij voorkeur de laatste, als er geen veranderingen waren aangebracht.

7

Daarnaast ben ik ook dieper ingegaan op de meer belangrijke aspecten van de legende die zich verhouden tot deze personages. Voor Lazar betreft dit de christelijke inslag van zijn persoon, terwijl voor Obilić het vooral gaat over de twist met Vuk Branković en zijn heldhaftige opoffering voor Lazar. Samen met de daaropvolgende hoofdstukken, de apotheose van de slag, gaande over het bekende motief van verraad en de uiteindelijke afloop van de slag, heb ik kunnen opmaken tot wat de legende en haar hoofdrolspelers geworden zijn, na zes millennia van evolutie. Er zijn echter nog vele andere aspecten van de legende, die soms kort worden aangekaart in de thesis, maar waar verder niet wordt op ingegaan, aangezien het ons te ver van het centrale element van de thesis zou leiden. In het laatste hoofdstuk heb ik de hedendaagse verhalen ook in een historische en sociaal- politieke context bekeken, en heb ik de ideologische inslag onderzocht, die misschien in de verhalen vervat zit. Ik heb de literaire inhoud getoetst aan de politieke situatie van 1989 en later, welke gaat over de kwestie van Kosovo, en waar dus ook de verhalen een functie in kunnen hebben. Daarbij heb ik veronderstellingen gemaakt en conclusies getrokken over de aspecten die een mogelijke ideologische inhoud kunnen rechtvaardigen. Ik heb trachten terug te vinden hoe de verhouding tussen de Osmanen en Serven is in de verhalen, in welke mate de inspiratie van het heldendom teruggaande op de God Vid zich manifesteert, en uiteindelijk hoe belangrijk Kosovo is als gegeven in de hedendaagse literatuur en de hedendaagse context. Zo heb ik dan de conclusie kunnen maken of de verhalen misschien zouden kunnen hebben bijgedragen tot een versterkt nationaal beeld, of juist afbraak zouden kunnen hebben gedaan aan dat beeld.

8

2. De veldslag bij Kosovo: De evolutie van een nationale legende

Wat in 1389 bij Kosovo gebeurde is voor de Serviërs altijd een inspiratie geweest, een episch treffen dat niemand kon of wou vergeten. Het was een slag tussen enkele Servische feodale staten en de Osmaanse reus, waarvan de hamerslag viel bij Kosovo Polje, en de dreun eeuwen is blijven nazinderen. De gebeurtenis komt al in teksten van het eind van de 14e eeuw en het begin van de 15e eeuw voor (ReĊep, 2007: 1), vlak na de slag. Een legende werd toen geboren. Het waren echter geestelijken die als eerste over de slag begonnen te schrijven, en niet de ooggetuigen, of historici en kroniekschrijvers die het gevecht neerpenden. (Bećković, 1989). Op het eind van de 16e en het begin van de 17e eeuw was de legende al gevormd, en in teksten van de 18e eeuw kwam ze in haar definitieve plooi te liggen. (ReĊep, 2007: 12) Ze stond echter eerst in het teken van een enkele man, de Servische prins Lazar. “Al snel na de gebeurtenis verschenen de eerste verhalen en de eerste teksten die ofwel getuigden over de slag ofwel geschreven waren om de cultus van de overleden Servische prins Lazar op gang te trekken”2. Enkele voorname voorbeelden van de geschreven literatuur zijn Slovo o knezu Lazaru van patriarch Danilo III en Povesno slovo o knezu Lazaru van Ravaniĉanin III3 als vroegste werken. De lijst van verhalen werd echter heel lang (cf. ĐuriĊ, 1990), en bevestigt hoe Lazar althans in de geschriften een vaste plaats had. Aan het eind van de 14e eeuw en het begin van 15e eeuw schreef men echter nog niet over de dapperheid van Lazar, maar enkel over zijn toewijding voor het hemelse rijk, als onderdeel van zijn cultus. (ReĊep, 2007: 22) Van de overleveringen over de slag die tot ons zijn gekomen stelt Trifunović echter dat er enkel “slechte of onvolledige historische bronnen [zijn].”4 Het is natuurlijk geweten dat historische overleveringen altijd met een korrel zout moeten worden genomen, en dit geldt nog meer wanneer deze overleveringen poëtisch getint zijn. Koljević verwoordt dat in de hele Servische geschiedenis er waarschijnlijk geen ander grote gebeurtenis is waarover zo weinig is geweten en zoveel over wordt gespeculeerd en verondersteld. (Koljević, 1980: 153) In het verhaal Suzopolje alludeert Marić hier in feite op door te zeggen dat “de tegenstrijdige verhalen over wat zich heeft afgespeeld in Kosovo, hoe de tijd is verlopen, alsmaar talrijker en

2 Ređep, 2007, 1: „Ubrzo posle događaja pojavile su se prve vesti i prvi tekstovi koji su ili zabeleženi događaj ili su napisani za potrebe stvaranja kulta poginulom srpskom knezu.“ 3 Voor de 15e eeuw waren er echter drie onbekende “Ravaničanin”, I, II en III. (Ređep, 2007: 18) 4 Ređep, 2007, 42: “loši ili nepotpuni istorijski izvori [su].”

9 tegenstrijdiger zijn”5. In de meeste bronnen wordt enkel geschreven over de meest hoofdzakelijke gebeurtenissen, over de dood van sultan Murat en prins Lazar en over het tijdstip dat de slag plaatsvond. (ReĊep, 2007: 74) Aangezien deze zaken altijd weerkeren, kunnen ze als vaststaand feit worden aangenomen. De invulling van die waarheid varieert echter van schrijver tot schrijver. Als gevolg van de vage feitelijke kennis van de slag is bijvoorbeeld nooit zeker geweten wie uiteindelijk de overwinning heeft behaald. Volgens ĐorĊe Trifunović hebben de Serven de slag in hun hart blijven dragen als een overwinning, ongeacht de ware afloop. (ReĊep, 2007: 24) Maar niettemin, en zo wordt vastgesteld in het artikel van Bećković, besluit de poëzie dat de slag is verloren. (Bećković, 1989) De morele overwinning valt echter toe aan de Serven, zoals in het verhaal Propast carstva srpskoga van Atanisije Jeftić. (ReĊep, 2007: 32) Prins Lazar heeft namelijk zijn droom van het hemelse rijk bereikt en de helden van de Servische geschiedschrijving en literatuur zijn geboren. Waarom er juist variatie is opgetreden in de overlevering en de feiten is omdat schrijvers hun personages soms in bepaalde mate behandelen in het kader van hun tijd. Popović wijst hier dat troubadours en historici waar nodig de ware gebeurtenissen hebben aangepast, details hebben weggelaten of toegevoegd, en zo een legende hebben gemaakt die overeenkomt met de geest van de tijd. (Popović, 2007: 37) Niet lang na de slag, in 1456, werd het Servische gebied veroverd door de Turken, en vanaf dan waren het vooral volkzangers, de zogenaamde guslari, die de legende verspreidden binnen het eigen gebied. “Zij waren niet enkel entertainers maar barden die aan hun publiek een beeld overbrachten van het verleden en de toekomst van de natie”. (Anzulović, 1999: 11) Qua volkspoëzie of mondelinge overlevering waren er twee voorname vormen, de osmeračke en de deseteračke, die in Servië zelf werden voorgedragen door de guslari, en de bugarštice, die meer aan de Dalmatische kust voorkwamen. Deze twee soorten van poëzie waren respectievelijk mythisch en heroïsch van inslag. (Deretić, 2002: 374; 378) Maar wat vooral opvalt bij deze tak van de overlevering is dat niet Lazar maar Obilić centraal staat in de verhalen. (Popović, 2007: 47) De geschreven bronnen gingen echter dus meer over de cultus van Lazar, dit binnen de grenzen van het Osmaanse Rijk. In tegenstelling tot de andere elementen van de legende, zoals de moord op sultan Murat, tolereerden de Osmanen de cultus. Maar tot de onafhankelijkheidsstrijd

5 Marid, 1989, 184: „“

10 aan het begin van de 19e eeuw mocht men de dood van de Osmaanse sultan niet loven in de liederen, vooral niet zolang de Servische heersers goede relaties hadden met het Osmaanse hof. (Popović, 2007: 33) Koljević stelt wel dat er bewijs is uit de 16e eeuw waaruit duidelijk is dat de epische liederen over de slag bij Kosovo onder de christelijke bevolking in het centrale gedeelte van de Balkan wijd verspreid waren, en dit vanaf het oude middeleeuwse Servië tot Herzegovina en Bosnië, helemaal tot aan de westelijke grens van het Osmaanse rijk met Kroatië. (Koljević, 1980: 23; 299) Popović stelt wel dat het de dag van vandaag moeilijk is om te stellen wat de relatie is tussen de mondelinge overlevering en de geschreven bronnen (Popović, 2007: 36). De beide hadden een totaal andere evolutie en ontwikkelden zich soms ver van elkaar. Zo is het meest duidelijke en uitgewerkte bewijs van het Servisch, episch zingen te vinden in Hongarije, waar het in de eerste helft van de 16e eeuw heel populair moet zijn geweest. (Koljević, 1980: 25) Koljević duidt er echter ook op dat „oral epic singing at its best is often an art of blending anachronisms, of successfully exploiting their historical, moral and dramatic tensions and possibilities, within a highly stylized convention which creates the illusion of a unified reality.” (Koljević, 1980: 24). Zo wordt opgemerkt in het artikel van Bećković dat na de slag bij Kosovo de geschiedenis en de poëzie zich van elkaar gescheiden hebben, en de poëzie een eigen weg is ingeslagen, met metahistorische waarde. (Bećković, 1989) Wat vandaag dus geweten is over de slag kan evengoed sterk afwijken van de ware feiten. Koljević wijst er echter op dat de belangrijkste elementen van de legende die algemeen als epische fictie worden beschouwd, en dit is voornamelijk de Communie van het Servische leger en het Laatste Avondmaal van prins Lazar en zijn gezellen aan de vooravond van de slag, ware historische feiten blijken te zijn. (Koljević, 1980: 156) Deze elementen maken vooral een belangrijk deel uit van de geschreven literatuur, welke veel details van de historische gebeurtenis nauwkeurig zou hebben doorgegeven, waardoor de legende van Kosovo, zo verwoordt Mihaljĉić, niet een gewone mythe of onsamenhangend geheel is, en historisch toch nog zijn waarde kan hebben. (Mihaljĉić, 1989: 225) Wat de helden betreft van de legende moet er echter wel een onderscheid worden gemaakt tussen de historische helden van deze veldslag en de mythische helden. Popović wijst erop dat het "duidelijk is dat de personages en gebeurtenissen op deze manier, vooraleer deze de troubadour via mondelinge weg

11 bereikten, hun ware historische karakter hebben verloren”.6 Historische heldenverhalen, voornamelijk zij die de middeleeuwse helden bezingen, kunnen namelijk onmogelijk objectief de historische karakters bezingen, het zuivere "historische feit". (Popović, 2007: 17) De mythe van Kosovo is in feite een proces van eeuwen, "van de eerste aantekeningen van de legende van Kosovo en de christelijke cultus over prins Lazar tot de liederen van Vuk [Karadţić]”7. Uit de hele cultus van Lazar ontwikkelde zich de mythe, en die splitste zich, zoals Stanisavljević stelt, uiteindelijk in twee richtingen, “twee relatief verschillende poëtische jasjes”. De cultus werd verder gezet in de religieuze verhalen en rituele liederen, en de mythe, die verhaalt over de hele slag, werd gedragen door de volkse overlevering in gedichten en prozawerken. (Stanisavljević, 1989: 133) Maar Bećković merkt op dat de volkspoëzie niet zou geworden zijn wat het nu is, als de onderwerping aan de Osmaanse staat niet zolang had geduurd. De poëzie groeide namelijk het best in moeilijke tijden. (Bećković, 1989) De veldslag ging al snel de geschiedenis in als een legendarische gebeurtenis en „de Serven hebben op de wonde van Kosovo een balsem van volkspoëzie gelegd: Obilić de weldoener en Lazar de dappere, het hemelse rijk en de vloek van verraad en oplichterij“8. De situatie vandaag is natuurlijk totaal anders, en we zullen dan ook zien hoe de huidige verhalen over de slag zijn gegroeid, en op wat ze zijn gebaseerd.

6 Popovid, 2007, 17: „jasno je da su ličnosti i događaji na ovaj način, pre dolaska usmenim putem do narodnog pevača, gubili svoj pravi histoijksi karakter.“ 7 Popovid, 2007, 104: „od prvih zapisa kosovske legende i hriščanskog kulta o knezu Lazaru do Vukovih pesama“ 8 Zukovid, 1989, 16: „Srbi su na kosovsku ranu stavljali melem narodnih pjesama: Obilida podvižnika i Lazara mučenika, nebesko carstvo i anatemu izdaje i podvale.“

12

3. Kosovo Polje door de ogen van de huidige schrijvers

“De slag bij Kosovo is begonnen op , 15 juni 1389 na Christus, zoals de Serven rekenen. Of 810, zoals de Turken rekenen. Of 6897, als het Oude Testament wordt gevolgd.”9

Hoewel vele elementen van de slag geen duidelijke omlijning hebben, moesten de hedendaagse schrijvers ergens de lijn trekken om hun verhaal in te kunnen kaderen. De plaats van de slag is echter een onomwonden feit, Kosovo Polje. In het Slovo o knezu Lazaru van Ravaniĉanin III wordt de naam van Kosovo weliswaar niet vermeld, maar enkel dat de slag plaatsvond op een heel groot veld. (ReĊep, 2007: 36) Marić wijst er ook op dat de slag op twee plaatsen kon worden beslist, bij Kruševac of op het veld van Kosovo (Marić, 1989: 77), maar dat uiteindelijk Kosovo Polje de geschiedenis in ging als de befaamde plaats voor het treffen tussen de Osmanen en de Serven. Dat in de mondelinge overlevering van Konstantin Mihailović wordt vermeld dat de slag drie dagen heeft geduurd, van woensdag tot vrijdag (ReĊep, 2007: 57) is in de huidige literatuur niet ingewerkt. De slag zelf wordt in feite enkel bij Ljubomir Simović duidelijk en uitgebreid in de verhaallijn verwerkt, maar het lijkt alsof de slag slechts een dag heeft geduurd. De film Boj na Kosovu, gebaseerd op het verhaal van Simović, geeft alle feiten van de slag zelf ook maar weer in een enkel etmaal. Het werk van Simović volgt de meer traditionele richting. Hij plaatst zijn verhaal direct voor het begin van de slag, om zo zonder te veel omwegen naar het centrale deel van het verhaal te gaan. Het is een strijd die moet plaatsvinden, waar geen uitweg meer aan is. “[Murat] kan zich niet meer bedenken! Hij moet nu tot het eind gaan!”10 De nakende veldslag en het komen van de Turk boezemt de mensen wel angst in. In de Roman o Obiliću zegt een handelaar: „Lang is hun arm.“11 Marić schrijft in Suzopolje: „De hele Balkan ligt op de knieën, Europa maakt zich zorgen. Alles is bekend, Murat is gekomen om af te maken wat hij twee decennia heeft voorbereid. Hij is op weg om eindelijk af te rekenen“12. Maar Marić, die zelf de slag niet in detail vertelt, haalt later in het verhaal het verleden aan dat er al enkele schermutselingen zijn geweest tussen de Serven

9 Pag111, Marid, „Otpočeo je Kosovski boj na Vidovdan 15. Juna 1389. godine po Hristu, kako računaju Srbi. Ili 810. godine, kako broje Turci. Ili 6897. godine ako se čita Stari zavjet.“ 10 Simovid, 2003, 15: „[Murat] ne više može da se predomisli! On sad mora da ide do kraja!“ 11 Nenadid, 1989, 18: „Duga im je ruka“ 12 Marid, 1989, 32: „Čitav Balkan je na nogama, usplahirila se Evropa. Sve je poznato, Murat je krenuo da obavi ono što je pripremao dva desetleda. Na putu je ka konačnom obračunu.“

13 en de Osmanen, en “[d]eze praktische oefeningen hebben zich uitgestrekt tot drie hevigere slagen, waar de troepen van Lazar die van Murat overwonnen (…)”13. Maar zoals Nenadić opmerkt, “[d]it is geen gewone oorlog (…) dit is een heilige oorlog”14. De Osmanen die „sterven tegen de ongelovige in de jihad, in de heilige oorlog, gaan naar het paradijs“15. Over de grootte van de legers en het aantal soldaten die meededen aan de slag is doorheen de eeuwen veel gespeculeerd. De overlevering van Ravaniĉanin III zegt dat aan de zijde van de Serven 100.000 man streed, en aan de zijde van de Osmanen wel 300.000. (ReĊep, 2007: 36) Dit zijn reusachtige cijfers, en in de hele geschiedenis zijn er maar weinig veldslagen van een dergelijke omvang geweest. ReĊep haalt Trifunović aan, die stelde dat de mensen die over de slag vertelden, er zelf niet aan hadden deelgenomen, (ReĊep, 2007: 42) en dat hun feiten soms wat verwrongen kunnen zijn.16 De huidige schrijvers zijn hier veel gematigder over. In Boj na Kosovu zegt Milica, de vrouw van Lazar, eerst “dat het Turkse leger zo groot is dat vooraleer je het ziet het al drie uren op voorhand te horen is.“17 Later, wanneer strijders van Lazar het leger van de Turk hebben verkend, schrijft Simović dat het Turkse leger 160.000 man groot is, terwijl de Serven slechts 70.000 soldaten hebben. (Simović, 2003: 63) Marić schrijft dat “men spreekt over een gevarieerde macht, vijftigduizend, honderdduizend, zelfs over een talrijker leger bestaande uit bloeddorstige Anadoliërs, duistere Arabieren, en Griekse, Bulgaarse en Zuid-Servische vazallen”18. Opvallend is dat hier ook Zuid-Serven worden vermeld, en het is geweten dat tijdens de slag de Osmanen werden bijgestaan door christelijke bondgenoten, waaronder koning Marko en Konstantin Dejanović. Zij waren onderdanen van de Osmanen, waarover Nenadić schrijft dat „Marko als steun de sultan driehonderd twintig ruiters en achthonderd vijftig boogschutters zond, maar Dejanović iets minder, tweehonderd twintig ruiters en vijfhonderd boogschutters“19. Deze konden evengoed aan de kant van de Serven gestreden hebben, maar zoals Simović schrijft,

13 Marid, 1989, 71: „*t+e praktične vježbe su dosezale i do tri ozbiljnija boja, u kojima je Lazarova vojska pobjeđivala Muratovu (...)“ 14 Nenadid, 1989, 132: „*o+vo nije običan rat *...+ ovo je sveti rat.“ 15 Ibid., 133: “poginu protiv nevernika u xihadu, svetom ratu, idu u raj.” 16 Historici hebben uitgerekend dat het Osmaanse leger uiteindelijke maar 40-27.000 soldaten zou geteld hebben, en het Servische 25-20.000. (Malcolm, 1998: 64) 17 Simovid, 2003, 12: „да је турска војска тако велика да се чује два сата пре него што се види.” 18 Marid, 1989, 48: “Govori se o različitoj sili, pedeset hiljada, sto hiljada, pa i o brojnijoj ordiji sastavljenoj od krvoločnih Anadolaca, mrkih Arapa, te vazalnih Grka, Bugara i južnih Srba.” 19 Nenadid, 1989, 222: „Marko u pomod sultanu poslao tri stotine i dvadeset konjanika i osam stotina i pedeset strelaca, a Dejanovidi nešto manje, dvesta pedeset konjanika, četiri stotine kopljanika i pet stotine strelaca.“

14

„hebben Marko en Konstantin het bloedvergieten ontvlucht, hebben ze hun land beschermd, hun volk beschermd“20. De Serven stelden tegenover het Osmaanse leger dus een veel kleiner leger. Zoals Simović bericht ook Marić over de omvang, dat het maar ongeveer 60.000 man zou tellen. (Marić, 1989: 48) Nenadić schrijft ook uitgebreid over de bondgenoten in het leger, zoals over “Tvrtko de Eerste Kotromanić, (...) koning van Bosnië, Servië, Primor en de Zuidelijke Landen”21. Maar hoewel Lazar zijn strijdmakker is, voelt Tvrtko er niet zo voor om zelf Lazar te hulp te komen. Tvrtko noemt zich dan ook “Sterke Tvrtko”, de “Servische koning”. (Nenadić, 1989: 114). Ze hebben elkaar gebruikt om aan de macht te komen, en zo zijn zij als enige overgebleven. (Nenadić, 1989: 115) Maar daardoor beschouwt hij Lazar ook als “een gevaarlijk man”. (Nenadić, 1989: 115) Tvrtko stelt zich dan ook de vraag wie er wel bij zal varen als de Osmanen worden teruggeslagen. (Nenadić, 1989: 114) En dat is Lazar. “Overwint hij, dan zal hij ons allen overtreffen,”22 concludeert Tvrtko. Dus eigenlijk heeft Tvrtko er meer baat bij om zijn oude strijdmakker in de steek te laten, dan hem te helpen. Anderzijds, zo vinden we terug bij Marić, kan de nederlaag van Lazar ook de nederlaag van Tvrtko zijn. Ze hebben beide lang gestreden om hun macht te kunnen consolideren, maar alles kan in een dag verloren gaan. Als Lazar verliest, en Tvrtko is hem niet te hulp gesneld, zal ook hij verliezen, aangezien hij het grondgebied van Lazar niet zal kunnen inlijven, want het zou Osmaans zijn. (Marić, 1989: 47) En zo zendt Tvrtko Vlatko Vuković om Lazar bij te staan. Voor de rest krijgen de Serven echter geen hulp. Zoals een van de strijdmakkers van Obilić zegt: „De Latijnse christenen zullen zich afkeren en de Turken ons laten uitroeien (...) Voor de Latijnse landen zijn wij orthodoxe ketters. Zij denken dat wij de zuiverheid van het christelijke kruis bezoedelen.“23 Wanneer de twee legers dan tegenover elkaar staan, beschrijft Nenadić dat tegenover Lazar sultan Murat staat, rechts van hem, tegenover Vuk Branković, Bayazit24, en links Jakub Ĉelebi, tegenover Vlatko Vuković. (Nenadić, 1989: 228)

20 Simovid, 2003, 60: “Marko i Konstantin su izbegli prolivanje krvi, sačuvali su zemlju, sačuvali narod.” 21 Nenadid, 1989, 111: „Tvrtko Prvi Kotromanid (...) kralj Bosne, Srba, Primorja i Zapadnih Strana“ 22 Nenadid, 114: “Pobedi li, sve de nas za pojas zadenuti” 23 Nenadid, 128: “Latinski hrišdani de zažmureti i pustide da nas Turci istrebe (...) Za latinske zemlje mi pravoslavni smo jeretici. Oni misle da mi kvarimo čistotu hrišdanske vere” 24 Nenadid schrijft echter een anachronisme, en vermeldt de naam Bayazit Ilderim (1989: 160), waarvan het laatste „bliksemschicht“ betekent. Deze bijnaam kreeg hij echter omdat hij tijdens de slag zijn detachement tegen de Servische flank liet chargeren, en zo de Serven een zware slag toebracht. Maar het moment waarop dit in het verhaal wordt vermeld, is voor de slag, wanneer dit natuurlijk nog niet geweten is/

15

De Osmanen hebben zich lang voorbereid op de slag, en Nenadić geeft een mooi beeld weer van het moment voor de strijd, dat „[t]evergeefs de derviš de hele dag hebben staan jammeren en zuchten, met het bebloede hoofd slaand in de modder. Allah heeft hen niet verhoord“25. Dit is duidelijke taal van Nenadić, die natuurlijk spreekt door de ogen van de Serven. Hij bericht alsof de Osmanen niet weten waar ze zich bevinden, en wanneer ze het gebed aanvangen, willekeurig zich richten om te knielen, „niet, dus, naar daar waar de zwarte steen staat“26. Maar eender hoe de slag verloopt, „alles zal zich volbrengen in naam van god, voor god, met de hulp van god, maar god, een goed en rechtschapen schepsel, zal met pijn de blik afkeren van het treffen, en daar zal enkel een mens overblijven, onbenullig, angstig, hongerig, met broze botten, zacht vlees en dunne huid, doortrokken van een slijmerig rode stroom die makkelijk wegvloeit, van zodra de huid, op welke plaats dan ook, is opengekrabt“27. Het is opvallend dat in deze passage het woord „god“ zonder hoofdletter wordt geschreven, wat normaal, uit respect voor God, altijd wordt gedaan. Ofwel is Nenadić hier bewust te werk gegaan, om stilistisch de afwezigheid van God te benadrukken, ofwel is dit een ongelukkige dwaling. Indien het echter de intentie was, dan is dit misschien een interessant aspect van zijn opvatting over de slag, waar ik in volgende hoofdstukken op terugkom.

25 Nenadid, 1989, 213: „Uzalud su derviši po celi dan uktali i huktali, tukli raskrvavljenim čelima po blatu. Alah se nije odazivao.“ 26 Nenadid, 1989, 213: „ne, dakle, tamo gde stoji crni kamen“ 27 Nenadid, 1989, 215: „sve de se činiti u ume boga, za boga, uz pomod boga, a bog, dobro i pravedno bide, odvratide s bolom pogled sa razbojišta, tamo de ostati samo čovek, sitan, ustrašen, jadan, lomljivih kostiju, mekanog mesa i tanke kože, pun ljigave crvene tečnosti koja lako ističe, čim se koža, ma na kom mestu, malo ogrebe.“

16

4. In het spoor van de legendarische personages

4.1 Lazar, prins van Servië

De persoon die lange tijd centraal stond in de overlevering van de slag bij Kosovo was Lazar Hrebeljanović. Hij was prins van Moravisch Servië en regeerde, zoals Marić verwoordt, tot zijn dood over “het hart van de Servische landen, de rijkste streken“28. Marić schetst de situatie van Lazar verder dat tijdens zijn regeerperiode er geen duidelijke leider was: „Het vernielde rijk van Dušan […] is zonder duidelijke Servische gronden en ware leider gebleven.“29 In Suzopolje wordt Lazar zo afgebeeld als het toonbeeld „van de eerste Serviër en de redder van de dynastie van de Nemanjiden“30 die zijn volk moet leiden. De historische overlevering omtrent zijn persoon blijkt met het werk van patriarch Danilo III, Slovo o knezu Lazaru, te zijn begonnen. (Anzulović, 1999: 11) Toen zijn cultus na de slag op gang kwam, werd Lazar omgedoopt tot “de verpersoonlijking van allen die met een heldhaftige dood gestorven waren in de slag“31. Vanaf het eind van 14e eeuw tot de 19e eeuw bleef de cultus aan, maar dan vooral gesitueerd in de geestelijke kringen. (Popović, 2007: 69) In de 18e eeuw groeide dan in de streek van de Sava tot de Donau een cultus rond Lazar die meer nationalistisch van aard was, en niet meer volgens de heilige ingeving van zijn persoon. (ReĊep, 2007: 12) Hij was een christelijke held, en dit blijkt het best in de verhalen van Vuk Karadţić alsook in Propast carstva srpskoga en Obretenije glave kneza Lazara. (Popović, 2007: 90) In het volgende deel wordt dieper ingegaan op de christelijke inslag van zijn personage, wat een van de centrale elementen van de legende van Kosovo inhoudt. De persoonlijkheid van Lazar krijgt in tegenstelling tot vroeger in de hedendaagse literatuur echter ook veel aandacht. Vooral Marić en Nenadić, met hun wat vrijere interpretatie van de legende, trachten een beeld te schetsen van hoe Lazar kon geweest zijn, en dan vooral in de laatste weken voor de slag. Nenadić gaat niet zo diep in op het personage als Marić, maar geeft toch een specifieke kant van Lazar, een spiritueel beeld van iemand die zich vragen stelt bij het leven, en bij alle creatie God, en voornamelijk dan bij

28 Nenadid, 1989, 114: „srce srpskih zemalja, najbogatije oblasti.“ 29 Marid, 1989, 28: „Razrušeno Dušanovo carstvo (...) ostalo je bez uglednih srpskih zemalja i istinskoga vođe.“ 30 Marid, 1989, 28: „prvoga Srbina i spasitelja nemanjištva“ 31 Ređep, 2007, 22: „oličenje svih onih koji su umrli u bici mučeničkom smrdu“

17 deze veldslag die moet gebeuren. Hij vraagt zich af “of God met hen is. Hij is ook de enige almachtige, de schepper van alles zichtbaar en onzichtbaar, en misschien zijn ook de Turken hem na aan het hart, maar het kan dat ze ook gewoon zijn favorieten zijn. En zij aanroepen hem en noemen hem op hun manier”32. Deze eschatologische en filosofische kant van Lazar is nog meer uitgewerkt bij Marić, wat in volgende hoofdstukken zal blijken. Verder laat Nenadić zijn nevenpersonages Lazar bejubelen dat hij „wijs en bekwaam“ is, „de enige die iets kan klaarmaken“33. Maar het is vooral via de relatie tussen Lazar en zijn familie dat Nenadić en Marić zijn persoon beschrijven, met centraal de relatie tussen Lazar en zijn zoon Stefan, de wettelijke erfgenaam en opvolger. Aangezien het misschien de laatste weken zijn met zijn zoon, tracht Lazar nog wat van zijn wijsheid mee te geven, namelijk dat het “[r]egeren een gestoorde kunde is. Het volstaat niet om rechtschapen en nobel te zijn. Geloof niemand, vertrouw niemand. (…) De heerser heeft niemand. Geen vader, geen moeder, geen broers, geen zussen. Onthoud: niemand”34. Het toont hoe eenzaam Lazar wel is als groot heerser, met veel onderdanen, maar daardoor juist zo afgescheiden van alles en iedereen. En de macht die hij heeft, zo vertelt hij zijn zoon, is “als een slijmerig moeras, het kleeft tussen de vingers”35. Marić gaat vooral doorheen de ogen van zijn zoon Stefan Lazarević een kijk scheppen op Lazar. “In die paar weken voor Vidovdan leerde prins Stefan zijn vader-leider voor de eerste maal kennen. Voor het eerst voelde hij duidelijk de zware last die een vader en prins draagt”36. Net als bij Nenadić is Lazar zich bewust over zijn nakende einde, en wil dat zijn zoon klaar staat om hem op te volgen, om diezelfde zware last die hij draagt over te nemen. Zo ziet zijn zoon zijn ware vader, en verbaast zich “over zijn koppigheid en afwezige gemoedsrust”, (Marić, 1989: 16) over een vader die alsmaar minder zijn zwakte verbergt. (Marić, 1989: 14)

32 Nenadid, 1989, 172: „je li on njima bog. Jedini je i svemogud, tvorac svega vidljivog i nevidljivog, pa su mu možda i Turci pod srcem, a mogude je da su mu baš i miljenici. I oni ga na svoj način traže i zovu.“ 33 Nenadid, 1989, 134: „mudar i sposoban“ / „jedini koji nešto može da učini“ 34 Nenadid, 1989, 170: „Vladanje je opaka veština. Nije dovoljno da budeš pravičan i plemenit. Ne veruj nikome, ne poveravaj ce nikome. *…+ Vladar nema nikoga. Ni oca, ni majku, ni bradu, ni sestre. Upamti: nikoga.“ 35 Nenadid, 1989, 170.: „kao žitko blato, klizi između prstiju.“ 36 Marid, 1989, 15: “U ovih nekoliko predvidovdanskih sedmica knježevid Stefan prvi put upoznaje oca-vožda. Prvi put jasno osjeda težinu bremena kojeg nosi roditelj i knez”

18

4.1.1 De christelijke aura van Lazar

Volgens de legende is de slag voor Lazar uiteindelijk het middel om zijn droom te verwezenlijken. Hij wil namelijk het hemelse rijk kunnen betreden, en een heldhaftige dood sterven. Dit element van de legende is voor het eerst te vinden bij patriarch Danilo III. ReĊep merkt hierbij op dat de legende haar wortels heeft in de oude literatuur en niet in de volksliteratuur. De legende is dus gegroeid uit de cultus van Lazar. (ReĊep, 2007: 97) In de Kroniek van Duka geeft Lazar zich over aan het hemelse rijk vlak voor zijn dood, en niet voor de slag. Dit is precies zoals Ljubomir Simović het in zijn drama heeft geschreven. Dit aspect van het hemels verlangen komt bij de hedendaagse literatuur bij hem het meest naar voren. Al in het begin van het verhaal, in een gesprek tussen Lazar en zijn vrouw Milica, wordt impliciet aangehaald dat Kosovo de plek van de verlossing is voor Lazar.

Lazar: „Vidiš li ono veliko sijanje u nebu?“ Milica: „Vidim.“ Lazar: „Kosovo je taĉno ispod tog sijanja!“ Milica: „Onaj mrak?“37

Vanuit die duisternis zal Lazar opstijgen naar wat hij zijn lotsbestemming acht, die grote schittering, waar hij zal worden opgenomen in het hemelse rijk. Bij de commentaren van zijn herziene uitgave legt Ljubomir uit dat het ideologische, religieuze en het eschatologische aspect van de overlevering van Lazar aan het lot maar op het einde van het verhaal is, in het gesprek met Bayazit. (Simović, 2003: 140) Dan verwezenlijkt Lazar uiteindelijk wat hij wou, en heeft hij overwonnen.

Lazar: „Kad uporedim našu pobedu i tvoj poraz...“ Bayazit: „Poraz? Moj?“ Lazar: „Tvoj poraz je, Bayazite, u tome što ne vidiš u ĉemu je naša pobeda!“38

37 Simovid, 2003, 18: Lazar: Zie je die grote schittering in de hemel? / Milica: Ik zie ze. / Lazar: Kosovo ligt precies onder die schittering. / Milica: Die donkere plek? 38 Simovid, 1989, 198: „Lazar: Wanneer ik onze overwinning en jouw nederlaag vergelijk... / Bayazit: Nederlaag? Die van mij? / Lazar: Jouw nederlaag zit zo, Bayazit, dat je niet ziet wat onze overwinning is.“

19

Dit is in de versie van 1989, waar Lazar doelt op zijn overwinning dat hij het hemelse rijk zal binnengaan, alsook de vereeuwiging van de Servische helden. In de latere versie hebben de Serven misschien hun „eeuwige overwinning“ behaald, wat explicieter is dan de eerste versie. En zo neemt hij afscheid van de aardse wereld, en laat aan Bayazit geen enkele blijk van te zijn verloren.

Lazar: „Ovo, što je za tebe panj, za mene je prag! (…) Ti si pobedio u tvojoj [bitki], ja sam u mojoj! (Prekrsti se.) Hvala ti, Gospode, što sam doĉekao da me na ovom pragu ogreje i ozari veĉe sunĉanog dana!“39

Uiteindelijk kiest Lazar voor een bewuste dood, daar waar anderen kiezen voor het leven. Hij kiest voor zijn hemelse rijk, niet het aardse, zoals Simović schrijft in de latere versie, dat de beide heren, Lazar en Bayazit, in twee verschillende veldslagen hebben gestreden, (Simović, 2003: 123) en Lazar heeft in zijn hemelse strijd gewonnen. De andere schrijvers gaan dit element niet expliciet opnemen in hun verhaal. Nenadić geeft er een andere dimensie aan, wanneer hij het volgende schrijft: „Lazar besefte toen dat het beste en het mooiste wat God heeft gemaakt aan hen toevalt die niets hebben.“40 Marić zegt over Lazar dat „ook hij nu wenste om voor de jongeman Christus te staan, om (...) zich te begeven in die richting“41. Dit laatste kan natuurlijk inhouden dat Lazar een zelfde dood wil sterven als Jezus, wat betekent dat hij het hemelse rijk wil nastreven, net zoals in de legende. Twee ander religieuze elementen van de legende zijn het befaamde Laatste Avondmaal van Lazar en zijn ridders en de Communie van de troepen. Ludvig Tuberon Tsrijević beschrijft de passage van het avondmaal in zijn Commentaren, en later neemt ook Karadţić dit gebeuren op in Kneževa Večera. Dit element van de overlevering vertoont een bijna perfecte parallel met het verhaal van Christus en zijn apostelen. Aan beide tafels zit een verrader, Vuk Branković bij Lazar en Judas bij Christus, die hun heer zullen verraden op respectievelijk Vidovdan en op Goede Vrijdag, de dag vlak na het Avondmaal (Mihaljĉić, 1989: 224). Ook het vervolg doet denken aan het verhaal van Christus, wanneer Lazar vol overgave de krans van het hemelse rijk ontvangt.

39 Simovid, 1989, 202: Lazar: “Dit, wat voor jou een houtblok is, is voor mij een drempel! (…) Jij hebt overwonnen in jouw [strijd], ik in die van mij! (Maakt een kruisteken.) Dank je, God, dat mij op de drempel de avond warmt en schittert van de zonnige dag!” 40 Nenadid, 1989, 168: „Lazaru se tada činilo da ono najbolje i najlepše što je Bog stvorio pripada onima koji ništa nemaju.“ 41 Marid, 1989, 37: „sada i on poželje stati pred Hrista mladenca, pa se uputiše na tu stranu.“

20

Simović verwerkt ook het symbolische avondmaal in zijn drama, waarin "Lazar zich gedraagt als Christus op de mysterieuze avond. Vlak voor de slag bij Kosovo, dus vlak voor zijn dood, zoals ook Christus vlak voor Golgotha“42. Ook Marić verwijst naar het avondmaal dat het gezelschap heeft, maar het heeft niet die christelijke aura die volgens de overlevering aanwezig was. Enkel dat „prins Lazar zijn glas wijn ophief en toastte op de overwinning van morgen“43 en alle aanwezigen zegent. De spirituele bijklank van het Laatste Avondmaal, die we vinden in de overlevering en ook bij Simović, dat “de oorlog die prins Lazar voert een oorlog is tegen de vijand, maar ook een religieuze oorlog, voor het “eerbare kruis” (ReĊep, 2007: 35) komt bij Marić en Nenadić dus niet uitgesproken voor. Marić verhaalt echter wel een droom van Lazar, die in feite een goed beeld schept van zijn lotsgevoel:

“Godinama lijeţem sa mislima o Turcima, sanjam svaki put neko novo polje, ali uvijek krvavo, iznad se pomalja oboljelo sunce, izranja iz prokrvavljene zore. Polje je obliĉja tame, na njemu gomila nagrĊenih ljudi bije boj za opstanak. Bije strijelama i kopljama, a svaki promašaj završi u mome tijelu. A ja sam kao zavezan i ne mogu da se branim. Rat unezvjerenih umobolnika traje do zadnje strijele i koplja, pa se po jednim zahvatom, ĉine mlazove vrele krvi, krv u obliĉju srpa, ili polumjeseca, koju prate jauci i ropci. Kad se svega toga namuĉim, onda sam krvniku na redu ja. Krvavac bez grkljana hvata me za grlo i poteţe. Tog ĉasa se budim, svako jutro na isti naĉin, umorniji nego da sam zaista bojevao.”44

Over het goddelijk ontvangst is geen sprake, maar er kan dus wel een zekere lotsbestemming in gevonden worden. Het is weliswaar een lotsbestemming waar Lazar zich niet op verheugt, zoals ook kan blijken uit een ander stuk tekst:

42 Popovid, 2007, 121: „Lazar se ponaša kao hristos na tajnoj večeri. Uoči kosovskog boja, što znači uoči svoje smrti, kao i hristos uoči Golgote.“ 43 Marid, 1989, 83: „knez Lazar podigao je pehar vina i nazdravio za sutrasnju pobjedu.“ 44 Marid, 1989, 35: „[Al] jaren lig ik met de gedachten over de Turken, droom ik elke keer over een nieuw veld, maar altijd besmeurd met bloed, erboven lichtjes een wat zieke zon, vol wonden uit het bebloede ochtendgloren. Het veld is overtrokken van de mist, en erop een hoop van verminkte mensen klopt de slag voor de overleving. Klopt het met pijlen en speren, maar elke misser eindigt in mijn lichaam. Maar ik ben als gekneveld en ik kan me niet beschermen. De oorlog van beangstigende gekken duurt tot de laatste pijl en speer, om dan te grijpen naar de mannelijke strottenhoofden, ze in een ruk uit te trekken, ontstaan er hete stromen van bloed, bloed in de vorm van een sikkel, of een halve maan, die de schreeuwen en dood gemurmel volgen. Wanneer ik gekweld wordt door dit alles, ben ik daarna de volgende beul in de rij. De bebloede zonder strottenhoofd grijpt me bij de keel en rukt het uit. Op dat moment word ik wakker, elke ochtend op dezelfde manier, vermoeider dan dat ik echt heb gevochten.“

21

„Ubrzo će doći do najveće bitke, neupamćene izmeĊu tri mora (...) Na mene će nasrnuti krvoloĉni i za ratovanje obdareni Azijati. Predvodiće ih nadaleko znamenit sultan Murat. Još nisam siguran u snagu svoje strane, pa me to i brine i boli (...) Boj će trajati do kraja jednoga od dva ĉelnika, kneza ili sultana. Proliće e mnogo junaĉke krvi, i teći će dok jedan od voĊa ne ostane bez glave.“45

Er is geen enkele sprake van Lazar die de strijd tegemoet gaat met het bewuste doel om er het aardse rijk te verlaten voor het hemelse. Wel maakt Marić later in het verhaal al een sprong in de tijd, en laat doorheen de ogen van zijn personages de cultus van Lazar ontspruiten, die de voorbode is voor de Serven, een opoffering van een prins, ten behoefte van zijn volk. „Het lijden van Lazar in Kosovo stijgt naar het niveau van het lijden van Christus (...) Hier moet de Servische toekomst, de vrijheid en onafhankelijkheid op worden gebouwd.“46 In de roman van Obilić geeft Nenadić, hoewel hij zich ook niet echt uitspreekt over dit aspect van Lazar, een leuke noot. Hij geeft de etymologie van de naam van Lazar, „volgens de taal welke de Verlosser sprak Eli ezer – God's hulp, zodat hij, wanneer hij zelf niet meer kan, van het kwade zou gered worden“47. Hieruit kan worden afgeleid dat Lazar, als het moment daar is, wordt verlost van zijn lijden, door een goddelijke interventie. Of dit impliceert dat Lazar dan op de wolken naar de hemel zal stijgen is maar de vraag, maar in het kader van het christelijk geloof van toen wordt sowieso verondersteld dat Lazar zal worden opgenomen in het hemelse rijk, indien hij sterft. Het aspect van de Communie is minder uitgewerkt. Simović wijdt er een enkele passage aan48, en kadert het heel geestelijk in door het hele gebed van , de Servische patriarch, neer te schrijven. Marić benadert het historischer en realistischer:

“Pitalo se u kojoj će crkvi knez priĉestiti vojsku. I to je vaţno ze predstojeći boj, zbog mogućeg prepada. Boj se primikao pa se zna i to. (...) će se srpski junaci napojiti crnim vinom i hljebom, Hristovom krvlju i tijelom, oplemeniti pravoslavnim duhom i vjerom u pobjedu krsta.”49

45 Marid, 1989, 24-25: „„Weldra zal het komen tot de grootste slag, ondenkbaar tussen drie zeeën (...) Bloeddorstigen zullen mij aanvallen en voor de strijd bekwame Aziaten. Hun ver bekende sultan Murat zal hen leiden. Ik ben niet zeker van de sterkte van mijn kant, en dat baart me zorgen en kwelt me (...) De slag zal duren tot een van de twee hoofdrolspelers dood is, de koning of de sultan. Er zal veel jong bloed worden vergoten, en zal blijven tot een van de leiders zonder hoofd is.“ 46 Marid, 1989, 180: „Stradanje cara Lazara na Kosovu izdidi na nivo Hristovoga stradanja (...) Na tome treba graditi srpsku bududnost, slobodarsku i oslobođenu“ 47 Nenadid, 1989, 166: „po jeziku kojim je Spacitelj govorio Eli ezer – Božija pomoć, da bi bar njega, kad nije mogao sebe, od prostaštva spasao.“ 48 In de versie van 1989 gaat het gewoon over de Communie van de soldaten, terwijl in de versie van 2003 over heilige strijders wordt gesproken.

22

Een laatste opmerking over het religieuze aspect van de legende is de rede die Lazar zou gevoerd hebben voor zijn troepen, vlak voor de slag: “Het is beter een heldendood te sterven, dan te leven in schaamte”50. Dit komt uit het Slovo o knezu Lazaru van patriarch Danilo III. In Suzopolje schrijft Marić, die net als Nenadić de eschatologische inslag van het verhaal niet echt aankaart, dat Lazar twijfelt en zegt dat hij blij zou zijn als een andere Serviër de verantwoordelijkheid die hij draagt zou kunnen overnemen, dat hij zo de geschiedenis kan ontlopen. (Marić, 1989: 67) Hij heeft het moeilijk met de taak die op zijn schouders rust en zegt: “Het is niet gemakkelijk voor een tiental duizenden dappere zielen te staan, en voor de stromen van het bloed van Hem rekening af te leggen.“51 Mihaljĉić merkt in dit stuk van de legende op dat Lazar zich nog altijd kan overgeven aan het aardse rijk, maar dat zo het idee niet zou doorgekomen zijn en Lazar meer als een negatieve held zou aanzien geweest zijn in de overlevering. (Mihaljĉić, 1989: 227), en dan zou de hele religieuze cultus omtrent zijn persoon misschien nooit gevormd zijn geweest.

4.2 Miloš Obilić, de eeuwige held

Miloš Obilić is in de legende diegene die de taak op zich neemt om tijdens de slag sultan Murat te vermoorden. Maar hoewel dit een essentieel element is geworden van de legende, maakte Miloš Obilić in tegenstelling tot Lazar en de verhalen over hem die na de slag al snel verschenen initieel geen deel uit van de legende. Naar het personage wordt in de overlevering voor het eerst verwezen in de 15e eeuw bij Konstantin Filozof, die hem in zijn verhaal opnam als een naamloze krijger (ReĊep, 2007: 46). Hij schreef enkel over „de heldendaad van een nobele jongeman, over laster en leugens van zij die benijden, over dessertie naar het Turkse kamp en de moord van sultan Murat met een zwaard.“52 Andere overleveringen van die periode geven ook geen naam prijs, enkel kenmerken, zoals bij Urudţ-bin Adil, die hem een „verduivelde ongelovige“ noemde,

49 Marid, 1989, 49: „Men vroeg zich af in welke kerk de prins de troepen de Communie zal geven. En dat is belangrijk voor de aanstaande veldslag, omwille van de mogelijke verrassingsaanval. De slag komt dichterbij en dat voelt men ook. *…+ zullen de Servische helden zich overeten zich in rode wijn en brood, het bloed en lichaam van Christus, de edelen met een orthodoxe ziel en geloof in de overwinning van het kruis. *…+ De helden hebben de Communie meer nodig dan wanneer en waar dan ook.“ 50 Ređep, 25: „Bolje je nama u podvigu smrt, nego li sa stidom život.“ 51 Marid, 1989, 120: „Nije lako pred desetak hiljada junačkih duša stati, i za potoke krvi Njemu račun položiti.“ 52 Ređep, 2007, 46: „o podvigu blagorodnog junaka, o kleveti u oblagivanju zavidljivaca, o prebegu u turski tabor i ubistvu sultana Murata mačem.”

23 of een „jongeling, dapper en sluw“ bij Duka. (Popović, 2007: 30) En wanneer later de onbekende soldaat de naam Miloš Obilić krijgt, is, zoals Rade Mihaljĉić stelt, dit het einde van de onbekende held en het begin van de legende van Obilić (Mihaljĉić, 1989: 20). Het was omdat „de naam van de moordenaar van Murat onbekend was gebleven (...) dat prins Lazar de belichaming was van alle helden die waren gestorven in de strijd en enkel hij een cultus had gekregen en werd gevierd.“53 De legende van Miloš Obilić raakte in Servië dus maar veel later bekend. Zo is bijvoorbeeld niet één muntstuk gevonden met de afbeelding van Obilić. (Popović, 2007: 29) In het westelijke gebieden was Obilić wel bekend, en in de 16e en 17e eeuw werd veel over hem geschreven en gezongen. Hij werd opgenomen in de bugarštice over Kosovo en in de pseudohistorische heldenliederen. (Popović, 2007: 69) Uit die periode bestaat echter geen enkel Servisch document waarin hij noch zijn heldendaad wordt aangehaald. (Popović, 2007: 61). De Europese schrijvers wisten hoe dan ook over Obilić, die in hun streek, in Dubrovnik en in de Dalmatische gebieden, zelfs populairder was dan Lazar (Popović, 2007: 62). In de kroniek van Kuripešić over Kosovo staat dat Obilić zelfs de centrale held was in het verhaal, en niet Lazar. (Popović, 2007: 47 ) Pas tegen het eind van de 17e eeuw en het begin van de 18e eeuw begon de legende van Obilić in Servië te groeien. Maar daarvoor kwam zijn naam nooit voor in de geschriften, of schreef men zelfs niet wie Murat had vermoord (Popović, 2007: 32) Uiteindelijk groeide Obilić uit van een „loyaal verdediger van een onzekere grens“ in de overlevering van Kuripešić tot een „onafhankelijke, uitdagende rebel ten tijde van Karadţić“ (Koljević, 1980: 23- 24), toen de spanning groeide tussen de Servische raya (de arme niet-moslim bevolking in het Osmaanse Rijk) en de Osmaanse staat. (Anzulović, 1999: 16) De naam van Obilić heeft ook een hele evolutie doorgemaakt. Vuk Karadţić heeft in de 19e eeuw zelfs een woordenboek samengesteld, waarin hij de vele wortels waar de naam Obilić van zou zijn afgeleid vermeldt. Zo heeft Popović kunnen afleiden uit het werk van Karadţić dat de definitieve achternaam van Milos Obilić een mythische connotatie heeft, "afgeleid van het woord obil, wat volgens de volkse overlevering reus betekent, een held met bovennatuurlijke krachten.“54 Tot de 17e eeuw werd de naam Miloš Obilić echter nooit gebruikt. Vormen als Biliš Kobila, Miloin, Miloš Kobila, Miloš Kobilović, deze kwamen allemaal voor. Miloš Kobilić was

53 Ređep, 48: „ime Muratovog ubice ostalo je nepoznato (...) što je knez Lazar bio oličenje svih junaka koji su poginuli u bici i samo on je dobio kult i bio slavljen.“ 54 Popovid, 2007, 98: „izvedeno od reci obil, sto po narodnom predanju znaci div, junak natprirodne snage.“

24 de eerste vorm die het dichts aanleunde bij de huidige naam. Popović schrijft echter dat volgens Ruvarac de eerste bron die Miloš Obilić vermeldt, en deze als de moordenaar van Murat, dateert uit 1765. (Popović, 2007: 30) In de hedendaagse literatuur is de naam Miloš Obilić of Kobilić vast gebruikt, maar de schrijvers hebben hun eigen idee over de ontstaansgeschiedenis van de naam. Nenadić schrijft dat “een zekere voorvader van hem Kobila heette. Met de tijd vergaten ze wat het was en wat deze ruziestoker met de merrie had gedaan. (...) De enige Miloš, in een lange opeenvolging van doden en levenden van Kobilić, liet de K wegvallen en met een aangetaste naam trok hij de wijde wereld in. Velen willen hem niet aanspreken met zijn nieuwe naam, maar velen doen dat wel“55. In Suzopolje wordt gesteld dat naast zijn christelijke naam hij ook nog de bijnaam Kobilić kreeg, een derivatie van kobila, wat merrie betekent, en duidt op het paard van Obilić, dat hij na elke overwinning feliciteert. (Marić, 1989: 84) In de oude epische poëzie werd Obilić uiteindelijk het evenbeeld van dapperheid en moedigheid (Marinković, 1989: 61) en deze lijn is bij Simović en Marić verder doorgezet, in het spoor van de legende. Van de drie hedendaagse werken is dat van Nenadić echter hét werk wanneer het over Miloš Obilić gaat. De titel zegt het al zelf, een roman over onze held. Alles in het verhaal draait dan ook rondom hem. Maar het gaat vooral over zijn laatste momenten als een levende legende, zijn tijd als heerser, wanneer de Osmanen komen opzetten, tot de onvermijdelijke veldslag bij Kosovo. Het is die periode als heerser van een klein stukje land, hem geschonken door Lazar (Nenadić, 1989: 79) en door hem gedoopt in Obil, en de relatie met zijn trouwe trawanten, die Nenadić uitvoerig beschrijft. En zo komen we, door de ogen van de schrijver weliswaar, over de persoon van Obilić veel te weten. Nenadić heeft woorden te over om zijn protagonist te bejubelen: „Een vurig verstand en verdediger van de vreemdelingen, beschermer van de hongerigen en smeekbede van de behoeftigen, zorgend voor de bezorgden en geruststeller, die van iedereen houdt, zoals Christus het wil.“56 Bij Nenadić ligt de toon dus meer bij het feit dat hij een betrouwbaar man is (Nenadić, 1989: 21) alsook een wijs man. Benedikt Kuripešić schreef dat hij een gevierd ridder was en dat hij allerlei nobele daden verrichtte (Popović, 2007: 48), en Nenadić neemt dit beeld van Obilić over. Wat Obilić bereikt in zijn

55 Nenadid, 1989, 41-42: “nekakvog mu dalekog pretka Kobilom prozvali. S vremenom se zaboravilo šta je bilo i šta je taj nevoljnik s kobilom počinio.(...) Jedini je Miloš, u dugoj povorci mrtvih i živih Kobilida, otresao ono K i okrnjenim prezimom krenuo u beli svet. Mnogi nisu prestali ga da po novom zovu, ali mnogi jesu.” 56 Nenadid, 1989, 81: „Ognjeni um i zaštitnik stranaca, hranitelj gladnih i molivanje ništih, milovanje skrbnih i utešitelj, koji sve ljubi što Hristos hode.“

25 dorpje wordt vergeleken met een passage uit Genesis, wanneer God aarde en water scheidde. En zoals in de overlevering blijft Obilić echter heel bescheiden (Nenadić, 1989: 62), blijft hij meer de man van de daden en niet van de grote woorden. En zo is hij een baken van inspiratie voor anderen. Voor de slag wordt hij aangesproken (Nenadić, 1989: 193) door een soldaat, die zegt dat hij bang is voor wat komen zal en enkel een dwaas geen schrik zou hebben. Maar aangezien Obilić het kan, kan hij het ook. Ook voor zijn strijdmakkers is het duidelijk, zij dienen “de beste onder de beste”57. Hoe de ware Miloš Obilić was, de historische Obilić, van vlees en bloed, met zijn positieve kanten, zowel als zijn negatieve, zal echter niemand ooit weten. Doorheen de eeuwen is zijn legende gegroeid als een ideaal voorbeeld van heldhaftigheid, en rond dit thema heeft ze zich ontwikkeld. En hoewel Nenadić dieper op het personage ingaat, laat ook hij geen zwakke kanten zien van de held, of toch niet expliciet. Zijn ster staat hoog, en Nenadić wijkt niet af van dit ideale beeld van Obilić: „het nieuws zal zich verspreiden. De heldhaftige, ridderlijke Obilić.“58

4.2.1 De twist met Vuk Branković

In de overlevering is de aanleiding waarom Obilić eropuit trekt om sultan Murat te vermoorden een twist tussen hem en Vuk Branković, die heerser is over Priština en de omliggende streek, waaronder ook Kosovo. Jerga, een wapensmid uit Nuremberg, schreef in de 15e eeuw dat Lazar twee schoonzonen had die in ruzie lagen met elkaar (ReĊep, 2007: 51), maar hij vermeldde niet Miloš Obilić. De oudste bron, waar zowel Vuk als Obilić worden vermeld als verwikkeld in een twist is de vertelling Kraljevstvo Slovena van Mavro Orbini uit 1601 (ReĊep, 2007: 80) Hierin wordt voor het eerst geschreven dat Vuk Obilić ervan beschuldigt een verrader te zijn omwille van een geschil tussen hun vrouwen en met Obilić zelf. Popović merkt op dat hier elementen werden toegevoegd die eerder niet aanwezig waren, maar het is niet duidelijk of Orbini, die afkomstig was uit Dubrovnik, deze van de bugarštice over Kosovo of van de volksoverlevering heeft overgenomen. (Popović, 2007: 51) Hoewel het Vuk was die de naam van Miloš beschimpte en hem een verrader noemde, is het echter logisch dat de verrader ook de lasteraar is. (ReĊep,

57 Nenadid, 1989, 199: „najboljeg među najboljim“ 58 Nenadid, 1989, 91: „vest de pudi. Junačni, viteški Obilid.“

26

2007: 80) En uiteindelijk zal dit tijdens de slag zo blijken te zijn, en dit omdat Vuk de kroon wil grijpen van Lazar om zo zelf over het land te regeren. (ReĊep, 2007: 79) Opvallend is wel dat in de overlevering de twist tussen de vrouwen wordt aangehaald als de oorzaak voor de nederlaag en de val van het rijk. Maar volgens Vojislav Đurić hebben de zangers van de 19e eeuw de twist van de vrouwen, in feite de dochters van Lazar59, en de twist van de schoonzonen niet als oorzaak voor de ondergang van het rijk aanzien. (ReĊep, 2007: 95) Mavro Orbini heeft alleszins als eerste het zo bekende motief van het verraad, een van de centrale elementen van de legende, aan Vuk gekoppeld, en hij heeft zo ook als eerste de twee basismotieven van de legende in één verhaal gegoten. (ReĊep, 2007: 80) Er waren dus twee eeuwen gepasseerd sinds de slag vooraleer men het motief van verraad aan Vuk toeschreef. De eerste Servische bron over de twist dateert van wat later, ook van het begin van de 17e eeuw en staat bekend als de Kroniek van Branković (ReĊep, 2007: 82). Zoals vermeld in het hoofdstuk over de christelijke aura van Lazar, werd er een avondmaal gehouden vlak voor de veldslag door Lazar en zijn ridders. Het is hier dat in de overlevering voor de eerste keer uitgesproken wordt verteld over de laster van Vuk jegens Obilić. In de hedendaagse literatuur krijgen we bij Nenadić en Simović het beste perspectief over dit geschil. Simović, die de legende heel strikt volgt, vertelt dezelfde scène van het befaamde avondmaal, waar Vuk Obilić aanwijst als de afvallige van het gezelschap, en kijkend naar hem zegt dat iemand aan de tafel Lazar zal verraden. Bij Simović is de parallel bijna compleet met de overlevering, over hoe Obilić eerst wordt beschuldigd, en uiteindelijk zijn naam zal zuiveren met een heldhaftige daad, en zo iedereen lik op stuk zal geven. Net als in het dramastuk van Simović wordt dus ook in de roman van Obilić verteld over de twist. Nenadić baseert zich echter niet op de legende, maar benadert de twist op een totaal andere manier. Zoals gezegd is Obilić heerser van Obil, en hij blijkt in het besturen van zijn stuk land veel bekwamer te zijn dan Vuk. Daarbij komt dat allerlei mensen naar het land van Obilić trekken, omdat het daar beter wonen is. Vuk valt Obilić aan, en verwijt hem dat hij mensen toelaat op zijn gebied te komen wonen, zonder te vragen vanwaar ze afkomstig zijn. (Nenadić, 1989: 81) Obilić verdedigt zich door te zeggen dat hij gewoon de hand uitreikt aan zij die verjaagd en verdwaald zijn. Zo heeft Obilić „uit de Turkse streken een tiental gezinnen

59 Dochter Mara werd uitgehuwelijkt aan Vuk Brankovid en Vukosava aan Miloš Obilid. (Ređep, 2007: 75)

27 aangetrokken, en hen een woning gegeven“60. Obilić overtreft Vuk in zijn leiderscapaciteiten, en dit werkt wantrouwen en nijd in de hand61, vooral wanneer blijkt dat er onder de vluchtelingen ook onderdanen zijn van Vuk, die schijnbaar ontevreden zijn met zijn beleid. Dit stoot Vuk uiteraard nog meer tegen de borst. (Nenadić, 1989: 36-39) Het blijft weliswaar een geheim hoe en waarom ze naar zijn land zijn getrokken, (Nenadić, 1989: 53) en verder stellen sommigen zich de vraag waarom Obilić zijn naam heeft veranderd, of waarom hij zich heeft gevestigd in een moerassige vallei, welk gebied hij trouwens op verdachte wijze in handen heeft gekregen. (Nenadić, 1989: 50) De nijd van Vuk is in feite een rode draad doorheen het verhaal van Nenadić. Zo krijgen we een gesprek tussen Lazar, Vuk en Obilić, waar Vuk de integriteit en trouwheid van Obilić in vraag stelt. Obilić is namelijk gaan spioneren in het kamp van de Osmanen om informatie over de troepenmacht te bekomen.62 Zoals Lazar later zal zeggen, is hij de perfecte man, aangezien hij het uiterlijk heeft van een Turk, of zo schrijft Nenadić. Maar dit zint Vuk dus totaal niet: „Ze lachen met muggezifters (...) Dergelijke! Hij liegt ongelooflijk.“63 Er ontstaat zo een discussie tussen de twee kemphanen en Obilić vraagt uiteindelijk: „Ben jij soms mijn rechter?“64, waarop Vuk antwoordt: „Hier bevestigt zich wat waarheid en wat leugen is.“65 Deze scène heeft buiten het feit dat ze zich ook afspeelt tijdens het avondmaal vlak voor de strijd, in het bijzijn van de andere ridders, uiteindelijk maar weinig essentieels gemeen met de legende. Het ontaardt maar in een discussie wanneer de twee alleen zijn overgebleven met Lazar, en Obilić zegt niet dat hij zijn naam zal zuiveren, om zo zijn trouwheid te tonen tegenover Lazar. Hij weerlegt gewoon alle beschuldigingen van Vuk als totale onzin, en stelt dat hij niet is „weggegaan op eigen wil maar volgens zijn plicht“66. Later hebben Lazar en Vuk een gesprek apart, waar Vuk zijn prins tracht te overreden om Obilić niet te vertrouwen. Maar Lazar trekt de trouwheid van zijn ridder niet in vraag, en hij heeft dan ook niets dan lof voor de jonge man67. Vuk vindt dat Obilić niet deugt: „Ik

60 Nenadid, 1989, 53: „iz turskih zemalja deveo desetak porodica i naselio ih“ 61 Dit komt al voor bij Duka, welke het oudst bewijs bevat van de nijd tussen Obilid en Vuk. (Ređep, 2007: 60) 62 Bij Simovid gebeurt dit door Ivan Kosančid en 63 Nenadid, 1989, 77: „Šalju smutljivce (...) Ovakve! Šire laži.“ 64 Nenadid, 1989, 77: „Da li se ovde meni sud?“ 65 Nenadid, 1989, 77: „Ovde se utvrđuje šta je istina i šta laže.“ 66 Ređep, 2007, 78: „otišao po svojoj želji nego po dužnosti“ 67 Later zal er echter ook een discussie ontstaan tussen Lazar en Obilid, wanneer Obilid weigert het bevel van Lazar uit te voeren, waarop Lazar hem wijst op zijn plichten, en ... een betere leider zou zijn dan Lazar. (Bron)

28

68 kan Kobilić niet geloven (...) Hij is een onruststoker.“ Maar Lazar is overtuigt dat hij van Obilić niets te vrezen heeft: „Hij heeft vele keren getoond dat hij een edel man is, dat hij toegewijd, dapper en eerlijk is.”69 Vuk houdt echter voet bij stuk: „Misschien heeft hij jou overtuigd, mij niet.“70 Vlak voor de slag vaart Vuk nogmaals uit tegen Obilić, waarbij hij zegt dat „[h]ij de slechtste eigenschappen belichaamt die [hen] in de ondergang zullen storten. Een indringer. Een immigrant. Hij is uit het niets verschenen, uit de duisternis, uit de modder, onvoorzien, (…) verraderlijk”71. Lazar, in zijn wijsheid, zegt dat „zij die zich willen onderscheiden of zij die hij blindelings leidt gevaarlijk zijn“72, waarbij hij dus verwijst naar Obilić en zijn strijders. Voor Lazar is Obilić in feite een handig instrument om te gebruiken in de komende veldslag. Wanneer tegen het eind van het verhaal Obilić tegen Vuk zegt dat hijzelf aan de rechterkant wil staan, om makkelijker bij Murat te geraken, trekt Vuk uiteindelijk zijn staart terug. (Nenadić, 1989: 231) In het drama van Simović wordt nog een aparte dimensie toegevoegd aan het element van de twist. De schrijver wou namelijk het verhaal ook vanuit een ander perspectief bekijken, en niet enkel door de ogen van de protagonisten, waardoor hij ook „gewone mensen“ het verhaal laat dragen. Dit betekent dat er „meer verschillende personages zijn, lotgevallen en interesses“ (Simović, 2003: 139). Een opvallend gegeven daarvan is dat er zo ook een personage bij het verhaal komt kijken, die mede als oorzaak is voor de slechte relatie tussen Obilić en Vuk, en zelfs bij het avondmaal door Vuk als enige reden wordt aangehaald waarom Obilić een verrader is. (Simović, 2003, 25). Het betreffende personage, beter bekend als medicus et cyrorgico et berberius de Presarin is iemand die Obilić blijkt te kennen. Wanneer de man door de soldaten van Vuk wordt aangehouden, zegt hij dat hij naar Kosovo gaat. Als geneesheer is een veldslag namelijk de ideale plek voor hem. “Weet je hoeveel er voor mij te doen valt bij Kosovo? (…) Het bloed zal stromen dat je erop zal kunnen varen!“73, zo tracht hij de soldaten te overtuigen. Maar de soldaten denken dat hij misschien een spion is, en pakken hem op. Obilić verschijnt dan ten tonele, herkent de man, en beveelt de soldaten hem vrij te laten. Wanneer deze weigeren, dreigt hij zijn zwaard te

68 Nenadid, 1989, 179: “Ja ne mogu da vjerujem Kobilidu (...) On je buntovnik.“ 69 Nenadid, 1989, 181: “On je mnogo puta dokazao da je pristojan čovek, da je odan, srčan i čestit.“ 70 Nenadid, 1989, 181: „Možda je tebe u to ubedio, mene nije.“ 71 Nenadid, 1989, 223: “*o+n je u sebi spojio najgore pojave koje *ih+ u propast vode. Uljez. Skorojevid. Dolazi niotkuda, iz tame, iz blata, nepredvidiv je, (...) podmukao.“ 72 Nenadid, 1989, 181: „opasni su oni koji bi hteli da se istaknu ili oni koje pohlepa vodi.“ 73 Simovid, 2003, 26: „Znaš li koliko de za mene posla na Kosovu? Znaš li ti koliko de na Kosovu biti probodenih xigerica, pluda, stomaka, prosutih creva i mozaka Bide krvi da po njoj vozimo čamce!“

29 trekken, waarop de soldaten inwilligen. De man is zo voor Vuk een perfecte argument om Obilić als verrader aan te duiden, aangezien de onbekende verondersteld wordt een Osmaan te zijn, of met de Osmanen banden te hebben. En aangezien Obilić de man goed kent, is dat genoeg voor Vuk om ook Obilić te veroordelen. Vuk beveelt alles te doen om de man te vinden en hem te volgen, om zo een bewijs te hebben tegen Obilić (Simović, 2003, 45) De hele kwestie met de onbekende van Presarin krijgt echter een staartje op het einde van het verhaal. Wanneer Obilić de sultan heeft neergestoken en klaar is om zijn straf te ontvangen, verschijnt plots zijn oude vriend. Hij heet nu echter Mustafa, en heeft zich bekeerd tot de Islam. En dit omdat Vuk hem de hele tijd op de hielen zat, en hem zo in de armen van Allah heeft gejaagd. Vuk Branković wordt op deze manier aangeduid als een smet op de zaak van de Serven, aangezien hun eigen mensen zich tot de Turken keren.

4.3. Verraad op het veld

Tijdens de slag wordt Lazar in het heetst van de strijd verraden door een van zijn bondgenoten, namelijk Vuk Branković, de man die Obilić aanwees als diegene die Lazar afvallig zou zijn. Het verraad van Vuk, dat Koljević ziet als “the heart of the legend and the song” (Koljević, 1980: 155) heeft net als de andere elementen in de overlevering ook eerst een hele evolutie doorgemaakt. In het begin van de 15e eeuw werd in het Pećka Letopis al vermeld dat iemand Lazar zou verraden. (Popović, 2007: 22) Maar er was nog geen dader, of centraal figuur in dit verraad. Aan het eind van de 15e eeuw schreef Konstantin Mihailović het verraad toe aan een groep mensen (ReĊep, 2007: 56) en stelde als eerste dat het verraad, samen met de twist, de reden was voor de nederlaag. (Koljević, 1980: 156) Duka gaat later het motief verbinden aan één persoon, maar echter nog niet aan Vuk Branković. (ReĊep, 2007: 62) Dat zal pas gebeuren aan het begin van de 17e eeuw door Mavro Orbini. (Popović, 2007: 114) En zo ging de naam van Vuk de geschiedenis in, als verrader, maar dit vooral omdat zijn bijdrage aan de slag nooit echt duidelijk was geweest. (Popović, 2007: 114) Op het einde van de 17e eeuw kwam daar nog bij dat Vuk de naam van Obilić had beschimpt, in een werk van de onbekende Peraštanin (ReĊep, 1989: 75), wat uiteindelijk hem als de reden aangeeft voor het offer van Obilić.

30

Wat de uiteindelijke aanleiding zou zijn voor Vuk om zijn prins te verraden is omdat hij zelf de macht wil grijpen. In de korte scènes in Nenadić’ roman toont Vuk impliciet zijn ambities om ooit over te nemen. Er wordt verwezen (Nenadić, 1989: 71) naar tweekoppige witte arenden op een rode, linnen wimpel, een gedachte die Vuk heeft over zijn eigen rijk. Maar enige expliciet bewijs dat Vuk Lazar zal verraden is er niet. Simović is hierin veel directer, en zoals eerder is gebleken blijft hij veel trouwer aan de overlevering. Wanneer hem wordt gezegd dat Lazar een visie heeft, merkt hij boos op of hij zelf dan geen visie heeft. (Simović, 2003, 39) En het feit dat Vuk zijn troepen moet sturen, in steun van Lazar, zint hem ook niet. Enerzijds kost het hem veel te veel geld, hoewel anderzijds de Serven zonder zijn steun een gewisse dood tegemoet gaan. Ook Nenadić schrijft over de onwil van Vuk om zijn troepen te sturen: “Dat kost geld. Er is voedsel nodig, kleren, paarden, wapens.”74 Maar Nenadić gaat in tegenstelling tot Simović een veel kwetsbaardere Vuk tonen. Het is immers op zijn grondgebied dat de Osmanen komen strijden, en hij kan toch moeilijk zijn eigen land opgeven. Hij voelt zich alleen, in de steek gelaten, en enkel omgeven door zij die “hypocriet en achterbaks zijn”75. Zijn vrouw tracht hem gerust te stellen dat hij niet alleen is, maar dat haar vader, Lazar, zal helpen. Maar Vuk reageert hier geprikkeld op: “Hrebeljanović! Dat oude, verraderlijke zwijn!”76 Hoewel hij zich hier keert tegen Lazar, gaat Nenadić Vuk niet tot het niveau van de verrader brengen. Zijn Vuk blijft Lazar trouw, op zijn manier, en zal hem niet bewust achterlaten op het strijdtoneel. Hij is echter totaal wantrouwig ten opzichte van bijna iedereen rondom hem. Er wordt wel geconcludeerd dat Vuk „gelijk heeft, maar klaagliederen en zelfbeklag doen het gemoed geen goed, sterken en moedigen de heldendaad niet aan, maar slaan het neer in modder en verstomming“77. Ondanks de twijfel omtrent Vuk zegt de uiteindelijke afloop van het verhaal weliswaar niets over wat met hem is gebeurd en houdt Nenadić zich over het mogelijke verraad afzijdig. Bij Simović wordt het verraad wel vermeld, maar er wordt niet over uitgewijd. Een čauš komt gewoon melden aan de sultan: “Vuk Branković heeft het slagveld verlaten! Hij keert met zijn troepen richting Sitnica, en trekt terug naar de hellingen van Šara.”78

74 Nenadid, 1989, 39: „Кошта. Треба хране, треба одеће, треба коња, треба оружја.“ 75 Nenadid, 1989, 58: „su dvolični i podli.“ 76 Nenadid, 1989, 59: „Hrebeljanovid! Stara, podla kurva!“ 77 Nenadid, 1989, 233: “je u prav, ali jadikovke i samosažaljenje ne propinju duh, ne snaže i ne bodre podvig nega ga obaraju u glib i mrtvilo.” 78 Simovid, 2003, 119: „Vuk Brankovid je obustavio napad! Izmiče sa vojskom prema Sitnici, i povlači se ka obroncima Šare.“

31

In Suzopolje wordt de twijfel in verband met Vuk wel al nader beschreven in de hoofdstukken voor de slag. De vraag is wie van de anderen aan het hoofd van hun troepen het slagveld zal betreden. (Marić, 1989: 32) Het is Lazar die opmerkt dat „[a]ls er een detachement niet zal zijn, er geen overwinning is“79, verwijzend naar Vuk, ĐuraĊ en Vlatko. Er wordt echter op gewezen dat „Vuk de overwinning nodig heeft, aangezien die strijd zich op zijn land afspeelt, in zijn thuis“80. Hij moet dus aanwezig zijn, en wordt verondersteld mee te vechten, aangezien er zo meer soldaten zijn aan de zijde van de Serven. Maar „hij kan niet enkel de eer van Lazar dienen. Ook hij heeft een overwinning nodig en een zwakke prins. Waarom zou Vuk niet de grootste Serviër zijn? Deze beslissing van Vuk hebben de muren van de kloosters met de stank van verraad aanhoord.“81 En hier krijgen we al direct een verwijzing naar de afvalligheid van Vuk. Marić beschrijft dat Vlatko en Vuk in Lazar niet de sterke leider zien die nodig is om het leger te leiden, en „als het volgens hen niet gunstig zal zijn, zullen ze tijd hebben om hun troepen terug te trekken”82. Later in het verhaal voltrekt zich dan de legende: “Vuk Branković is schuldig voor Kosovo!”83 Wel vermeldt Marić hierbij ook dat Lazar al gesneuveld was toen Vuk zich terugtrok. (Marić, 1989: 156) Vuk is echter niet de enige die Lazar aan zijn lot overlaat, of zo de legende ons verteld. Uiteindelijk laten ook de Bosniërs Lazar op het veld achter. Orbini haalt zo de vlucht van Vlatko Vuković aan (ReĊep, 2007: 79), de gezant van Tvrtko, die ook terugkomt in de hedendaagse verhalen. Maar wederom vertellen enkel Marić en Simović dat hierover. In de versie van 2003 vermeldt Simović dat hij „het strijdperk heeft verlaten en zich begeeft naar Lab“84. In de versie van 1989 wordt dit nog versterkt dat hij „in galop zich heeft teruggetrokken naar Bosnië“85. Het zijn dus uiteindelijk de afvalligen die de slag overleven, en het is, zoals Ljubomir Zuković stelt, dat „de lafaards en verraders de veldslagen en oorlogen overleven, maar de heldhaftigen en toegewijden sterven“86. In de loop van de eeuwen is Vuk Branković de schuldige geworden voor Kosovo, en zo voor alles wat is gebeurd op Vidovdan van het jaar 1389. Vuk

79 Marid, 1989, 33: „[n]e bude li jedne komande, nema ni pobjeda“ 80 Marid, 1989, 48: “Vuku treba pobjeda, ipak se ta bitka bije na njegovoj zemlji, na njegovom ognjištu” 81 Marid, 1989, 48: “ne može da radi samo za Lazarevu slavu. I njemu treba pobjeda slabašan knez. Zašto Vuk da ne bude vrhovni Srbin? Ovu Vukovu odluku primili su manastirski zidovi sa zadahom izdaje.” 82 Marid, 1989, 83: „*n+e bude li povoljno po njih, oni de imati vremena da izvuku svoje vojske.“ 83 Marid, 1989, 164: „Vuk Brankovid je kriv za Kosovo!“ 84 Simovid, 2003, : „napušta bitku i prelazi Lab“ 85 Simovid, 1989, 192: „galopom se povlači natrag u Bosnu“ 86 Zukovid, 1989, 18: „kukavice i izdajnici preživljavaju bitke i ratove, a srčani i odani ginu.“

32 wordt onvoorwaardelijk als de grote boosdoener bestempeld, alsook een van de voornaamste redenen voor de nederlaag. “Vuk heeft (...) het hemelse en de aardse toewijding verraden, en God en de mensen“87.

4.4 De dood van een sultan

De moord op sultan Murat88 is net als de spirituele tocht van Lazar en de dood van de Servische helden een van de centrale elementen van het verhaal. De Byzantijnse schrijvers Duka en Laonik Halkokondil zagen de moord als het sleutelmoment van de slag. (Mihaljĉić, 1989: 16) Marić beaamt dit in Suzopolje: “De slag van morgen is er een voor het hoofd van de prins en de sultan, en zal duren zolang er geen een over de grond rolt”89. Maar hoewel de Serven erin slaagden om de sultan te doden, waren de bronnen over de omstandigheden van zijn dood doorheen de eeuwen echter heel onduidelijk. Christelijke en Turkse bronnen blijven elkaar zelfs tot vandaag tegenspreken over dit feit. (Mihaljĉić, 1989: 230) Vlak na de slag schreef de Spaanse reiziger Ruy Gonzales de Clavija aan het begin van de 14e eeuw de dood van Murat toe aan Lazar zelf, die “hem heeft gedood in de strijd met de slag van een lans, die door zijn borst ging en langs zijn rug er weer uit ging”.90 (ReĊep, 2007: 44) Patriarch Danilo III en Konstantin Filozof, zij die een van de eerste bronnen over de legende hebben nagelaten, schreven respectievelijk dat de sultan na de slag en tijdens de slag werd vermoord (Mihajĉić, 1989: 230). In het Prološko žitije kneza Lazara of in het Pećka Letopis, geschreven kort na de slag, staat dat Murat tijdens de slag wordt vermoord. Verder scheef Konstantin Filozof in het Žitije despota Stefana Lazarevića dat Murat niet werd vermoord in zijn tent, maar dat hij stierf in het strijdgewoel (ReĊep, 2007: 46) De Turkse bronnen gingen het anders inkaderen, en schreven dat Murat werd gedood tijdens de slag op zijn paard, een eerbare strijdersdood. (Popović, 2007: 31) Er werd zelfs geopperd dat de sultan na de slag het leven liet. Bij Mehmed Mule Neshrija was sultan Murat trouwens ook klaar voor

87 Zukovid, 1989, 18: „Vuk je (...) izdao i nebesko i zemaljsko opredeljenje, i Boga i ljude.“ 88 Derid beschrijft de etymologie van Murat’s naam als “de zoon van Allah op aarde – Abdulaha (Abd-alah) van de sultan”/ “Alahovog sina u zemlji – Abdulaha (Abd-alah) sultana.” 89 Marid, 1989, 62: „Jutrošnji boj je borba za kneževu i sultanovu glavu, i trajade dok se jedna ne zakotrlja na zemlji.“ 90 Ređep, 2007, 44: „ga je ubio u boju udarom koplja, koje mu je ušlo u grudi a izišlo na leđa.“

33 wat komen zou, “dat de Turkse overwinning zal worden behaald terwijl ik mezelf opoffer“91. Hier valt op dat deze woorden veel gelijkenis tonen met de toewijding van Lazar voor de slag, om zijn hemelse rijk te kunnen bereiken. (ReĊep, 2007: 59) Maar in vergelijking met de vroegere Griekse, Turkse en Servisch geschreven bronnen, was het Kuripešić die ook concrete informatie gaf over Obilić en de moord van sultan Murat. (Popović, 2007: 47-48) In de hedendaagse literatuur is ook geen eenduidig verdict. Bij Simović zit de sultan in zijn tent, en het is daar dat hij, in het bijzijn van zijn troepen, wordt neergestoken. Bij Marić kan min of meer worden afgeleid dat Murat in het strijdgewoel wordt gedood. Wanneer Obilić de sultan heeft vermoord, tracht hij zijn lichaam mee te nemen, als bewijs. Maar de Turkse troepen slagen er in het lijk weer te bemachtigen, want „ze nemen de dode Murat en brengen hem over naar hun achterste gelederen“92. In de roman van Obilić schrijft Nenadić duidelijk dat het leger afwacht tot wanneer Murat is vermoord. „We doen niets“, zo luidt het bij Lazar, „[w]e zitten (...) en kijken toe. Nu moeten ze zelfs niet met ons vechten“93.

4.4.1 Het bewijs van Obilić

“Do pravde i istine Miloš ne ide najsigurnijim, nego upravo najopasnijim, ali zato i najkraćim, putem.”94

Centraler bij de dood van Murat is uiteindelijk wie de moed had om hem te vermoorden. Duka schreef aan het eind van de 15e eeuw dat de moordenaar van Murat een jong en dapper ridder was, die zich overgaf aan het martelaarschap. (Popović, 2007: 37) Maar hij vermeldde dus geen naam. Dat Obilić de uiteindelijke moordenaar was werd pas in de 18e eeuw vermeld. Het is wel opvallend dat een Turkse bron uit eind de 15e eeuw, geschreven door Ašik-paša Zade, al Miloš Kobil vermeldt, een afleiding van zijn naam. (Mihaljĉić, 1989: 17) In sommigen handschriften

91 Ibid, 59: „da tursku pobedu dobije žrtvujudi sebe“ 92 Ibid, „preoteše mrtvoga sultana i prevukoše u svoju pozadinu.“ 93 Nenadid, 1989, 238: „Mi ne radimo ništa“ / „Sedimo (...)i posmatramo. (...) Sada im bitka sa nama nije potrebna.““ 94 Zukovid, 1989, 19: „Voor de gerechtigheid en de waarheid kiest Miloš niet de veiligste weg, maar de gevaarlijkste, echter zo ook de kortste.“

34 werd ook geschreven dat hij niet alleen was. Zo staat in het handschift van Grujić uit 1727 geschreven dat Miloš Obilić samen met Milan Topliĉanin en Ivan Kosanĉić in het Turkse kamp aankomt. (ReĊep, 2007: 93) Bij de huidige generatie heeft elke schrijver dit anders ingevuld. Bij Marić is het een hele groep die de taak op zich neemt om de sultan te vermoorden, „een vijftigtal van hen zijn met speciale instemming van de prins, Miloš Kobilić, Jug Bogdan met twintig zonen, en een veertigtal andere jonge helden.“ Dit is tegenstelling tot wat Simović schrijft, waar enkel Miloš Obilić naar de tent van de sultan gaat, om zogezegd de sultan te spreken. (Simović, 2003: 101- 102) Maar het opvallendst is het verhaal van Nenadić, die niet schrijft wie de sultan vermoordt. Hij sluiert de moord in mysterie. „Lazar zag af. Ze hoorden van een zekere Topliĉanin over de dood. Ze weten niet door welke handen, Turkse of van iemand anders. Topliĉanin ademde zijn laatste adem voor hij het hem had verteld. En Murat is dood.“95 Maar „de waarheid zal nooit geweten zijn. Wanneer ze de [moordenaar] uitkleedden, zagen ze dat hij niet besneden was“96. Dit doet in feite afbraak aan de persoon van Obilić als onvoorwaardelijke held, aangezien niet uitdrukkelijk wordt gezegd dat Obilić zich heldhaftig opoffert, in naam van zijn prins. Net als de mysteriuze moord heeft Nenadić ook het hele voorspel van de moord totaal anders benaderd en gaat vooral de mens Obilić nader toelichten. Zo heeft Obilić eerst niet de intentie om de moord op Murat te plegen, maar doet dit op bevel van Lazar, en dit met grote twijfel. Hij stelt eerst zelfs voor om een tunnel te graven tot aan de tent van de sultan en hem op die manier te vermoorden. (Nenadić, 1989: 236) Nenadić gaat zo als enige in tegen de overlevering, waar Obilić uit eigen initiatief naar het kamp van de Turk gaat, om eerherstel te vinden. Maar hier ontbreekt dit motief, zoals is gebleken uit het hoofdstuk over de twist met Vuk. Nenadić geeft daarentegen een dialoog weer tussen Lazar en Obilić, waar men beslist over het lot van Murat, en henzelf.

Lazar: „I zato si odluĉio da ubiješ sultana?“ Obilić: „Zar sam rekao da ću ja da ga ubijem?“ Lazar: „Nisi to rekao?“ Obilić: „Nisam.“ Lazar: „Ĉudno. Uĉinilo mi se da jesi.“

95 Nenadid, 1989, 250: “Stradao Lazar. Čuli od nekog Topličanina na umoru. Ne znaju od čije ruke, turske ili čije druge. Topličanin izdahnuo pre nego što im je to rekao. I Murat ubijen.” 96 Ibid., 254: „istina se nikada nede saznati. Kad su *ubojicu+ skinuli, videlo se da nije obrezan.“

35

Obilić: „Nisam. Samo sam izloţio jednu zamisao.“ Lazar: „A ko bi drugi? Ko je drugi u ovoj vojsci u stanju da to uradi?“ (...) Obilić: „Vidim kud smeraš. Ja taj nisam.“ Lazar: „Ne vidim drugog.“ (...) Lazar: „Moţeš da doĊeš i moţeš da ga ubiješ. Liĉiš na njih. Gledam te, isti si kao i oni, samo ti ĉalma nedostaje. Vešt si, mudar si.“ Obilić: „I slavoljubljiv.“97

Lazar wijst er hier zelfs op dat „wie dit doet tot in de eeuwigheid zal worden bezongen“98. Of zoals patriarch Danilo III schreef: "We sterven opdat we eeuwig zullen leven."99 Maar nog een ander opvallend gegeven uit deze dialoog is dat Lazar er naar verwijst dat Obilić “op hen trekt”. En er was ook speculatie of Obilić nu werkelijk op hen leek. Een 19e eeuws schilderij van een onbekende Servische schilder toont alleszins een duidelijke interpretatie van Obilić verkleed als Osmaan.100 Of hij daarbij ook op een lijkt is voer voor discussie. Maar Obilić weigert, en Lazar begint zich kwaad te maken, verrast over de reactie van zijn ridder. Maar los gezien van de legende, waar Obilić als een persoon met een bovenmenselijk plichtsgevoel wordt afgebeeld, toont Nenadić dat het ook anders kon geweest zijn, dat Obilić bang is voor de dood, of zijn leven liever niet zo onbesuisd vergooid.

Obilić: „Zamisao nije tako dobra, kneţe.“ Lazar: „Nije dobra? Šališ se? Da se nisi uplašio?“ Obiliĉ: „Ne moram da uĉinim ako neću. Ni ti me nećeš prisiljavati da ĉinim što je izvan ljudske moći.“ Lazar: „Moţda i hoĉu.“ Obilić: „Nećeš. Verno sam te sluţio i svoj dug prema tebi izmirio.“101

97 Nenadid, 1989, 238-239: „Lazar: En daarom heb je beslist om de sultan te doden? / Obilid: Heb ik gezegd dat ik hem ga vermoorden? / Lazar: Heb je dat niet gezegd? / Obilid: Neen. / Lazar: Vreemd. Ik had de indruk van wel. / Obilid: Neen. Het was enkel een voorstel. / Lazar: Maar wie anders? Wie anders onder de soldaten is bereid dat te doen? (...) Obilid: Ik zie waar je naartoe wil. Maar ik ben het niet. / Lazar. Ik zie niemand anders. (...) Lazar: Het kan dat je er geraakt en hem vermoordt. Je lijkt op hen. Bekijk jezelf eens. Je bent net als hen, enkel heb je geen tulband. Je bent bekwaam, en wijs. / Obilid: En ambitieus.“ 98 Nenadid, 1989, 239: „ko bi ovo uradio u večnost bi se upisao.“ 99 Popovid, 2007, 23: “Umrimo da večno živi budemo.” 100 Kurukin, 2009, 78 101 Nenadid, 1989, 241: „Obilid: Het idee staat me niet echt aan, prins. / Lazar: Hoezo? Je maakt een grapje? Hoe durf je? / Obilid: Ik moet zoiets niet doen als ik niet wil. Zelfs jij zal me niet dwingen iets te doen wat de menselijke rede te boven gaat. / Lazar: Misschien zal ik dat wel doen. / Obilid: Dat wil je niet. Ik heb je trouw gediend en mijn plicht tegenover jou volbracht.“

36

Wat volgt lijkt op een plotse nijd van Lazar jegens Obilić, dat hij zich door Obilić bedreigd voelt, als zou hij een betere leider zijn dan hem, misschien zelfs een beter heerser. Lazar vindt, aangezien hij Obilić ooit een stuk grond heeft gegeven, hij nu deze plicht vanwege Obilić kan vorderen. Maar hij blijkt dus veel te verwachten van zijn trouwe krijger, en denkt misschien in hem hetzelfde licht te zien, en de volledige overgave voor het doel, het einde voor een nieuw begin, verondersteld in het hemelse rijk. Nenadić gaat echter nooit duidelijk verwijzen dat Lazar zich geeft voor dat rijk, als zijn ultieme wens, waardoor dit ook niet zal gelden voor Obilić.

Lazar: „(...) Bio si niko i ništa, poslednji meĊu slugama, a sad si netko, baštinik i gospodin.“ (...) Lazar: „Dao sam ti zemlju. Zemlju, ĉoveĉe, zemlju.“ (...) Obilić: „[Ne treba ti Obil] nego moja glava.“ Lazar: „Ni glava. Samo traţim od tebe da izvršiš svoju duţnost.“102

De plicht die Lazar verwacht is echter een plicht die alle reden te boven gaat, en elk zelflievend persoon zou hiervoor twijfelen. Obilić wijst hier ook op. Lazar vraagt hem echter omdat hij een verstandig man is, wat in het verhaal kan duiden dat Obilić de enige is die Lazar kan vertrouwen. In tegenstelling tot Nenadić volgt Marić dan weer de legende, en schrijft dat Obilić simpelweg een toegewijd man is, misschien zelfs naïef en onbezonnen. Zo zegt Obilić voor de aanval: „Rouw niet om mij als sultan Murat niet terugkeert naar Istanbul, want voor de held die een dergelijk plezier toekomt is er geen plaats voor verdriet“.103 Over het lot van Obilić wordt verder niet uitgewijd. Enkel merkt Lazar op: “Voor het hoofd van Murat riskeer ik de grootste Servische helden, helemaal gewapend, het hele middelste deel van de opstelling, met aan het hoofd Miloš Kobilić. Ongeacht hoeveel er hen zullen achterna zitten, als wormen in het hout, kan

102 Nenadid, 1989, 241-242: „Lazar: Jij was niemand, niets, de laagste onder de onderdanen, en nu ben je iemand, een erfgenaam en een heer. (...) Ik heb je grond geschonken. Grond, kerel, grond. (...) Obilid: [Jij hebt Obil niet nodig], maar mijn hoofd. / Lazar: Niet je hoofd. Ik wil enkel dat je jouw plicht vervult.“ 103 Marid, 1989, 120: „Ne vrati li se sultan Murat u Stambol ne žali ni mene, jer za junaka koji takvu slast dopadne mjesta za tugu nema.“

37 het zijn dat ze door wormen aangetast in het vijandige midden komen, door wormen aangetast allemaal tot aan het hart van Murat geraken, en hem zullen doden.”104 Het valt op dat de drie schrijvers de moord op de sultan elk op een andere manier gaan inkaderen. Simović laat enkel Obilić aantreden, terwijl Marić schrijft dat een hele groep de taak op zich neemt om de sultan te doden. Dit komt ook allebei voor in de overlevering. Maar het meest interessante is de benadering van Nenadić, die min of meer laat doorschijnen dat Obilić de moordenaar is, maar niet expliciet. Maar wie zich ook heeft opgeofferd, ze zijn gegaan in de strijd, “om te sterven, zodat ze eeuwig zullen leven in het rijk van de poëzie. Ze hebben gestreden en zijn als broeders gevallen, de een naast de ander”105.

4.4.2 Het einde van Kosovo

Kuripešić schreef dat als gevolg van de dood van Murat de Osmanen het slagveld hadden ontvlucht. (Popović, 2007: 48) De dood van de sultan betekende alleszins hernieuwde hoop voor de Serven. „De Serven hebben gewonnen bij Kosovo!“106“ schrijft Marić eerst. Zo neemt hij ook in zijn verhaal op dat de slag eerst daadwerkelijk gewonnen was, en dat “het nieuws van de overwinning van Lazar in Kosovo werkelijk met ongelooflijke snelheid door Europa galoppeerde, en maandenlang de valse overtuiging zal blijven dat de Serven de uiteindelijke overwinnaars waren.”107 De waarheid was echter anders, en als snel volgen herhaaldelijk de woorden „Suzopolje“, tranenveld. De Serven hadden namelijk niet gerekend op Bayazit, de zoon van de sultan, die al tijdens de slag de taken van zijn vader overneemt. Obilić zegt dat „als Bayazit de sultanskroon in handen krijgt, de Turkse strijdmachten een sterke leider zullen krijgen“108. Bayazit is immers gevaarlijker dan Murat. (Nenadić, 1989: 243) Maar hoewel de Serven de slag niet hadden gewonnen „spreekt geen enkele bron uit het jaar van het treffen bij

104 Marid, 1989, 83: „Za muratovu glavu, dakle, uzgrožavam sve oklopnike, sav središnji dio poretka, najvede srpske junake ca Milošem Kobilidem na čelu. Bez obzira koliko de ih ginuti, kao crvi u drvetu, ima da prave crvotočinu u neprijateljskom središtu, crvotočinu sve do srca Murata, i ubiju ga.“ 105 Zukovid, 1989, 19: „odlaze de umru kako bi vječno živjeli u carstvu poezije. Borili su se i pali pobratimski, jedan pokraj drugoga“ 106 Marid, 1989, : “Srbi su pobijedili na Kosovu!” 107 Marid, 152, „Vijest o Lazarevoj pobjedi na Kosovu zaista je nevjerovatnom brzinom progalopirala Evropom, i mjesecima de trajati krivo uvjerenje da su Srbi i konačni pobjedici.“ 108 Nenadid, 1989, 243. „ako se Bayazit dočepa sultanske časti, turska sila de dobiti jakog vođa.“

38

Kosovo over een Turkse overwinning“109. Marić schrijft dat „de waarheid zou zijn dat Bayazit bij Kosovo geen troepen meer had. De vazallen zijn zich beginnen onafhankelijk verklaren, en ook de emirs werkten hem tegen, zodat hij zich vanuit Kosovo onthoofd haastte naar Anatolië, om de wankele troon veilig te stellen”110. In werkelijkheid was de situatie niet anders. De Osmanen zouden immers wel doorgedrukt hebben, en alle Servische weerstand hebben weggevaagd, als ze nog sterk genoeg waren. Het was echter maar enkele decennia later, in 1456, dat de Servische gebieden eindelijk bogen voor de macht van het Osmaanse leger. Het keerpunt in de strijd kwam er echter niet met de dood van Murat. Het was toen Lazar gevangen werd genomen tijdens de slag en werd geëxecuteerd dat de hoop van de Serven in rook opging. In de overlevering sterft Lazar in het bijzijn van zijn strijdmakkers, zoals in het Prološka Žitija, geschreven op het eind van de 14e eeuw, waar „wordt gezegd dat Lazar sneuvelt met een heleboel edele strijders, en dat hij getooid is met de kroon van heldhaftigheid“111. Deze strijders, die zouden gesmeekt hebben om te sterven voor Lazar, om hem niet te zien sterven (ReĊep, 2007: 46), worden samen met de andere helden herdacht op de marmeren steen bij Kosovo als „goede mannen, dappere mannen, mannen die waarlijk in woord en daad schitteren als heldere sterren“112. In de hedendaagse literatuur, bij Marić en Simović113, sterft Lazar niet in het bijzijn van zijn mannen, en is er dus niemand die smeekt om voor hem te sterven. Maar in de versie van Boj na Kosovu uit 1989 is er een man, Milutin die vraagt of hij het hoofd van Lazar mag opvangen, opdat zijn handen worden gezegend. (Simović, 1989: 202) Daarna beveelt de sultan om de handen van de man af te hakken. In tegenstelling tot Simović, waar Bayazit zonder veel woorden Lazar tot de dood veroordeelt, zitten in Suzopolje de prins en de sultan op een tapijt, „[d]e overwinnaar links van de ingang, en zijn gast tegenover hem”114. Ze hebben een heel diepzinnig gesprek, waarbij respect voor beide partijen wordt betuigd. Lazar spreekt zelfs niet over zijn overwinning en opname in het hemelse rijk (Marić, 1989: 188), maar enkel van zijn

109 Nenadid, 1989, 191: „nijedan izvor iz godine kosovskog sukoba ne govori o turkskoj pobedi“ 110 Marid, 1989, 161: „istina bi da je i Bayazit na Kosovu ostao bez vojske. Vazali su počeli da se osamstaljaju, emiri mu rade i o glavi, pa je sa Kosova bezglavo odjurio u Anadoliju, da umiri uzdrmano prijestolje.“ 111 Ređep, 2007, 23: “se kaže da je Lazar poginuo sa množestvom blagorodnih vojnika, i da je ukrašen mučenikom vencem.“ 112 Stub na Kosovu, zie bijlage: „Muževi dobri, muževi hrabri, muževi, vaistinu, u redi i u delu koji se blistaju kao zvezde svetle“ 113 Nenadid deelt niets mee over de dood van Lazar 114 Marid, 1989, 187: “*p+objednik lijevo od ulaza, a gost njemu sučelice.”

39 overwinning tegen Murat: “Ik heb hem overwonnen, maar zijn zaak heeft mij overwonnen. We staan gelijk.”115 En zo loopt een legende op zijn eind.

5. De ideologische kant van het verhaal

Op 28 juni 1989 werd de slag bij Kosovo en haar legende uitbundig herdacht. Na 600 jaar, zo getuigt Grémaux, was Kosovo polje weer even Servisch. Twee miljoen Serviërs kwamen er samen, tonend dat de historische slag nog lang niet vergeten was. (Grémaux, 1989: 226) Gezien de situatie toen en nu, herdachten de Serviërs niet enkel de slag, uit eerbetoon voor hun gevallen helden, maar ook als teken dat Kosovo hen nog nauw aan het hart ligt, en ze haar als deel zien van hun natie. De woorden die men riep op die memorabele dag in 1989 “het leven geven we, Kosovo niet” (Grémaux, 1989: 226-227) zeiden alleszins genoeg. De vraag is of de huidige literatuur wel de vurigheid of dezelfde nationalistische nuance aanreikt waar de Serviërs naar hunkeren, en dit in de context van Kosovo. Om de teksten van vandaag te interpreteren en hun belang in te kunnen schatten in die situatie is de theorie van Jürgen Pieters en Hans Vandevoorde heel toepasselijk. Zij maken het onderscheid tussen de gerepresenteerde tijd van de tekst, in welke tijd het verhaal zelf zich afspeelt, en de representatietijd, wanneer de tekst is geschreven. (Pieters, 2003: 95). Zoals eerder vermeld zijn de gegevens over de slag nooit echt eenduidig geweest, en zijn schrijvers vaak wat creatiever omgegaan met de informatie die hen voorhanden was, hebben ze zelfs nieuwe elementen toegevoegd of weggelaten. Dit is ook heel duidelijk in de hedendaagse literatuur over de slag. In de vorige hoofdstukken is gebleken dat de schrijvers elk op hun manier een eigen invulling hebben gegeven aan aspecten van de legende die minder gekend zijn, en andere elementen simpelweg gemeden, in het belang van hun verhaal. Of de mythe ook in de hedendaagse literatuur dus bijdraagt aan het beeld dat Kosovo van Servië, zoals Florian Bieber stelt (Bieber, 2002: 95), kan in verschillende opzichten bekeken worden. Misschien blijkt dan wat Howard Clark aanhaalt waar te zijn, dat de herinnering aan de slag en de legende een gegeven is dat komt bovendrijven wanneer het nuttig kan zijn. (Clark, 2000: 20), en dat de teksten ook hun waarde hebben in de representatietijd.

115 Marid, 1989, 188: “Ja sam pobijedio njega, a mene je pobijedilo njegovo djelo. Izjednačeni smo.”

40

5.1 Vid, de inspiratie voor een heldendom

“Na Vidin dan, Vidovdan srpski prvi dan, praznik od iskoni, prozvan i po travci vidovčic, leku od okobolje. Na dan kad se seme iznosi na sunce, a kukavica prestaje da kuka.“116

De slag bij Kosovo speelde zich af op Vidovdan, de dag van Vid, welke volgens de mythe staat voor heldhaftige inkering en overwinning van het kwaad. (Popović, 2007: 168) Hoewel Anzulović in zijn Hemelse Servië opmerkt dat het plaatsvinden van de veldslag op deze dag misschien een toeval was, voegt hij toe dat “the elevation of this battle (…) to the centerpiece of Serbian national mythology is hardly an accident. The connection of the mythic defeat at Kosovo with the celebration of the important sun and war god, whose cult was weakened but never completely suppressed with the acceptance of Christianity, has made the glorification of the event not just a masochistic obsession with a lost war, but an affirmation of the belief that, with the god’s help, the defeat would be avenged and Serbia resurrected as the mighty empire.” (Anzulović, 1999: 82-83) Net als Clark duidt Anzulović er dus op dat wat nuttig is des te meer wordt geaccentueerd en soms opportunistisch wordt gebruikt, zoals in dit geval de zonnegod Vid. Vuk Karadţić vermeldde in Kneževa Večera voor het eerst Vidovdan in de liederen over Kosovo, wat volgens Popović wijst op de mythologisering ervan. Het is echter niet duidelijk wanneer Vidovdan als heroïsch symbool is opgenomen in de volksliteratuur. (Popović, 2007: 100-101). Toen de onafhankelijksstrijd van de Serven begon, herrees Vidovdan als de dag van veelvuldigheid, licht en heldhaftige bezinning (Popović, 2007: 156) en werd zo vooral het symbool voor de bloederige strijd tegen alles wat Turks en Osmaans was. (Popović, 2007: 168) Bijna een eeuw na de liederen over Kosovo van Vuk Karadţić werd Vidovdan in 1892 als kerkelijke feestdag opgenomen, ook wel gevierd als de dag van Lazar. (Popović, 2007: 157) De reden waarom het maar zo laat werd aanvaard door de orthodoxe kerk was omdat Vid een pagaanse god is. (Anzulović, 1999: 83) In de 20e eeuw vormde zich een nieuwe cultus rond Vidovdan, als gevolg van het nationaal-politieke proces dat al begonnen was in de periode van het romantisme, en het een alom gebruikt woord werd voor het zuivere kruis en de gouden

116 Bedkovid, 1989: „Op de Ziende dag, Vidovdan, de eerste Servische dag, het feest van het ontstaan, ook genoemd naar de vidovčid grasstengels, geneesmiddel tegen oogpijn. Op de dag dat het zaad zich uitdraagt naar de zon, en de lafaard ophoudt laf te zijn.“

41 vrijheid. (Popović, 2007: 160) In de nasleep van de symboliek van Vidovdan werd de persoon van Obilić dan aan deze dag verbonden. Dit heeft velen geïnspireerd om het voorbeeld van de held te volgen, zoals Gavrilo Princip, die op Vidovdan in 1914 prins Ferdinand vermoordde. De anekdote die schrijver Njegoš zou hebben toegeschreven aan Obilić, „beoefenen van het geloof van Obilić“ (Marinković, 1989: 61), illustreert dit perfect. Maar Bieber merkt op (Bieber, 2002: 95) dat op Vidovdan ook andere belangrijke gebeurtenissen plaatsvonden, zoals de verklaring van de eerste constitutie, in 1921, of zelfs de overgave van Slobodan Milošević in 2001. Vidovdan is een fundamenteel mythisch moment in de geschiedenis van Servië (Bieber, 2002: 96), en „Miloš Obilić is het zuiverste voorbeeld van die groep mensen en helden aan wie eer en persoon altijd staan boven het leven en de wens om over anderen te regeren“117. Zo heeft Obilić jaren gediend als de archetypische martelaar van de natie. (Bieber, 2002: 96) Maar bij dit beeld van Vidovdan en de verbonden held moet ook worden opgemerkt dat de Servische mythe van de ridder aanneemt dat hij meer mens dan God is, en dat hem ook zonde en spijt kan toevallen. (Bojanić, 1998) Nenadić blijkt dit te beamen, en schrijft dat „christelijke ridders geen soort monsters zijn, maar gewone, kwetsbare mensen. Hun eerste slag is sterk, hevig en gevaarlijk en lijkt onafweerbaar. Maar waar hun kracht ligt, daar ligt ook hun zwakte. Diezelfde uitrusting die hen beschermd tegen verwondingen en een gewisse dood kan ook de reden zijn voor hun ondergang.“118 In de hedendaagse literatuur wordt Vidovdan enkel bij Simović uitgedragen als de dag waarop de heldendaad zich zal volbrengen. Op de beschuldigen van Vuk tijdens het avondmaal repliceert Obilić: “En ik zal me tonen met mijn bewijzen, maar niet vanavond, maar morgen, op Vidovdan, en niet hier (…) in Kosovo!”119 Ook het feit dat Simović schrijft alsof de slag maar een dag heeft geduurd, zet Vidovdan centraal als de dag van alles wat Servië kan inspireren. Bij de andere schrijvers wordt Vidovdan maar sporadisch vermeld, als de dag waarop zal moeten gevecht worden, zonder dus de spirituele en heldhaftige nuance. Enkel Nenadić schrijft nog een woordje over Vid, dat hij een goedaardig en vrijgevige god is, de zonnegod “die kiest wanneer en

117 Marinkovid, 1989, 20: “je najsjajniji predstavnik onog soja ljudi i junaka kome je čast i obraz uvijek iznad vlastitog života i želje da vladaju drugima” 118 Nenadid, 1989, 214: „hrišdkanski vitezovi nisu nikakva čudovišta nego obični ranjivi ljudi. Njihov prvi udar jeste silovit, žestok i opasan i čini se da mu se ne može odoleti. No tamo gde je njihova snaga, tamo im je i slabost. Isti onaj oklop koji ih štiti od rana i brze smrti može biti uzrok njihovog poraza.“ 119 Simovid, 2003, 76: „I ja du se svojim dokazima dokazati, ali ne večeras, nego sutra, na Vidovdan, i ne ovde (...) na Kosovu!“

42 hoe hij aan iemand zal verschijnen, (…) soms ook in de vorm van een jonge ridder op een magisch ros met een vurige appel in de hand”120. Of deze ridder Obilić is, wordt niet verduidelijkt, maar het kan alleszins verondersteld worden dat hij de door Vid geïnspireerde held is, die zich zal tonen op het slagveld. En dit is juist wat de Serven verlangen, zoals Anzulović hierboven aanhaalde. Gezien de afloop van het verhaal en het min of meer onbekende lot van Obilić lijkt het alsof Nenadić hier een enigmatisch transcendentaal element toevoegt, die door de lezer zelf al dan niet kan worden ingevuld. Popović schrijft dat in Kneževa Večera Lazar in Obilić niet enkel de belichaming van heldhaftigheid ziet, maar dat hij ook de belichaming van het eerste geloof is, het pagaanse geloof van de witte Vid (Popović, 2007: 118-119). Obilić is dus niet christelijk geïnspireerd, of er is toch geen expliciete verwijzing. Toch zijn er bijvoorbeeld bij Nenadić verwijzingen naar christelijke waarden in verband met Obilić. In het vorige hoofdstuk haalde ik al de vergelijking aan van de verrichtingen van Obilić met de passage uit Genesis. Maar er is in de roman nog een referentie naar een meer christelijk element, vervat in zijn gevolg:

„Moţda je bilo deset, jedanaest ili, moţda, baš dvanaest onih, od vojske probranih, lakoprstih, maĉkastog hoda, jakih ţivaca. Dvanaest! Da li je moguće da se nešto dogaĊa naslepo i sliĉajno?“121

De twaalf is natuurlijk een verwijzing naar de twaalf apostelen, waardoor Obilić christelijk ingekaderd wordt. Maar wie is dan de twaalfde, de judas? Of misschien trekt Nenadić de lijn niet zo ver door, en verwijst hij enkel naar het heilige getal twaalf. Verder is er in Boj na Kosovu uit 1989 een verwijzing dat Obilić ook in het hemelse rijk van Lazar is getreden. “Maar het is moeilijk een leven te vinden duurder dan het leven betaald met het hoofd van Obilić”122, zo spreekt Lazar wanneer Bayazit hem het onthoofde hoofd toont van Obilić, gespietst op een lans, de straf voor zijn heldendaad. “Dood is Obilić levendiger dan de levende Vuk”123, want Lazar wijst dat dit het hoofd is ”waarmee het hemelse rijk wordt verkregen”124.” Dit deel is er echter in

120 Nenadid, 1989, 75: “koji bira kad de se kome i kako javiti, (…) a katkad i sa likom mladog viteza na vilovitom konju sa plamenom jabukom u ruci.” 121 Nenadid, 1989, 220: „Misschien waren ze met tien, elf, of simpelweg met twaalf van hen, verkozen van tussen de soldaten, met gladde vingers, behendig met het zwaard, met stalen zenuwen. Twaalf! Kan het zijn dat er zich iets blindelings en gelijkaardigs afspeelt?“ 122 Simovid, 1989, 199: „Al teško des nadi život skuplji od ovog koji je pladen Obilidevog glavom“ 123 Simovid, 1989, 200: „Mrtav je Obilid življi od živoga Vuka“ 124 Simovid, 1989, 200: „kojom se kupuje carstvo nebesko“

43 de tweede versie uitgelaten, waar het afgehakte hoofd enkel nog toont wat de prijs is om het doel te bereiken. (Simović, 2003: 123) Simović heeft hier de nuance dus wat afgezwakt. De contradictie is nu echter dat Obilić geen christelijke held is, maar een held geïnspireerd door een pagaanse god, en het zou dus ongegrond zijn om hem te gebruiken als een toonbeeld in de strijd tegen een ander geloof, in functie van het christendom. Dit duidt wederom op het opportunisme dat een ideologisch gedachtegoed kan hebben, om maar die fragmenten uit een mythe te halen die tot het doel bijdragen. In het hoofdstuk over de dood van de sultan ben ik al uitgebreid ingegaan op de benadering van Marić betreft de heldentocht van Obilić. Hij schrijft erover, maar wijdt er niet over uit. De taak is bij Marić en bij Simović echter volbracht, en in beide verhalen vinden we dus de martelaar Obilić terug. Nenadić, die uiteindelijk niet duidelijk schrijft dat Obilić de moordenaar is, doet, zoals eerder gezegd, meer afbraak aan de heldendaad en de legende125, en geeft zo niet echt een reden om Obilić tot martelaar te kronen.

5.2 De strijd tussen twee werelden

De strijd bij Kosovo was er een tussen de Serven en de Osmanen. Maar zoals in hoofdstuk 3 is gebleken, werden de beide kampen ook bijgestaan door contingenten uit andere streken. In die tijd bestonden er ook geen naties, maar waren er enkel feodale staten, elk nog eens onderverdeeld in apart bestuurde gebieden. En iedereen vocht ook meer uit eigen voordeel of behoud, zoals Vuk blijkt te doen bij Nenadić. Simović gaat echter de lijn strak houden, en spreekt van een strijd tussen Serven (en Bosniërs) en Osmanen, waarvan de laatste meer wordt geassocieerd met Turken, zodat de band met vandaag misschien duidelijker kan gelegd worden. In feite wordt dit naar een ander niveau gebracht, en is het een strijd tussen het christendom en de islam. In die context werd tijdens de viering ook verwezen, met slogans als “Europa, denk ook aan ons, in Kosovo verdedigden wij ook u” (Grémaux, 1989: 227), waarbij Europa staat voor de christelijke wereld. Bij de andere schrijvers komt het woord “Turken” ook voor in de plaats van Osmanen, maar dit moet dan meer in de historische context worden bekeken, waar alles wat Osmaans was

125 Zie pagina 34

44 door de westerse landen simpelweg Turks werd genoemd, net zoals tijdens de kruistochten de Arabieren Saracenen werden genoemd en de westerse Europeanen Franken. Een voorbeeld van de vurigheid tegen de Turken is terug te vinden in de tekst van Njegoš, in de periode dat Servië in opstand kwam tegen de Osmaanse overheersing. Hij schreef dat alles wat Turks en moslim was, moest worden vernietigd (Clark, 2000: 21). In de huidige literatuur vinden we dergelijke sterke taal enkel terug bij Simović, maar dan vanuit het standpunt van de Osmanen. Impliciet schrijft hij dat de islam een oorlogszuchtig geloof is, wanneer Murat aan zijn zoon vraagt wat de raad van Ali was, waarop Bayazit antwoordt dat het beter is de vijand met de sabel in hun huizen te zoeken, dan hen met een lepel op te wachten in je eigen huis. (Simović, 1989: 186). Bij Marić en Nenadić krijgen we in deze context soms een totaal ander beeld dan dat bij Simović. De beide schrijvers gaan veel vrijer en filosofischer om met het verhaal, en dat vertaalt zich in enkele interessante passages. Wat de Serven ook tijdens de viering van de slag hebben uitgeroepen, Nenadić laat blijken dat geloof niet het allesbepalende element is, vooral niet wanneer hij Lazar zelf de woorden laat uitspreken: “Geloof, geloof!! Laat dat geloof nu eens. Staten staan of vallen volgens andere principes.”126 Opvallend is zelfs hoe in Suzopolje Lazar spreekt over Europa: “Ze heeft me verraden en me achtergelaten”. (Marić, 1989: 188) Ook Nenadić vermeldt dit, wanneer hij zegt dat de Latijnen hen in de steek hebben gelaten127. Geen ideologie dus dat Europa met de Serven zou zijn, en het een strijd is van christenen tegen moslims. Dat Marić vervolgens schrijft dat “[n]a de slag bij Kosovo alles bij de Serven was zoals nooit tevoren”128, is dit in de gerepresenteerde tijd duidelijk te begrijpen. Of dit nu te transponeren is naar de huidige tijd, naar 1989, toen de slag werd gevierd, dan is het antwoord neen. De situatie in 1389 is totaal niet vergelijkbaar met de situatie van de representatietijd. In 1389 en de decennia erna verloren de Serven hun onafhankelijkheid aan de Osmanen. In 1989 zijn er wel Serven die leven in Kosovo, maar ze worden er niet verjaagd. Het zijn meer de Kosovaren die afzien van de situatie. Dus hoewel de verhalen zijn geschreven in 1989, in het kader van de 600ste verjaardag van de slag, zou hun essentie geen bijklank mogen hebben zoals het bijvoorbeeld had tijdens de onafhankelijkheidsoorlog, toen de slag een van de opia was om

126 Nenadid, 1989, 235: “Vera, Vera!! Pusti sad veru. Države opstaju ili propadaju po drugim načelima.” 127 Zie voetnoot 22, op pagina 12 128 Marid, 1989, 157: „Iza kosovskog boja kod Srba je sve kao što prije nije bilo.“

45 het volk tot de revolutie aan te zetten. Popović schrijft hierover dat "de helden nodig waren, die in het teken van de oude goden zullen sterven voor nieuwe idealen.”129 Dit stond in het teken van een natie, gedreven door nationalistische ideeën, en de wens om een eigen staat te hebben. In de huidige context met Kosovo zijn het de Albanezen die de rol van Turken krijgen toebedeeld door de Serviërs, om zo die strijd van toen te makkelijker te kunnen transponeren naar nu. Maar men vergeet dat tijdens de slag in 1389 ook Albanezen meestreden aan de zijde van de Serven, waardoor dit dus een reden is om transponering te ontkrachtigen. Het zijn trouwens ook niet de Albanezen die overheersen, want het bestuur is Servisch. In de literatuur van Marić en Nenadić wordt de vurigheid en de gedachte aan de slag tegen de “Turken” overschaduwd door elementen die de mensen bewuster maken. Enkele voorbeelden kunnen dit aantonen, zoals wanneer Marić de afloop van de slag beschrijft: “Afgehakte hoofden van helden, paardenhoeven en benen van soldaten stervend in het deeg van stof en bloed, en verbrand door de verzengende hitte, allen lijken ze op elkaar – gruwelijk om naar te kijken (…) Het kan en het moet dat de held naast de held ligt, de Serviër naast de Turk”130. Uit deze woorden blijkt enkel de afkeer voor oorlog, en dat er in oorlog geen winnaars zijn. Meer nog, “de held is ieder dierbaar, ongeacht aan welke zijde hij met het toeval van het lot stond”131. De Serviër wordt hier niet op een piëdestal geplaatst. Er wordt zowel over de Servische als de Turkse held gesproken. Nenadić volgt min of meer dezelfde lijn en brengt het concept van oorlog voeren ook naar een realistischer niveau:

„Jedino rat svakome ko ima muda pruţa priliku, jer u ratu niko nikoga ne pita ko je i odakle je, kakva mu je majka i kakav mu je otac, nego ume li ili ne ume, sme li ili ne sme.“132

Hij voegt hier zelfs aan toe dat God zich uiteindelijk afkeert van hen die strijden, en de mens plots alleen overblijft, bijgestaan door een ledig geloof.133 Maar de sterkste woorden komen uit een kindermond, van Stefan Lazarević:

129 Popovid, 2007, 165: „Potrebni su bili junaci, koji ce, u znaku starih bogova, umirati za nove ideale.” 130 Marid, 1989, 121: „Odrubljene junačke glave, konjskim kopitama i ratničkim nogama umrljane u tijestu prašine i krvi, pa žegom zapečene, sve liče na jednu – stravične i za gledati.“ 131 Marid, 1989, 121: „Svakome je junak mio, bez obzira na kojoj se strani slučajem sudbine obreo.“ 132 Nenadid, 1989, 196: “Alleen oorlog reikt aan ieder die ballen heeft een kans, want men vraagt elkaar niet vanwaar men is, wie zijn mama is en wie zijn vader, maar of hij durft of niet durft.” 133 Zie voetnoot 26, op pagina 13

46

“Zašto se uopšte sukobljavaju narodi (…) Otkuda azijatska potreba da prekraja zemljopisne karte i more neduţne evropejske, srpske ili bilo koje narode, i gdje im je kraj? Zašto su izmišljeni u krv ogrezli simboli krsta i polumjeseca? Jer to je na djelu. Šta i kome znaĉe? Da li su izmišljeni da spajaju ljude ili da ih suĉeljavaju? Islam ili hrišćanstvo!? A jedan je Bog – Allah! Kuda su nakanili nasljednici poslenika Muhameda, u Njegovo ima, kad je i on, Muhamed, kao što su i ovi što ih progoni, nepokolebljiv sljedbenik Hrista – Ise?”134

Ook al zijn het uiteindelijk de woorden van de schrijver zelf, het feit dat hij hier een kind laat spreken, van wie de woorden worden ingeschat als zijnde puur en onbevooroordeeld, getuigt toch opnieuw hoe afkerig Marić staat tegenover oorlog en de houding van christenen, maar in deze passage ook van moslims. Hij duidt erop dat we allemaal mensen zijn, en allemaal verbonden, ongeacht welk geloof. Ook Nenadić duidt hierop, dat iedereen in feite dezelfde God aanbidt, maar elk op hun eigen manier.135 Later in het verhaal komt Marić hierop terug, en schrijft dat “de massale dood van iedereen is, en van de levenden en de doden, en van de Serven en de Turken, het is menselijk”136. Dit zou uiteindelijk een sterke boodschap moeten kunnen geven aan allen die twijfelen aan het nut van een oorlog, vooral binnen de context van Kosovo.

5.2.1 Het beeld van de Turk

In het kader van die strijd tussen moslims en christenen worden de Osmanen in de hedendaagse literatuur zowel positief als negatief afgebeeld, dit echter te interpreteren binnen de context van elk verhaal. Zo schrijft Nenadić enerzijds over de janitsaren, de keurtroepen van het Osmaanse leger, als zouden “ze gek en wreed zijn, (…) ze geven nooit op”137. Maar aangezien de janitsaren gekend stonden voor hun onbreekbare wil en gedreven vechtlust is dit meer een aspect binnen de gerepresenteerde tijd en van de historische inbedding dan een eigen interpretatie van de schrijver

134 Marid, 1989, 51: „Waarom twisten volkeren in feite (…) Vanwaar de Aziatische nood om de landkaarten en zeekaarten van de onschuldige Europeanen, Serven of welk volk dan ook te bedekken, en waar ligt de grens? Waarom zijn de bedachte symbolen van het kruis en de halve maan door het bloed getrokken? Want dat doet er toe. Wat betekenen ze aan iemand? Zijn ze bedacht om de mensen te verbinden of om hen oog in oog met elkaar te brengen? De islam of het christendom!? Maar er is maar een God – Allah! Waarheen zijn de erfgenamen van de profeet Muhammad getrokken, in Zijn naam, wanneer ook hij, Muhammad, zoals ook zij die hen vervolgen, de onversaagde volgeling is van Christus – Jezus?“ 135 Zie voetnoot 31, op pagina 15 136 Marid, 1989, 151: „Masonva smrt je svačija, i živih i mrtvih, i Srba i Turaka, ljudska je.“ 137 Nenadid, 1989, 101: „su ludi i žestoki. (...) oni nikad ne odustaju.”

47 om de Osmanen af te beelden als verderfelijke schepsels. Een meer negatief geladen beeld zou dat van sultan Murat kunnen zijn. Popović schrijft dat in Kneževa Večera van Karadţić de sultan wordt afgeschilderd als een mythisch kwaad, dat onsterfelijk is. Deze opvatting van Murat als een onoverwinnelijke duivel zou een beïnvloeding zijn van de kerkelijke overlevering op de volkse liederen, die op hun beurt Karadţić hebben geïnspireerd. Vooral dat de Turken worden vergeleken met slangen, wilde dieren en de hel duidt op een kerkelijke invloed. (Popović, 2007: 113) Enkele eeuwen voor Karadţić was er in het werk van zuster , Pohvala knezu uit 1402, ook een gelijkaardige verwijzing naar Murat als een slang. (ReĊep, 2007: 38) Dit beeld van de sultan is min of meer terug te vinden bij Marić. Deze beschrijft Murat als een „een Turkse reus met zeven harten“ (Marić, 1989: 156), het enige expliciete stuk tekst dat de Osmanen afschildert als iets verschrikkend. Deze kleine details wegen weliswaar niet op tegen de positieve elementen binnen de literatuur, dit bij Marić en Nenadić. Zo wordt sultan Murat geprezen als een wijs man en een waardige tegenstander, hoewel zijn zoon echter meer de antipode is. In Suzopolje geeft Lazar bijvoorbeeld niet toe eerbaar te zijn verloren van Bayazit, die de overwinning wil opeisen, maar van Murat, wiens lichaam Lazar ook eert. (Marić, 1989: 191) Lazar heeft veel respect voor zijn tegenstander, en nog voor de slag zegt hij:

“I mrtvoga sultana Murata treba poĉastvovati, objasnio je knez Lazar zahtijevajući da mu se pronaĊe tijelo. Nad njim će se on nakloniti, i naloţiti da se po islamskim zakonima sahrani.”138

Dit stuk tekst kan grond hebben in de oude epische poëzie, waarover Marinković vermeldt dat er eerbied was voor vriend en vijand. (Marinković, 1989: 60) Nenadić schrijft ook met een zekere achting over de sultan en over zijn rijk:

“Vladar jedne moćne drţave koja nam u susedstvu i s kojom moramo da ţivimo sviĊalo nam se to ili ne sviĊalo. Danas ćemo ţiveti s njima u ratu, sutra u miru, danas će bitku dobiti oni, sutra mi.”139

138 Marid, 1989, 122: „En de dode sultan Murat moet worden geëerd, legde prins Lazar uit, eisend dat zijn lichaam zou worden gevonden. Hij zal hem eren, en opdragen dat hij volgens de wetten van de Islam wordt bewaard.“ 139 Nenadid, 1989, 235: „Een heerser van een machtige staat die aan ons grenst en waarmee we moeten samenleven, of we het nu willen of niet. Vandaag zullen we met hen in oorlog leven, maar morgen in vrede, vandaag zullen zij de slag winnen, morgen wij.“

48

Marić vult hierbij aan dat “het Turkse staatsrecht succesvol is (…) en ze is ondergeschikt aan oorlogsnoden”.140 Deze twee aantekeningen lijken als een objectieve aanvaarding van de situatie, namelijk dat de Osmanen sterk waren, en dat het leven (van toen) eenmaal draaide rond oorlog en vrede, verdediging en expansie, regeren en geregeerd worden. Dit toont ook weer aan dat Nenadić en Marić zich veel meer toespitsen op het verhaal in de gerepresenteerde tijd dan in de representatietijd. Maar de aantekeningen, vooral die van Marić, kunnen evengoed ook een boodschap zijn aan de hedendaagse lezers. Omgekeerd ziet Murat Lazar ook niet als zijn vijand, die moet onder de voet worden gelopen. Hij zou hem liever niet doden, zodat hij hem kan “opnemen als zijn eerste vazal, aan hem alle orthodoxe vazallen onderwerpen (…) Bayazit zal hij uithuwelijken aan prinses en schoonheid Mileva”141. Hoewel dit natuurlijk perfect in zijn plan past, duidt het wel op de eerbaarheid van de sultan, alsook de gematigdheid van de islam, en het gekend respect dat ze hebben voor andere culturen. Ook Marić neemt dit op in zijn verhaal. Maar bij hem is het de jonge sultan Bayazit die Lazar ziet als zijn bondgenoot: “Met de Serven is het goed leven. Samen tegen Europa. Mohammedanen en orthodoxen tegen katholieken.”142 Maar ondanks de teleurstelling dat de katholieke landen hem in de steek heb gelaten, wil Lazar zich toch niet onderwerpen aan de Turken. (Marić, 1989: 190) Enkel Simović geeft een uitdrukkelijk negatieve beeld van de Osmanen, zoals al is gebleken in vorige hoofdstukken. Betreft sultan Murat blijft hij echter op de vlakte, en beschrijft hem net als Nenadić en Marić meer als een wijs man. Zijn zoon daarentegen, Bayazit, schildert hij af als een harteloze man: de koelbloedigheid waarmee hij broer Jakub vermoordt of de oneerbiedwaardigheid tegenover Lazar zijn allemaal duidelijk ingewerkt. In de film Boj na Kosovu, de adaptatie van het dramastuk van Simović, tonen de beelden dit natuurlijk nog beter dan de tekst zelf. De angst en de ontzetting valt te bespeuren in de ogen van Jakub, of de kille blik van Bayazit, wanneer hij opdraagt om Lazar te onthoofden. Dergelijke beelden kunnen op het netvlies blijven gebrand staan, waardoor de woorden van Marić en Nenadić misschien niet de kracht hebben om het stuk van Simović te overstijgen, om een sterke, tweede stem te zijn.

140 Marid, 1989, 60: „turska državna uprava je uspješna (...) i ona je podređena ratnim potrebama.“ 141 Nenadid, 1989, 85: „prihvatiti kao prvoga vazala, podredide mu sve pravoslavne vazale *...+ Bayazita de oženiti kneginjicom en ljepoticom Milevom“. 142 Marid, 1989, 190: “Sa Srbima je dobro biti u saveništvu. Zajedno za Evropu. Muhamedanci i pravoslavci na katoličanstvo.”

49

5.3 Kosovo als eeuwige herinnering

“Kruševac, ili na Kosovo Polje – središte i svetište srpske svijesti.”143

De Serven zullen blijven terugdenken aan de slag als hét moment van hun geschiedenis, en de legende, die al lang geleden een mythe is geworden, blijven vieren als een nederlaag, omdat, zo stelt Bieber, de Serven uiteindelijk toch de spirituele overwinnaars waren. (Bieber, 2002: 96) Maar zoals eerder aangehaald kon de legende evengoed op een andere plek zijn ontstaan, net als het feit dat het ook op een andere dag dan Vidovdan kon zijn geweest. Wat als de slag zich niet had afgespeeld bij Kosovo, maar zoals Nenadić plots schrijft, dat „misschien aan de Drina de sleutel van deze oorlog ligt“144, waardoor het zwaartepunt wordt verlegd van Kosovo naar de grens met Bosnië, en bepaalde aspecten van de legende aldus plots niet meer aanwezig zouden zijn. Sommige opportunisten zouden hier echter misschien graten kunnen inzien tot aansporing voor de oorlog met Bosnië, die in 1992 uiteindelijk werd ontketend, en die evengoed een oorlog betrof tegen moslims. Het valt wel op dat Nenadić geen hoge dunk heeft van de Bosniërs, aangezien hij beschrijft dat ze “kruipen als slijmerige naaktslakken op een nat gebladerte”145. Dit is door de ogen van Obilić, en kan weliswaar ook in de context van de tekst zelf worden gelezen, dat de Bosniërs lang op zich lieten wachten om de Serven te vervoegen. De context van het verhaal is sowieso ook niet te vergelijken met vandaag, aangezien de Bosnische staat in 1389 nog niet overwegend islamitisch was. De huidige situatie betreft Kosovo zou alleszins totaal anders zijn geweest, indien de slag niet bij Kosovo had plaatsgevonden. De slag bij Kosovo is trouwens geen ingrijpend keerpunt geweest in de strijd tegen de Turken. Noel Malcolm duidt dat de slag bij Marica in 1371 veel grotere gevolgen had voor de Serven, aangezien de Osmanen toen vaste voet kregen in de Balkan. Maar hij vervolgt dat de slag vooral een zo belangrijke bijklank kreeg aangezien het zich in het hart van het Servische gebied afspeelde, en dat de gebeurtenissen van de slag zich er beter toe verleenden om te worden vereeuwigd of om later weer te worden aangewend. (Malcolm,

143 Marid, 1989, 77: “Kruševac, of het veld van Kosovo – het middelpunt en heiligdom van het Servische bewustzijn.” 144 Nenadid, 1989, 191: “Možda je u drini ključ ovoga rata. ” 145 Nenadid, 1989, 190: “mile kao sluzavi puževi goladi preko mokrog lišda”

50

1998: 58) Dat Obilić, het symbool van opoffering, zo plots op de voorgrond kwam, echter enkele eeuwen later, toen de Serven in opstand kwamen, illustreert dit het best. Binnen de theorie van Pieters en Vandevoorde lijkt Simović de enige hedendaagse schrijver waarvan het verhaal is geschreven in het kader van de representatietijd, dat tekst en context als een geheel kunnen worden bekeken. Zijn stuk sluit in alle aspecten perfect aan bij de legende, en kaart de elementen aan die belang hebben voor wat werd gevierd op Vidovdan in 1989. In de inleiding van Boj na Kosovu uit 1989 spreekt een oude man dat er in Servië enkel één weg is, die naar Kosovo en terug (Simović, 1989: 12), waardoor, zo merkt Ćirić op, Kosovo dezelfde connotatie krijgt als Rome. (Ćirić, 2007: 30) Simović schrijft het verhaal ook heel episch en heel bevooroordeeld, zoals in de vorige hoofdstukken is gebleken, en zet zo in feite de gerepresenteerde tijd naar zijn hand, ten voordele van de presentatietijd. (Pieters, 2003: 96) Hierbij moet wel worden opgemerkt dat het echter de lezer is die de uiteindelijke conclusie trekt uit de tekst, en de mogelijke transponering naar een reële context. (Pieters, 2003: 101) Maar de Serven hadden bij Kosovo in 1389 zodanig veel opgeofferd, en Mihaljĉić merkt op dat de Serven de woorden „maar met weinigen keerden ze weer naar hun gebieden“146 in de eeuwen na de slag nooit hebben vergeten, waardoor het dramastuk van Simović een gegeven voedingsbodem kan zijn voor vurige gedachten en opinies. Ćirić haalt echter aan (Ćirić, 2007 :34) dat Simović de versie uit 2003 een objectievere toon heeft gegeven, maar dit klopt in feite niet. Wat de werkelijke waarheid van de slag was, kan nooit zeker geweten zijn, waardoor objectiviteit en subjectiviteit niet precies te duiden zijn. Ćirić vervolgt daarom dat het probleem vervat zit in de mythe, en de overlevering ervan, en niet in de interpretatie. Simović heeft in zijn dramastuk weliswaar ook enkele wijsheden verweven, gericht tot het Servische volk. Lazar beklaagt zich namelijk over de huidige toestand van zijn land, waar “er meer koningen dan boeren zijn (…) Weldra zal er niemand meer zaaien, oogsten, smeden of koken! En hij die geen bijl weet te planten, wil regeren!”147 (Simović, 2003: 14) Hierin kan een verwijzing zitten dat de Serven ook naar zichzelf moeten kijken, en iedereen zijn plicht moet kennen. Of Simović hier nu bewust naar het heden verwijst, en niet naar de historische context, hij stelt hoe dan ook dat dit “[hun] grote lijden zal zijn“148.

146 Mihaljčid, 1989, 189: „a malobrojni se vratite u svoje krajeve“ 147 Simovid, 2003, 14: “*ima] više kraljeva, nego seljaka! (...) Uskoro nede imati ko da seje, ko da žanje, da kuje, da kuva! I onaj ko ne ume ni budak da nasadi, hode da vlada!” 148 Simovid, 2003, 15: “bide to [njihovo+ veliko stradanje”

51

De Serven hebben de legende vandaag vereeuwigt door de lijn van 1389 door te trekken tot nu, alsof de slag vandaag nog aan het razen is, “contemporizing the past and historicizing the present“. (Bieber, 2002: 97-98) Dit is natuurlijk koren op de molen voor zij die dit kunnen aanwenden, zoals geschiedkundigen, die via de historische mythe wilden aantonen dat Kosovo Servisch is. (Bieber, 2002: 100) Zo werd ook Slobodan Milošević plots vergeleken met prins Lazar. Maar de manier waarop de legende is gegroeid in het geheugen van de Serven en bewaard gebleven, berust bij de overleveraars zelf, en, zoals Ćirić stelt, zijn de schrijvers zelf altijd verantwoordelijk voor hun tekst. (Ćirić, 2007: 36) Het verband tussen nationale nuances in de tekst en opgeroepen nationale gevoelens bij het volk is natuurlijk niet altijd duidelijk te leggen. En als de herinnering aan de legende dan toch strijdlustige gevoelens losweekt, dan kunnen de woorden van Bećković een noot zijn om tot nadenken te zetten: “De Serven hebben Kosovo gevierd niet als een veldslag, maar als een lied, met geen echte maar bezongen helden. Kosovo heeft de ziel bewaard, en niet de wapens. De schrijver heeft het vastgelegd, en niet de strijder. Het woord, en niet het zwaard (…) De poëzie heeft het laatste woord gehad over Kosovo, en elke slag vergaart maar zoveel lof naargelang hoeveel geestelijke krachten het gezang eruit haalt en gebruikt”149. Was de gedachte maar waar. Nenadić laat zijn „bezongen held“ Obilić, die de strijd tegen de Turk in de legende in feite deels symboliseert, het treffen met de Osmanen als onnodig beschouwen. (Nenadić, 1989: 238) En sterke boodschap, voor iemand die zo een voorbeeldfunctie heeft. In de periode rond 1989 was er echter blijkbaar geen plaats voor gezond verstand. Opvallend is wel dat pas in 1981 de mythe van Kosovo weer op de voorgrond kwam, toen Kosovaarse Albanezen in opstand kwamen tegen de Servische autoriteiten. (Bieber, 2002: 99) Dit is weer een bewijs van het opportunisme van de nationalistische Serven. Zo werd de mythe van Kosovo enkel een instrument in tijden dat het slecht ging. (Bieber, 2002: 104) Ook Vuk Branković werd nog aangewend als het symbool van verraad, hoewel het nog altijd niet duidelijk is wat zijn aandeel was in de nederlaag. Maar dit was een politieke zet om het volk gewaar te maken en te verenigen, zo stelt Bieber.(Bieber, 2002: 102) Zoals gebleken houdt Nenadić zich hier afzijdig, en vermeldt niets over dit mogelijke verraad. Simović en Marić nemen dit wel

149 Bedkovid, 1989: „Srbi se nisu proslavili bojem, nego pesmom o Kosovu, opevanim, a ne stvarnim junacima. Kosovo je odbranio duh, a ne oružje. Osvojio ga je pesnik, a ne vojnik. Reč, a ne sablja (...) Poezija je imala poslednju reč na Kosovu, a svaki boj donosi onoliko slave koliko pesma iz njega iznese duhovne snage i koristi.“

52 duidelijk op, en tonen zo via hun verhaal aan de hedendaagse Serven dat men zich hiervoor moet behoeden. De slag bij Kosovo is uiteindelijk de essentie van de Servische riddermythe, en een mythe waarrond zich de kristallisatie van het gehele, Servische, nationale wezen heeft gevormd. (Bojanić, 1998) En dat is het spijtige van de zaak, zoals ook Popović stelt:

“Sa stanovišta poetike, njihove slike, i ĉasni krst i Vidovdan kao dan svevremenog junaĉkog ogledanja, umetmiĉki su funkcialne jedino dok ţive u iracionalnom kontekstu u kome su ih narodni pevaĉi dali. IzvaĊene iz njega i ukljuĉene u nove, ideološke, pseudomitske konstrukcije, ove herojsko-lirske slike gube lepotu i unutrašnji poetski sadrţaj, postaju mitski segment kvaziracionalnog konteksta, intelektualnog surogata u kome se ne samo gube granice izmeĊu arhaiĉne i savremene svesti, već dolazi i do neke vrste poremećene svesti, koja više ne razlikuje mit od zbilje.”150

De mythe is namelijk een mooi gegeven, en een onderdeel van een cultureel verleden dat niet mag verloren gaan. Maar soms zijn het de verkeerde personen die het aanwenden, en wordt de puurheid en de schoonheid bezoedelt door verdraaide ideeën. Van de mythe wordt dan enkel dat onthouden wat nuttig kan zijn. De essentie van Lazar en Obilić, die strijden volgens „de code van de ridder“151, zelfs dat werd of wordt nog altijd genegeerd. De grote moraal is namelijk dat de Servische voorouders aan deze code van ridderlijke deugd hielden, zoals Milorad Derić stelt. Zo zouden de Serven tijdens de historische slag even de bovenhand gehad hebben, toen een deel van de Turken aan het vluchten was, maar men besloot ze niet te achtervolgen en in de rug aan te vallen. (Derić, 2003). In de roman van Obilić zegt Lazar dan ook dat „in oorlog men eervol moet blijven. Precies in oorlog, want daar is eer de grootste verlokking. Een staat die haar eer veliest, is niet waardig om te bestaan. (...) [ze zal vallen] als ze haar eer [verliest]. God kijkt [naar hen]. Hij kijkt en onthoudt.”152 De manier hoe Serven de Kosovaarse Albanezen hebben aangepakt in de jaren na de viering in 1989, de onderdrukking, de uiteindelijke gruwelijkheden die werden

150 Popovid, 2007, 171: “Van de notie van poëtica, van hun beelden, en het eerbare kruis en Vidovdan als dag van eeuwige perceptie van de held, zijn artistiek enkel functioneel terwijl ze leven in een irrationele context, aan wie volkszangers hen hebben gegeven. Hieruit onttrokken en vervat in nieuwe, ideologische en pseudo-mythische constructies, verliezen deze heroïsch-lyrische beelden hun schoonheid en innerlijke, poëtische inhoud, worden ze het mythisch segment van een quasirationele context, van een intellectueel surrogaat, waarin niet enkel de grens verloren gaat tussen archaïsche en hedendaagse verhalen, maar komt het ook tot bepaalde vormen van ongebalanceerde verhalen, die de mythe van de realiteit niet meer onderscheidt.” 151 Nenadid, 1989, 231: „ po viteškim pravilima“ 152 Nenadid, 1989, 232: „u ratu treba sačuvati obraz. Baš u ratu, jer je tu čast u najvedem iskušenju. Država koja čast izgubi nije bila dostojna ni da postoji. (...)„*propašde+ ako čast *izgube+. Gleda *ih+ Bog. Gleda i pamti.“

53 begaan op het eind van de jaren '90, dit doet juist oneer aan aan dat wat bepaalde aspecten van de legende en de hedendaagse literatuur ons voorhouden.

6. Besluit

De drie werken zijn in hun eerste druk in 1989 gepubliceerd, in het teken van de herdenking van de slag. Simović is echter de enige auteur die trouw is gebleven aan de overlevering, en heeft alle elementen in zijn werk opgenomen, die doorheen de eeuwen een vaste vorm hebben gekregen. Hij is de enige schrijver die dat verleden zo glorifieert, en lijkt vooral dan in de versie van 1989 de lijn te hebben doorgetrokken met het verleden, om, zo lijkt, de context van toen te kunnen transponeren naar nu, waar het als voer kan zijn voor nationalistische historici. De Serven kunnen in zijn verhaal de goddelijke Lazar terugvinden, de onvoorwaardelijke held Miloš Obilić, de verrader van het Servische volk, Vuk Branković, alsook de meedogenloze Turk. Gezien de omstandigheden van 1989 en later ontleent zijn werk zich zo het best tot de toenmalige context. Zijn versie uit 2003 is echter afgezwakt, en zijn verhaal lijkt meer op een stuk kunst, een dramastuk voor het theater, dat hij heeft aangepast, opdat het makkelijker op scène te zetten is, en als geheel beter uit te verf komt. Niet meer alle wegen leiden naar Kosovo. Marić en Nenadić hebben de legende totaal anders aangepakt, in het belang van hun hoodpersonage, respectievelijk Lazar en Obilić. Marić heeft de innerlijke kant van Lazar willen tonen, en hij heeft zich net als Nenadić in de tijd zelf willen plaatsen, om vanuit dat standpunt het verhaal te schrijven. Lazar is hier geen man die zich totaal overgeeft aan het goddelijke rijk. Hij houdt van zijn leven, van zijn familie, en wil ze liever niet achterlaten. Obilić is bij Marić echter wel ingewerkt conform de legende. Bij Nenadić is er dezelfde parallel, maar dan voor Obilić. Hij is een ambitieus man, die zijn leven lief heeft, en zich niet onbezonnen in een strijd wil gooien, niet een gewisse dood tegemoet wil gaan, zeker niet voor de grillen van een andere man. De sultan wordt echter wel vermoord, maar er kan niet met zekerheid gezegd worden dat Obilić de moordenaar is. Hoewel Nenadić schrijft dat zijn held vele goede en moedige daden verricht, krijgen we op het eind van het verhaal geen uitgesproken heldhaftige Obilić, die zijn naam wil zuiveren en zijn trouw wil tonen aan Lazar, zoals het in de legende is. De opvattingen van de schrijvers zijn natuurlijk hypothetisch, maar gezien de historische context des te reëler. De hele

54 legende van Kosovo is doorheen de eeuwen weliswaar zo verdraaid en er zijn elementen toegevoegd, jaren nadat de slag had plaatsgevonden, waardoor de echte waarheid van dit gebeuren voor altijd wazig zal blijven. De literatuur heeft het in handen genomen, en het gekneed naar haar eigentijdse vorm en eigen interpretatie. Betreft de ideologie hebben de schrijvers in hun vrije aanpak wijsheden in hun verhaal gestoken, die ook vandaag kunnen gelden. De meest noemenswaardige komen echter wederom van Marić en Nenadić. Voor hen beiden is oorlog een zaak tussen mensen met naamloze gezichten. Vooral Marić beschrijft oorlog als een gruwelijk spektakel, waar er geen winnaars of verliezers zijn, iedereen is gelijk, en iedereen is een held. Nenadić laat zijn personages het nut in twijfel trekken van de oorlog, in de context van zo vele eeuwen geleden. Maar waarom dus ook nu niet. Het feit dat hij zich de vraag stelt of we niet simpelweg allemaal van één god afkomstig zijn, staat in sterk contrast met het vurigheid van de Serven die ten strijde trokken in de oorlog, in naam van het christendom, om alles wat moslim was uit te roeien. Misschien staan schrijvers boven het gewone volk, levend in een droomwereld van lang vervlogen tijden, die misschien nooit bestaan heeft. Maar anderzijds zijn het zij die in die eeuwen na de veldslag bij Kosovo de legende levend hebben gehouden, en de verhalen hebben aangereikt, die voor de Serven in tijde van onderwerping en nood, wanneer het niet goed ging, een gegeven godsgeschenk waren. Ook in de hedendaagse literatuur verheeft en prijst men nog altijd dat verleden, en voornamelijk dan de protagonisten van de legende. Maar bij Marić en Nenadić wordt de legende in al haar facetten bekeken. Het schrijven is bij hen, en uiteindelijk ook gedeeltelijk bij Simović, meer overgegaan in kunst, een verhaal over een verhaal, een legende ontleed, een metapoëzie. In vergelijking met vroeger is het natuurlijk niet evident om te stellen dat de verhalen uiteindelijk over te planten zijn op de situatie van 1989 en later. Er zijn alleszins wel elementen die nuttig zijn, zoals in het verhaal van Simović, en die sommige opportunisten maar al te graag achter hun kar willen spannen. Maar als het hele spectrum zou bekeken worden, de hele inhoud van het verhaal, en dan vooral de inhoud bij Marić en Nenadić, als dat zou insijpelen in het bewustzijn, dan zouden we al een hele stap verder staan. Als de Serven in eer en geweten zouden gehandeld hebben, zoals in Suzopolje en Roman o Obiliću, dan zouden de ongelukkige gebeurtenissen die zich voordeden in de jaren '90 misschien een andere wending hebben gekregen. Maar spijtig genoeg neemt de emotie het soms over van de ratio, en is er plots geen plaats voor introspectie en bezinning.

55

Bibliografie:

Primaire bronnen:

Marić, Danilo 1989 Suzopolje. Zagreb: BIGZ.

Nenadić 1989 Roman o Obiliću. Belgrado: Narodna Knjiga.

Simović, Ljubomir 1989 Boj na Kosovu. Belgrado: Srpska Knjiţevna Zadruga. 2003 Boj na Kosovu. Belgrado: Stubovi Kulture.

Secundaire bronnen:

Servisch / Kroatisch:

Bećković, Matija 1989 Kosovo – Najskuplja srpska reĉ. In: Janus, XIV. Online Internet; Beschikbaar: http://www.rastko.rs/kosovo/umetnost/mbeckovic-kosovo_c.html; Zie bijlage

Bojanić, Lazar 1998 Sprski viteški kodeks: Umrimo da uvek ţivimo zajedno. In: SRPSKO NASLEĐE, 4/7. Online Internet. Beschikbaar: http://www.srpsko-nasledje.rs/sr-l/1998/04/article-07.html; Zie bijlage

Ćirić, Saša 2007 Ubiti mitsku rugalicu. In: Miloš Ţivanović ... (ed.), Srbija kao Sprava, demilitarizacija nacionalne kulture, knjiga 1: 30-36. Belgrado: Dan Graf.

Deretić, Jovan 2002 Istorija srpske književnosti. Beograd: Prosveta

Derić, Milorad 2003 Tajna Kosovskog boja.In: BOKA, Zbornik radova iz nauke, kulture i umjetnosti, 23. Online Internet. Beschikbaar: http://www.rastko.rs/rastko-bo/umetnost/mderic-kosovo_l.html; Zie bijlage

DuriĊ, Vojislav 1990 Kosovski Boj u Srpskoj Književnosti. Belgrado: Srpska Knjiţevna Zadruga; Novi Sad: Matica Srpska; Priština: Jedinstvo

56

Marinković, Simeon 1989 Etiĉke vrednosti naše epske poezije. In: Slobodan Simonović (ed.), Kosovo u usmenoj i srednjovekovnoj književnosti: 57-64. Kruševac: Narodna bibioteka i Društvo prevodilaca, umetnika i nauĉnih radnika.

Mihaljĉić, Rade 1989 Junaci Kosovske legende. Belgrado: Beogradski Izdavaĉko

Popović, Miodrag 2007 Vidovdan i Časni Krst. Belgrado: Biblioteka XX veka.

ReĊep, Jelka 1989 Izdaja i sloboda: motiv izdaje na Kosovu. In: Slobodan Simonović (ed.), Kosovo u usmenoj i srednjovekovnoj književnosti: 71-78. Kruševac: Narodna bibioteka i Društvo prevodilaca, umetnika i nauĉnih radnika. 2007 Kosovska Legenda. Novi Sad: Prometej.

Stanisavljević, Vukašin 1989 Vidovdanksi kult i kosovksi mit. In: Slobodan Simonović (ed.), Kosovo u usmenoj i srednjovekovnoj književnosti: 131-139. Kruševac: Narodna bibioteka i Društvo prevodilaca, umetnika i nauĉnih radnika.

Zuković, Ljubomir 1989 Obilić i Branković – podviţnik i izdajnik. In: Slobodan Simonović (ed.), Kosovo u usmenoj i srednjovekovnoj književnosti: 15-20. Kruševac: Narodna bibioteka i Društvo prevodilaca, umetnika i nauĉnih radnika.

Andere:

Anzulović, Branimir 1999 Heavenly Serbia, From Myth to Genocide. London: C. Hurst & Co.

Bieber, Florian 2002 Nationalist mobilization and stories of Serb suffering. In: Rethinking history 6/1: 95-110. Belgrado

Clark, Howard 2000 Civil Resistance in Kosovo. London: Pluto Press

57

Grémaux, René 1989 De slag van Kosovo 1389-1989 : historische mythologie en Servisch nationalisme. In: Spiegel Historiael, 25/5: 226-233

Koljević, Svetozar 1980 The Epic in the Making. New York: Oxford University Press

Kurukin, Igor’ 2009 “Рана в шесть столетий глубиной”. In: Вокруг Света, 2/2821: 76-84.

Malcolm, Noel 1998 Kosovo, a short history. London: Macmillan

Pieters, Jürgen & Hans Vandevoorde 2003 Over de rand van de tekst. Literatuur en representatie. In: Feit en fictie, 6/2003, 4: 87-106

58

Bijlage:

Pagina 57: Milorad Derić: Tajna Kosovskog Boja: Pagina 64: Stub na Kosovu Pagina 66: Lazar Bojanić, Sprski Viteški kodeks Pagina 85: Matija Bećković: Kosovo – Najskuplja srpska reĉ.

Milorad Derić Tajna Kosovskog boja

Prije šeststotinak i više godina, odigra se bitka na Polju Kosovu, a do današnjih dana ne odgovorismo: ko pobijedi, a ko izgubi bitku? Da li je uopšte moguće da dvije sukobljene vojske budu obje i gubitnici i pobjednici? Da li je moguće, da u jednom te istom boju poginu oba cara, da obje vojske budu poraţene i u isto vrijeme obje budu pobjednice?!

Ta i mnoge druge dileme isprijeĉile su se pred piscem ovog teksta, u pokušaju da odgovori na postavljeno pitanje.

Odgovor se sam nameće: to se nije moglo desiti samo u jednom boju – jednoj bici?! Mora da su postojala dva boja – dvije bitke, sa razliĉitom ratnom srećom. Kako i kada?

Zna se da je sukob poĉeo u jutarnjim satima 28. juna 1389. godine, da je bitka završena u poslijepodnevnim satima, da tog jutra poginu “turski car Murate”. Raspori ga jatagan srpskog viteza “od uĉkura do grla bijela”.

Nije mogao proći kroz turske straţe i vojsku, neko ko sakriva takvu noţinu, koja moţe da napravi rez “do grla bijela”. To se nije moglo izvesti sa “sakrivenim” noţićem. To se moglo uĉiniti samo sa noţem – jataganom od strane viteza, kojem je taj i takav noţ bio dio “liĉnog naoruţanja”, a on je mogao stići do Murata samo silom, a ne nikakvom “varkom” i navodnom “ponudom izdaje”. Priĉa o Muratovoj pogibiji na bazi izdaje jednog viteza, za kojeg sultan i ne zna da postoji, da ga baš privedu samom Caru na poklonjenje i to u toku same bitke, djeluje malo neuvjerljivo. Mnogo je logiĉnije i mnogo bliţe pravoj istini, da su Srbi u boju prodrli do samog Muratovog šatora, a da je jedan od vitezova u sukobu sa samim Carem uspio da ga proburazi (Car Murat je bio ratnik – voĊa bojovnika. Malo je vjerovatno da je u toku najţešćeg boja sjedio u svom šatoru i ĉekao da mu saopšte rezultat bitke). Jatagan, kao osnovno naoruţanje, nosili su srpski vitezovi, koje je u boj na Kosovo doveo Tvrtkov vojvoda Vlatko Vuković. Do današnjeg dana, taj noţ – jatagan, nosi se za pojasom (silavom) sa drškom koja strši na desnoj strani – “na dohvat desne ruke”. Tu

59 nošnju srpskog Primorja, Boke, Hercegovine, Konavala, pa skoro sve do Like, nalazimo u raznim varijantama. Jatagan se nosio kao dio naoruţanja srpskih vitezova uz nošnju koju danas nazivamo – crnogorska narodna nošnja.

Kapu pominjemo u vezi ovog boja iz jednog jedinog razloga, što je Jatagan mnogi nazivaju i na istoj bio izvezen zlatnim nitima “ĉasni krst”. Ĉasni krst je mogao “turski nož”. Došlo je to otud, da nosi na sebi (na kapi) samo onaj kome su priznata ĉasna prava što su ga mnogi srpski plemići zadržali u ličnom naoružanju, srpskog viteza. U dalekoj prošlosti, taj krst je stavljan na glavu po primanju islama, a te onoga ko se nije ogriješio o “kodeks ĉasti” do tridesete godine poturice su u narodu ţivota. Tada je mogao da primi na sebe to znamenje, koje mu je, uz identifikovane kao Turci, te prethodno spiranje vodom sitnih grijeha (grešnih misli), simboliĉno otud ta zabluda. stavljan na glavu krst uz ceremoniju “krštavanja”. Krštavanje, odnosno priznavanje ĉasnih prava i promovisanje u viteza je Slično se desilo i sa kapom “zavratom”, koja je i kod prastari obiĉaj kod Srba, koji datira još od prije pojave Isusa Hrista. islamiziranih Srba ostala kao dio plemićke nošnje. Fes je Sve ovo u vezi ĉasnog krsta napominjemo u vezi sa dogaĊajima dobio ime po gradu Fesu u tokom bitke 28. juna 1389. godine, jer su imali presudan uticaj na Maroku – gdje su proizvođači konaĉan ishod bitke. kapa pravili duboke kalupe. Bosansko-hercegovački muslimani su rado nabavljali i Naime, uz ostale odredbe viteškog ponašanja srpskog viteza, bila su nosili ovakve kape, da bi se što i pravila odnosa sa neprijateljem: više razlikovali od pravoslavne raje. – u sukobu nije smjelo biti podlosti, prevara i smicalica,

– kad neprijatelj odbaci oruţje, bilo ga je nedostojno ubiti, a svako kršenje ovih kodeksa povlaĉilo je za sobom gubitak viteštva – gubitak ĉasnih prava. Gubitak ĉasnih prava bio je teţi nego gubitak samog ţivota. Bez ĉasnih prava nije se moglo ĉasno ţivjeti, niti nostiti “svijetlo oruţje”, nije se moglo pojavljivati na skupovima, slavama, pozivati u svatove – takvom ĉovjeku nije bilo mjesta meĊu ĉasnim ljudima. Kada neko izgubi “ĉast i obraz” skidao mu se ĉasni krst pred skupom, tako što mu je skidana kapa s glave (na kojoj je izvezen ĉasni krst sa ĉetiri ocila) i ista bacana u prašinu i gaţena. To je bila najteţa kazna koju je mogao doţiveti jedan Srbin – gubitak ĉasti. Ĉast je uslov opstanka – smrt je mnogo lakša od gubitka ĉasti.

Zašto je sve ovo bilo potrebno pomenuti, baš u vezi bitke na Kosovu, moţe se saznati iz opisa same bitke.

Bitka je poĉela u jutarnjim ĉasovima, tog 28. juna 1389. g. Na srpskoj strani bili su u centralnom dijelu postrojeni plemići na bojnim konjima. Zvali su ih “oklopnici”, jer su im ĉak i konji bili zaštićeni metalnim ploĉama, ili mreţama, koje su odolijevale udarcima maĉeva, prodoru strijele ili koplja. Sami ratnici na konjima, pored oklopa, bili su naoruţani uglavnom topuzima, kojima su razmahivali lijevo i desno, rušeći sve pred sobom i oko sebe. Udarcu topuza nije mogao nikakav štit pruţiti zaštitu. Udar oklopnika bio je usmjeren ka samom centru turske vojske, a tu je bila koncentracija najsmjelijih turskih ratnika – Abdulahovih sinova (svetih ratnika – kasnije janiĉara). Jedini smisao ţivota svetih ratnika – janiĉara, bio je da poginu ĉuvajući i braneći

60

Alahovog sina na zemlji – Abdulaha (Abd–alah) sultana. Tako ginući, oni su zasluţivali vjeĉni ţivot u dţenetu (raju), gdje su ih ĉekale nebeske hurije – ţene nezamislive ljepote, koje su postojale na nebu samo da bi njima – janiĉarima, pruţile sva zadovoljstva, koja se mogu zamisliti – ali samo ako tamo dospiju braneći Abdulaha – u konkretnom sluĉaju Murata.

Udar oklopnika i vitezova na bojnim kolima bio je tako silovit, da je prodor izvršen do samog centra, te je ugroţen i sam car Murat.

Uzalud su sveti ratnici nasrtali na srpske ratnike. “Oklopna pesnica” je mrvila sve oko sebe. Poznato je to u istoriji, a pjesnik kaţe:

“Silni oklopnici, bez mane i straha, hladni k'o vaš oklop i pogleda mrka

Vi jurnuste tada u oblaku praha

Te nastade vreva i krvava strka.”

Našli su se tu i vitezovi, koje je na Kosovo doveo Vlatko Vuković. O tome svjedoĉi i sama pogibija Muratova. Sam car Murat bio je ratnik, viĉan sablji i borbi. Malo je vjerovatno da je sjedao na minderluku i ĉekao da ga raspore. Rasporen je u borbi – tipiĉan sukob sa ratnikom naviklim na duele sa jataganom. Sve govori u prilog tome, da ga je u sukobu rasporio jedan od vitezova pristiglih iz srpskog primorja.

Bilo kako bilo – Muratova pogibija je izazvala pometnju u Da su Obilići nekada živjeli u redovima Turaka. Janiĉari – kao najelitnija i najborbenija, a u isto Boki Kotorskoj, svjedoči i vrijeme najmotivisanija snaga turske vojske, pogibijom Abdulaha, toponim u Kutima – “Obilića poljana”. Poljana svakako nije gubi svaki interes za dalju borbu – pogibiju. Pošto je sultan mrtav – dobila ime po junaku sa nisu ga odbranili, u daljoj borbi, pogibijom, ne obezbjeĊuju mjesto Kosova, nego po tome što je uz Alaha na nebu, nema im odlaska meĊu nebeske hurije. Jedini pripadala porodici Obilić. spas je saĉuvati ţivot do izbora novog sultana. Možda je Miloš baš od te Kako ga saĉuvati kad Srbi nadiru?! porodice, kojoj je nekad pripadala poljana u Kutima – Zelenici. Bjekstvom!

Spas je u bjekstvu. Janiĉari okreću leĊa bojištu – bjeţe sa bojnog polja. Probijen je centralni dio turskog stroja. Zaljuljaše se i krila, gdje su već uveliko sukobi uzeli maha. Iz centralnog dijela, lijevo i desno, širi se panika – poĉinje opšta bjeţanija turske vojske.

Ovako, na izgled lako izvojevana pobjeda, unosi zabunu i u samim redovima pobjednika – Srba.

Utihnu i ono gromoglasno: “U raaaa.....”, koje je ledilo krv u ţilama neprijatelja.

Pobjeda!!!

61

Neprijatelj je pobjegao. Da li je i pobijeĊen?!

MeĊu ratnicima istoka – Azijatima vaţi pravilo “PobijeĊen je samo mrtav protivnik“. Kada okrene leĊa i bjeţi, prilika je da ga pobijediš – oni bjegunce “sustignu i sasijeku”. Tada ne pruţa otpor, lako ga je sasjeći. To se postiţe lakom konjicom, koja u brzom kasu sustiţe bjegunce i lakim zamasima sablje kosi protivnika.

Ta pravila vaţe za azijatske ratnike, beskrupulozne ratnike, ratnike ubice, pa bilo da dolaze sa zapada ili sa istoka. Ratnike koje vjera uĉi da treba ubijati sve one koji ne pripadaju “pravoj vjeri”, a prava vjera je ona koju oni ispovijedaju, bilo da se radi o islamu ili katoliĉanstvu (Karlo Franaĉki u sukobu sa Slovenima sve poubija i nakon zarobljavanja).

Za Srbe takva pravila ne vaţe. Ona su u suprotnosti sa osnovnim viteškim kodeksom srpskog viteza. Ubiti neprijatelja s leĊa, onda kada više ne pruţa otpor, kada se ne moţe ravnopravno suprotstaviti protivniku je nedostojno. Radi toga se ne organizuje potjera za bjeguncima – to ne dozvoljava viteška ĉast srpskih ratnika.

Taj kodeks moţe da se primijeni samo u koliko se sukob odvija sa isto tako “ĉasnim ratnicima” – naţalost, taj kodeks ĉasti vaţi samo kod Srba, a ne i kod hordi, kojima je jedini cilj uništavanje i pljaĉka, kod kojih “cilj opravdava sredstvo”.

Taĉno je da i oni posjeduju neka pravila borbe, podjele plijena, prava na ţivot i imovinu pobijeĊenog, ali to su sve pravila koja se odnose na meĊusobna prava pobjednika, bilo da se radi o odnosima silnijeg i moćnijeg prema obiĉnom ratniku, ili prava u odnosu na vanzemaljske sile, prava na nebeske privilegije.

Ne znajući za ova pravila kod Srba, bjegunci su nastojali da se što više, što brţe udalje od poprišta bitke, kako ne bi bili sustignuti i sasjeĉeni. Ovo naglo bjekstvo s ratišta, u poĉetku je izazvalo ne tako malu zabunu kod Srba, a nakon toga se prolomio pobjedniĉki pokliĉ Kosovom – Pobjeda, pobjeda!!!

Niko nije razmišljao – gdje su se Turci uputili? Uglavnom, pobjegli su preţivjeli, Car im je poginuo, bitku su izgubili!

Na Kosovu je tog jutra bila koncentrisana silna vojska, pristigla iz svih srpskih krajeva. U popodnevnim satima, tog Vidovdana, poĉinje i razlaz pobjedniĉkih formacija.

Vuk Branković odvodi sa Kosova oko 25.000 ratnika. Odvodi svoje ratnike kućama, kao pobjednike poslije bitke.

Vraćaju se i odredi kralja Tvrtka, pod komandom Vlatka Vukovića. Odlaze i neki manji odredi vojske pristigle iz ostalih srpskih zemalja.

Glas o velikoj pobjedi širi se vrtoglavom brzinom, kroz sve srpske zemlje i prostore.

62

“Ilinska” zvona sa vrhova brda i planina, šire glas o pogibiji azijatskog cara, o velikoj pobjedi srpskog kralja Tvrtka, odnosno kraljevih vojskovoĊa i vazala, saveznika kneza Lazara.

Knez Lazar je 1377. g. priznao Tvrtka za kralja svih Srba – za naslednika Nemanjića krune, pa otud se i ova pobjeda pripisivala kralju Tvrtku, kao vrhovnom gospodaru svih srpskih zemalja.

Radi toga ĉestitke za pobjedu stiţu kralju Tvrtku I Kotromaniću. Sam Tvrtko 1. jula 1389. g. piše Trogiranima o svojoj velikoj pobjedi nad Turcima. Piše i Firentincima, a oni mu odgovaraju da su za pobjedu već saznali. Iz svega se da zakljuĉiti da je u prijepodnevnim ĉasovima tog 28. juna izvojevana pobjeda Srba nad Turcima.

Glas o pobjedi je odaslan. U toku samo jedne jedine noći stiţe u Pariz. Kako? (Nedvojbeno je dokazano da su sa crkve Notr Dam u Parizu, 29. juna zvona objavila tu pobjedu).

Umjesto sjeĉe koju je “trebalo obaviti” progoneći bjegunce – vojskovoĊe, poslije obavljenog posla (pobjede) postrojavaju ratnike za povratak. Vojska koja se vraća sa bojišta, svuda se doĉekuje i slavi radi izvojevane pobjede. Prave se slavoluci i iznose Ċakonije. Posebnu slavu doţivljava vojska Vlatka Vukovića. Na povratku ka Travuniji, svuda prireĊuju doĉeke i slave pobjednike.

Na Kosovu ostaje knez Lazar sa svojim vitezovima, koji su ponijeli najveći teret pobjede, jer su izgleda odredi oklopnika bili pod direktnom komandom samog kneza Lazara. Ostalo je puno ranjenih i poginulih, ostala je i prateća materijalna zaliha – sve je trebalo zbrinuti.

Ostalo je i Polje Kosovo “odbranjeno”. Lazar sa svojom vojskom i vojvodama ostaje na poprištu, on ne napušta bojno polje, jer je ono dno njegove kneţevine. Napustiti Kosovo tog istog dana bilo bi veoma neprikladno, nemoguće, pa sve da je i nova osloboĊena teritorija, a ne odbranjena.

Spušta se ljetna noć nad Poljem Kosovom.

Ratnici skidaju opremu, sluge rasedlavaju konje, pale se vatre, vrte se bivoli na raţnjevima, spremaju se pobjednici na zasluţeni poĉinak, tu na domak poprišta bitke, vidaju se rane preţivjelim ratnicima. Pregleda se plijen.

Bojište lagano tone u “san ljetne noći”.

A okolo, tihe uhode na brzim konjima, sve to osmatraju – da bi izvijestili novog “Alahovog sina” Bajazita, o stanju u srpskom logoru.

Šta se dešavalo sa bjeguncima???

Prvi sa bojišta bjeţe “sveti ratnici” – janiĉari. Nemaju razloga da ginu, poslije smrti Muratove. Treba im novi sultan, novi Abdu(a)lah – novi otac za kojeg treba poginuti, da bi se dospjelo do nebeskih hurija. Da bi se vjeĉito ţivjelo, u vjeĉitom blaţenstvu.

63

Radi toga su oni i najbrţi u bjekstvu, a sa njima i dva Abdulahova sina – Bajazit i Jakub. Janiĉari će jednog od njih da “izviĉu” za sultana (Abdulaha), a drugi će kad se to dogodi biti vraćen u krilo Alaha – stezanjem svilenog gajtana oko vrata. To je duţnost janiĉara. Za taj ĉin im nije potrebno odobrenje novog sultana – to je njihova sveta duţnost, koja se obavlja istovremeno kada se izviĉe novi sultan. Ovaj izbor novog sultana umjesto Murata – obavljen je u Kaĉaniku. U samoj klisuri ili pred ulazom, nije utvrĊeno, ali nije toliko ni bitno. Bitno je da je izbor izvršen istog dana (u predveĉerje) 28. juna.

Odmah po izboru, Bajazit izdaje naredbe o zaustavljanju bjegunaca. Formira alaje (ĉete). Postavlja alajbaše.

Dvije alaje upućuje nazad, da bi ga glasnicima obavještavali o tome – dokle su Srbi stigli sa sjeĉom, kolika je sila u Srba, koja vrši sjeĉu?

Dugo su glasnici stizali i izvještavali o tome da nisu primijetili Srbe u sjeĉi bjegunaca.

Poslednji koji su dospjeli skoro do samog bojišta, javljaju Bajazitu: Srbi uopšte nijesu krenuli u sjeĉu!!! Veliki dio srpskih ratnika je napustio bojište. Na bojištu su ostali samo ratnici srpskog kneza Lazara, ali i oni bez borbenog poretka, raspasani, veseli – slave pobjedu.

Pod okriljem noći, kreću se dvije “guje” ratnika, većinom janiĉara iz Kaĉanika, tiho se prikradaju i obavijaju oko Lazarevih vitezova.

A u zoru 29. juna – ponavlja se pokolj, veoma sliĉan onom na rijeci Marici 1371. g. Svi ginu, preţivjelih nema.

To više nije bila bitka, to je bio pokolj.

Nema viteštva kod Azijata.

Vaţna je samo pobjeda.

Nikakva pravila borbe ne postoje.

Kao što se “guja” privukla plijenu – tiho, neĉujno, tako je poslije zloĉina poprište napušteno. Vraća se Bajazit, sa ostacima ratnika u Malu Aziju.

Kosovo zamuklo. Niti stiţe Lazar sa Kosova, niti stiţe Lazareva vojska – nema nikog da javi i donese glas sa Kosova.

Zašto ih nema?!

Radi ĉega ne dolaze?

Poĉinje se javljati crv sumnje. Da nas nije vojvoda Vlatko obmanuo u vezi pobjede? Da ono nije Vuk Branković napustio bitku i izdao Kneza? šta se desilo na Kosovu? Svi se pitaju?

64

“Boga moli Jugovića majka, da joj Bog da oĉi sokolove i bijela krila labudova, da odleti na Kosovo ravno...”

Gavranovi se uzdiţu nad poljem, vide se njihova jata iznad Kosova!!!

“Snaho moja ljubo Damjanova bil' poznala ĉija j' ovo ruka? Svekrvice, majko Damjanova ovo j' ruka našega Damjana ...”

Saznanje o onome što se desilo u noći izmeĊu 28. i 29. juna, bila je tajna i za narod i za istoriĉare.

Tajna koja je stoljećima zbunjivala.

Zloĉin napravljen kobne noći, skrivan je od strane Turaka, Bila je to podla pobjeda nad jednim dijelom kosovskih vitezova.

U stvari, bio je to masakr izveden na nimalo ratniĉki naĉin.

Naprotiv.

Poslije zloĉina, izvršilac se povukao.

Pojavio se tek poslije godinu dana da postavi svoje uslove “pobjednika”.

Sve ostalo je poznato.

Nema potrebe da ponavljamo.

65

ОВЕ РЕЧИ НАПИСАНЕ БИШЕ НА МРАМОРНОМ СТУБУ НА КОСОВУ

Човече који српском земљом ступаш, било да си дошљак или овдашњи, ма ко да си и ма шта да си, када дођеш на поље ово, које се зове Косово, по свему ћеш угледати пуно костију мртвих, те са њима и камену природу, мене крстозначног као стег, видећеш како посред поља управно стојим. Да не проминеш и да не превидиш као нешто залудно и ништавно, но молим те, приђи и приближи се мени, о љубими, и размотри речи које ти преносим, и из тога ћеш разумети због ког узрока и како и зашто ја стојим овде, јер истину ти говорим, ништа мање од живога, да ћу вам изнети у суштини све што се збило. Овде негда бејаше велики самодржац, чудо земаљско и рига српски, звани Лазар, кнез велики, побожности непоколебими стуб, доброразумља пучина и мудрости дубина, огњени ум и заштитник странаца, хранитељ гладних и миловање ништих, скрбних миловање и утешитељ, који воли све што хоће Христос, коме иде сам по својој вољи и са свима својим безбројним мноштвом, колико је под руком његовом. Мужеви добри, мужеви храбри, мужеви, ваистину, у речи и у делу који се блистају као звезде светле, као земља цветовима шареним, одевени златом и камењем драгим украшени, многи коњи изабрани и златоседлани, сведивни и красни коњаници њихови. Свеплеменитих и славних као какав добри пастир и заштитник, мудро приводи духовне јагањце да у Христу добро скончају и приме мучења венац

66

и вишње славе учесници буду. И тако сложно велико безбројно мноштво скупа с добрим и великим господином, добром душом и вером најтврђом, као на красну дворану и многомирисану храну на непријатеља се устремише и праву змију згазише и умртвише дивљу звер и великог противника и неситога ада свејадца, велим Амурата и сина његова, аспидин и гујин пород, штене лавово и василсково, па са њима и не мало других. О чудеса Божијих судбина, ухваћен би храбри страдалац безаконим агаренским рукама и крај страдању добро сам прима и мученик Христов постаје велики кнез Лазар. Не посече га нико други, о љубими, до сама рука тога убице, сина Амуратова, И све ово речено сврши се лета 6897, индикта 12, месеца 15, у дан уторак, а час је био шести или седми, не знам, Бог зна.

67

Srpski viteški kodeks UMRIMO DA UVEK ŢIVIMO ZAJEDNO

Piše: Dolazio je odnekud, ni sa neba, ni sa zemlje. Da li mu je adresa bila "čardak ni na Lazar nebu, ni na zemlji"?Jahao je belog konja. Nosio sjajan oklop. U ruci držao zlatni mač. Bojanić Da li je zbog toga bio "vidan kao svetlost"? Dolazio je da se bori protiv Hidre, da savlada Minotaura, da nadvlada Golijata, da ubiva troglavu aždahu, da pobedi na turniru pod gradom LeĎanom. Zvao se nekad Herkul, nekad Tezej, David, Sveti ĐorĎe, Miloš Vojinović.Bio je usamljeni ratnik, bio svetlost u večnoj borbi dobra i zla, protiv sila mraka.Težio višem cilju, za svoj život bio ravnodušan. Branio nejake, ne bojao se "nikoga do Boga". Ravnodušan prema zemaljskom blagu; slava i ime čuveno, i čast - i sve ono što se ne prodaje i ne kupuje - to mu je bilo najvažnije. Ni bog, ni čovek, bio je sve ono što je božansko u čoveku. PobeĎivao je snagom, u porazu pobeĎivao je vrlinom. Pio vino, a nikad pijan bio. Ni jačem se s puta nije uklanjao. U dosluhu bio sa vilom posestrimom. Veran prijatelju u nevolji, pobratimu. Znak gospodstva, grb, nosio na štitu. Nad njim je leteo soko, sivi, pred njim trčao pas, verni. Vitez!

Hrabrost uplašenih, snaga slabih

O tom tajanstvenom, maltene natprirodnom ĉoveku, skladnog sklopa organizma (fiziĉkog i duha) priĉali su zdepasti, ĉetvrtasti, kljasti, obiĉni - uz rakiju i ognjište. Priĉao je i jednonogi deda svom dvonogom unuĉetu i tako prenosio mit i legendu - herojstvom i podvizima jednog ĉoveka protiv istog ili jaĉeg iz turske bulumente, hrabrio i sebe i svoje naslednike.

U tome i jeste suština i osnovni zadatak viteza. Viteza - neobiĉnog, posvećenog, izuzetnog, specijalnog ĉoveka sa svetlim osobinama koji, junaĉki, na megdanu, sabljom alamkom, krnji sablju dimiskiju i baca odseĉenu tursku glavu u doratovu, ili šarĉevu, ili mrkanovu zobnicu - ĉine ne samo podvizi i megdani već najobiĉniji ljudi koji imaju bojazan, strah, mrţnju, gnev, bes, i od svega toga, nekom svojom seljaĉkom intuicijom, spojeni sa zemljom i svojom prizemljušom, hrabre sebe da i dalje ostanu kao ostrvo meĊu turskom silom a da ne skoĉe u neko jezerce kao lemuri i podave se.

Viteza ĉine priĉe obiĉnih o vitezu. Vitez ne moţe da odigra sam sebe. Da odigra viteza. Ĉak i da ubije i boljeg, u fer pleju, na megdanu, a raja o tome da ćuti i ne priĉa - on nije vitez. Kao što kralja u pozorištu ne glumi onaj koji igra kralja, već uvaţavanje i strahopoštovanje svite.

Na primer, imamo viteza:

68

"Mesto šala brojanice Na vrat stavi vitez mlad Čelik mrežom pokri lice, Nit' je pred kim diže kad."

Ili, kad se pojavio malo drukĉiji:

"Ja se onda desi na vratima kad se šete vojvoda Milošu: krasan junak na ovome svetu, sablja mu se po kaldrmi vuče, svilen kalpak, okovano perje, na junaku kolasta azdija, oko vrata svilena marama, obazre se i pogleda na me..."

Ili, kad bi naišao još drukĉiji:

"Ode Miloš niz polje široko. Kada doĎe Ďe stoje djevojke, zbaci s glave bugarsku šubaru, skide s leĎa bugar-kabanicu, zasija se skerlet i kadifa, zasjaše se toke na prsima i zlaćane kovče na nogama sinu Miloš u polju zelenu kao jarko iza gore sunce - pak je prostre po zelenoj travi, prosu po njoj burme i prstenje, sitan biser i drago kamenje. Tad izvadi mača zelenoga..."

Ako bi se u ove tri navedene situacije svi prisutni zacenili od smeha, bilo bi jasno da je pred nama pajac, neka luda, neki kamuflirani ekscentrik. Ali, ako meĊu prisutnim, kada naiĊe takva šljašteća pojava, zavlada muk, tajac i strahopoštovanje ako zatrepere devojaĉka srca, umukne i šapat, onda je jasno da je to vitez.

Hteo sam da kaţem, predanje i priĉe obiĉnih i uplašenih viteza ĉine vitezom. Smrti ima al' poraza nema

Ko je vitez?

Da li onaj koji ide putem "što se mora to se i moţe".

Da li Miloš Vojnović koji, ĉiji je zadatak snalaţenje u situacijama to znaĉi spretnost, posebnost, odvaţnost, veštinu, ... koji izvlaĉi svoga ujaka ("ţenidba cara Dušana") krijući se od njega, da bi

69 ga spasao od lukavih Latina, znajući da je ujak, zbog spletke nekog tipa koji je opanjkao njegovu braću, otprikario celu familiju?

Znaĉi: odanost.

Da li Banović Strahinja koji oprosti noć pod turskim ĉadorom - svojoj ljubi i pozdravi se zauvek sa svojom politiĉki spretnom tazbinom?

Znaĉi: praštanje.

Da li Ivo Senković, koji menja svoga oca na megdanu sa strašnim Agom od Ribnika, stegne srce i nejake pesnice i dovede dotle, svojim srcem, odnosno time što se plaši a hrabar, da Aga od Ribnika iskolaĉenih turskih oĉiju drekne:

"Ne pogiboh od junaka već od dobra konja ĐuraĊeva"!

Znaĉi: srce, hrabrost.

Da li bolni Dojĉin, koji posle deset godina leţanja (dvore ga njegova seka, i njegova verna ljuba), obmotan ĉaršafima kao egipatska mumija, odseĉe Arapinu Usi glavu, odbrani Solun, a onda odseĉe glavu svom kumu koji ga izdade, pa kovaĉu nablatinu koji nije hteo za megdan da potkuje doru na veresiju (već je hteo da ga kuje a da mu ljuba Dojĉinova plati u naturi) odrubi glavu i baci na solunsku kaldrmu. I mirno, bez mrţnje, bez besa, bez ruţnih reĉi, ode kući i umre. Znaĉi: ne mrzi, ali je surov.

Da li je Vojvoda Prijezda koji, poraţen od Turaka, na bedemu svoga grada, bez ikakve nade , sam sa svojom vernom ljubom, konjem Ţdra-lom i sabljom navalijom, odluĉuje. Odseca konju glavu:

"Jao Ţdrale moje dobro drago! Ta neka te turski car ne jaše!" Pa onda prebija sablju navaliju. "Navalija moja desna ruko, Ta neka te turski car ne paše!"

Pa onda ide u dvore svojoj gospoĊi i viteški njoj prepušta konaĉnu odluku:

"O Jelice, gospoĊo razumna ili voliš sa mnom poginuti il Turĉinu verna ljuba biti?

Jelica kaţe:

70

"O Prijezda dragi gospodaru, Morava nas voda odranila nek Morava voda i sarani!

Pa skoĉiše u vodu Moravu.

Predanje je, sa kolena na koleno, moţda i drukĉije priĉalo, ali Vuk Karadţić je zapisao:

"Car je Memed Stalać osvojio, ne osvoji dobra ni jednoga. LJuto kune turski car Memede: Grad Stalaću da te Bog ubije! Doveo sam tri iljade vojske, a ne vidim nego pet stotina.

A došao je, da pojasnimo, da bi uzjahao, konja Ţdrala, opasao sablju navaliju i prislonio se uz gospoĊu Jelicu.

Znaĉi: postoji smrt, ali poraza nema.

Pogubiti od sebe boljega

A da li je vitez Vlah Alija koga je ubio, na jedvite jade, Banović Strahinja, rvući se i tegleći po planini Jelici u beloj peni letnji dan do podne?

Da li je vitez Musa Kesedţija, koga je na prevaru ubio Marko Kraljević?

Imali su odlike viteza i samo jednu manu - bili su gangsteri i razbojnici svoga doba. Umalo da budu vitezovi!

71

Kao Marko Kraljevć koji je imao bogomdano sve šanse - od prepoznavanja oĉeve sablje, preko vrsnog konja Šarca koji pije koliko i Marko (a dobar konj je odlika viteza) preko ceĊenja suve drenovine (ĉvrste mišice), da se nije u jedno nedeljeno pre podne obrukao, kada je na megdan izvazvao Musu Kesedţiju, junaka sa tri srca, a na trećem guja spava, koji je lebdeo izmeĊu nargila i ćilamĉeta duvajući anadolijski šit i takav naduvan, skovitlao je Marka dotle da mu je ţivot bio vaţniji od ĉasti i Marko zove - koga? - Vilu Ravijojlu, svoju posestrimu, koja odvuĉe pesmom sa nebesa paţnju Muse Kesedţije (jer takav glas nije ĉuo) i Marko ga noţem iz potaje, podmuklo ubije.

Telo Musino se koprcalo po poljani, glava bila oko nogu Kraljevića Marka, kad se sa trećeg Sveti Đorđe, reljef na kamenoj ploči iz manastira Musinog srca probudila zmija. Koja, otprilike, Vatoped, na Svetoj gori (12. vek): Sveti Đorđe bio je reĉe: Marko sreća tvoja što se nisam ranije zaštitnik vitezova od kojih su se očekivale pre svega probudila, razvukli bi te, Musa i ja, po ovom vrline hrabrosti, snage, vernosti i pobožnosti

polju kao svinja masnu torbu, i zaspa ponovo.

Gde je suština? Ravijojla je rekla Marku Kraljeviću; što se danas pobratime obruka, pa me pozva u pomoć, bismo dvoje na jednoga?

Jer, vitez - to je fer plej, to je jedan na jednoga.

NAJVEĆI SRPSKI VITEZOVI

"A sa čim ćeš izać pred Miloša?"

U knjizi "Sveti ratnici", Predrag Milivojević, autor, pravi gradaciju srpskih vitezova, stavljajući na prvo mesto početnika - najmlaĎeg, a na poslednje najvećeg - kao što u karateu ide stepenovanje pojaseva:

1. Jovan Stanojević 2. Banović Strahinja 3. Monah Avakum 4. Vojvoda Momčilo 5. Boško Jugović 6. Knez Vojislav 7. Župan Mutimir 8.

72

9. Stojan 10. Zeka Buljubaša ili Goli Zeka 11. Marko Kraljević 12. Vojvoda SinĎelić 13. KaraĎorĎe 14. Neznani junak 15. Živojin Mišić 16. Despot Stefan Lazarević 17. Dušan Silni 18. Bolen Dojčin 19. Miloš Obilić

Oklopnici silni, bez mane i straha

Kraljević Marko brani sirotinju, ima konja Šarca (moţda je njegovo bitno odreĊenje što konj nije, kako je uobiĉajeno, belac - to otkriva neke "fleke" na njegovom viteškom liku), i buzdovan, šestoperac zlatni (bez zlatnih simbola svetlosti i sunca nema viteza!), pa ipak on je pre teţnja za dostizanjem viteškog mita, nego vitez; teţnja za pridrţavanjem pravila viteškog kodeksa, je ono što ga ĉini borcem: on je više borac sa samim sobom, nego sa Musom Kesedţijom.

Izbrukavši se, jada se:

"Teško meni, do boga miloga, Đe pogubih od sebe boljega!"

Ogrešenje i kajanje iskupljenjem hristijanizacija je viteškog mita.

I Kralj Vukašin sliĉno se kaje kad pogubi "od sebe boljega", vojvodu Momĉila, opet uz pomoć "ţenetine" (nije vila ama jeste neverna ljuba Momĉilova).

Srpski viteški mit moţda se po tome razlikuje od ostalih: ne ĉini pobeda viteza. Viteški nije ni na Kosovu pobediti, pa ĉak ni poraz ne smeta poznijem pesniku, Milanu Rakiću, da napiše stih:

"Oklopnici silni, bez mane i straha"

Poraz nije mana kosovskim vitezovima.

A viteški, srpski mit, kao nijedan, priznaje da od viteza ima i većih, i jaĉih, i boljih - srpski vitez nije ni Supermen, ni Herkul, bliţi je ĉoveku nego Bogu, pripadaju mu i gresi, i kajanje.

Etika je srpskom vitezu viši zakon od zakona pobede i poraza. Bolje ti je izgubiti glavu nego svoju ogrešiti dušu Narodni ep isflekaće svog najvećeg junaka, Kraljevića Marka.

73

Ali će njegov moralni podvig ovekoveĉiti u jednoj drugoj pesmi, gde će Marko poslušati savet Jevrosime majke:

"Bolje ti je izgubiti glavu, nego svoju ogrešiti dušu!"

Pa će Marko deliti carstvo "ni po babu ni po striĉevima". Već po pravdi boga istinoga!

"A moj babo, Vukašine kralju! Malo ti je svo tvoje kraljevstvo? Malo li je, ostalo ti pusto! A ti striĉe, despote Uglješa? Malo ti je despotstva tvojega? Malo li je, ostalo ti pusto"

Takav Marko Kraljević ne izdrţa strogi srpski viteški kodeks pogubivši "od sebe boljega". Najveći junak srpskog viteškog mita, ne postade vitez.

A ništa u srpskom kolektivnom pamćenju, ni jedno jedino delo, pesma, ep, roman.... nikad se neće obraĉunati sa moralnom strogošću srpskog viteškog mita - eto trenutka da podsetimo kako je jedan od kljuĉnih romana, na kome se zasniva evropejska civilizacija, sav posvećen ismevanju, i tragikomiĉnosti visokih, viteških moralnih naĉela, u sudaru sa realnošću sveta. Naravno, "Don Kihot", Servan-tesov. Koji trezveno proglasi Viteza Tuţnog Lika za ludu, a za pamet prizemnog Jahaĉa na magarcu, Sanĉa Pansu, za svagda u Evropi promovišući trijumf "praktiĉnog uma".

U istoj Evropi, gde će narod neuspešnog viteza, koji sudi "ni po babu, ni po striĉevima" i dan danji pevati himnu koja poĉinje reĉima "Boţe pravde..." Moleći od Boga ne silu, ne pobedu, ne moć, ne prevlast nad drugima, nego samo - pravdu. Da i njemu presuda "boga istinoga" bude "ni po babu, ni po striĉevima".

Vitez se ne boji smrti. Smrt je njegov pratilac, verni savetnik, data okolnost, navika.

Vitez moţe da izgubi samo ono što ne moţe da se kupi. Ĉast i obraz.

Vitez svojim psihofiziĉkim sklopom dobija ono što se ne prodaje - odelo i oruţje protivnika.

Ivo Senković posle jurnjave sa ocem ĐurĊom, koji ga nije prepoznao jer se obukao u odelo Age od Ribnika, kaţe:

"Roditelju Senković ĐurĊu, Poĉem bi se mogao poznati da sam bio tamo na mejdanu kad s gospodom u divan izaĊem? Gospoda mi ne bi verovala da sam tamo bio na mejdanu, da odande obeleţja nemam"

74

Netko beše Stranjihiću bane

To što mlaĊani Ivo osvaja na megdanu ruho svog protivnika, da pokaţe dokaz o svojoj pobedi, uobiĉajeno je u viteškim mitovima, ne samo srpskim: ruho, odelo, uniforma...spoljašni su znaci odabranih, koje Mirjana Popović naziva "odećom junaštva".

Zadobijanje oruţja u dvoboju takoĊe je uobiĉajena stvar. Oruţje je personifikacija vitezove moći. Ono je nasledno, kad govori o "vanvremenskom" vitezovom poreklu, ono obiĉno sadrţi neku skrivenu, od vantelesnih sila podarenu sposobnost.

Banović Strahinja pobedi, i to mu donosi gotovo boţanske moći.

Kao pobednik, dobija jednu nepraktiĉnu (na prvi pogled dosta besmislenu) nagradu.

"Svud su brodi, gde god priĊeš vodi".

Jer, "netko bješe Strahinjiću bane"! I ta moć, koju mu narodni pesnik za podvig borbe, ali još više za podvig praštanja, dodeljuje - je li to ona moć kojom i Mojsije razdvoji more štapom svojim, da u zemlju obećanu povede pleme izraeljovo? Ili je ta voda ona preko koje se prenose duše mrtvih, iz carstva prolaznog u carstvo veĉnog?

Kojoj veĉnosti, kojoj zemlji obećanoj, uputio se usamljeni vitez, na svom Ċogu, u pratnji vernog hrta Karamana (konj je simbol neba, pas simbol podzemnog), da se nikad ne vrati u malenu Banjsku, kraj Kosova?

Da ne bude ĉak ni uteha nama, koje odasvud plave vode, a nigde nam nisu brodi.

Da li je bilo Kosovske bitke

Da nije bilo viteza trebalo ga je izmisliti, što je narod ( oni ĉetvrtasti, kilavi, zdepasti, kljasti i obiĉni) i ĉinio.

Od kada je Vuk Karadţić zapisao predanje i prepriĉavanje, pa tako ukrotio maštu nove gene- racije da nadzida prethodnu i uveliĉa viteza još više, da bi sebe ohrabrio još više - vitezova nema. Više ne mora ujka da cupka na kolenu ujkino malo i da mu se priĉa priĉa. Da mu kasetu ili knjigu, a to ujkino malo mrzi da proĉita, pa tako nikada ne sazna koje odlike ĉine viteza.

Na kraju se postavlja pitanje: da li je vitezova ikada i bilo?

Da li je srpski vitez samo utešna, usmena ali ipak knjiţevna, slika koju su stvorili slepci unutrašnjim vidom obdareni?

Moţda su postojali, a moţda i nisu, Vitezovi okruglog stola, njihovi frivolni turniri, treskanja buzdovanima po limenim oklopima protivnika, za namirisanu maramu iz grudi platonskih dragana, koje su svojom puti drugima pripadale, i ćiriba-ćiribu maĊioniĉarski trikovi njihovih deţurnih ĉarobnjaka. To je problem Engleza.

75

Moţda su postojali Nibelunzi, njihova snaga prepuna tame, u valkirskom letu prema sveopštoj smrti i ništavilu, uz tutanj vagnerovske buke, jaĉi od ţivota, samo zato što su postojali sluge smrti? To je problem Nemaca.

Problem nas, Srba, sa viteštvom i viteškim mitovima, mnogo je teţi: nije u dilemi da li su postojali, ni u odgovoru na to pitanje. Naš problem postavlja se već samim pitanjem!

Na engleskom, to pitanje zvuĉi kao teorija.

Na nemaĉkom, potvrdni odgovor znaĉi dve uzastopne evropske klanice, dva svetska rata.

A na srpskom, ono ne znaĉi da li su vitezovi postojali, nego - da li smo mi postojali!

Snaga Nemaca bile su pancir divizije, snaga Engleza kolonije i mornarica.

A mi, da smo na zemlji imali išta jaĉe od onoga što smo imali u mitu - zar bi se smeli nazvati nebeskim narodom?

Ciniĉno shvatanje istorije, po kome narodi imaju samo dva puta, "ili ljigavo puze, ili surovo gaze", našlo bi dovoljno primera i u srpskoj istoriji - naravno da ima još manje bezgrešnih naroda, nego bezgrešnih ljudi.

Ali... Glupog li pitanja: Da li je upšte bilo Kosovske bitke?

Vitezovi za odbranu, plaćenici za osvajanja

Kosovska bitka srţ je srpskog viteškog mita, ali i mnogo više od toga (njena vaţnost kao istorijskog ĉvorišta verovatno je precenjena - Srbija će ţiveti i posle Kosova i dostići svoj civilizacij-ski vrhunac pod vladom Despota Stefana, a Smederevo ĐurĊa Brankovića najveći je utvrĊeni grad Evrope svog vremena) - srţ nacionalnog mita kojim se formira arhetipski svetonazor ĉitave nacije, ona osna taĉka oko koje se odvija kristalizacija celokupnog srpskog nacionalnog bića.

Pitanje: kako to da je najveći srpski poraz u istoriji podignut na epski nivo, u nebeske visine nacionalnog bića, a jedna druga bitka iz tog vremena, moţda jednaod najznaĉajnijih srpskih pobeda, Bitka na Velbuţdu, nije u epu zavredela ni jednog jedinog stiha.

Znamo li detalje o pobedama srpskog oruţja, kojima su Uroš, Milutin, Deĉanski i Dušan širili granice srednjovekovne Srbije? Gde su ti heroji, te vojskovoĊe, ĉija imena i borbeni podvizi - oĉigledno, pavši na "slepu mrlju" srpskog oka - ostadoše nezapamćeni? Umesto omiljene teorije o "mazohistiĉkom" karakteru nacije srpske, pozvaćemo se na ĉinjenice koje više slavu prate od pobeda. Srpska feudalna vojska (skup vlastele - vitezova, od kojih je svako na ĉelu svoje "vojske" pokazala se u osvajaĉkim poduhvatima nepouzdana. Najveće srpske pobede postigli su - plaćenici!

76

Orbini, na primer, opisuje bitku kod Velbuţda i, pominjući da je Deĉanski imao u sluţbi 1300 Nemaca, od kojih je bilo 300 vitezova, kaţe da je upravo ova formacija razbila jezgro bugarske vojske koja još nije bila do kraja razvijena u front, i razbivši ga, razjurila Bugare u opštu beţaniju. Hvaleći energiĉnost prestolonaslednika Dušana, koji je komandovao tim napadom on zasluge za pobedu pripisuje nemaĉkim vitezovima, koji su, dolazeći da ratuju za platu, bili zakleti na vernost srpskim vladarima.

Jedno kasnije istorijsko iskustvo iz Prvog svetskog rata, - katastrofalan poraz Timoĉke divizije kad je, forsirajući Savu pontonima, krenula u prodor na teritoriju neprijatelja (Srem je tada bio austrougarski) - kao da potvrĊuje "nepouzdanost" srpske vojske u osvajaĉkim pohodima. Utoliko pouzdanije kad je angaţovana u odbrambenim i oslobodilaĉkim akcijama.

Samo je odbrambena bitka, kao što je bila Kosovska, mogla da uĊe u viteški srpski ep. Jer, vitez se ne bori ni za teritorije, ni za plen, nego za sprovoĊenje visokih moralnih naĉela, "boţanskih zakona", na zemlji.

Nemaĉki vitezovi, pobednici na Velbuţdu, imali su vojniĉku etiku, srpski oklopnici, poraţeni na Kosovu, ratovali su viteškom etikom.

Sa čim ćemo izać' pred Miloša

Kosovska bitka ući će u legendu po najvećem od svih srpskih vitezova, Milošu Obiliću, ĉiji podvig će generacijama biti nedostiţan nacionalni ideal iskazan Njegoševim prekorom savremenicima:

"A sa ĉim ćeš izać' pred Miloša."

Ali, ona neće znaĉiti samo nagoveštaj kraja jednog sveta, jedne drţave i jedne drţavotvorne filozofije, ni kraja srpskog feudalizma, već i nagoveštaj kraja viteških vremena.

"Oklopnici silni bez mane i straha, Hladni ko vaš oklop i pogleda mrka, Vi jurnuste tada u oblaku praha, I nastade tresak i krvava trka

Zaljuljano carstvo survalo se s vama... Kad oluja proĊe vrh Kosova ravna, Kosovo postade nepregledna jama, Kosturnica strašna i porazom slavna"

Taĉnije, vitez, srpski, koji je u sebi sjedinjavao stvarnost i mit, otišao je u "carstvo nebesko" - u narodnu poeziju.

Ostaće još vitez nad vitezovima, Despot Stefan Visoki, prvi vitez evropskog "Reda Zmaja", na ĉelu svojih, u crno obuĉenih oklopnika (u znak ţalosti za palim knezom Lazarom) - koji je stekao takvu vitešku slavu kakvu neće imati niko naš ni pre ni posle njega, što borenjem, što

77 komandovanjem, a što svojim srebrnjacima - da oformi "srpsku vitešku školu", gde će pohrliti stotine evropskih vitezova, ţeljnih da ih Despot dodirne maĉem po ramenu i dodeli im pravo da zmaja stave u svoj grb.

Ono što sledi biće - pevanje uz .

Srpska vojska, sastavljena po principu "viteškog voĊstva", pokazaće se slabije voĊenom od turske, kojom se komandovalo iz jedne glave. A teški oklopnici izgubiće, prvi put u istoriji, bitku sa turskim janiĉarima - pešadijom, obiĉnim "prašinarima". Viteški maĉ za dve ruke, definitivno će se pokazati kao slabije oruţje od turske "sablje dimiskije". Silovit prodor oklopnika Vuka Brankovića, poraziće Jakubovo krilo turskih konjanika, ali će se zapetljati i zaglaviti u turskoj komori, lukavo postavljenoj na njihovom putu. Vlatkovićevi Bosanci će se povući "sa vrlo malo gubitaka". Pašće i Lazareva sveta glava... Oklopnici će polako odlaziti u istoriju ratovanja, ali će otići kao vitezovi - kao sila kojoj se niko i ništa ne moţe suprotstaviti u ĉeonom sudaru, koji se - po savetu turskog stratega Efrosin bega - mogu pobediti samo "beţanjem" i manevrisanjem da im se pešadijom i lakom konjicom priĊe s boka ili s leĊa.

A ratovanje "s leĊa" nije bio stil vitezova. Ostaće još reĉi Lazarove, pred bitku:

"Jer, bolja nam je smrt u podvigu, negoli ţivot u sramoti, bolje nam je u borbi smrt od maĉa primiti, nego pleća neprijateljima našim podati!" Koje se završavaju usklikom:

"Umrećemo, da uvek ţivi budemo!"

Srpski Viteški Kodeks Sastavila: Mirjana Popović Radović

POREKLO VITEZA

- Vitez se raĊa ili od roditelja vitezova ili je poluboţanskog porekla, od jednog roditelja boţanske pripadnosti (bića, ţivotinje, biljke) a drugog smrtnog.

- Dete smrtnog ĉoveka moţe da odraste u viteza ako je na roĊenju bilo pod poseb-nim sakralnim okolnostima darivano nekom natprirodnom moći, osobinom ili mu je ostavljeno junaĉko zaveštanje.

- Viteško poreklo se mora znati i pamtiti. Ĉuva se u legendi o roĊenju heroja, odnosno "ĉudesnog deteta" ("divine child"), ili "vidovitog deteta" u srpskoj mitološkoj terminologiji, preko junaĉkih pesama i priĉa, kao svako "tajno znanje predaka".

78

- Genealoško stablo viteza znaĉajno je, u vezi je sa mestom roĊenja, prostorom i vremenom, kao vrstom "sakralne teritorije", odnosno geniusa loci.

ODGAJANJE I OBUČAVANJE VITEZA

- Vitez raste u prirodi pored roditelja viteza ili uĉitelja-viteza, daleko od profanih sadrţaja svakidašnjeg ţivota i nastambi.

- Vitez se uĉi da voli prirodu i da moţe da bude njen ravnopravni deo. Vitez se ne plaši prirodnih pojava ni ţivotinja, on sa njima razgovara kao sa ljudima. Vitez poznaje oznake godišnjih doba i bilje. Vitez poznaje planinske izvore i reke.

- Vitez veţba svoje telo u izdr-ţljivosti, moţe da pešaĉi, da podnosi hladnoću i vrućinu. Vitez brzo trĉi, snalazi se u prostoru.

- Vitez umereno jede, hrani se prirodnom hranom i pije samo izvorsku vodu i vino.

- Vitez sam gradi svoju kuću i pravi jednostavne delove svoga pokućstva.

- Vitez uĉi da jaše najbrţe konje, poznaje im ćud i ume da ih leĉi i gaji. - Vitez uĉi da gaĊa iz luka i strele, da rukuje maĉem i sabljom, da se koristi buzdovanom.

- Vitez zna svoje genealoško stablo i poznaje podvige svojih predaka.

IME VITEZA

- Ime viteza je njegova duša. Ime u sebi skriva poreklo, naziv je neke dominantne vitezove osobine, povezano je sa toponimom, mestom iz kojeg je vitez. Ime moţe poticati i iz nekog viteškog boja.

- Ime viteza se pamti i oglašava u pesmama i priĉama.

- Ime viteza nastavlja se u imenima njegovih potomaka da bi se viteško poreklo i na taj naĉin ĉuvalo.

- Inicijali viteškog imena utiskuju se u njegovo oruţje: sablju, štit.

OSOBINE VITEZA

- Vitez je snaţan i vitkog stasa. - Vitez je hitar i brzo se odluĉuje na delanje. - Vitez je hrabar jer sve preduzima sam i oslanja se samo na sebe i svoju snagu. Vitez je spreman da rizikuje ţivot ako to okolnosti nameću.

- Vitez je mudar i u prilikama koje to zahtevaju prerušava se i skriva svoj identitet da bi izbegao lukavstva i podvale.

79

- Vitez je smeo, ulazi u neoĉekivane sukobe i zbunjuje na taj naĉin protivnika. - Vitez je ĉastan, drţi zadatu reĉ i obećanje, ne podvaljuje u dvoboju, pobeĊuje ĉasnim sredstvima. - Vitez poštuje protivnika i ne koristi nepovoljne situacije po njega da bi ga pobedio. - Vitez je istinoljubiv i nikada ne popušta ni pred roĊacima, ni pred prijateljima, već sudi o stvarima prema savesti. - Vitez nije lakoveran i ne priĉa mnogo sa ljudima, samo sa prijateljima. - Vitez je ponosan i ne trpi uvrede. Nikome se ne uklanja i ni pred kim se ne savija. - Vitez nije pokoran, drţi do svoje liĉnosti i zahteva lepo ophoĊenje prema sebi. - Vitez se ne hvali svojim podvizima, oni sami za sebe govore. - Vitez je veran prijatelj i odan pobratim. - Vitez ne izdaje tajnu i svoje poverljive sauĉesnike. - Vitez poštuje stare, posebno roditelje. - Vitez je spokojan i veruje u sebe i svoje vrednosti. - Vitez je sposoban da trpi zaštićen svojom duhovnom veliĉinom. - Vitez više voli kratak i uzbudljiv ţivot nego dug i monoton. - Vitez je uporan u ostvarivanju svojih plemenitih ciljeva. - Vitez je spreman da prizna svoju grešku, i oprosti drugima. - Vitez se suprotstavlja svakoj obesti i nasilju. - Vitez smatra najvišom vrednošću ljubav i slobodu duha. - Vitez je nepotkupljiv i ne pridaje znaĉaja materijalnim dobrima. - Vitez ţivot smatra za aktivno uĉestvovanje, neposrednost. - Vitez preuzima liĉnu odgovornost za svoja dela i ĉinove. - Viteza ne obeshrabruje poraz. - Vitez se divi lepoti i ima estetski smisao. - Vitez se ne plaši dubokih i predanih osećanja, ima snage za velike ljubavne strasti. - Viteza ne privlaĉi vlast nad ljudima, već nezavisnost. - Vitez veruje u duhovne vrednosti i humanost.

POSTOJANJE VITEZOM

- U momaĉkom dobu vitez je spreman na viteške podvige i putovanja. - Vitez u ritualima najbrţe odgoneta zagonetna pitanja. - Vitez pomaţe nezaštićenim i nejakim, izvršava prve plemenite zadatke. - Vitez zadobija ljubav lepote devojke, bori se na turniru za nju. - Vitez prima zaveštanje od roditelja ili uĉitelja, saznaje svoje viteške ciljeve. - Vitez dobija ime po mestu svoga roĊenja ili po podvigu po kojem se proĉuje. - Vitez dobija oĉevu sablju ili mu je sakuje poznati kovaĉ. - Vitez dobija konja i daje mu ime. - Vitez se prepoznaje po unutarnjim, duhovnim teţnjama bića. - Vitez sluša predanja, zna pesme i priĉe, uĉi da peva i svira, uĉi da pleše. - Vitez se uĉi govorništvu, lepom izraţavanju i uljudnom obraćanju. - Vitez se uĉi da lovi divljaĉ.

PONAŠANJE VITEZA

80

- Vitez se drţi uspravno u sedlu i kada hoda. - Vitez gleda u oĉi sagovornika i govori slikovitim jezikom. - Vitez se bori kada je vreme bitke, a kada je vreme veselja, veseli se.

OPREMA VITEZA I IZGLED

- Vitez ima lepo i skupoceno odelo, kacigu na glavi i lice pokriva vizirom. - Vitezov konj je pokriven i ukrašen, a pored konja ima sokola i psa. - Vitez posebno bira svoje oruţje, ili ga dobija od drugog viteza kao junaĉko zaveštanje. - Oruţje viteza pravi se posebno za njega, kao i odelo. - Vitez nosi sa sobom amajliju devojke koju voli. - Vitezova oprema je skladnih boja i od dragocenih materijala: zlata, srebra, krzna, perja.

ORUŢJE SRPSKIH VITEZOVA

Zašto su Venecijanci smatrali da je "srpski maĉ" najbolji

Postojalo je aktivno i pasivno oruţje. Aktivno oruţje, sluţi za napad i regulisanje protivnika, a pasivno u koje spadaju štit, šlem, oklop, radi odbrane i sigurnosti viteza od napadaĉa.

Aktivno oruţje su: maĉevi, sablje, batine i štapovi, palice, partizana, buzdovan, bojna sekira, luk i strela dţilit. Postojale su dve osnovne vrste maĉeva koje su vremenom i praksom trpele izvesne korekcije. Prva vrsta su dugaĉki, teški maĉevi koji se koriste sa obe ruke. Druga vrsta su tanki i kraći, pogodni za borbu jednom rukom.

Od poĉetnog, kratkog i širokog, megdani i tuĉe su ga korigovali u sve duţi i uţi, naoštren sa obe strane i prilagoĊen više bodenju nego seĉenju. U doba Nemanjića su se koristili teški, veliki maĉevi koji su drţani sa obe ruke a jabuka na kraju drške je sluţila da maĉ ne ispadne iz ruke od siline udarca.

81

Realna je pretpostavka da je maĉ nastao od noţa. Mač modela "skijavone" (slovenski mač) bio je jako Produţavanjem noţa, pošto su antiĉki maĉevi bili cenjen u Evropi 16. veka. Nosila ga je garda mletačkog kratki. U srednjem veku, u srpske zemlje su stigli dužda. Odlikuje ga balčak koji se završava "mačjom glavom", štitnik za celu ruku, i uski žljebovi po sredini. dugaĉki, za obe ruke, germanski maĉevi, koje su Mač je jednosekli, a pri vrhu obostrano naoštren. Ovo donosili najamnici. Imali su ugraviran crteţ vuka, što oružje nastalo je od mača koji je kovan i "dizajniran" u je bio zaštitni znak nemaĉke radionice iz grada Pasau. Srbiji. Srpski štitnik je bio jednostavniji, krstast, povijenih krakova na dole Tom tipu su pripadali i maĉevi tipa "SEMPAH", koji su na drškama imali jabuku trouglastog oblika. Pošto su tada, izgleda, sankcije drukĉije funkcionisale, eksport-import preduzeća su radila tako da su srpski vojnici i vitezovi bili opremljeni maĉevima nabavljanim iz Venecije, tj. Mletaĉke Republike. Vremenom je, izgleda, proizvoĊaĉ poĉeo da fušari, tako da su u Srbiji poĉele da rade prve kovnice maĉeva. Poznat je srpski maĉ sa okruglinom na dršci. Deĉanska hrisovulja govori o nekom majstoru koji pravi maĉeve i zove se Bogdan Maĉar, a ţiveo je u selu Ĉabiću, koje je pripadalo deĉanskom vlastelinstvu. Drugi majstor je bio Dojak Maĉarević. U Prizren, 1332. godine, dolazi dubrovaĉki maĉar Martolo, vanbraĉni sin dubrovaĉkog vlastelina Petra Gosivala sa svojim sinovima. Maĉevi koje su oni pravili pripadali su mediteranskom tipu, sa jabukom na dršci, koji se ĉesto viĊaju danas na freskama i u muzejima.

Maĉeve su nosili svi - od pastira do cara. Razlika je bila u kvalitetu maĉa. Zato su maĉari i bili posebna vrsta majstora.

Vremenom edţport-import preduzeće za maĉeve se pretvara samo u eksport preduzeće. To se dogodilo u prvoj polovini DXIV veka, kada su srpska mašta i iskustvo usavršili proizvodnju maĉeva, tako da se već 20. juna 1391. godine u Dubrovniku spominje "Srpski maĉ". Pominje ga u svom testamentu dubrovaĉki maĉar Dobriĉ: "dele doe spade schiavonesche". "Srpski maĉ" je imao laka ulegnuća po boĉnim ivicama i gornjoj površini a na sredini je bio proširen. Na dršci je imao horizontalnu ovalnu jabuku, a krsnica je blago povijena naniţe. Posle pada Srbije krajem DXV i poĉetkom DXVI veka, proizvodnju ovih maĉeva preuzimaju u malo izmenjenom obliku Venecija i gradovi u dalmaciji, a nose ih svi stanovnici istoĉne obale Jadrana. Najlepši primerci danas mogu da se vide u Duţdevoj palati u Veneciji kao ĉuveni i popularni "skijavone" - slovenski, tj. srpski maĉ.

Sablja se pojavljuje znatno kasnije od maĉa, njome se borilo jednom rukom, bila je lakša od maĉa a krivina je bila prilagoĊena za seĉenje a ne za bodenje. Zbog istanjenosti morala je da bude odliĉnog kvaliteta da se ne bi lomila. Ĉuvena sablja dimiskija - poreklom je iz Damaska. Alamanka koju nosi Dojĉin kovala se u Nemaĉkoj. Navalija vojvode prijezde i sablja Novaka kovaĉa koju je nosio kralj Vukašin (a prepoznao je Marko Kraljević kod Turĉina koji mu je pogubio ranjenog oca po tome što su na njoj bila ugravirana tri slova rišćanska: jedno slovo Novaka kovaĉa, drugo slovo Vukašina Kralja, treće slovo Kraljevića Marka, bile su domaće. Novak je sablje kovao samo najvećim junacima. Pošto je bio komercijalan, kao svaki zanatlija i majstor, iskovao je i sablju Musi Kesedţiji. Sablje su bile obeleţje plemstva, porekla, tradicije.

82

Koplje je bilo prvo oruţje u upotrebi vitezovima i postojale su dve osnovne vrste. Dugaĉko do pet metara, za odbijanje protivnika, rušenje sa konja i probijanje oklopa - sve zavisno od toga šta mu je bio štit, odnosno kako je bio okovan groţĊem - od šiljka, preko raznih maštovitih kombinacija do halebarde.

Druga vrsta je kratko koplje za bacanje.

Dosta megdana po narodnim pesmama vitezovi su pokušali da reše kopljem, ali su na kraju ipak morali da se late sablji i maĉeva i buzdovana šestoperaca.

Odbrambena oruţja viteza su bila štit, šlem i oklop. Oklop je bio napravljen od pravouga-onih ploĉica, postavljenih kao crepovi na krovu i obloţenih tkaninom. Spominje se da su oklopnici despota Stefana Lazarevića u bici kod Ankare, 1402. godine, nosili crne oklope. Vizantinac Duka opisuje srpske trupe u crnim ĉeliĉnim oklopima. Oklopnici su morali da budu izuzetno snaţni i dobro naveţbani ljudi.

Štit je pravljen od drveta i okivan metalnim oplatama, od okruglih i malih stigli su do dimenzija da pokrivaju gotovo polovinu borca. Caru Dušanu je Mletaĉka republika dozvolila da izveze štitove izraĊene na slovenski naĉin, a to su bili štitovi koji su pravljeni u Srbiji. Šlemovi su dopunjavali gvozdeni sjaj vitezova i moţemo ih videti na grbu kneza Lazara, na njegovom novcu, nakitu a u DXV veku šlem se nalazi i napeĉatima despota Stefana i despota ĐurĊa.

VITEŠKE PORUKE SVETOG SAVE

"Niko leniv nije nikad postigao pobedu"

Filozofsku podlogu borenja, etiĉke, moralne i viteške principe izgradio je kod Srba Rastko Nemanjić. Glavne odlike njegove ideologije su bile humanost, borba za pravdu, neagresivnost, samoodbrana i - hrišćanska vera viteška.

Sveti Sava piše: "Pa ako bi nešto od ovoga nekima izgledalo takovo da je najslabije, ipak, borimo se, pretrpimo, podnesimo hrabro, prisilimo malo sebe. Jer svet ne ostavismo radi odmora i raskoši, nego radi staranja i borbe po mogućstvu radi primanja obećanih dobara. Prisilimo, dakle, sebe, kao što je reĉeno, prisilimo jer u carstvo nebesko prodire se na silu, i oni koji se otimaju o njega uspevaju da ga ugrabe. Jer niko leniv nije nikada postigao pobedu, niti je kogod spavajući i sanjajući pobedio svoga ratnog neprijatelja; onih su pobedni venci koji dobro trĉe, koji se trude, koji se bore, koji izdrţe trudove od borbi. Kroz mnoge nevolje kaţe Gospod, valja nam ući u carstvo nebesko. Zato molim sve vas, vladajte se kao što dolikuje pozivu vašem, postavite telesa vaša sveta Gospodu, volite se meĊusobno, dobro trĉite pred leţeću vam trku, što je dobro, što Bog voli, to pomišljajte. Što ste ĉuli i nauĉili ne odstupajte to da ĉinite. Braćo, vreme je prekraćeno, sećajte se duša vaših i ne zaboravljajte naše smernosti u molitvama vašim."

83

VITEZ ZMAJA PRVOG REDA

Vlastela iz Evrope hitala je u Srbiju, da ih za vitezove proglasi Despot Stefan

Sin Cara Lazara i knjeginje Milice, poslednje Nemanjićke, despot Stefan Lazarević, sjajan diplomata i vojskovoĊa, vešt igraĉ u politiĉkim igrama, ĉovek koji posle bitke kod Ankare 1402. godine, ponovo osamostaljuje srpsku drţavu, visok, lep, fiziĉki izuzetno snaţan, ekskluzivno obrazovan, imao je svoju školu borilaĉkih veština. Borilaĉki autoritet nije stekao priĉama već bitkama, a osnovni princip mu je bio postići pobedu sa što manje poginulih i ranjenih. Ĉak i u bici protiv Ta-merlana, koju njegov zet Bajazit gubi, Stefan Lazarević dobija. Dobija poraţenu bitku, jer sa svojim oklopnicima pravi lom po tatarskoj vojsci i sa minimalnim gubicima se vraća kući.

Posebnu paţnju posvećuje borilaĉkim veštinama, i reformisanju vojske.

Postaje ĉuven po svojoj veštini i u zapadnim zemljama, i samim tim i magnet za mlade vitezove, koji prevaljuju dug put do despota Stefana Lazarevića da bi ih on obuĉavao i one koji zasluţe proizveo u vitezove. Da nekog vla-stelina Despot Stefan rukopoloţi u viteza, već u startu to je znaĉilo slavu ali i ogromnu obavezu da mora da se ponaša prema pravilima despotove škole, u kojoj je diplomirao, da bude human, da ĉuva ljudske ţivote, da voli ljude i da se bori protiv zla.

Despot Stefan je ĉuvao kulturna dostignuća Nemanjića, a vojska ga je posebno interesovala, tako da je napravio radikalno korigovanje vojnog sastava. Ukinuo je feudalne odrede i uveo regularnu, stajaću vojsku. Vojne obaveze niko nije bio osloboĊen, ĉak i ako je to pokušavao zidajući manastire i pomaţući ih u najlepšoj tradiciji Nemanjića. Prvi zavodi porez manastirima, da bi imao novac za izdrţavanje i naoruţavanje svoje stajaće, odliĉno naoruţane, naveţbane i dobro motivisane vojske.

Despot Stefan Lazarević je bio pripadnik ĉuvenog viteškog reda "Zmaja" koji je 1408. godine ustanovio ugarski kralje Ţigmund Luksemburški. Bila su dvadeset i ĉetiri ĉlana prvog reda ordena "Zmaja" a na prvom mestu je bio Despot Stefan Lazarević. Pripadnici ovog reda imali su pravo da na svom grbu prikaţu zelenog zmaja, koji repom drţi vrat a na sklopljenim krilima ima crveni krst.

OKLOPNICI SLAVNI, BEZ MANE I STRAHA

Da li je vitezu potreban jastuk?

84

Janiĉar Konstantin Mihailović, koji je pobegao u Poljsku iz turske vojske, napisao je knjigu "Turska hronika", sa ciljem da Poljake upozna sa naĉinom turskog ratovanja.

Srbe je savetovao:

"Kad se spremate u borbu sa Turcima morate se lako naoruţati da biste lako s oruţjem mogli rukovati, jer su u tom pogledu Turci daleko iznad nas. Ako ga goniš tada će ti uteći, a ako on tebe goni, onda mu nećeš umaći. Turci su zbog lakog naoruţanja uvek hitri, a mi smo zbog teških konja i teškog naoruţanja uvek lenji, jer kad mnogo imaš na glavi, teţak ti je i duh, uz to ne vidiš i ne ĉuješ dobro na sve strane, a zbog teškog oruţja ne vladaš rukama niti samim sobom. Kad naš ratnik padne s konja, propao je, jer nema ko da mu pomogne da ponovo uzjaše: on sam bez pomoći to ne moţe uĉiniti."

Konstantin, janiĉar u ostavci, proţet srpskim rodoljubljem, uznosi više duhovnu veliĉinu nego fiziĉku snagu. Hrišćane savetuje kako da se bore protiv Turaka, citirajući govor njihovog protivnika sultana Muhameda svojim vojskovoĊama:

"Zato vas opominjem, slavni vitezovi i moji dragi drugovi", - govori seljak - "ne bojte se neprijatelja, naroĉito onoga ĉiju snagu niste nikad upoznali, da mu time veća odvaţnost ne bi postajala, već posavetovavši se lagano i bez straha, stavljajte na sebe sigurno oruţje protiv pijanih i lenjih hrišćana, ne osvrćući se nimalo na to što ih je mnogo i što su pobunjeni, ne sumnjajte u ishod bitke; ali upoznajte obiĉaje tih ljudi, videćete da su gadni, tromi, bojaţljivi, sanjivi i lenji, naviknuti na neobiĉno uţivanje, kad su trezni bez jastuka ne umeju da spavaju, bez raskalašnosti veseli ne umeju biti, kao i bez jakoga pića, bez pijanstva ne umeju da vladaju, samo reĉima ratuju, ne delom, nemaju nikakvog poretka vojnog, niti znaju kakve zanate... Ne podnose glad, hladnoću, vrućinu, rad, opomenu, idu poda se, sa ţenama jedu, na visokom sede i leţu u toplom, jedu i piju mnogo, a hladno se bore, ĉega vi, najdraţi vitezovi nemate, ne ţalite ţivota i rana, malo spavajte i to bez jastuka, na taj naĉin ćete se vaspitati, da ĉitavu veĉnost izdrţavate, zemlja vam je jastuk, klupa leţaj, zato neće biti niĉeg grubog, napornog, teškog što vam se neće uĉiniti suviše lako."

Sledi objašnjenje da demagog Muhamed opisuje blagodati više civilizacije na taj naĉin izazivajući svoje poludivlje vojskovoĊe na osvajanje upravo tih tekovina! Nomadima je jastuk stvarno bio prevelik teret, ali radi transporta. A borilaĉku snagu i pravu silu, najbolje su mu pokazali upravo hrišćani, Srbi.

Koji su se, mali i sami, ĉitav jedan vek (nejasno je kako će Srbija pasti na Kosovu), taĉnije vek i po, opiru, viteškom snagom, turskoj brojnoj i premoćnoj sili.

85

Матија Бећковић

86

Косово најскупља српска реч

Ваљево 1989.

С благословом Његовог Преосвештенства Епископа шабачковаљевског Господина Лаврентија

Интернет издање

ИЗВРШНИ ПРОДУЦЕНТ И ПОКРОВИТЕЉ

Технологије, издаваштво и агенција Београд, 5 септембар 2000

ПРОДУЦЕНТ И ОДГОВОРНИ УРЕДНИК Зоран Стефановић ЛИКОВНО ОБЛИКОВАЊЕ Маринко Лугоња ВЕБМАСТЕРИНГ И ТЕХНИЧКО УРЕЂИВАЊЕ Милан Стојић ДИГИТАЛИЗАЦИЈА ТЕКСТУАЛНОГ И ЛИКОВНОГ МАТЕРИЈАЛА Ненад Петровић

Штампано издање

ИЗДАЈЕ "Глас Цркве" УРЕДНИК Љубомир Ранковић Библиотека "Глас Цркве"

Посебна издања

Књига XIV Косово - Најскупља српска реч

Пре шест векова ништа се на глобусу није догодило значајније од боја на Косову Пољу.

И данас, после шест стотина Видовдана, за судбину српског народа ништа није пресудније од битке која траје на Косову и за Косово.

Исход Косовског боја још се не зна, како оног негдашњег, тако ни овог данашњег.

87

Од почетка претрајавају две стварности и две истине. И не уступају једна другој. Што време више одмиче, све се мање зна хоће ли нас онебесати или прогутати косовска рана.

Косово освањује сваког јутра. Сваки дан је једна годишњица и једна задушница. И данас се тамо као и на Видовдан 1389. види "ко је вера, а ко је невера".

Као да српски народ води само једну битку, гине у истом боју и на истом пољу, проширује косовску костурницу, "ридање на ридање придодаје", нове мученике прибраја косовским мученицима.

Косово је одавно стигло до Јадовна - и право је чудо да име Косово није добила сва српска земља.

Косово је најскупља српска реч. Плаћена је крвљу целог народа. По цену те крви је устоличена на престолу српског језика. Без крви се није могла купити, без крви се не може ни продати. Полутар српске планете

Народна поезија доказује да је судбину српског народа решила једна реч: цар воледе царству небескоме. Реч је задата једном заувек, и заувек смо јој постали обавезни и више се никад није могла и не може повући.

Косово је полутар српске планете. Кров доњег и темељ горњег света. Ту се свест српског народа пресекла на оно до и оно после Косова. Косово је посрбљена прича о Потопу. Српски Нови Завет.

То је премјена коју спомиње Вук Караџић "која је тако силно ударила у народ да су готово све заборавили што је било донде, па само оданде почели приповиједати и пјевати".

Језик је једино што на Косову није покошено, јер језик не гори, нити се топи, не могу му ништа сечиво, ни олово.

Косово је најважнија мисао, најкрупнија замисао, најсложеније заумљење српске културе. Име за оно највредније што смо дали хришћанској цивилизацији. Косово је престоница српског уметничког царства. Оставштина и завештање српске умности и духовности човечанству. Легенда уз коју расте српски народ.

Као што се до појаве новог Христа неће разумети поруке Новог Завета, тако до краја нећемо досегнути наум косовског завета. Ми још увек знамо само причу о причи, а оно што зна прича сама, то ће можда заувек остати тајна.

Тајна је тако хтела да се царство небеско у поезији о Косову спомене само једном. И то подвлачи важност и повећава скупоћу ове речи. Песму Пропаст царства српскога у којој је овај стих, чуо је Лукијан Мушицки на неком вашару код манастира Шишатовца од непознате слепице из Гргуревца.

88

Као у каквој библијској легенди, не зна се ни име, ни године, ни порекло слепе жене, код које је Стефан, ђакон шишатовачког архимандрита, нашао и записао почетак косовске епопеје. Зна се да безимена слепа жена није знала значења речи које је чувала и певала.

Тако смо тек 1817. после оба српска устанка, добили песму која је накнадно заузела своје место на почетку српске Илијаде:

Полетела соко тица сива Од светиње, од Јерусалима И он носи тицу ластавицу. То не био соко тица сива Веће био Светитељ Илија, Он не носи тице ластавице Него књигу од Богородице, Однесе је цару на Косово, Спушта књигу цару на колено Сама књига цару беседила...

Књигу не носи нико други до Светитељ Илија - онај кога су као дете анђели повијали огњем, а хранили пламеном. Онај кога је Бог често слао Израиљу да грешнике приведе покајању. Књигу не шаље нико други до Богородица, а коју би другу књигу од светиње од Јерусалима слала Богородица по Светитељу Илији ако не ону једну једину, књигу свих књига, књигу о свом Јединцу.

И шта би Цар Лазар читао уочи одсудног боја, него Нови Завет. И шта би му друго књига сама говорила, него да ће опет бити као што је писано, да су дошла пошљедња времена. На Косову ће се поновити судбина Христова, јер кога би другога Матер Бога Нашега у Лазару препознала и чија би се друго судбина на Косову обновила? Одакле је тица полетела, тамо ће и долетети. У српском народу ће се догодити Јеванђеље. Мука каже цијену јунаку

Цар Лазар се приволео царству небеском и већ та срећно нађена једина реч говори колико се двоумио и "мислио мисли свакојаке". Није ли и сам Христос већ пресуђен и помирен дозволио својој људској природи да се са крста огласи речима: "Оче, зашто си ме оставио?" Као што је и Мајка Југовића, Бога домолила (да јој Бог да очи соколове и бијела крила лабудова), што се може разумети једино тако да се молила толико дуго док је окрилатила и на нове очи прогледала.

Цару Лазару је исход боја био познат. Казала му га је књига сама. Изабере ли царство небеско - није рекла тек да ће изгубити бој, већ нешто поразније: сва ће твоја изгинути војска. И коначније: ти ћеш, кнеже, с њоме погинути.

Мука каже цјену јунаку - варијанта је стиха који је остао нештампан на маргини рукописа Горског вјенца. Ми га овде наводимо, јер је мука одиста казала цену кнеза Лазара.

89

Од тада он не поступа као смртник, већ као онај са којим се поистоветио. Смртник би пре дојавио некоме да не долази, него што би проклео свакога ко не дође. Ми га недовољно разумемо, али зар смо више разумели онога ко је неупоредив и по страдању и по смислу.

Чим је кренуо на рочиште, знамо и где ће доспети. Приносећи на жртву себе и свој народ, и он најпре приређује вечеру, а потом позива у бој и старозаветном клетвом проклиње свакога ко изостане. Ми већ можемо поредити и вечеру с Вечером и беседу с Беседом и Маслинову Гору са Косовском Гором.

У цркви коју је сакројио на Косову и коју песник не зове случајно Самодржа "три недјеље тридес калуђера" исповеда и причешћује војску која за дату реч одлази у смрт. Није поштеђен ни соко на руци, сестри не остаје ни брат од заклетве, а јунак венчава девојку речју коју свет до тада није чуо:

Ево т' идем погинути душо!

Од речи патријарха Данила Бањског, косовског савременика: Умримо да вечни живи будемо! - до Ђакона Авакума, од поклича Ђуре Јакшића: Падајте браћо! - до лозинке патријарха Дожића: Боље гроб него роб и смирене речи Вукашина из Клепаца:

"Само ти, дијете, ради свој посао!" - не престаје одушевљавање смрћу, не јењава обасјање идејом водиљом, не посустаје решеност српскога народа да гине:

Идем, сејо, на Косово равно За крст часни крвцу пролевати

И за веру с браћом погинути... Не бих ти се јунак повратио Ни из руке крсташ барјак дао Да ми каже дружина остала Гле кукавца Бошка Југовића Он не смеде поћи на Косово За крст часни крвцу пролевати...

Ја невера никад био нисам Него сутра мислим на Косову За 'ришћанску веру погинути...

Срб је Христов, радује се смрти! Благо томе ко раније умре О мање је муке и гријеха...

Да јуначки браћо погинемо Рад слободе и рад отачаства...

90

Славно мрите кад мријет морате Васкрсења не бива без смрти...

Благо томе ко се ту нагнао Већ га ране не боле косовске Већ Турчина ни за шта не криви.

Кад огрије на западу сунце Тада ћу ти са Косова доћи.

У оваквим речима, које су изговорили различити људи у различитим временима, нашла је ослонца и реч мајора Гавриловића: "Врховна команда брисала је наш пук из списка живих. Ми више не морамо мислити о својим животима. Напред у славу!"

Непознати песник певајући о још једном Косовском боју овога пута на Мојковцу 1915. каже:

Ускоци се грабе и Дробњаци И Шаранци крвави јунаци Ко ће прије жицу прекинути Ранити се или погинути!

На Косово ће, у пресвето име Исусово, отићи и Мусић Стеван, брат Косовке девојке, мали војник а велики поетски лик који је стигао кад је бој био окончан и наставио битку без изгледа тек само да би погинуо.

Косовски јунаци су отишли у небеску гробницу у којој нико није ни иструлио, ни остарио, нити је и једна душа икада на небу закопана.

Крај боја знамо још пре почетка, а са највећим очекивањима пратимо његов ток, наслућујући да се догађа нешто више од самог боја, нешто важно за цео људски род. Косовски јунаци се боре до краја баш зато што знају како је пресуђено. Боре се онако како се на земљи боре они чија се нада преместила на небеса.

Боре се, јер су хришћани, а глава је мера колико су то постали.

Цар Лазар је, наводе оновременици, сагнуо главу пред џелатом да би пораз био потпун. Његове велможе су молиле да приме смрт од мача пре њега, како својим очима не би гледале смрт свога кнеза. Библијски ликови под српским именима

Косово је најбоље запамћени бој у српској историји, а историја не јамчи ни да га је било. Био је потребан читав век да се почне долазити свести шта се одиста збило, а ни шест векова није било довољно да би се све до краја разјаснило. Одиста, ту ништа није било очигледно.

91

Први који су наслутили величину догађаја нису били ни његови учесници, ни хроничари, ни историчари, већ монаси. У почетку их је било мало, као и после Голготе. Што је призор више потањао у бунар времена, као да су се јасније указивали и уобличавали библијски ликови под српским именима. Као да је оно што је говорено касније бивало и веродостојније. Или се из даљине јасније уочавало или се дознавало онолико колико се откривало само.

Предање и кад измишља, не измишља све, јер се све и не може измислити. Оно ствара или обнавља неку реалност чији нам смисао измиче, јер је човек дубљи од сваког догађаја. То нас наводи на помисао да је оно слутило неку суштину недоступну знању и да би стварност пре потврдила бујне наслуте песника, него штура дознања историчара. И као што су ископавања нашла Библију у песку и камену, ни Косово не би било изузетак. Оно што носимо у костима, мора да се и заснива на костима. И зато верујемо да бисмо их пронашли на Косову, као што су их Мађари пронашли на Мохачу. Кости су највећа светиња сваког народа.

Једино се јамачно бој збио на дан Светога Вида, видара очију, лекара сумаседших. На Видни дан, Видовдан, српски први дан, празник од искони, прозван и по травци видовчици, леку од окобоље. На дан кад се семе износи на сунце, а кукавица престаје да кука. Кад на све српске изворе у глуво доба ноћи навире крв као на отворене ране. Ти извори су и извори предања, који обнављају памћење, имена и слике, старије и дубље од сваког знања. Дан у који се састају и Свети Амос, крсно име цара Лазара и Свети Вид - дванаестогодишњак, бачен у казан растопљеног олова, због кога је анђео узео силу огњу.

И кад не бисмо поклонили веру Србима, морало се веровати Турцима, ако не живима, а оно мртвима.

Никада ни у једној бици нису погинула оба владара, а ни један турски султан није нашао смрт ван своје земље, до султана Мурата на Косову.

То није било лако сакрити, а још теже је признати. Турци нису имали султана да би их губили и заборављали где су погинули. Муратова глава је враћена у Брусу, али су му труп и син Јакуб заувек остали на Косову. Погинули су од оних за које се мислило, како каже византијски писац: "да ни саму вест о сили која се на њих припрема неће издржати, него ће на сам глас сви у океан поскакати." Пораз је откриће поезије

Косовска битка је стекла славу највећег пораза, а критичка историја сумња да је то био пораз. Ни један извор не говори да су Турци победници, а сви извори ћуте да су Срби пораженици.

Пораз је откриће поезије. Поезија се одлучила и сагласила да је то био пораз, налазећи у поразу већу добит од злобити. Коначност пораза је дала силу почетка бесконачности поезије.

92

У скривеном смислу пораза су тајни подстреци и живи подстицаји које поезија није никада потрошила. Тамо где поезија нађе ослонац, ту је увек и највећа дубина.

Поезија је засновала своје поприште после боја, увеличавајући пораз да би умножила духовну својевину. Запевало се о поразу како не певају поражени, већ они који су кадри да приме такву пресуду. Не поносимо се поразом, али не верујемо у земаљске победе. Пораз под крстом части, пораз је под високим условима. Победа је то највећих принципа и последњих одговора. И смемо ли рећи: нека је прост пораз који доноси толику веру и такву поезију.

Историја је подсећала и на Лазареве победе и бојеве, али поезија за њих није хтела да чује.

Пораз је победа памћења. Да нисмо поражени све бисмо заборавили. А ко се ничег не сећа све му се може узети.

Косово је родила слобода стваралачког чина, а та слобода мора бити апсолутна. Зато је на Косову спасена наша духовна част. Зато Косово изазива толико узбуђење националног поноса и зато је етика наша једина политика на Косову. И данас као и 1389. године на Косову смо бранили људска права. Косово пре Косова

Историја је доводила у сумњу чак и место где се битка догодила, а поезија је Косово уочила још пре Косова. Поетска проницања су досегнула да ће то убаво поље постати не само убојно, него и усудно и пресудно. Песник је ово поље одавно изабрао да смести своју песму.

Преткосовске песме почињу отмицом жена и Бановић Страхиња баш на Косову показује своју моралну реткост.

И Марко Краљевић иде право на Косово код бијеле Самодреже цркве да пресуди на коме је царство. Мајка Јевросима изговориће пре Лазаревог опредељења, рескије и српскије сведену библијску реч:

Боље ти је изгубити главу Него своју огрешити душу.

Ето колика је вредност душе и како је рескира свако ко се одлучи за живот по сваку цену.

Као да су још иза Карпата Срби носили неку несрећу и кренули на тајни зов ка овом пољу, а да ни накнадна памет не зна шта их је покренуло баш на ову страну и водило ка Косову.

И Мурат не иде на Лазара, него на Косово и Лазар га не чека у Крушевцу, него на Косову. На Косову зато да представи целину своје земље и немањићске лозе. За Мурата је Косово главна капија уласка у гркљан Србије и главу Европе. Мурату капија за Европу - Лазару за небеса.

93

Песма свесазнатељка и њена свеувидност преузела је на себе одговорност да утврди ток боја, одреди учеснике и пресуди победника. Честитога кнеза је произвела за цара, цару дала царицу, царици браћу, браћи имена. Није заборавила ни слугу Милутина, Ваистину и Голубана. Није изоставила имена ни хртова, ни коња. Сазнала је ко је коме био кум, ко побратим, ко девер и тако довела у крвно сродство цео народ. Призвала је и оне који су умрли пре боја и повратила оне који су се родили после њега. Довела и Арапа прекоморца, уочила какве ко има очи, однекуд дознала и боју гласа својих јунака. Тако смо добили драгоцене појединости које је једино могла дознати поезија.

Султана Мурата историја није упамтила по добру. Али поезији је за њену пређу био потребнији племенити Мурат. И она се није обазирала на његову суровост, него га учинила обазривим према Србима, од чије је руке погинуо. Присен моралне осетљивости језика осећа се и кад песник не каже Милош уби, већ Милош згуби турског цар Мурата. Косово је постало поетска правда и за Турке. Са Косова су кренуле две историје и једна поезија.

У косовском предању нема ништа што се коси или спори са другим народима, сем ако није грех и голо постојање, и само припадање једном народу.

На Косову нико није закаснио и још увек сам може изабрати и улогу и страну.

У великим биткама готово никад није погинуо ни један велики јунак, а камоли владар. Није ли смрт кнеза Лазара и Милоша Обилића одлучила и ко је највећи јунак и која је највећа битка.

На Косову се пробудила наша национална савест, а кад се савест једном пробуди више не може заспати.

Косово је име за нашу небеску отаџбину, а ту отаџбину можемо изгубити само духовним самоубиством. Храмови су главни градови средњевековне Србије

Царство небеско Србима није било непознато, већ су вековима писали и цркве и књиге. Већ су поодавно били православни и зато плаћали највећу људску цену. Небо је било ближе и присније нашим прецима, него нама. Небо и земља нису били толико удаљени као данас. На сводовима храмова сводили су га на земљу. У богомољама су мирисала тела српских светих краљева, а на зидовима, у олтарима и на иконостасима њихова лица су засјала помешана са ликовима светаца. Лоза Немањина стајала је уз лозу Јесејеву. Нису били познати по наџацима и буздованима, већ по задужбинама које су озидали од Јерусалима и Свете Горе, преко Грчке и Византије, до Русије, "док су души места ухватили".

Већ је протонеимар Раде у Скадар узидао невину жртву, остављајући јој прозор на очима и отвор за млеко - кроз које је прогледавао и хранио се цео народ.

94

Лазар је Немањић одавно "седео у столу њиноме". Преко њега су Немањићи доспели на Косово. У идући свет се упутио мирећи цркву, помажући Хиландар, идући у Јерусалим, зидајући Лазарицу и Раваницу. Певач је одлучио да га о зидању и трајању поучи Милош Обилић, кога је и Душан слао у Млетке по крсте и иконе.

Лазар се потписивао са два мастила. Крунисан је сугубим, двоструким венцем и душа му је остала на оба света.

Немањићи су испод раскошних царских одежди носили костретне ризе, испод панцира дрвене крстове.

Певач је Бошка Југовића поклопио крсташем барјаком, више епитрахиљем, на коме је било 12 крстова, колико је и апостола и колико никад ни на једном барјаку није било.

Наш унутрашњи пут нас је довео на Косово.

Све што се појавило на Косову, одавно је било у нама.

Тридесет четири године пре Косова смрћу цара Душана окончана је пропаст царства српскога. Није пропало само оно што није могло пропасти: Жича и Милешева, Сопоћани и Студеница, Павлица и Дечани, Пећаршија и Свети Архангели.

Храмови су - замкови, царски дворови и главни градови средњевековне Србије. То су бојеви које смо заувек добили, сазвежђа небеског царства која су неугасива и неразорива. Оно што је њима грађено остало је у нама. Сва доброта до тада посејана искласала је после косовског затирања. Небеске прилике

Косово најављују и небеске прилике:

"Разгневи се Господ 1371. Појави се звезда репатица И куга по свој земљи звезде се појавише у подне Месец се закрвави Погину сунце месеца јуна, шеснаести дан..."

Те прилике су настајале и пре Косова и после Косова кад "виш Србије по небу ведроме небом свеци сташе војевати". И Карађорђе ће причестити војску пре уласка у Београд. И морачки хајдуци се присећају Косова:

Ево има пет стотина љета Од када нас не огрија сунце А данас нас сунце огријало Заратио Петровићу Ђуро...

95

На Косову су Срби први пут били заједно, а састали су се да би погинули и окајали неслогу и нејединство. Само је највећи грех тражио толико очишћење. Само се толиким погинућем могао даље одвијати наум спасења.

Неслога и издаја, пресудне речи за судбину Срба везане су за Косово. Косово је постало једино место где су Срби били збраћени. А данас је једино питање на коме су сложни и неразбраћени. Сложни за себе, а не против некога. Косово је једина земља на којој Срби клече, љубе је и носе је у својим торбицама.

Мисли се да је поље Косово добило име по птици кос, а чини се да би то било превише за тако малу птицу које уз то има и у сваком другом пољу и потоку.

Пре ће бити да су на том широком пољу бивале велике косидбе, а да је то име слутило и коначно запечатила она највећа кошевина, која није престала до наших дана, а зове се косидба глава.

Било је и већих ископања и погибељи, али се оне у духовном животу Срба нису ни примакле Косову. Највеће ископнице назване су Косовом. Песма Пропаст царства српскога завршава се речју која није имала одакле доћи осим из Цркве и коју не налазимо више нигде у народној поезији. То је реч: приступачно. Њоме се завршава поклање и поражење Срба кад погибе и Лазар и изгибе сва његова војска, седамдесет и седам хиљада. Песма о потпуној погибији завршава се олакшањем:

Све је свето и честито било И миломе Богу приступачно. Смрт под својим именом

Испред Срба су биле друге вере и цивилизације, туђе судбине и историје.

"Иђаше звер ричући као лав, тражећи да прогута стадо Христово".

"Амурат цар покоривши многе народе, са свима њима наиђе на нас." " Од копаља ни ветар није могао дувати."

Било је лакше примити туђе, него одбранити своје.

Да смо ту сагнули душу, заувек би остали погурени.

Да смо се ту покорили, траг би нам погинуо и више не бисмо имали из чега васкрснути.

Бирајући смрт под својим именом, нисмо изабрали оно што је било испред, него оно што је било у нама и изнад нас.

96

То је доказ да смо већ имали себе, да смо били укорењени, ужиљени и усебљени, да смо себе имали и довели дотле да смо се могли прегорети и остати своји на своме. Пристајање на крај је чин самосвести и непристајања.

Издали су они који су били уверенији у туђе него у своје постојање. Они који су напустили себе и своју судбину, уплашени од своје историје и места где живимо.

Што последњи бесте, заслуга је ваша - један је од великих стихова о Косову.

Још пре Косова, Србија се родила на Косову. Србин је онај кога се Косово тиче. Зато немамо ништа равно Косову ни у својој историји, ни на својој географији. Немамо чвршћег упоришта, ни јачег духовног средишта. Косово је огњиште око кога је окупљен, окосница око које је саденут, колевка у којој је одрастао српски народ.

Косово је Крстово. Ту се укрстило небеско и земаљско царство. Пола у нама, пола изнад нас. Косово је најдубља рана, најдуже памћење, најживља успомена, најмилији пепео српског народа. Заокретница са које је највише порасла наша душа.

Косово је граница двема Србијама.

Земаљска одгонетка небеске загонетке.

Косово је свуда где има Срба и зато би губитак Косова данас био тежи пораз, дубљи потрес, већи прелом у свести Срба од оног из 1389. године. Легенда неимар

Оборен ударцем споља, српски народ је почео себи долазити изнутра. Потрвен до корена, ослонац је могао наћи само на дну себе. Дно празнине која је зинула, могао је досегнути само песнички језик. Тражећи почетак беспочетног, песник је трагичну истину претварао у благу вест. Да би умно постојао, вратио се сопству и од својих духовних вредности начинио бедем опстанка. Споља је пристао на све да унутра не би примио ништа.

Као што се у часу понижења може уочити трен кад појединац постаје песник, тако се и у временима националног унижења и потирања може препознати и означити како се рађа песнички геније једнога народа.

Оно што му је требало за опстанак, српски народ је испевао, а оне које је изгубио на бојном пољу, повратио и оживео у стиховима. Ономе што је изгубио у реалности, дао трајност и оплакао у десетерцима. И не само то: Срби су се окупили око ликова из своје поезије. И још више - почели да се на њих угледају, да их следе, да се према њима управљају. Да се у њих куну и у њих верују. Где се историја завршила, поезија се ужилила. Где је престало историјско сећање, ту је заватрило поетско снатрење. Закукале су и тужбалице и птице. Барјак, пао на бојном пољу, пренет је и подигнут на виши, духовни план, и одатле га више никад нико није могао оборити. ' Срби се нису прославили бојем, него песмом о Косову, опеваним, а не стварним јунацима. Косово је одбранио дух, а не

97

оружје. Освојио га је песник, а не војник. Реч, а не сабља. Песник је одбранио војника у боју који је започео после боја. Поезија је имала последњу реч на Косову, а сваки бој доноси онолико славе колико песма из њега изнесе духовне снаге и користи.

Као да је судбина народа прешла у надлежност поезије. Реч је отпечатила запечаћену историјску судбину, открила пут из беспућа, узела управу и дала главу обезглављеном народу.

Поезија нас је узводила, подизала и престизала. Тако смо често добијали и вишак поезије и мањак стварности.

Легенда неимар је код себе запослила цео народ, учинила га својим јунаком и као правда која дела, а да не зна, постала путоказ његовом спасењу и препрека његовом уништењу. Она и данас тражи оно што јој треба и сама одређује колико јој треба.

Легенда је преображавала и себе и нас, а преображавајући се, није престајала да буде оно што је била. И ма колико се довијала и мењала правац, држећи све конце једне друкчије стварности, намера јој је да докучи реалност.

Косовска легенда је дошла из највећих даљина и у највећу даљину је упућена. Извађена је из нечег дубљег од људи, вечног и непролазног, недоступног људском разуму. Она брине да на Косову не буде ништа мртво, јер чим је мртво - није Косово. Нама је оставила

питања којима се она не бави: да ли нас је Косово далеко одвело? Да ли смо мали за оволику поруку?

Косово није само поље на коме се одиграла Косовска битка, ни позорница пораза и издаје, ни гробница два цара - већ Сион, место указања, стајна тачка с које смо кренули увис и показали способност да поверујемо у нешто велико и важније од нас.

Косово је реч која је отровала српски народ.

Поље на коме је поезија победила историју.

На Косову се наша судбина променила, историја размрсила, душа очистила, отпочео нови живот српске нације. Њиме је све почело и њиме ће се све завршити. Сумња у најбољега и највернијега

На Косову су се историја и поезија раздвојиле. Поезија је постала надисторија, уметност вера.

Историја није успела да одбрани Вука Бранковића, у чијем се случају поезија показала окрутнија. По томе се види колики је био грех остати жив и уштедети себе и колики је страх српског народа од издаје.

98

Чим је примио више назначење, Лазар је знао да га неко мора издати и брзо и лако посумњао у најхрабријега и највернијега. Сумња у Обилића је једно од најоригиналнијих и најдубљих досезања косовске песничке замисли. Издаја најбољега је и истински крај, јер сви да издају то је мање него кад изда један ако је највернији. Без најбољега и највреднијега, ништа се не може обновити.

Издаја је постала средишња тема српске књижевности. Није искључено да неки пораз или издаја која је претила или се догодила у познијим временима није песниковом вољом враћена на Косово - и није се уметничким случајем, него накнадним разлогом послужио именом Вука Бранковића, чије је име "постало у српском народу познатије од Јудиног".

Косовског порекла је и мисао Пера Слијепчевића да Бранковићи не би пали у толику немилост поезије да су више градили за одбрану душе, него за одбрану земље. Да ли је ту кључ толике бездушности поезије? Јерина је проклета, јер је зидала смедеревско утврђење, док проклетих нема међу онима који су градили Жичу и Сопоћане, Студеницу и Милешеву. Одбрана душе је, изгледа, била најважнија и последња одбрана.

Поезија је изројила сазвежђе од девет Југовића, Бановић Страхињу, Косанчића Ивана и Топлицу Милана, Срђу Злопоглеђу и Косовску девојку, Дијете Лауша, Рељу Крилатицу.

То су само неке личности косовске епопеје, личности непознате историји, али у свести српског народа нико није ни дуже, ни више постојао. То су отеловљене идеје и остварени принципи чије је постојање било неопходно за постојање целог народа. Зато су и постали много више, него да су постојали. Нису постојали они, али постоји онај који их је створио, а то је српски народ. И да су постојали, можда не би били ни тако свети, ни толико храбри, али је толико храбар и тако свет њихов творац. То је творчева, а не њихова мера. Онај који је увиђао кога нема, ко му треба, шта му значи њихово одсуство. Кад му је шта било неопходно, тада је и настајало.

У памћење су ушли из поезије, и одатле их више нико није могао ишчупати. Тешко је наћи народ у чијем су стварном животу пресуднију улогу играле његове умотворине. И можда је оправдана реч којом је замануо Јован Дучић да је све што није опевао српски гуслар од Триглава до белог мора умрло за сва поколења. Може ли се истинскије постојати него што у свести српскога народа постоји Бошко Југовић и његов крстати барјак. Може ли неко бити присутнији у животу једне нације од његове тројеруке мајке, чија је трећа рука - зелена јабука.

Пре Косова њих нема, а без Косова где су сви погинули - не би их било. После Косова има их по свој земљи. По њима се зову брда, извори, па се чак и задужбине које нису зидали везују за њихова имена.

Да видите лијепу Троношу Задужбину браће Југовића.

У то време није било ни Пазара, а камоли Реље од Пазара; али данас постоје обоје.

99

Постоје куле и градови, цркве и гробови, џиновска скакалишта Милоша Обилића. Народ се у једном крају домислио да га је родила вила и дознао да се звала Јелисавка, а у другом крају је то била чобаница, затруднела са змајем.

Земља се отимала о личности из свог предања.

У Јадру постоје два места звана Пустопоље и Нечај. Та имена је предање овако разјаснило. Наиме, гласоноша с Косова ту је нашао мајку Милоша Обилића како чува овце.

"Што не чајеш Милошева мајко Одби овце у то пусто поље Милош ти је данас погинуо!"

Како онда не постоје они који се српским војскама привиђају на облацима и како ће нестати они које је језик исткао и уткао у саму кост нашега постојања?

Кажу да се узбуђење кад се Обилић почео призирати на облаку може мерити само са оним када су Срби после пола хиљаде година ропства доживели да из таме изрони крст и поново забрује звона давно остала без језика. Носивост згаженог језика

Народна поезија доказује да смо најбоље певали у најтежим временима. Највећу отпорност показује дух, а највећу носивост згажени језик.

Даје ропство краће трајало, наша народна поезија можда не би дошла до толике зрелости, тако сложене поетике и поетског умећа. И наше успомене су у ропству биле спорне, па се језик морао досећати и довијати како да их обнови. Највећа нужда изнудила је и најсложеније облике поетског изражавања. Као да смо највише створили кад нас није било, кад се за нас није знало, кад је језик рудео и цвокотао прекривен страхом и заборавом. Турци је нису волели, али ни до краја прогонили. Као да су устукнули и невољно се приклонили истини да је уметност непоткупљива, а матерњи језик може изражавати само своје искуство.

Да смо чекали слободу да бисмо запевали, остали бисмо без својих највећих вредности и то време не бисмо никада надокнадили.

Као што се црноризац заветован Христу већ две хиљаде година не одмиче с Голготе, не скидајући с ума највећу неправду, а испред очију слику страдања најневинијега - тако Србин шест векова ни за трен не одваја мисао од косовског жртвеника у страху да би помишљу на нешто друго огрешио о невину крв косовских мученика.

Највећа вредност косовске легенде је што је жива. Што није скамењена, ни довршена, ни размршена. Што њена порука није умрла, ни мисао закована, ни идеја заглављена. Што се креће, укључује нове нараштаје, тражи њихов допринос и тумачење.

100

Зато је косовска опорука можда јаснија нама него нашим прецима. А наша одговорност већа него ичија у ранијим временима.

Оно што је испред, остаје заувек испред, јер нема великих народа без недостижних циљева, а вечност је мука у којој ни једно питање није бивше. Уз песму Пропаст царства српскога, коју је Лукијан Мушицки, како каже Вук "преко некога од своји млађи преписао од неке слепице која је у Гргуревцу седила" од ње су записане и друге кључне копче косовског космоса: Обретеније главе цара Лазара, Косовка девојка, Марко Краљевић укида свадбарину. А то значи не само почетак, него и крај и епилог Косовијаде.

У једној су стихови о Лазаревом васкрсу:

Пође глава преко поља сама Света глава до светога тела.

У другој је тужаљка веренице, већ удовице, а сада видарице, која рањенике хлебом и вином исцељује - и причешћује.

У трећој је Маркова Даворија:

"Ој, Давори, ти Косово равно Шта си данас дочекало тужно Место нашег честитога кнеза Да Арапин сад по теби суди."

Уметност је најближа религији, ако није и најстарија религија. Религије се разликују, уметност не, религије су нестајале, уметност није. Вечита колико и људи, уметност не може опстати ако је овоземаљска и није општељудска. Косовском легендом, српски народ је постао народ-творац. Народи који не стварају, не остављају убедљивијих доказа о свом постојању.

Слична предања, веру у језик и у поезију, налазимо код других народа, али "сваки народ воли да нешто назове својим". Од Косова немамо дубље духовне својине, ничег што би било у мирнијем поседу нашег разума.

Косово је заузело нашу средишњу мисао. Косово смо најдуже одгонетали, о Косову највише говорили и најдубље мислили, а најмање рекли и себе сазнали. Косовски наук нисмо докучили ни из њега довољно научили. Знамо шта све Косово није, а не знамо шта јесте.

Од Косова немамо више мисли које смо били мање свесни, ни крупнијег завештања кога се нисмо показали достојни.

То нас је унизило у очима противника, који су кренули да нас лише родног места националне -самосвести. И кад нам траже Косово, потиру нам почетак, поричу свест, поништавају постојање.

101

Косово нам не траже први пут, а јасан одговор добили су још од наших праотаца.

Питање је - да ли нам Косово данас траже зато што им се учинило да их нисмо достојни, да више не знамо шта нам је Косово - или баш зато што и они знају да и ми знамо шта нам је и ко нам је тамо.

Косово је очно дно српског духовног вида. Косово је толико српско, да га нико ко зна шта није његово не би узео ни када бисмо му га нудили, а камоли га отимао. Нојев ковчег

Црна Гора је Нојев ковчег испливао из косовског потопа.

Нојев ковчег је био начињен овако: у дужину триста лаката, у ширину педесет, у висину тридесет лаката. На три боја, са доста светлости, затопљен смолом споља и изнутра.

Није друкчија, ни виша ни Црна Гора.

И као што се Нојев ковчег после седам месеци зауставио на Арарату, овај је после триста година пристао под корен Ловћена.

Један је са земље одигла вода, а други крв.

У Нојевом ковчегу је од свега живог било узето по двоје. У Црну Гору је могло стати само једно. То једно је био језик, а у језику је било све: и Косово, и косовска мисао.

Ноје је из ковчега пуштао гаврана да види докле је дошла вода. Црну Гору је прелетела кукавица, сестра Лазарева, да види докле је стигла крв. Реч је још једном била на почетку и покренула све из почетка.

Никад није било мањега света да је био важнији. Име Црне Горе је ускрснуло са косовске гробнице. "Ту је скочила искра из гомила пепела величине Душанове, што није умрла ђе се огњиште српско утулило, него се припела на гору те бјеска и довикује на себе громове злобе и зависти, како златна игла потресне стријеле облачне". Нојева голубица је после четрдесет дана, а Лазарева кукавица после четири века нашла суво да спусти ногу.

Кад се родио Радивоје Томов, у Црној Гори је већ четири стотине двадесет и четврту годину трајала косовска битка.

У њему се сво наше зло и добро још једном родило и препородило.

Пре Његоша нисмо имали ни толиког песника, ни таквог владике, ни оваквог Косова.

Као песник, Његош је престворио легенду о Косову, као владика позвао не само на освећење, него и на освету Косова, као владар поезију претворио у стварност.

102

Народну поезију је издигао на висину на којој није била, а Косову дао још једно небо.

Сам се обукао у косовског јунака, у раскошну ношњу коју је сам смислио и скројио, коју пре њега никад нико није носио. Па, ипак, чим су га у њој угледали, у њему су одмах препознали "онога правога српскога бана са Косова".

Први је скинуо фес и наставио коротну капу за Косовом. Из Косова је извео своје порекло и порекло своје породице, а његов народ своју лозу из косовског почела, свој понос из пораза, а наду из косовске пропасти. Племићска одора је постала народна ношња и сваког раетина подсетила да је властелин.

За Црну Гору, земљу у којој су рођени Немања и Свети Сава - Косово је постало место постања. Ту је опет букнула свест, упалила се душа, отрезнио збуњени ген српског народа.

Сам Вук каже да је још у детињству у Тршићу слушао да у Црној Гори Још од Лазарева времена траје српска влада и царевање". Коленовићи су, јер су од косовског колена, племићи -јер су олицетворења ликова несталих у косовском поклању, Кућићи - јер им је кућа на Косову изгорела, Оџаковићи - јер су отпретали жишке из косовског светог пепела. Стварни људи су се надодали на поетске ликове и сами постали више испевани него реални.

Кућа је домаћа црква, тужбалица - литургија, а удовица - монахиња. Обилићев царски рез

Обилић је, каже предање, пошто је посечен устао, узео своју главу и кренуо од извора до извора да јој тражи лека или да му стара срасте, или да му нова израсте.

Под Турцима није спомињан Муратов пресудитељ, успомена на његов подвиг у ропству је умрла.

Тако нагрђен стигао је у Црну Гору. Његош му је испевао прву оду, увео Обилића Пол>ану и Обилића медаљу на којој је лако препознати да му је црногорски владика и господар позајмио и главу.

Слобода српског народа остала је била још само у Његошевим речима.

Међу свим замахнутим мачевима у црногорској херојици заблистао је Обилићев царски рез.

Обилић је постао не само светиња јуначка, него и Петар, на чијој је стени Петар II Петровић - Његош зидао веру Обилића.

О Милоше, ко ти не завиди? Ти си жертва благородног чувства, Војиствениј гениј свемогући,

103

Гром стравични што круне раздраба! Величаство витешке ти душе Надмашује бесмртне подвиге Дивне Спарте и великог Рима; Сва витештва њина блистателна Твоја горда мишца помрачује. Шта Леонид хоће и Сцевола Кад Обилић стане на поприште? Ова мишца једнијем ударом Престол сруши а тартар уздрма. Паде Милош, чудо витезовах, Жертвом на трон бича свијетскога. Гордо лежи велики војвода Под кључевма крви благородне, Ка малопред што гордо иђаше, Страшном мишљу прси надутијех, Кроз дивјачне тмуше азијатске, Гутајућ их ватреним очима; Ка малопред што гордо иђаше К светом гробу бесмртног живота, Презирући људско ништавило И плетење безумне скупштине. До целине нема пречица

Српска народна поезија је наставак и "највећи епски замах после Хомера", али и посебна творевина која би постојала и без Хомера. Ослоњена је на грчке и византијске узоре али уроњена у своје изворе. Врела није позајмила ни ритмове преузела. Није самоука него самоникла.

Десетерац је проналазак, епска амбиција, самопоуздање поникло из нашег тла и језика, његова а не туђа вера.

Ту дубину језик није могао наћи ван себе ни ту висину постићи изван себе. До себе и своје истине доспева се само из свог корена. Зато је све што је створено у другим размерама створено са пола снаге и мање убеђења.

Сан о српској Илијади није никада пресахнуо. Целину намећу и на њу подсећају сами делови, удови који се траже. План се назире, тежња осећа, недостаје везивно ткиво. Видно је одакле су везе поиспадале, и још увек је мање чудо ако се још нека пронађе, него ако се то не догоди. Целина је својина дубљег нацрта и протекли векови нису довољни да бисмо закључили ни да ли је било а камо ли хоће ли је бити. Ко хоће већ је ту, ко неће - није. До целине нема пречица. Њена снага је и у одсуству и непостојању унутрашњег јединства.

Потреба да се различита памћења склопе у једној глави и општа судбина исприча једним устима прасвојство је које никада неће исчезнути из свести језика.

104

"Комади различнијех пјесама", "одломак изгубљене пјесме" сведоче да није раздробљено само царство него и песма о њему. Као што је претрајао сан о царству тако није исчезао ни сан о целини косовског епа.

Као што патрљак осећа бол у прстима руке које нема, тако ни језик не заборавља целину која не постоји изван људске маште и стваралаштва.

Као што ћелије памте, а ударац по пресађеној кожи увек заболи тамо одакле је кожа однесена тако и поскитане речи памте где су биле и одакле су поиспадале. Теже се улази у поезију него у историју

Српски народ је народ буна, а буне отписују прошлост. Ново је увек јаче, да старо заборављамо и једва осећамо. Поткидамо жиле, затиремо памћење. Не знамо старије цивилизације ни своје раније језике. Тако, не знајући себе почињемо из почетка.

Косово је премјена али и колено које повезује памтивек и данашњи дан. Невидљиви конац који на окупу држи сву своју творевину.

Откада је на косовску стопу ступила српска култура као да певамо само са једног места и на исту тему.

Један мотив је окупио и народ и поезију. И као да се после Косова много теже улазило у поезију него у историју.

Кад год смо напуштали ту стопу напуштали смо себе. Мислећи да идемо у Европу, излазили смо из ње, губили оно што смо већ били и имали. Веровали да је изван нас оно што је било у нама. Европа нема дубљег корена од оног који преко Грчке и Византије избија на нашем тлу. Косовски стуб је прорастао кроз све Видовдане.

И модерно српско песништво је избојак из старог корена, нова, снажна потврда темељних вредности.

Будућа времена ће нам казати име песника који ће Косово још једном закровити и дорећи језиком нових, нерођених нараштаја.

У поезију Косова се обично не убрајају све песме које му припадају. Убрајају се оне које су непосредно везане за Косово, а изостављају оне којима је Косово невидљиво сунце. Једна од најлепших је "Рајко војвода и Маргита дјевојка" у којој је покосовски сабор поетских ликова из свих векова. Мера стиха у хаосу историје

Књига је праобраз свему што је створила народна поезија, а прва књига коју су Словени имали на свом језику била је Библија.

105

Источник косовске симбологије преткан је из Библије, као што су и све књиге препочете из те једне једине. Од Цркве смо први пут чули своје национално име. Из Цркве је дошао нацрт косовске космогоније. Сличности су и у неминовним разликама, у истрзању да све не поклопи Библија.

Што је даскал живописао то је инок описао, што је чрнилац чрнилом појезичио и граматик уједначио то је гуслар опесмио.

Данило и Јефимија, Деспот и Незнани Раваничанин написали су оно што су препевали Тешан и Милија, Вишњић и слепа Стефанија.

Свештена књижевност нам је Библију приближила. Црквени језик је кренуо ка народном. Усмена поезија је изишла из књига, али су њени усмени тиражи надишли све књиге.

Свеци су понарођени, ратници обоголичени.

Усменост је нашла изворе у писмености. Одатле су узете пропорције, мере стиха унете у хаос историје: Горње венце и доње бојеве певач је у себи самлео и својом снагом наново извео. Тропари, житија и похвална слова допали су гусларима. Реч се посељачила, али није заборављала шта је била. Као што су нестајали горњи слојеви, а претрајавали сељаци. Али то нису ни реплике ни одблесци већ живописни ликови, крепке речи и орошене слике старије од Библије које само доказују и њену неминовност. Српска нова ера

Све што се збило на Косову није се збило ни први ни последњи пут. Косово је судбоносно и раније и касније. Лазар није ни први ни последњи светац већ новопросијала звезда. И његови претходници, војсковође од светородне лозе прославили су се више победама над самим собом него над другима.

Улога поезије је била пресудна и раније. Народ који верује да су ми краљеви свети лако поверује у своје посебне рачуне и обавезе према Богу. Народна поезија га је лако убедила да је племић. Поверовао је оно што је и сам мислио.

Срби се нису само турчили него и грчили и латинили. Битка је настављена у Црној Гори, али је почела у Светој Гори. Гинули су војници али су најжешћи и најдужи отпор дали црнорисци. Косово нас је натерало да запевамо али смо певали и пре Косова и писали пре Светог Саве који је написао прву реченицу.

Прву реченицу не пише онај ко почиње већ онај којим нешто врхуни и доцветава. Јуначке песме су и раније "садржавале некадашње битије српско". Слово љубве је дошло после Лазара у време његовог сина песника Високог Стевана.

У Цркви нису били само Срби већ и монаси из других земаља. У њима није било другог порекла осим православног, ни друге националности осим Христове. Међу њих убрајамо многе - све до Игумана Стефана.

106

Срби нису последњи пут на Косову обезглављени ни погинули листом, ни убијени по списку. Дунав крви и мозга извире из нашег народа до наших дана.

Косово поље се ширило док је све прикупило и покрстило постајући косовски ком и косовска клисура, косовска понорница и косовска гора.

Кажемо да памтимо од Косова, а мислимо од Потопа. Бројимо од Косова а мислимо од Почела. Косово је било пре свих векова. Косовом почиње српска Нова Ера.

Као што кости настају у утроби мајке тако се од невидљиве пређе језика испреде и најтрајнија људска грађевина. Христос је још на крсту, а Крститељ у води. Док буде дрвета од њега ће се правити крстови, док буде српског језика биће Косова. Мора да има неко

Невине жртве су највеће духовно благо једног народа. Нема дела без жртве - једно је од најстаријих уверења. Као да се бројем невиних жртава мери и величина једног народа а сам народ том мером процењује вредност својих идеала. Као да народи са највише невиних жртава полажу највећу наду у вечност и уметност.

Невине жртве су можда једини мотив уметности, једино што достојно памћења издваја људски мозак, једина брига ума и говора, тема сваког озбиљног разговора.

Никад нико није пострадао да то неко није видео, а тај који је видео, од тога се продуховио и живео да би о томе посведочио.

И у највећим тмушама историје, кад се није догледавао ни крај данашњем дану, кад се ћутало у шумама а шапутало по земуницама, остала је реч: мора да има неко. Тај је готово увек био неко на кога нико не помишља, који све види, памти или записује - и кад помислимо да је све заувек предато забораву - јавља се да свету објави истину за коју се веровало да никада неће изићи на видело.

Невине жртве су старије од Христа.

Није ли и он пострадао да потврди истину да невиним жртвама не може нико ништа и да ће крв невиних жртава крвопијама пред Богом досадити.

Сваки човек заволи своје страдање и постаје оно за шта је пострадао и да то раније није био. Народи се најтеже одричу оног за шта су дали крв. Оно што је плаћено невином крвљу, не може се ни изгубити, ни заборавити. Тамо где народ остане без главе, погине листом, или га убију по списку, настају највећа завештања и аманети будућим нараштајима.

Највеће међу невиним жртвама су оне због свога имена и злочина рођења.

Благо народу кога знају по жртвама, а не по злочинима.

107

Сва поклања праведника од Христа на овамо, прате гласови оних који тврде да погрома није било и да се ништа није догодило.

Али из сваке јаме је неко изашао и та јамина деца објављују да нико не може јамити истину.

Везани за руке да вуку један другог, многи су однели у леђима чакије својих убица, а потом их заједно са ишчупаним рукама сапатника за које су били везани изнели да би сведочили.

Ни једна истина неће у јаму и нема земље ни лопате која је може прегрнути.

Невиним жртвама највише дугујемо, посебно онима које нису именоване. Оне чекају свој народ да их се сети или саме одређују поколење које ће бити достојно да их се сети. Шест стотина година самоће

Оно што се у наше дане догађало на овом пољу не бележе ни најудаљеније историје. Можда је таквих злочина још негде било, али да се правни поредак једне земље трудио да их сакрије, тога сигурно није.

У још ненаписаном роману Шест стотина година самоће кључне епизоде ће заузети призори из наших дана: штала озидана од надгробних споменика, нужник од разорене цркве, бик из Мушутишта кога су ослепели, јер је својина српског манастира. Нису се смилили да га убију, монахиње нису пристале да га продају, тако је остао да траје као споменик оструганих очију као Симонида.

Та повест неће моћи ни без оних домаћина који су се окућили на српским гробљима и не дају Србима да се у гробљу сахрањују. Један се ипак смиловао Србину коме је умрло дете, расуђујући да ће озледа на земљи бити мала, да ће брзо зарасти и ускоро се неће ништа познавати, па ће на време моћи да пооре и покоси.

Мапа велике Албаније објављена је у нашој и страној штампи више пута, а духовна мапа Косова није готово нигде. А само је још небо начичкано звездама, као што је Косово озвездано српским културним споменицима, манастирима и црквама, светиштима и гробиштима.

Кад бисмо то Косово изгубили, само бисмо доказали да смо потомци оних који су тамо издали још 1389. године. И још горе: изгубити на Косову није исто што и изгубити Косово. Гроб

По нашем народном веровању, земља на којој је гроб се не продаје. Домаћини без наследника или они који су се прибојавали да би њихови потомци могли продати имање,

108

осигуравали су се од ове могућности тако што су се уместо на гробљу сахрањивали на својој окутници.

Пред гробом би устукнуо и онај ко је склон да прода и онај који би желео да купи.

На косовској окутници је сахрањен цео српски народ. Зато том земљом Срби не могу трговати.

1989. Четири песме Матије Бећковића

ЛЕЛЕК МЕНЕ

ОГЛЕДАЛО

СЛОВО

БОДЕЖ Лелек мене (одломци)

Шта је Ловћен до Гора Отаца С које наше Небо отпочиње? На коју се сви по једном пењу, А Цариград по ведрини види. Шта Цетиње него Свети Престо Ђе кандило неутјешно цапти На костима цијела народа? Шта је Острог но олтар те цркве Ђе највећи видар црногорски И Острошки Чудотворац служи? Шта Косово но жртвена порта Ђе је сваки од нас погинуо Давно прије но што се родио!

Црна Гора - име манастира. Црногорци то су црнорисци Што манастир служе црногорски. Подвижници чисте љуцке вјере Из пркоса љуцкога рођене.

109

Црногорац - чин је и титула Некадање Душанове свите. Преткосовски витез, чоек с двора, И по томе колико их има То је много за име народа.

Пет вјекова трајала је битка Започета на пољу Косову. Најпотоњи косовски јунаци У Црној су Гори изгинули. Косовски је јунак задњи био Вукалица Шуњов из Роваца. Последња је косовска вечера У Крушевцу црногорском била. Косовска је битка завршена Тринаесте - заузећем Скадра. Све је општом смрћу освећено. Најприје је само Вук издао, Најпослије једини он није. Један никад не може издати!

Какво нам је име и судбина Ако Царства никад није било? Шта смо онда и зашто смо ође? Што кукамо ако смо одовле? Носимо ли црно око главе Или око мозга деравију? Зар нијесмо са оног свијета А ни зато немамо доказа. Које ли је име те болести С којом овај народ претрајава? Зар смо тако на смрт занемогли Да истину знати не можемо? Ил можемо али нам не треба, Истина је најгора утјеха, Стога смо се с њоме посвадили, Зато смо се од ње удаљили

Зар је свети завјет због кога смо Пет вјекова на ватру ложени, Мијешали зубе и мозгове, Пекли душу, прси истављали, Тик и трзај, мимика, гримаса, Сан, грозница, зграна из дјетињства Или неког другога живота,

110

Предавана са оца на сина Да се од ње оздравит не може?

За једног су питали: Шта му је? Веле: Ништа, он је Црногорац! Судбо ниска духа високога, Шта ли мисле да су а шта раде!

Страшно ли је гинути за пораз, Горд на оно због чега умиреш, За побједу правде а не људи! Ко не гине онда кад не мора Сада туђу повјесницу учи. Да се није бој ни један био Било би нас више, али кога? И било би боље, али коме?

Задужбино и крстионице Међу Римом и међ Цариградом Ђе подивља калем правовјерни! Сад се тице изнад тебе боје Да камене не шкљоцну вилице Проклетије да их не изију!

1978. Огледало (По књизи Солунци говоре)

Кад смо ослободили Београд Одведоше нас у цркву Ружицу Да се причестимо. Али поп не да причесну ужицу Док се не исповедимо.

Мене упита: Јеси ли убио? Јесам! Рекох, А он: Војниче, што си то учинио?

Стуштио се на мене убилац, Изнакажен, Запаљене главе, испамећен,

111

Исплажен, Крвниковим очима ме гледао.

Мора да сам тако И ја изгледао.

Пуцао сам Као у огледало.

До сад сам мислио Да сам га убио.

Али чим сам овамо укрочио Увидех да отад он живи у мени И да је овде у цркви Ружици Из мојих уста и проговорио.

Да се никад не сазна Ко је кога убио.

1988. Слово

Не остависмо стопу очевине Коју на ровове нисмо раскопали И сада зовка из раскућевине Пита чиме бисмо раскоп закопали.

А ми немамо ни једнога зглоба Који одавно нисмо разглобили Камоли земље изван раздеоба У коју бисмо разгроб угробили.

Као што Нојева није голубица Нашла суво где Тла без заклања Нема колико би се труном утрнула.

Где крв укрвити и ров уровити Кад ров у ров неће ни у јаму јама, Јамина се јама не да ујамити Ни стара мржња новим мрзијама.

Откад смо дали предност поделама Зјап из зјапа зјапи, раскућ из раскућа, И сад нас више нема ни у нама

112

А трње нас је изгнало из кућа.

Ум нам је обурдан, мисли рашњиране, Дно је на врху, а темељ на крову, Господе, нанижи ниске разнизане Одржи расуло у новоме Слову.

(1988.) Бодеж

По чувеној причи Са далеког севера Ловци на вукове Бодеж са две оштрице Умоче у свежу крв Балчак пободу у лед И оставе у снежној пустињи

Гладан вук Осети крв надалеко Поготову на чистом оштром ваздуху Под високим мразним звездама И брзо пронађе крваву удицу.

Облизујући смрзнуту сукрвицу Пореже језичину И своју топлу крв Лапће с хладног сечива.

И не уме да стане Док се не скљока Надут од сопствене крви. Кад су такви вукови Који се најтеже лове Какви ли су тек људи Па и читави народи А поготову наш Који се властите крви Не може надостити И пре ће нестати Него се опсетити Да ће крвав бодеж Остати Једини Споменик

113

И крст Изнад нас.

(1989.) Напомена:

Косово - најскупља српска реч је предавање Матије Бећковића држано у Аустралији, Европи и Југославији током 1989. године приликом прославе шестогодишњице Косовске битке.

Најпре је Бећковић на позив Фондације за српске студије Маквори универзитета у Сиднеју учествовао на семинару о Косову.

Предавање је поновљено у српским националним центрима и црквеношколским општинама у Сиднеју, Мелбурну, Џулонгу, Канбери, Аделаиду, Бризбану.

У Европи је Бећковић говорио истим поводом на видовданским свечаностима у Дизелдорфу, Оснабрику, Паризу и Бермингаму.

Овај текст је објављен у Гласу Цркве и Књижевним новинама, а Глас Цркве, на крају косовске године објављује коначну верзију и као књигу.

114